De landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie in de Nederlanden...
Transcript of De landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie in de Nederlanden...
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Nieuwe Geschiedenis
Academiejaar 2007-2008
De landvoogdij van Emanuel Filibert van
Savoie in de Nederlanden (1555-1559)
door Ruth Versteyhe
Verhandeling voorgelegd tot het verkrijgen van
de graad van master in de geschiedenis
Promotor: Prof. Dr. René Vermeir
2
VOORWOORD
Bij de aanvang van deze verhandeling wil ik enkele woorden van dank richten tot de mensen
die mij hiermee geholpen hebben.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. Dr. René Vermeir bedanken voor het aanreiken
van dit onderwerp en voor zijn begeleiding, raadgevingen en hulp, zowel bij mijn masterproef
als bij mijn bachelorpaper van vorig jaar. Verder ben ik ook veel dank verschuldigd aan het
personeel van de bibliotheken die ik afgeschuimd heb, voornamelijk de
Universiteitsbibliotheek van Gent en de bibliotheek van de vakgroep Nieuwe Tijden.
Eveneens mijn dank aan het personeel van het Algemeen Rijksarchief van Brussel voor alle
uitleg.
Verder wil ik Bram Versteyhe bedanken voor het nalezen van mijn verhandeling. In het
bijzonder wil ik ook mijn ouders bedanken voor de steun en de mogelijkheden die ze me
geschonken hebben om te studeren.
3
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD 2
INHOUDSTAFEL 3
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN 6
INLEIDING 7
1. Introductie 7
2. Doelstellingen en probleemstelling 8
3. Methodologie 10
DEEL I: Landvoogd van de Nederlanden 12
1. De figuur van de landvoogd in de Nederlanden 12
1.1. Geschiedenis 12
1.2. Bevoegdheden 14
2. Emanuel Filibert van Savoie, 1528-1580 16
2.1. Biografie 16
2.2. De persoonlijkheid van Emanuel Filibert 18
2.3. Relatie tussen het huis van Savoie en de Spaanse Habsburgers 18
2.4. De situatie in de Nederlanden 19
2.5. De instructies voor het landvoogdijschap van Emanuel Filibert 21
2.6. De landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie, 1555-1559 23
2.6.1. Voorgangster Maria van Hongarije 24
2.6.2. De keuze voor Emanuel Filibert 25
2.6.3. De vrede van Vaucelles in 1556 26
2.6.4. Militaire carrière en de slag bij Saint-Quentin in 1557 28
2.6.5. De vrede van Cateau-Cambrésis in 1559 29
2.6.6. De opvolging van landvoogd Emanuel Filibert 31
4
2.6.7. Het einde van de landvoogdij van Emanuel Filibert en de 32
terugkeer naar het hertogdom Savoie
DEEL II: De regering van de Nederlanden van 1555 tot 1559 34
1. De collaterale raden 34
1.1. De Raad van State 34
1.2. De Geheime Raad 36
1.3. De Raad van Financiën 38
2. De Raad van State naast Filips II 39
3. De Staten-Generaal 41
4. Van keizer Karel V naar koning Filips II 43
4.1. Van Habsburgs naar Spaans 43
4.1.1. De persoonlijkheid van Filips II 43
4.1.2. Een nieuw beleid? 44
4.2. De aanwezigheid van Maria van Hongarije en koning Filips II 46
4.3. De aanwezigheid van de Spaanse raadsheren naast Filips II 48
5. De leden van de regering 52
5.1. Willem van Oranje 52
5.1.1. Prins van Oranje 52
5.1.2. Van trouwe dienaar tot tegenstander van Spanje 53
5.2. Antoon Perrenot, kardinaal van Granvelle 55
5.3. Karel van Lalaing 58
5.3.1. Waarnemend gouverneur-generaal 58
5.4. Ruy Gomez de Silva 61
5.5. Viglius van Aytta 62
5.6. Lamoraal van Egmont 63
5
6. De ridders van het Gulden Vlies 64
6.1. Geschiedenis 64
6.2. Het belang van de Vliesridders in de Raad van State 65
DEEL III: De politieke verstandhoudingen tijdens de landvoogdij 68
van Emanuel Filibert
1. Het verzet tegen de aanstelling van Emanuel Filibert als landvoogd 68
2. De remonstranties van Emanuel Filibert aan Filips II 69
2.1. De remonstrantie van mei-juli 1556 69
2.2. De tweede remonstrantie van november 1556 70
3. Financiële problemen 73
3.1. Het Spaanse staatsbankroet 73
3.2. De beslissing tot het bijeenroepen van de Staten-Generaal 74
3.3. De Staten-Generaal van 1557-1558 78
3.4. De negenjarige bede 80
4. De ontevredenheid van Filips II ten opzichte van de landvoogd 83
5. De ontevredenheid van de edelliedenraadsheren: groeiende oppositie 86
5.1. Geen verantwoordelijkheid zonder medezeggenschap 88
5.2. De groei van het aantal juristen in de Raad van State: noblesse de robe 88
versus noblesse d’épée
5.3. De tegenstelling tussen Spanjaarden en Nederlanders 90
6. Het conflict tussen Granvelle en Karel van Lalaing 91
CONCLUSIE 96
BIBLIOGRAFIE 99
6
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
ARA. : Algemeen Rijksarchief van Brussel
A.G.R. : Archives générales du royaume
Aud. : Audiëntie
B.C.R.H. : Bulletin de la Commission Royale d‟Histoire
B.M.G.N. : Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden
Man. Div. : Manuscrits Divers
z.f. : zonder folio
7
INLEIDING
1. Introductie
In het midden van de zestiende eeuw stonden de Nederlanden onder het gezag van het
Spaanse vorstenhuis. Het aanstellen van een vorstelijke vertegenwoordiger in onze
gebieden was een traditie geworden, die zich ook onder de nieuwe vorst Filips II
verder zette (1555-1598). Naar ik vermoed is de landvoogdij van Emanuel Filibert van
Savoie één van de meest onderbelichte periodes uit de zestiende eeuw. De landvoogdij
staat in de literatuur in de schaduw van latere gebeurtenissen, zoals de Beeldenstorm,
de Opstand en het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Ook de figuur van landvoogd
Emanuel Filibert van Savoie blijkt redelijk onbekend te zijn in de literatuur. Dit is
deels te wijten aan de relatief korte periode van de landvoogdij. Maar voornamelijk de
aanwezigheid van Filips II in de Nederlanden maakte de rol van Emanuel Filibert als
landvoogd minder belangrijk.
Mijn aandacht in deze studie zal voornamelijk gaan naar de rol van bepaalde personen,
de creatie van oppositie tegen de manier van regeren, het handelen en de beslissingen
van Filips II en de invloeden van verschillende machtselites. Individuele personen en
de conflicten tussen de leden van de Nederlandse regering vormen dan ook de basis
van deze studie. In mijn zoektocht naar mogelijke oorzaken van de Opstand tijdens de
landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie zal ik echter geen aandacht hebben voor
het religieuze aspect.
Dit onderzoek werd beperkt tot een afgebakende periode. De begindatum en
einddatum bepalen was echter makkelijk. In oktober 1555 kwam er een einde aan de
landvoogdij van Maria van Hongarije en aan de heerschappij van Karel V. Zijn zoon
Filips II kwam aan de macht en de landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie over
de Nederlanden begon. De abdicatie van Karel V heb ik als begindatum genomen. De
einddatum is dan ook logischerwijs het einde van de landvoogdij van Emanuel
Filibert. Dit viel samen met het vredesverdrag van Cateau-Cambrésis in 1559.
8
2. Doelstellingen en probleemstelling
Deze studie stelt zich in de eerste plaats tot doel een algemeen overzicht te geven van
de landvoogdij van Emanuel Filibert. Hier komen de voornaamste gebeurtenissen op
vlak van de buitenlandse politiek aan bod alsook de interne ontwikkelingen in de
regering van de Nederlanden. Hiermee wil ik een algemeen beeld geven van de
periode tussen 1555 en 1559, een periode die mijns inziens onderbelicht is in de
geschiedenis van de Nederlanden.
Het eerste deel van deze studie handelt dan ook over de landvoogdij, de figuur van
Emanuel Filibert van Savoie, de situatie in de Nederlanden en de belangrijke
gebeurtenissen in de buitenlandse politiek.
In het tweede deel van deze studie bekijk ik de verschillende elementen van de
Nederlandse regering. De regeringsraden, hun leden, het beleid van de nieuwe vorst
Filips II en de belangrijkste personen uit de Brusselse regeringskringen komen aan
bod. Ook de Orde van het Gulden Vlies en enkele van haar belangrijke leden
verdienen mijn aandacht. Dit tweede deel acht ik nodig daar in het laatste deel van de
studie de nadruk gelegd wordt op de politieke verstandhoudingen tussen deze
regeringsraden en de belangrijkste figuren uit de periode 1555-1559.
Het is nodig om deze periode in zijn context te plaatsen en concrete onderzoeksvragen
te stellen. Waren er zaken die een soepel beleid over de Nederlanden onmogelijk
maakten? Welke leden van de instellingen in de Nederlanden hadden de meeste
invloed? De landvoogdij van Emanuel Filibert ging vooraf aan de „woelige periode‟
van oppositie en opstand tegen de Spaanse overheersing van de Nederlanden. Zijn er
tijdens de landvoogdij van de hertog van Savoie al tekenen van oppositie? Welke
personen vormden deze tegenstand? Kunnen er reeds oorzaken van de Opstand, die
pas jaren later losbarstte, gevonden worden in deze periode? Welke rol speelden de
protagonisten van de Opstand tijdens de onderzochte landvoogdij? Op welke manier
hadden de financiële problemen tussen 1555 en 1559 een rol in het kanaliseren van het
verzet? In welke mate was de landvoogdij van Emanuel Filibert een voorbode op de
latere problemen in de Nederlanden?
9
Deze onderzoeksvragen probeer ik te beantwoorden in het laatste deel van deze studie.
Die handelt over de politieke verstandhoudingen tijdens de landvoogdij van Emanuel
Filibert en probeert klaarheid te brengen in het probleem van de oorzaken van de
Opstand. Zowel de financiële problemen van de vorst, als zijn ontevredenheid over de
landvoogd, de groeiende oppositie bij de adellijke raadsheren en de conflicten in de
regering van de Nederlanden komen aan bod.
Met dit onderzoek hoop ik te kunnen aantonen dat er reeds oorzaken van de Opstand
in de Nederlanden te vinden zijn tijdens de landvoogdij van Emanuel Filibert van
Savoie.
10
3. Methodologie
De bronnen om deze onderzoeksvragen te beantwoorden, vinden we in het Algemeen
Rijksarchief in Brussel. Daar bevindt zich het archieffonds van de Audiëntie. De
Audiëntie is het belangrijkste bestand van de centrale overheid van de Habsburgse
Nederlanden in de zestiende en vroege zeventiende eeuw. Veel archiefbescheiden van
de collaterale raden uit de zestiende eeuw worden bewaard in de Audiëntie. Alle
stukken van de Raad van State vóór 1632 bevinden zich in de Audiëntie. In de loop
van de zeventiende eeuw neemt het belang van het bestand af omdat de collaterale
raden in toenemende mate hun eigen bescheiden gingen archiveren en omdat de
audiëncier aan invloed inboette ten voordele van de Geheime Raad en de Secretarie
van Staat en Oorlog. De Audiëntie werd afgeschaft in 1744. Naast de documenten van
de Raad van State bevindt zich hier ook de briefwisseling tussen de vorst, de
landvoogd en de leden van de collaterale raden. De Audiëntie is een enorme schat aan
informatie over de landvoogdij van Emanuel Filibert. Voor deze studie heb ik brieven
geanalyseerd van Filips II, Emanuel Filibert, Maria van Hongarije, Karel V, Willem
van Oranje, Granvelle, Viglius van Aytta, Karel van Lalaing, Lazarus von Schwendi
en Jan Van der Aa. Het vergde wel enig zoekwerk om de interessante zaken te
selecteren.1
Naast de onuitgegeven bronnen heb ik ook nog gebruik gemaakt van enkele
uitgegeven bronnen. De werken van Louis-Prosper Gachard en Nicolaas Japikse
bevatten brieven van Willem van Oranje.2 Daarnaast kon ik de briefwisseling van
Willem van Oranje online bekijken op de Nederlandse website www.inghist.nl. Dit
project wil een zo volledig mogelijk overzicht geven van de bewaard gebleven
correspondentie gericht aan of afkomstig van Willem van Oranje gebaseerd op
onderzoek gedaan in bijna 200 archieven en bibliotheken in Nederland, België,
Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Polen, Spanje,
1 Voor de exacte bestanden zie bibliografie, onuitgegeven bronnen.
2 L.P. GACHARD, Correspondance de Guillaume le Taciturne, Prince d’Orange. Brussel, Vandale, 6 vol.,
1847-1866.
N. JAPIKSE, Correspondentie van Willem den eersten van Oranje. ‟s Gravenhage, Nijhoff, 1934, 417 blz.
11
Vaticaanstad, Zweden en Zwitserland. Ook een ander werk van Gachard bleek
interessant te zijn voor mijn onderzoek omdat het talrijke brieven van Karel V bevat.3
Daarnaast heb ik natuurlijk gebruik gemaakt van heel wat andere uitgegeven werken.
Deze werken zijn terug te vinden in de universiteitsbibliotheek van Gent, zowel in de
centrale bibliotheek als in de bibliotheek van de vakgroep Nieuwe Tijden, en in de
stadsbibliotheek van Brugge.
3 L.P. GACHARD, Retraite et mort du Charles-Quint au monastère de Yuste. Lettres inédites publiées d’après
les originaux conservés dans les archives royales de Simancas. Brussel, M. Hayez, 2 vol., 1854-1855.
12
DEEL I: Landvoogd van de Nederlanden
1. De figuur van de landvoogd in de Nederlanden
1.1. Geschiedenis
Zoals de meeste vroegmoderne staten in Europa was ook het rijk van de Spaanse
Habsburgers een samengestelde staat of composite state.4 Dit begrip wordt
gedefinieerd als meer dan één land onder de soevereiniteit van één vorst. Het Spaanse
samengestelde rijk werd gescheiden door andere staten en door de zee. De bezittingen
van de Spaanse monarchie lagen immers verspreid over heel de wereld. Vele
onderdelen van dit immense rijk behielden hun eigen tradities en instellingen, hoewel
ze verbonden waren tot de persoon van de vorst in de vorm van een personele unie. De
Spaanse vorst moest zijn rijk dus besturen alsof hij landsheer was van elk gebied
afzonderlijk. Karel V was tegelijk landsheer van de Nederlanden, koning van Castilië,
koning van Aragon en keizer van het Heilig Roomse Rijk. De composite state
veroorzaakte dus bestuurlijke problemen, daar het voor Karel V onmogelijk was in elk
van zijn onderscheiden gebieden tegelijk aanwezig te zijn. De andere delen van het
Spaanse rijk ondervonden dan de afwezigheid van de vorst. De oplossing hiervoor was
het regeren via gevolmachtigde plaatsvervangers, onderkoningen of virrey,
landvoogden en gouverneurs. Dit veroorzaakte de broosheid van de samengestelde
staat. Koninklijke afwezigheid vormde een structureel probleem, wat zelfs de altijd
reizende keizer Karel V niet kon oplossen. Hij probeerde de delen van zijn uitgebreid
rijk nog zo veel mogelijk persoonlijk te besturen.5
Filips II zou het Spaanse rijk echter omvormen tot een hiërarchisch imperium met één
bestuurscentrum, namelijk Madrid. Daar het Spaanse rijk een samengestelde staat was,
veroorzaakte dit problemen op het gebied van machtsuitoefening. Om die reden werd
4 H.G. KOENIGSBERGER, “Dominium Regale or Dominium Politicum Regale. Monarchies and parliaments in
early modern Europe.” In: H.G. KOENIGSBERGER, Politicians and virtuosi. Essays in early modern history, p.
12. 5 J.H. ELLIOTT, “A Europe of composite monarchies.” In: Past and Present, 137 (1992), pp. 48-71.
R. VERMEIR, “La construction de l‟Empire. L‟origine des transformations institutionnelles en Espagne au
XVIe siècle.” In: M. BOONE en M. DEMOOR (eds), Charles V in context: The making of a European identity,
pp. 47-60.
13
de vorst in de Nederlanden vanaf de zestiende eeuw vervangen door gevolmachtigde
vorstelijke vertegenwoordigers die de gebieden par deçà bestuurden, ter compensatie
van de afwezige landsheer. De geschiedenis van de figuur van de landvoogd gaat terug
tot 1522. Toen kreeg Margaretha van Oostenrijk, tante van Karel V, de bevoegdheid
over de Nederlanden als eerst landvoogdes of gouvernante. Al enkele jaren daarvoor
was Margaretha van Oostenrijk regentes van de Nederlanden naast Karel V, die toen
nog minderjarig was. Vanaf 1522 werd de traditie van de landvoogdij over de
Nederlanden ingeleid. Na het overlijden van Margaretha van Oostenrijk in 1530 werd
Maria van Hongarije landvoogdes van de Nederlanden. Zij bleef dat tot de
troonsafstand van Karel V in 1555 toen ze wenste haar landvoogdij neer te leggen. De
nieuwe koning Filips II benoemde daarop Emanuel Filibert, de hertog van Savoie, tot
nieuwe gouverneur-generaal, hoewel de vorst zelf nog tot 1559 in de Nederlanden zou
vertoeven. De figuur van de landvoogd bleef dus bestaan ook al mengde de koning
zich persoonlijk in met de regering. In 1559 keerde Emanuel Filibert terug naar zijn
herwonnen gebieden Savoie en Piemont en werd hij opgevolgd door Margaretha van
Parma, een bastaarddochter van Karel V.
De volgende landvoogden van de Nederlanden in de zestiende eeuw waren Fernando
Álvarez de Toledo, de hertog van Alva (1567-1573), Luis de Zúñiga y Requeséns
(1573-1576), Don Juan van Oostenrijk (1576-1578) en Alexander Farnese (1578-
1592). In 1581 verklaarden de Staten-Generaal de koning vervallen. Frans van Anjou
en de graaf van Leicester zijn een korte periode landvoogd geweest, respectievelijk
van 1581 tot 1583 en van 1585 tot 1588. Hun bestuurlijke pogingen mislukten. In
1588 besloot de Republiek der Verenigde Nederlanden het verder zonder landvoogd te
stellen. In de Zuidelijke Nederlanden werd Alexander Farnese opgevolgd door de
landvoogden Peter Ernst von Mansfeld (1592-1594), Ernst van Oostenrijk (1594-
1595), Pedro Henriquez de Acevedo (1595-1596) en Albrecht van Oostenrijk (1596-
1598). Van 1598 tot 1621 werd er geen landvoogd aangesteld. De aartshertogen
Albrecht en Isabella regeerden als soevereinen over de Zuidelijke Nederlanden en
bijgevolg was een vorstelijke vertegenwoordiger niet nodig.
De opeenvolgende landvoogden waren, op een enkele uitzondering na, steeds van
koninklijke afkomst. Het was een gewoonte die groeide doorheen de zestiende en
zeventiende eeuw, een lange traditie die door de onderdanen erg werd gewaardeerd.
14
Het benoemen van nauwe verwanten van de vorst onderstreepte het belang dat in
Madrid werd gehecht aan de Nederlanden, ten slotte toch het stamland van de
dynastie. De Nederlandse edellieden stelden het bovendien erg op prijs wanneer er een
landvoogd van den bloede werd aangesteld en protesteerden zelfs als de vorst van die
gewoonte afweek. De Spaanse vorst deed bijgevolg steeds moeite om, indien
mogelijk, naaste verwanten te sturen. Maar uiteindelijk hadden de Nederlandse Staten,
regeringsinstellingen en edellieden geen inspraak bij de benoeming van de
landvoogd.6
1.2. Bevoegdheden
De bevoegdheden van de landvoogd werden nauwkeurig samengevat in de instructie
gegeven bij de benoeming. De gouverneur-generaal was formeel hoofd van de Raad
van State die hij samen kon roepen. Wanneer hij het wilde, liet hij de instelling
vergaderen over staatsaangelegenheden. Tegelijk was de landvoogd kapitein-generaal,
dat wil zeggen dat hij als opperbevelhebber van het leger meestal de troepen leidde.
De twee andere collaterale raden, de Geheime Raad en de Raad van Financiën,
stonden hem ook ter beschikking. De landvoogd diende zich bij de uitoefening van
zijn functie te laten leiden door het goede advies van deze regeringsraden. Toch kreeg
hij hierin wat bewegingsruimte door de sanior pars, de mening van de raadsleden die
hem het meest „gezond‟ voorkwam, zelfs indien het de mening van een minderheid
was.
Aangezien de landvoogd ook aan het hoofd van het leger stond, kon hij langdurig
afwezig zijn. In dat geval en in de gevallen van langdurige ziekte of een onverwacht
overlijden, nam de Raad van State onder leiding van een hoofd en opperintendant de
taken van de gouverneur-generaal waar tot de aankomst van de nieuwe landvoogd of
tot zijn terugkeer.
Hoewel de vorstelijke vertegenwoordigers in de Nederlanden in principe volheid van
bevoegdheid genoten, kregen ze naast de officiële richtlijnen ook steevast geheime of
6 H. DE SCHEPPER en R. VERMEIR, “Landvoogd – gouverneur-generaal.” In: E. AERTS, M. BAELDE, e.a.,
De centrale overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden, pp. 195-216.
R. VERMEIR, In staat van oorlog, p. 306.
15
bijzondere instructies mee, die een reeks beperkingen inhielden. Onder deze
beperkingen stonden onder andere het samenroepen van de Staten-Generaal, de
verheffing tot de adelstand, het benoemen van kerkelijke, bestuurlijke en militaire
ambten en het toekennen van gunsten en eerbewijzen van enig gewicht. Overigens
dienden de gouverneurs-generaal de richtlijnen vanuit Madrid strikt te volgen. Ze
werden voortdurend bijgestuurd en opgevolgd via de officiële correspondentie en
geheime brieven.7
7 H. DE SCHEPPER en R. VERMEIR, “Landvoogd – gouverneur-generaal.”, pp. 195-216.
R. VERMEIR, In staat van oorlog, p. 308.
16
2. Emanuel Filibert van Savoie, 1528-1580
2.1. Biografie
Emanuel Filibert was de zoon van Karel II, de hertog van Savoie, en zijn vrouw
Beatrice.8 Door het huwelijk van zijn ouders waren banden gesmeed met zowel het
Huis van Brogance, dat heerste over Portugal, als met het Spaanse rijk. Emanuel
Filiberts moeder Beatrice was immers de dochter van Emanuel de Grote, koning van
Portugal. Door het huwelijk van Beatrices zus Isabella met keizer Karel V was ook de
familieband met de Habsburgers gemaakt. Zo waren Filips II en Emanuel Filibert
neven en was Karel V de oom van Emanuel Filibert.
In het Europa van de zestiende eeuw waren de verschillende grote en
tweederangsmachten, zoals het hertogdom Savoie, gelinkt aan elkaar door
familiebanden die gecreëerd waren via huwelijksallianties. Zo ook was Karel II van
Savoie de oom van de Franse koning Frans I. Deze laatste had in 1536 een daad
gesteld, die later zwaar zou wegen op de toekomst en de persoon van Emanuel
Filibert. In dat jaar nam Frans I het hertogdom van zijn oom in.9 Emanuel Filibert zag
zijn vader verraden worden en heeft er de volgende jaren van zijn leven alles aan
gedaan om dit onrecht te herstellen. Hij zwoer elke alliantie met Frankrijk af en
toonde, in de lijn van zijn moeder Beatrice, een totaal vertrouwen richting Frans‟
nemesis, keizer Karel V.10
Emanuel Filibert was in zijn eerste levensjaren een zwak kind, met de ene ziekte na de
andere. Tijdens zijn adolescentie groeide de jongen uit tot een man met een grote
fysieke weerstand. Zijn ene grote doel was nog altijd de restauratie van de gebieden
van zijn vader, die hij als opvolger ooit zou erven. De enige manier om die restauratie
te verwezenlijken lag volgens Emanuel Filibert in een zege van het keizerlijke leger op
dat van het Franse. Daarom wou hij in mei 1545 zijn oom vervoegen aan het Spaanse
hof. De toekomstige hertog van Savoie was slechts zeventien jaar oud op dat moment,
8 Karel II kan in de bronnen ook als Karel III voorkomen. In 1490 stierf Karel I van Savoie en liet zijn tweejarige
zoon Karel achter. Gedurende zes jaar was er een regentschap van zijn moeder tot Karel op achtjarige leeftijd
stierf. Zijn grootoom Filips volgde hem op. Officieel is de vader van Emanuel Filibert Karel III, maar als hertog
van Savoie wordt hij Karel II genoemd. 9 E. COCHRANE, Italy 1530-1630, p. 39.
10 M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, p. 26.
17
maar hij kon zijn vader overhalen om zijn oom op deze vredevolle missie te
vergezellen.11
De leuze die Emanuel Filibert had gekozen toonde toch zijn
vastberadenheid om het onrecht uit 1536 te herstellen: Spoliatis arma supersunt, “aan
hen die beroofd zijn, blijven enkel de wapens over”.12
Rond die tijd ontmoette Emanuel Filibert ook Madeleine, zijn toekomstige vrouw en
dochter van Ferdinand van Habsburg. De verloving was al vier jaar vastgelegd, maar
hij had Madeleine nog nooit gezien. Het plan van het huwelijk viel later in het water
toen de hertog met Margaretha huwde, de dochter van Frans I, volgens de clausules
van het verdrag van Cateau-Cambrésis. Emanuel Filibert schreef Ferdinand in 1559
om de verloving met zijn dochter te verbreken. Ferdinand aanvaardde de
verlovingsverbreking, maar gaf later, kort voor hij stierf, toe dat hij het spijtig vond
dat zijn dochter niet met de hertog van Savoie was getrouwd.13
In augustus 1553 kreeg Emanuel Filibert de dood van zijn vader Karel II te verwerken.
Hij werd hertog van Savoie. Doordat zijn gebieden sinds 1536 door de Fransen bezet
waren, was dit zowat een lege titel. Emanuel Filibert bleef de Habsburgers dienen,
hopend zijn gebieden terug te krijgen. Van 1555 tot 1559 vervulde hij de functie van
landvoogd van de Nederlanden onder de nieuwe Spaanse vorst Filips II. Na het
verdrag van Cateau-Cambrésis in 1559 kreeg hij zijn gebieden terug en trouwde de
hertog met Margaretha van Frankrijk, volgens een clausule van het vredesverdrag.
Hun enige kind was Karel Emanuel I.
Emanuel Filibert bleef in de jaren na het verdrag van Cateau-Cambrésis bezig om
terug te krijgen wat verloren was gegaan in de oorlogen met Frankrijk. Hij regeerde
over Savoie en Piemont van 1559 tot 1580. Langzamerhand kreeg hij gebied terug van
zowel de Fransen als de Spanjaarden, waaronder Turijn. Deze stad werd de hoofdstad
van het hertogdom, ter vervanging van Chambéry. Onder zijn heerschappij werd het
Latijn als officiële taal vervangen door het Italiaans. Emanuel Filibert stierf op 30
11
In 1545 was de vierde oorlog van de zestiende eeuw tussen Frankrijk en Spanje reeds gedaan. 12
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, p. 40. 13
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, p. 43.
18
augustus 1580 in Chambéry. Zijn zoon Karel Emanuel I volgde hem op als hertog van
Savoie.14
2.2. Persoonlijkheid van Emanuel Filibert
In de literatuur wordt Emanuel Filibert beschreven als een hevig en kleurrijk karakter.
Hij bleek een beruchte vrouwenjager te zijn. Door zijn opflakkerend temperament was
de hertog voortdurend betrokken in disputen. Hij was een man van aanzienlijke
intelligentie en had de krijgskunst onder de knie. Als landvoogd liet hij zijn mening
niet van anderen afhangen. De hertogs onkunde om zijn temperament te beheersen
bleek echter wel nadelig te zijn op het politieke niveau. In plaats van moeilijke
situaties kalm en tactvol aan te pakken, benaderde Emanuel Filibert deze uitdagingen
eerder op een emotionele manier.15
2.3. Relatie tussen het Huis van Savoie en de Spaanse Habsburgers
Zoals gezien vertoefde Emanuel Filibert al vanaf zijn zeventiende levensjaar aan het
hof van het Spaanse koninkrijk. Daar schiep hij een hechte band met zijn neef Filips
en zijn oom Karel V. Vooral de keizer had een grote affectie ten opzichte van de
toekomstige hertog, wat men heeft kunnen afleiden uit een brief van de hand van Karel
V.16
In juli 1546 werd de jonge Emanuel Filibert opgenomen in de Orde van het Gulden
Vlies. Daarenboven verkreeg hij in augustus van hetzelfde jaar het commando over de
keizerlijke bewaking en de cavalerie van Vlaanderen en Bourgondië. Op dat moment
was de toekomstige hertog slechts achttien jaar oud. Het jaar daarop speelde Emanuel
Filibert al een rol in de oorlog tegen het Schmalkaldische verbond als hoofd van de
cavalerietroepen. Door zijn aanwezigheid aan het Spaanse hof nabij Karel V leerde
Emanuel Filibert de kunst van de diplomatie, een kunst die hij hard zou nodig hebben
na het terugkeren naar zijn hertogdom.
