Servervirtualisatie Docent: Schooljaar:. Servervirtualisatie Het datacenter gedefinieerd.
DE INVLOED VAN DE FYSIEKE EN SOCIALE OMGEVING OP … · fysieke activiteit en kan gedefinieerd...
Transcript of DE INVLOED VAN DE FYSIEKE EN SOCIALE OMGEVING OP … · fysieke activiteit en kan gedefinieerd...
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
DE INVLOED VAN DE FYSIEKE EN SOCIALE OMGEVING
OP ACTIEF TRANSPORT BIJ VOLWASSENEN
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de gezondheidsvoorlichting en bevordering
Door Daniëlle Ketelaars
Promotor: Prof. Ilse De Bourdeaudhuij
Begeleider: Sofie Compernolle
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
DE INVLOED VAN DE FYSIEKE EN SOCIALE OMGEVING
OP ACTIEF TRANSPORT BIJ VOLWASSENEN
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de gezondheidsvoorlichting en bevordering
Door Daniëlle Ketelaars
Promotor: Prof. Ilse De Bourdeaudhuij
Begeleider: Sofie Compernolle
ABSTRACT
Doelstelling: Deze masterproef heeft als doelstelling om actief transport bij
volwassenen te verklaren aan de hand van fysieke en sociale omgevingsdeterminanten.
Hierbij zal gekeken worden naar de afzonderlijke invloed van de
omgevingsdeterminanten, maar ook naar de invloed van combinaties van de fysieke en
sociale omgevingsdeterminanten.
Methode: Deze masterpoef kadert binnen een cross-sectioneel onderzoek, waarbij
gegevens verzameld worden door volwassenen (20-70 jaar) een online vragenlijst in te
laten vullen. Fysieke activiteit wordt bevraagd met de lange versie van de IPAQ. De
fysieke omgeving wordt bevraagd met de ALPHA questionnaire en de sociale
omgeving met de GLOBE-vragenlijst.
Resultaten: Gemiddeld waren volwassenen 199 minuten per week fysiek actief voor
transport. Uit de fysieke omgeving levert onderhoud een significante bijdrage aan het
verklaren van wandelen tijdens transport en uit de sociale omgeving levert sociale
cohesie een significante bijdrage aan het verklaren van fietsen tijdens transport.
Daarnaast zijn er vier significante interactie-effecten gevonden.
Conclusie: Actief transport is een belangrijk onderdeel van fysieke activiteit en levert
een grote bijdrage aan het behalen van de gezondheidsnorm. Wandelen, fietsen en de
totale hoeveelheid actief transport kunnen gedeeltelijk verklaard worden door fysieke en
sociale omgevingsdeterminanten en door het samengaan van deze determinanten.
Verder onderzoek is nodig om de invloed van de omgeving op actief transport vast te
kunnen stellen.
Aantal woorden masterproef: 16.073 (exclusief bijlagen en bibliografie)
INHOUDSTAFEL
ABSTRACT .......................................................................................................................
INHOUDSTAFEL ..............................................................................................................
WOORD VOORAF ............................................................................................................
INLEIDING ...................................................................................................................... 1
LITERATUUROVERZICHT .......................................................................................... 3
1. Fysieke activiteit .................................................................................................... 3
1.1. Definities van fysieke activiteit ...................................................................... 3
1.2 Fysieke activiteit en gezondheid .................................................................... 5
1.3 Gezondheidsnormen voor fysieke activiteit ................................................... 8
1.4 Epidemiologische gegevens m.b.t. fysieke activiteit bij volwassenen ......... 10
1.5 Meten van fysieke activiteit ......................................................................... 11
2. Actief transport .................................................................................................... 13
2.1. Epidemiologische gegevens m.b.t. actief transport bij volwassenen ........... 14
2.2. Determinanten van actief transport .............................................................. 15
PROBLEEM- EN DOELSTELLING ............................................................................ 24
ONDERZOEKSMETHODE .......................................................................................... 26
1. Het SPOTLIGHT-project .................................................................................... 26
2. Populatie .............................................................................................................. 26
3. Procedure ............................................................................................................. 27
4. Meetinstrumenten ................................................................................................ 28
5. Data-analyse ........................................................................................................ 31
RESULTATEN .............................................................................................................. 34
1. Hoeveel minuten per week zijn volwassenen fysiek actief tijdens transport
(wandelen, fietsen en totaal) en is dit verschillend voor geslacht, leeftijd,
opleidingsniveau, werkstatus en BMI? ....................................................................... 34
2. Kan actief transport (wandelen, fietsen en totaal) voorspeld worden op basis van
fysieke omgevingsdeterminanten? ............................................................................. 35
3. Kan actief transport (wandelen, fietsen en totaal) voorspeld worden op basis van
sociale omgevingsdeterminanten? .............................................................................. 37
4. Hoe wordt actief transport (wandelen, fietsen en totaal) beïnvloed door de
combinatie van fysieke en sociale omgevingsdeterminanten? ................................... 39
DISCUSSIE .................................................................................................................... 49
CONCLUSIE .................................................................................................................. 55
Relevantie voor de praktijk en aanbevelingen ............................................................ 55
LITERATUURLIJST ..................................................................................................... 57
BIJLAGEN ..................................................................................................................... 66
Bijlage I: Brief voor Dienst Bevolking Dendermonde ............................................... 67
Bijlage II: Uitnodigingsbrief voor deelname onderzoek ............................................ 68
Bijlage III: Herinneringsbrief voor deelname onderzoek ........................................... 70
Bijlage IV: Vragenlijst ............................................................................................... 72
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Dosis-respons relatie (De Bourdeaudhuij & Bouckaert, 2000) ........................ 7
Figuur 2: Op leeftijd gestandaardiseerde prevalentie van onvoldoende fysieke activiteit
in de wereld (WHO, 2011) ............................................................................................. 10
Figuur 3: Percentage van de Vlaamse bevolking dat minstens 30 minuten per dag fysiek
actief is (matig tot intensief), volgens leeftijd en geslacht (Tafforeau, 2008) ................ 11
Figuur 4: Personenvervoer bij mode in Engeland in miljard passengierkilometers van
1952-2007 (Douglas et al., 2011) ................................................................................... 14
Figuur 5: Environmental Research framework for weight Gain prevention (Kremers et
al., 2006) ......................................................................................................................... 16
Figuur 6: Interactie-effect tussen veiligheid en thuis voelen op wandelen .................... 40
Figuur 7: Interactie-effect tussen infrastructuur en sociaal netwerk op wandelen ......... 41
Figuur 8: Interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie op wandelen .......... 42
Figuur 9: Interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie op wandelen............... 43
Figuur 10: Interactie-effect tussen esthetiek en thuis voelen op fietsen ......................... 45
Figuur 11: Interactie-effect tussen esthetiek en sociale cohesie op fietsen .................... 46
Figuur 12: Interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie op actief transport 47
Figuur 13: Interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie op actief transport .... 48
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Metabolisch equivalent van fysieke activiteiten geclassificeerd als lichte,
matige of zware intensiteit (Haskell et al., 2007). ............................................................ 4
Tabel 2: Aanbevelingen voor fysieke activiteit voor gezonde volwassenen van 18 tot 65
jaar (Haskell et al., 2007).................................................................................................. 9
Tabel 3: Gebruik van vervoersmiddelen in Vlaanderen (Glorieux et al., 2011) ............ 15
Tabel 4: Karakteristieken van de onderzoekspopulatie .................................................. 27
Tabel 5: Een overzicht van de schalen en items voor het bevragen van de fysieke
omgeving, gebaseerd op de ALPHA questionnaire (Spittaels et al., 2010). .................. 29
Tabel 6: overzicht van de items en factorladingen van de GLOBE-vragenlijst
(Beenackers, 2013). ........................................................................................................ 30
Tabel 7: Aantal minuten dat de populatie spendeert aan actief transport. ...................... 34
Tabel 8: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van fysieke
omgevingsdeterminanten op wandelen tijdens transport................................................ 36
Tabel 9: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van fysieke
omgevingsdeterminanten op fietsen tijdens transport. ................................................... 36
Tabel 10: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van fysieke
omgevingsdeterminanten op actief transport (totaal). .................................................... 37
Tabel 11: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van sociale
omgevingsdeterminanten op wandelen tijdens transport................................................ 38
Tabel 12: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van sociale
omgevingsdeterminanten op fietsen tijdens transport. ................................................... 38
Tabel 13: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van sociale
omgevingsdeterminanten op actief transport (totaal). .................................................... 39
Tabel 14: Overzicht van de interactie-effecten voor wandelen tijdens transport. .......... 39
Tabel 15: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per week
voor het interactie-effect tussen veiligheid en thuis voelen. .......................................... 40
Tabel 16: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per week
voor het interactie-effect tussen infrastructuur en sociaal netwerk ................................ 41
Tabel 17: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per week
voor het interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie: ................................ 42
Tabel 18: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per week
voor het interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie ...................................... 43
Tabel 19: Overzicht van de interactie-effecten voor fietsen tijdens transport. ............... 44
Tabel 20: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten fietsen per week voor
het interactie-effect tussen esthetiek en thuis voelen...................................................... 44
Tabel 21: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten fietsen per week voor
het interactie-effect tussen esthetiek en sociale cohesie. ................................................ 45
Tabel 22: Overzicht van de interactie-effecten voor actief transport (totaal)................. 46
Tabel 23: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten actief transport per
week voor het interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie........................ 47
Tabel 24: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten actief transport per
week voor het interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie ............................ 48
WOORD VOORAF
Na het volgen van de opleiding ‘Voeding & Diëtetiek’ aan de Hogeschool van Arnhem
en Nijmegen, ben ik gestart met de master in de gezondheidsvoorlichting en
bevordering aan de Universiteit van Gent. Deze masterproef heb ik geschreven om mijn
master af te ronden en om het bijbehorend diploma te behalen.
Graag zou ik enkele mensen willen bedanken die hebben bijgedragen aan de realisatie
van mijn masterproef. Als eerst zou ik het SPOTLIGHT-project willen bedanken voor
de mogelijkheid om mijn masterproef te schrijven binnen hun onderzoeksproject.
Verder zou ik mijn promotor Prof. Ilse De Bourdeaudhuij van de vakgroep bewegings-
en sportwetenschappen willen bedanken. Tot slot wil ik Sofie Compernolle bedanken
voor de begeleiding gedurende het gehele traject, het beantwoorden van al mijn vragen
en de uiterst zinvolle feedback die ik steeds heb mogen ontvangen.
1
INLEIDING
De laatste decennia neemt de hoeveelheid fysieke activiteit bij volwassenen geleidelijk
af (Beenackers, 2013). Een groot deel van de Belgische bevolking is onvoldoende
fysiek actief en behaalt de gezondheidsnorm voor fysieke activiteit niet (Tafforeau,
2008; WHO, 2011). Volwassenen die onvoldoende fysiek actief zijn hebben een
verhoogd risico op verschillende gezondheidsaandoeningen en overlijden (WHO,
2009). Als volwassenen meer fysiek actief zouden worden, zou dit het risico op
gezondheidsaandoeningen en overlijden verminderen.
In deze masterproef zal “de invloed van de fysieke en sociale omgeving op actief
transport bij volwassenen” onderzocht worden. Actief transport is een domein van
fysieke activiteit en kan gedefinieerd worden als wandelen of fietsen om een
bestemming te bereiken. Actief transport heeft de potentie om volwassenen in staat
stellen voldoende fysiek actief te zijn (Badland, Schofield, & Garrett, 2008; Saris et al.,
2013). Om actief transport en dus fysieke activiteit bij volwassenen te bevorderen, is het
belangrijk om inzicht te krijgen in de fysieke en sociale omgevingsdeterminanten die
actief transport beïnvloeden.
De doelstelling van deze masterproef is om actief transport bij volwassenen te verklaren
aan de hand van fysieke en sociale omgevingsdeterminanten. Hierbij zal er een
onderscheid gemaakt worden tussen wandelen, fietsen en de totale hoeveelheid actief
transport. Deze masterproef heeft de volgende onderzoeksvraag: ‘Kan actief transport
bij volwassenen verklaard worden door fysieke en sociale omgevingsdeterminanten?’.
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zullen volwassenen uitgenodigd worden om
deel te nemen aan een online vragenlijst.
In deze masterproef wordt er in het eerste hoofdstuk een overzicht van de bestaande
literatuur weergegeven. Eerst wordt de literatuur over fysieke activiteit besproken en
vervolgens zal de literatuur die specifiek over actief transport gaat besproken worden.
Het gedeelte over fysieke activiteit bevat een definiëring van fysieke activiteit, gevolgd
door een bespreking van de gezondheidsgevolgen, daarna worden de
gezondheidsnormen benoemd, verder worden de epidemiologische gegevens met
betrekking tot fysieke activiteit besproken en ten slotte worden de verschillende
2
meetmethoden besproken. Voor actief transport wordt er gestart met de
epidemiologische gegevens en vervolgens wordt er dieper ingegaan op de
determinanten van actief transport. Hierbij wordt eerst het ecologisch model besproken,
gevolgd door een bespreking van de fysieke omgevingsdeterminanten en daarna worden
de sociale omgevingsdeterminanten besproken. Aan de hand van de belangrijkste
resultaten van de literatuurstudie is in het tweede hoofdstuk de probleem- en
doelstelling opgesteld. Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk de gebruikte methode
toegelicht, door het SPOTLIGHT-project, de populatie, de procedure, de
meetinstrumenten en de data-analyse te bespreken. In het volgende hoofdstuk worden
de statistische resultaten besproken aan de hand van de vier deelvragen, gevolgd door de
discussie waarin alle resultaten bekritiseerd worden. Er wordt geëindigd met een
conclusie, waarin er een antwoord wordt geformuleerd op de onderzoeksvraag die in
deze inleiding is besproken.
3
LITERATUUROVERZICHT
1. Fysieke activiteit
1.1. Definities van fysieke activiteit
Fysieke activiteit kan gedefinieerd worden als “any bodily movement produced by
skeletal muscles that results in energy expenditure” (Caspersen, Powell, & Christensen,
1985, p. 126). Dit is tevens de definitie die de World Health Organization gebruikt
(WHO, 2013).
Fysiek actief zijn is een gedrag dat uitgevoerd kan worden voor verschillende
doeleinden en dat verschillende vormen kan aannemen (De Bourdeaudhuij &
Bouckaert, 2000). De totale hoeveelheid fysieke activiteit is afhankelijk van de
intensiteit, de duur en de frequentie van de activiteit (Haskell et al., 2007). De intensiteit
verwijst naar de grootte van de belasting om een activiteit uit te voeren (WHO, 2010).
Er worden drie categorieën van intensiteit onderscheiden: activiteiten van lichte
intensiteit, matige intensiteit en zware intensiteit (Haskell et al., 2007). De intensiteit
van de activiteiten kan bepaald worden aan de hand van de hartslag of het
energieverbruik (De Bourdeaudhuij & Bouckaert, 2000; Wendel-Vos, 2013).
Activiteiten zijn licht intensief als de hartfrequentie lager is dan 55% van de maximale
hartfrequentie. Als de hartfrequentie hoger is dan 55% spreekt men van matige
intensiteit (HEPA, 2001). Bij matig intensieve activiteiten zal de hartslag stijgen en
begint men te zweten als gevolg van de activiteit, maar is men nog altijd in staat om een
conversatie te voeren. Zwaar intensieve activiteiten vragen een grote hoeveelheid
inspanning en veroorzaken een snelle ademhaling en een aanzienlijke verhoging van de
hartslag (WHO, 2010). Wanneer activiteiten ingedeeld worden op basis van het
energieverbruik, wordt gebruik gemaakt van het metabolisch equivalent (MET) (De
Bourdeaudhuij & Bouckaert, 2000; Wendel-Vos, 2013). Eén MET is gelijk aan het
individuele energieverbruik van een persoon in rust (Haskell et al., 2007). Het aantal
MET geeft dus aan hoeveel inspanning een activiteit kost ten opzichte van het
energieverbruik in rust (Wendel-Vos, 2013). Sedentaire activiteiten zijn activiteiten van
1,0 tot 1,5 MET, licht intensieve activiteiten zijn activiteiten van 1,5 tot 2,9 MET, matig
intensieve activiteiten zijn activiteiten van 3,0 tot 5,9 MET en zwaar intensieve
activiteiten zijn activiteiten van 6,0 MET en hoger (Ainsworth et al., 2011). Een
4
indeling van veel voorkomende fysieke activiteiten in de drie categorieën van intensiteit
is weergegeven in Tabel 1.
Tabel 1: Metabolisch equivalent van fysieke activiteiten geclassificeerd als lichte,
matige of zware intensiteit (Haskell et al., 2007).
Verder kan fysieke activiteit ook onderverdeeld worden aan de hand van het doel en de
context waarbinnen men fysiek actief is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
fysieke activiteit voor transport, in de vrije tijd, in het huishouden, op het werk en op
school (Wendel-Vos, 2013). Volwassenen van 18 tot 64 jaar voeren voornamelijk
fysieke activiteiten uit voor transport, in de vrije tijd, in het huishouden en op het werk
(WHO, 2010).
In deze masterproef zal de focus liggen op fysieke activiteit voor transport. Deze vorm
van fysieke activiteit is een belangrijk onderdeel van de totale hoeveelheid fysieke
activiteit (Meester, Dyck, Bourdeaudhuij, Deforche, & Cardon, 2013) en kan eenvoudig
geïntegreerd worden in de dagelijkse routine van volwassenen. Fysieke activiteit voor
transport heeft hierdoor de potentie om volwassenen in staat te stellen dagelijks fysiek
actief te zijn (Badland et al., 2008; Mindell, Watkins, & Cohen, 2011).
5
1.1.1 Fysieke activiteit voor transport
Fysieke activiteit voor transport kan gedefinieerd worden als wandelen of fietsen met
als doel een bestemming te bereiken. Veel gebruikte termen voor deze vorm van fysieke
activiteit zijn actief transport (Badland et al., 2008; Saris et al., 2013), en ‘niet-
gemotoriseerd’ transport (Sallis, Frank, Saelens, & Kraft, 2004). Wandelen en fietsen
voor transport worden geclassificeerd als activiteiten van matige intensiteit (Haskell et
al., 2007).
1.2 Fysieke activiteit en gezondheid
Fysieke inactiviteit is een groot probleem voor de volksgezondheid (Haskell et al.,
2007). Na een hoge bloeddruk, roken en hoge bloedglucose is fysieke inactiviteit
wereldwijd de grootste risicofactor op sterfte. Fysieke inactiviteit is verantwoordelijk
voor zes procent van de wereldwijde mortaliteit (WHO, 2009).
Volwassenen die weinig of geen fysieke activiteit vertonen, hebben een verhoogd risico
op overlijden (Bellavia, Bottai, Wolk, & Orsini, 2013; Sabia et al., 2012). In
vergelijking met volwassenen die minstens 30 minuten matig fysiek actief zijn
gedurende de meeste dagen van de week, hebben volwassenen die onvoldoende fysiek
actief zijn 20 tot 30% meer kans op overlijden (WHO, 2010). De afwezigheid van
fysieke activiteit is een risicofactor voor het verlies aan gezonde levensjaren door
cardiovasculaire aandoeningen, ischemische hartziekten, hartziekten veroorzaakt door
hypertensie en kanker (Transportation Research Board, 2005; WHO, 2009).
Fysieke activiteit speelt een belangrijke rol bij gewichtscontrole (Transportation
Research Board, 2005; WHO, 2009) en werkt preventief tegen het ontwikkelen van
overgewicht en obesitas (Haskell et al., 2007; Molina-Garcia, Castillo, & Pablos, 2009;
Transportation Research Board, 2005). Naast de gunstige invloed op gewichtscontrole,
heeft fysieke activiteit ook een gunstige invloed op het verminderen van andere
risicofactoren voor de gezondheid zoals hyperlipidemie (HEPA, 2001), diabetes
mellitus type 2 (Haskell et al., 2007; HEPA, 2001; Molina-Garcia et al., 2009;
Transportation Research Board, 2005; WHO, 2009) en hypertensie (Haskell et al., 2007;
Transportation Research Board, 2005).
Een belangrijk effect van fysieke activiteit is het reduceren van het risico op
cardiovasculaire aandoeningen (Haskell et al., 2007; Molina-Garcia et al., 2009; WHO,
6
2009) en coronair obstructief hartlijden (HEPA, 2001). Daarnaast heeft het een gunstige
invloed op het voorkomen van een CVA (Haskell et al., 2007; HEPA, 2001).
Regelmatige fysieke activiteit zorgt ook voor een vermindering van het risico op
verschillende vormen van kanker (Molina-Garcia et al., 2009; WHO, 2009), zoals
borstkanker (Haskell et al., 2007; HEPA, 2001; Transportation Research Board, 2005;
WHO, 2009), prostaatkanker (HEPA, 2001), longkanker (WHO, 2009), darmkanker
(Haskell et al., 2007) en colonkanker (HEPA, 2001; Transportation Research Board,
2005).
Fysieke activiteit werkt ook preventief tegen het ontwikkelen van osteoporose (Haskell
et al., 2007; HEPA, 2001; Molina-Garcia et al., 2009; Transportation Research Board,
2005) en verbetert de gezondheid van het bewegingsapparaat (WHO, 2009)
Naast de fysieke gezondheidsvoordelen, heeft fysieke activiteit ook een gunstige
invloed op de psychische gezondheid. Fysieke activiteit heeft een beschermende
werking voor de hersenen, waardoor de cognitieve achteruitgang wordt vertraagd en het
risico op de ziekte van Alzheimer wordt verminderd (Stel, 2010). Daarnaast zorgt
fysieke activiteit voor een gereduceerd risico op depressie (Haskell et al., 2007; Stel,
2010; WHO, 2009) en vermindering van angst (Haskell et al., 2007; Molina-Garcia et
al., 2009). Fysieke activiteit helpt bij het omgaan met stress en spanning (De
Bourdeaudhuij & Rzewnicki, 2001; Molina-Garcia et al., 2009) en leidt tot een
verhoging van het zelfvertrouwen (Molina-Garcia et al., 2009).
Tussen fysieke activiteit en gezondheid bestaat een dosis-respons relatie (Haskell et al.,
2007). De dosis-respons relatie veronderstelt dat een toename van de hoeveelheid en
intensiteit van fysieke activiteit zal leiden tot een toename van de positieve effecten op
de gezondheid. De positieve effecten van fysieke activiteit zijn groter bij de overgang
van een lage naar een matige intensiteit, dan wanneer men overgaat van een matige naar
een hoge intensiteit. Dit wordt schematisch voorgesteld in Figuur 1 (De Bourdeaudhuij
& Bouckaert, 2000).
7
Figuur 1: Dosis-respons relatie (De Bourdeaudhuij & Bouckaert, 2000)
Fysieke activiteiten van een langere duur of een hogere intensiteit zijn effectiever in het
verminderen van gezondheidsrisico’s (Haskell et al., 2007). Naarmate de hoeveelheid
matig fysieke activiteit toeneemt, zal het risico op mortaliteit steeds verder afnemen
(Bellavia et al., 2013).
1.2.1 Gevolgen voor de gezondheid door een toename van actief transport
Doordat de grootste voordelen voor de gezondheid waargenomen worden bij de
overgang van sedentair gedrag naar matig fysieke activiteit (Bellavia et al., 2013), zal
een toename van actief transport, waarbij men een hoger niveau van fysieke activiteit
met een matige intensiteit zal realiseren, veel gezondheidswinst opleveren (Haskell et
al., 2007; Simons et al., 2013).
Het gebruik van passieve transportmethoden bevordert de fysieke inactiviteit en een
sedentaire leefstijl (Douglas, Watkins, Gorman, & Higgins, 2011, Rojas-Rueda,
Nazella, Texidó, & Nieuwenhuijsen, 2013). Het vervangen van deze transportmethoden
voor meer actieve methoden zoals wandelen en fietsen, zou een aanzienlijke verbetering
van de fysieke activiteit opleveren (Douglas et al., 2011).
Uit onderzoek blijkt dat landen met een hoger niveau van actief transport, een lagere
prevalentie van obesitas hebben (Douglas et al., 2011). Actief transport biedt vele
voordelen voor de gezondheid, zoals een verminderde kans op overgewicht of obesitas,
8
een verhoogd niveau van cardiovasculaire fitheid en verbeterde cognitieve prestaties
(Simons et al., 2013). Een toename van actief transport en het terugdringen van passief
transport is voordelig voor de gezondheid door een afname van de morbiditeit (Rojas-
Rueda et al., 2013).
Consequent wandelen is een beschermende factor voor de fysieke gezondheid (Sallis et
al., 2004). Elke kilometer die een persoon extra zou wandelen per dag, vermindert de
kans op obesitas met 4,8% en elk uur dat een persoon per dag extra doorbrengt in de
auto zorgt ervoor dat de kans op obesitas toeneemt met 6,0% (Douglas et al., 2011).
Naast de directe gezondheidsvoordelen van actief transport, zijn er ook indirecte
gezondheidsvoordelen. Een toename in actief transport gaat gepaard met een daling van
gemotoriseerd transport. Deze daling verlaagt het risico op verkeersongevallen en CO2
uitstoot (Sallis et al., 2004) en kan een bijdrage leveren aan het terugdringen van het
aantal overlijdens ten gevolge van verkeersongevallen en luchtvervuiling (Simons et al.,
2013)
1.3 Gezondheidsnormen voor fysieke activiteit
‘The Centers for Disease Control and Prevention’ en ‘the American College of Sports
Medicine’ hebben in 1995 de volgende aanbeveling voor fysieke activiteit gepubliceerd:
“Every US adult should accumulate 30 minutes or more of moderate-intensity physical
activity on most, preferably all, days of the week” (Pate et al., 2007, p. 407).
Deze aanbeveling vormt nog steeds het uitgangspunt voor recentere aanbevelingen van
fysieke activiteit. Echter, in plaats van ‘bij voorkeur alle dagen van de week’ wordt er in
de recentere aanbevelingen gesproken over ‘minstens vijf dagen per week’. Daarnaast
worden ook fysieke activiteiten van zware intensiteit meegenomen in de aanbeveling en
door om te rekenen naar MET, is het ook mogelijk om met een combinatie van matig en
zwaar intensieve fysieke activiteiten de aanbeveling te halen (Haskell et al., 2007).
In 2007 hebben de ‘the American College of Sports Medicine’ en ‘the American Heart
Association’ de aanbeveling geactualiseerd. De aanbevelingen voor fysieke activiteit
zijn weergegeven in Tabel 2 (Haskell et al., 2007).
9
Tabel 2: Aanbevelingen voor fysieke activiteit voor gezonde volwassenen van 18 tot
65 jaar (Haskell et al., 2007)
1. To promote and maintain good health, adults aged 18–65 yr should maintain a
physically active lifestyle.
2. They should perform moderate-intensity aerobic (endurance) physical activity for a
minimum of 30 min on five days each week or vigorous-intensity aerobic activity
for a minimum of 20 min on three days each week.
3. Combinations of moderate- and vigorous-intensity activity can be performed to
meet this recommendation. For example, a person can meet the recommendation by
walking briskly for 30 min twice during the week and then jogging for 20 min on
two other days.
4. These moderate- or vigorous intensity activities are in addition to the light intensity
activities frequently performed during daily life (e.g., self care, washing dishes,
using light tools at a desk) or activities of very short duration (e.g., taking out trash,
walking to parking lot at store or office).
5. Moderate-intensity aerobic activity, which is generally equivalent to a brisk walk
and noticeably accelerates the heart rate, can be accumulated toward the 30-min
minimum by performing bouts each lasting 10 or more minutes.
6. Vigorous-intensity activity is exemplified by jogging, and causes rapid breathing
and a substantial increase in heart rate.
7. In addition, at least twice each week adults will benefit by performing activities
using the major muscles of the body that maintain or increase muscular strength
and endurance.
8. Because of the dose-response relation between physical activity and health, persons
who wish to further improve their personal fitness, reduce their risk for chronic
diseases and disabilities, or prevent unhealthy weight gain will likely benefit by
exceeding the minimum recommended amount of physical activity.
De aanbevelingen geformuleerd door Haskell en collega’s (2007) komen grotendeels
overeen met de aanbevelingen van de WHO. De WHO voegt er nog aan toe dat
volwassenen voor gezondheidsvoordelen minstens 300 minuten matig intensief of 150
minuten zwaar intensief fysiek actief moeten zijn per week (WHO, 2010).
Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGEZ)
formuleert de volgende aanbevelingen voor Vlaanderen:
• “Volwassenen (18-65 jaar) moeten minstens 5 dagen per week en bij voorkeur
dagelijks minstens een half uur matig fysiek actief zijn.
• Bovendien moeten ze minstens twee maal per week specifieke activiteiten
uitoefenen om de botkwaliteit en spiersterkte te verbeteren.
• Voor volwassenen die intens fysiek actief zijn, volstaat minstens drie maal per
week 20 minuten activiteiten met hoge intensiteit.
10
• Tijdens de zwangerschap blijven deze aanbevelingen geldig, maar afgestemd op
de mogelijkheden en de sportprestaties van voor de zwangerschap.”
(Eetexpert, 2012, p. 37)
1.4 Epidemiologische gegevens m.b.t. fysieke activiteit bij volwassenen
De laatste decennia, is de hoeveelheid fysieke activiteit in veel landen geleidelijk
afgenomen (Beenackers, 2013). Uit de statistieken van de WHO blijkt dat 43% van de
Belgische bevolking de aanbeveling voor fysieke activiteit niet haalt. Figuur 2 toont de
prevalentie van onvoldoende fysieke activiteit ten opzichte van andere landen in de
wereld (WHO, 2011).
Figuur 2: Op leeftijd gestandaardiseerde prevalentie van onvoldoende fysieke
activiteit in de wereld (WHO, 2011)
Uit de gezondheidsenquête blijkt dat in België 38% van de bevolking minstens 30
minuten per dag fysiek actief is en 26% minstens 60 minuten per dag. De Vlaamse
bevolking is fysiek actiever dan de Waalse bevolking. In Vlaanderen is 46% van de
volwassenen minstens 30 minuten per dag fysiek actief, terwijl dit in Wallonië 29% van
de volwassenen is en in Brussel slechts 25%.
11
Verder spelen ook het geslacht en de leeftijd een belangrijke rol in de prevalentie van
fysieke inactiviteit. Mannen zijn over het algemeen fysiek actiever dan vrouwen en
jonge personen zijn fysiek actiever dan oudere personen. Figuur 3 toont een overzicht
van de fysieke activiteit volgens leeftijd en geslacht. Fysieke activiteit is ook
afhankelijk van het opleidingsniveau; de hoeveelheid fysieke activiteit is lager bij een
lager opleidingsniveau (Tafforeau, 2008).
Figuur 3: Percentage van de Vlaamse bevolking dat minstens 30 minuten per dag
fysiek actief is (matig tot intensief), volgens leeftijd en geslacht (Tafforeau, 2008)
1.5 Meten van fysieke activiteit
Fysieke activiteit kan zowel objectief als subjectief gemeten worden (Polit & Beck,
2008).
Objectieve methoden
Een objectieve methode om fysieke activiteit te meten is observatie. Observatie maakt
het mogelijk om een compleet beeld te krijgen van de fysieke activiteit, maar bij
observatie is er een grote kans dat de geobserveerde personen zich anders gaan
gedragen als men weet dat ze geobserveerd worden. Bovendien is het een heel
intensieve methode en is het praktisch bijna niet uitvoerbaar (Polit & Beck, 2008).
Fysieke activiteit kan ook objectief gemeten worden met pedometers en accelerometers.
Een pedometer is een meetinstrument dat het aantal stappen meet dat een persoon zet
per dag en hierdoor een indicatie geeft van de hoeveelheid fysieke activiteit
12
(Transportation Research Board, 2005; Tudor-Locke, Williams, Reis, & Pluto, 2004).
Een pedometer is een goedkope objectieve meting, die nauwkeurige, valide en
betrouwbare resultaten geeft (Berlin, Storti, & Brach, 2006). Een nadeel van de
pedometer is dat het een display bevat, waardoor participanten kunnen zien hoeveel
stappen ze al gezet hebben. Het dragen van de meter op zich kan hierdoor al zorgen
voor een toename aan fysieke activiteit (Rooney, Smalley, Larson, & Havens, 2003).
Met een pedometer is het niet mogelijk om de intensiteit, frequentie en duur van
activiteiten te beoordelen (Corder, Brage, & Ekelund, 2007).
Accelerometers daarentegen, zijn wel in staat om de frequentie, duur en intensiteit van
fysieke activiteiten te meten (Berlin et al., 2006; Butte, Ekelund, & Westerterp, 2012).
Accelerometers meten de versnellingen die het lichaam maakt bij activiteiten en zetten
deze informatie om in een indicator voor fysieke activiteit (Butte et al., 2012).
Accelerometers zijn betrouwbaar en valide om fysieke activiteit te meten en geven meer
informatie over de fysieke activiteit dan de pedometers. Een nadeel van de
accelerometers is dat ze duurder zijn dan pedometers (Berlin et al., 2006).
Subjectieve methoden
Naast de objectieve meetmethoden, kan fysieke activiteit ook gemeten worden aan de
hand van een subjectieve meetmethode. Een voorbeeld van een subjectieve methode is
een vragenlijst. Vragenlijsten zijn een goedkope manier om de fysieke activiteit te
meten en kunnen gemakkelijk ingezet worden bij grote populaties (Reiser & Schlenk,
2009; Verschuren & Doorewaard, 2005). Bovendien kan met behulp van een
vragenlijst, specifiek gedrag bevraagd worden (Reiser & Schlenk, 2009). Een belangrijk
nadeel bij het invullen van vragenlijsten is dat personen de neiging hebben om sociaal
wenselijke antwoorden te geven en de mate van fysieke activiteit te overschatten
(Macfarlane, Lee, Ho, Chan, & Chan, 2006; Reiser & Schlenk, 2009).
Een vragenlijst voor het meten van fysieke activiteit moet de duur en frequentie van
fysieke activiteit navragen in alle settingen, om een goede inhoudsvaliditeit te hebben.
Verder is uit onderzoek gebleken dat een vragenlijst die de fysieke activiteit van de
afgelopen zeven dagen bevraagd, beter correleert met een accelerometer dan
vragenlijsten die de fysieke activiteit bevragen van een normale week of het laatste jaar
(Poppel, Chinapaw, Mechelen, & Terwee, 2010).
13
Een gevalideerde vragenlijst voor het meten van fysieke activiteit is de lange versie van
de International Physical Activity Questionnaire (IPAQ) die de fysieke activiteit
navraagt van de laatste zeven dagen. De IPAQ is geschikt voor volwassenen van 18 tot
65 jaar. De lange versie van de IPAQ geeft net als de korte versie informatie over de
tijdsbesteding aan activiteiten, waarbij er een onderscheid wordt gemaakt tussen
sedentaire activiteiten en activiteiten van lichte, matige en zware intensiteit, maar geeft
daarnaast ook informatie over de context van de fysieke activiteit (Mantilla Toloza &
Gómez-Conesa, 2007).
Uit een review van 85 vragenlijsten blijkt dat de IPAQ de meest gebruikte en veruit de
meest gevalideerde vragenlijst is. De IPAQ heeft een goede inhoudsvaliditeit en
criteriumvaliditeit. Ook voor de betrouwbaarheid zijn positieve resultaten gevonden
voor de IPAQ (Poppel et al., 2010). De IPAQ heeft een goede stabiliteit, als de test
herhaald wordt, vindt men steeds vergelijkbare gegevens (Craig et al., 2003). De lange
versie heeft een betrouwbaarheid van r = 0,81 (Mantilla Toloza & Gómez-Conesa,
2007).
Het is belangrijk om ook nationaal te kijken naar de validiteit en betrouwbaarheid van
de vragenlijst (Poppel et al., 2010). Uit onderzoek is gebleken dat de gecomputeriseerde
Nederlandstalige IPAQ betrouwbaar is en een valide meetinstrument is om fysieke
activiteit te meten bij volwassenen (Vandelanotte, Bourdeaudhuij, Philippaerts,
Sjöström, & Sallis, 2005).
Bij het invullen van de IPAQ hebben respondenten de neiging om de hoeveelheid
fysieke activiteit te overschatten. Als respondenten gevraagd worden om hun
antwoorden verder toe te lichten en een meer gedetailleerde beschrijving te geven van
hun fysieke activiteit de laatste zeven dagen, blijkt dat respondenten minder fysiek
actief zijn dan dat ze invulden in de IPAQ (Rzewnicki, Auweele, & Bourdeaudhuij,
2002).
2. Actief transport
Actief transport is een belangrijk domein van fysieke activiteit en is gemakkelijk te
integreren binnen het huidige levenspatroon van volwassenen (Meester et al., 2013). De
meerderheid van de verplaatsingen die volwassenen afleggen zijn binnen een
14
aanvaardbare afstand voor actief transport (Saelens, Sallis, & Frank, 2003a), waardoor
actief transport de potentie heeft om volwassenen in staat te stellen dagelijks fysiek
actief te zien (Badland et al., 2008; Mindell et al., 2011).
2.1. Epidemiologische gegevens m.b.t. actief transport bij volwassenen
Transport wordt de laatste decennia steeds meer gemotoriseerd (Beenackers, 2013) en
geïndustrialiseerde landen worden steeds meer afhankelijk van het gemotoriseerd
transport. Transport met de auto vervangt een aanzienlijk deel van het actief transport en
is momenteel de belangrijkste vorm van vervoer (Badland & Schofield, 2005a).
Gemiddeld verplaatst een persoon zich 2,7 keer per dag. Voor 75% van deze
verplaatsingen maakt men gebruik van passieve transportmethoden zoals
gemotoriseerde voertuigen of openbaar vervoer (De Clercq, Jannsens, & Wets, 2013).
Bestemmingen binnen de afstand van 5km worden beschouwd als aanvaardbaar en
realistisch voor actief transport (Badland et al., 2008), waardoor maar liefst 40% van de
verplaatsingen met de auto vervangen kunnen worden door actief transport (Badland &
Schofield, 2005a).
De laatste jaren is de keuze voor transportmodus sterk veranderd. Het gebruik van de
auto als transportmiddel is sterk gestegen, terwijl het aantal verplaatsingen met de fiets
geleidelijk is afgenomen (Douglas et al., 2011). In Figuur 4 is overzichtelijk de evolutie
van transportmodus weergegeven.
Figuur 4: Personenvervoer bij mode in Engeland in miljard passengierkilometers
van 1952-2007 (Douglas et al., 2011)
15
Als men kijkt naar de verdeling van het woon-werkverkeer in Vlaanderen, gebruikt
86,3% gemotoriseerd transport als hoofdvervoerwijze. Slechts 13,7% van de Vlaamse
bevolking gaat met de fiets of wandelend naar het werk (Vlaamse Overheid, 2012).
De fiets wordt door 35% van de Vlaamse bevolking dagelijks gebruikt en door 25%
wordt de fiets wekelijks gebruikt. Meer dan de helft (51,6%) van de Vlaamse bevolking
kiest er dagelijks voor om zich te voet te verplaatsen en meer dan een kwart (26,9%)
doet dit wekelijks (Glorieux, Sanctobin, Tienoven, & Vandeweyer, 2011). Tabel 3 geeft
een overzicht van het vervoersmiddelengebruik in Vlaanderen, als antwoord op de vraag
‘geef aan hoe vaak u de volgende vervoersmiddelen gebruikt’ van de publieksbevraging
van het Vlaamse mobiliteitsplan.
Tabel 3: Gebruik van vervoersmiddelen in Vlaanderen (Glorieux et al., 2011)
2.2. Determinanten van actief transport
Dat er een verband is tussen fysieke activiteit en persoonlijke factoren zoals attitude,
sociale invloed en eigen effectiviteit is al door vele onderzoeken bevestigd
(Wendel-Vos et al., 2004). Maar dit kan slechts 13% van de variantie in fysieke
activiteit verklaren (De Bourdeaudhuij, Teixeira, Cardon, & Deforche, 2005).
Er zijn diverse theorieën en modellen ontwikkeld om gedrag te verklaren. Deze
modellen zijn voornamelijk gericht op het individu (De Bourdeaudhuij & Rzewnicki,
2001) en proberen gedragsverandering te verklaren vanuit persoonlijke determinanten
(Brug, Assema, & Lechner, 2008). Deze modellen verklaren slechts 20-40% van de
variantie in fysieke activiteit (Spence & Lee, 2003). Fysieke activiteit wordt bepaald
door het samengaan van determinanten van verschillende niveaus. Het is dus belangrijk
16
om niet enkel op het individu te focussen, maar ook aandacht te besteden aan de
omgeving (De Bourdeaudhuij & Rzewnicki, 2001).
2.2.1. Ecologisch model
Ecologische modellen benadrukken de samenhang tussen persoonlijke- en
omgevingsdeterminanten (Beenackers, 2013). Ecologische modellen worden
gekenmerkt door vier principes. Het eerste principe is dat er verschillende types van
omgevingsfactoren zijn. Het ANGELO model maakt een onderscheid tussen de fysieke,
sociaal-culturele, economische en politieke omgeving (Brug et al., 2008; Swinburn,
Egger, & Raza, 1999). Het tweede principe is dat beïnvloeding van gedrag gebeurt op
verschillende niveaus. Het derde principe zegt dat er interactie is tussen de verschillende
types en niveaus van omgevingsinvloeden. En het vierde principe is dat de omgeving
het gedrag zowel direct als indirect kan beïnvloeden (Brug et al., 2008). Gedrag kan
volgens de ecologische modellen het best verklaard worden door een combinatie van
verschillende variabelen (De Bourdeaudhuij et al., 2005).
In Figuur 5 wordt het Environmental Research framework for weight Gain prevention
(EnRG) weergegeven. Het EnRG model laat duidelijk zien hoe persoonlijke- en
omgevingsdeterminanten op elkaar inwerken en specifiek op welke manier deze
determinanten gezondheidsgerelateerd gedrag beïnvloeden (Kremers et al., 2006).