14
H. VANDER LINDEN, “Emmanuel-Philibert de Savoie, gouverneur général des Pays-Bas (1555-1559).” In:
Bulletin de la classe des lettres et des sciences morales et politiques, 5 (1942), p. 139. 15
M.J. RODRIGUEZ-SALGADO, The changing face of empire: Charles V, Philip II and Habsburg authority
1555-1559, p. 12.
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 23. 16
E. RICOTTI, Storia della monarchia Piemontese, p. 15.
19
Emanuel Filibert ontmoette de infant Filips in 1549. De neven hadden ongeveer
dezelfde leeftijd en hadden in hun jonge jaren een vriendschap die met de jaren zou
verzwakken door hun latere meningsverschillen, alsook hun verschillend
temperament. Hun karakters en persoonlijkheden waren op zich heel verschillend. Het
onvermogen van Filips om belangrijke beslissingen te nemen en zijn afgunst op de
glorie van anderen, lieten hem vaak het contact met de realiteit verliezen. Dit botste
met het realisme van Emanuel Filibert. Beiden wensten de grandeur van hun gebieden
te vergroten, maar terwijl Emanuel Filibert bij zijn opvolging een voorspoedig
hertogdom naliet, was Spanje na de heerschappij van Filips II op politiek vlak
rampzalig.
In 1555 kwam keizer Karel V tot het besluit om troonsafstand te nemen. Zo verdween
een imposant figuur uit het leven van Emanuel Filibert, iemand die hem reeds vanaf
zijn jonge jaren sterk beïnvloed had. De hertog van Savoie had vele zaken
overgenomen van zijn Spaanse oom. Beiden hadden een grote talenkennis en inzicht
in het oorlogsvoeren. Er wordt geschreven dat Emanuel Filibert heel zijn leven Karel
V heeft willen imiteren. Op het einde van zijn leven dacht hij er zelfs aan om zich
terug te trekken in een klooster, net als de keizer had gedaan.17
2.4. De situatie in de Nederlanden
In het midden van de zestiende eeuw waren er enkele zaken die de uitvoering van
effectieve controle over de Nederlanden en hun eenheid bemoeilijkten. Ten eerste
creëerde de geografie van de provincies unieke problemen. Aan de ene kant lag het
grootste deel van het platteland in het westen en het noorden onder de zeespiegel. Het
gebied kende vele rivieren, meren en moerassen. Aan de andere kant woonde een
ongewoon groot aandeel van de bevolking in de westelijke gebieden in steden. Het
was een gegeven dat alle vroegmoderne regeringen het moeilijk hadden om invloed uit
te oefenen op hun steden en de steden in de Nederlanden waren hier geen uitzondering
op.
17
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, pp. 56, 60, 62, 97-98.
20
Een tweede factor die de uitoefening van autoriteit over de Nederlanden bemoeilijkte
heeft te maken met het feit dat de centrale overheid slechts recent zijn definitieve vorm
had bereikt. Op 26 juni 1548 voerde Karel V de Transactie van Augsburg uit. Dit was
een declaratie waarin hij als keizer van het Heilig Roomse Rijk de zeventien
provincies van de Nederlanden, die deel uitmaakten van dat Rijk, in een aparte
administratieve eenheid sloot, namelijk de Bourgondische Kreits. Voordien werden de
Nederlanden aangeduid als pays de par deça of „landen van herwaerts over‟ om ze ten
tijde van de Bourgondische hertogen te onderscheiden van de pays de par delà of
„landen van derwaerts over‟, namelijk Bourgondië zelf. Ook werden de Nederlanden
aangeduid als de Zeventien Provinciën of als de Lage Landen.
De afwezigheid van een aanvaarde collectieve naam vatte de politieke fragmentatie
van het gebied samen. Het was de wens van Karel V en de voorgaande Habsburgse
vorsten om eenheid te brengen in de Nederlanden en de creatie van de Bourgondische
Kreits was hier een eerste stap. Het jaar daarop, in november 1549, consolideerde
Karel V de afscheiding van de Nederlanden door de Staten van elke afzonderlijk
provincie te overtuigen de Pragmatieke Sanctie te ratificeren. Dit document verzekerde
dat, na de dood van de keizer, alle provincies als één geheel dezelfde vorst en dezelfde
centrale instellingen zouden gehoorzamen. In hetzelfde document aanvaardden de
Staten dat de infant Filips Karel V zou opvolgen als vorst over de Nederlanden. Op de
weinig samenhangende verzameling van provincies, waaronder enkelen met een lange
geschiedenis van wederzijdse vijandigheid, trachtten de Habsburgse vorsten enige
eenheid op te leggen. De inwoners van de Zeventien Provinciën moesten de
regeringsinstellingen te Brussel gehoorzamen, met aan het hoofd een landvoogd, en de
veroordelingen van de rechtsinstellingen respecteren.
Vanaf 1548 was er eenheid op papier en in de benaming van de Nederlanden maar in
praktijk was die eenheid echter ver te zoeken. Slechts geleidelijk aan beschouwden de
verschillende gewesten zichzelf als een politieke gemeenschap maar waren steeds
wantrouwig ten opzichte van het woord „eenheid‟. Bovendien had elke provincie zijn
eigen wetten en rechtssysteem en enkele gewesten creëerden zelfs een formeel
contract waarin privileges werden gedetailleerd. Elke vorst moest dit aanvaarden
vooraleer zijn autoriteit effectief werd. Deze privileges of „vrijheden‟ lijken de dag van
vandaag onredelijk en onnodig maar waren in vroegmoderne tijden de aders van de
21
politiek. Ze waren het waard om erom te vechten en de Habsburgers realiseerden zich
maar al te vlug dat rebellie ter verdediging van privileges niets nieuws was in de
Nederlanden. Gekoppeld met de aparte wetten en rechtssystemen waren er diep
gewortelde lokale instituties en tradities.18
Een derde uitdaging ten opzichte van eenheid in de Nederlanden en een effectieve
controle ervan was de opkomst van het protestantisme. De zestiende eeuw was een tijd
van religieuze gisting en de protestantse doctrines vonden veel aanhang in de
Nederlanden. Tegen 1530 waren al dertig werken van Luther verschenen in een
Nederlandse vertaling en gedurende de heerschappij van Karel V werden ten minste
tweeduizend Nederlanders geëxecuteerd voor hun religieuze overtuigingen.
Desalniettemin scheen de ketterij, deels door de meedogenloze vervolgingen, grond te
verliezen toen de keizer abdiceerde in 1555.
Waren deze drie factoren de enige obstakels van de effectieve autoriteit over de
Nederlanden geweest, dan konden de Spaanse monarchen ze zonder twijfel in enige
tijd overwinnen. Maar het grootste probleem dat Filips II van zijn vader erfde in de
Nederlanden was van financiële aard. Karel V had vele oorlogen gestreden (de
oorlogen met Frankrijk van 1521-1529, van 1536-1537 en van 1542-1544, oorlogen
met de Turken van 1521-1538 en van 1541-1547, oorlog met de Duitse protestanten
van 1546-1547 en vanaf 1551 opnieuw oorlog met Frankrijk, dat zich verbonden had
met de Duitse protestanten en de Turken, tot 1556) en de kost van dit alles was enorm.
De Nederlanden, als deel van het Habsburgse rijk, betaalden hier in mee. De
belastinglast werd hoger en hoger en niet geheel onlogisch brachten deze aanhoudende
en hoge uitgaven van de regering slechte gevoelens naar boven bij de
belastingbetalers.19
2.5. De instructies voor het landvoogdijschap van Emanuel Filibert
Zoals bij elke nieuwe gouverneur-generaal kreeg Emanuel Filibert een aantal brieven
mee aan het begin van zijn landvoogdij, met duidelijke en concrete instructies
18
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, pp. 172-192.
G. PARKER, The grand strategy of Philip II, p. 116. 19
G. PARKER, The Dutch revolt, pp. 30-40.
G. PARKER, The grand strategy of Philip II, pp. 115-117.
22
betreffende het militaire en politieke bestuur van de Nederlanden. Volgens gewoonte
viel de commissiebrief uiteen in verschillende stukken.20
De eerste brief, de eigenlijke
commissie, benoemde Emanuel Filibert tot plaatsvervanger van de vorst en gaf hem
zonder aparte beperkingen brede volmachten enerzijds, terwijl hij anderzijds diende te
regeren in samenwerking met de drie collaterale raden. De bedoeling van deze eerste
instructie, die werd opgestuurd naar alle lagere instanties, zoals de provinciale raden
en de gerechtshoven, was aan de bevelen van de nieuwe landvoogd alle nodige
autoriteit te verlenen.
De brief start met de redenen van de benoeming. Daar de koningin-weduwe Maria van
Hongarije aftrad en Filips II niet voortdurend in de Nederlanden kon vertoeven, had de
vorst een nieuwe landvoogd gezocht. De hertog van Savoie bleek voor deze post het
meest geschikt. In deze commissiebrief werden de verdiensten van Emanuel Filibert
vermeld. In dienst van keizer Karel V had hij zijn talenten bewezen, alsook als
aanvoerder in de oorlogen tegen Frankrijk. De hertog was door een bloedband met
Filips II verbonden, “la proximité du sang estant entre nous”21, en deze clausule
vormde geen overbodig sieraad in de commissiebrief. Zoals boven vermeld bracht een
landvoogd van den bloede meer vertrouwen bij de inwoners van de Nederlanden.
De belangrijkste instructies waren echter de zogenaamde geheime instructies, waarin
de volmachten van de landvoogd behoorlijk werden ingeperkt. In deze instruction
secrète werd onder andere de verhouding tot de collaterale raden en in het bijzonder
de Raad van State vermeld. De landvoogd moest zich houden aan de adviezen van de
Raad van State. Enkel en alleen als het over belangrijke en grote zaken ging, “en
chose notable et d‟importance grande, emportant hazard, dangier et inconvénient à
nosdicts pays et subjectz ou à noz droictz et haulteurs”22, mocht de landvoogd een
andere mening volgen, die hem het meest „gezond‟ overkwam, ook al was het de
20
ARA, Aud. 1221, fol. 48-50 (instructiebrief van Filips II aan Emanuel Filibert van Savoie, 17 januari 1556)
Deze commissiebrief dateert van januari 1556, hoewel Emanuel Filibert direct bij de regeringsoverdracht van 25
oktober het bestuur aanvaardde. 21
ARA, Aud. 1221, fol. 48-50 (instructiebrief van Filips II aan Emanuel Filibert van Savoie, 17 januari 1556). 22
ARA, Aud. 1221, fol. 50-54 (geheime instructies van Filips II aan Emanuel Filibert van Savoie, 17 januari
1556).
23
mening van een minderheid, “suyvra en ce cas la plus saine et meilleure opinion,
encoires qu‟elle soit la moindre en voix.”23
De derde en laatste instructie was van meer vertrouwelijke aard, gericht aan Emanuel
Filibert persoonlijk: “Instruction particulière à vous nostre très chier et très amé
cousin…” Het tweede stuk van het geheel van instructies gaf voornamelijk
beperkingen van zijn macht. Het derde stuk gaf bijzondere aanwijzingen om het
gedrag van de collaterale raden te controleren. Filips II droeg aan de nieuwe
landvoogd de taak op te zorgen dat de regeringsraden zich precies aan hun eigen
instructies hielden en zich dus niet in elkaars zaken mengden. Ook bij de lagere
ambtenaren moest Emanuel Filibert erop toezien dat zij loyaal en correct hun taken
vervulden. Wat speciaal gold voor de Raad van State was dat wat geheime zaken
waren, ook inderdaad geheim moesten gehouden worden. Mocht de landvoogd
merken dat één van de leden van de Raad de besprekingen naar buiten bekend
maakte, dan moest hij onmiddellijk de vorst inlichten en kon het lid geschorst
worden.24
2.6. De landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie, 1555-1559
De aanvang van de landvoogdij van Emanuel Filibert gaat gepaard met de
machtsoverdracht van keizer Karel V naar zijn zoon Filips II. De beschrijvingen van
de emotionele abdicatie op 25 oktober 1555 zijn legio. Op die dag kwamen in Brussel
verscheidene prominente raadsleden samen die in de jaren daarop grote en vaak
noodlottige rollen zouden spelen. Onder hen waren Antoon Perrenot, de bisschop van
Atrecht, toen nog niet met het Romeinse paars als kardinaal Granvelle versierd25
,
Willem van Oranje, Lamoraal van Egmont, Filips van Montmorency, graaf van Hoorn,
Viglius van Aytta en Ruy Gomez de Silva, de vertrouwenspersoon van Filips II. Vanaf
dan was Filips II vorst over de Nederlanden. Het jaar daarop kreeg hij ook de kronen
van Castilië en Aragon. Tegelijk met de troonsafstand van Karel V wenste Maria van
23
ARA, Aud. 1221, fol. 50-54 (geheime instructies van Filips II aan Emanuel Filibert van Savoie, 17 januari
1556). 24
ARA, Aud. 1221, fol. 50-54 (geheime instructies van Filips II aan Emanuel Filibert van Savoie, 17 januari
1556) en ARA, Aud. 785, fol. 15 (ordonnantie voor de Raad van State van 18 november 1555).
K. VERHOFSTAD, De regering der Nederlanden in de jaren 1555-1559, pp. 25-27. 25
Antoon Perrenot werd pas tot kardinaal benoemd in 1561.
24
Hongarije haar regentschap naast zich neer te leggen. De hertog van Savoie werd als
opvolger gekozen.26
De landvoogdij van Emanuel Filibert werd gekenmerkt door een aantal
gebeurtenissen. Ten eerste was er in 1556 de vrede van Vaucelles. Dit vredestraktaat
draaide voor de landvoogd, die tevens hertog was van Savoie en Piemont, negatief uit.
Zijn gebieden bleven voorlopig bezet door de Franse koning. Ten tweede was er hét
hoogtepunt van Emanuel Filiberts militaire carrière: de verovering van de Franse stad
Saint-Quentin in 1557 die een voorbereiding was op nieuwe vredesonderhandelingen
met Frankrijk. Deze draaiden uit op de vrede van Cateau-Cambrésis in 1559.
Uiteindelijk kreeg de hertog wat hij verlangde, de teruggave van zijn gebieden.
Datzelfde jaar legde hij zijn functie als gouverneur-generaal naast zich neer en keerde
hij terug naar zijn hertogdom Savoie. De fakkel van landvoogd der Nederlanden werd
doorgegeven aan Margaretha van Parma.
Voor ik deze gebeurtenissen in detail bespreek, leg ik eerst de aandacht bij de vorige
landvoogdes, Maria van Hongarije.
2.6.1. Voorgangster Maria van Hongarije
In 1530 na het overlijden van Margaretha van Oostenrijk, landvoogdes van de
Nederlanden, benoemde Karel V zijn zus Maria, koningin-weduwe van Hongarije, als
haar opvolgster. Ze was net zoals Karel V opgevoed in Mechelen, maar nam als eerste
gouvernante haar intrek in het oude paleis van de hertogen van Brabant te Brussel. Dit
stond in het teken van de reorganisatie van het centrale bestuursapparaat, waarbij
Brussel als hoofdstad van de Nederlanden werd beschouwd. Maria was pas
zesentwintig toen ze de taak van haar tante Margaretha van Oostenrijk overnam, maar
al snel kon ze haar autoriteit laten gelden en verdiende ze het respect van haar
onderdanen. Haar onbetwistbaarheid en capaciteit voor politieke controle maakte haar
een onschatbare partner voor Karel V. Tijdens haar regeringsperiode in de
Nederlanden gaf ze blijk van een enorme toewijding aan haar broer en bleef ze trouw
aan de Bourgondisch-Habsburgse politiek. Ze bevorderde de territoriale eenmaking en
26
W.J.F. NUYENS, Geschiedenis der Nederlandsche beroerten in de 16de eeuw, p. 2.
25
versterkte zo het bestuur van de Nederlanden. Ze geloofde in een sterke regering en
vond het vaak moeilijk om bemoeienissen of resistentie te tolereren van zowel haar
onderdanen als van haar broer en neef die ze verplicht was te dienen.27
Op 25 oktober 1555 legde Maria van Hongarije tegelijk met het aftreden van Karel V
haar bestuursfunctie over de Nederlanden neer. Sinds enige tijd maakte ze aanstalten
om haar post als gouvernante te verlaten en zich definitief in Spanje terug te trekken
samen met haar broer en haar zus Eleonora. Toch bleef ze de nieuwe vorst Filips II
alsook de nieuwe landvoogd Emanuel Filibert nog gedurende een jaar bijstaan om een
oogje in het zeil te houden.28
2.6.2. De keuze voor Emanuel Filibert
Een nieuwe landvoogd voor de Nederlanden was één van de eerste functies die de
nieuwe vorst Filips II moest invullen. In verschillende studies wordt er geopperd dat
Filips II hier geen volledig vrije keuze in had. Karel V zou al drie kandidaten voor de
functie naar voren geschoven hebben waar Filips II uit kon kiezen. Deze waren
Willem van Oranje, Ferrante Gonzaga en Emanuel Filibert, hertog van Savoie. Elk van
hen hadden reeds hun diensten aan de Habsburgers bewezen in het leger en waren
trouwe dienaars van de keizer geweest. Emanuel Filibert was echter de enige die een
bloedband had met de vorst. Via het huwelijk van zijn tante Isabella van Portugal met
keizer Karel V waren Filips II en de hertog van Savoie neven. Zoals hierboven
vermeld werd een landvoogd van den bloede geapprecieerd en ook verwacht door de
leden van de collaterale raden en de inwoners van de Nederlanden. De keuze viel dus
op Emanuel Filibert als nieuwe landvoogd van de Nederlanden. Hij aanvaardde zijn
functie onmiddellijk na de regeringsoverdracht. De officiële benoeming dateerde van
17 januari 1556.29
Hoewel de hertog van Savoie een bloedband met de Habsburgers had, hadden onder
andere de Staten van Brabant bezwaar tegen zijn aanstelling. Hij was en bleef immers
een vreemdeling, geboren en getogen in een Italiaans hertogdom. De Staten van
27
M.J. RODRIGUEZ-SALGADO, The changing face of empire, p. 5. 28
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, p. 97.
J. DE IONGH, Mary of Hungary. Second regent of the Netherlands, p. 257. 29
ARA, Aud. 1221, fol. 48-50 (instructiebrief van Filips II aan Emanuel Filibert van Savoie, 17 januari 1556)
26
Brabant wilden Emanuel Filibert niet erkennen als regent van de Nederlanden en zo
moest hij de minder prestigieuze titel van gouverneur-generaal of landvoogd
aanvaarden.30
2.6.3. De vrede van Vaucelles in 1556
De eerste belangrijke gebeurtenis op buitenlands vlak tijdens de landvoogdij van
Emanuel Filibert was de vrede tussen Frankrijk en Spanje. Deze werd in 1556 besloten
in het traktaat van Vaucelles. Als voornaamste bepalingen trad een wapenstilstand van
vijf jaar tussen de Franse koning Hendrik II en de vorsten Karel V en Filips II naar
voren. De wederzijdse krijgsgevangenen zouden zo spoedig mogelijk losgekocht
worden.
Filips II begon zijn regering dus met een daad van vrede. Zodra de nieuwe vorst in de
Nederlanden was, moet hij beseft hebben dat een adempauze nodig was om de
Spaanse krachten te herstellen. De anti-oorlogsstemming van de Nederlanders en zijn
uitgeputte schatkist waardoor de troepen van Willem van Oranje aan de Maas
balanceerden op de rand van muiterij en Alva‟s soldaten in Piemont van honger
omkwamen, bezaten een overtuigingskracht waartegen geen oorlogsargument was
opgewassen. Propagandistisch zou een vredesbestand bovendien een goede zet zijn.
Niets zou bij zijn Nederlandse en Spaanse onderdanen in zo‟n goede aard vallen als
een wapenstilstand voor enkele jaren die immers algemeen als inleiding tot de vrede
zou worden gezien.31
Een wapenstilstand tussen het Spaanse rijk en Frankrijk was echter niet naar de zin
van de jonge landvoogd. Emanuel Filibert kon maar moeilijk vrede nemen met de
status-quo bepalingen van de wapenstilstand. Als hertog van Savoie en Piemont
streefde hij naar de teruggave van zijn gebieden die sinds twintig jaar in de handen
waren van de Franse koningen Frans I en Hendrik II. Het viel niet te ontkennen dat
Hendrik II Savoie en Piemont uitstekend bestuurde. De bewoners verzoenden zich hoe
langer hoe meer met de situatie. Elk jaar kregen de wensen van Emanuel Filibert in de
30
M.J. RODRIGUEZ-SALGADO, The changing face of empire, p. 128.
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, p. 173. 31
F. POSTMA, Viglius van Aytta. De jaren met Granvelle 1549-1564, p. 105.
27
ogen van de grote Europese mogendheden minder gewicht. Hij wenste niets liever dan
vrede als Spanje en Frankrijk dat wilden, maar dan op de basis die de Spaanse
onderhandelaars te Marcq hadden voorgelegd. Op die plaats werden vanaf mei 1555
de vredesbesprekingen geopend. Het Spaanse voorstel bracht de kwestie van Savoie
op de voorgrond door een huwelijk tussen Emanuel Filibert en Margaretha, de zus van
Hendrik II, op te werpen. Bij deze verbintenis zouden de gebieden Savoie en Piemont
teruggegeven worden aan de landvoogd, op een paar plaatsen na, die deels bij
Frankrijk en deels bij Spanje moesten blijven. De Franse onderhandelaars te Marcq
weigerden deze teruggave, daar de gebieden geen persoonlijke verovering waren van
Hendrik II maar van zijn vader Frans I. De vredesbesprekingen te Marcq mislukten en
de kwestie van Savoie verdween op de achtergrond. De nieuwe vorst Filips II wou
vrede liever dan zijn vader het wou. Hij legde het accent op de uitputting en
verwarring in het Spaanse rijk, maar vooral ook in de Nederlanden. Hij wou zijn
gebieden eerst een paar jaar laten verademen om dan met nieuwe kracht het laatste
Franse bolwerk in Italië omver te stoten.
Al in het begin van zijn landvoogdij kwamen er meningsverschillen boven tussen
Emanuel Filibert en Filips II. Hoewel het uiteindelijke vredesverdrag in 1556 op de
voorwaarden van Filips II werd getekend, stonden enkele prominente figuren achter de
landvoogd. De afgetreden Karel V, Maria van Hongarije en Granvelle voelden voor
Emanuel Filibert een grote persoonlijke sympathie. Maar niet alleen daarom stonden
ze achter de Spaanse voorwaarden die in mei 1555 te Marcq voorgelegd werden. Allen
vonden ze dat de nieuwe vorst de politiek die de Habsburgers jaren achtereen gevoerd
hadden niet mocht laten vallen. Frankrijk diende zijn Italiaanse verlangens op te
geven, zoniet moest de strijd worden volgehouden.
Toen het bericht van het waarschijnlijke slagen van de nieuwe
vredesonderhandelingen, nu te Vaucelles, tot bij Emanuel Filibert kwam, verkeerde hij
in een diepe neerslachtigheid. Toch zou de landvoogd al snel inzien dat zijn nieuwe
vorst hem niet slecht gezind was. In de jaren die volgden zou Filips II bewijzen dat hij
zich evenveel als zijn vader zou inzetten voor de restitutie van Savoie en Piemont. In
28
1556 zag hij het echter als zijn plicht om de Spaanse gebieden de nodige rust te
geven.32
2.6.4. Militaire carrière en de slag bij Saint-Quentin in 1557
De militaire carrière van Emanuel Filibert begon op een jonge leeftijd. De latere
landvoogd van de Nederlanden was slechts achttien jaar oud toen hij in 1546 het
commando over de keizerlijke garde en de hele cavalerie van Vlaanderen en
Bourgondië verkreeg van keizer Karel V. Op dat moment begon Emanuel Filibert een
militaire carrière die even kort als roemrijk bleek te zijn. Het eerste wapenfeit van de
jonge aanvoerder vond plaats een jaar na zijn aanstelling in 1547. De keizerlijke
troepen vochten in een godsdienstoorlog tegen de Schmalkaldische bond en
overwonnen. Vanaf dan nam de militaire carrière van Emanuel Filibert een vlucht. In
1551 verdedigde hij de stad Barcelona tegen een Franse aanval. Zijn standvastigheid
in deze militaire operatie bezorgde hem de bijnaam ijzerkop. In 1553 onderscheidde
hij zich opnieuw in het leger van Karel V door de stad Hesdin te veroveren in de
oorlog tegen Frankrijk.33
Zoals hierboven gezegd kon Emanuel Filibert bij de vrede van Vaucelles de gebieden
van zijn intussen overleden vader Karel II niet heroveren. Gelukkig voor hem hield
Hendrik II zich niet aan de vredesbepalingen en niet lang na het vredesverdrag sloeg
de oorlog opnieuw in alle hevigheid toe. Filips II maakte zich daarom klaar om te
reageren tegen het verraad van de Franse koning en besloot de hulp in te roepen van
Emanuel Filibert. Deze liet zijn landvoogdij in de handen van Karel van Lalaing om
het commando uit te voeren over de troepen in het noorden. Zijn opdracht bestond erin
de stad Saint-Quentin te veroveren, op vijftig kilometer van Parijs.34
De hertog slaagde
met glans in zijn opzet. Samen met de graaf van Egmont aan het hoofd van de Spaanse
strijdkrachten, overwon Emanuel Filibert het Franse leger onder het bevel van
connétable de Montmorency tijdens de veldslag van 10 augustus 1557. Verschillende
Franse generaals werden gevangen genomen.
32
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 1-2, 11-12, 16. 33
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, pp. 53-56.
H. VANDER LINDEN, “Emmanuel-Philibert de Savoie.”, p. 127. 34
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, pp. 100-102.
29
Zijn kwaliteiten als militair tacticus leverden op en zijn overwinning was spectaculair.
De slag bij Saint-Quentin blijft een voorbeeld in de militaire geschiedenis. Voor
Emanuel Filibert was deze overwinning een grote stap richting de restauratie van zijn
gebieden. Hij had dan ook maar één doel voor ogen: doorgaan tot de hoofdstad en de
voorwaarden van de vrede dicteren aan Hendrik II. Geldgebrek en besluiteloosheid
vanwege Filips II zorgden ervoor dat dit laatste toch niet gebeurde. In de eerste jaren
van zijn koningschap was Filips II immers nog steeds afhankelijk van de mening van
zijn vader. Na de slag bij Saint-Quentin consulteerde hij Karel V, terwijl hij
ondertussen zijn tijd afwachtte. Wanneer Karel V het bericht stuurde met daarin de
raad om richting Parijs te gaan, was het al te laat. Het Franse leger had zich
gehergroepeerd.35
2.6.5. De vrede van Cateau-Cambrésis in 1559
De oorlog tussen Spanje en Frankrijk duurde nog voort tot in oktober 1558 de
onderhandelingen tot vrede begonnen. Gedurende twee weken stond het probleem van
de gebieden van Savoie centraal. De Fransen weigerden Piemont te laten gaan, terwijl
Spanje geen Franse invloed nabij Milaan zou dulden.36
Voor Filips II was de
restauratie van de gebieden van de hertog van Savoie geen hoofdzaak, zoals het voor
zijn vader altijd was geweest. Daarom overwoog hij zelfs, indien hij de
vredesgesprekken kans op slagen wou geven, om Savoie op te geven en in Franse
handen te laten. Emanuel Filibert liet het echter niet na om Filips II te herinneren aan
de zege bij Saint-Quentin, waarin de landvoogd een groot aandeel had, en aan alle
diensten die hij het Spaanse koninkrijk verleend had zowel onder Filips II als onder
keizer Karel V.
Uiteindelijk kwamen de Franse gedelegeerden met het voorstel dat ze enkele jaren
daarvoor nog verworpen hadden: een huwelijk tussen de landvoogd en Margaretha, de
zus van koning Hendrik II.37
Margaretha was vijf jaar ouder dan Emanuel Filibert en
35
M.J. RODRIGUEZ-SALGADO, The changing face of empire, pp. 176-178.