Figuur 5: Environmental Research framework for weight Gain prevention
(Kremers et al., 2006)
17
Het EnRG is een model dat gebruikt wordt om inzicht te krijgen in de belangrijkste
determinanten van energiebalans gerelateerde gedragingen zoals fysieke activiteit. Het
kan worden voorgesteld als een duaal proces, waarbij de omgeving het gedrag kan
beïnvloeden op twee manieren. Enerzijds kan de omgeving het gedrag direct
beïnvloeden, anderzijds beïnvloedt de omgeving het gedrag indirect via de persoonlijke
cognities (Kremers et al., 2006). Het is belangrijk om in kaart te brengen welke
omgevingsfactoren een invloed hebben op actief transport. In deze masterproef zal men
zich voornamelijk focussen op de invloed van de fysieke en sociale omgeving op actief
transport.
2.2.2. Fysieke omgevingsfactoren m.b.t. actief transport bij volwassenen
De fysieke omgeving bestaat uit de beschikbare middelen en mogelijkheden in de
omgeving die invloed hebben op het gedrag (Brug et al., 2008). Factoren uit de fysieke
omgeving zijn gerelateerd aan actief transport (Saelens et al., 2003a), doordat het de
capaciteit heeft om fysieke activiteit tegen te werken of te vergemakkelijken (Wendel-
Vos, Droomers, Kremers, Brug, & Lenthe, 2007). De keuze voor actief transport wordt
beïnvloed door het ontwerp en de manier waarop de omgeving is ontwikkeld (Sallis et
al., 2004).
Om te testen of karakteristieken uit de fysieke omgeving gerelateerd zijn aan de fysieke
activiteit is de Neighborhood Environment Walkability Scale (NEWS) ontwikkeld. De
NEWS bevraagt zeven omgevingskarakteristieken: residentiële dichtheid, nabijheid,
connectiviteit van de straten, wandel en fietsfaciliteiten, esthetiek, verkeersveiligheid en
criminaliteit (Saelens, Sallis, Black, & Chen, 2003b). Deze karakteristieken beïnvloeden
de fysieke activiteit, maar de invloed van fysieke omgevingsfactoren is verschillend
voor de verschillende domeinen van fysieke activiteit (Dyck et al., 2011). Voor elke
karakteristiek zal daarom gekeken worden in de literatuur of deze gerelateerd is aan
fysieke activiteit voor transport bij volwassenen.
2.2.2.1. Residentiële dichtheid
De residentiële dichtheid staat voor de hoeveelheid woningen en bewoners per
oppervlakte-eenheid. Buurten hebben een hoge residentiële dichtheid als er veel
woningen staan en veel personen wonen (Transportation Research Board, 2005).
18
Een hoge populatiedichtheid is een karakteristiek van een buurt met een hoge bewandel-
en fietsbaarheid (Saelens et al., 2003a). Verschillende studies hebben aangetoond dat
een hogere residentiële dichtheid is geassocieerd met meer actief transport (Dyck et al.,
2012; Hertog, Bronkhorst, Moerman, & Wilgenburg, 2006; Saelens et al., 2003a; Sallis
et al., 2004; Transportation Research Board, 2005). Uit de studie van Saelens en
collega’s (2003) blijkt dat inwoners van buurten met een hoge residentiële dichtheid vijf
keer meer gebruik maken van actief transport, in vergelijking met inwoners van buurten
met een lage residentiële dichtheid.
2.2.2.2. Nabijheid: diversiteit en toegang van het landgebruik
De nabijheid kan omgeschreven worden als de afstand van de verplaatsing. Nabijheid is
een belangrijk concept van de stedelijke vormgeving die van invloed is op actief
transport (Sallis et al., 2004). Naarmate de afstand die afgelegd moet worden toeneemt,
zal de keuze voor actief transport afnemen (Badland & Schofield, 2005b; Badland et al.,
2008). Volwassenen die dicht bij hun werk of studie wonen, maken meer gebruik van
actief transport (Badland & Schofield, 2005b). Dit geld ook voor volwassenen die dicht
bij een winkelvoorziening wonen (Hertog et al., 2006). Als ze dicht bij voorzieningen
wonen, kiezen ze twee keer zoveel voor wandelen om zich te verplaatsen (Adams,
Goodman, Sahlqvist, Bull, & Oglivie, 2013).
De nabijheid wordt bepaald door de dichtheid of diversiteit van het landgebruik
enerzijds (Saelens et al., 2003a) en de toegankelijkheid van het landgebruik anderzijds
(Dyck et al., 2012). Landgebruik heeft een goede diversiteit als verschillende vormen
van landgebruik bestaan binnen een bepaald gebied (Transportation Research Board,
2005). Een hoge diversiteit van het landgebruik, zoals de aanwezigheid van winkels,
werk en ander niet residentiele bestemmingen is gerelateerd aan een hogere keuze voor
actief transport (Saelens et al., 2003a; Sallis et al., 2004). Toegankelijkheid staat voor
de mate waarin faciliteiten beschikbaar zijn (Transportation Research Board, 2005). De
toegankelijkheid van openbare ruimten hangt samen met de keuze voor actief transport
(Badland & Schofield, 2005b). Dit blijkt ook uit een studie bij volwassenen uit Gent,
waarbij de toegankelijkheid van bestemmingen een positieve invloed heeft op actief
transport (Dyck et al., 2012).
19
2.2.2.3. Connectiviteit van de straten
De connectiviteit karakteriseert de mate waarin men zich gemakkelijk kan verplaatsen
tussen twee punten binnen het bestaande straat- en routenetwerk (Sallis et al., 2004). De
connectiviteit wordt gemeten door het aantal kruispunten per oppervlakte. Een gebied
heeft een hoge connectiviteit als er veel kruispunten zijn en men zich gemakkelijk kan
verplaatsen naar de bestemming (Transportation Research Board, 2005).
De connectiviteit is een belangrijk aspect van een buurt met een hoge bewandelbaarheid
(Sallis et al., 2004). Een hoge connectiviteit is geassocieerd met een actief woon-
werkverkeer (Wendel-Vos et al., 2007). In buurten met een hoge connectiviteit is meer
actief transport dan in buurten met een lage connectiviteit (Sallis et al., 2004). Uit een
studie bij volwassenen uit Gent blijkt dat een hoge straatconnectiviteit geassocieerd is
met een toename aan fietsen voor transport (Dyck et al., 2011).
2.2.2.4. Wandel- en fietsfaciliteiten
De wandel- en fietsfaciliteiten worden gekarakteriseerd door de beschikbaarheid en de
kwaliteit van de wandel- en fietsinfrastructuur. De kwaliteit van de infrastructuur wordt
onder andere bepaald door het onderhoud, de effenheid en of de wandel- en fietspaden
gescheiden zijn van de weg (Dyck et al., 2011).
Een betere wandel- en fietsinfrastructuur is gerelateerd aan een toename van actief
transport (Sallis et al., 2004). Volwassenen die vinden dat de wandel- en
fietsinfrastructuur ondersteunend is voor de verplaatsingen, wandelen meer voor
transport in vergelijking met volwassenen die dit niet als ondersteunend ervaren (Adams
et al., 2013). De aanwezigheid van voetpaden en straatlichten zijn voorspellers voor
actief transport. Ook de proportie van straten met een voetpad is positief gecorreleerd
met wandelen voor transport (Sallis et al., 2004; Transportation Research Board, 2005).
2.2.2.5. Esthetiek
Esthetiek is de aantrekkelijkheid of aantrekkingskracht van een plaats. Esthetiek wordt
onder andere bepaald door het ontwerp van gebouwen, de aanwezigheid van
groenvoorzieningen, verlichting en bankjes (Transportation Research Board, 2005). De
esthetiek heeft alleen invloed op wandelen voor transport, als de mate van esthetiek van
de omgeving heel erg hoog is (Dyck et al., 2012). Het bewijs voor de relatie tussen
20
esthetiek en actief transport is nog beperkt. Diverse onderzoekers denken dat de
esthetiek van de omgeving meer invloed heeft op wandelen voor recreatie dan op
wandelen voor transport (Transportation Research Board, 2005).
2.2.2.6. Verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid van de omgeving is de veiligheid voor verkeersproblemen die
volwassenen ervaren (Dyck et al., 2011). Er is geen verschil gevonden in het wandelen
en fietsen voor transport tussen volwassenen die de verkeersveiligheid in hun buurt
anders ervaren. Dit komt overeen met resultaten uit andere onderzoeken (Adams et al.,
2013).
2.2.2.7. Criminaliteit
Criminaliteit van de omgeving is de mate waarin iemand zich niet veilig voelt voor
criminaliteit. In een onderzoek bij volwassenen uit Gent zijn associaties gevonden voor
de ervaren veiligheid voor criminaliteit en fietsen voor transport. (Dyck et al., 2011). In
andere onderzoeken kwam echter naar voren dat het al dan niet ervaren van criminaliteit
in de omgeving geen invloed heeft op het actief transport (Adams et al., 2013).
2.2.3. Sociale omgevingsdeterminanten m.b.t. actief transport bij volwassenen
De sociaal-culturele omgeving is de sociale context waarbinnen de fysieke activiteit
wordt uitgevoerd (Brug et al., 2008). De sociale omgeving wordt door Stahl en
collega’s (2001) gezien als de sterkste voorspeller van voldoende fysiek actief zijn bij
volwassenen. McNeill, Kreuter en Subramanian (2006) hebben vijf dimensies van de
sociale omgeving geïdentificeerd die invloed hebben op fysieke activiteit; sociale steun
en netwerken, sociaal economische status en inkomensongelijkheid, racisme en
discriminatie, buurtfactoren en sociaal kapitaal en sociale cohesie.
2.2.3.1. Sociale steun en sociale netwerken
Sociale steun en sociale netwerken zijn indicatoren voor de interpersoonlijke relaties en
sociale interacties. Het geeft aan in welke mate men verbonden en ingesloten is in een
gemeenschap (McNeill et al., 2006). Een sociaal netwerk bestaat uit alle sociale relaties
die een persoon heeft. De kwaliteit van een sociaal netwerk wordt bepaald door het
aantal en de inhoud van sociale relaties (Ruijsbroek & Droomers, 2008). De sociale
relaties zijn een van de belangrijkste elementen van de sociale omgeving die invloed
21
hebben op gezondheidsgedragingen en de gezondheidsstatus (Stahl et al., 2001). De
invloed van sociale relaties op gezondheidsgedragingen wordt onder meer bepaald door
de sociale steun die een netwerk kan bieden, zoals emotionele steun, waardering,
instrumentele steun, gezelschap en informatieve steun (Ruijsbroek & Droomers, 2008).
Voor fysieke activiteit worden consistent positieve associaties gevonden tussen hoge
niveaus van sociale steun en fysiek actief zijn (Hashim, 2012; Stahl et al., 2001). Bij de
relatie tussen sociale steun en actief transport komen de bevindingen van diverse studies
niet overeen. Troped, Saunders, Pate, Reininger en Addy (2003) vonden geen
associaties tussen actief transport en sociale steun van familie en vrienden. Terwijl uit
de studie van Ball en collega’s (2007) bleek dat volwassenen die veel sociale steun
krijgen van familie meer wandelen voor transport in vergelijking met volwassen die
minder sociale steun krijgen. Het al dan niet krijgen van sociale steun van vrienden gaf
geen verschil in de hoeveelheid wandelen voor transport. Volwassenen die in een buurt
wonen waarin ze ervaren dat anderen fysiek actief zijn, zijn twee tot drie keer meer
geneigd om zelf fysiek actief te zijn voor transport (Hoehner, Brennan Ramirez, Elliott,
Handy & Brownson, 2005).
2.2.3.2. Sociaal economische status en inkomensongelijkheid
De sociaal economische status (SES) is de plaats van een individu in de sociale
hiërarchie binnen de samenleving. SES wordt gemeten door het opleidingsniveau, werk
en inkomen (McNeill et al., 2006). De SES van een persoon kan de gezondheid en
gezondheidsgerelateerd gedrag beïnvloeden door een verschillend niveau in stress en
het verschil in toegang tot sociale en materiële middelen (McNeill et al., 2006). De
inkomensongelijkheid (IO) van een gemeenschap is de oneerlijke verdeling van
inkomen en reflecteert de kloof tussen de armen en de rijken (McNeill et al., 2006)
Volwassenen uit buurten met een hoge SES wandelen minder voor transport en kiezen
vaker voor gemotoriseerd transport, vergeleken met volwassenen uit buurten met een
lage SES (Dyck et al., 2010). Volwassenen met een lage SES wandelen vaker en voor
langere tijd om zich te verplaatsen (Giles-Corti & Donovan, 2002).
Actief transport is hoger bij volwassenen met een lager individueel inkomen of inkomen
per huishouden (Hoehner et al., 2005; Jurakić, Pedisić, & Andrijasević, 2009). Voor
22
opleidingsniveau is geen verschil gevonden in actief transport (Jurakić et al., 2009),
maar volwassenen die langer gestudeerd hebben, zijn meer fysiek actief voor transport
(Tuyckom & Scheerder, 2010).
Bovenvermelde studies toonden steeds aan dat er een associatie is tussen de SES en
actief transport, maar niet in alle studies worden duidelijke verschillen gevonden in
actief transport, voor de verschillende SES indicatoren (Beenackers, 2013). Daarnaast
hebben Giles-Cortie en Donovan (2002) onderzocht dat als je de associatie tussen SES
en actief transport corrigeert voor demografische- en fysieke omgevingskenmerken en
de toegang tot een motorvoertuig, dat het verschil niet langer significant is.
2.2.3.3. Racisme, discriminatie
Racisme wordt gezien als een belangrijke determinant in ongelijkheid inzake
gezondheid. Racisme heeft een negatieve invloed op diverse gezondheidsgedragingen,
maar er zijn nog geen studies die de relatie tussen racisme en fysieke activiteit hebben
aangetoond (McNeill et al., 2006).
2.2.3.4. Buurtfactoren
Buurtfactoren zijn een indicatie voor achtergestelde of bevooroordeelde buurten. Het is
een representatie van omgevingsfactoren van een buurt (McNeill et al., 2006).
Volwassenen die wonen in de meest achtergestelde buurten kiezen vaker voor actief
transport dan volwassenen die wonen in de meest bevoordeelde buurten (Giles-Corti &
Donovan, 2002).
2.2.3.5. Sociale cohesie en sociaal kapitaal
Sociaal kapitaal is een heel ruim begrip en kent geen eenduidige definitie. “Zeer
algemeen bestaat sociaal kapitaal uit de mogelijkheden van actoren om voordelen te
verkrijgen door het lidmaatschap aan netwerken en sociale structuren” (Morrens, 2008,
p. 139). Bij sociaal kapitaal wordt er voornamelijk gekeken naar de middelen en
privéleges die verkregen worden via netwerken. Bij sociale cohesie staan de netwerken
en sociale interacties zelf centraal en wordt gekeken naar de mate van verbondenheid en
solidariteit binnen deze netwerken. In studies wordt vaak geen onderscheid gemaakt
tussen beide begrippen en deze worden vaak door elkaar gebruikt (Ruijsbroek &
Droomers, 2008).
23
Studies naar de relatie tussen sociaal kapitaal en fysieke activiteit hebben aangetoond
dat veel sociaal kapitaal geassocieerd is met meer fysieke activiteit. Een verhoging van
wandelen wordt gevonden bij een hoog niveau van sociaal kapitaal, geïndiceerd door
veel sociaal vertrouwen, hoge sociale participatie en een hoge diversiteit van het
netwerk (Legh-Jones & Moore, 2012).
Volgens Poortinga (2006) is sociaal kapitaal voordelig voor een hoog niveau van
fysieke activiteit, waaronder wandelen en fietsen. Een toename van wandelen wordt
gevonden als participanten een hoog niveau van sociaal vertrouwen ervaren en
participeren in de gemeenschap. Er zijn enkele studies die de relatie tussen sociaal
kapitaal en verschillende soorten fysieke activiteit hebben onderzocht, maar voor het
domein actief transport zijn geen specifieke studies gevonden.
24
PROBLEEM- EN DOELSTELLING
Fysieke inactiviteit is wereldwijd een van de belangrijkste risicofactoren voor
gezondheidsaandoeningen en mortaliteit. In België is 43% van de bevolking
onvoldoende fysiek actief en zij loopt hierdoor een vergroot risico op diverse
gezondheidsaandoeningen. Een toename van fysieke activiteit zal door een
vermindering van het risico op gezondheidsaandoeningen, veel gezondheidswinst
opleveren.
Actief transport kan hierbij een belangrijke bijdrage leveren door zijn potentie om
mensen in staat te stellen dagelijks fysiek actief te zijn. Voor de meerderheid van de
verplaatsingen wordt gekozen voor passieve transportmethoden, waardoor fysieke
inactiviteit en sedentair gedrag wordt bevorderd. Als deze transportmethoden vervangen
zouden worden door wandelen en fietsen, zou dit een aanzienlijke verbetering van de
fysieke activiteit opleveren.
Om het gedrag ‘actief transport’ te kunnen verklaren is het belangrijk om inzicht te
krijgen in de determinanten die actief transport beïnvloeden. Naast de persoonlijke
determinanten die een deel van de variantie in actief transport kunnen verklaren, is het
belangrijk om de omgevingsdeterminanten in kaart te brengen.
Uit de literatuurstudie is gebleken dat de residentiële dichtheid, de nabijheid, de
connectiviteit en de wandel- en fietsfaciliteiten van een omgeving een positieve invloed
hebben op actief transport. Voor de esthetiek, verkeersveiligheid en criminaliteit van de
omgeving zijn in de literatuur geen consistente relaties gevonden met actief transport.
Bij de sociale omgevingsdeterminanten zijn een lage SES en het leven in een
achtergestelde buurt determinanten die gerelateerd zijn aan een toename van actief
transport. Voor sociale steun en netwerken en sociaal kapitaal zijn enkele bevindingen
dat ze actief transport beïnvloeden, maar er zijn onvoldoende studies die dit aantonen.
Verschillende studies hebben de invloed van de fysieke of sociale omgeving op actief
transport onderzocht, maar er zijn nog maar weinig studies die de combinatie van deze
omgevingsdeterminanten voor actief transport hebben onderzocht. Volgens het
ecologisch model wordt gedrag beïnvloed door het samengaan van determinanten van
25
verschillende types en niveaus. Het is dus belangrijk om niet enkel te kijken naar hoe
omgevingsdeterminanten afzonderlijk een invloed hebben op actief transport, maar ook
hoe de fysieke en sociale omgeving samen het gedrag beïnvloeden.
Deze masterproef heeft als doelstelling om actief transport bij volwassenen te verklaren
aan de hand van fysieke en sociale omgevingsfactoren, waarbij er een onderscheid
gemaakt zal worden tussen wandelen tijdens transport, fietsen tijdens transport en de
totale hoeveelheid actief transport. De onderzoeksvraag voor deze masterproef luidt:
Kan actief transport bij volwassenen verklaard worden door fysieke en sociale
omgevingsdeterminanten?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er vier deelvragen opgesteld:
- Hoeveel minuten per week zijn volwassenen fysiek actief tijdens transport
(wandelen, fietsen en totaal) en is dit verschillend voor geslacht, leeftijd,
opleidingsniveau, werkstatus en BMI?
- Kan actief transport (wandelen, fietsen en totaal) voorspeld worden op basis van
fysieke omgevingsdeterminanten?
- Kan actief transport (wandelen, fietsen en totaal) voorspeld worden op basis van
sociale omgevingsdeterminanten?
- Hoe wordt actief transport (wandelen, fietsen en totaal) beïnvloed door de
combinatie van fysieke en sociale omgevingsdeterminanten?
26
ONDERZOEKSMETHODE
1. Het SPOTLIGHT-project
Deze masterproef maakt deel uit van het Europese onderzoeksproject SPOTLIGHT, dat
staat voor “sustainable prevention of obesity through integrated strategies”. Bij
SPOTLIGHT zijn 13 verschillende organisaties uit acht Europese landen betrokken,
namelijk België, Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Nederland, Noorwegen, Portugal
en het Verenigd Koninkrijk. Het project wordt gefinancierd door het 7th Framework
Programme (FP7-HEALTH-2011) van de Europese Commissie.
Het doel van SPOTLIGHT is om een evidence-based model te definiëren voor
effectieve interventies ter preventie van obesitas. Om dit te realiseren wordt er
onderzoek gedaan naar obesogene determinanten, geïntegreerde preventieve
benaderingen en factoren die adoptie verbeteren. SPOTLIGHT bestaat uit acht work
packages (WP). Huidig exploratief onderzoek maakt deel uit van WP3: de obesogeniteit
van de omgeving (SPOTLIGHT, 2014).
2. Populatie
Huidig onderzoek wordt uitgevoerd op de data die verkregen zijn door middel van de
pilootstudie in Dendermonde. De uiteindelijke hoofdstudie zal plaatsvinden in Gent. De
bevolking van Dendermonde is als populatie voor de pilootstudie gebruikt, omdat deze
qua demografische en geografische gegevens op de bevolking van Gent lijkt.
Voor de pilootstudie is aan Dienst Bevolking van Dendermonde gevraagd om een
gerandomiseerde steekproef te trekken van 1.000 personen. De steekproef is getrokken
bij volwassenen uit Dendermonde die geboren zijn tussen 1944 en 1994. Van deze
personen zijn namen, geslacht, geboortedatums en adresgegevens verkregen. De brief
die gebruikt werd om Dienst Bevolking te benaderen is opgenomen in bijlage I.
In totaal werden 1.000 personen uitgenodigd, om deel te nemen aan het onderzoek. Van
deze 1.000 personen hebben 182 personen daadwerkelijk deelgenomen aan het
onderzoek. De responsrate van het onderzoek is 18,2%. De karakteristieken van de
deelnemende populatie zijn weergeven in Tabel 4.
27
Tabel 4: Karakteristieken van de onderzoekspopulatie
Populatie
N Percentages*
Totale populatie 182 100%
Geslacht
Man
Vrouw
85
90
48,6%
51,4%
Leeftijd
20-45 jaar
46-70 jaar
64
112
36,4%
63,6%
Geboorteland
België
Anders
138
9
93,9%
6,1%
Hoogste diploma
Geen opleiding
Lager onderwijs
Beroeps secundair onderwijs
Technisch secundair onderwijs
Algemeen secundair onderwijs
Hoger niet-universitair onderwijs
Universitair onderwijs
1
6
15
24
22
52
28
0,7%
4,1%
10,1%
16,2%
14,9%
35,1%
18,9%
Werkstatus
Werkzaam
Niet werkzaam
Pensioen
Opleiding
Huisman/vrouw
111
5
39
10
9
63,8%
2,9%
22,4%
5,7%
5,2%
BMI (kg/m²)
Ondergewicht (< 18,5)
Gezond gewicht (18,5-24,9)
Overgewicht (25-30)
Obesitas (>30)
4
66
56
17
2,8%
46,2%
39,2%
11,9%
* = Valid percent: personen die de vraag niet beantwoord hebben, zijn bij de
percentages buiten beschouwing gelaten.
3. Procedure
Deze masterproef kadert binnen een cross-sectioneel onderzoek, waarbij er op één
moment gegevens verzameld zijn. De gegevens zijn verzameld door respondenten een
online vragenlijst te laten invullen over de buurt waarin ze wonen, over hun eetgedrag,
de mate van fysieke activiteit en sedentair gedrag.
De steekproef is in december 2013 door middel van een geadresseerde brief uitgenodigd
om deel te nemen aan het onderzoek. De uitnodigingsbrief die verstuurd is naar de
steekproef is opgenomen in bijlage II. De brief bevatte een link naar de online survey,
28
waar de respondenten naar toe konden surfen indien ze deel wilden nemen aan het
onderzoek. De respondenten konden inloggen in de online survey door het eigen adres
in te vullen. Voordat de respondenten de vragenlijst konden invullen, moesten ze
digitaal het informed consent goedkeuren. Nadat deze stappen doorlopen waren kregen
de respondenten toegang tot de online vragenlijst. Een week na de eerste uitnodiging
werd een herinneringsbrief verstuurd naar de volledige steekproef. De brief die hiervoor
gebruikt is, is terug te vinden in bijlage III. Indien het voor respondenten niet mogelijk
was om de vragenlijst online in te vullen, konden ze bellen voor een schriftelijke versie
van de vragenlijst.
4. Meetinstrumenten
De gegevens binnen dit onderzoek zijn verzameld met behulp van een online
vragenlijst. De vragenlijst die gebruikt is voor het onderzoek is opgenomen in bijlage
IV. Een online vragenlijst is een goed instrument om gegevens te verzamelen bij een
grote populatie (Polit & Beck, 2008) en om specifieke gedragingen te bevragen (Reiser
& Schlenk, 2009).
In de vragenlijst worden eerst demografische factoren bevraagd, zoals geslacht,
geboortejaar, opleidingsniveau, werksituatie en geboorteland. Daarnaast wordt het
aantal volwassen en kinderen binnen het huishouden bevraagd en hoe lang de
respondent in de huidige buurt woont. Verder wordt de aanwezigheid van faciliteiten in
de thuisomgeving bevraagd, zoals het bezit van een fiets of auto, de aanwezigheid van
een tuin en het aantal beeldschermen in het huishouden.
De mentale en fysieke gezondheid wordt bevraagd met zeven verschillende items. Het
eerste item bevraagt op een 5-punts Likertschaal in welke mate de respondent zich in
het algemeen gelukkig voelt. Het tweede item is de vraag of de respondent beperkt
wordt bij dagelijkse activiteiten, waarop hij kan antwoorden met ja of nee. De
daaropvolgende items bevragen lengte en gewicht. Daarna wordt bevraagd of de
respondent rookt. Ten slotte wordt het aantal uren slaap tijdens een gemiddelde nacht
bevraagd.
De tijd gespendeerd in de buurt wordt bevraagd met een gesloten vraag, waarop de
respondenten kunnen aangeven of ze de meeste tijd in hun buurt spenderen of niet. Ook
29
wordt bevraagd of de respondenten tevreden zijn over hun huidige woonsituatie.
Daarnaast moeten de respondenten voor acht verschillende factoren aangeven of deze
van invloed waren op hun keuze om in de buurt te gaan wonen.
De fysieke omgeving is bevraagd met items gebaseerd op de ALPHA questionnaire. Er
zijn 22 items uit de ALPHA questionnaire opgenomen in de online vragenlijst. Tabel 5
toont een overzicht van deze items en de onderverdeling in schalen. Uit onderzoek is
gebleken dat de schalen uit de ALPHA questionnaire betrouwbaar zijn (ICC = 0,71 tot
0,87) voor het meten van de fysieke omgeving (Spittaels et al., 2010).
Tabel 5: Een overzicht van de schalen en items voor het bevragen van de fysieke
omgeving, gebaseerd op de ALPHA questionnaire (Spittaels et al., 2010).
Schalen Items
Residentiële
dichtheid
• Er zijn veel vrijstaande woningen in mijn buurt
Afstand tot
faciliteiten
• Supermarkt
• Buurtwinkels
• Winkelcentrum
• Restaurant, café, bar
• Fast-food restaurant of take-away
• Recreatiegebied
• Vrijetijdsvoorzieningen
Infrastructuur • Er zijn fietspaden in mijn buurt
Onderhoud • De fietspaden in mijn buurt zijn goed onderhouden
• De voetpaden in mijn buurt zijn goed onderhouden
• De speeltuinen, speelplaatsen, parken of andere openbare ruimtes
in mijn buurt zijn goed onderhouden
Veiligheid • Drukke straten in mijn buurt hebben voldoende zebrapaden en
verkeerslichten om wandelaars te helpen oversteken
• Er is veel criminaliteit in mijn buurt
• Er is veel druk verkeer in mijn buurt
• De snelheid van het verkeer in mijn buurt is meestal laag
Esthetiek • Mijn buurt is een aangename buurt om in te wandelen of te fietsen
• Mijn buurt is over het algemeen vrij van zwerfvuil, afval of graffiti
Connectiviteit • Ik heb keuzes uit verschillende routes om te wandelen of te fietsen
in mijn buurt
Thuisomgeving • Heeft u een fiets?
• Heeft u een tuin of terras?
• Heeft u een auto?
De sociale omgevingsfactoren van de buurt worden bevraagd met de Nederlandse
GLOBE-vragenlijst. In de online survey zijn 13 items opgenomen die de sociale
omgeving in kaart brengen. Deze items kunnen beantwoord worden op een 5-punts
Likertschaal van helemaal niet mee eens tot helemaal mee eens. De GLOBE-vragenlijst
30
heeft een goede interne consistentie (cronbach’s alpha = 0,87). De 13 items kunnen
onderverdeeld worden in drie factoren; sociale cohesie, sociaal netwerk en thuis voelen
(Beenackers, 2013). Een overzicht van de items en de bijbehorende factorladingen
wordt weergegeven in Tabel 6.
Tabel 6: overzicht van de items en factorladingen van de GLOBE-vragenlijst
(Beenackers, 2013).
Factorladingen**
Items*
Sociale
cohesie
Sociaal
netwerk
Thuis
voelen
De meeste mensen in deze buurt zijn te vertrouwen 0,7976 0,0614 0,1944
De mensen in deze buurt gaan op een aangename
manier met elkaar om 0,7966 0,2059 0,2427
Mensen in deze buurt zijn bereid om elkaar te helpen 0,7556 0,3128 0,1747
Mensen in deze buurt hebben dezelfde normen en
waarden 0,6466 0,1339 0,2542
Mijn buren helpen me in een noodsituatie 0,5696 0,4620 0,0794
Ik bezoek mijn buren vaak in hun huis 0,0797 0,8111 0,1171
Mijn buren komen bij mij op bezoek als ik jarig ben 0,0756 0,8026 0,1292
Ik leen spullen aan of van mijn buren 0,3196 0,6700 0,0545
Als ik advies nodig heb over iets, kan ik bij mijn
buren terecht 0,5284 0,6172 0,0629
Als ik de mogelijkheid had, zou ik verhuizen naar
een andere buurt*** 0,2282 0,0598 0,7680
Ik voel me vaak alleen in deze buurt*** 0,0641 0,1541 0,7416
Ik voel me thuis in deze buurt 0,4388 0,0818 0,6725
Mensen in deze buurt kennen elkaar nauwelijks*** 0,2302 0,4523 0,3963
*= Antwoordcategorieën variëren van (1) helemaal niet mee eens tot (5) helemaal mee eens.
**= Dikgedrukte factorladingen zijn de ladingen boven 0,5 om de belangrijkste items binnen
de factoren te indiceren.
***= Deze items zijn omgescoord: 5 = helemaal niet mee eens, 1 = helemaal mee eens.
De fysieke activiteit wordt bevraagd met de lange versie van de IPAQ. De IPAQ is een
gevalideerde test (r = 0.38) om fysieke activiteit te meten en heeft een hoge
betrouwbaarheid (r = 0,81) (Craig et al., 2003; Mantilla Toloza & Gómez-Conesa,
2007; Poppel et al., 2010; Vandelanotte et al., 2005). De lange versie van de IPAQ
bevraagt de tijdsbesteding aan fysieke activiteit van de afgelopen zeven dagen. De
IPAQ maakt een onderscheid tussen sedentaire activiteiten en activiteiten van lichte,
matige en zware intensiteit. Daarnaast wordt er ook gekeken naar de context
waarbinnen de fysieke activiteit plaatsvindt. De IPAQ maakt een onderscheid tussen
fysieke activiteiten tijdens het werk, tijdens vervoer, in en rond het huis en voor
vrijetijdsbesteding (Mantilla Toloza & Gómez-Conesa, 2007).
31
Sedentair gedrag wordt gemeten door de tijd die respondenten spenderen aan zitten te
bevragen voor week- en weekenddagen. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen
zitten tijdens transport, werk, tv kijken, computeren en vrije tijd. De items die zitgedrag
bevragen voor weekdagen hebben een hoge betrouwbaarheid (r = 0,84-0,78). De items
voor weekenddagen hebben daarentegen een lagere betrouwbaarheid (r = 0,23-0,78). De
meeste items hebben een goede validiteit (r = 0,38-0,74), enkel de ‘andere
vrijetijdsbesteding’ op een weekdag (r=0,26) en ‘onderweg’ op een weekenddag
(r=0,20) hebben een lage validiteit (Marshall, Miller, Burton, & Brown, 2010).
Voedingsgedrag van de respondenten wordt bevraagd met acht items. Het aantal keer
per week dat respondenten, ontbijten, lunchen en dineren wordt bevraagd en of deze
maaltijden zelf bereid worden. De andere items bevragen hoe vaak specifieke
voedingsmiddelen worden genuttigd. De hoeveelheid fruit, groente, vis, fastfood, zoete
snacks, frisdrank en alcohol die respondenten per week consumeren worden bevraagd.
Barrières voor sport en bewegen worden bevraagd, door de respondenten voor
verschillende barrières aan te laten aangeven in welke mate deze verhinderen om aan
sport en beweging te doen. De antwoordmogelijkheden variëren van nooit tot zeer vaak
op een 5-punts Likertschaal. Barrières voor gezond eten worden op de zelfde manier
bevraagd.
5. Data-analyse
Voor het analyseren van de data zal gebruik gemaakt worden van “SPSS statistics 22”.
Voorafgaand aan de statistische analyses zal de dataset gecontroleerd worden op foute
en onmogelijke waarden. Voor alle variabelen die nodig zijn voor de statische analyses
zullen frequenties opgevraagd worden, zodat deze handmatig gecontroleerd kunnen
worden. Foute of onmogelijke waarden in de dataset zullen als missing gecodeerd
worden.
Het aantal minuten dat volwassenen per week spenderen aan wandelen en fietsen voor
transport zal berekend worden door het aantal uren te vermenigvuldigen met 60, deze op
te tellen bij het aantal minuten en dit vervolgens te vermenigvuldigen met het aantal
dagen dat de activiteit wordt uitgevoerd. Dit zal berekend worden met het commando
32
‘compute variable’. Tevens zal de totale hoeveelheid actief transport berekend worden
door een somscore te nemen van beide variabelen.
Om te onderzoeken hoeveel tijd volwassenen spenderen aan actief transport wordt
gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek. Deze wordt opgevraagd voor wandelen,
fietsen en de totale hoeveelheid actief transport. Om te kijken of de gemiddelden
verschillen tussen geslacht, leeftijdscategorie, opleidingsniveau, werkstatus en BMI zal
gebruik gemaakt worden van de independent sample T-test. De onafhankelijke
variabelen worden, indien er meer dan twee categorieën zijn, gedichotomiseerd. Met de
Levene’s Test For Equality of Variances zal er gekeken worden of de varianties
voldoende gelijk zijn. Indien deze test significant is, zal de procedure “Equal variances
not assumed” gebruikt worden, bij een niet significante test wordt de procedure “Equal
variances assumed” gebruikt.
Om de invloed van de fysieke omgevingsdeterminanten op actief transport te bepalen,
moeten eerst schalen geconstrueerd worden. Spittaels en collega’s (2010) hebben
beschreven hoe de items onderverdeeld kunnen worden in verschillende schalen.
Voorafgaand aan de constructie van de schalen, worden de negatief geformuleerde
variabelen gehercodeerd. De schalen worden geconstrueerd door een somscore te
maken van de items. Vervolgens wordt met behulp van een meervoudige lineaire
regressie de invloed van de fysieke omgevingsfactoren op actief transport bepaald. Deze
analyse wordt drie keer uitgevoerd, afzonderlijk voor wandelen, fietsen en de totale
hoeveelheid actief transport. Als eerst wordt er gekeken of er sprake is van
multicollineariteit tussen de onafhankelijke variabelen, door het opvragen van
correlatiecoëfficiënten. Indien de correlatiecoëfficiënt van twee onafhankelijke
variabelen hoger is dan 0,60 wordt de variabele die het laagst correleert met de
afhankelijke variabele niet verder meegenomen in de analyse. Nadat alle variabelen
gecontroleerd zijn op multicollineariteit, wordt de meervoudige lineaire
regressieanalyse uitgevoerd. Eerst zal er met behulp van de F- en p-waarden uit de
ANOVA-tabel gekeken worden of de onafhankelijke variabelen gezamenlijk een
significante bijdrage leveren aan het verklaren van actief transport. Vervolgens zal de
afzonderlijke invloed van de onafhankelijke variabelen bekeken worden met de
gestandaardiseerde coëfficiënten (bèta’s) en de bijbehorende t- en p-waarden.
33
Voor de sociale omgevingsdeterminanten worden ook schalen geconstrueerd.
Beenackers (2013) heeft een factoranalyse voor de GLOBE vragenlijst uitgevoerd die
de items heeft onderverdeeld in drie schalen. Om de invloed van de sociale
omgevingsdeterminanten op actief transport te bepalen, wordt dezelfde werkwijze
gehanteerd als bij de fysieke omgevingsdeterminanten.
Om de interactie tussen de omgevingsdeterminanten te bekijken, wordt voor iedere
combinatie van fysieke en sociale omgevingsdeterminanten afzonderlijk een two-way
ANOVA opgevraagd. Bij een two-way ANOVA moeten de onafhankelijke variabelen
kwalitatief zijn, daarom worden de fysieke en sociale omgevingsdeterminanten
gedichotomiseerd. Het dichotomiseren van de variabelen zal gebeuren op basis van de
mediaan, om een gelijke verdeling te benaderen. Bij de two-way ANOVA wordt steeds
de interactie tussen twee onafhankelijke variabelen geïnterpreteerd. Indien het
interactie-effect significant is, wordt voor deze interactie de beschrijvende statistiek en
plot opgevraagd om de effecten volledig te kunnen interpreteren. Deze werkwijze wordt
drie keer uitgevoerd, afzonderlijk voor wandelen, fietsen en de totale hoeveelheid actief
transport.
34
RESULTATEN
1. Hoeveel minuten per week zijn volwassenen fysiek actief tijdens
transport (wandelen, fietsen en totaal) en is dit verschillend voor
geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, werkstatus en BMI?
Een overzicht van het aantal minuten dat gespendeerd wordt aan actief transport en de
resultaten van de independent sample T-test worden weergegeven in Tabel 7.
Gemiddeld spendeert de onderzoekspopulatie 199 minuten per week aan actief
transport. De populatie wandelt gemiddeld 119 minuten per week en fietst gemiddeld 81
minuten per week.
Tabel 7: Aantal minuten dat de populatie spendeert aan actief transport.
Actief transport
Wandelen (min)
Actief transport
Fietsen (min)
Actief transport
Totaal (min)
Variabelen Gem ± SD Gem ± SD Gem ± SD
Totale populatie
119 ± 173
81 ± 142
199 ± 243
Geslacht
Man
Vrouw
125 ± 192
112 ± 158
t = 0,448
df = 143
p = 0,655
104 ± 182
55 ± 88
t = 2,028ª
df = 94,17
p = 0,045*
228 ± 281
168 ± 204
t = 1,472
df = 140
p = 0,143
Leeftijd
< 45 jaar
45 +
123 ± 168
115 ± 178
t = 0,290
df = 145
p = 0,772
78 ± 147
80 ± 138
t = -0,80
df = 146
p = 0,937
202 ± 260
193 ± 231
t = 0,217
df = 142
p = 0,828
Geboorteland
België
Anders
105 ± 160
181 ± 164
t = 1,378
df = 140
p = 0,170
79 ± 145
113 ± 128
t = 0,696
df = 140
p = 0,487
181 ± 234
294 ± 228
t = 1,403
df = 137
p = 0,163
Opleiding
Lager/secundair
Hoger/universitair
96 ± 146
117 ± 171
t = -0,780
df = 141
p = 0,437
63 ±109
95 ± 166
t = -1,326
df = 142
p = 0,187
154 ± 193
212 ± 259
t = -1,453
df = 138
p = 0,149
Werkstatus
Werkzaam
Niet werkzaam
128 ± 181
113 ± 173
t = 0,485
df = 141
p = 0,628
75 ± 150
84 ± 140
t = -0,338
df = 142
p = 0,736
206 ± 246
193 ± 245
t = 0,296
df = 138
p = 0,768
BMI
Geen overgewicht
Overgewicht/Obesitas
98 ± 141
122 ± 180
t = -0,869
df = 136
p = 0,387
82 ± 158
83 ± 134
t = -0,008
df = 136
p = 0,994
178 ± 240
203 ± 235
t = -0,619
df = 133
p = 0,537
ª= Levence’s test is significant (<0,05), procedure ‘equal variances not assumed’ gebruikt
*= p<0,05: significant
De hoeveelheid fietsen tijdens transport verschilt significant tussen mannen en vrouwen
(t = 2,028, df = 94,17 en p = 0,045). Vrouwen fietsen gemiddeld 55 minuten per week,
35
terwijl mannen gemiddeld 104 minuten per week fietsen voor transport.Verder bestaan
er geen significante verschillen in het aantal minuten actief transport (wandelen, fietsen
en totaal) voor geslacht, leeftijd, geboorteland, opleidingsniveau, werkstatus en BMI.
2. Kan actief transport (wandelen, fietsen en totaal) voorspeld worden op
basis van fysieke omgevingsdeterminanten?
Door middel van een meervoudige lineaire regressie is de invloed van residentiële
dichtheid, toegang tot faciliteiten, infrastructuur, onderhoud, veiligheid, esthetiek en
connectiviteit op actief transport geanalyseerd. De voorspellende waarden van deze
determinanten zullen afzonderlijk bepaald worden voor wandelen, fietsen en de totale
hoeveelheid actief transport.
De correlatiecoëfficiënten tussen de fysieke omgevingsdeterminanten waren allemaal
lager dan 0,60. Dit wil zeggen dat er geen sprake is van multicollineariteit tussen de
onafhankelijke variabelen. Alle variabelen zijn daarom opgenomen in de
regressieanalyses.
De resultaten van de regressieanalyse voor wandelen zijn weergegeven in Tabel 8. De
F-test (ANOVA) is niet significant, dit betekent dat de fysieke omgevingsdeterminanten
gezamenlijk geen significante bijdrage leveren aan het verklaren van wandelen.