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, bisschop van Atrecht, kardinaal van Granvelle, minister van Karel V en
Filips II (1517-1586), p. 163. 36
ARA, Aud. 427, fol. 185 (brief van Willem van Oranje aan Filips II, 26 september 1558).
ARA, Aud. 427, fol. 174 (brief van Willem van Oranje aan Filips II, 27 september 1558).
ARA, Aud. 427, fol. 155 (brief van Willem van Oranje aan Filips II, 17 oktober 1558). 37
ARA, Aud. 427, fol. 150 (brief van Willem van Oranje aan Filips II, 18 oktober 1558).
30
ogenschijnlijk al te oud om hem een erfgenaam te baren. Dit was natuurlijk ook de
reden van dit Franse voorstel. Indien het koppel kinderloos bleef, zouden de gebieden
van Savoie terug naar het Franse koninkrijk keren via Jacques de Savoie-Nemours, een
Franse neef van Emanuel Filibert.38
In februari 1559 werden de onderhandelingen hernomen in Cateau-Cambrésis.
Uiteindelijk kwam het daar tot een definitief akkoord. Emanuel Filibert kreeg zijn
gebieden terug van Frankrijk behalve Turijn, Pinerolo, Chieri, Chivassso en Val
d‟Asti. Deze versterkte plaatsten werden behouden door Hendrik II tot aan de
definitieve vredesconferentie tussen Franse en Spaanse juristen.39
Het verdrag van
Cateau-Cambrésis werd bezegeld met een dubbelhuwelijk. Filips II huwde Elisabeth,
de dochter van de Franse koning, en landvoogd Emanuel Filibert huwde Margaretha,
de zus van Hendrik II.40
Voor Frankrijk was dit verdrag echter een diplomatieke ramp. Het koninkrijk nam een
risico door zoveel toe te geven, waardoor onder andere de gebieden van Savoie
verloren gingen. Het verdrag was aan de andere kant gunstig voor Spanje, maar de
echte overwinnaar was Emanuel Filibert. Hij kreeg zijn hertogdom terug na jaren van
bezetting.
De invloed die Emanuel Filibert uitgeoefend heeft tijdens de vredesonderhandelingen
in Cateau-Cambrésis was van groot belang voor het slagen ervan. Zijn instemming in
een huwelijk met de zus van de Franse koning Hendrik II was een toegeving in ruil
voor de restauratie van zijn gebieden. Het vredesverdrag van 1559 zorgde voor een
periode van ongeveer vijftig jaar relatieve rust in het Italiaanse schiereiland. Meteen
besloot het verdrag ook een beroerde periode in de geschiedenis. Voor lange jaren
stelde het een einde aan de grote oorlogen tussen de Franse en de Habsburgse
monarchieën.
38
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, p. 126. 39
Pas in 1600 heeft de hertog van Savoie, ondertussen Karel Emanuel I geworden, al zijn gebieden kunnen
terugwinnen. Hij ruilde de gebieden ten westen van de Rhône voor Saluzzo. Pas dan was Savoie bevrijd van de
Franse invloed (E. COCHRANE, Italy 1530-1630, p. 165). 40
ARA, Aud. 427, fol. 90-97 (brief van Willem van Oranje aan Filips II, 8 november 1558).
31
2.6.6. De opvolging van landvoogd Emanuel Filibert
Bij de vrede van Cateau-Cambrésis tussen het Spaanse en het Franse rijk werden de
gebieden Savoie en Piemont teruggegeven aan hun oorspronkelijke eigenaar na een
Franse bezetting van drieëntwintig jaar. Emanuel Filibert moest bijgevolg zijn
landvoogdij naast zich neer leggen en zijn functie als hertog opnemen in zijn gebieden.
Er is veel te doen geweest over de keuze van de nieuwe landvoogd. In de loop van juni
1558 had de koning, geschrokken van de houding van de Staten-Generaal in de zaak
van de negenjarige bede, Maria van Hongarije gevraagd naar de Nederlanden terug te
keren om opnieuw de functie van landvoogdes op zich te nemen.41
Maar nu zij
gestorven was, was deze mogelijkheid uitgesloten en moest Filips II een andere
kandidaat zoeken. Na Emanuel Filibert als vreemdeling moest dat in elk geval een
naaste bloedverwant zijn. Er werd aan drie kandidaten gedacht. Zowel de hertog
Ottavio van Parma als zijn vrouw Margaretha van Parma en de hertogin Christina van
Lotharingen, allen nauw aan de koning verwant, kwamen in aanmerking voor de
opvolging van Emanuel Filibert als landvoogd van de Nederlanden.
De Nederlandse hoge adel voelde meer voor de hertogin van Lotharingen, die hen
goed gezind was. Er waren een aantal redenen die haar kandidatuur aannemelijk
maakten. Ze was namelijk van Habsburgse bloede en bekend met de toestand in de
Nederlanden.42
Daarnaast stond Willem van Oranje, die sinds de dood van zijn vrouw
Anna van Egmont in 1558 weduwnaar was geworden, naar de hand van Christina‟s
oudste dochter Renata. Maar juist die vriendschap die de hoge adel haar toedroeg, in
een tijd van groter wordende oppositie, de potentiële verbintenis met een belangrijk
raadslid van de Nederlanden en haar onafhankelijk karakter maakten dat de koning
haar voorbijging. Bovendien was het onvoorstelbaar dat Christina na een huwelijk van
haar dochter met de prins van Oranje in staat zou zijn haar onafhankelijkheid als
landvoogdes tegenover de adel in de Raad van State te bewaren. Daarnaast had de
hertogin connecties met het Franse koningshuis. Haar zoon Karel III was als gevolg
van de oorlog en de vrede van Cateau-Cambrésis vaster met Frankrijk verbonden dan
41
Voor de Staten-Generaal en de toekenning van de negenjarige bede zie pp. 71-74. 42
Hertogin Christina van Lotharingen was de dochter van Karel V‟s zus, Isabella, en Christiaan II van
Denemarken. Ze was gehuwd met Frans I van Lotharingen.
32
ooit. Vanaf 1552 af had hij in een vergulde gevangenschap aan het Franse hof vertoefd
en in Cateau-Cambrésis was overeengekomen dat hij zou trouwen met de jongste
dochter van Hendrik II, Claude. Haar connecties met het Franse koningshuis maakten
van Christina van Lotharingen de minst aantrekkelijke kandidate voor de landvoogdij
van de Nederlanden.
De koning schonk aan de andere kant ook geen vertrouwen in de hertog van Parma,
Ottavio Farnese. Volgens Filips II ijverde hij enkel voor zijn eigen belangen in Italië
en was hij niet geschikt om de landvoogd van de Nederlanden te worden.
Zo bleef Ottavio‟s echtgenote, de hertogin Margaretha van Parma, over als opvolger
van Emanuel Filibert. Ze was een bastaarddochter van Karel V en zo de stiefzus van
Filips II. De hertogin had echter helemaal geen kennis van regeren of van het gebied,
maar zou volgens Filips II zonder een nauwe band met de hoge adel de Nederlanden
beter regeren.43
De eenvoudigste oplossing voor de opvolging van Emanuel Filibert was ongetwijfeld
de benoeming van don Carlos of Juana geweest, de zoon en zus van Filips II. Beiden
vielen om verschillende redenen uit de boot. De berichten die de koning de laatste
jaren over de opvoeding en ontwikkeling van zijn zoon kreeg, overtuigden Filips II dat
don Carlos ongeschikt was voor elk bestuur. Hij was met zijn veertien jaar beslist te
jong voor de functie van landvoogd en bovendien mentaal labiel. Juana‟s staat van
dienst als regentes van Spanje vormde evenmin een aanbeveling.44
2.6.7. Het einde van de landvoogdij van Emanuel Filibert en de terugkeer
naar het hertogdom Savoie
In juli 1559, enkele maanden na de vrede van Cateau-Cambrésis, vertrok Emanuel
Filibert uit de Nederlanden om zijn functie als hertog van Savoie nu voor het eerst in
43
R. FRUIN, Het voorspel van de 80jarige oorlog, p. 45.
R. VAN ROOSBROECK, “Philips II en de nationale opstand (1555-1585).” In: Geschiedenis van Vlaanderen, 4,
pp. 109-227. 44
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 190.
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 175.
33
werkelijkheid op te nemen.45
Langzamerhand kreeg hij gebied terug van zowel de
Fransen als de Spanjaarden, waaronder Turijn, want na de vrede van Cateau-
Cambrésis waren nog niet alle gebieden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar
Emanuel Filibert.
Na de restauratie van zijn hertogdom wou Emanuel Filibert ook interne veranderingen
aanbrengen. Onder zijn heerschappij werd het Latijn als officiële taal vervangen door
het Italiaans. In 1563 verplaatste hij de hoofdstad van het hertogdom van Savoie.
Turijn werd de nieuwe hoofdstad in plaats van Chambéry. Turijn werd op natuurlijke
wijze beschermd door de Alpen. De vrees om opnieuw zijn herwonnen gebieden te
verliezen zat er dik in. De hertog van Savoie wou niets aan het toeval overlaten.46
45
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, p. 157. 46
R. ORESKO, “The duchy of Savoy and the kingdom of Sardinia. The Sabaudian court 1563-c.1750.” In: J.
ADAMSON, The princely courts of Europe, 1500-1750, pp. 231-253.
H. VANDER LINDEN, “Emmanuel-Philibert de Savoie.”, p. 139.
34
DEEL II: De regering van de Nederlanden van 1555 tot 1559
1. De collaterale raden
Enige uitleg over de verschillende raden van de regering in de Nederlanden en hun
bevoegdheden is hier niet misplaatst, daar deze raden in het midden van de zestiende
eeuw een belangrijke rol speelden. Men moet echter onthouden dat deze instellingen
nooit uitvoerende macht bezaten, maar slechts adviserende raden waren. Enkel de
Raad van State heeft op bepaalde momenten in de zestiende eeuw uitvoerende macht
gehad wanneer de landvoogd of landvoogdes het regeringsbeleid niet persoonlijk in
handen kon nemen. Dit was bijvoorbeeld het geval toen Maria van Hongarije de
Nederlanden enkele keren voor een relatief lange periode had verlaten, en in de jaren
1556 en 1557, wanneer Emanuel Filibert het leger aanvoerde in de strijd tegen
Frankrijk. Toen werd Karel van Lalaing als waarnemend gouverneur-generaal
aangesteld. Ook toen landvoogd Requeséns op 5 maart 1576 stierf voerde de Raad van
State het bewind van de Nederlanden tot de komst van een nieuwe gouverneur-
generaal.47
Hieronder volgt een korte bespreking van de collaterale raden en hun bevoegdheden.
Daarnaast worden ook de Raad van State naast Filips II en de Staten-Generaal onder
de loep genomen.
1.1. De Raad van State
De Raad van State was de belangrijkste van de drie collaterale raden. In deze instelling
pleegde men immers overleg over “les grandz et principaulx affaires” van de
Nederlanden. Voor onze moderne oren klinkt een dergelijke formulering vrij vaag
maar voor de zestiende-eeuwse raadsheren was deze “grandz et principaulx affaires”
de geijkte formule om alle belangrijke staatskwesties aan te duiden. Ze hadden dus te
adviseren over oorlog of vrede en vergaderden over de hoogste diplomatieke,
bestuurlijke en gerechtelijke vraagstukken. Vaak versterkte de Raad bovendien het
doorslaggevend laatste advies over kwesties die onder de specifieke bevoegdheid
47
Het interimair bestuur van de Raad van State kwam voor in 1547, 1550, 1556-1557, 1568, 1572 en in 1576.
R. VERMEIR, In staat van oorlog, p. 13.
35
vielen van de twee andere collaterale raden, de Geheime Raad en de Raad van
Financiën. De Raad van State werd in 1531 opgericht in het kader van een globale
reorganisatie van het centrale bestuursapparaat van de Nederlanden. De functie van de
Raad was tweevoudig. In eerste instantie kwam de Raad tot leven om de nieuwe
landvoogdes Maria van Hongarije bij te staan in het bestuur van de Nederlanden. De
landvoogdes was er ex officio hoofd van. Aan de andere kant had keizer Karel V een
speciale bedoeling bij de oprichting van de Raad van State. Ze moest een te
persoonlijke en te autoritaire politiek van de landvoogden uitschakelen.48
De hoge Nederlandse adel werd in deze Raad bijeengebracht, zodat hun politieke
ambities gekanaliseerd werden ten gunste van de vorstelijke politiek. In praktijk werd
er voor gezorgd dat slechts een beperkt aantal raadsheren tot de zittingen zou
toegelaten worden. De invloedrijkste maar ook de meest geschikte raadsheren werden
hiervoor uitgekozen: “Semble qu‟il seroit bon que des grans seigneurs qu‟il plaira à
l‟empereur ordonner audit conseil d‟estat, il y en eust deux ou trois tousjours
continuellement résidens devers ladicte royne pour l‟assister, des personnages plus
convenables pour son service...”49
Niettegenstaande deze beperkte vergaderingen met slechts twee of drie raadsleden,
droegen alle beslissingen van de vorst de goedkeuring van alle leden van de Raad van
State. Deze beperkte vergaderingen van de Raad zullen in de periode 1555-1559 vaak
voor moeilijkheden zorgen. De leden wilden immers geen verantwoordelijkheid
zonder medezeggenschap.
Een tweede haard van moeilijkheden met betrekking tot de Raad van State bestond
erin dat sinds 1535 een aantal juristen hun intrede namen in de Raad. Op bevel van
Karel V werden op 31 mei 1535 twee robijnen tewerkgesteld in de Raad van State.
Het waren Lodewijk van Schore en Filips Nigri. De taak van de nieuw benoemde
juristen is waarschijnlijk in de beginperiode meer van administratieve dan van
adviserende aard geweest, want ze waren benoemd “pour tenir soing de l‟adresse et
48
M. BAELDE, “Edellieden en juristen in het centrale bestuur der zestiende-eeuwse Nederlanden (1531-1578).”
In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1967, 80, p. 44. 49
ARA, Aud. 1546, fol. 3.
36
l‟expédition des choses d‟estat”.50
Dit zorgde voor ongenoegen en protest bij de
adellijke raadsheren. Deze moeilijkheden zouden de kern van de oppositie vormen,
die uitdraaiden op de beroerten in de Nederlanden.51
De Raad van State gaf steeds het gepaste advies aan de landvoogd of landvoogdes
over de meeste buitenlandse en binnenlandse kwesties. Zoals hierboven reeds
vermeld kon de Raad toch een uitvoerende macht bezitten. Dit was het geval wanneer
de landvoogd(es) voor een bepaalde tijd in het buitenland vertoefde of bij een
onverwachts overlijden. De voorzitter van de Raad werd dan als waarnemend
gouverneur-generaal benoemd tot de landvoogd(es) terugkeerde naar Brussel of tot er
een nieuwe gouverneur-generaal aangeduid werd. De waarnemende gouverneur-
generaal oefende dan het dagelijkse bestuur uit over de Nederlanden. De zware
beslissingen werden normaliter in zo‟n periode uitgesteld en men beperkte zich tot de
afhandeling van de lopende zaken.
Ten tijde van de landvoogdij van Emanuel Filibert zaten de volgende Nederlandse
heren in de Raad van State: graaf Karel van Lalaing, Reinoud van Brederode52
, de
graaf van Berlaymont, de prins van Oranje, Lamoraal van Egmont, Jan van Glimes,
markies van Bergen, Jan van Hénin-Liétard, graaf van Boussu, Filips van Stavele,
heer van Glajon, Antoon Perrenot, Viglius van Aytta, Simon Renard, Filibert de
Bruxelles en Karel Tisnacq.53
1.2. De Geheime Raad
De Geheime Raad of Privé-Raad, naar het Franse Conseil Privé, werd in 1531
opgericht om de landvoogdes Maria van Hongarije bij te staan in het bestuur, de
wetgeving en de rechtspraak van de Nederlanden. Omwille van haar brede
bevoegdheden had de Geheime Raad een grotere reële impact op de staatszaken dan de
Raad van State. Dit overwicht was vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw
manifest. Ze was samengesteld uit beroepsambtenaren en juristen, geschoold in het
50
ARA, Aud. 52, fol. 154 (brief van Karel V aan Maria van Hongarije, 15 maart 1537).
M. BAELDE, “Edellieden en juristen”, p.46. 51
M. BAELDE, De collaterale raden onder Karel V en Filips II, pp. 25, 32-33. 52
Reinoud van Brederode overleed in het najaar van 1556. 53
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 154.
37
Romeinse en/of canonieke recht, en de raadsheren behoorden allen tot de gegoede
burgerij of waren in de adelstand verheven.
De drie belangrijkste bevoegdheden van de Geheime Raad waren wetgeving, bestuur
en rechtspraak. Onder wetgeving moet men begrijpen dat in de zestiende eeuw enkel
de vorst wetgevende macht uitoefende. De Geheime Raad was echter de voornaamste
adviseur van de vorst en de landvoogd bij het opstellen en uitvaardigen van
ordonnanties, edicten, plakkaten en instructies. Vooral bij het uitvaardigen van
wetgevende teksten kwam openlijk tot uiting welke rol de Geheime Raad speelde. Het
hoofd van deze Raad was immers aangesteld om, in naam van de vorst, iedere
ordonnantie onder het grootzegel uit te vaardigen. Dit zegelen, vroeger aan de
kanselier voorbehouden, werd sinds 1531 het grote voorrecht van het hoofd van de
Geheime Raad. De Raad verzorgde ook de verdere bekendmaking van de
ordonnanties. Vervolgens hield de Geheime Raad toezicht op de naleving van deze
wetten en op de openbare orde.
De tweede soort bevoegdheden van de Geheime Raad is van een administratieve aard.
Deze bevoegdheden strekten zich uit over het domein van de hofhouding, het centraal,
provinciaal en lokaal bestuur, de kerkelijke administratie en de sociale vraagstukken.
Het moet gezegd dat de Geheime Raad over vele kwesties, die eerst aan de Raad van
State waren overgemaakt, eveneens geraadpleegd werd.
Als laatste was de Geheime Raad de hoogste rechterlijke instantie van de Nederlanden
voor zowel zaken in eerste aanleg als in hoger beroep. De evocatie kon echter ook
plaatsvinden, op bevel van de vorst, nadat aanlegger of verweerder hiervoor een
rekwest ingediend had. Tenslotte moet ook nog de revisie vermeld worden. De revisie
van een rechtszaak kon door de Geheime Raad bevolen worden indien een nieuw feit
aan het licht kwam of indien een procedurefout kon aangeklaagd worden.
Tijdens de landvoogdij van Emanuel Filibert was Viglius de hoofd-voorzitter van de
Geheime Raad.54
54
M. BAELDE, De collaterale raden, pp. 24, 38-48.
38
1.3. De Raad van Financiën
Als laatste van de drie collaterale raden komt de Raad van Financiën aan bod. Ze stond
in, zoals de naam het al zegt, voor het financieel beheer in de Nederlanden. Dit wil
zeggen dat de Raad van Financiën het beheer voerde over het kroondomein, het hele
belastingsstelsel en ze controleerde de financiële instellingen. Tegelijk adviseerde de
Raad de vorst en landvoogd over grote transacties.
In de periode 1555 tot 1559 speelde de Raad van Financiën een belangrijke rol, daar
Filips II in geldnood zat en de Nederlanden een belastingscrisis ondergingen. Onder de
verschillende vormen van belastingen zijn de inningen onder de vorm van „beden‟ de
voornaamste inkomsten van de vorst. Bij deze beden had de Raad van Financiën de
leiding over de inkleding van de verzoeken en de inning van de belastingsgelden.
Maar eerst en vooral moest deze instelling advies verstrekken over de
noodzakelijkheid, wenselijkheid en de mogelijkheid van nieuwe heffingen door
middel van beden. Eenmaal de beslissing gevallen was wachtte de Nederlandse
regering geen sinecure: het verzoek tot de verschillende provinciale Staten van de
Nederlanden om de voorgestelde bede in te willigen. Gewoonlijk werd daarom een
algemene vergadering van de Staten-Generaal samengeroepen waarin het voorstellen
of de „propositie‟ van de bede door een afgevaardigde van de vorst plaatsvond. De
Raad van Financiën had hierbij vaak een zeer discrete taak te vervullen. De
bekommernis was steeds om de aanvaarding van het voorstel te bewerken in de kortst
mogelijke tijd en in de meest gunstige voorwaarden voor de vorst. De Raad kon
meestal overeenkomsten afsluiten na veel moeizame en langdurige onderhandelingen.
Gedachtewisselingen en wrijvingen, toegeeflijkheid en verzet, beloften, bedreigingen
en vergelijkingen waren de meest voorkomende stadia. Als de bede door de
verschillende gewesten was toegestaan, begon de grote taak van de inning van de
vastgestelde bedragen.55
55
M. BAELDE, De collaterale raden, pp. 24, 48-52.
39
2. De Raad van State naast Filips II
De Nederlanden werden onder de landvoogdij van Emanuel Filibert bestuurd door de
voorgaande drie collaterale raden. De nieuwe vorst Filips II had gedacht om snel na de
troonsafstand van zijn vader enige tijd in Engeland te vertoeven, om zich daarna in
Spanje te vestigen. Madrid zou het nieuwe bestuurlijke centrum worden en van hieruit
zou hij zijn wereldrijk besturen. Door de opflakkerende oorlog met Frankrijk verbleef
Filips II toch nog enkele jaren in de Nederlanden. Zijn aanwezigheid bracht de
aanwezigheid van Spaanse raadsheren met zich mee.56
Deze Raad van State naast de
soeverein was geen officiële bestuursinstelling maar werd door de Nederlandse
regeringsleden vaak aangeduid als „de Spaanse Raad‟.57
Door de aanwezigheid van de
Spaanse raadsheren in de Nederlanden ontstond er een ingewikkelde situatie tussen de
verschillende bestuurslichamen. De nieuwe Spaanse Raad van de koning fungeerde
naast de Raad van State van landvoogd Emanuel Filibert.58
De voornaamste minister in de Raad van State naast Filips II was de Portugees Ruy
Gomez de Silva. Hij was sinds Filips‟ jeugdjaren de vertrouweling van de koning.
Daarnaast zaten ook de Spanjaarden Fernando Álvarez de Toledo, hertog van Alva,
don Juan Manrique de Lara, don Antonio Henriquez de Toledo, secretaris Francisco de
Eraso, Bernardino de Mendoza, Diego de Vargas en tijdelijk ook Ferdinando Gonzaga
in „de Spaanse Raad‟.59
Enkelen van hen verdienen wat meer aandacht. Ten eerste is er don Juan Manrique de
Lara. Onder de raadsleden van Filips II trad hij op als een incarnatie van het
bloeitijdperk van de Spaanse geschiedenis, het conquistadorentype. Hij was
legeraanvoerder, diplomaat en bestuurder, vol activiteit en intelligent. Dat hij weinig
invloed bij de koning had moet men in die zin verstaan dat hij minder te zeggen kreeg
dan Gomez, dé vertrouwenspersoon van Filips II. De vorst had wel degelijk kennis
van de gaven van Manrique en wist er ook gebruik van te maken. Zijn diplomatieke
reizen naar Wenen en zijn benoeming in 1558 tot vice-koning van Sicilië bewezen dat.
56
Onder de leden van de Raad van State naast Filips II was er ook één Portugees. 57
Deze instelling zal men vanaf 1561 betitelen als de „Spaanse Raad van State‟. M. BOONE en M. DEMOOR
(eds), Charles V in context: The making of a European identity, pp. 47-60. 58
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 43-44. 59
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, pp. 153-154.
40
Bernardino de Mendoza was een goede admiraal, maar blonk vooral uit in financiële
kwesties. Hij stierf in 1557 tijdens het beleg van Saint-Quentin. Ook Francisco de
Eraso dient genoemd te worden. Hij oefende veel invloed uit op de besprekingen en
dit dankte hij aan zijn uitmuntende kennis op financieel vlak. Vooral in Spaanse
kwesties was hij in dit opzicht een specialist.60
60
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 40-42.
41
3. De Staten-Generaal
De Staten-Generaal was de vergadering waarbij de verschillende Staten van de
Nederlandse provincies samenkwamen. Deze Staten waren de provinciale
vertegenwoordigers van de onderdanen. Elke provincie, en zelfs ook enkele kleinere
gebieden, had zo‟n vertegenwoordigende instelling. Normaliter kwamen in de Staten
de afgevaardigden van de clerici, de adel en de derde stand samen, maar deze werden
zelden democratisch verkozen. In sommige provincies waren slechts twee van de drie
standen vertegenwoordigd. De Staten van Holland hadden bijvoorbeeld geen
vertegenwoordigers van de geestelijke stand en slechts één afgevaardigde van de adel.
Een speciaal geval was weggelegd voor de Staten van Vlaanderen, dat gedomineerd
werd door de vier leden van Vlaanderen: de steden Brugge, Gent en Ieper en het
plattelandsdistrict het Brugse Vrije. Zelfs waar de drie standen vertegenwoordigd
waren in de Staten, kwamen ze voornamelijk uit dezelfde kerkelijke instituties,
dezelfde adellijke families en dezelfde steden.
Desalniettemin waren de Staten erg machtig. Ze hadden de macht om troepen samen te
roepen en om belastingen te heffen en te verzamelen. In sommige gewesten, zoals in
Vlaanderen, konden deze activiteiten enkel plaatsvinden met de toestemming van de
Staten. Vervolgens waren ze de waakhonden van de wetgeving en verdedigden ze
lokale privileges. Dankzij hun financiële stok achter de deur, namelijk het toekennen
van de beden, konden de Staten regelmatig de plannen van de vorst in de richting van
hun belangen sturen.
De vergadering van de verschillende Staten samen ontstond toen hertog Filips de
Goede overging tot het regelmatig samenroepen van de Staten-Generaal. Zo wilde hij
het gewestelijke particularisme dat via de Staten tot uiting kwam ontwijken. De creatie
van de Staten-Generaal paste in de centraliserende politiek van de Bourgondische
hertogen in de vijftiende eeuw. Aan de ene kant werd door deze nieuwe instelling het
samenhorigheidsbesef in de Nederlanden versterkt en aan de andere kant bespaarde het
de vorst heel wat moeite. In plaats van telkens opnieuw met alle Staten van de
verschillende gewesten afzonderlijk te onderhandelen, kon de vorst vanaf nu één
verzoek indienen bij de Staten-Generaal.
42
Er was echter ook een keerzijde aan de medaille. Het samenbrengen van de Staten in
een volksvertegenwoordigend orgaan maakte hen sterker. Ze waren bewust van hun
macht en aarzelden niet om scherpe eisen te stellen alvorens met een verzoek van de
vorst in te stemmen. De verzamelde standenvertegenwoordiging in een bijeenkomst,
was een oncontroleerbare kracht die de vorst voor voldongen feiten kon plaatsen.61
De werking van de overkoepelende vertegenwoordigende instelling van de
Nederlanden ging als volgt. Elke provinciale delegatie in de vergadering van de
Staten-Generaal was strikt gebonden aan de instructies gegeven door hun Staten.
Alvorens een belangrijke beslissing te nemen moesten de afgevaardigden overleg
plegen met de Staten, een praktijk die ruggespraak genoemd werd. Elke provinciale
delegatie moest unaniem tot een beslissing komen alvorens die bindend was en alle
gewesten moesten hun toestemming geven aan een motie in de Staten-Generaal
vooraleer die in praktijk gebracht werd. De Staten-Generaal werd normaliter om de
drie jaar gehouden, voornamelijk om verzoeken tot beden te bediscussiëren. Er konden
meerdere vergaderingen gehouden worden voor er de noodzakelijke eenstemmigheid
bereikt werd over een verzoek van de vorst. Een zitting van de Staten-Generaal kon zo
vele maanden aanslepen alvorens er een definitief besluit werd getroffen. Wanneer de
besluiten van de verschillende Staten allemaal in dezelfde richting gingen, werd er een
eindresolutie opgesteld, het zogenaamde Generaal Advies.62
61
R. VERMEIR, In staat van oorlog, p. 307. 62
G. PARKER, The Dutch revolt, pp. 32-33.
M. BAELDE, De collaterale raden, p. 51.
43
4. Van keizer Karel V naar koning Filips II
4.1. Van Habsburgs naar Spaans
De abdicatie van Karel V en de keuze om zijn zoon Filips tot vorst te maken van een
deel van zijn imperium hadden enkele veranderingen als gevolg. Zoals gezegd was het
Spaanse rijk een composite state. Zo‟n samengestelde staat bestond altijd uit een
ruling country of core state en meerdere dependent territories of dependent states.