De t- en p-waarden geven aan in welke mate de fysieke omgevingsdeterminanten
afzonderlijk een bijdrage leveren aan het verklaren van wandelen. Uit de resultaten
blijkt dat er een trend tot significantie is voor residentiële dichtheid en dat onderhoud
een significante bijdrage levert aan het verklaren van wandelen. De overige fysieke
omgevingsdeterminanten leveren geen significante bijdrage aan het verklaren van
wandelen. De residentiële dichtheid van de buurtomgeving heeft een positief verband
met het aantal minuten wandelen en de mate waarin volwassenen vinden dat de
buurtomgeving goed wordt onderhouden heeft een negatief verband met het aantal
minuten wandelen.
36
Tabel 8: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van fysieke
omgevingsdeterminanten op wandelen tijdens transport.
Adjusted
R Square
ANOVA
F p
Fysieke
omgevingsdeterminanten 0,037 1,487 0,183
Bèta T p
Residentiële dichtheid 0,210 1,883 0,063*
Toegang tot faciliteiten 0,163 1,474 0,144
Infrastructuur 0,119 1,024 0,309
Onderhoud -0,359 -2,587 0,011**
Veiligheid 0,014 0,120 0,905
Aangenaam, esthetiek 0,124 0,899 0,371
Connectiviteit 0,114 0,944 0,348
*= p<0,10: trend tot significantie, **= p<0,05: significant
Tabel 9 toont de resultaten van de regressieanalyse voor fietsen. Uit de F-test blijkt dat
de determinanten gezamenlijk geen significante bijdrage leveren aan het verklaren van
fietsen tijdens transport. Er is een trend tot significantie gevonden voor een positief
verband tussen de esthetiek van de buurtomgeving en het aantal minuten dat
volwassenen fietsen tijdens transport. Voor de overige fysieke omgevingsdeterminanten
is geen significantie gevonden. Deze determinanten leveren dus geen bijdrage aan het
verklaren van fietsen tijdens transport.
Tabel 9: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van fysieke
omgevingsdeterminanten op fietsen tijdens transport.
Adjusted
R Square
ANOVA
F P
Fysieke
omgevingsdeterminanten -0,026 0,681 0,687
Bèta T P
Residentiële dichtheid 0,146 1,255 0,213
Toegang tot faciliteiten -0,045 -0,391 0,697
Infrastructuur 0,083 0,672 0,504
Onderhoud -0,062 -0,432 0,667
Veiligheid -0,100 -0,823 0,413
Esthetiek 0,248 1,788 0,078*
Connectiviteit -0,056 -0,454 0,651
*= p<0,10: Trend tot significantie
37
De resultaten van de regressieanalyse voor de totale hoeveelheid actief transport worden
weergegeven in Tabel 10. De fysieke omgevingsdeterminanten leveren gezamenlijk
geen significante bijdrage aan het verklaren van actief transport. Voor de determinanten
afzonderlijk is er een trend tot significantie gevonden voor residentiële dichtheid,
onderhoud en esthetiek. Voor residentiële dichtheid en esthetiek is er een positief
verband met actief transport en voor onderhoud van de omgeving is er een negatief
verband met actief transport.
Tabel 10: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van fysieke
omgevingsdeterminanten op actief transport (totaal).
Adjusted
R Square
ANOVA
F P
Fysieke
omgevingsdeterminanten 0,013 1,157 0,337
Bèta t P
Residentiële dichtheid 0,226 1,965 0,053*
Toegang tot faciliteiten 0,082 0,722 0,473
Infrastructuur 0,127 1,065 0,290
Onderhoud -0,275 -1,923 0,058*
Veiligheid -0,056 -0,467 0,642
Esthetiek 0,243 1,730 0,088*
Connectiviteit 0,033 0,268 0,789
*= p<0,10: Trend tot significantie
3. Kan actief transport (wandelen, fietsen en totaal) voorspeld worden op
basis van sociale omgevingsdeterminanten?
Bij de sociale omgevingsdeterminanten was er sprake van multicollineariteit tussen
sociale cohesie en sociaal netwerk (r = 0,665). Daarom is de variabele die het zwakst
correleert met de afhankelijke variabele steeds niet meegenomen in de analyse. Bij de
totale hoeveelheid actief transport en wandelen, is sociale cohesie niet meegenomen in
de analyse en bij fietsen is sociaal netwerk niet meegenomen.
Tabel 11 toont de resultaten van de regressieanalyse voor wandelen tijdens transport.
Uit de F-test blijkt dat deze determinanten gezamenlijk geen significante bijdrage
leveren aan het verklaren van wandelen. Ook voor de determinanten afzonderlijk is
geen significantie gevonden.
38
Tabel 11: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van sociale
omgevingsdeterminanten op wandelen tijdens transport.
Adjusted
R Square
ANOVA
F P
Sociale
omgevingsdeterminanten -0,013 0,091 0,913
Bèta t P
Thuis voelen 0,013 0,149 0,882
Sociaal netwerk 0,029 0,323 0,747
In Tabel 12 zijn de resultaten van de regressieanalyse voor fietsen tijdens transport
weergegeven. De sociale omgevingsdeterminanten leveren gezamenlijk een significante
bijdrage aan het verklaren van fietsen tijdens transport en kunnen 3,1% van de variantie
verklaren. Sociale cohesie is een significante predictor voor fietsen en er is een trend tot
significantie gevonden voor thuis voelen. Sociale cohesie van de buurtomgeving heeft
een positief verband met het aantal minuten fietsen tijdens transport en thuis voelen in
de buurtomgeving heeft een negatief verband met het aantal minuten fietsen tijdens
transport.
Tabel 12: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van sociale
omgevingsdeterminanten op fietsen tijdens transport.
Adjusted
R Square
ANOVA
F p
Sociale
omgevingsdeterminanten 0,031 3,338 0,038**
Bèta t p
Thuis voelen -0,174 -1,947 0,054*
Sociale cohesie 0,209 2,343 0,020**
*= p<0,10: trend tot significantie, **= p<0,05: significant
In Tabel 13 worden de resultaten van de regressieanalyse voor actief transport
weergegeven. De sociale omgevingsdeterminanten leveren gezamenlijk geen
significante bijdrage aan het verklaren van actief transport. Maar ook afzonderlijk
leveren deze determinanten geen significante bijdrage.
39
Tabel 13: Meervoudige lineaire regressie, voorspellende waarden van sociale
omgevingsdeterminanten op actief transport (totaal).
Adjusted
R Square
ANOVA
F p
Sociale
omgevingsdeterminanten -0,002 0,874 0,420
Bèta t p
Thuis voelen -0,065 -0,718 0,474
Sociaal netwerk 0,116 1,287 0,200
4. Hoe wordt actief transport (wandelen, fietsen en totaal) beïnvloed door
de combinatie van fysieke en sociale omgevingsdeterminanten?
De invloed van een combinatie van fysieke en sociale omgevingsdeterminanten op
actief transport, wordt onderzocht met de interactie-effecten verkregen door het
opvragen van een Two-Way ANOVA.
Tabel 14 toont de F- en p-waarden van de interactie-effecten voor wandelen tijdens
transport. Voor wandelen tijdens transport zijn er vier interactie-effecten gevonden
tussen de fysieke en sociale omgevingsdeterminanten.
Tabel 14: Overzicht van de interactie-effecten voor wandelen tijdens transport.
Thuis voelen Sociaal netwerk Sociale cohesie
Residentiële
dichtheid
F = 0,619
p = 0,433 F = 1,129
p = 0,290 F = 0,847
p = 0,359
Toegang tot
Faciliteiten
F = 0,026
p = 0,873 F = 1,958
p = 0,164 F = 0,271
p = 0,604
Infrastructuur F = 2,710
p = 0,102 F = 3,420
p = 0,067* F = 7,521
p = 0,007**
Onderhoud F = 0,300
p = 0,585 F = 1,127
p = 0,291 F = 2,912
p = 0,091*
Veiligheid F = 3,154
p = 0,078* F = 0,011
p = 0,918 F = 1,463
p = 0,229
Esthetiek F = 0,050
p = 0,823 F = 0,628
p = 0,430 F = 0,019
p = 0,889
Connectiviteit F = 1,947
p = 0,165 F = 0,058
p = 0,811 F = 0,018
p = 0,893
*= p<0,10: trend tot significantie, **= p<0,05: significant
Er is een trend tot significantie voor het interactie-effect tussen veiligheid en thuis
voelen. De gemiddelden en standaarddeviaties van deze interactie worden weergegeven
40
in Tabel 15. Volwassenen die zich niet thuis voelen in hun buurt, wandelen meer als de
buurt een hoge veiligheid heeft, terwijl volwassenen die zich wel thuis voelen in hun
buurt, meer wandelen als de buurt een lage veiligheid heeft (zie Figuur 6).
Tabel 15: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per
week voor het interactie-effect tussen veiligheid en thuis voelen.
Wandelen (min/week)
Gem ± SD
Thuis voelen
Laag Hoog
Veiligheid Laag 99 ± 121 129 ± 188
Hoog 165 ± 204 93 ± 115
Figuur 6: Interactie-effect tussen veiligheid en thuis voelen op wandelen
Voor het interactie-effect tussen infrastructuur en sociaal netwerk is er ook een trend tot
significantie gevonden. De gemiddelden en standaarddeviaties van deze interactie
worden weergegeven in Tabel 16. In buurten met een slechte infrastructuur wandelen
volwassenen meer als ze veel sociale netwerken hebben binnen hun buurt, terwijl in
buurten met een goede infrastructuur, volwassenen met weinig sociale netwerken meer
wandelen (zie Figuur 7).
41
Tabel 16: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per
week voor het interactie-effect tussen infrastructuur en sociaal netwerk
Wandelen (min/week)
Gem ± SD
Sociaal netwerk
Laag Hoog
Infrastructuur Laag 106 ± 181 164 ± 224
Hoog 134 ± 177 80 ± 118
Figuur 7: Interactie-effect tussen infrastructuur en sociaal netwerk op wandelen
Het interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie op wandelen is significant.
De gemiddelden en standaarddeviaties van deze interactie worden weergegeven in
Tabel 17. Volwassenen uit buurten met een lage infrastructuur wandelen aanzienlijk
meer als de sociale cohesie binnen de buurt hoog is. In buurten met een hoge
infrastructuur wordt er iets meer gewandeld indien de sociale cohesie binnen de buurt
laag is, maar de invloed van sociale cohesie is minder van belang (zie Figuur 8).
42
Tabel 17: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per
week voor het interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie:
Wandelen (min/week)
Gem ± SD
Sociale cohesie
Laag Hoog
Infrastructuur Laag 94 ± 170 220 ± 245
Hoog 124 ± 170 85 ± 125
Figuur 8: Interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie op wandelen
Ten slotte is voor wandelen tijdens transport een trend tot significantie gevonden voor
het interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie. De gemiddelden en
standaarddeviaties van deze interactie worden weergegeven in Tabel 18. Volwassenen
uit buurten die goed onderhouden worden, wandelen meer als de sociale cohesie van de
buurt laag is. In tegenstelling tot buurten die niet goed onderhouden worden, in deze
buurten wordt meer gewandeld als de sociale cohesie van de buurt hoog is (zie Figuur
9).
43
Tabel 18: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten wandelen per
week voor het interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie
Figuur 9: Interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie op wandelen
Tabel 19 toont de F- en p-waarden van de Two-Way ANOVA’s voor fietsen tijdens
transport. Voor fietsen tijdens transport zijn er twee significante interactie-effecten
gevonden tussen de fysieke en sociale omgevingsdeterminanten.
Wandelen (min/week)
Gem ± SD
Sociale cohesie
Laag Hoog
Onderhoud Laag 100 ± 177 159 ± 175
Hoog 132 ± 172 86 ± 109
44
Tabel 19: Overzicht van de interactie-effecten voor fietsen tijdens transport.
Thuis voelen Sociaal netwerk Sociale cohesie
Residentiële
dichtheid
F = 0,456
p = 0,501 F = 0,527
p = 0,469 F = 0,037
p = 0,847
Toegang tot
faciliteiten
F = 0,316
p = 0,575 F = 0,005
p = 0,945 F = 0,001
p = 0,970
Infrastructuur F = 1,521
p = 0,219 F = 1,221
p = 0,271 F = 0,011
p = 0,916
Onderhoud F = 0,766
p = 0,383 F = 0,040
p = 0,843 F = 2,427
p = 0,122
Veiligheid F = 0,033
p = 0,856 F = 0,771
p = 0,382 F = 0,014
p = 0,905
Esthetiek F = 4,834
p = 0,030* F = 0,358
p = 0,551 F = 4,182
p = 0,043*
Connectiviteit F = 0,387
p = 0,535 F = 1,037
p = 0,310 F = 0,185
p = 0,668
*= p<0,05: significant
Het eerste significante interactie-effect is tussen esthetiek en thuis voelen. De
gemiddelden en standaarddeviaties van deze interactie worden weergegeven in Tabel
20. Volwassenen die zich niet thuis voelen in hun buurt, fietsen meer als de esthetiek
van de omgeving laag is. Terwijl volwassenen die zich wel thuis voelen in hun buurt,
meer fietsen als de esthetiek van de omgeving hoog is (zie Figuur 10).
Tabel 20: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten fietsen per week
voor het interactie-effect tussen esthetiek en thuis voelen
Fietsen (min/week)
Gem ± SD
Thuis voelen
Laag Hoog
Esthetiek Laag 116 ± 166 46 ± 88
Hoog 56 ± 109 98 ± 168
45
Figuur 10: Interactie-effect tussen esthetiek en thuis voelen op fietsen
Het tweede significante interactie-effect is tussen esthetiek en sociale cohesie. De
gemiddelden en standaarddeviaties van deze interactie worden weergegeven in Tabel
21. Volwassenen die wonen in een buurt met een hoge esthetiek, fietsen meer als de
sociale cohesie binnen de buurt hoog is. Dit verschil in aantal minuten fietsen voor
sociale cohesie is enkel van toepassing in buurten met een hoge esthetiek en is minder
belangrijk in buurten met een lage esthetiek (zie Figuur 11).
Tabel 21: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten fietsen per week
voor het interactie-effect tussen esthetiek en sociale cohesie.
Fietsen (min/week)
Gem ± SD
Sociale cohesie
Laag Hoog
Esthetiek Laag 83 ± 150 67 ± 93
Hoog 36 ± 58 122 ± 188
46
Figuur 11: Interactie-effect tussen esthetiek en sociale cohesie op fietsen
Tabel 22 toont de F- en p-waarden voor actief transport. Voor de totale hoeveelheid
actief transport is er één significant interactie-effect en is er één trend tot significantie.
Tabel 22: Overzicht van de interactie-effecten voor actief transport (totaal).
Thuis voelen Sociaal netwerk Sociale cohesie
Residentiële
dichtheid
F = 0,924
p = 0,338 F = 1,659
p = 0,200 F = 0,404
p = 0,526
Toegang tot
faciliteiten
F = 0,299
p = 0,586 F = 1,128
p = 0,290 F = 0,178
p = 0,674
Infrastructuur F = 0,290
p = 0,591 F = 0,340
p = 0,561 F = 3,754
p = 0,055*
Onderhoud F = 0,823
p = 0,366 F = 0,346
p = 0,558 F = 4,140
p = 0,044**
Veiligheid F = 1,890
p = 0,172 F = 0,385
p = 0,536 F = 0,748
p = 0,389
Esthetiek F = 1,280
p = 0,260 F = 0,865
p = 0,354 F = 1,716
p = 0,192
Connectiviteit F = 0,498
p = 0,481 F = 0,610
p = 0,436 F = 0,020
p = 0,888
*= p<0,10: trend tot significantie, **= p<0,05: significant
47
Er is een trend tot significantie voor de interactie tussen infrastructuur en sociale
cohesie. De gemiddelden en standaarddeviaties van deze interactie worden weergegeven
in Tabel 23. Volwassenen uit een buurt met een slechte infrastructuur zijn meer fysiek
actief tijdens transport als de sociale cohesie binnen de buurt hoog is. Voor buurten met
een hoge infrastructuur is de sociale cohesie binnen de buurt niet belangrijk voor het
aantal minuten actief transport (zie Figuur 12).
Tabel 23: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten actief transport
per week voor het interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie
Actief transport (min/week)
Gem ± SD
Sociale cohesie
Laag Hoog
Infrastructuur Laag 164 ± 228 333 ± 339
Hoog 183 ± 211 186 ± 226
Figuur 12: Interactie-effect tussen infrastructuur en sociale cohesie op actief
transport
Het interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie op actief transport is
significant. De gemiddelden en standaarddeviaties van deze interactie worden
weergegeven in Tabel 24. Volwassenen uit een buurt die niet goed wordt onderhouden
48
zijn meer fysiek actief voor transport als de sociale cohesie binnen de buurt hoog is. De
invloed van sociale cohesie op actief transport, is minder sterk voor buurten die goed
onderhouden worden (zie Figuur 13).
Tabel 24: Gemiddelden en standaarddeviaties van aantal minuten actief transport
per week voor het interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie
Actief transport (min/week)
Gem ± SD
Sociale cohesie
Laag Hoog
Onderhoud Laag 135 ± 204 295 ± 357
Hoog 202 ± 210 179 ± 151
Figuur 13: Interactie-effect tussen onderhoud en sociale cohesie op actief transport
49
DISCUSSIE
Deze masterproef heeft getracht actief transport bij volwassenen te verklaren aan de
hand van de fysieke en sociale omgeving. Eerst is er gekeken naar hoeveel volwassenen
fysiek actief zijn tijdens transport. Uit het literatuuronderzoek kwam naar voren dat de
meerderheid van de Belgische bevolking onvoldoende fysiek actief is (Tafforeau, 2008;
WHO, 2011). Daarnaast bleek ook uit het literatuuronderzoek dat volwassenen
voornamelijk kiezen voor passieve transportmethoden (De Clercq, Jannsens, & Wets,
2013; Douglas et al., 2011) en dat er relatief weinig wordt gekozen voor wandelen of
fietsen (Vlaamse Overheid, 2012). In tegenstelling tot de literatuur wordt in de
resultaten van deze masterproef gevonden dat volwassenen door actief transport
gemiddeld 28 minuten per dag fysiek actief zijn. Dit levert een belangrijke bijdrage voor
het behalen van de aanbeveling dat volwassenen minstens een half uur per dag matig
fysiek actief moeten zijn voor minstens vijf dagen in de week (Eetexpert, 2012). Dit kan
verklaard worden door het gebruik van verschillende meetmethoden. Binnen deze studie
is fysieke activiteit subjectief gemeten door middel van een vragenlijst. Als
respondenten zelf mogen aangeven hoeveel ze fysiek actief zijn, geeft dit een risico op
sociaal wenselijke antwoorden en overschatting (Macfarlane et al., 2006; Reiser &
Schlenk, 2009; Rzewnicki et al., 2002).
Voor fietsen tijdens transport is er een significant verschil gevonden voor geslacht,
waarbij mannen bijna twee keer zoveel fietsen als vrouwen. Dit stemt overeen met de
literatuur, die zegt dat mannen meer fysiek actief zijn dan vrouwen (Tafforeau, 2008).
Voor leeftijd, geboorteland, opleiding, werkstatus en BMI is er geen significant verschil
tussen het gemiddeld aantal minuten dat volwassenen spenderen aan actief transport. Dit
zou verklaard kunnen worden doordat de vragenlijst door te weinig respondenten is
ingevuld, waardoor te power te laag is om significantie te krijgen.
Volgens het ecologisch model is de fysieke omgeving belangrijk bij het verklaren van
gezondheidsgerelateerd gedrag (Brug et al., 2008). In de literatuur is gevonden dat
factoren uit de fysieke omgeving gerelateerd zijn aan actief transport (Saelens et al.,
2003a). Uit de resultaten van deze masterproef blijkt dat de fysieke
omgevingsdeterminanten gezamenlijk geen significante bijdrage leveren aan het
verklaren van actief transport. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de
50
power van deze studie te laag is om significantie te krijgen. Deze verklaring is ook van
toepassing bij de bespreking van de fysieke omgevingsdeterminanten afzonderlijk.
Uit verschillende studies is gebleken dat een hoge residentiële dichtheid van de
buurtomgeving een positieve invloed heeft op actief transport (Dyck et al., 2012; Hertog
et al., 2006; Saelens et al., 2003a; Sallis et al., 2004; Transportation Research Board,
2005). In de resultaten van deze masterproef wordt dit niet bevestigd, er is geen
significantie gevonden voor de voorspellende waarde van residentiële dichtheid op
actief transport. Er werden enkel trends tot significantie gevonden voor wandelen en
actief transport in totaal. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de residentiële
dichtheid in de online survey, maar met één item is bevraagd en er geen rekening wordt
gehouden met het aantal huizen en inwoners in de buurtomgeving.
In verschillende studies is een positief verband gevonden tussen de nabijheid en actief
transport (Adams et al., 2013; Badland & Schofield, 2005b; Badland et al., 2008;
Hertog et al., 2006; Sallis et al., 2004). In deze masterproef werd onderzocht of de
aanwezigheid van faciliteiten in de buurtomgeving invloed heeft op actief transport. De
resultaten van deze masterproef laten zien dat de aanwezigheid van faciliteiten geen
significante invloed heeft op actief transport. Dit kan verklaard worden doordat de
diversiteit en toegankelijkheid van het landgebruik niet onderzocht zijn binnen deze
studie, terwijl uit de literatuur blijkt dat dit belangrijke concepten zijn van de nabijheid
(Dyck et al., 2012; Saelens et al., 2003a).
In de literatuur zijn er aanwijzingen dat in buurten met een hoge connectiviteit, meer
actief transport plaatsvindt (Sallis et al., 2004; Wendel-Vos et al., 2007). Dit wordt in de
resultaten niet bevestigd, de connectiviteit van de omgeving is geen significante
predictor voor actief transport. Dit kan verklaard worden door het gebruik van
verschillende meetmethoden. In deze studie is connectiviteit van de buurtomgeving een
perceptie van volwassenen en zijn er geen resultaten verzameld door middel van een
objectieve meting.
Voor de wandel- en fietsfaciliteiten is in de literatuur een positief verband gevonden
met actief transport (Adams et al., 2013; Sallis et al., 2004; Transportation Research
Board, 2005). De wandel- en fietsfaciliteiten worden gekarakteriseerd door de
51
beschikbaarheid en kwaliteit van de infrastructuur voor wandelen en fietsen (Dyck et
al., 2011). De beschikbaarheid van infrastructuur is in deze studie geen significante
predictor voor actief transport. Dit zou verklaard kunnen worden doordat enkel de
aanwezigheid van fietspaden in de buurt bevraagd is. De kwaliteit van de infrastructuur
wordt o.a. bepaald door het onderhoud van wandel- en fietspaden (Dyck et al., 2011).
Dit valt onder de schaal ‘onderhoud’, samen met het onderhoud van openbare ruimten
(bijv. speeltuinen, speelplaatsen, parken). In de resultaten levert onderhoud een
significante bijdrage aan het verklaren van wandelen tijdens transport. Indien de
wandelpaden, fietspaden en openbare ruimten van een buurt goed onderhouden worden,
wandelen volwassenen minder voor transport. Dit verband tussen onderhoud en
wandelen, kan moeilijk verklaard worden. Verder onderzoek is nodig om dit verband
vast te kunnen stellen.
In de literatuur is geen duidelijke relatie gevonden tussen esthetiek en actief transport
(Transportation Research Board, 2005). In deze masterproef zijn er trends tot
significantie gevonden voor esthetiek als predictor voor fietsen tijdens transport en de
totale hoeveelheid actief transport. Dit zou verklaard kunnen worden door het gebruik
van verschillende meetmethoden. Verder onderzoek is nodig om de relatie tussen
esthetiek en actief transport te verduidelijken.
Voor verkeersveiligheid en criminaliteit is in de literatuur geen relatie gevonden met
actief transport (Adams et al., 2013). Dit komt overeen met de resultaten van deze
masterproef.
Volgens het ecologisch model is ook de sociale omgeving belangrijk bij het verklaren
van gezondheidsgerelateerd gedrag (Brug et al., 2008). Voor wandelen tijdens transport
en de totale hoeveelheid actief transport leveren de sociale omgevingsdeterminanten
gezamenlijk geen significante bijdrage aan het verklaren van deze gedragingen. De
sociale omgevingsdeterminanten leveren wel een significante bijdrage aan het verklaren
van fietsen tijdens transport. De sociale omgevingsdeterminanten kunnen 3,1% van de
variantie in fietsen tijdens transport verklaren. Om de invloed van sociale
omgevingsdeterminanten op fietsen tijdens transport te kunnen verklaren, wordt er
afzonderlijk gekeken naar de invloed van deze determinanten.
52
Uit het literatuuronderzoek kwam naar voren dat een lage sociaal economische status
gerelateerd is met meer actief transport (Dyck et al., 2010; Giles-Corti & Donovan,
2002; Hoehner et al., 2005; Jurakić et al., 2009), net als het leven in een achtergestelde
buurt (Giles-Corti & Donovan, 2002). Verder zijn er voor sociale steun, sociale
netwerken en sociaal kapitaal geen eenduidige bevindingen betreffende de invloed op
actief transport (Poortinga, 2006; Troped et al., 2003).
In deze studie is gekeken naar de invloed van thuis voelen, sociaal netwerk en sociale
cohesie op actief transport. Er is enkel significantie gevonden voor de voorspellende
waarde van sociale cohesie op fietsen tijdens transport. Hoe hoger de sociale cohesie
binnen de buurt, hoe meer volwassen fietsen voor transport. Een verklaring hiervoor
zou kunnen zijn dat er in buurten met een hoge sociale cohesie, er meer samenhang is
tussen de buurtbewoners en dat volwassenen meer geïntegreerd zijn in de buurt. Dit zijn
buurten waarin volwassenen graag buiten komen en hierdoor eerder zullen kiezen voor
fietsen om zich te verplaatsen. In buurten met een lage sociale cohesie zijn volwassenen
minder graag buiten in hun buurt en kiezen ze minder voor de fiets om zich te
verplaatsen en eerder voor passieve transportmethoden.
Volgens het ecologisch model wordt gedrag beïnvloed door het samengaan van
determinanten van verschillende niveaus en door combinaties van variabelen (De
Bourdeaudhuij et al., 2005). Dit wordt bevestigd door deze masterproef, in de resultaten
zijn vier significante interactie-effecten gevonden tussen fysieke en sociale
omgevingsdeterminanten.
Het eerste significante interactie-effect is tussen infrastructuur en sociale cohesie op
wandelen tijdens transport. In buurten met een hoge sociale cohesie speelt de
infrastructuur een belangrijke rol voor wandelen tijdens transport. De invloed van de
infrastructuur is minder belangrijk in buurten met een lage sociale cohesie. De
infrastructuur is in de vragenlijst slechts met één item bevraagd, waardoor een slechte
infrastructuur gelijk is aan een buurt met weinig fietspaden. Als de sociale cohesie
binnen de buurt hoog is, dan wandelen volwassenen meer als er weinig fietspaden in de
buurtomgeving aanwezig zijn. Terwijl als er veel fietspaden aanwezig zijn, de
volwassenen de helft minder wandelen om zich te verplaatsen. Dit kan verklaard
worden door het positieve verband tussen sociale cohesie en fietsen. Als de sociale
53
cohesie binnen de buurt hoog is en er veel fietspaden aanwezig zijn, dan zullen
volwassenen waarschijnlijk eerder kiezen voor fietsen om zich te verplaatsen in plaats
van wandelen. Terwijl als er weinig fietspaden aanwezig zijn volwassenen meer kiezen
voor wandelen in plaats van fietsen om zich te verplaatsen.
Het tweede significante interactie-effect is tussen esthetiek en thuis voelen op fietsen.
Volwassenen die zich thuis voelen in hun buurt, fietsen meer als de esthetiek van de
buurtomgeving hoog is en fietsen minder als de esthetiek laag is. Maar voor
volwassenen die zich niet thuis voelen binnen hun buurt is dit effect omgekeerd. Deze
volwassenen fietsen meer als de esthetiek van de buurtomgeving laag is en fietsen
minder als deze hoog is.
Het derde significante interactie-effect is tussen esthetiek en sociale cohesie op fietsen
tijdens transport. In buurten met een hoge esthetiek is het aantal minuten dat
volwassenen fietsen afhankelijk van de sociale cohesie binnen de buurt. Deze
volwassenen fietsen meer tijdens transport als de sociale cohesie binnen de buurt hoog
is. In buurten met een lage esthetiek speelt de sociale cohesie binnen de buurt bijna geen
rol. Beide interactie-effecten kunnen moeilijk verklaard worden. Verder onderzoek is
nodig om na te gaan wat de onderliggende mechanismen zijn van deze interactie-
effecten.
Het vierde interactie-effect dat significant is, is tussen onderhoud en sociale cohesie op
actief transport in totaal. Wanneer de buurtomgeving goed onderhouden wordt, heeft
sociale cohesie maar een beperkte invloed op actief transport. Daarentegen speelt
sociale cohesie wel een belangrijke rol voor actief transport in buurten die niet of
minder goed worden onderhouden. Volwassenen zijn meer fysiek actief voor transport
als de sociale cohesie binnen de buurt hoog is en zijn minder fysiek actief voor transport
als de sociale cohesie binnen de buurt laag is. Dit zou verklaard kunnen worden omdat
buurten die niet goed onderhouden zijn, als niet ondersteunend worden ervaren voor
actief transport. Als volwassenen zich dan ook niet verbonden voelen met de buurt, is
dit voor hen een omgeving waarin ze niet graag wandelen en fietsen. Terwijl als ze zich
verbonden voelen met de mensen uit hun buurt, is het voor hen minder belangrijk of de
buurt goed onderhouden is, omdat ze zich vertrouwd voelen binnen hun buurt.
54
Deze interactie-effecten tonen aan dat het belangrijk is om niet alleen te kijken naar de
afzonderlijke invloed van determinanten op actief transport, maar ook naar combinaties
van verschillende types omgevingsdeterminanten. Omdat sommige determinanten
afhankelijk zijn van de aan- of afwezigheid van andere omgevingsfactoren.
Deze studie heeft verschillende sterktes, zo is het een van de eerste studies die de
invloed van de sociale omgeving op actief transport onderzoekt als een apart domein
van fysieke activiteit. Daarnaast houdt deze studie rekening met de principes van het
ecologisch model door verschillende omgevingen te onderzoeken en te kijken naar de
interactie tussen deze omgevingen. Een andere sterkte van deze studie is dat gegevens
verzameld zijn met gevalideerde en betrouwbare vragenlijsten. Ten slotte wordt er bij
alle resultaten een onderscheid gemaakt tussen wandelen, fietsen en de totale
hoeveelheid actief transport. Op deze manier is het mogelijk om voor elke determinant
afzonderlijk te bekijken welk specifiek gedrag ze beïnvloeden.
Anderzijds heeft deze studie heeft ook beperkingen. Ten eerste is het een cross-
sectioneel onderzoek, waardoor er geen causale relaties tussen de determinanten en
actief transport vastgesteld kunnen worden. Ten tweede is er gebruik gemaakt van de
resultaten van een pilootstudie, waarbij de vragenlijst is afgenomen bij een relatief
kleine sample. Hierdoor kan het zijn dat sommige effecten niet gedetecteerd worden
doordat de power te laag is. Verder is de vragenlijst afgenomen bij volwassenen uit één
stad, waardoor de resultaten niet zomaar gegeneraliseerd mogen worden. Daarnaast is in
de vragenlijst slechts een gedeelte van de ALPHA-questionnaire opgenomen, waardoor
er geen volledig beeld van de fysieke omgeving in kaart gebracht kan worden. Enkele
schalen voor de fysieke omgeving die geconstrueerd zijn, missen items en zijn hierdoor
niet volledig. Ten slotte zijn binnen deze studie alle gegevens verzameld met één
vragenlijst en is er geen objectieve informatie verkregen. Een objectieve meting van de
fysieke activiteit en de omgeving zou een goede aanvulling zijn.
55
CONCLUSIE
In België is een groot deel van de volwassenen onvoldoende fysiek actief, waardoor ze
een verhoogd risico lopen op diverse gezondheidsaandoeningen en sterfte. Fysieke
activiteit is essentieel om de gezondheid te bevorderen, daarom is het belangrijk om
volwassenen in staat te stellen dagelijks voldoende fysiek actief te zijn. Dit kan
gerealiseerd worden met behulp van fysieke activiteit tijdens transport. Actief transport
bij volwassenen is een belangrijk onderdeel van de totale hoeveelheid fysieke activiteit
en levert een grote bijdrage aan het behalen van de gezondheidsnorm.
Actief transport bij volwassenen kan verklaard worden door enkele factoren uit de
fysieke en sociale buurtomgeving. Volwassenen wandelen meer voor transport in een
buurt die slecht onderhouden is. De sociale omgeving waarbinnen volwassenen wonen
beïnvloed voornamelijk de hoeveelheid dat volwassenen fietsen voor transport. Indien
de sociale cohesie van de buurt hoog is, heeft dit een positieve invloed op fietsen tijdens
transport bij volwassenen.
Actief transport kan verklaard worden door de fysieke en sociale omgeving
afzonderlijk, maar ook door het samengaan van deze verschillende omgevingstypes. Er
zijn vier significante interactie-effecten gevonden in deze masterproef. Als eerste is de
sociale cohesie binnen de buurtomgeving alleen belangrijk voor wandelen tijdens
transport als de buurt weinig fietspaden heeft. Verder is fietsen tijdens transport
afhankelijk van de interactie tussen esthetiek en thuis voelen. Indien men zich niet thuis
voelt en de esthetiek laag is of als men zich wel thuis voelt en de esthetiek hoog is,
fietsen volwassenen meer voor transport. Daarnaast wordt fietsen in buurten met een
hoge esthetiek, beïnvloed door de sociale cohesie, waarbij volwassenen meer fietsen als
de sociale cohesie binnen de buurt hoog is. Ten slotte is de invloed van sociale cohesie
op actief transport in totaal, alleen van toepassing in buurten die slecht onderhouden
zijn.
Relevantie voor de praktijk en aanbevelingen
Bij het ontwikkelen van toekomstige interventies om actief transport bij volwassenen te
bevorderen, is het belangrijk dat de interventie gericht is op fysieke en sociale
omgevingsfactoren. Daarnaast is het belangrijk om interventies specifiek aan te passen
per doelgroep, omdat sommige factoren slechts van belang zijn bij specifieke groepen.
56
Deze masterproef heeft gekeken naar de invloed van de omgeving op actief transport,
maar om de relatie tussen de omgevingsdeterminanten en actief transport vast te kunnen
stellen is aanvullend onderzoek nodig. Bij volgend onderzoek is het belangrijk dat er
voldoende respondenten deelnemen aan het onderzoek, zodat de power groot genoeg is
om effecten aan te kunnen tonen.
Voor toekomstig onderzoek kan het interessant zijn om de volledige omgeving in kaart
te brengen en de invloed van de gehele omgeving op actief transport te onderzoeken.
Naast de fysieke en de sociale omgeving kunnen ook de politieke en de economische
omgeving gedrag beïnvloeden. Daarnaast kijkt deze studie alleen naar de directe
buurtomgeving, maar zoals het ecologisch model aangeeft zijn er meerdere niveaus van
de omgeving die gedrag kunnen beïnvloeden. Ook is het belangrijk om de interactie
tussen de types en niveaus van omgevingsinvloeden verder te onderzoeken.
Ten slotte is actief transport maar één domein van fysieke activiteit. Bij het bevorderen
van fysieke activiteit is het belangrijk om ook onderzoek te doen naar andere domeinen
van fysieke activiteit, zoals fysieke activiteit in de vrije tijd, in het huishouden en op het
werk.
57
LITERATUURLIJST
Adams, E., Goodman, A., Sahlqvist, S., Bull, F., & Oglivie, D. (2013). Correlates of
walking and cycling for transport and recreation: factor structure, reliability and
behavioural associations of the perceptions of the environment in the
neighbourhood scale (PENS). The international journal of behavioural nutrion
and physical activity, 10 (87), 1-15.
Ainsworth, B., Haskell, W., Herrman, S., Meckes, N., Basset, D., Tudor-Locke, C., et
al. (2011). 2011 Compendium of Physical Activities: A Second Update of Codes
and MET Values. Medicine & Science in Sports & Exercise, 1575-1581.
Badland, H., & Schofield, G. (2005a). The Built Environment and Transport-Related
Physical Activity: What We Do and Do Not Know. Journal of Physical Activity
and Health, 2, 433-442.
Badland, H., & Schofield, G. (2005b). Transport, urban design, and physical activity: an
evidence based update. Transportation Research Part D: Transport and
Environment, 10(3), 177-196.
Badland, H., Schofield, G., & Garrett, N. (2008). Travel behavior and objectively
measured urban design variables: Associations for adults traveling to work.
Health & Place, 14, 85-95.
Ball, K., Timperio, A., Salmon, J., Giles-Corti, B., Robert, R., & Crawford, D. (2007).
Personal, social and environmental determinants of educational inequalities in
walking: a multilevel study. Journal of Epidemiology & Community Health, 61,
108-114.
Beenackers, M. (2013). Physical activity: the interplay between individual and
neighbourhood factors. Rotterdam: Erasmus University.
Bellavia, A., Bottai, M., Wolk, A., & Orsini, N. (2013). Physical activity and mortality
in a prospective cohort of middle-aged and elderly men – a time perspective.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 10, 94.
58
Berlin, J., Storti, K., & Brach, J. (2006). Using Activity Monitors to Measure Physical
Activity in Free-Living Conditions. Physical Therapy, 86 (8), 1137-1145 .
Brug, J., Assema, P. v., & Lechner, L. (2008). Gezondheidsvoorlichting en
gedragsverandering. Een planmatige aanpak. Van Gorcum: Assen.
Butte, N., Ekelund, U., & Westerterp, K. (2012). Assessing Physical Activity Using
Wearable Monitors: Measures of Physical Activity. the American College of
Sports Medicine., 5-12.
Caspersen, C., Powell, K., & Christensen, G. (1985). Physical activity, exercise and
physical fitness: definitions and distinctions for health-related research. Public
Health Reports, 100(2), 126-131.
Corder, K., Brage, S., & Ekelund, U. (2007). Accelerometers and pedometers:
methodology and clinical application. Current Opinion in Clinical Nutrition and
Metabolic Care, 10 (5), 597–603.
Craig, C., Marshall, M., Sjöström, A., Bauman, M., Booth, B., Ainsworth, M., et al.
(2003). International Physical Activity Questionnaire: International Physical
Activity Questionnaire:. Medicine & science in sports & exercise, 1381-1395.
De Bourdeaudhuij, I., & Bouckaert, J. (2000). Samenleving & sport: fysieke activiteit en
gezondheid. Brussel: Koning Boudewijnstichting.
De Bourdeaudhuij, I., & Rzewnicki, R. (2001). Determinanten van fysieke activiteit.
Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen, 75-89.
De Bourdeaudhuij, I., Teixeira, P., Cardon, G., & Deforche, B. (2005). Environmental
and psychosocial correlates of physical activity in Portuguese and Belgian
adults. Public Health Nutrition, 8(7), 886-895.
De Clercq, K., Jannsens, D., & Wets, G. (2013). Onderzoek verplaatsingsgedrag
Vlaanderen 4.4. Hasselt: Instituut voor Mobiliteit.
59
Ding, D. (2013). Perceived neighborhood environment and physical activity in 11
countries: Do associations differ by country? The international journal of
behavioural nutrition and physical activity, 10 (57), 1-11.
Douglas, M., Watkins, S., Gorman, D., & Higgins, M. (2011). Are cars the new
tobacco? Journal of Public Health, 33(2), 160-169.
Dyck, D. v., Cardon, G., Deforche, B., Giles-Corti, B., Sallis, J., & Owen, N. (2011).
Environmental and Psychosocial Correlates of Accelerometer-Assessed and
Self-Reported Physical Activity in Belgian Adults. International Journal of
Behavioral Medicine, 235-245.
Dyck, D. v., Cardon, G., Deforche, B., Sallis, J., Owen, N., & Bourdeaudhuij, I. d.
(2010). Neighborhood SES and walkability are related to physical activity
behavior in Belgian adults. Preventive medicine, 74-79.
Dyck, D. v., Cerin, E., Conway, T., Bourdeaudhuij, I. d., Owen, N., Kerr, J., et al.
(2012). Perceived neighborhood environmental attributes associated with adults’
transport-related walking and cycling: Findings from the USA, Australia and
Belgium. The international journal of behavioural nutrion and physical activity,
9 (70), 1-14.
Eetexpert. (2012). Vlaamse consensustekst in verband met evenwichtige voeding en
beweging, ten behoeve van zorgverstrekkers. Brussel: Ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin.
Giles-Corti, B., & Donovan, R. (2002). Socioeconomic status differences in recreational
physical activity levels and real and perceived access to a supportive physical
environment. Preventive medicine, 35, 601-611.
Glorieux, I., Sanctobin, S., Tienoven, T. v., & Vandeweyer, J. (2011). Resultaten
publieksbevraging mobiliteitsplan Vlaanderen. Brussel: Vrije Universiteit
Brussel, Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR .
60
Hashim, H. (2012). The Roles of Social Support and Physical Activity Participatio
namong Western Australian Adolescents. Pertanika Journal of Social Sciences
& Humanities, 147-153.
Haskell, W., Lee, I., Pate, R., Powell, K., Blair, S., Franklin, B., et al. (2007). Physical
Activity and Public Health: Updated Recommendation for Adults From the
American College of Sports Medicine and the American Heart Association.
Circulation, 116, 1083-1093.
HEPA. (2001). Statements en aanbevelingen omtrent ‘de gezondheidsbevorderende
fysieke activiteit voor de Belgisch bevolking’ geformuleerd door de HEPA-
GROEP naar het beleid en het onderzoek. Vlaams Tijdschrift voor
Sportgeneeskunde & -Wetenschappen, speciale uitgave, 103-112.
Hertog, F. d., Bronkhorst, M., Moerman, M., & Wilgenburg, R. v. (2006). De Gezonde
Wijk. Een onderzoek naar de relatie tussen fysieke wijkkenmerken en
lichamelijke activiteit. Amsterdam: EMGO Instituut.