Vanaf het midden van de zestiende eeuw en dus vanaf de heerschappij van Filips II
zien we dat het koninkrijk Castilië de core state van het Spaanse rijk wordt. Deze
transitie van Habsburgs naar Spaans begint reeds onder de heerschappij van Karel V
maar voltrekt zich onder Filips II. Vanaf dan was Madrid het machtscentrum van het
Spaanse rijk.63
De aanwezigheid van de nieuwe vorst, de oude landvoogdes en de Spaanse leden van
de Raad van State naast de soeverein komen aan bod, maar eerst nemen we Filips II
onder de loep.
4.1.1. De persoonlijkheid van Filips II
In de literatuur over de vorst is het een gewoonte geworden om een contrast te maken
tussen Karel V, wijs, gematigd en geliefd, en zijn zoon Filips II, kortzichtig,
onvermurwbaar en gehaat door zijn onderdanen in de Nederlanden. Deze schets is
overdreven om het contrast tussen de twee vorsten groter te maken. Weliswaar
groeide onder het bewind van Filips II de oppositie in de regering en de
ontevredenheid van het volk. De vorst had één groot nadeel: hij was een vreemdeling.
Geboren en getogen in Spanje, sprak de koning geen Frans, laat staan Nederlands. Dit
werd pijnlijk duidelijk aan zijn onderdanen tijdens de officiële troonsafstand van
Karel V op 25 oktober 1555 in Brussel. Tijdens deze gelegenheid sprak Granvelle in
naam van Filips II. In een verslag van Viglius over de woorden van de koning bij zijn
63
R. VERMEIR, “La construction de l‟Empire. L‟origine des transformations institutionnelles en Espagne au
XVIe siècle.”, p. 50.
R. VERMEIR, In staat van oorlog, p. 6.
M.J. RODRIGUEZ-SALGADO, “The court of Philip II of Spain.” In: R.G. ASCH, A.M. BIRKE (eds), Princes,
patronage and the nobility. The court at the beginning of the modern age, c. 1450-1650, p. 208.
44
inhuldiging lezen we het volgende: “Messieurs combien que j‟entendz
raisonnablement le langaige francois si ne l‟ay encoires si prompt que pour vous
povoir parler en icelluy. Vous entendrez ce que l‟evesque d‟Arras vous dira de ma
part.”64
In de eerste maanden van zijn heerschappij kreeg de nieuwe vorst de bijnaam Felipo el
Prudente. Hij bleek namelijk nog sterk afhankelijk van de mening van Karel V.
Beslissingen werden bijgevolg traag genomen. Dat hij een belangrijke kwestie lang
overwoog en alle moeilijkheden ook zelf onder ogen wilde zien, was niet zo erg. Maar
Filips II liet zich, ook als de beslissing er eenmaal lag, nog intimideren door de
hindernissen bij de uitvoering.65
Daarenboven kwam nog de overheersende indruk die
Filips II aan zijn tijdsgenoten gaf: hij was een Spaanse koning die over een Spaans rijk
heerste in het belang van de Spanjaarden.
Maria van Hongarije had in de vierentwintig jaar van haar landvoogdij met behulp van
de juristen in de regering de traditionele bedreigers van het vorstelijk gezag, de edelen,
in het gareel gedwongen, maar hoe zou het gaan onder Filips II? Zou de nieuwe vorst
bereid zijn het op de noblesse de robe steunende regeringsstelsel van zijn tante voort te
zetten of stond er een periode van strijd tussen de edelen en de juristen binnen de
regering voor de deur?66
4.1.2. Een nieuw beleid?
Toen Karel V zijn vastberaden voornemen om troonsafstand te nemen publiekelijk
bekend maakte, vreesden zijn vertrouwde raadslieden voor de toekomst van de
monarchie. Ze vermoedden dat Filips II op een andere wijze en naar andere beginselen
dan zijn vader zou regeren. Granvelle, die in de laatste jaren de meeste invloed op de
keizer had uitgeoefend, was bezorgd voor zijn toekomst en die van de regering, te
meer omdat ook Maria van Hongarije vastbesloten was het bewind over de
Nederlanden neer te leggen.
64
R. VAN ROOSBROECK, “Philips II en de nationale opstand.”, p. 109. 65
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 151.
P. GEYL, The revolt of the Netherlands, p. 69.
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 89. 66
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 98.
45
Voornamelijk de oudere generatie in de regering vreesde dat Filips II te liberaal zou
regeren. Liberaal wat de vorm betrof, niet wat de richting van de regering aanging. De
nieuwe vorst was toen reeds de doodsvijand van de geloofsvrijheid en de
volksprivilegiën. Deze oudere generatie bestond uit onder andere Granvelle en
Viglius. Ze vreesden dat Filips II het pad van Karel V en Maria van Hongarije niet zou
volgen. Granvelle en Viglius voorspelden dat hij, in plaats van met weinigen te
beraadslagen over politiek en financiën, een brede raad van vertrouwelingen rond zich
zou vormen met jonge mensen, zoals hijzelf. En wat deze oudere generatie voorspelde,
kwam ook uit.
Uit enkele beslissingen die Filips II in zijn eerste regeringsmaanden nam, kan men
afleiden dat hij de hoge adel voor zich probeerde te winnen. Deze had in de laatste
jaren van Maria‟s bewind vaak geprotesteerd over de gang van zaken in de
Nederlandse regering.67
In zijn eerste regeringsjaar benoemde de vorst negentien
nieuwe ridders van de Orde van het Gulden Vlies, negen daarvan behoorden tot de
Nederlandse hoge adel. Maar belangrijker was de aanstelling van vijf hoogadellijke
figuren in de Raad van State: Willem van Oranje, Lamoraal van Egmont, Jan van
Bergen, Maximiliaan van Boussu en Filips van Glajon.
In vergelijking met de samenstelling onder de landvoogdij van Maria van Hongarije
kan men dit inderdaad een nieuw beleid noemen. Zij was immers weinig ingenomen
met haar Raad van State, die volgens haar minder ten steun dan ter beperking
toegevoegd was aan haar gezag. Zelden riep ze de Raad samen en daar de Raad van
State niet bevoegd was om ongevraagd samen te komen, bestond ze gedurende
Maria‟s bewind niet meer dan in naam. De Geheime Raad en de Raad van Financiën
waren onmiskenbare werktuigen van de regering, de Raad van State bleek slechts te
bestaan voor de vorm. Granvelle, als groot bewonderaar van Maria van Hongarije,
rekende het haar als een bijzondere verdienste toe dat ze slechts met weinig
vertrouwelingen regeerde.
67
Voor dit protest zie p. 79.
46
Toch trad Filips II voorzichtig op. Bij zijn aantreden als regerend heer van de
Nederlanden gooide hij het roer niet meteen 180 graden om, eerder stuurde hij
behoedzaam bij. Weliswaar benoemde hij jonge edellieden zoals Oranje, Egmont en
Bergen tot leden van de Raad van State maar aan de andere kant ziet men dat deze
uitgestoken hand niet de benoeming van één van hen tot stadhouder bevatte. Hoewel
bijvoorbeeld het stadhouderschap van het belangrijke Vlaanderen al sinds 1553 vacant
was. De benoeming van de heren was van de koning uit gezien een eerste stap in de
richting van de hoge edelen. Het was aan hen om te bewijzen dat ze zijn vertrouwen
waard waren. Maar deze nieuw benoemden maakten bezwaren om in de Raad zitting
te nemen. Ze vreesden dat het dezelfde weg op zou gaan als onder Maria van
Hongarije en wilden zo niet figureren in een college dat geen invloed zou uitoefenen
en zodoende de verantwoordelijkheid van maatregelen op zich te laden die ze niet
hadden helpen beramen of die ze misschien zelfs afkeurden. Op één of andere manier
zijn de jonge edellieden toch tevreden gesteld en uiteindelijk aanvaardden ze hun
benoeming.
De vele moeilijkheden tussen 1555 en 1559, de aanslepende oorlog met Frankrijk, de
financiële kwesties en de vele conflicten in de regering maakten dat Filips II na enkele
jaren van een nieuw beleid terugkeerde naar de werkwijze van zijn vader en de vorige
landvoogdes. Voortaan zou de regering van de Nederlanden bij een klein aantal
raadsleden berusten.68
4.2. De aanwezigheid van Maria van Hongarije en koning Filips II
Gedurende zijn landvoogdij verkeerden zowel de hertog van Savoie als de centrale
instellingen voortdurend in een ongewone situatie. Verschillende oorzaken
belemmerden de normale gang van zaken en waren de bron van eerste wrijvingen en
tekenen van oppositie.
Gedurende de eerste maanden na de regeringsoverdracht bleef Maria van Hongarije
zich nog vaak als regerend landvoogdes gedragen. Ze bleef zich geregeld met de
Brusselse regeringszaken bemoeien, waarschijnlijk met de beste bedoelingen, om
68
R. FRUIN, Het voorspel, pp. 44-48.
P. GEYL, The revolt of the Netherlands, p. 69.
47
Emanuel Filibert in het bestuur te helpen inwerken. Haar aanwezigheid te Brussel was
echter hinderlijk voor het gezag van de nieuwe landvoogd, te meer omdat Maria door
haar vroegere relaties een soort moederlijk overwicht bezat op Emanuel Filibert. Zelfs
wanneer ze in 1556 naar Turnhout vertrok en zich daar vestigde op haar landgoed,
hield ze zich nog niet volledig afzijdig van de regeringszaken. Slechts in september
van hetzelfde jaar vertrok ze samen met Karel V naar Spanje.
Van veel grotere invloed bleek echter de aanwezigheid van Filips II in de
Nederlanden. Zijn aanwezigheid in de Nederlandse gewesten maakte de rol van
Emanuel Filibert als algemeen landvoogd tamelijk onbelangrijk. De vorst had gedacht
spoedig na de troonsafstand van zijn vader voor enige tijd naar Engeland terug te
keren, waar hij door zijn huwelijk met Mary Tudor nu ook koning was, om zich
daarna in Spanje te vestigen. Maar de vredesbesprekingen te Vaucelles en de daarna
terug opflakkerende oorlog met Frankrijk hebben Filips II vier jaar in de Nederlanden
gehouden.69
Zolang de koning in het land verbleef, stelden de hoge edelen zich liever direct onder
hem. Na de troonswissel richtten bijgevolg de provinciegouverneurs en
legercommandanten hun gewone depêches aan Filips II. Weliswaar las Emanuel
Filibert die brieven, toch bleef het een gezagsmiskenning. Willem van Oranje
verontschuldigde zich een keer voor deze gang van zaken.70 Maar ook de Duitse
legeraanvoerder en diplomaat Lazarus von Schwendi vermeldde deze gang van zaken
in een brief aan Emanuel Filibert, “…sachant très bien que toutes lettres quy
s‟adressent au roy tombent en les mains de votre Altesse et que par icelles votre
Altesse a le moyen de cognoistre le tout quy passe…”71
Uit de correspondentie van Emanuel Filibert met Filips II, Granvelle, Lalaing en
andere leden van de Nederlandse regering bleek duidelijk dat dit de eenheid van
gedachte en van handelswijze in de diplomatie niet kon bevorderen.72
69
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 31.
M. BAELDE, De collaterale raden, p. 173.
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, pp. 172-192.
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 160. 70
N. JAPIKSE, Correspondentie van Willem den eerste van Oranje, I, p. 94. 71
ARA, Aud. 213, fol. 36 (brief van Lazarus von Schwendi aan Emanuel Filibert, 28 januari 1556). 72
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 156.
48
Bovendien was het een voordeel voor de verschillende provinciale Staten dat zolang
de koning in het land vertoefde, de werkkring van de landvoogd eigenlijk geen vaste
omschrijving had. Hij was een plaatsvervanger van de vorst en hoewel hij ook bij
aanwezigheid van de koning de Nederlandse zaken waarnam, stond in dat geval zijn
positie niet juridisch vast. Verbleef de vorst in het land, dan konden de Staten steeds
direct contact met hem zoeken en de landvoogd passeren. Bij Karel V en Maria van
Hongarije gaf dit niet veel moeilijkheden. Ook de keizer verbleef soms lange tijd in de
Nederlanden. Maar omdat Maria geïnspireerd en geleid werd door Karel V en zich
daar strikt aan hield, terwijl de keizer haar handelingen dekte, had het geen zin voor de
Staten om winst te willen halen uit zijn aanwezigheid.
Bij Filips II en Emanuel Filibert stonden de zaken echter anders. Emanuel Filibert
bezat tegenover Filips II te veel initiatief en de koning tegenover de besluiten van zijn
landvoogd te veel onvastheid. De provinciale Staten maakten hier dan ook gretig
gebruik van.
4.3. De aanwezigheid van de Spaanse raadsheren naast Filips II
De aanwezigheid van de Spaanse raadsheren naast Filips II en het noodgedwongen
verblijf van de vorst in de Nederlanden van 1555 tot 1559 bracht zoals gezegd de
nodige problemen mee. De moeilijkheden kwamen niet zozeer voor op het punt van
het bestuur van de Nederlanden zelf, maar veeleer op het gebied van de buitenlandse
politiek en van het financiële beleid. De betrekkingen met de buitenlandse vorsten
werden grotendeels door de landvoogd Emanuel Filibert en de Nederlandse Raad van
State geleid. Wrijvingen met Filips II en zijn persoonlijke Raad van State waren niet te
vermijden, vooral wanneer de buitenlandse gezanten zich meestal tot de koning en zijn
eerste raadsheer Gomez wendden.
Dit gaf niet alleen aanleiding tot een moeilijke verhouding tussen de twee kemphanen
Granvelle en Gomez, maar veroorzaakte vooral een ingewikkelde werkwijze om het
advies van de verschillende Raden in te winnen, zoals te merken is in een extract van
Zie bijvoorbeeld ARA, Aud. 118, fol. 236.
49
een brief van Granvelle aan Emanuel Filibert. Een bepaald onderwerp moest
besproken worden “avec le roy et ceulx de son conseil d‟estat et dict l‟advis de vostre
Altèze et de ces seigneurs qui sont avec elle et celluy des conseilliers estanz icy et le
mien…”73
Toen Filips II de troon besteeg met het plan het bestuurscentrum in Spanje te plaatsen,
zou het logisch geweest zijn dat de hele buitenlandse politiek reeds gedurende het
verblijf van de koning in de Nederlanden naar Madrid verhuisd was. Hier echter bleek
de werkelijkheid sterker dan de theorie: de buitenlandse betrekkingen bleven voor een
deel hangen aan de landvoogd Emanuel Filibert en aan Granvelle, waardoor het
besturen van de Nederlanden ingewikkeld werd.
De vreemde gezanten in de Nederlanden bekommerden zich weinig over deze
verwarrende situatie en richtten zich simpelweg tot de raadsheer welke bij de koning
de grootste invloed had. Zoals zij zich vroeger onder Karel V tot Granvelle hadden
gewend, klopten ze onder Filips II bij Gomez aan. Deze frontverandering bracht echter
haar moeilijkheden mee. Granvelle was veel vollediger in de Europese diplomatie
ingewerkt dan Gomez, zodat de koning dikwijls de raad van deze eerste nodig had. Zo
kregen de vreemde gezanten toch wel eens tegenstrijdige meningen te horen, hoewel
beide raadsheren omwille van hun onderlinge rivaliteit nooit de belangen van hun
vorst op het spel zouden zetten.74
De eigenlijke strijd begon echter pas toen de Raad van State naast de vorst een greep
naar de macht in financiële richting deed. In het najaar van 1556 was iedereen er ten
stelligste van overtuigd dat de Franse koning het vredesverdrag van Vaucelles niet zou
naleven en dat de oorlog binnen afzienbare tijd op alle fronten zou uitbreken. Voor
zover het de Nederlanden betrof moest de komende strijd bekostigd worden met geld
uit deze gewesten, aangevuld met bedragen die Spanje en de koloniën konden zenden.
73
ARA, Aud. 215, fol. 1 (brief van Granvelle aan Emanuel Filibert, 1 september 1556)
zie ook ARA, Aud. 215, fol. 26 (brief van Granvelle aan Emanuel Filibert, 3 september 1556)
en ARA, Aud. 215, fol. 65 (brief van Emanuel Filibert aan Jan Van der Aa, 6 september 1556). 74
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, pp. 155-156.
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 44-45.
50
Daar de staatsuitgaven reeds vele jaren de inkomsten overstegen, had de Nederlandse
regering hier een oplossing voor gezocht. Men ging geregeld leningen aan bij de
Antwerpse bankiers om de toekomstige belastingen te kunnen betalen. Om deze
transactie beter te doen verlopen, besloot men om vanaf het najaar van 1555 een
zogenaamde facteur te benoemen die de leningen sloot en voor rentebetaling en
aflossing zorgde. Deze facteur werd Gaspard Schetz. Hij werd door Filips II op 25
november 1555 benoemd.
Twee leden van de Raad van State naast Filips II, Bernardino de Mendoza en
Francisco de Eraso, zagen in dat zij door middel van deze positie van facteur een groot
deel van het financieel bestuur van de Nederlanden zelf konden regelen. Hun
redenering was de volgende: wanneer zij in Spanje zouden resideren, wat eigenlijk de
bedoeling was, zouden de geldzendingen uit de Nederlanden voor de bekostiging van
de oorlog in eerste instantie door hun handen gaan. Hadden zij daar ook nu geen recht
op, hoewel ze nog in de Nederlanden verbleven? Het plan was dat de koning een
tweede facteur zou benoemen die onmiddellijk onder de Raad van State naast Filips II
zou staan. Zo zou de Raad van de koning reeds in de Nederlanden een grote invloed
kunnen uitoefenen op de financiën.
Granvelle trachtte Mendoza dit idee uit het hoofd te praten. Met het argument van een
machtsverschuiving naar „de Spaanse Raad‟, ten nadele van de collaterale raden, kon
hij moeilijk afkomen. Granvelle bleef dus hameren op het argument dat het in de
dagelijkse praktijk een bron van verwarring en voortdurende ruzie ging geven, als
twee organen de uitgaven in de Nederlanden gingen controleren. Toch liet Mendoza
zich niet overtuigen en hij won zowel Gomez als Filips II voor zijn plan. In de laatste
maanden van 1556 werd Juan Lopez Gallo tot tweede facteur naast Gaspard Schetz
benoemd.
Wanneer de koning begin november 1556 in de hoofdstad terugkwam, verborg de
Nederlandse regering haar ontevredenheid niet. Door de geldnood heerste er in de
Brusselse kanselarij al een onprettige stemming en de handelswijze van de Spaanse
raadsheren deed de deur dicht. Gezien de inkomsten uit de Spaanse koloniën
onberekenbaar waren, had Gaspard Schetz zijn krediet tegenover de speculatiezucht
van de bankiers kunnen verzekeren. Nu werd echter deze belangrijke factor de
51
Nederlandse regering uit de handen gerukt. Men gaf de koning dan ook zonder
omwegen te verstaan dat hij de nakende oorlog met Frankrijk zelf moest betalen. Dit
aanvaardde Filips II ten volle en zodra het vaartseizoen begon in de maand februari
kreeg Gomez de opdracht naar Spanje te reizen om daar al het geld bijeen te halen dat
hij maar vinden kon.
Noodgedwongen werkte men in vele kwesties samen, maar van harte ging het niet.
Filips II wenste dat de Spaanse en Nederlandse raadsheren zouden samenwerken tot
hij de Nederlanden zou verlaten, maar die samenwerking bleef uit. De tegenstelling
tussen de Nederlandse Raad van State en „de Spaanse Raad‟ bleef bestaan.75
75
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 44-49.
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, pp. 155-158.
52
5. De leden van de regering
Ter verduidelijking van wat in de volgende hoofdstukken over de landvoogdij van
Emanuel Filibert zal worden gezegd, is het nodig om enkele leden van zijn regering
onder de loep te nemen. Zowel de figuren die in het oog sprongen gedurende de
landvoogdij als de personen die later een belangrijke rol zouden spelen worden hier
uitgelicht. Aan bod komen Antoon Perrenot, kardinaal van Granvelle, Karel van
Lalaing, Ruy Gomez de Silva, Viglius van Aytta en Lamoraal van Egmont. Beginnen
doen we met Willem van Oranje.
5.1. Willem van Oranje
5.1.1. Prins van Oranje
Willem van Nassau werd geboren op 24 april 1533 te Dillenburg als zoon van Willem
de Rijke. Hij werd met het Lutherse geloof opgevoed en was bestemd om zijn vader
op te volgen als graaf van Nassau. Dit veranderde in 1544. Toen stierf zijn oom René
van Chalon. Zijn bezittingen, vooral in de Nederlanden, waren talrijk en hij was vorst
van Oranje. René van Chalon sneuvelde op zesentwintigjarige leeftijd in dienst van
Karel V tegen de Fransen. Hij liet geen kinderen na en zijn erfenis ging naar zijn
broer. Een deel van de erfenis was de titel „Prins van Oranje‟. Willem de Rijke kon de
erfenis namens zijn elfjarige zoon aanvaarden, maar dan moest de jonge Willem wel
rooms-katholiek worden. Hij zou dan als hoogste en rijkste edelman in de
Nederlanden aan het Habsburgse hof in Brussel worden opgevoed. In maart 1545
kwam hij in Brussel aan. Daar werd hij toevertrouwd aan landvoogdes Maria van
Hongarije. Oranje zou echter nooit zijn afkomst of zijn plicht tot het huis van Nassau
vergeten. Dit vond zijn uitdrukking in zijn handtekening “Guillaume de Nassau” en
zijn motto “Je maintriendray Chalons”.
Volgens zijn voogden en gouverneurs verliep zijn ontwikkeling voorspoedig. Hij
kreeg les in de talen Latijn, Duits, Frans, Spaans en Italiaans. Ook kreeg hij les in het
Nederlands, hoewel hij deze taal bleef doorspekken met Duitse woorden. Bovendien
ging hij naar school om de krijgskunde en de diplomatie onder de knie te krijgen. Wat
53
erg opviel aan Oranje was zijn levendigheid, zijn zelfbeheersing en het gemak
waarmee hij zich verbaal kon uiten.76
5.1.2. Van trouwe dienaar tot tegenstander van Spanje
In 1551 benoemde keizer Karel V hem tot kolonel van een regiment aan het front en
eind 1555 werd hij benoemd tot lid van de Raad van State.77
Als reactie op deze
benoeming stuurde Oranje een laconiek antwoord.78
Vervolgens werd hij begin 1556 benoemd tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies.
Hierbij zwoer hij trouw aan het katholieke geloof. Onder de landvoogdij van Emanuel
Filibert bouwde hij een goede verstandhouding op met de hertog.79
In 1557 nam hij
deel aan de krijgsverrichtingen en vooral aan de inname van Saint-Quentin samen met
Emanuel Filibert en Lamoraal van Egmont. De jaren daarop was hij betrokken bij het
verdrag van Cateau-Cambrésis waardoor hij als gijzelaar bij de Franse koning Hendrik
II vertoefde. In 1559 kreeg hij de functie van stadhouder van Holland, Zeeland en
Utrecht en werd hij bevestigd als lid van de Raad van State naast Margaretha van
Parma. In de periode van de landvoogdij van Emanuel Filibert werd Oranje‟s trouw
aan de Spaanse koning nog niet in vraag gesteld. Ook onder de opvolger van de hertog
van Savoie, landvoogdes Margaretha van Parma, waren de relaties tussen Oranje,
Filips II en Granvelle hartelijk.
Het huwelijk met de Lutherse Anna van Saksen in 1561 betekende een ommekeer in
het leven van Oranje. Dit huwelijk dwong Oranje om een meer kritische houding aan
te nemen ten opzichte van de vervolging van het protestantisme. Vanaf de vrede met
Frankrijk in het verdrag van Cateau-Cambrésis, besloot Filips II immers de vrijheid
van de Nederlanden ernstig in te perken, vooral op godsdienstig vlak. Oranje kreeg
weet van de plannen van de koning over de inquisitie. Samen van de graven van
Egmont en Hoorn keerde hij zich tegen die plannen. Hij nam in het openbaar echter
nooit een standpunt over deze zaak in. Zijn bijnaam “de Zwijger” dankt hij aan zijn
76
J.G. KIKKERT, Oranje bitter Oranje boven, pp. 27-28. 77
Voor zijn benoeming tot lid van de Raad van State zie ARA, Aud. 83, fol. 205 (brief van Filips II aan Willem
van Oranje, 18 november 1556). 78
L.P. GACHARD, Correspondance de Guillaume le Taciturne, I, p. 227. 79
www.inghist.nl, Correspondentie van Willem van Oranje, nr. 11217 (brief van Emanuel Filibert aan Willem
van Oranje, 21 maart 1560).
54
vermogen om aan het hof beleefde gesprekken te voeren zonder controversiële
onderwerpen aan te snijden. Er is nog een tweede populaire verklaring voor Oranje‟s
bijnaam. Volgens deze verklaring had Oranje de gewoonte om tijdens de
vergaderingen van de Raad van State te zwijgen. Pas aan het eind van de zitting zou
hij zijn mond openen om een heldere samenvatting te geven gevolgd door zijn eigen
mening en conclusies. Hoe dan ook, Oranje sprak beslist niet minder dan zijn
tijdgenoten.
Oranje volgde vanaf begin jaren zestig alle godsdienstige ontwikkelingen in de
Nederlanden en zijn doel was een eendrachtige samenwerking tussen Protestanten en
Katholieken om onder het Spaanse juk vandaan te komen. Hij bleef vasthouden aan
zijn katholieke geloof, maar was een fel tegenstander van beperkingen in
geloofskeuze. Oranje bevond zich in een moeilijke positie. Aan de ene kant was hij
trouw aan koning Filips II, maar aan de andere kant voelde hij mee met de
Protestanten die met Rome gebroken hadden en in opstand kwamen tegen de Spaanse
inquisitie. In juli 1561 bereikten de ongenoegens van de adellijke raadsheren over hun
marginalisatie in de regering van de Nederlanden een hoogtepunt. Oranje ontketende
een reactie tegen Granvelle. Zijn correspondentie tussen 1561 en 1563 en het
daaropvolgende wegblijven uit de Raad van State, samen met Egmont en Hoorn,
vormen daarvoor een uitstekende illustratie. Na het vertrek van Granvelle in maart
1564 uit de Nederlanden deed Oranje opnieuw zijn intrede in de Raad van State, maar
Filips II weigerde halsstarrig toegevingen te doen aan de door Oranje en anderen
gestelde eisen. Het conflict met Granvelle speelde zich af na de onderzochte
landvoogdij van Emanuel Filibert, maar toch is het belangrijk om deze oppositie tegen
Granvelle te vermelden. Zo wordt de evolutie van Willem van Oranje van trouwe
dienaar tot tegenstander van het Spaanse rijk duidelijk.
Het jaar 1566 was de ommekeer omdat Oranje zich nu definitief keerde tegen Filips II.
De hertog van Alva werd naar de Nederlanden gestuurd met het doel de opstand tegen
de inquisitie de kop in te drukken. Oranje koos definitief voor het Nederlandse volk en
hoewel een gezamenlijk optreden van Protestanten en Katholieken tegen het Spaanse
gezag een utopie bleek te zijn, keerde hij zich tegen de Spaanse vorst. In het voorjaar
van 1567 weigerde hij de eed van trouw aan de koning af te leggen en zag dan ook af
van al zijn voorname functies. Net als vele anderen ontvluchtte hij het land toen Alva
55
er met zijn troepen aankwam, wachtende om terug te keren in betere tijden. Deze
wending in het gedrag van Willem van Oranje kondigde een nieuwe periode in zijn
leven aan: de tijd van zijn ballingsschap en zijn tijd van de pogingen Nederland te
bevrijden van de Spanjaarden. Oranje werd zo de roemvolle leider van de
opstandelingen tegen Filips II.
In 1579 werd de Unie van Utrecht getekend, na aandringen van Oranje. De Unie
verbond de noordelijke provincies en had als doel een eenheid te vormen tegen het
gevaar in het Zuiden. De gewesten Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, de
Ommelanden en Friesland tekenden de Unie. Oranje tekende de Unie pas veel later,
omdat het toch een einde betekende van zijn ideaal, een eenheid tussen Noord en Zuid.