Hoehner, C., Brennan Ramirez, L., Elliott, M., Handy, S., & Brownson, R. (2005).
Perceived and objective environmental measures and physical activity among
urban adults. American Journal of Preventive Medicine, 28 (2), 105-116.
Jurakić, D., Pedisić, Z., & Andrijasević, M. (2009). Physical activity of Croatian
population: cross-sectional study using International Physical Activity
Questionnaire. Croatian Medical Journal, 165-173.
Kremers, S., Bruijn, G. d., Visscher, T., Mechelen, W. v., Vries, N. d., & Brug, J.
(2006). Environmental influences on energy balance-related behaviors: A duel-
process view. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical
activity, 3(1), 1-10.
Legh-Jones, H., & Moore, S. (2012). Network social capital, social participation, and
physical inactivity in an urban adult population. Social Science & Medicine, 74
(9), 1362-1367.
61
Macfarlane, D., Lee, C., Ho, E., Chan, K., & Chan, D. (2006). Convergent validity of
six methods to assess physical activity in daily life. Appl Physiol, 101, 1328-
1334.
Mantilla Toloza, S., & Gómez-Conesa, A. (2007). International Physical Activity
Questionnaire. An adequate instrument in populationphysical activity
monitoring. Rev Iberoam Fisioter Kinesol, 10(1), 48-52.
Marshall, A., Miller, Y., Burton, N., & Brown, W. (2010). Measuring total and domain-
specific sitting: a study of reliability and validity. Medicine and Science in
Sports and Exercise, 42 (6) , 1094-1102.
McNeill, L., Kreuter, M., & Subramanian, S. (2006). Social environment and physical
activity: a review of concepts and evidence. Social Science & Medicine, 63,
1011-1022.
Meester, F. d., Dyck, D. v., Bourdeaudhuij, I. d., Deforche, B., & Cardon, G. (2013).
Does the perception of neighborhood built environmental attributes influence
active transport in adolescents? International Journal Of Behavioral Nutrition
and Physical Activity, 10, 38.
Mindell, J., Watkins, S., & Cohen, J. (2011). Health on the Move 2. Policies for health
promoting transport. Stockport: Transport and Health Study Group,.
Molina-Garcia, J., Castillo, I., & Pablos, C. (2009). Determinants of leisure-time
physical activity and future intention to practice in Spanish college students. The
Spanish Journal of Psychology, 12(1), 128-137.
Morrens, B. (2008). Sociaal kapitaal en gezondheid: een overzicht van de recente
onderzoeksliteratuur. Tijdschrift voor Sociologie, 138-157.
Pate, R., Pratt, M., Blair, S., Haskell, W., Macera, C., Bouchard, C., et al. (2007).
Physical Activity and Public HealthA Recommendation From the Centers for
Disease Control and Prevention and the American College of Sports Medicine.
JAMA, 273(5), 402-407.
62
Polit, D., & Beck, C. (2008). Nursing Research. Appraising Evidence for Nursing
Practice. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins.
Poortinga, W. (2006). Perceptions of the environment, physcial activity, and obesity.
Social Science & Medicine, 63 (11), 2835-2846.
Poppel, M. v., Chinapaw, M., Mechelen, W. v., & Terwee, C. (2010). Physical activity
questionnaires for adults: a systematic review of measurement properties. Sports
Med, 40(7), 565-600.
Reiser, L., & Schlenk, E. (2009). Clinical use of physical activity measures. Journal of
the American Academy of Nurse Practioners, 21 (2), 87-94.
Rojas-Rueda, D., Nazella, A. d., Texidó, O., & Nieuwenhuijsen, M. (2013). Health
impact assessment of increasing public transport and cycling use in Barcelona:
A morbidity and burden of disease approach. Preventive Medicine, 573-579.
Rooney, B., Smalley, K., Larson, J., & Havens, S. (2003). Is knowing enough?
Increasing physical activity by wearing a pedometer. Wisconsin Medical
Journal, 102 (4), 31-36.
Ruijsbroek, J., & Droomers, M. (2008, December 16). Sociale omgeving en gezondheid.
Opgehaald van Nationaal Kompas Volksgezondheid:
http://www.nationaalkompas.nl/thema-s/gezondheidsachterstanden/thema-
s/sociale-omgeving-en-gezondheid/
Rzewnicki, R., Auweele, Y. V., & Bourdeaudhuij, I. D. (2002). Addressing
overreporting on the International Physical Activity Questionnaire (IPAQ)
telephone survey with a population sample. Public Health Nutrition, 6 (3), 299-
305.
Sabia, S., Dugravot, A., Kivimaki, M., Brunner, E., Shipley, M., & Singh-Manoux, A.
(2012). Effect of Intensity and Type of Physical Activity on Mortality: Results
From the Whitehall II Cohort Study. American Journal of Public Health, 102(4),
698-704.
63
Saelens, B., Sallis, J., & Frank, L. (2003a). Environmental correlates of walking and
cycling: Findings from the transportation, urban design, and planning literatures.
Annals of Behavioral Medicine, 25(2), 80-91.
Saelens, B., Sallis, J., Black, J., & Chen, D. (2003b). Neighborhood-Based Differences
in Physical Activity: An Environment Scale Evaluation. American Journal of
Public Health, 93 (9), 1552-1558.
Sallis, J., Frank, L., Saelens, B., & Kraft, M. (2004). Active transportation and physical
activity: opportunities for collaboration on transportation and public health
research. Transportation Research, 249-268.
Saris, C., Kremers, S., Assema, P. v., Hoefnagels, C., Droomers, M., & Vries, N. d.
(2013). What moves them? Active transport amon inhabitants of Dutch deprived
districts. Journal of Obesity, 1-7.
Simons, D., Clarys, P., Bourdeaudhuij, I. d., Geus, B. d., Vandelanotte, C., & Deforche,
B. (2013). Factors influencing mode of transport in older adolescents: a
qualitative study. BMC Public Health, 10.
Spence, J., & Lee, R. (2003). Toward a comprehensive model of physical activity.
Psychology of Sport and Exercise, 4, 7-24.
Spittaels, H., Verloigne, M., Gidlow, C., Gloanec, J., Titze, S., Foster, C., et al. (2010).
Measuring physical activity-related environmental factors: reliability and
predictive validity of the European environmental questionnaire ALPHA.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity , 7 (48), 1-
19.
SPOTLIGHT. (2014, Maart 11). Sustainable prevention of obesity through integrated
strategies . Opgehaald van SPOTLIGHT: http://www.spotlightproject.eu/
Stahl, T., Rütten, A., Nutbeam, D., Bauman, A., Kannas, L., Abel, T., et al. (2001). The
importance of the social environment for physically active lifestyle — results
from an international study. Social Science & Medicine, 52 (1), 1-10.
64
Stel, J. v. (2010). Fysieke activiteit. In S. v. Rooijen, & J. v. Weeghel, Psychiatrische
rehabilitatie: Jaarboek 2011-2012 Tweejaarlijks state-of-the-art overzicht van
wetenschap en praktijk (pp. 151-166). Amsterdam: SPW.
Swinburn, B., Egger, G., & Raza, F. (1999). Dissecting obesogenic environments: the
development and application of a framework for identifying and prioritizing
environmental interventions for obesity. Preventive Medicine, 29 (6.1), 563-570.
Tafforeau, J. (2008). Gezondheidsenquête: Lichaamsbeweging. Brussel:
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.
Transportation Research Board. (2005). Does the Built Environment Influence physical
activity? Washington: the National Academy of Sciences.
Troped, P., Saunders, R., Pate, R., Reininger, B., & Addy, C. (2003). Correlates of
recreational and transportation physical activity among adults in a New England
community. Preventive medicine, 37 (4), 304-310.
Tudor-Locke, C., Williams, J., Reis, J., & Pluto, D. (2004). Utility of pedometers for
assessing physical activity: convergent validity. Sports Medicine, 32, 795-808.
Tuyckom, C. v., & Scheerder, J. (2010). Sport for all? Insight into stratification and
compensation mechanisms of sporting activity in the EU-27. Sport, education
and Society, 15 (4), 495-512.
Vandelanotte, C., Bourdeaudhuij, I. D., Philippaerts, R., Sjöström, M., & Sallis, J.
(2005). Reliability and Validity of a Computerized and Dutch Version of the
International Physical Activity Questionnaire (IPAQ). Journal of Physical
Activity & Health, 2 (1), 63.
Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2005). Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht:
Uitgeverij Lemma.
Vlaamse Overheid. (2012). odale verdeling (hoofdvervoerswijze) voor het woon-
werkverkeer en het woon-schoolverkeer, in %. Opgehaald van Studiedienst van
de Vlaamse regering:
65
http://www4.vlaanderen.be/sites/svr/cijfers/Exceltabellen/mobiliteit/bereikbaarh
eid/MOBIALGE028.xls
Wendel-Vos, W. (2013, September 26). Wat is lichamelijke activiteit? Opgehaald van
Nationaal Kompas Volksgezondheid:
http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke
-activiteit/wat-is-lichamelijke-activiteit/
Wendel-Vos, W., Droomers, M., Kremers, S., Brug, J., & Lenthe, F. v. (2007). Potential
environmental determinants of physical activity in adults: A systematic review.
Obesity Reviews, 8(5), 425-440.
Wendel-Vos, W., Schuit, J., Niet, R. d., Boshuizen, H., Saris, W., & Kromhout, D.
(2004). Factors of the Physical Environment Associated with Walking and
Bicycling. The American College of Sports Medicine, 36(4), 725-730.
WHO. (2009). Global health risks: Mortality and burden of disease attributable to
selected major risks. Geneva: World Health Organisation.
WHO. (2010). Global recommendations on physical activity for health. Geneva: World
Health Organization.
WHO. (2011, April 4). Prevalence of insufficient physical activity, ages 15+, age
standardized: Both sexes, 2008. Opgehaald van World Health Organisation:
http://gamapserver.who.int/gho/interactive_charts/ncd/risk_factors/physical_ina
ctivity/atlas.html
WHO. (2013). Global Strategy on Diet, Physical Activity and Health . Opgehaald van
World Health Organization:
http://www.who.int/dietphysicalactivity/pa/en/index.html
66
BIJLAGEN
Bijlage I: Brief voor Dienst Bevolking Dendermonde…………………………………67
Bijlage II: Uitnodigingsbrief voor deelname onderzoek……………………………….68
Bijlage III: Herinneringsbrief voor deelname onderzoek………………………………70
Bijlage IV: Vragenlijst………………………………………………………………….72
67
Bijlage I: Brief voor Dienst Bevolking Dendermonde
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen
Prof. Dr. I. De Bourdeaudhuij
Watersportlaan 2
9000 Gent
Tel : 09 264 63 11 Fax : 09 264 64 84
Aan: De heer Piet Buyse
Dienst Bevolking
Leo Bruynincxstraat 18
9200 Dendermonde
Geachte heer Buyse,
Recent heeft de Universiteit Gent een cross-sectionele studie opgestart om het verband na te
gaan tussen de omgeving en de mate van fysieke activiteit, zit -en eetgedrag van de Vlaamse
bevolking. De studie werd opgesteld door de Europese Commissie en maakt deel uit van het
grotere SPOTLIGHT-project.
Om inwoners van Dendermonde uit te nodigen om deel te nemen aan de studie, hadden we
hiervoor graag de toestemming gevraagd aan het College van Burgemeester en Schepenen om
een at random steekproef te trekken uit de bevolking van Dendermonde met name van
volwassenen (geboren tussen 1944-1994). Graag hadden we de namen, geslacht,
geboortedatums en adresgegevens van 1.000 personen ter beschikking gekregen. Het onderzoek
omvat het invullen van een online vragenlijst, waarin gepeild wordt naar het eetgedrag, het
zitgedrag en de mate waarin iemand fysiek actief is. Verder wordt ook gepeild naar de
bevindingen van de deelnemers in verband met de buurt waarin ze wonen.
Om in overeenstemming te zijn met artikel 9 van de Wet van 8 december 1992 op de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de registratie van
persoonsgegevens worden onze steekproeven geregistreerd bij het Openbaar Register dat
bijgehouden wordt door de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer te
Brussel, onder het registratienummer 001836664.
Indien u nog verdere vragen hebt, kan u met mij contact opnemen op bovenstaand
telefoonnummer of emailadres ([email protected]) en kosten verbonden aan het
trekken van de steekproef mogen gefactureerd worden op: Vakgroep Bewegings- en
Sportwetenschappen, Prof. De Bourdeaudhuij, Watersportlaan 2, 9000 Gent.
Met bijzondere hoogachting,
Prof. I. De Bourdeaudhuij
Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen
68
Bijlage II: Uitnodigingsbrief voor deelname onderzoek
Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen
Gent, 28 november 2013
UITNODIGING DEELNAME EUROPEES ONDERZOEK: INVULLEN VRAGENLIJST
Geachte mevrouw/meneer,
Hoe denkt u over uw buurt? Hoe ervaart u uw gezondheid? Wat vindt u van de voorzieningen in uw buurt?
Om te weten hoe mensen in Dendermonde tegen hun buurt aankijken, heeft de Universiteit Gent een
vragenlijst ontwikkeld die in verschillende Europese landen zal worden afgenomen.
Graag zouden we uw medewerking willen vragen om deze vragenlijst in te vullen. U vindt de vragenlijst
terug door de surfen naar www.spotlightsurvey.eu/be. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 20
minuten.
U bent belangrijk voor ons
Uw deelname aan dit onderzoek is voor ons van groot belang. Het zal ons in staat stellen een duidelijk
beeld te vormen van welke factoren in de omgeving invloed hebben op verschillende gedragingen zoals
fysieke activiteit, zitten en eetgedrag. Op die manier kunnen we aanbevelingen ontwikkelen om uw buurt
aantrekkelijker en gezonder te maken.
Win een fiets!
Indien u de online vragenlijst volledig heeft ingevuld, maakt u kans op een
plooifiets ter waarde van 159,95 €.
Vertrouwelijk
Wij benadrukken dat deelname op vrijwillige basis gebeurt. Verder zullen de
verzamelde gegevens met de nodige discretie worden behandeld en uitsluitend voor bovenstaand
wetenschappelijk onderzoek worden aangewend. Dit is conform de Belgische wet van 8 december 1992
en de Belgische wet van 22 augustus 2002. De gegevens worden vertrouwelijk en enkel door de
onderzoeksgroep verwerkt. Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor
Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent. In geen geval dient u de goedkeuring door de Commissie
voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot deelname aan deze studie.
69
Heeft u nog vragen?
Indien u nog vragen hebt, dan kan u contact opnemen met Drs. Sofie Compernolle via het
telefoonnummer 09-264 63 21 (tijdens kantooruren), of via e-mail: [email protected]. Als u niet
beschikt over internet, of de vragenlijst liever op papier invult, kan u contact opnemen om een papieren
vragenlijst aan te vragen die u dan per post zal worden toegestuurd.
U doet ons een groot plezier als u een van de komende dagen de vragenlijst invult. Wij danken u alvast
voor uw tijd en medewerking.
Met vriendelijke groeten,
Prof. Dr. Ilse De Bourdeaudhuij
Drs. Sofie Compernolle
Contactgegevens:
Sofie Compernolle
Universiteit van Gent
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Vakgroep Bewegings- en sportwetenschappen
Watersportlaan 2, 9000 Gent
Tel.: 09/264 63 21
GSM: 0495/756286
E-mail: [email protected]
70
Bijlage III: Herinneringsbrief voor deelname onderzoek
Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen
Gent, 13 december 2013
HERINNERING: UITNODIGING DEELNAME EUROPEES ONDERZOEK – INVULLEN VRAGENLIJST
Geachte mevrouw/meneer,
Enkele weken geleden nodigden wij u uit om een vragenlijst in te vullen. Via deze vragenlijst willen we
enerzijds te weten komen hoe inwoners van Dendermonde tegen hun buurt aankijken, en anderzijds hoe
inwoners van Dendermonde zich gedragen in hun buurt. Indien u deze vragenlijst reeds hebt ingevuld, dan
willen wij u van harte bedanken. Indien u de vragenlijst nog niet hebt ingevuld, dan hopen wij dat u alsnog
even tijd kunt vrijmaken om de vragenlijst in te vullen.
Vragenlijst invullen
U kunt de vragenlijst terugvinden door de surfen naar www.spotlightsurvey.eu/be. Het invullen van de
vragenlijst duurt ongeveer 20 minuten.
U bent belangrijk voor ons
Uw deelname aan dit onderzoek is voor ons van groot belang. Het zal ons in staat stellen een duidelijk
beeld te vormen van welke factoren in de omgeving invloed hebben op verschillende gedragingen zoals
fysieke activiteit, zitten en eetgedrag. Op die manier kunnen we aanbevelingen ontwikkelen om uw buurt
aantrekkelijker en gezonder te maken.
Win een fiets!
Indien u de online vragenlijst volledig heeft ingevuld, maakt u kans op een
plooifiets ter waarde van 159,95 €.
Vertrouwelijk
Wij benadrukken dat deelname op vrijwillige basis gebeurt. Verder zullen de
verzamelde gegevens met de nodige discretie worden behandeld en uitsluitend voor bovenstaand
wetenschappelijk onderzoek worden aangewend. Dit is conform de Belgische wet van 8 december 1992
en de Belgische wet van 22 augustus 2002. De gegevens worden vertrouwelijk en enkel door de
onderzoeksgroep verwerkt. Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor
71
Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent. In geen geval dient u de goedkeuring door de Commissie
voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot deelname aan deze studie.
Heeft u nog vragen?
Indien u nog vragen hebt, dan kan u contact opnemen met Drs. Sofie Compernolle via het
telefoonnummer 09-264 63 21 (tijdens kantooruren), of via e-mail: [email protected]. Als u niet
beschikt over internet, of de vragenlijst liever op papier invult, kan u contact opnemen om een papieren
vragenlijst aan te vragen, die u dan per post zal worden toegestuurd.
U doet ons een groot plezier als u een van de komende dagen de vragenlijst invult. Wij danken u alvast
voor uw tijd en medewerking.
Met vriendelijke groeten,
Prof. Dr. Ilse De Bourdeaudhuij
Drs. Sofie Compernolle
Contactgegevens:
Sofie Compernolle
Universiteit van Gent
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Vakgroep Bewegings- en sportwetenschappen
Watersportlaan 2, 9000 Gent
Tel.: 09/264 63 21
GSM: 0495/756286
E-mail: [email protected]
72
Bijlage IV: Vragenlijst
Beste mevrouw/meneer,
Bedankt dat u de tijd wil nemen om de SPOTLIGHT vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst
gaat over u en uw huishouden, wat u van uw buurt vindt, waar u heen gaat en wat u doet in uw
buurt. Uw antwoorden zijn belangrijk voor ons omdat zij ons helpen aanbevelingen te
ontwikkelen om uw buurt aantrekkelijker en gezonder te maken.
Denk eraan:
We willen weten wat ú denkt
Er zijn geen goede of foute antwoorden
Alles wat u invult zal strikt vertrouwelijk worden behandeld en uw antwoorden zullen niet herleidbaar zijn naar uw naam of adres
Om de resultaten zo volledig mogelijk te maken zouden we het op prijs stellen als u geen
vragen overslaat. Als u vragen heeft over de vragenlijst of ons onderzoek dan kunt u ons bellen
op 09/2646321.
Voor uw deelname hebben we uw toestemming nodig.
Ik verklaar dat:
ik de uitnodigingsbrief met informatie heb gelezen en weet welk telefoonnummer ik kan
bellen als ik vragen heb
ik ermee instem om mee te doen aan de studie.
Handtekening:
73
1. Wat is uw geslacht?
Ο man Ο vrouw
2. In welk jaar bent u geboren? 19……
3. Welke van de onderstaande opties past het best bij u?
Ο Ik ben op dit moment werkzaam
Ο Ik ben op dit moment niet werkzaam
Ο Ik ben met pensioen
Ο Ik volg een opleiding
Ο Ik ben huisman/huisvrouw
Indien u momenteel niet werkzaam bent, op pensioen bent of huisman/-vrouw bent, dient
u de vragen die verband houden met uw job niet in te vullen.
4-5. Hoeveel uur per week werkt u en/of volgt u een opleiding? Ο 0-10 Ο 31-40 Ο 11-20 Ο 41-50 Ο 21-30 Ο meer dan 50 6. Hoe lang woont u reeds in deze buurt? Ο 1 jaar of minder Ο 6 jaar Ο 2 jaar Ο 7 jaar Ο 3 jaar Ο 8 jaar Ο 4 jaar Ο 9 jaar Ο 5 jaar Ο 10 jaar of meer 7. Spendeert u het grootste deel van uw vrije tijd in uw buurt?
Ο Ja Ο Nee
8. Welk van volgende stellingen reflecteert best uw huidige situatie?
Ο Ik zou graag in deze buurt blijven wonen
Ο Ik zou graag verhuizen naar een andere buurt, en ben van plan dit binnenkort
te doen
Ο Ik zou graag verhuizen naar een andere buurt, maar kan niet omwille van
financiële redenen
Ο Ik zou graag verhuizen naar een andere buurt, maar ik kan niet omwille van
een andere reden (familie, werk, etc.)