De Unie was niet tegen het Zuiden, er waren zelfs enkele zuidelijke steden die ook
tekenen, maar het was niet het ideaal dat Oranje voorstond. In het verdrag werd
bepaald dat niemand vervolgd mocht worden vanwege zijn geloofsbeleving, een
primeur in de Europese geschiedenis. In april 1584 spraken de magistraten van
Vlissingen een ter dood veroordeling uit over de prins van Oranje. Op de tiende juli
van dat jaar werd hij vermoord te Delft.80
5.2. Antoon Perrenot, kardinaal van Granvelle
Antoon Perrenot werd op 26 augustus 1517 in Besançon geboren. Hij was het vierde
kind van een reeks van vijftien en tevens de oudste zoon van Niklaas Perrenot, heer
van Granvelle en zegelbewaarder van keizer Karel V. Opgeleid voor de geestelijke
staat studeerde hij in Leuven en Parijs. Te Padua studeerde Antoon Perrenot rechten.
De trouwste medewerkers van Karel V, waaronder zijn vader, waren rechtsgeleerden.
De jonge Antoon begreep dat als hij carrière wilde maken in de politiek, rechtskennis
haast een „conditio sine qua non‟ was. Er wordt beweerd dat Antoon Perrenot, meer
dan zijn vader, uitmuntte door zijn wetenschappelijke vorming, door de sierlijkheid
waarmee hij zich uitdrukte, door zijn ondervinding in staatszaken en zijn bevoegdheid
in vraagstukken van administratieve en rechterlijke aard.
80
K.W. SWART, William of Orange and the revolt of the Netherlands, 1572-84, pp. 13-15, 253.
M. BAELDE, De collaterale raden, p. 289.
56
Op negentienjarige leeftijd had Antoon Perrenot de vereiste diploma‟s in de artes en de
rechten bekomen. Door zijn opleiding aan bovengenoemde universiteiten had hij zich
tevens een soort van kosmopolitisme eigen gemaakt, dat nadien nog ontwikkeld werd
door de verhouding waarin hij tot Karel V, wereldburger en onvermoeibare reiziger,
stond. Ook zijn talenkennis moest hem in dit verband zeer nuttig zijn. Toen hij twintig
was sprak Antoon Perrenot vlot Frans, Spaans, Italiaans, Latijn en kende hij Duits,
Nederlands en Engels.
Hij kwam in dienst van Karel V als eerste hulp van zijn vader Niklaas Perrenot en kon
hij de kennis, die hij in Leuven, Padua en Parijs had opgedaan, in praktijk stellen. Hij
maakte er zich snel vertrouwd met de internationale politiek van de keizer. Weldra
fungeerde de jonge Perrenot als ceremoniemeester aan het hof van Karel V. Hij
woonde alle godsdienstige en wereldlijke plechtigheden bij en het kwam hem toe alle
vooraanstaande bezoekers, vreemde prinsen, gezanten en hoogwaardigheidsbekleders
bij de keizer ter audiëntie te leiden. Zonder Antoon Perrenot kon men haast niet bij
Karel V worden toegelaten.
Reeds op éénentwintigjarige leeftijd werd hij bisschop van Atrecht en dit door toedoen
van Karel V, Maria van Hongarije en zijn vader Niklaas Perrenot. De waardigheid van
bisschop was voor hem een goede bron van inkomsten, meer niet. Antoon Perrenot
verbleef bijna nooit in zijn bisdom, want de staatszaken weerhielden hem aan het
Brusselse hof.81
Na de dood van zijn vader werd Antoon Perrenot zijn opvolger als eerste raadsheer
van de keizer. Bij het aftreden van de keizer als heerser over de Nederlanden
fungeerde Granvelle in een betekenisvolle taak: hij mocht de toespraak van de nieuwe
landsheer Filips II voorlezen in het Frans omdat de vorst deze taal niet sprak. Na de
abdicatie van Karel V maakte hij deel uit van de Raad van State naast Filips II. Toch
werd Granvelle door Filips II niet vertrouwd of geraadpleegd zoals dat wel gebeurde
onder Karel V. Hij zag zijn invloed bij de vorst slinken ten voordele van Gomez, de
jarenlange vertrouwenspersoon van Filips II. Granvelles invloed werd geleidelijk aan
beperkt tot de interne aangelegenheden van de Nederlanden.82
81
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, pp. 9-12. 82
J.M. BOYDEN, The courtier and the king. Ruy Gómez de Silva, Philip II and the court of Spain, p. 62.
57
In 1559 besliste de koning dat Granvelle in de Nederlanden zou blijven als lid van de
Raad van State naast de nieuwe landvoogdes Margaretha van Parma. Filips II drong er
bij haar op aan vooral het oordeel en de adviezen van Granvelle te vertrouwen. Met
pijn in het hart vernam de bisschop dat hij in de Nederlanden moest blijven, terwijl het
zwaartepunt van de Spaanse politiek naar het Iberisch schiereiland verlegd werd. Toch
bleef hij de belangen van zijn vorst onvoorwaardelijk behartigen. Te fier of te
hoogmoedig om te tonen dat de houding van Filips II hem kwetste, deed hij alsof er
niets gebeurd was. Hij had trouwens de voldoening vast te stellen dat de vorst hem een
uitgebreide bevoegdheid in de Nederlanden gaf en hem tevens in vraagstukken van
algemeen belang bleef raadplegen.
Granvelle was een groot tegenstander van bijeenkomsten van de Staten-Generaal: de
regering moest maar op andere manieren zinnen om aan geld te komen of het land te
besturen. Dit verzet zien we duidelijk naar voren treden wanneer Filips II de Staten-
Generaal liet samenkomen in 1557. De hoge edelen moesten hem in de Raad van State
laten voorgaan. In hun ogen was Granvelle een parvenu. Dit lag aan de basis van de
groeiende oppositie van de hoge adel tegen het gangbare bestuurssysteem in de
Nederlanden. Het verzet van Oranje, Egmont en Hoorn tegen Granvelle werd groter en
groter. De oprichting van nieuwe bisdommen en de benoeming van Granvelle op 25
november 1561 tot aartsbisschop van Mechelen én kardinaal was slechts olie op het
vuur. De positie van Granvelle werd in de Nederlanden onhoudbaar en na advies van
Margaretha van Parma werd hij door Filips II naar Bourgondië overgeplaatst. De
verdere carrière van Granvelle speelde zich grotendeels af in Italië en Spanje maar
steeds bleef hij met de grootste aandacht de aangelegenheden in de Nederlanden
volgen. Hij stierf in Madrid op 21 september 1586.83
Granvelle was een intelligente geest, een gewiekste diplomaat en een zeer verfijnd
cultuurmens. Als geestelijke kon hij door zijn uitstekende positie bij de keizer en de
koning een imposante reeks waardigheden en beneficiën verwerven. Hij vergaarde een
fortuin dat hij aanwendde voor zijn fraaie huizen in de Nederlanden, voor zijn
83
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, pp. 173-174, 327.
58
bibliotheek en verzameling beeldende kunst. Als mecenas onderhield hij kunstenaars.
Hij liet een ontzaglijke correspondentie na.84
5.3. Karel van Lalaing
Karel van Lalaing wordt vaak als de dominante persoonlijkheid in de regering onder
Emanuel Filibert gekenmerkt. Lalaing was een traditionalist en een vertrouweling van
de vorige landvoogdes Maria van Hongarije. Hij behoorde tot de oudere generatie, in
tegenstelling tot zijn jongere collega‟s in de Raad van State, zoals Oranje, Egmont en
Bergen. Deze maakten deel uit van de jongere generatie die de politiek voornamelijk
vanaf de jaren 1560 zou domineren.85
Sinds 1531 was Lalaing ridder van de Orde van
het Gulden Vlies en in 1544 werd hij tot hoofd van de Financiële Raad benoemd na
het overlijden van Filips van Lannoy, heer van Molenbaix. In 1549 verkreeg hij de
tweevoudige functie van kapitein-generaal en graaf van Hoogstraten. Vanaf het jaar
1556 vertoefde hij aan het hof in Brussel om er in de Raad van State te zetelen. Zijn
belangrijkste politieke functie oefende hij vanaf 14 juli 1557 uit. Toen werd Lalaing
waarnemend gouverneur-generaal, daar landvoogd Emanuel Filibert het leger
aanvoerde in de oorlog tegen Frankrijk.86
5.3.1. Waarnemend gouverneur-generaal
In de vele maanden waarin landvoogd Emanuel Filibert in 1557 en 1558 aan het front
vertoefde, werd Karel van Lalaing tot waarnemend gouverneur-generaal benoemd. In
zijn benoemingsbrief werd geschreven dat het noodzakelijk was om tijdens Emanuel
Filiberts afwezigheid een vervanger aan te duiden die de nodige autoriteit bezat om
iedereen in de pas te doen lopen. Maar niet alleen Karel van Lalaing droeg de
verantwoordelijkheid, ook de hele Raad van State. In zijn benoemingsbrief stond
namelijk het volgende: “la charge et superintendace avecq participation des chevaliers
de nostre ordre et autres de nostre conseil d‟estat…”87
84
M. BAELDE, De collaterale raden, p. 296. 85
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, p. 174. 86
A. LOUANT, “Charles de Lalaing et les remonstrances d‟Emmanuel Philibert de Savoie (juillet et novembre
1556).” In: B.C.R.H., 97 (1933), pp. 255-269. 87
ARA, Aud. 1175² (benoemingsbrief van Karel van Lalaing, 14 juli 1557).
59
Volgens Verhofstad in zijn studie over de regering van de Nederlanden tussen 1555 en
1559 waren de volmachten die hij voor deze taak kreeg echter zeer beperkt. Alleen in
spoedgevallen bezat hij grote vrijheid. Voor het overige moest hij zich nauw aan de
adviezen van de Raad van State houden en mocht hij zelfs geen besluiten nemen
wanneer er minder dan drie raadsleden aanwezig waren. Dit was in volle oorlogstijd
niet ondenkbaar. Eind oktober 1558 waren bijvoorbeeld enkel Simon Renard en de
toegevoegde leden van de Raad van State Hoorn en Molenbaix in Brussel. Bovendien
bleef in iedere zaak de eindbeslissing aan Emanuel Filibert. Hij had aan het front onder
zijn kolonels steeds raadsleden bij zich, zoals Egmont, Oranje en anderen. Met hen
belegde de landvoogd ook heel vaak vergaderingen en besprekingen, zodat de
benoeming van een waarnemend gouverneur-generaal het besturen van de
Nederlanden zeer complex maakte. Dagelijkse koeriers met brieven verzekerden dan
ook de betrekkingen tussen de landvoogd en zijn gevolg aan het front aan de ene kant
en Lalaing met zijn Raad van State te Brussel aan de andere kant. Daar de koning en
zijn Raad van State zich aan het front niet aaneensloten met Emanuel Filibert en de
edelen wat het uitbrengen van advies betrof, werd zo nog een afzonderlijke
regeringskern gevormd. Samen met Lalaing en zijn Raad van State in Brussel kwam
men dus tot drie adviesgevende lichamen, wat uiteraard aanleiding gaf tot nog
complexere regelingen.
Volgens Baelde in zijn werk over de collaterale raden in de zestiende eeuw zijn de
beschouwingen van Verhofstad over de geringe volmachten van Lalaing overdreven.
Baelde duidt aan dat zo‟n waarnemend bestuursorganisme traditioneel nooit vele
volmachten kreeg. En men moet hier vooral ook bedenken dat de landvoogd eigenlijk
het land niet uit was.88
Tijdens zijn waarnemend gouverneurschap kreeg Lalaing ook vele militaire zaken op
te knappen. Het onderbrengen van Franse krijgsgevangenen, het opeisen van arbeiders
uit de gewesten voor het herstel van de verdedigingswerken en ook de bevoorrading
van de troepen kwamen in de Raad van State ter sprake. In september 1558 faalde de
waarnemend gouverneur-generaal. In de zomer van dat jaar begonnen de
vredesbesprekingen, die tot het verdrag van Cateau-Cambrésis zouden leiden. Het
88
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 33.
M. BAELDE, De collaterale raden, p. 175.
60
waren moeilijke conferenties voor de Spanjaarden. Ieder ongunstig binnenlands feit
kon onmiddellijk de Franse eisen doen stijgen. Net in die dagen braken
ongeregeldheden uit in Atrecht. Daar lagen ongeveer een kleine duizend man Spaanse
troepen, wat een aanzienlijke last meebracht voor de burgerij. In een volksoploop
werden begin september enkele Spanjaarden gedood. Terwijl de zaak nog in
onderzoek was, had eind dezelfde maand een nieuw gevecht plaats. Opnieuw vielen
enkele doden.
Lalaing, die op dat moment in Atrecht vertoefde en op het stond naar Brussel te gaan,
bleef er om de kwestie te regelen. Hij liet toe dat de commandant van Atrecht de
Spaanse vendels uit de stad verwijderde, om ze over de omliggende dorpen te
verdelen. Dit was een gevaarlijk prestigeverlies en daarom vooral in deze
omstandigheden een grote zwakheid en vergissing van Lalaing. Frankrijk zou het door
zijn spionnen spoedig te weten komen. Elke binnenlandse woeling kon aan de Franse
partij de kans geven haar mening te doen zegevieren en de vredesonderhandelingen af
te breken. Zowel Emanuel Filibert als Filips II werden op de hoogte gebracht en zagen
in dat een gewone terechtwijzing van de verantwoordelijke personen onvoldoende
was. Er moest onmiddellijk gehandeld worden. Als de Spaanse troepen voor
moeilijkheden zorgden in Atrecht wilde Emanuel Filibert graag een verplaatsing
toestaan, maar niet op deze manier. Hij beviel Karel van Brimeu, de graaf van Megen,
met zijn Nederlands regiment de stad te bezetten, zodat de Spanjaarden konden
terugkeren. De commandant die de troepen in eerste instantie verwijderd had, werd
gedesavoueerd en tijdelijk uit de stad verwijderd. Lalaing zelf mocht zich verder niet
met de zaak bemoeien en moest zijn reis naar Brussel voortzetten.89
Lalaings waarnemende opdracht verviel toen Filips II in oktober 1557 opnieuw in
Brussel verbleef. In juni van het volgende jaar werd hij echter opnieuw aangesteld. Tot
in november bleef hij de zaken leiden. Dan werd hij ziek en hij overleed kort daarop.
De Raad van State-vergadering als geheel nam zijn taak van superintendant over.90
89
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 35. 90
M. BAELDE, De collaterale raden, p. 176.
ARA, Aud. 1221, fol. 70-71 (benoeming van Karel van Lalaing, juni 1558)
61
5.4. Ruy Gomez de Silva
Ruy Gomez de Silva was Portugees van afkomst. In zijn kindertijd was hij lid van de
entourage van de Portugese infanta Isabella. Toen deze in 1526 met keizer Karel V
huwde, verhuisde haar hele huishouden naar Spanje. Ook de negenjarige Ruy Gomez,
als lid van Isabella‟s entourage, verliet Portugal en begon zijn carrière aan het
Castiliaanse hof en klom op de sociale ladder. Daar ontstond de goede relatie met de
toekomstige Filips II.
Bij de machtsoverdracht van de Nederlanden in 1555 van Karel V naar Filips II nam
Gomez de plaats in van Granvelle als meest invloedrijke raadsheer van de vorst. Zijn
bijnaam roi Gomez zegt voldoende over de macht die hij uitoefende. In de eerste jaren
van Filips‟ heerschappij bereikte Gomez de status van een ware privado, de gunsteling
van de Spaanse vorst en zijn belangrijkste minister.91
Zijn rol als vriend en als private
hombre de confianza van de soeverein ging verder dan enkel de persoonlijke sfeer van
de vorstelijke entourage. Gomez speelde een substantiële rol in de publieke
uitoefening van het vorstelijk gezag. Filips II liet hem alle delicate en belangrijke
missies van die tijd uitvoeren, waaronder ook de vredesbesprekingen met Frankrijk in
1556 en 1558-1559. Zo was hij de enige echte privado tijdens de heerschappij van
Filips II. Zijn stem in de Raad van State naast de vorst was doorslaggevend,
grotendeels omdat de andere ministers zijn persoonlijke relatie met Filips II erkenden.
Zijn rol als privado moet ook bij Emanuel Filibert indruk gemaakt hebben. In een brief
uit 1570 van de hertog van Savoie aan Jorge Manrique prees hij Gomez die de
capaciteiten had om de wil van de vorst te begrijpen. In de literatuur wordt hij
aangeduid als een vriendelijk en eerbiedig man. Gomez liet zelden zijn ware emoties
tonen. Hij was discreet en zo weten we weinig van zijn gedrag of opinies.92
In februari 1556 gaf Filips II hem de stad Eboli, in het zuidelijke Italiaanse prinsdom
van Salerno, en later werd hij nog hertog van Pastrana. Samen met Filips II vertrok hij
na het verdrag van Cateau-Cambrésis naar Spanje. Hij was één van de centrale figuren
aan het Spaanse hof in de zestiende eeuw tot zijn dood in 1573.93
91
R. VERMEIR, In staat van oorlog, p. 165. 92
M.J. RODRIGUEZ-SALGADO, The changing face of empire, pp. 15-16. 93
J.M. BOYDEN, The courtier and the king, pp. 11, 61, 63, 123.
62
5.5. Viglius van Aytta
Het hoofd van de Geheime Raad en de voorzitter van de Raad van State ten tijde van
de regering onder landvoogd Emanuel Filibert was de rechtsgeleerde Viglius. Geboren
als Wiggert van Aytta te Zwichem, Friesland, gaf hij op jonge leeftijd al spoedig blijk
van uitstekende bekwaamheden als rechtsgeleerde. Hij studeerde letteren en daarna
rechten aan de universiteit van Leuven, Dole, Avignon en Valence waar hij in 1529
doctoreerde. In 1532-1533 gaf hij voorlezingen over het recht te Padua. Enkele jaren
daarna werd hij professor in Ingolstadt.
Op 12 oktober 1540 werd hij benoemd tot raadsheer in de Geheime Raad naast de
landvoogdes Maria van Hongarije, op voorspraak van Karel V‟s minister Niklaas
Perrenot. Zijn diplomatieke carrière kreeg een hoogtepunt toen hij na jaren
voorbereiding in juni 1548 op de rijksdag van Augsburg de Transactie van Augsburg
tot stand bracht. In dat verdrag kregen de onder Habsburgs gezag staande Nederlandse
provincies een eigen statuut. Als Bourgondische Kreits vormden ze voortaan een
zelfstandige territoriale eenheid, behorende tot het rijk maar intern autonoom en niet
onderworpen aan de rijkswetten.94
Toen hij op 1 januari 1549 Lodewijk van Schore als hoofd-voorzitter van de Geheime
Raad opvolgde verkreeg Viglius een zeer invloedrijke positie in het centrale bestuur
van de Nederlanden. In 1554 kreeg hij bovenop zijn functie in de Geheime Raad het
voorzitterschap van de belangrijkste collaterale raad, de Raad van State.
Viglius was een trouwe dienaar van zowel Karel V als Filips II. Hij bleek diep
doordrongen van eerbied voor zijn vorst als voor diens plaatsvervangers.95
Hij was een
bekwaam jurist en administrator. Er moet echter een onderscheid gemaakt worden
tussen de positie van Viglius en die van de vroegere voorzitters van de Raad van
State.96
Samen met hun functie in de Raad van State bekleedden zij, na de
landvoogdes Maria van Hongarije, de eerste plaats in het centrale bestuur van de
94
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 17. 95
W.J.F. NUYENS, Geschiedenis der Nederlandse beroerten in de 16de
eeuw, pp. 55-58. 96
Vanaf 1531 zijn dit achtereenvolgens Carondelet, Schore en Saint-Mauris geweest.
63
Nederlanden. Viglius zou deze positie nooit innemen. Zowel onder Emanuel Filibert
als in de eerste vijf jaar onder zijn opvolgster Margaretha van Parma heeft Antoon
Perrenot, bisschop Granvelle, onbetwistbaar de leiding van de regering gehad.
Gelukkig voor Viglius was Granvelle zijn patroon en gingen hun gedachten en
meningen altijd dezelfde richting uit.
Bij de nieuwe landvoogdes Margaretha van Parma stond Viglius niet zo hoog in
aanzien. Wegens zijn zieke gezondheid vroeg hij herhaaldelijk om van zijn zware
functies ontlast te worden. Om Viglius te ontlasten werd Karel Tisnacq op 9 september
1569 tot hoofd-voorzitter van de Geheime Raad benoemd. Deze stierf echter reeds in
1573 zodat Filips II opnieuw Viglius tot interimair hoofd-voorzitter van de Geheime
Raad aanstelde. Na een lange tijd van ziekte stierf Viglius op 8 mei 1577.97
5.6. Lamoraal van Egmont
Lamoraal, graaf van Egmont, werd op 18 november 1522 geboren. Op zijn
vierentwintigste werd hij te Utrecht in de Vliesorde opgenomen en in 1549 begeleidde
hij Filips bij zijn rondreis doorheen de Nederlanden als voorbereiding op zijn
vorstelijke heerschappij. Egmont werd vooral bekend door zijn militaire prestaties in
1552. In dat zelfde jaar werd hij plaatsvervangend gouverneur van Luxemburg. In
november 1555 werd hij door Filips II als lid in de Raad van State aangesteld en op 7
augustus 1559 volgde zijn benoeming tot gouverneur van Vlaanderen. Toen werd hij
opnieuw als lid in de Raad van State bevestigd. Hij had zijn pluimen verdiend bij de
slag van Saint-Quentin.
Vanaf 1560 voerde Egmont, samen met Oranje en Hoorn, een hardnekkige
oppositiepolitiek tegen Granvelle en tegen de verdere koninklijke beslissingen. Door
zijn grote populariteit in Vlaanderen werd hij een zeer gevaarlijk tegenstander van de
politiek van de Spaanse vorst. Met de komst van de hertog van Alva in de
Nederlanden werd hij in Brussel aangehouden. Op 6 juni 1568 werd hij daar terecht
gesteld.98
97
M. BAELDE, De collaterale raden, pp. 62-63, 88, 324-325. 98
M. BAELDE, De collaterale raden, pp. 257-258.
64
6. De ridders van het Gulden Vlies
6.1. Geschiedenis
De Orde van het Gulden Vlies werd opgericht te Brugge op 10 januari 1430 door
hertog Filips de Goede. De bloeiperiode van deze ridderorde lag ongetwijfeld in de
vijftiende eeuw, maar ook tijdens de zestiende eeuw. Vooral gedurende de regering
van keizer Karel V bleven de Vliesridders in de Nederlanden een belangrijke rol
spelen. Het lidmaatschap van de Vliesorde werd door de hoge adel fel begeerd omdat
het een geweldig prestige aan de leden gaf. De landsheer was het hoofd van de
ridderorde, dus na Filips de Goede kwamen achtereenvolgens Karel de Stoute, Filips
de Schone, Karel V, Filips II, enz.
Hertog Filips de Goede heeft de Orde van het Gulden Vlies opgericht als tegenhanger
van de Engelse Orde van de Kouseband. Met zijn eigen schitterende ridderorde, die
alle vergelijkingen met de andere orden kon doorstaan, wou de hertog zijn macht als
vorst over de verschillende gebieden van de Nederlanden manifesteren, zowel
tegenover zijn onderdanen als tegenover de andere machtshebbers in West-Europa.
Daarnaast had Filips de Goede nog andere bedoelingen met de oprichting van de
ridderorde. De Vliesorde werd volgens de proclamatietekst opgericht “ter ere van God,
tot bescherming van het christelijk geloof en tot verheffing van de ridderstand”.99
De eerste twee delen uit de geciteerde doelstelling duiden het godsdienstige karakter
aan van de Vliesorde. Vele activiteiten van de orde werden steeds begeleid door
godsdienstige plechtigheden. De “bescherming van het christelijk geloof” appelleert
voor een groot deel aan de oude kruistocht- en ridderidealen waarvoor de adel in de
late middeleeuwen nog gevoelig was gebleven. Uit de laatste zinsnede van het citaat,
“tot verheffing van de ridderstand”, blijkt dat Filips de Goede de meest invloedrijke en
de meest veelbelovende edellieden uit de verschillende Nederlandse gewesten wilde
bijeenbrengen om de meeste van hen zoveel mogelijk te betrekken in het besturen van
zijn gebieden. Zo betekende “verheffing van de ridderstand” voor de Bourgondische
hertog een bewuste begeleiding van de hoge edellieden uit de verschillende gewesten
99
M. BAELDE, “De Orde van het Gulden Vlies.” In: Spiegel Historiael, 19, 4 (1984), pp. 168-173.
65
naar een overkoepelende optiek voor alle gewesten. De Orde van het Gulden Vlies
paste zo in de centraliserende politiek van de Bourgondische hertogen uit de vijftiende
eeuw.100
6.2. Het belang van de Vliesridders in de Raad van State
Vliesridders in de Raad van State worden als „buitengewone‟ leden beschouwd. Ze
behoren wel degelijk tot de instelling en hun rol is zeer belangrijk. Onder deze
„buitengewone‟ leden kan men ook de provinciegouverneurs en de leden van de Raad
van State bij de vorst rekenen.
Omdat alle Vliesridders eveneens uit de hoge adel stammen kunnen deze
buitengewone leden, onder de regering van Karel V, niet altijd goed onderscheiden
worden van de meer passieve groep van de „gewone‟ leden van de Raad van State.
Aan de hand van archiefgegevens werd vastgesteld dat reeds van 1531 af, maar vooral
vanaf omstreeks 1540, beide groepen soms zeer moeilijk te scheiden zijn. Hier moet
dadelijk aan toegevoegd worden dat niet alle Vliesridders een even grote betekenis in
de Raad van State hebben gehad. De vrije keuze van de landvoogdes was hier, zoals
ook voor de gewone leden, doorslaggevend.
De Vliesridders konden op twee manieren deelnemen aan de vergaderingen:
individueel en op een collectieve manier. Vooral wanneer de Vliesridder op
persoonlijke titel aanwezig was, was hij moeilijk te onderscheiden van een „gewoon‟
lid van de Raad van State, dat immers ook altijd tot de Orde van het Gulden Vlies
behoort. Een typisch voorbeeld hiervan vindt men in een brief van Maria van
Hongarije aan Karel V. In deze brief wordt “Monsieur de Nassau”101
, namelijk graaf
Hendrik van Nassau, zonder enig onderscheid onder de leden van de Raad van State
vermeld, hoewel hij in de oktoberordonnantie van 1531 niet als „gewoon‟ lid
voorkomt. Dergelijke oproepingen kwamen veelvuldig voor. Meer dan eens traden de
ridders van de Orde van het Gulden Vlies groepsgewijs op. Daar hun advies vaak
gevraagd werd, namen zij in de Raad van State een belangrijke plaats in.102
100
M. BAELDE, “De Orde van het Gulden Vlies.” pp. 168-173. 101
ARA, Aud. 52, fol. 130 (brief van Maria van Hongarije aan keizer Karel V, 25 mei 1535). 102
M. BAELDE, De collaterale raden, pp. 81-83.
66
Ten tijde van de regering van Karel V en Filips II had de Orde van het Gulden Vlies
een beslist verminderde betekenis als eenvormige groep. De Vliesorde trad veel
minder vaak als imposante riddergroep naar buiten. Een tweede onderscheid met de
vijftiende eeuw bestond in het groter aantal Vliesridders en de talrijke buitenlanders
die tijdens de zestiende eeuw in de orde werden benoemd. Het oorspronkelijke
benoemde aantal van drieëntwintig ridders in 1430 werd door Karel V tot éénenvijftig
gebracht waarbij vooral Duitse en Spaanse edelen werden aangetrokken. Van een
typische „Nederlandse‟ orde uit de vijftiende eeuw werd het Gulden Vlies een meer
Habsburgs georiënteerde riddergroep.
Een derde verschil met de vijftiende eeuw betreft de interne ontwikkeling van de
ridderorde. In de zestiende eeuw, zowel onder Karel V als onder Filips II, zien we een
nog grotere betrokkenheid van bepaalde Vliesridders bij het bestuur van de
Nederlanden, hoewel de orde in haar geheel wat minder aan bod kwam dan tijdens de
vorige eeuw. Dit is te zien bij de eerste ordonnantie voor de Raad van State,
uitgevaardigd op 1 oktober 1531 in het kader van de reorganisatie van de centrale
instellingen te Brussel. Merkwaardig was daarbij dat in de samenstelling van die
belangrijkste centrale instelling van de Nederlanden de ridders van het Gulden Vlies
zeer sterk naar voren kwamen. Onder de twaalf gewone leden van de Raad van State
telde men immers zeven Vliesridders.103
De keizer bleef echter realistisch en autoritair
genoeg om niet al deze Vliesridders dagelijks in de politieke besluitvorming te
betrekken. Natuurlijk moet hier dadelijk aan toegevoegd worden dat niet alle
Vliesridders een even grote betekenis in de Raad van State hebben gehad. In diezelfde
oktoberordonnantie van 1531 leest men eveneens dat bij speciale gelegenheden de
gehele Vliesorde moest worden opgeroepen om advies te verstrekken in de Raad van
State. Het blijkt dat deze gezamenlijke bijeenkomsten van de orde vooral in
oorlogssituaties werden gehouden. Deze niet alledaagse procedure bewijst dat de
adviezen van de Vliesridders ernstig werden genomen, niet alleen omwille van hun
technische inhoud, maar zeker ook om de mening van de belangrijkste sociale groep
van de Nederlanden te leren kennen. De voornaamste reden om de Vliesridders
103
Naast de gewone leden werden de volgende Vliesridders opgenomen in de Raad van State in 1531: Filips van
Croy, markies van Aarschot, Florent van Egmond, graaf van Buren, Jaak van Luxemburg, heer van Fiennes,
Adolf van Bourgondië, heer van Beveren, Antoon van Lalaing, graaf van Hoogstraten, Antoon van Croy, heer
van Sempy en Jan, heer van Bergen op Zoom.
67
collectief op te roepen in de Raad van State was echter hun medeverantwoordelijkheid
in belangrijke zaken. Deze collectieve oproepingen kwamen vooral voor in het kritieke
jaar 1566, onder landvoogdes Margaretha van Parma.
Wellicht diepgaander nog dan de adviezen die verstrekt werden volgens deze
procedure, zijn de invloeden geweest van de Vliesridders die afzonderlijk in de Raad
van State opgeroepen werden. Hier moet zeker Lodewijk van Vlaanderen, heer van
Praet, worden genoemd als „topadviseur‟. Hij was in 1531 in de Vliesorde opgenomen
en in 1540 werd hij hoofd in de Raad van Financiën en lid van de Raad van State. Op
dat moment werd hij de meest invloedrijke raadsheer bij landvoogdes Maria van
Hongarije.
Eén van de belangrijkste ridders van de Orde van het Gulden Vlies uit de periode
1555-1559 was Karel van Lalaing. Hij werd in 1555 lid van de Raad van State onder
Filips II, tot aan zijn dood in 1558. Daar de oorlog met Hendrik II van Frankrijk weer
was opgelaaid in 1556, ontstond er zoals hierboven vermeld een nogal uitzonderlijke
procedure wat het regeerwerk betrof. Zowel landvoogd Emanuel Filibert als koning
Filips II verbleven aan het front. Lalaing werd aangesteld als waarnemend gouverneur-
generaal en hoofd van het interimbestuurscollege te Brussel die de zaken waarnam.
Het verwarrende verloop van de politieke besluitvorming leidde hier en daar tot
protesten. Vliesridder Lalaing werd de woordvoerder van een stille maar ontevreden
groep edellieden.
Een andere bekende en belangrijke Vliesridder was Willem van Oranje, prins van
Nassau. Op de zeer jonge leeftijd van drieëntwintig jaar werd hij opgenomen in de
Orde van het Gulden Vlies. Het jaar daarvoor was hij reeds lid van de Raad van State
geworden.104
104
M. BAELDE, “De Orde van het Gulden Vlies.”, pp. 168-173.
68
DEEL III: De politieke verstandhoudingen tijdens de landvoogdij van
Emanuel Filibert
1. Het verzet tegen de aanstelling van Emanuel Filibert als landvoogd
De benoeming van de hertog van Savoie als nieuwe landvoogd voor de Nederlanden
eind 1555 ging niet zonder slag of stoot. Op uitdrukkelijke wens van de vorst moest
Emanuel Filibert in volle overeenstemming leven met de hoge adel en de leden van de
collaterale raden.105
Maar de nieuwe landvoogd was jong, een vreemdeling, soms te
krachtdadig en te persoonlijk zijn optreden en dit kon met vele van de hoge edelen tot
botsingen leiden.
Dit was reeds het geval in november 1555 bij de eedaflegging van Emanuel Filibert.
De edelen in de Raad van State protesteerden tegen de benoeming van de nieuwe
landvoogd. Dit protest kwam er echter niet vanwege Emanuel Filibert als persoon,
maar eerder omdat de adellijke raadsheren niet wensten aansprakelijk te worden
gesteld voor een politiek die niet door hun advies ingegeven was.106
De Staten van Brabant opperden wel enkele bezwaren in het erkennen van Emanuel
Filibert als landvoogd, onder het voorwendsel dat hij niet uit de Nederlanden
afkomstig was. Brabant volhardde echter niet lang in zijn oppositie tegen de hertog
van Savoie.107
Wel wilden de Staten Emanuel Filibert niet erkennen als regent van de
Nederlanden en zo moest hij de minder prestigieuze titel van gouverneur-generaal
aanvaarden.108
105
ARA, Aud. 1221, fol. 48-50 (instructiebrief van Filips II aan Emanuel Filibert van Savoie, 17 januari 1556). 106
R. FRUIN, Het voorspel, p. 47.
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 154.
R. VAN ROOSBROECK, “Philips II en de nationale opstand.”, p. 111. 107
H. VANDER LINDEN, “Emmanuel-Philibert de Savoie.”, p. 131. 108
M.J. RODRIGUEZ-SALGADO, The changing face of empire, p. 128.
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, p. 173.
69
2. De remonstranties van Emanuel Filibert aan Filips II
Eén van de bekendste politieke handelingen van Emanuel Filibert tijdens zijn
landvoogdij is de formulering van de kritische remonstranties in 1556 aan Filips II. De
hertog van Savoie stond slechts negen maanden aan het hoofd van de regering van de
Nederlanden. Samen met de leden van de Raad van State klaagde hij de situatie in de
Nederlanden aan. Merkwaardig zijn de gedurfde inhoud en de schrijfstijl.
Het opstellen van een kritische remonstrantie op zich is niet merkwaardig. De vorige
landvoogden, zowel Maria van Hongarije als Margaretha van Oostenrijk, schreven in
de loop der jaren een groot aantal remonstranties aan Karel V. Daarin schetsten ze
steeds met behulp van hun Raad van State de problematische situatie in de
Nederlanden, de buitensporige belastingen, de verwoestingen veroorzaakt door de
oorlog met Frankrijk, de ongenaakbaarheid van bepaalde steden of Staten,… in het
kort, het dreigend gevaar van complete chaos, zoals zij het zagen. Meestal bleven de
bittere klachten zonder gevolg.
2.1. De remonstrantie van mei-juli 1556
De remonstrantie van de hertog van Savoie bevatte in essentie veel dezelfde zaken als
eerdere verzoekschriften aan de vorst. Het hele grensgebied met Frankrijk was in de
afgelopen jaren door de oorlog verwoest, maar als de militairen niet snel hun soldij
kregen, dan lagen er nog veel ergere dingen in het verschiet. Ze zouden gaan muiten
en het binnenland terroriseren waardoor de vijand bij een invasie vrij spel zou krijgen.
Het verlies van de hele staat dreigde.109
Over het volk in de Nederlanden werd het
volgende geschreven: “l‟obéissance se diminue de jour en jour… l‟on troeuve le
peuple fort desgoutté.”110
109
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 113.
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, p. 174. 110
L.P. GACHARD, “Le duc Emmanuel-Philibert de Savoie, gouverneur générale des Pays-Bas (155-1559).” In:
Etudes et notices historiques concernant l’histoire des Pays-Bas. 3 (1890), pp. 9-39.
“Remontrance du duc de Savoie, gouverneur général des Pays-Bas, à Philippe II, sur la situation de ces
provinces: juillet 1556.” In: Compte rendu des séances de la Commission royale d’histoire ou recueil de ses
bulletins, 8 (1856), p. 121.
70
Toch ging de remonstrantie onder Emanuel Filibert verder dan de voorgaande en dit
op twee gevoelige punten. Ten eerste wordt in de brief geschreven over de negatieve
reputatie van de vorst bij het volk. Filips II zou volgens de remonstrantie niet geliefd
zijn bij het volk, “Monseigneur, car, pour le vous dire francement, vous n‟en n‟estez
aymé…”111
In tegenstelling tot Emanuel Filibert hadden Margaretha en Maria steeds de loyaliteit
van de onderdanen van de keizer benadrukt. Maar vanaf de abdicatie van Karel V
veranderde de toon van de dialoog tussen de regering en de Staten, de
vertegenwoordigers van de inwoners. Wat altijd technische gesprekken geweest
waren, bijvoorbeeld over armoede in de provincies, veranderden in hevige politieke
discussies.
Een tweede verschil met voorgaande remonstranties is de focus op de Nederlanden als
voornaamste donor van de gelden voor de oorlogen in Italië en met Frankrijk.
Emanuel Filibert klaagde aan dat Spanje hier geen financiële bijdrage deed. In de
brief staat dat bijna iedereen in de Nederlanden er van overtuigd was dat van alle
landen van Filips II net de Nederlanden het minst te maken hadden met de oorzaken
van de oorlog tegen Frankrijk, maar dat die andere landen hen de kosten alleen lieten
dragen.112
2.2. De tweede remonstrantie van november 1556
Hiermee stopten de aanklachten van de landvoogd en de leden van de regering echter
niet. In een tweede, veel scherpere remonstrantie aan Filips II in november 1556
herhaalden ze de zaken uit de brief van juli die ondertussen dode letter gebleven
waren. Onder andere de armoede onder het volk en de ontmoediging van de soldaten
omdat ze te weinig betaald werden kwam opnieuw voor in deze remonstrantie. In dit
met cijfers onderbouwde betoog constateerde de regering een betalingsachterstand
aan het leger van 2.286.600 gulden tegenover een totaal aan noodzakelijke uitgaven
van 1.823.000 gulden per jaar. De conclusie was onontkoombaar: in de komende
111
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, p. 174. 112
“Remontrance du duc de Savoie, gouverneur général des Pays-Bas, à Philippe II, sur la situation de ces
provinces: juillet 1556.” In: Compte rendu des séances de la Commission royale d’histoire ou recueil de ses
bulletins, 8 (1856), p. 121.
71
oorlog zouden de Nederlanden zich slechts staande kunnen houden, als Filips II drie
dingen zou doen. De vorst werd aangemaand om opnieuw geld uit Spanje te laten
komen, toe te stemmen in een hoofdelijke omslag onder de rijken, en Engeland te
overhalen samen met hen tegen Frankrijk te vechten. De omstandige remonstrantie
eindigde met de vermelding dat de landvoogd samen met de leden van de Raad van
State hun bestuursfunctie wensten neer te leggen indien er niets aan de situatie in de
Nederlanden werd gedaan, “les déporter de la charge qu‟il a pleu à Vostredicte
Majesté leur donner.”113
Met deze tweede remonstrantie maakte de Nederlandse regering duidelijk aan Filips
II dat het ernst was. Al in december 1556 overreedde de vorst zijn echtgenote Maria
Tudor zich borg te stellen voor een door hem te sluiten lening. Vervolgens besloot hij
in Spanje zijn bankiers voor het blok te zetten door vanaf 1 januari 1557 over te gaan
tot een eenzijdige schuld- en renteconversie. Bij de hervatting van de strijd begin
1557 vertrok Gomez met gezwinde spoed richting Castilië om er geld bijeen te rapen
voor de Nederlanden. Hij moest zeer hoge bedragen lenen bij rijke particulieren en de
Casa de contratación tot de bodem uitputten. Filips II deed er alles aan om op alle
mogelijke wijzen geld te doen komen uit Spanje. De lange winter gaf hem uitstel,
voorlopig kon Frankrijk immers geen oorlogsdaad van betekenis stellen. Zelf vertrok
de koning in maart van hetzelfde jaar naar Engeland waar hij zijn echtgenote
overhaalde Frankrijk de oorlog te verklaren. Op 7 juni werd te Reims de
oorlogsverklaring van Engeland aan de Franse koning overhandigd.114
Beide remonstranties zijn gedurfd, daar ze geschreven werden om voorgelezen te
worden aan de vorst en zijn gevolg. Er hoeft echter een opmerking gemaakt worden
bij de ware auteur van de brieven. Hoogstwaarschijnlijk zijn de brieven opgesteld door
leden van de Raad van State, onder de naam van de gouverneur-generaal.
Verschillende meningen bestaan over wie de ware inspirator was. Armand Louant
heeft erop gewezen dat de remonstranties, hoewel ze onder de naam van Emanuel
113
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, pp. 117-119.
L.P. GACHARD, “Le duc Emmanuel-Philibert de Savoie.”, pp. 7-9.
F. POSTMA, Viglius van Aytta, pp. 115-116.
L.P. GACHARD, “Le duc Emmanuel-Philibert de Savoie.”, p. 9.
“Deuxième remontrance faite par le duc de Savoie à Philippe II sur la situation des Pays-Bas: 23 novembre
1556.” In: Compte rendu des séances de la Commission royale d’histoire ou recueil de ses bulletins, 8 (1856),
pp. 131-132. 114
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 110.
72
Filibert geschreven zijn aan Filips II, hoogstwaarschijnlijk Karel van Lalaing als
inspirator hebben. Via vergelijking met brieven van deze laatste aan de landvoogd uit
de periode mei-juli 1556 kwam Louant tot dit besluit.115
Van een andere mening is
Folkert Postma. In zijn werk over Viglius van Aytta meent hij dat deze laatste de
remonstranties opgesteld heeft.116
Een tweede opmerking in verband met de remonstranties moet gemaakt worden over
het argument dat de Nederlanden alle lasten van de oorlogen van Spanje droegen,
terwijl Spanje zelf geen financiële bijdrage deed. Emanuel Filibert had beter
geïnformeerd moeten zijn over de Spaanse en Italiaanse bijdragen tot de oorlogen. Hij
werd namelijk bijgestaan door de Raad van Financiën, die alle financiële zaken tot in
de puntjes kende. De belastingen in Castilië werden vanaf 1534 in vaste sommen,
encabezamiento, door de steden betaald en het tarief bleef gedurende twintig jaar
hetzelfde. Maar dit wou niet zeggen dat Spanje geen bijdragen deed aan de
Habsburgse oorlogen. Op dit punt heeft Lalaing zich waarschijnlijk vergist. De
Spaanse bijdrage nam de vorm aan van leningen aan internationale banken, asientos.
Tot zover dus het argument van landvoogd Emanuel Filibert en Karel van Lalaing dat
enkel de Nederlanden betaalden voor de Spaanse oorlogen.117
115
A. LOUANT, “Charles de Lalaing et les remontrances d‟Emmanuel-Philibert de Savoie (juillet et novembre
1556).”, pp. 255-269. 116
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 113. 117
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, pp. 175-176.
73
3. Financiële problemen
3.1. Het Spaanse staatsbankroet
Na de hierboven vermelde remonstrantie in november 1556 door de landvoogd en de
Raad van State gericht aan de koning, zond Filips II zijn vertrouweling Ruy Gomez
naar Spanje om daar het nodige geld bijeen te rapen voor de komende oorlog met
Frankrijk. Eén van zijn instructies aan Gomez was om de Casa de contratación in
Spanje leeg te halen. Begin mei 1557 kwam echter het nieuws dat Gomez er niet in
geslaagd was de verhoopte miljoenen bijeen te brengen. Het door Gomez‟ zending
gesuste wantrouwen van Lalaing en diens medestanders tegen Spanje en de
Spanjaarden in de Nederlanden laaide weer hoog op, terwijl meer loyale leden van de
Raad de moed lieten varen. Voor Filips II zelf was de klap echter het grootst. Het
slechte nieuws van Gomez uit Spanje maakte duidelijk dat de koning er zijn gezag
dreigde te verliezen en dat hij vandaar weinig steun meer verwachten kon. Met
medewerking van de regentschapsraad, door zijn zus Juana geleid, hadden de
schuldeisers zich meester gemaakt van vrijwel zijn hele geldvoorraad. De Casa de
contratación, waar voor een waarde van vijf miljoen ducaten aan goud en zilver lag
opgeslagen, was door hen leeggehaald. De eigenaars hadden het gevaar voelen
aankomen. Ze hadden door smokkelhandel de Casa gedeeltelijk omzeild en de
miljoenen die er stonden ingeschreven met behulp van de koninklijke ambtenaren aan
het depot onttrokken. Dat bedrag alleen al had volgens de rekenmeesters van Filips II
voldoende moeten zijn om de oorlog in Italië en de Nederlanden binnen een jaar tot
een goed einde te brengen én de rente op de schulden te blijven betalen. Nu was het er
niet meer.118
De financiële problemen van het Spaanse rijk liepen echter al hoog op onder de
heerschappij van Karel V. Tussen 1520 en 1556 maakte de keizer bijna 29 miljoen
ducaten schuld. Al die tijd had er dus geleend moeten worden. Karel V leende van
Zuid-Duitse, Portugese, Genuese, Brabantse en Vlaamse bankiers. Hij plaatste
kortlopende leningen door bijvoorbeeld belastingen te verpachten en verkochte ook
langlopende renten, die op zijn particuliere inkomsten werden gefundeerd. De
118
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 117.
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 111.
74
schulden bleven echter oplopen. Van de 29 miljoen ducaten schuld had Filips II in
1575 al 60 miljoen gemaakt en bij zijn overlijden in 1598 was het 100 miljoen
geworden.
Via kortlopende leningen konden Karel V en Filips II een paar jaar bedeopbrengsten
vooruit uitgeven. De grens lag ongeveer bij vijf jaar. Voor een langere periode wilden
de bankiers geen krediet verstrekken. In 1556 waren alle bedeopbrengsten tot 1561 aan
crediteuren vergeven en kon er ook niets meer geleend worden. Filips II zocht de
uitweg uit deze financiële noodsituatie in een conversie van kortlopende in
langlopende leningen. Het geld zou niet op korte termijn met een hoge rente
terugbetaald worden, maar werd voor lange tijd vastgezet tegen een lage interest, te
betalen uit de domeinen. Daarmee kon hij weliswaar weer bedes innen, maar bevroor
hij tegelijkertijd de liquide geldvoorraad van zijn crediteuren, zodat het veel moeilijker
werd om te lenen. Omdat hij die crediteuren ook nodig had om geld van Spanje naar
de Nederlanden over te maken, verloor hij zo tevens de mogelijkheid tot giraal
geldverkeer. Dit was het eerste Spaanse „staatsbankroet‟ van 1557. Het zou zich
herhalen in 1560, 1575, 1596, 1607, 1627, 1647, 1653, 1662, 1665, 1692, 1693, 1695
en 1696. Uitsluitend dankzij de zilverzendingen uit Spanjes Amerikaanse koloniën na
1577 werd de totale financiële ondergang afgewend. De economische en financiële
crisis raakte in de zestiende eeuw geheel West-Europa.119
3.2. De beslissing tot het bijeenroepen van de Staten-Generaal
Hoewel het bericht van Gomez‟ mislukte missie verpletterend was, toonde Filips II
zich tegen de financiële problemen opgewassen. Hij berichtte landvoogd Emanuel
Filibert dat de enige plek waar nog geld te halen was, de Nederlanden zelf waren. Daar
stond een goed en uitgerust leger gereed om naar het slagveld te trekken. Daarvoor had
hij echter nieuwe leningen moeten sluiten op het Nederlandse domeinbezit en op de
komende bedeopbrengsten. De schuldenlast was daardoor opnieuw vergroot en voor
de periode na de zomer waren geen middelen beschikbaar. De campagne diende om de
Nederlanden te beschermen en daarom was, zo luidde zijn redenering, het billijk de
119
G. PARKER, The Army of Flanders, pp. 148-151, 239.
F.P. WAGENAAR, De sociëteit van ’s-Gravenhage (1587-1802), p. 16.
H.G. KOENIGSBERGER, “Orange, Granvelle and Philips II.” In: B.M.G.N., 99, 4 (1984) pp. 573-595.
75
provinciale Staten een nieuwe bede te vragen. Emanuel Filibert voerde de nodige
tegenargumenten aan. De hertog schreef dat er in de Nederlanden weinig goede wil
was en dat het voorstel van Filips II onuitvoerbaar zou zijn, “pero ay muchas pasiones
y poco buena voluntá.”120
Emanuel Filibert ging verder: “We kunnen geen bede vragen op het ogenblik dat de
troepen opmarcheren. U en ik moeten beiden bij het leger zijn, terwijl in geval van een
bede één van ons zou moeten achterblijven om met de Staten te onderhandelen.
Bovendien vindt men het te vroeg voor een nieuwe geldvraag, te meer nu Brabant nog
niet eens de oude bede heeft afgewerkt. Het zou de schijn hebben dat u hen met het
leger in de hand dwingt. Uit vrees zullen zij toestemmen, doch in dat geval begint de
ellende bij de uitvoering. Dan krijg je een opstand, als de troepen eenmaal ontslagen
zijn. Om de komende winter de troepen te onderhouden zie ik slechts twee
mogelijkheden. We kunnen beslag leggen op de kostbaarheden van de kerken of de
Staten bijeenroepen en hun de nood van Uwe Majesteit uiteenzetten. Dan moeten we
hen aantonen dat uw andere landen u niet meer kunnen helpen en hen vragen om zelf
te overleggen en middelen te bedenken voor hun eigen verdediging.”121
Desondanks deze tegenargumenten zette de koning door. Zijn antwoord op de
bezwaren van Emanuel Filibert was kort en veelzeggend. Hij schreef dat hij bereid
was zijn domeinen in Spanje te verkopen, de opbrengst hiervan zou echter te gering
zijn om de financiële druk te verlichten.122
De Nederlandse regering moest dus andere
middelen vinden om de financiële crisis op te lossen. De hele maand juli brak men
zich in de Raad van State over die vraag het hoofd.
De uitkomst van al dit tobben en zoeken is de door Granvelle en Viglius verfoeide
Staten-Generaal van 1557-1558 geweest. Verfoeid, want Granvelle had kritiek tegen
het bijeenroepen van alle Staten in één vergadering. Het centraliseren van
ontevredenheid kon immers gevaarlijk worden, vooral als hiertoe vele motieven
bestonden. Anderen in de regering zagen op tegen de omslachtige procedure van een
Staten-Generaal. Ten eerste moest de regering haar voorstel doen aan de verzamelde
120
E. BRUNELLI, Emanuele Filiberto, I diari, p. 182.
E. BRUNELLI, Emanuele Filiberto, duca di Savoia. I Diari delle Campagne di Fiandra, p. 182. 121
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 112. 122
ARA, Man. Div. 1172, fol. 225 (brief van Filips II aan Emanuel Filibert, 28 mei 1557).
76
afgevaardigden om daarna met de verschillende provincies te onderhandelen. Vaak
werden hooggeplaatste leden van de Raad van State of de Orde van het Gulden Vlies
gezonden naar de vergaderingen van de provinciale Staten of zelfs naar afzonderlijke
stadsraden.123
Zoals zoveel ingrijpende beslissingen, was ook dit besluit een zaak van laatste
ogenblik. Volgens Verhofstad, die in zijn werk over de regering van de Nederlanden
tussen 1555 en 1559 aan deze kwestie veel aandacht heeft besteed, is Emanuel Filibert
de man geweest van wie het initiatief tot de bijeenroeping is uitgegaan. Bij gebrek aan
een betere oplossing zou hij begin juli de Raad van State het verstrekkende plan
hebben voorgelegd om een speciale vergadering van de Staten-Generaal bijeen te laten
komen. Door het samenkomen van de verschillende Staten konden ze in gemeen
overleg naar een oplossing van de financiële problematiek zoeken. Verhofstad
verwierp met deze opmerking de door vele historici overgenomen beschuldiging van
Granvelle dat het de adelsfactie in de Raad van State was geweest die dit voorstel had
gedaan met de bedoeling de Staten-Generaal tot haar spreekbuis te maken om zo greep
te krijgen op het bestuur van de Nederlanden.
De beschuldiging van Granvelle is een essentieel onderdeel van zijn visie op het
ontstaan van de Nederlandse opstand als een uit de hand gelopen adellijke
samenzwering. Het is een beschuldiging die enerzijds goed past in de outillage mental
van de zestiende eeuw waarvan het geloof in samenzweringen een onderdeel was. Aan
de andere kant past ze ook goed bij de vroegmoderne tegenstelling tussen de noblesse
de robe en de noblesse d’épée, zeker en vast van toepassing in de Raad van State
tussen 1555 en 1559. Daarom mag men de bewering van Granvelle niet beschouwen
als een constructie die jaren na de feiten gemaakt is, wat Verhofstad wel doet. Vooral
ook niet omdat deze auteur in zijn aanval op Granvelle niet helemaal volledig is.
Weliswaar citeert hij een aantal passages uit brieven van de kardinaal uit de jaren
1570-1580 die een constructie achteraf lijken te suggereren, maar daarbij noemt hij
niet de zeer gedetailleerde opmerking van Granvelle over de Staten-Generaal van 1557
uit 1568. En juist deze blijkt belangrijk te zijn:
123
H.G. KOENIGSBERGER, Monarchies, States Generals and parliaments, p. 185.
77
“Comme l‟on practica l‟assemblée des Estats Generaulx, par le moyen du
confesseur et aultres, prédisans les vieulx serviteurs les inconveniens qu‟en
sont ensuyvis; ayant fait dire aux Estats ce que les particuliers n‟osoient
dire.”124
De hier door Granvelle vermelde tussenkomst van de biechtvader van Filips II en
andere ongenoemde personen om de koning te overhalen in te stemmen met een
consultatie van de Staten-Generaal klinkt te authentiek om achteraf verzonnen te zijn.
Er lijkt in de vergaderingen van de Raad van State begin juli 1557 dan ook iets heel
anders aan de hand te zijn geweest dan Verhofstad veronderstelt. Mogelijk heeft hij
het bij het rechte eind dat Emanuel Filibert inderdaad de suggestie heeft gedaan omdat
hij geen andere mogelijkheid zag. Maar dat de hertog geheel zelfstandig op dit idee
gekomen is, zoals Verhofstad ons wil laten geloven, is gezien Granvelles opmerking
hoogst twijfelachtig. De uitdrukking „l‟on practica‟ veronderstelt een betrokkenheid
van meer dan één persoon en dit is ook het meest waarschijnlijke.
De laatste keer dat de Staten-Generaal samengekomen waren, was in 1534 toen Maria
van Hongarije overleg gevoerd had over het tot stand brengen van een defensieve unie
tussen de gewesten. Die besprekingen waren op niets uitgelopen omdat men in de
Nederlanden, waar men zich spiegelde aan Frankrijk, bang was dat deze unie met het
daarbij behorende staande leger op den duur zou leiden tot een situatie als die in
Frankrijk, waar de Staten-Generaal sinds 1484 niet meer waren bijeengeroepen. Deze
gebeurtenissen van ruim twintig jaar geleden herinnerden zeker de oudere leden zich
nog goed. Hoe de discussie in de Raad van State concreet verlopen is, is onbekend. De
normale procedure in een vergadering van de Raad van State was dat de vorst niet
deelnam aan de discussie, want hij was degene die advies kreeg.125
Pas nadat een
vergadering voorbij was, nam de vorst een besluit dat hij vaak pas op de volgende
bijeenkomst meedeelde. Dit zal ook hier het geval geweest zijn. Met name ook omdat
de standpunten van de adel en de noblesse de robe diametraal tegenover elkaar
stonden. Onder andere Viglius en Granvelle hebben zich tot het uiterste verzet. Zij
voorzagen de nadelen die het gevolg van een dergelijke vergadering van de Staten-
Generaal zouden hebben. Tijdens de besprekingen moeten de edelen dan ook beseft
124
M. GACHARD, “Contre l‟escript du prince d‟Orange.” In: Compte rendu des séances de la Commision
royale d’histoire ou recueil de ses bulletins, 1, 4 (1841), pp. 113-123. 125
M. BAELDE, De collaterale raden, p. 131.
78
hebben dat Filips‟ vorstelijke geweten hem verbood hun voorstel te volgen en om dit
tot zwijgen te brengen riepen ze tenslotte de tussenkomst van zijn biechtvader en
andere door hem hoog geschatte personen in, zoals te lezen is in het citaat van
Granvelle uit 1568.126
Vooral deze laatste moet over de oplossing van het financiële probleem zeer
verontwaardigd zijn geweest. De edelen en Lalaing, met wie Granvelle al
maandenlang in conflict was, hadden het pleit gewonnen. In de maanden volgend op
deze, in zijn ogen rampzalige, beslissing weigerde hij nog langer de vergaderingen van
de Raad van State bij te wonen. Die werd immers na het vertrek van landvoogd
Emanuel Filibert en Filips II naar het leger voorgezeten door de plaatsvervangend
gouverneur-generaal Karel van Lalaing. Viglius, die hoogstwaarschijnlijk net als
Granvelle even verontwaardigd was, kon als hij dat al gewild had het voorbeeld van
zijn patroon niet volgen. Als president van de Raad van State en de Geheime Raad
moest hij Lalaing bijstaan om het genomen besluit van het samenroepen van de Staten-
Generaal uit te voeren.127
3.3. De Staten-Generaal van 1557-1558
Op 3 november 1557 werd de vergadering van de Staten-Generaal geopend. Van een
algemene bespreking kwam niet veel terecht, omdat bepaalde Staten eraan hielden het
probleem in afzonderlijke zittingen te behandelen. Eind november waren alle obstakels
die het beraad in de weg hadden gestaan opgeruimd en begonnen de afgevaardigden
aan een elfdaagse overlegronde waarin de basis werd gelegd voor het Generaal Advies
dat, wederom elf dagen later, op 17 december 1557, werd aangeboden aan de
landvoogd Emanuel Filibert. De gedeputeerden van de Staten volgden de Brabanders,
traditionele dwarsliggers van het vorstelijk gezag, in die zin dat ze weigerden
vertegenwoordigers van de regering van de Nederlanden tot het overleg toe te laten.
Lalaing en Viglius waren dus niet in staat de afgevaardigden in de vergaderingen te
126
M. GACHARD, “Contre l‟escript du prince d‟Orange.” In: Compte rendu des séances de la Commision
royale d’histoire ou recueil de ses bulletins, 1, 4 (1841), pp. 113-123. 127
F. POSTMA, Viglius van Aytta, pp. 117-120.
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 111-113.
R. VAN ROOSBROECK, “Philips II en de nationale opstand.”, p. 113.
79
beïnvloeden en dit weerspiegelt zich in de notulen.128
Men sprak vrijuit zonder een
blad voor de mond te nemen, niet geïntimideerd door de aanwezigheid van
vertegenwoordigers van de regering. De notulen werden daardoor de neerslag van het
meest vrije overleg dat in de landsheerlijke periode door de Staten over nationale
aangelegenheden is gehouden. Over de stemming van de gedeputeerden in de
vergadering bestond geen misverstand: die was even anti-Spaans als onder de adel.
Daarenboven geven de notulen van de vergadering, naast ideeën over het verbeteren
van de financiële situatie, een overzicht van de alom levende ongenoegens over de
regeringspolitiek van de Nederlanden.
Tijdens de besprekingen kwamen naast financiële kwesties ook politieke vragen aan
bod. Ten eerst pleitte men voor een nationale politiek, waarin de Nederlandse
belangen moesten opgenomen werden, in tegenstelling tot de Spaanse belangen. De
afgevaardigden wezen af dat de Nederlanden nog langer de last van oorlogen moesten
dragen, oorlogen die de gewesten enkel schade en ellende toebrachten en alleen
dienden om de Spaanse macht te verbeteren. De afkeer van het Spaanse gezag was
duidelijk: de Staten wilden de verwijdering van de vreemde huurlegers en de
nationalisering van het leger door uitsluitend beroep te doen op Nederlandse soldaten.
Vervolgens drong men aan op de versterking van de Statenmacht en op de uitbreiding
van het vertegenwoordigend principe.129
De Staten drongen ook aan op het behoud van de banden met het Heilig Roomse Rijk,
omdat ze vreesden dat Franse invallen langs het Rijngebied konden worden
voorbereid. Ook met Engeland moest er een goede verstandhouding blijven. De
afgevaardigden verzochten om Engeland nog meer bij de oorlog tegen Frankrijk te
betrekken. In de ogen van Viglius en Granvelle vergrepen de gedeputeerden zich met
het naar voren brengen van deze wensen. Het terrein van de buitenlandse politiek was
immers het voorrecht van de koning.
Al deze besprekingen werden in het Generaal Advies gegoten en op 17 december 1557
aan de gouverneur-generaal aangeboden. De regering had de Staten een vinger
128
P.A. MEILINK, “Notulen en Generaal Advies van de Staten-Generaal van 1557-1558.” In: Bijdragen en
mededelingen van het historisch genootschap gevestigd te Utrecht, 55 (1934), pp. 288-321. 129
R. VAN ROOSBROECK, “Philips II en de nationale opstand.”, p. 114.
80
gegeven, maar in de einduitkomst van hun overleg, namelijk het Generaal Advies aan
Filips II, hadden zij op onaanvaardbare wijze te vaak de hele hand genomen. Nu waren
niet alle punten van het Generaal Advies even aanstootgevend. Het Advies bevatte een
hele reeks van neutrale, min of meer gewone klachten en voorstellen. Zoals
bijvoorbeeld het verlangen dat er harder tegen rondzwervende dieven en vagebonden
zou worden opgetreden en de wens uitsluitend Nederlandse edelen te belasten met het
bevel over de grensvestingen.130
Het leger- en vlootplan dat de Staten bereid waren te
betalen als bede en als oplossing voor de financiële problemen van de koning, bracht
echter wel wrevel bij de regering.131
3.4. De negenjarige bede
De Staten-Generaal begonnen dit bedeconcept in het Generaal Advies met een
verontschuldiging. De vorst had natuurlijk het recht om over de legersterkte te
beslissen, maar omdat nu eenmaal hun raad gevraagd was hadden ze een begroting
opgesteld voor de komende jaren. Volgens de cijfers van het Advies zou het nieuwe
leger dat in 1558 naar het front moest trekken een omvang moeten hebben van 30.000
man infanterie en 8000 ruiters. De cavalerie zou maar voor driekwart uit Nederlanders
hoeven te bestaan, daar het op zo‟n korte termijn onmogelijk was in de Nederlanden
8000 gevechtsklare ruiters te vinden. De infanterie zou om dezelfde reden slechts voor
tweederde deel Nederlands hoeven te zijn. De afgevaardigden in de Staten-Generaal
gingen er van uit dat na 1558 de oorlog zou worden beëindigd. In dat jaar zouden alle
infanteristen ontslagen worden en 2000 cavaleristen in actieve dienst blijven. Een
reserve van 6000 ruiters zou overblijven om de Nederlanden, gedurende de acht jaar
dat de bede zou duren, tegen een plotselinge aanval te beschermen. Voor de
bescherming van de Nederlandse koopvaarders en visserijschepen achtten de
gedeputeerden een vloot van drieëntwintig schepen met een bemanning van 1400
koppen noodzakelijk.
Om het hele leger- en vlootplan te kunnen uitrusten en financieren, stelden de Staten
voor aan Filips II om hen een bede te vragen van 800.000 gulden gedurende acht jaar.
130
P.A. MEILINK, “Notulen.”, pp. 326, 340. 131
F. POSTMA, Viglius van Aytta, pp. 151-153.
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 119-121.
81
Dit bedrag zou als volgt gebruikt worden. Om de campagne van 1558 tegen het Franse
leger te bekostigen wilden de Staten-Generaal een onmiddellijk bedrag van 2,4
miljoen gulden lenen aan de vorst tegen een interest van twaalf procent. Volgens de
afgevaardigden van de Staten was dit bedrag voldoende om zo nodig de oorlog nog in
de herfst te kunnen voortzetten. De jaarlijkse 800.000 gulden zouden grof geschat als
volgt gebruikt worden: 200.000 gulden voor rentebetaling, 300.000 gulden voor de
aflossing van de hoofdsom, namelijk het onmiddellijke bedrag van 2,4 miljoen gulden,
en de overige 300.000 gulden om het vredesleger van na 1558 te onderhouden. Met
het geld van de niet in de Staten-Generaal vertegenwoordigde noordelijke en oostelijke
provincies – ook zij behoorden mee te betalen vonden de Staten – moest dit volgens
het Generaal Advies voldoende zijn om de zaak te realiseren en een flink deel van de
schulden af te betalen. Om verduistering en verspilling van middelen te voorkomen en
zeker te zijn dat het geld voor de aangewezen doeleinden gebruikt werd, zou het
beheer van de bede in handen moeten worden gesteld van een door de Staten-Generaal
aan te wijzen superintendant.132
Dit bedeconcept raakte Filips II waar hij het zwakst was. Volgens de door Felix
Rachfahl onderzochte stukken van de Raad van Financiën bestond de Nederlandse
schuldenlast van Filips II voor 5,8 miljoen gulden uit bij bankiers opgenomen leningen
en voor slechts 2,8 miljoen gulden uit achterstallige soldij.133
Zijn grootste
schuldenlast lag bij de bankiers, maar Filips II kon geen oorlog voeren met onbetaalde
soldaten. Het voorstel afwijzen was voor de vorst dan ook volstrekt onmogelijk. Tegen
de prijs van een door de Staten gecontroleerd leger herstelden de afgevaardigden in
één klap de financiële zelfstandigheid van de Nederlanden binnen het Spaanse
imperium. Wegens de eis van de Staten-Generaal om het beheer van de bede zelf in
handen te hebben, was het aanwenden van de gelden voor een ander doel in deze
constructie onmogelijk.134
De woede bij de vorst en zijn ministers over het gedurfde spel van de Staten moet niet
gering geweest zijn, maar ze hadden geen keus. In een brief van Lalaing aan
landvoogd Emanuel Filibert schreef hij dat hij ten einde raad was, gezien de
132
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 128. 133
F. RACHFAHL, Wilhelm von Oranien und der niederländische Aufstand. I, p. 507. 134
F. POSTMA, Viglius van Aytta, pp. 153-155.
82
onhandelbaarheid van de Staten-Generaal, “j‟ay excogité tous les moyens que
m‟estoyent possible, pour les induire.”135
Het enige wat de regering kon doen was het
bedeconcept aanvaarden en zich beperken tot zakelijke kritiek op het legerplan. Want
dat plan zat slecht in elkaar. Verhofstad heeft dit in zijn studie aandachtig ontleed en
met het bedeconcept de vloer aangeveegd.136
Uiteindelijk deden de afgevaardigden van de Staten-Generaal nog een
tegemoetkoming aan de regering voor ze op 21 januari 1558 naar huis gingen om
over de bede van 2,4 miljoen gulden te beraadslagen. Ze verklaarden zich bereid de in
het Generaal Advies voorgestelde achtjarige bede met een jaar te verlengen tot negen
jaar. Wel moest Filips II in ruil daarvoor de nog lopende zesjarige bede van 1555
verkorten met tweeënhalf jaar. Hiermee kreeg de regering meer dan verwacht.137
Het
duurde echter opnieuw maanden voor het definitieve consent van de gewesten op de
negenjarige bede kwam. Pas begin april kwamen de afgevaardigden terug naar
Brussel waarna er nog vier weken van intensief onderhandelen volgden voordat de
zaak rond was. Op 20 mei 1558 was de kogel door de kerk. De besprekingen rond de
negenjarige bede werden op die dag afgesloten.138
135
ARA, Aud. 222, fol. 177 (brief van Karel van Lalaing aan Emanuel Filibert, 17 mei 1558). 136
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 128-137. 137
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 141. 138
P.A. MEILINK, “Notulen.”, pp. 273, 333, 337, 340.
R. VAN ROOSBROECK, “Philips II en de nationale opstand.”, p. 116.
83
4. De ontevredenheid van Filips II ten opzichte van de landvoogd
In juni 1558 stuurde koning Filips II Carranza, de aartsbisschop van Toledo, naar
Spanje met de volgende instructie. Carranza moest met behulp van de afgetreden
keizer Karel V Maria van Hongarije overhalen het bestuur van de Nederlanden terug
op zich te nemen. De informatie die de aartsbisschop meekreeg over landvoogd
Emanuel Filibert waren voor deze laatste niet bepaald vleiend. De hertog bleek
volgens Filips II geheel ongeschikt om te regeren over de Nederlanden, “que el duque
de Saboya no es en ninguna manera conveniente ni á propósito para este gobierno”, en
volgens de koning verlangde hij zelf om van zijn landvoogdij af te komen. De
raadsheren en het volk waren ontevreden over hem, “los principales y los pueblos
generalmente están muy descontentos y mal satisfechos”.139
Filips II verlangde dus van Maria van Hongarije dat ze haar oude functie opnieuw zou
opnemen. Met haar autoriteit, jarenlange ervaring met de politiek van de Nederlanden
en haar geliefde reputatie was ze de meest geschikte persoon om Emanuel Filibert te
vervangen, “finalemente el verdadero y último remedio seria la dicha serenísima
reyna, por su persona, autoridad y larga experienca y noticia que tiene de los negocios
destos Estados.”140
Maar wat was de reden of de ware toedracht van dit besluit van de
koning?
Uit de brieven tussen de gouverneur-generaal en Filips II kan men toch tot de
conclusie komen dat zij het vrij goed met elkaar konden vinden. Er waren echter wat
tegenstellingen tussen de twee figuren. Uit de karakterschets van de vorst en de
landvoogd komt de tegenstelling tussen de weifelende koning en de initiatiefvolle
gouverneur-generaal naar boven. Filips II remde, Emanuel Filibert was er echter de
man niet naar om zich hierbij neer te leggen. Ook als ze samen een besluit hadden
genomen, durfde de koning bij de uitvoering ervan vaak de consequenties niet aan.
Toch is het moeilijk te geloven dat in deze tegenstellingen van hun karakter de
eigenlijke reden ligt waarom Filips II zijn landvoogd wou vervangen door Maria van
139
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 177.
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, pp. 161-162. 140
Instructie van Filips II aan de aartsbisschop van Toledo, 5 juni 1558, in: L.P. GACHARD, Retraite et mort du
Charles-Quint au monastère de Yuste. Lettres inédites publiées d’après les originaux conservés dans les
archives royales de Simancas, II, pp. 426-435.
84
Hongarije. De goede bestuurskwaliteiten en militaire successen van Emanuel Filibert
spreken voor zich. Hoe kan men dan de opdracht verklaren die Carranza
meekreeg?141
De interpretatie blijkt niet moeilijk, als men het eigenlijke doel van de instructiebrief
voor ogen houdt. Filips II stuurde begin juni 1558 de aartsbisschop van Toledo
richting Spanje om Maria van Hongarije over te halen het bestuur van de
Nederlanden op zich te nemen, net toen de vergaderingen van de Staten-Generaal van
1557-1558 beëindigd waren. De vorst moet van mening geweest zijn dat hij, samen
met de gouverneur-generaal, de Staten niet aankonden in deze uiterst moeilijke
omstandigheden. Hij nam het zekere voor het onzekere. Bij Filips II moet de gedachte
opgekomen zijn om Maria van Hongarije opnieuw aan te stellen als laatste redmiddel,
“el verdadero y último remedio”.142
Haar jarenlange ervaring met de
vertegenwoordigers van het Nederlandse volk bleek voor de vorst een oplossing te
zijn voor de moeilijkheden in de regering. Ook de afgetreden Karel V moest zijn best
doen Maria van Hongarije te overhalen.143
De koning wist echter dat hij bij Maria op grote tegenstand zou stuiten. Ze had in
1555 na rijp overleg haar functie als landvoogdes beëindigd en dankzij haar sterke
karakter zou ze niet snel op een beslissing terugkeren die ze met volle overtuiging had
genomen. Filips II moest zijn verzoek dus zo sterk mogelijk opbouwen. Daarom riep
hij de hulp in van de keizer, die steeds een grote invloed had weten uit te oefenen op
de koningin-weduwe. Hij legde Karel V de gevaarlijke toestand waarin de
Nederlanden verkeerden bloot en daarenboven liet hij zowel aan Maria als aan Karel
V een overdreven ongunstige beschrijving doen van Emanuel Filibert. Met deze
tactiek dacht de koning waarschijnlijk de weerlegging van Maria te voorkomen,
namelijk dat de hertog van Savoie toch een goede gouverneur-generaal was en haar
komst bijgevolg niet nodig was.
141
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 177.
L.P. GACHARD, “Le duc Emmanuel-Philibert de Savoie.”, pp. 4-5. 142
Instructie van Filips II aan de aartsbisschop van Toledo, 5 juni 1558, in: L.P. GACHARD, Retraite et mort de
Charles-Quint, II, p. 432. 143
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 181-182.
85
Het beeld dat Filips II van de landvoogd tekende was geforceerd, hoewel stuk voor
stuk niet onwaar. Inderdaad, Emanuel Filibert had zelf gezegd dat hij van het bestuur
af wilde zijn, op de plechtige bijeenkomst van de aanbieding van de tweede
remonstrantie in november 1556, en er was ontevredenheid tegen hem in de
Nederlanden. Maar als men alles in zijn context bekijkt, wordt het duidelijk dat de
koning overdreef in zijn instructies aan de aartsbisschop Carranza. In zijn ijver om
Maria van Hongarije te overhalen dat haar terugkomst noodzakelijk was, maakte hij
een veel te negatief beeld van de landvoogd.
De koningin-weduwe had echter een andere opinie over Emanuel Filibert. Hoewel ze
haar lange antwoord aan Filips II begon met toe te geven dat hij niet helemaal
ongelijk had met zijn aanmerkingen, liet ze er onmiddellijk op volgen dat in zover ze
de hertog kent, hij alle kwaliteiten bezit van een goed bestuurder, “tiene todas las
buenas cualidades que deben ser en un buen gobernador”. Daarna meer in het
bijzonder ingaande op de bezwaren tegen Emanuel Filibert, toonde ze zonder
schroom aan dat in zover hier sprake was van tekort of schuld, Filips II op de eerste
plaats de hand in eigen boezem moest steken. Vooral moest hij zijn eigen landvoogd
volledig dekken en niet terugwijken als deze de zaken krachtig wilde aanpakken. De
Nederlanden konden volgens Maria niet bestuurd worden als Spanje. Zo nu en dan
moest in de Nederlanden zachtheid met wat strengheid vermengd worden, “aza que
los Estados de allá se pueden gobernar tampoco como los de acá, sin mezclar la
severidad, cuando conviene, con la blandura.”144
Van de vervanging van Emanuel Filibert als landvoogd van de Nederlanden kwam
niets terecht. Toen Maria van Hongarije na lang aarzelen eindelijk toch de wensen
van Filips II wilde nakomen, overleed ze.145
144
Brief van Maria van Hongarije aan Filips II, 7 september 1558, in: L.P. GACHARD, Retraite et mort de
Charles-Quint, I, pp. 348-349.
K. VERHOFSTAD, De regering, p. 182. 145
L.P. GACHARD, Retraite et mort de Charles-Quint, I, pp. 341, 348-349 en II, pp. 426, 432.
M. JOSE, Emmanuel Philibert duc de Savoie, pp. 116-117.
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 162.
86
5. De ontevredenheid van de adellijke raadsheren: groeiende oppositie
5.1. Geen verantwoordelijkheid zonder medezeggenschap
Aan het begin van de heerschappij van Filips II en de landvoogdij van Emanuel
Filibert kwam er protest vanwege de edellieden in de collaterale raden. Hun
ontevredenheid kwam er in het kort op neer dat ze geen verantwoordelijkheid als
raadsheren wilden zonder medezeggenschap in de vergaderingen van de Raad van
State. Het protest was niet nieuw. Reeds in de laatste regeringsjaren van Maria van
Hongarije en Karel V waren enkele jongere Nederlandse edelen ontevreden met de
ondergeschikte rol die ze speelden in het bestuur van de Nederlanden. Hierbij gaat het
niet alleen om Oranje, Egmont en Hoorn die weigerden dat hun Hollandse
heerlijkheden mee betaalden in het Hollandse bedeaandeel, ook in de persoonlijke
sfeer openbaarde zich een toenemende afkeer van de hoge adel van het regeringsstelsel
van Maria van Hongarije.
Van het gezichtspunt van de adellijke raadsheren gezien, was hun ontevredenheid ten
volle gerechtvaardigd. De anti-adellijke politiek van de landvoogdes was voor hen
uiterst nadelig geweest. Met taaie volharding was Maria van Hongarije erin geslaagd
de plaats van de adel in het bestuur van de Nederlanden in te perken ten gunste van de
noblesse de robe. De edelen zagen zich nog nauwelijks bij het algemene
regeringsbeleid betrokken. Alleen in het leger speelde de adel nog zijn traditionele rol.
In hoeverre de landvoogdes geslaagd was in het buiten spel zetten van de, in haar
ogen, adellijke pottenkijkers blijkt uit de cijfers. De Raad van State die in de jaren
1540 nog tussen de tien en twaalf leden had geteld was in oktober 1555
ineengeschrompeld tot een college van niet meer dan zes man: Viglius van Aytta,
Karel van Berlaymont, Karel van Lalaing, Filibert de Bruxelles, Filips Nigri en Karel
Tisnacq. Enkel deze zes raadsheren werden opgeroepen om te vergaderen in de Raad
van State. Men mag echter niet vergeten dat een twintigtal personen een
benoemingsbrief tot lid van de Raad had ontvangen. Deze benoemingen, hoe eervol op
zichzelf, bleken voor de meeste van de raadsheren zonder praktische gevolgen, want
ze werden slechts uiterst zelden in de Raad van State opgeroepen.146
146
M. BAELDE, “Edellieden en juristen”, p. 47.
87
Bij de troonswissel in oktober 1555 benoemde Filips II echter enkele edellieden. Van
de zeven nieuwe leden behoorden maar liefst vijf tot de adel: Oranje, Egmont, Bergen,
Boussu en Glajon, tegenover twee die tot de noblesse de robe behoorden, namelijk
Granvelle en Simon Renard. Door wat in de jaren voorheen onder Maria van
Hongarije gebeurd was, kwam er toch een reactie van de adellijke raadsheren op hun
benoeming. De nieuwe raadsheren waren van mening dat hun lidmaatschap van de
Raad van State alleen maar voor de vorm was, “que l‟on les vouloit mettre en conseil
seullement pour forme”147
, en diende als een alibi voor de regering om impopulaire
maatregelen te kunnen doorvoeren en een deel van de verantwoordelijkheid op hun
schouders te laden.148
In het bijzonder kan hier het geval van Karel van Lalaing vermeld worden. Hij
schreef een ganse reeks onvriendelijke brieven, meestal echter niet aan de vorst
gericht, maar aan de gewezen landvoogdes Maria van Hongarije of Emanuel
Filibert.149
In één van zijn brieven liet hij een niet mis te verstaan protest horen,
waarin het gevoel nutteloos te zijn in de Raad van State overduidelijk tot uiting
kwam. In een brief aan Maria van Hongarije op 11 december 1555 schreef Lalaing
dat hij zich wenste terug te trekken uit de Raad van State, “je soye déporté d‟estre du
conseil d‟estat”, en één van de redenen voor dit ontslag was dat hij zich wenste terug
te trekken “en l‟estat de grand bailly.” Belangrijker is echter de zinsnede “et soit
Madame en une sorte ou en une aultre je n‟ay que faire au conseil pour y servir de si
peu que j‟ay veu jusques icy et non estre participant de tout ce qui se passe à l‟endroit
de par deça…”150
Hier komt de ware aard van Lalaings verzoek tot ontslag uit de
Raad van State naar boven. Ook hij wil geen deel uitmaken van de Raad indien hij
slechts sporadisch werd opgeroepen om in de vergaderingen te zetelen.
Het is duidelijk dat zich hier de grote oorzaak van de groeiende oppositie bevindt. De
nieuw benoemden in de Raad van State zijn niet te vinden voor
medeverantwoordelijkheid zonder efficiënte medezeggenschap. Hier krijgt men voor
147
ARA, Man. Div. 164, fol. 58 (brief van Granvelle aan Maria van Hongarije, 19 november 1555). 148
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 154.
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 100. 149
ARA, Aud. 112, fol. 23-25 (brief van Lalaing aan Maria van Hongarije, 30 januari 1556).
ARA, Aud. 214, fol. 162 (brief van Lalaing aan Emanuel Filibert, 13 juli 1556). 150
ARA, Aud. 111, fol. 429 (brief van Lalaing aan Maria van Hongarije, 11 december 1555).
88
het eerst een openbare reactie tegen het geheim politiek oogmerk van Karel V en
Filips II. De Raad van State werd zoals hierboven reeds vermeld ook stellig opgericht
om de zelfstandige macht van de adel te kanaliseren in de centraliserende politiek van
de vorst. Via de analyse van deze brieven komt hier echter tot uiting dat de adel dit
politiek spel van de vorst doorziet en grondig afkeurt.151
Wanneer onder de landvoogdij van Maria van Hongarije eerder afgunst of onenigheid
onder de edellieden aanleiding was om tegen de niet-oproeping in de Raad van State te
protesteren, dan gaat onder Emanuel Filibert de kwestie van de grote
verantwoordelijkheid en medezeggenschap de grondoorzaak van het protest vormen.
Tijdens de eerste regeringsjaren van Filips II stelt men tevens voor het eerst een zekere
externe eensgezindheid vast onder sommige leden over de achteruitstelling in de Raad.
Voor het eerst ook slaat een bepaalde groep, namelijk de nieuw benoemden van 1555,
gezamenlijk een dreigende toon aan.
5.2. De groei van het aantal juristen in de Raad van State: noblesse de robe versus
noblesse d’épée
Een tweede haard van ontevredenheid is de evolutie in de samenstelling van de Raad
van State. Hoewel juristen thuishoorden in de instelling voor de rechtspraak, namelijk
de Geheime Raad, werden er doorheen de jaren systematisch rechtsgeleerden
aangeduid als leden van de Raad van State.
Eerste is een woordje uitleg nodig bij de zeer algemene benamingen van edellieden en
rechtsgeleerden in de regeringsraden van de zestiende eeuw. De adellijke raadsheren
zijn beter aan te duiden door ze onder te brengen in de groep van de hoge adel. De
adellijke stand is in de zestiende eeuw moeilijk af te bakenen, maar toch kan men de
topklasse van die stand door een drietal kenmerken van de overige edellieden
onderscheiden. In het algemeen behoorde de hoge adel tot de rijkste
vertegenwoordigers van de adellijke stand. Zo stonden ze aan de top van de landelijke
aristocratie, waarbij het grondbezit zeker de basis van de rijkdom vormde. De hoge
adel bestond dus uit grootgrondbezitters. Een tweede basis van rijkdom en tevens ook
151
M. BAELDE, De collaterale raden, pp. 176-177.
89
een tweede kenmerk van de hoge adel is het feit dat hij een hofadel geworden was.
Reeds onder de Bourgondische hertogen voltrok zich de „grote trek‟ naar de
onmiddellijke omgeving van de vorst. De opleiding van de zonen van vele voorname
edellieden moest gebeuren aan het hof van de vorst. Een derde en laatste kenmerk van
de hoge adel is reeds vermeld. Wanneer men als edelman benoemd werd tot ridder van
de Orde van het Gulden Vlies, behoorde men zeker en vast tot de hoge adel.
Ook de benaming van rechtsgeleerden verdient een korte typering. Deze robijnen of
noblesse de robe hadden allen een juridische opleiding genoten, meestal aan de
universiteiten van Leuven, Dole of Orleans. Velen waren afgestudeerd in de beide
rechten, anderen, meestal geestelijken, waren enkel specialisten in het canonieke recht.
Deze rechtsstudies waren voor diegenen die niet tot de hoge adel behoorden de
essentiële voorwaarde voor het opbouwen van een interessante loopbaan in dienst van
de vorst. Uiteraard was een succesvolle loopbaan niet verzekerd door een dergelijk
diploma alleen. De werkelijke bekwaamheid en de noodzakelijke ervaring konden
slechts opgedaan worden na een soms langdurige periode in verschillende instellingen
onder de leiding van een patroon. Slechts enkelen konden doordringen tot de hoogste
functies in de regering van de Nederlanden. Naast die patronage waren echter ook de
familiebanden en de verwantschappen praktisch onmisbare voorwaarden tot het
doormaken van een succesrijke loopbaan.152
Doordat er geleidelijk aan rechtsgeleerden benoemd werden in de Raad van State en
doordat Maria van Hongarije langzaamaan de adel in de Raad buiten spel zette,
groeide verhoudingsgewijs het aantal noblesse de robe aanzienlijk. Na de troonswissel
werden vijf juristen benoemd, in tegenstelling tot de zeven edellieden. Ondanks het
feit dat vanaf eind 1555 de adel opnieuw beschikte over de meerderheid in de Raad
van State, slaagde ze er niet in om het beleid te beïnvloeden. De juristen voerden het
hoge woord. Bij het afwegen van de werkelijke invloeden van beide groepen in de
Raad van State, de edellieden en de juristen, moet men er rekening mee houden dat
vanaf 1555 Granvelle zich onder de juristen bevond. Zoals gezien was hij reeds jaren
de invloedrijkste raadsheer van de keizer geweest.
152
M. BAELDE, “Edellieden en juristen”, pp. 39-43.
90
De opmars van de juristen in de Raad van State ten opzicht van de edellieden bereikte
tijdens de landvoogdij van Emanuel Filibert een hoogtepunt. Er was een
oppositietendens ontstaan die zelfs met openlijke reacties naar buiten durfde te
treden.153
5.3. De tegenstelling tussen Spanjaarden en Nederlanders
Fundamenteler dan de tegenstelling tussen de hoge edelen en de juristen in de Raad
van State was de nationale tegenstelling tussen Spanjaarden en Nederlanders. De
afkeer van de Spanjaarden bij de Nederlandse regering en onderdanen was in 1555
groter dan ooit. De Spaanse inquisitie had een slechte naam in de Nederlanden. De
gemiddelde Brabander en Vlaming haatte de Spaanse militairen in zijn gewest en de
Nederlanders verfoeiden de voortdurende oorlog tegen Frankrijk. Tegen die
achtergrond van ongenoegens moesten de Nederlandse bestuurders, adellijk en niet-
adellijk, met Filips II en zijn Spaanse raadsheren zo goed als mogelijk
samenwerken.154
153
M. BAELDE, “Edellieden en juristen”, pp. 48-51. 154
F. POSTMA, Viglius van Aytta, pp. 102-103.
91
6. Het conflict tussen Granvelle en Karel van Lalaing
In 1557 kwam er bovenop de financiële en politieke problemen nog een conflict tussen
twee van de voornaamste ministers van de landvoogd: Granvelle en waarnemende
gouverneur-generaal Lalaing. Het zou voor het begrijpen van de onderlinge
verhoudingen van de Raadsleden zeker van belang zijn de oorzaak van de twist te
kennen. Jammer genoeg laten de bronnen ons precies op dit punt in de steek. De
oorzaak zou de invloed bij de koning kunnen zijn. Rivaliteit tussen Lalaing en
Granvelle was er altijd al geweest, maar nu deze laatste geweigerd had nog langer de
vergaderingen van de Raad van State bij te wonen, had Lalaing waarschijnlijk
verwacht dat Granvelle door Filips II op de vingers getikt zou worden. Integendeel,
Granvelle leek zich meer en meer in de gunst van de koning te mogen verheugen. Niet
alleen was Filips II na het vertrek van Gomez naar Spanje steeds meer op de bisschop
gaan leunen155
, maar de koning had hem ook toegelaten tot de vergaderingen van de
Spaanse Raad van State.
Een andere oorzaak, of een bijkomende, kan te vinden zijn in de financiële verhouding
van beide Raden van State. De aanleiding op zich lijkt minder van belang, daar het
geschil algauw een persoonlijk karakter kreeg, zodat de koning en Emanuel Filibert er
eigenlijk helemaal buiten stonden. De voornaamste schuld scheen, althans in het
begin, bij Granvelle te liggen die sinds de ondertekening van het
wapenstilstandsverdrag te Vaucelles met Lalaing in onmin leefde en hem tegenwerkte.
Immers, toen Emanuel Filibert over de kwestie hoorde, schreef hij aan Filips II dat de
koppigheid van de bisschop het bestuur hinderde. De koning moest trachten de twee te
verzoenen. Ook Lalaing wilde het conflict snel bijleggen, omdat hij zonder de hulp
van Granvelle niet voort kon. Hij bezat te weinig kennis van zaken die niet meteen met
de Nederlanden te maken hadden, om zijn beleid in de hele politiek te kunnen
inbouwen. Bovendien had hij te weinig talenkennis om vlot te onderhandelen met
Filips II, die van zijn kant slechts zeer gebrekkig Frans sprak. Op een volgende
vergadering van de Raad van State liet hij zich echter door zijn temperament
meeslepen, wat hij zelf eerlijk bekende, en slingerde grofheden naar het hoofd van de
bisschop zodat de breuk tussen de twee raadsleden steeds wijder werd.
155
Gomez vertrok begin 1557 richting Spanje om er het nodige geld voor de nakende oorlog met Frankrijk
bijeen te rapen.
92
Granvelle vermeed Lalaing en ging geregeld met de Spaanse Raad van State naast de
vorst vergaderen. Ook Filips II bereikte voorlopig niets en dit toont aan dat het conflict
heel fel was, want voor de wil van de koning boog de bisschop zich anders altijd.
Granvelle ging zelfs zover in die zin dat hij zijn ontslag vroeg en zich wenste terug te
trekken in zijn bisdom. Of hij het met die vraag ernstig meende? Waarschijnlijk was
Granvelles houding een diplomatische zet, een middel om zijn invloed te versterken
ten nadele van Lalaing. In elk geval werd beweerd dat Filips II er slechts met de
grootste moeite in slaagde hem dat idee uit het hoofd te praten.156
Daar juist in deze dagen de koning met Granvelle en de Spaanse raadsheren naar het
front vertrok, kreeg men vanzelf enige maanden speling om de scherpe kanten te laten
afslijten. Voorlopig echter was Lalaing niet tot bedaren te brengen. Zijn
correspondentie met het kamp bleef correct, maar in de Raad van State luchtte hij zijn
woede des te meer. Er zijn over de bijeenkomsten in augustus en september een serie
interessante kladaantekeningen bewaard gebleven, door Viglius tijdens de
vergaderingen gemaakt.157
Politiek gefrustreerd en persoonlijk gekrenkt spaarde Lalaing niets of niemand. Het
was de tijd toen het staatsbankroet uitbrak en men de renten van de schulden niet meer
kon betalen. Op de vergadering van 23 augustus 1557 liet hij zijn emoties de vrije
loop. Met de constatering “la royne nous al laissé en pourpart, mais le duc nous a mis
en chemise” zette hij de toon van de bijeenkomst.158
Vervolgens keerde hij zich tegen
de Spanjaarden. De raadsheren van Filips II hielden niet van de Nederlanden. Alles
wat de regering deed, bracht hen volgens Lalaing verder onder de heerschappij van de
Spanjaarden. Dit was des te erger omdat de Spanjaarden helemaal niets gaven om het
bestuur van de Nederlanden. Enkel de Nederlanden droegen de last van de oorlog om
Italië. Lalaing concludeerde dat de Nederlandse overwinningen hen niets opleverden,
156
ARA, Aud. 127, fol. 60 (brief van Viglius aan Maria van Hongarije, 10 augustus 1557)
ARA, Aud. 217, fol. 60
ARA, Aud. 218, fol. 22.
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 159. 157
Het volgende is gebaseerd op de reeks kladnotities die Viglius tijdens de vergaderingen maakte. Deze
begonnen op 23 augustus en eindigden op 26 september 1557.
ARA, Aud. 115, z.f. 158
ARA, Aud. 115, z.f.
93
maar alleen gebruikt werden om het verloren gebied in Italië terug te krijgen: “…et
quoyque nous en gaignerons ce sera pour ravoir cela d‟Italie.”159
Op de volgende vergadering van 5 september leek de discussie aanvankelijk een
positiever verloop te krijgen. Lalaing refereerde aan het overleg dat Filips II in het
kamp met de daar aanwezige leden van de Orde van het Gulden Vlies had gevoerd.
Na een vruchteloos debat tussen een voorstander van een zout- en specerijenimpost
en een voorstander van een nieuwe hoofdelijke omslag als oplossing voor de
financiële problemen, zou de koning te kennen hebben gegeven voor de campagne
van 1558 nog eenmaal geld uit Spanje te willen halen, mits de Nederlandse regering
een nieuwe bede zou weten te verkrijgen om de troepen zolang in dienst te houden.
Helaas verviel Lalaing, en ook enkele van zijn collega‟s, na dit goede begin opnieuw
in tirades over de Spaanse oorlog om Italië.
Viglius die zich tot dan toe beperkt had tot het aanhoren en noteren van wat er gezegd
werd, had er nu kennelijk genoeg van. Lalaing was zijn boekje te buiten gegaan.
Want op de volgende bijeenkomst van 8 september interrumpeerde hij Lalaing enkele
malen. Zo vroeg hij de graaf na een uitval naar de Spaanse raadsheren van Filips II
die de Nederlanden met hun adviezen in het verderf stortten man en paard te noemen,
zodat ze ter verantwoording konden worden geroepen. Niet minder geërgerd
reageerde hij toen Lalaing weer eens boudweg opmerkte dat alles wat de regering
deed de Nederlanden alleen maar meer onder de Spaanse heerschappij bracht. Als dat
zo was, wenste hij liever het werk nu neer te leggen dan voort te gaan.
Er is voor zover bekend geen dag geweest in de geschiedenis van de Raad van State
in de jaren 1550 waarop iemands persoonlijke grieven de besprekingen zozeer hebben
gedomineerd als op 9 september 1557 toen Lalaing alle grieven en frustraties die hem
kwelden, naar buiten bracht. De onenigheid met Granvelle kwam opnieuw op de
voorgrond. Lalaing begon met een aanval op de bisschop die hij blijkbaar
verantwoordelijk achtte voor alle onrecht dat hem door de koning en de gouverneur-
generaal was aangedaan. De nieuwe brandstof voor zijn rancunes was deze keer de
benoeming van Granvelle tot zegelbewaarder. Emanuel Filibert en Filips II bepaalden
159
ARA, Aud. 115, z.f.
94
dat de bisschop de landsheerlijke zegels uit Brussel moest bewaren.160
Er kon immers
haast zijn bij een zending die van zo‟n zegel voorzien behoorde te zijn en Emanuel
Filibert wilde het daarom in het kamp hebben. Daar Granvelle zich met de landvoogd
aan het front bevond, was hij de geschikte persoon om tot zegelbewaarder te
benoemen. Viglius, aan wie de landsheerlijke zegels reeds tijdelijk waren
overgegeven, moest ze uit Brussel opsturen. De bisschop voorzag alle hatelijke
gevolgen van deze eervolle opdracht en nam de zegels pas aan op aandringen van
Emanuel Filibert en onder de conditie dat hij ze niet langer hoefde te bewaren dan
nodig was. Maar wat de bisschop vermoedde kwam uit. Lalaing beschouwde deze
benoeming tot zegelbewaarder als een doelbewuste poging van Granvelle om zijn
positie als waarnemende gouverneur-generaal uit te hollen.
Na ook Viglius en andere raadsleden van de Nederlanden ervan beschuldigd te
hebben de grenzen van hun instructies te hebben overschreden, kwam het hoogtepunt
van de tirade. Lalaing verklaarde zijn huis in Escornaix te zullen herbouwen en zich
daar terug te trekken. Wanneer hij dat zou doen, zou hij gevolgd worden door een
dozijn edellieden uit Henegouwen, die alleen maar onder hem wilden dienen. Met
deze mensen achter zich, zou hij zelf een opstand kunnen ontketenen tegen de
Spanjaarden. Lalaing eindigde zijn tirade met een paar persoonlijke aanvallen op
Viglius en Granvelle. Deze laatste was “een vijand van de Nederlanden, een vreemde
indringer, een man van niets”.161
Er was tegen het retorisch geweld van de waarnemend gouverneur-generaal in de
Raad van State geen kruid gewassen. Wat Viglius ook probeerde, hij slaagde er niet
in hem tot zwijgen te brengen. Toch verhinderden zijn uitbarstingen Lalaing intussen
niet om buiten de Raad van State als waarnemende gouverneur-generaal zijn plicht te
doen. Waarschijnlijk heeft Viglius hem om die reden gespaard. Hij hield zijn
aantekeningen van de vergaderingen voor zich en legde ze niet voor aan landvoogd
Emanuel Filibert of Filips II. Ondanks deze afloop zou het onjuist zijn het optreden
van Lalaing af te doen als een incident. De uitbarstingen van Lalaing waren
symptomatisch voor twee zaken: de stijgende afkeer van Granvelle en de Spanjaarden
160
Het ging daarbij niet om een zegel van de overleden president van het Hof van Vlaanderen, Adriaan van der
Burch, zoals Verhofstad schijnt te menen, maar om de door Viglius beheerde landsheerlijke zegels uit Brussel.
F. POSTMA, Viglius van Aytta, p. 285. 161
M. VAN DURME, Antoon Perrenot, p. 159.
95
en de groeiende oorlogsmoeheid onder de edelen in de Raad van State. Hun verlangen
naar vrede was opgelaaid na de zege van Saint-Quentin. Als militairen aan het front
moesten ze deze gevoelens van zich af zetten, maar als leden van de Raad van State
hoefden ze dat niet te doen.
Slechts langzaam bedaarde de storm van de maanden augustus en september, mede
door Viglius, die steeds opnieuw aandrong om vooral in deze moeilijke tijden het
hoofd koel te houden en zakelijk werk te leveren. Tegen de tijd dat Filips II, Emanuel
Filibert en Granvelle in de Nederlanden terugkwamen, was de rust ongeveer
weergekeerd.162
162
F. POSTMA, Viglius van Aytta, pp. 122-125, 285.
K. VERHOFSTAD, De regering, pp. 47-49.
96
CONCLUSIE
De periode van 1555 tot 1559 werd op buitenlands vlak voornamelijk gekenmerkt
door oorlog. De gevechten die leidden tot de wapenstilstand van Vaucelles en het
vredesverdrag van Cateau-Cambrésis zijn bekende feiten in de geschiedenis.
Daarnaast waren het de eerste jaren van Filips II als koning van het Spaanse rijk. De
Nederlanden vallen tijdens deze periode wat uit de boot in de geschiedschrijving. Veel
meer belicht is natuurlijk de Opstand en het begin van de Tachtigjarige oorlog in de
jaren ‟60 van de zestiende eeuw. Ook de landvoogdij van Emanuel Filibert staat in de
schaduw van zijn illustere voorgangster Maria van Hongarije en opvolgster
Margaretha van Parma. De landvoogdij over de Nederlanden is slechts een tussenstop
voor deze hertog van bezette gebieden. Ik heb geprobeerd om aan te tonen dat de
periode van 1555 tot 1559 toch belangrijk is geweest in de aanloop naar de onrusten in
de Nederlanden.
In welke mate was de landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie een voorbode op
de latere problemen in de Nederlanden? In de literatuur begint het verhaal van wat er
tussen het Nederlandse volk en zijn regering is voorgevallen bij het vertrek van Filips
II naar Spanje in 1559. Ik ben van mening dat in de vier voorafgaande jaren, namelijk
de landvoogdij van Emanuel Filibert, meer gebeurd is dan oorlog tegen Frankrijk,
veldslagen zoals Saint-Quentin en zware beden door het volk toegestaan aan de
koning. Na de landvoogdij grondig te hebben bestudeerd, ben ik er voorstander van
om deze periode te integreren in wat men de aanloop tot de Opstand noemt. Wanneer
men aandachtig de binnenlandse politiek tussen 1555 en 1559 bestudeert, vindt men
namelijk al de wortels van de latere oppositie. De frustraties van de adellijke
raadsheren die zelfs al boven water kwamen tijdens de landvoogdij van Maria van
Hongarije waren van belang voor de creatie van de oppositie tegen de manier van
werken in de Nederlandse regering.
Stilaan kwamen ook nationale gevoelens naar boven. De afkeer van de Spaanse
overheersing, hier duidelijk tot uiting gekomen in de figuur van Karel van Lalaing, is
een rode draad doorheen de Opstand, een rode draad die reeds start in de periode
1555-1559. Voornamelijk het afwijzen van de inmenging van Portugese of Spaanse
97
vertrouwelingen, zoals Ruy Gomez, kwam tijdens de landvoogdij van Emanuel
Filibert reeds op de voorgrond.
In deze studie heb ik het niet gehad over de godsdiensttwisten die in de jaren 1560 in
de Nederlanden losbarstten omdat ik meen dat de godsdienstkwestie zich pas later bij
de ongenoegens van de oppositie voegde. Ze bezorgde de tegenstanders van het
Spaanse bewind een partij, zonder welke zij zich niet had kunnen staande houden. De
Opstand in de Nederlanden moet volgens mij als volgt beschouwd worden. Niet om de
geloofsvervolging, niet om deze of gene handeling van de regering is het volk in
opstand gekomen, maar omdat de anti-nationale regering een andere weg opging dan
deze die het altijd bewandeld had.
De complexe manier van besturen die gecreëerd werd door de aanwezigheid van Filips
II en Maria van Hongarije, de afwezigheid van de landvoogd toen hij zich met enkele
leden van de Raad van State aan het front bevond en de Spaanse en Portugese
ministers rond de koning, zorgde ervoor dat Granvelle de regeringsloosheid die enkele
jaren na zijn vertrek uit de Nederlanden plaatsgreep, niet beter wist te omschrijven dan
door te zeggen dat het er weer aan toe ging als in de dagen van de hertog van
Savoie.163
De anti-Spaanse gevoelens van de adellijke raadsleden en de complexe manier van
besturen in de periode van 1555 tot 1559 werden aangevuld met financiële problemen
voor de vorst. De vele oorlogen hadden zijn tol geëist. Het Spaanse staatsbankroet
werd in 1557 uitgeroepen en Filips II liet de Staten-Generaal samenkomen. In het
daaropvolgende Generaal Advies van 1558 werd de negenjarige bede aan de koning
voorgesteld. Uiteindelijk kon die ervoor zorgen dat de gevechten met Frankrijk door
gingen en resulteerden in het vredesverdrag van Cateau-Cambrésis.
In deze studie heb ik de aandacht gelegd bij enkele personen. Het contrast tussen de
persoonlijkheden van Filips II, Karel V en Emanuel Filibert kwam aan bod. De
weifelende Filips II toonde zich toen hij Carranza, de bisschop van Toledo, richting
Spanje zond om Maria van Hongarije te overreden terug te keren naar de Nederlanden.
163
R. FRUIN, Het voorspel, p. 48.
98
De gedurfde houding van de Staten-Generaal in de zaak van de negenjarige bede had
de koning doen twijfelen aan de kunde van Emanuel Filibert.
Voornamelijk de figuren Viglius van Aytta en Karel van Lalaing sprongen in het oog,
weliswaar om verschillende redenen. Samen met Granvelle representeerde Viglius de
rechtsgeleerden of de noblesse de robe in de Raad van State. Niet alleen de afkeer van
de Spanjaarden in de Nederlandse regering, maar ook de intrede van menig juristen in
de Raad van State gaf reden tot het creëren van een oppositie. In het conflict tussen
Karel van Lalaing en Granvelle hebben we dit duidelijk tot uiting zien komen.
99
BIBLIOGRAFIE
1. Onuitgegeven bronnen
Algemeen rijksarchief Brussel (ARA)
Archieffonds: Audiëntie
T 109: NELIS (H.), Inventaire analytique des archives de l’Audience et des Papiers
d’Etat, Brussel, A.G.R., 1992, 301 blz.
Aud. 52, fol. 130
Aud. 52, fol. 154
Aud. 83, fol. 205
Aud. 111, fol. 429
Aud. 112, fol. 23-25
Aud. 115, z.f.
Aud. 118, fol. 236
Aud. 127, fol. 60
Aud. 213, fol. 36
Aud. 214, fol. 162
Aud. 215, fol. 1
Aud. 215, fol. 26
Aud. 215, fol. 65
Aud. 217, fol. 60
Aud. 218, fol. 22
Aud. 222, fol. 177
Aud. 230, fol. 247
Aud. 427, fol. 90-97
Aud. 427, fol. 150
Aud. 427, fol. 155
Aud. 427, fol. 174
Aud. 427, fol. 185
Aud. 785, fol. 15
100
Aud. 1175²
Aud. 1221, fol. 48-50
Aud. 1221, fol. 50-54
Aud. 1221, fol. 70-71
Aud. 1546, fol. 3
Archieffonds: Manuscrits Divers
Man. Div. 164, fol. 58
Man. Div. 1172, fol. 225
2. Uitgegeven bronnen
- “Deuxième remontrance faite par le duc de Savoie à Philippe II sur la situation
des Pays-Bas: 23 novembre 1556.” In: Compte rendu des séances de la
Commision royale d’histoire ou recueil de ses bulletins, vol. 2, deel 8, 1856,
pp. 124-132.
- GACHARD (L.P.). Correspondance de Guillaume le Taciturne, Prince
d’Orange. Brussel, Vandale, 6 vol., 1847-1866.
- ID. Retraite et mort du Charles-Quint au monastère de Yuste. Lettres inédites
publiées d’après les originaux conservés dans les archives royales de
Simancas. Brussel, M. Hayez, 2 vol., 1854-1855.
- GACHARD (M.). “Contre l‟escript du prince d‟Orange.” In: Compte rendu des
séances de la Commision royale d’histoire ou recueil de ses bulletins, vol. 1,
deel 4, 1841, pp. 113-123.
- JAPIKSE (N.). Correspondentie van Willem den eersten van Oranje. ‟s
Gravenhage, Nijhoff, 1934, 417 blz.
101
- MEILINK (P.A.). “Notulen en Generaal Advies van de Staten-Generaal van
1557-1558.” In: Bijdragen en mededelingen van het historisch genootschap
gevestigd te Utrecht, 55, 1934, pp. 288-321.
- “Remontrance du duc de Savoie, gouverneur général des Pays-Bas, à Philippe
II, sur la situation de ces provinces: juillet 1556.” In: Compte rendu des
séances de la Commision royale d’histoire ou recueil de ses bulletins, vol. 2,
deel 8, 1856, pp. 118-124.
3. Hulpinstrumenten
- NELIS (H.). Inventaire analytique des archives de l’Audience et des Papiers
d’Etat. Brussel, A.G.R., 1992, 301 blz.
4. Literatuur
- BAELDE (M.). De collaterale raden onder Karel V en Filips II (1531-1578).
Bijdrage tot de geschiedenis van de centrale instellingen in de 16de
eeuw.
Brussel, Paleis der Academiën, 1965, 353 blz.
- ID. “De Orde van het Gulden Vlies.” In: Spiegel Historiael, 1984, vol. 19, nr.
4, pp. 168-173.
- ID. “Edellieden en juristen in het centrale bestuur der zestiende-eeuwse
Nederlanden (1531-1578).” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1967, 80, pp. 39-
51.
- ID. “Onuitgegeven dokumenten betreffende de 16de
eeuwse collaterale raden.”
In: B.C.R.H., deel 131, 1965, pp. 129-229.
- BOYDEN (J.M.). The courtier and the king. Ruy Gómez de Silva, Philip II and
the court of Spain. Los Angeles, University of California Press, 1995, 239 blz.
102
- BRUNELLI (E.). Emanuele Filiberto, duca di Savoia. I Diari delle Campagne
di Fiandra. Turijn, Società storica Subalpina, 1928, 207 blz.
- COCHRANE (E.). Italy, 1530-1630. Londen, Longman, 1993, 313 blz.
- DE IONGH (J.). Mary of Hungary. Second regent of the Netherlands. Londen,
Faber and Faber, 1959, 304 blz.
- DE SCHEPPER (H.). “Regeringsbeslissingen in bestuurszaken, 16de
-18de
eeuw. De benoeming van hoge magistraten en ambtenaren, ca. 1550 – ca.
1850.” In: DE SCHEPPER (H.) en GILISSEN (J.) (eds). De besluitvorming
vroeger en nu. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1975, pp. 71-104.
- DE SCHEPPER (H.) en VERMEIR (R.). “Landvoogd – gouverneur-generaal.”
In: AERTS (E.), BAELDE (M.) en COPPENS (H.). De centrale
overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden 1482-1795. Vol.1,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1994, pp. 195-216.
- DIERICKX (M.). “De eerste jaren van Filips II, 1555-1567.” In: Geschiedenis
der Nederlanden, deel 4, pp. 305-349.
- ELLIOTT (J.H.). “A Europe of composite monarchies.” In: Past and present,
1992, nr. 137, pp. 48-71.
- FRUIN (R.). Het voorspel van de tachtigjarige oorlog. Utrecht, Het Spectrum,
1986, 240 blz.
- GACHARD (L.P.). “Le duc Emmanuel-Philibert de Savoie, gouverneur
générale des Pays-Bas (1555-1559).” In: Etudes et notices historiques
concernant l’histoire des Pays-Bas, 1890, vol. III, pp. 9-39.
- GEYL (P.). The revolt of the Netherlands 1555-1609. Londen, Ernest Benn
Limited, 1958, 310 blz.
103
- JOSE (M.). Emmanuel Philibert, duc de Savoie. Genève, Slatkine, 1995, 349
blz.
- KAMEN (H.). Philip of Spain. New Haven, Yale University Press, 1997, 384
blz.
- KIKKERT (J.G.). Oranje bitter Oranje boven. Soesterberg, Aspekt, 2001, 476
blz.
- ID. Willem van Oranje. Soesterberg, Aspekt, 2006, 220 blz.
- KOENIGSBERGER (H.G.). “Dominium Regale or Dominium Politicum
Regale. Monarchies and parliaments in early modern Europe.” In :
KOENIGSBERGER (H.G.). Politicians and virtuosi. Essays in early modern
history. Londen, Hambledon Press, 1986, 274 blz.
- ID. “Orange, Granvelle and Philips II.” In: Bijdragen en mededelingen
betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1984, vol. 99, nr. 4, pp. 573-595.
- ID. “The Netherlands at the centre of the Habsburg composite monarchy: the
governor-generalship of Emmanuel Philibert of Savoy (1555-1559).” In:
KOENIGSBERGER (H.G.). Monarchies, States Generals and parliaments.
The Netherlands in the 15th
and 16th
centuries. Cambridge, Cambridge
University Press, 2001, pp. 172-192.
- LEFEVRE (J.). “La correspondance des gouverneurs généraux de l‟époque
espagnole.” In: Archives, bibliothèques et musées de Belgique, 1950, vol. 21,
nr. 1, pp. 28-55.
- LOUANT (A.). “Charles de Lalaing et les remonstrances d‟Emmanuel-
Philibert de Savoie (juillet et novembre 1556).” In: B.C.R.H., 1933, deel 97,
pp. 255-269.
104
- NUYENS (W.J.F.). Geschiedenis der Nederlandsche beroerten in de zestiende
eeuw. Amsterdam, Van Langenhuysen, 1865-1870.
- ORESKO (R.). “The duchy of Savoy and the kingdom of Sardinia. The
Sabaudian court 1563-c.1750.” In: ADAMSON (J.) (ed.). The princely courts
of Europe, 1500-1750. Londen, Weidenfeld & Nicolson, 1999, pp. 231-253.
- PARKER (G.). Filips II. ‟s-Gravenhage, Nijhoff, 1981, 239 blz.
- ID. The Dutch revolt. Harmondsworth, Penguin books, 1981, 327 blz.
- ID. The grand strategy of Philip II. New Haven, Yale University Press, 1998,
446 blz.
- POSTMA (F.). Viglius van Aytta. De jaren met Granvelle 1549-1564. Zutphen,
Walburg Pers, 2000, 360 blz.
- RACHFAHL (F.). Wilhelm von Oranien und der niederländische Aufstand.
Den Haag, Bände, 1906-1924, 650 blz.
- RODRIGUEZ-SALGADO (M.J.). The changing face of empire: Charles V,
Philip II and Habsburg Authority, 1551-1559. Cambridge, Cambridge
university press, 1988, 375 blz.
- ID. “The court of Philip II of Spain.” In: ASCH (R.G.), BIRKE (A.M.) (eds),
Princes, patronage and the nobility. The court at the beginning of the modern
age, c. 1450-1650, p. 208.
- SWART (K.W.). William of Orange and the revolt of the Netherlands, 1572-
84. Aldershot, Ashgate, 2003, 280 blz.
- VANDER LINDEN (H.). “Emmanuel-Philibert de Savoie, Gouverneur général
des Pays-Bas (1555-1559).” In: Bulletin de la classe des lettres et des sciences
morales et politiques, 1942, vol. 5, nr. 28, pp. 123-139.
105
- VAN DURME (M.). Antoon Perrenot, bisschop van Atrecht, kardinaal van
Granvelle, minister van Karel V en Filips II (1517-1586). Brussel, Koninklijke
Vlaamse academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België,
1953, 399 blz.
- VAN NIEROP (H.F.K.). “De adel in de 16e eeuwse Nederlanden.” In: Spiegel
Historiael, 1984, vol. 19, nr. 4, pp. 163-168.
- VAN ROOSBROECK (R.). “Philips II en de nationale opstand (1555-1583).”
In: Geschiedenis van Vlaanderen. Vlaanderen in de zestiende eeuw. Brussel,
Standaard, 1938, pp. 109-227.
- VERHOFSTAD (K.). De regering der Nederlanden in de jaren 1555-1559.
Nijmegen, J.J. Berkhout, 1937, 202 blz.
- VERMEIR (R.). In staat van oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden.
Maastricht, Shaker, 2001, 341 blz.
- ID. “La construction de l‟Empire. L‟origine des transformations
institutionnelles en Espagne au XVIe siècle.” In: BOONE (M.) en DEMOOR
(M.) (eds). Charles V in context: The making of a European identity. 2003,
Brussel, Brussels University Press, pp. 47-60.
- WAGENAAR (F.P.). “Dat de regering niet en bestaet by het corpus van de
magistraet van Den Hage alleen”. De sociëteit van ’s-Gravenhage (1587-
1802). Een onderzoek naar bureaucratisering. Leiden, Uitgeverij Verloren,
1999, 365 blz.