Ο Ik heb geen specifieke wensen in verband met verhuizen of niet verhuizen
9. Welke factoren hebben uw keuze om in deze buurt te wonen beïnvloed? Duid voor elke reden een vakje aan.
Ja Nee
de aankoopprijs/huurprijs Ο Ο
de afstand tot werk of school Ο Ο
de aanwezigheid van bars/restaurants Ο Ο
het is een veilige en aantrekkelijke buurt
Ο Ο
er is gemakkelijke toegang tot openbaar vervoer
Ο Ο
het is gemakkelijk om naar winkels en voorzieningen (bijvoorbeeld een bank, postkantoor) te wandelen
Ο Ο
het is dicht bij recreatiemogelijkheden, Ο Ο
74
parken of sportfaciliteiten
mijn vrienden/familie wonen dichtbij Ο Ο
Andere, namelijk:…………………………………………………………………………………………………
10-12. Welke van de volgende winkels of voorzieningen zijn er aanwezig in de buurt zoals u die net heeft getekend? Als u aangeeft dat bepaalde winkels of voorzieningen aanwezig zijn, geef dan ook aan of u deze winkel of voorziening in de laatste maand gebruikt/bezocht heeft.
Aanwezig en gebruikt/bezocht
Aanwezig en niet gebruikt/bezocht
Niet aanwezig
Supermarkt Ο Ο Ο
Buurtwinkels (groentewinkel, bakker, slager, etc.)
Ο Ο Ο
Winkelcentrum Ο Ο Ο
Restaurant, café, bar Ο Ο Ο
Fast-food restaurant of take-away
Ο Ο Ο
Recreatiegebied (park, speelveld, etc.)
Ο Ο Ο
Vrijetijdsvoorziening zoals sporthal of zwembad
Ο Ο Ο
U schiet goed op……ga zo door! 13. Geef aan in welke mate u het eens bent met onderstaande beweringen: Geheel niet
mee eens Niet me
eens Mee eens Mee
oneens Niet van
toepassing
Verse groenten en fruit zijn gemakkelijk verkrijgbaar in mijn buurt
Ο Ο Ο Ο Ο
Fastfood is gemakkelijk verkrijgbaar in mijn buurt
Ο Ο Ο Ο Ο
Er is veel reclame voor eten en voedingsmiddelen in mijn buurt
Ο Ο Ο Ο Ο
Er zijn fietspaden in mijn buurt Ο Ο Ο Ο Ο
Er is veel druk verkeer in mijn buurt Ο Ο Ο Ο Ο
De fietspaden in mijn buurt zijn goed onderhouden
Ο Ο Ο Ο Ο
De voetpaden in mijn buurt zijn goed onderhouden
Ο Ο Ο Ο Ο
Drukke straten in mijn buurt hebben voldoende zebrapaden en verkeerslichten om wandelaars te helpen oversteken
Ο Ο Ο Ο Ο
De speeltuinen, speelplaatsen, parken of andere openbare ruimtes in mijn buurt zijn goed onderhouden
Ο Ο Ο Ο Ο
Mijn buurt is een aangename buurt om in te wandelen of te fietsen
Ο Ο Ο Ο Ο
Mijn buurt is over het algemeen vrij van zwerfvuil, afval of graffiti
Ο Ο Ο Ο Ο
De lucht in mijn buurt is vervuild Ο Ο Ο Ο Ο
De snelheid van het verkeer in mijn buurt is meestal laag
Ο Ο Ο Ο Ο
Er is veel criminaliteit in mijn buurt Ο Ο Ο Ο Ο
Ik heb keuzes uit verschillende routes om te wandelen of te fietsen
Ο Ο Ο Ο Ο
75
in mijn buurt
Er zijn veel vrijstaande woningen in mijn buurt
Ο Ο Ο Ο Ο
14. Heeft u een fiets? Ο Ja Ο Nee 15. Heeft u een tuin of terras? Ο Ja Ο Nee 16. Bezit uw huishouden (tenminste) één auto? Ο Ja Ο Nee 17. Hoeveel beeldschermen zijn er in uw huishouden? (Met beeldschermen bedoelen we pc’s, laptops, televisies, computer tablets etc.) Ο Geen Ο 8 Ο 1 Ο 9 Ο 2 Ο 10 Ο 3 Ο 11 Ο 4 Ο 12 Ο 5 Ο 13 Ο 6 Ο 14 Ο 7 Ο 15 of meer
18. In welke mate bent u het eens met de volgende stellingen? Geeft u alstublieft één antwoord per stelling.
Helemaal niet mee eens
Niet mee eens
Neutraal Mee eens
Helemaal mee eens
Mensen in deze buurt kennen elkaar nauwelijks
Ο Ο Ο Ο Ο
Ik bezoek mijn buren vaak in hun huis
Ο Ο Ο Ο Ο
Ik voel me vaak alleen in deze buurt
Ο Ο Ο Ο Ο
Mijn buren komen bij mij op bezoek als ik jarig ben
Ο Ο Ο Ο Ο
Mensen in deze buurt hebben dezelfde normen en waarden
Ο Ο Ο Ο Ο
Ik voel me thuis in deze buurt Ο Ο Ο Ο Ο
Als ik de mogelijkheid had, zou ik verhuizen naar een andere buurt
Ο Ο Ο Ο Ο
De meeste mensen in deze buurt zijn te vertrouwen
Ο Ο Ο Ο Ο
De mensen in deze buurt gaan op een aangename manier met elkaar om
Ο Ο Ο Ο Ο
Mensen in deze buurt zijn bereid om elkaar te helpen
Ο Ο Ο Ο Ο
Ik leen spullen aan of van mijn buren
Ο Ο Ο Ο Ο
Als ik advies nodig heb over iets, kan ik bij mijn buren terecht
Ο Ο Ο Ο Ο
76
Mijn buren helpen me in een noodsituatie
Ο Ο Ο Ο Ο
19. Woont de meerderheid van uw vrienden in uw buurt? Ο ja Ο nee
Goed werk! U heeft het eerste gedeelte af.
Wij zijn geïnteresseerd welke vorm(en) van lichamelijke activiteit mensen verrichten in hun
dagelijkse leven. De onderstaande vragen gaan over uw lichamelijke activiteit gedurende de
afgelopen 7 dagen. Beantwoord alstublieft alle vragen, ook al beschouwt u uzelf als niet
lichamelijk actief.
De eerste vragen gaan over lichamelijke activiteiten die u gedurende de afgelopen 7 dagen
verrichtte om van de ene naar de andere plaats te komen, inclusief het gaan naar uw werk, de
winkel, de film en dergelijke. Denk alleen aan de activiteiten die u ten minste 10 minuten per
keer heeft verricht.
20.a Als u denkt aan de afgelopen 7 dagen, op hoeveel van deze dagen heeft zich verplaatst
met het openbaar vervoer?
_ dagen per week (Indien 0, ga verder naar vraag 20.d)
20.b Op de dagen dat u zich verplaatste met het openbaar vervoer, hoeveel tijd heeft u daar
dan gewoonlijk aan besteed?
_ uren per dag
_ minuten per dag
20.c Geef de belangrijkste reden waarom u voor dit vervoersmiddel heeft gekozen?
Ο Prijs Ο Openbaar vervoer dichtbij Ο Tijd onderweg Ο De omgeving is niet aangenaam of veilig om in te wandelen/fietsen Ο Hoge prijs van parking Ο Andere, namelijk........................................................................................................... 20.d Als u denkt aan de afgelopen 7 dagen, op hoeveel van deze dagen heeft u zich
verplaatst met het een auto/motor/scooter/bromfiets?
_ dagen per week (Indien 0, ga verder naar vraag 20.g)
77
20.e Op de dagen dat u zich verplaatste met een auto/motor/scooter/bromfiets, hoeveel tijd
heeft u daar dan gewoonlijk aan besteed?
_ uren per dag
_ minuten per dag
20.f Geef de belangrijkste reden waarom u voor dit vervoersmiddel heeft gekozen?
Ο Ik vind het leuk om me op die manier te verplaatsen
Ο Goedkope parking
Ο Beschikbaarheid van parkeerplaatsen
Ο Tijd onderweg
Ο Er zijn geen openbare vervoersmogelijkheden dichtbij
Ο De omgeving is niet aangenaam of onveilig om te wandelen/ fietsen
Ο Ik heb verschillende bestemmingen op mij route
Ο Andere, namelijk…………………………………………………………………………….
Denkt u bij de volgende vragen alleen aan het fietsen en wandelen voor het vervoer van en
naar het werk, voor boodschappen of om van de ene naar de andere plaats te komen.
20.g Als u denkt aan de afgelopen 7 dagen, op hoeveel van deze dagen heeft u ten minste 10
minuten aan één stuk gefietst om ergens heen te gaan?
_ dagen per week (Indien 0, ga verder naar vraag 20.j)
20.h Op de dagen dat u fietste om van de ene naar de andere plaats te komen, hoeveel tijd
heeft u daar dan gewoonlijk aan besteed?
_ uren per dag
_ minuten per dag
20.i Geef de belangrijkste reden waarom u voor deze vervoerswijze heeft gekozen? Ο Ik vind het leuk om te fietsen
Ο De omgeving is aangenaam om in te fietsen
Ο Ik wil fysiek actief zijn
Ο Ik geef om het milieu
Ο Ik heb geen auto/het is niet gemakkelijk om een auto te gebruiken
Ο Er zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden dichtbij
Ο Anders, namelijk…
20.j Als u denkt aan de afgelopen 7 dagen, op hoeveel van deze dagen heeft u gedurende
minstens 10 minuten aan één stuk gewandeld om van de ene naar de andere plaats te
komen?
_ dagen per week (Indien 0, ga verder naar vraag 21)
20.k Op de dagen dat u wandelde om van de ene naar de andere plaats te komen, hoeveel tijd
heeft u daar dan gewoonlijk aan besteed?
_ uren per dag
_ minuten per dag
78
20.i Geef de belangrijkste reden waarom u voor deze vervoerswijze heeft gekozen? Ο Ik vind het leuk om te wandelen
Ο De omgeving is aangenaam om in te wandelen
Ο Ik wil fysiek actief zijn
Ο Ik vind het gemakkelijk om te wandelen
Ο Ik geef om het milieu
Ο Ik heb geen auto/het is niet gemakkelijk om een auto te gebruiken
Ο Er zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden dichtbij
Ο Anders, namelijk…
21. Welke (combinatie van) vervoerswijze(n) gebruikt u meestal om naar uw werk / studie te gaan? Auto/motor Lopend Openbaar vervoer Fiets
□ □ □ □
22. Hoeveel dagen per week gaat u heen en weer naar uw werk of studie? Ο 0 Ο 1 Ο 2 Ο 3 Ο 4 Ο 5 Ο 6 Ο7 Dit deel gaat over alle lichamelijke activiteit die u in de afgelopen 7 dagen heeft gedaan
uitsluitend voor recreatie, sport en vrijetijdsbesteding. Denkt u weer alleen aan die
activiteiten die u ten minste 10 minuten per keer heeft verricht. Rekent u hier activiteiten die u
al eerder heeft genoemd alstublieft NIET mee.
23. Als u denkt aan de afgelopen 7 dagen, op hoeveel van deze dagen heeft u in uw vrije tijd
minstens 10 minuten aan een stuk gewandeld? Laat het wandelen wat u eerder genoemd
heeft hier buiten beschouwing.
_ dagen per week (Indien 0, ga verder naar vraag 25)
24. Op de dagen dat u wandelde in uw vrije tijd, hoeveel tijd heeft u daar dan gewoonlijk aan
besteed?
_ uren per dag
_ minuten per dag
25. Als u denkt aan de afgelopen 7 dagen, op hoeveel van deze dagen heeft u in uw vrije tijd
zware of matig intensieve lichamelijke activiteiten verricht, zoals aerobics, hardlopen,
wielrennen, zwemmen, fietsen of tennis?
Zware lichamelijke activiteiten zijn activiteiten die veel lichamelijke inspanning kosten en voor
een veel snellere ademhaling zorgen.
79
Matig intensieve lichamelijke activiteit laat u iets sneller ademen dan normaal.
_ dagen per week (Indien 0, ga verder naar vraag 28)
26. Op de dagen dat u in uw vrije tijd zwaar of matig intensief lichamelijk actief was, hoeveel
tijd heeft u daar dan gewoonlijk aan besteed?
_ uren per dag
_ minuten per dag
27. Wat zijn de drie belangrijkste zware en matig intensieve activiteiten die u heeft gedaan? Geef eveneens aan of u deze activiteiten in of buiten uw buurt heeft gedaan.
Activiteiten In uw buurt Buiten uw buurt
erewre
r Ο Ο
Ο Ο
28. Wat voor en hoeveel lichamelijke activiteit verricht u op uw werk?
Ο Zittend beroep (u brengt het grootste deel van uw tijd zittend door (zoals in
een kantoor))
Ο Staand beroep (u brengt het grootste deel van uw tijd staand of lopend door.
Maar, u hoeft voor uw werk geen intensieve lichamelijke inspanning te
verrichten(bijvoorbeeld winkelbediende, kapper, bewaker, enz.))
Ο Lichamelijk werk (dit vereist een zekere fysieke inspanning, waaronder het
hanteren van zware voorwerpen en het gebruik van gereedschap (bijv.
loodgieter, elektricien, timmerman, etc.)
Ο Zwaar lichamelijk werk (dit vereist zeer krachtige fysieke activiteit, waaronder
het hanteren van zeer zware voorwerpen (bijv. dokwerker, arbeider, metselaar,
bouwvakker, etc.))
29. De volgende vragen gaan over de tijd die u op uw werk, thuis, tijdens opleiding, of in uw
vrije tijd zittend heeft doorgebracht. Bij deze tijd mag zitten achter een bureau, tijd die zittend
werd doorgebracht met vrienden, zittend lezen, studeren of tv kijken worden gerekend. Denkt u
weer aan de afgelopen 7 dagen.
Weekdag Weekenddag
Uren Minuten Uren Minuten
Onderweg (bv. auto, bus, trein)
Tijdens werk/studie (bv. zittend aan een bureau)
Televisie kijken
Thuis een computer gebruiken (vb. voor e-mail of
spelletjes)
Andere vrijetijdsbesteding (vb. met vrienden, in de
bioscoop)
30. Hoeveel keer per week: a. ontbijt u? …….. keer
80
b. luncht u? …….. keer c. eet u een avondmaal? ……. keer 31. Hoeveel keer per week maakt u, of iemand uit uw huishouden een lunch of avondmaal zelf klaar (dus geen kant-en klaarmaaltijden)? …....... keer per week 32. Hoeveel keer per dag eet u fruit?
Ο minder dan 1 keer per dag
Ο 1 keer per dag
Ο 2 keer per dag
Ο meer dan 2 keer per dag
33. Hoeveel keer per dag eet u groenten?
Ο minder dan 1 keer per dag
Ο 1 keer per dag
Ο 2 keer per dag
Ο meer dan 2 keer per dag
34. Hoeveel keer per week eet u vis?
Ο minder dan 1 keer per week
Ο 1 keer per week
Ο 2 keer per week
Ο 3 keer per week
Ο 4 keer per week
Ο 5 keer per week
Ο 6 keer per week
Ο 7 keer per week
Ο meer dan 7 keer per week
35. Hoeveel keer per week eet u fastfood?
Ο minder dan 1 keer per week
Ο 1 keer per week
Ο 2 keer per week
Ο 3 keer per week
Ο 4 keer per week
Ο 5 keer per week
Ο 6 keer per week
Ο 7 keer per week
Ο meer dan 7 keer per week
36. Hoeveel keer per week eet u zoete snacks (chocolade, koekjes, ijs, dessert, etc.)
Ο minder dan 1 keer per week Ο 8 keer per week Ο 16 keer per week
Ο 1 keer per week Ο 9 keer per week Ο 17 keer per week
Ο 2 keer per week Ο 10 keer per week Ο 18 keer per week
Ο 3 keer per week Ο 11 keer per week Ο 19 keer per week
Ο 4 keer per week Ο 12 keer per week Ο 20 keer per week
Ο 5 keer per week Ο 13 keer per week Ο 21 keer per week
Ο 6 keer per week Ο 14 keer per week Ο meer dan 21 keer per
week
Ο 7 keer per week Ο 15 keer per week
81
Hou nog even vol…u bent bijna klaar!
37. Hoeveel glazen frisdrank drinkt u per week (cola, limonade, fruitsap, etc.)?
Ο minder dan 1 keer per week Ο 8 keer per week Ο 16 keer per week
Ο 1 keer per week Ο 9 keer per week Ο 17 keer per week
Ο 2 keer per week Ο 10 keer per week Ο 18 keer per week
Ο 3 keer per week Ο 11 keer per week Ο 19 keer per week
Ο 4 keer per week Ο 12 keer per week Ο 20 keer per week
Ο 5 keer per week Ο 13 keer per week Ο 21 keer per week
Ο 6 keer per week Ο 14 keer per week Ο meer dan 21 keer per
week
Ο 7 keer per week Ο 15 keer per week
38. Hoeveel glazen alcoholische drank drinkt u per week?
Ο minder dan 1 keer per week Ο 8 keer per week Ο 16 keer per week
Ο 1 keer per week Ο 9 keer per week Ο 17 keer per week
Ο 2 keer per week Ο 10 keer per week Ο 18 keer per week
Ο 3 keer per week Ο 11 keer per week Ο 19 keer per week
Ο 4 keer per week Ο 12 keer per week Ο 20 keer per week
Ο 5 keer per week Ο 13 keer per week Ο 21 keer per week
Ο 6 keer per week Ο 14 keer per week Ο meer dan 21 keer per
week
Ο 7 keer per week Ο 15 keer per week
39. Hoe gelukkig bent u in het algemeen? Ο Erg gelukkig Ο Een beetje gelukkig Ο Neutraal Ο Een beetje ongelukkig Ο Erg ongelukkig 40. Heeft u een langdurige ziekte, handicap of zwakte die uw dagelijkse activiteiten beperkt, of het werk dat u kunt doen? Ο Ja Ο Nee 41-42. Hoe groot bent u (zonder schoenen)? …….......cm 43. Hoeveel weegt u (zonder schoenen of kleren)? ….…. kilo 44. Rookt u ?
Ο Ja Ο Nee, maar ik was vroeger wel een regelmatige roker Ο Nee, en ik ben nooit een regelmatige roker geweest
45. Hoeveel uur slaapt u gedurende een gemiddelde nacht? …….. uren
82
46. Hieronder staan een aantal redenen waarom mensen al dan niet aan sport of beweging doen. In welke mate hebben elk van de volgende redenen u verhinderd om aan sport of beweging te doen? Kruist u alstublieft één antwoord per vraag aan.
Nooit Zelden Soms Vaak Zeer vaak
Gebrek aan interesse in fitness of lichamelijke activiteit
Ο Ο Ο Ο Ο
Gebrek aan tijd Ο Ο Ο Ο Ο
Gebrek aan uitrusting Ο Ο Ο Ο Ο
Gebrek aan goed weer Ο Ο Ο Ο Ο
Gebrek aan ruimte en faciliteiten Ο Ο Ο Ο Ο
Gebrek aan goede gezondheid Ο Ο Ο Ο Ο
47 Hieronder staan een aantal redenen waarom mensen al dan niet gezond eten. In welke mate hebben elk van de volgende redenen u verhinderd om gezond te eten? Kruist u alstublieft één antwoord per vraag aan. In welke mate hebben elk van de volgende redenen u verhinderd om gezond te eten? Kruist u alstublieft één antwoord per vraag aan.
Nooit Zelden Soms Vaak Zeer vaak
Onregelmatige werkuren Ο Ο Ο Ο Ο
Omdat ik dan eten waarvan ik hou moet opgeven Ο Ο Ο Ο Ο
Druk level Ο Ο Ο Ο Ο
Wilskracht Ο Ο Ο Ο Ο
Prijs voor gezonde voeding Ο Ο Ο Ο Ο
Smaakvoorkeuren van vrienden en familie Ο Ο Ο Ο Ο
Gezonde voeding niet aanwezig in de winkel, op het werk of thuis
Ο
Ο
Ο
Ο
Ο
Onaantrekkelijk eten Ο Ο Ο Ο Ο
Heb ik geen moeite mee Ο Ο Ο Ο Ο
Ik wil mijn eetgewoonten niet veranderen Ο Ο Ο Ο Ο
48. Inclusief uzelf, hoeveel mensen telt uw huishouden? .... volwassenen (18 jaar en ouder) en .... kinderen (0-18 jaar) 49. Wat is het hoogste diploma dat u behaald heeft? Ο geen opleiding Ο lager onderwijs Ο beroepssecundair onderwijs Ο technisch secundair onderwijs Ο algemeen secundair onderwijs Ο hoger niet-universiteit onderwijs Ο universitair onderwijs Ο wil ik niet zeggen 50. Bent u in België geboren?
Ο Ja Ο Nee
DIT IS HET EINDE VAN HET ONDERZOEK.
HARTELIJK DANK VOOR UW TIJD EN MOEITE!
83
Uw bijdrage zal ons helpen in ons onderzoek naar het verbeteren van de gezondheid van volwassenen.
Indien u een plooifiets wil winnen, en wij mogen u in de toekomst opnieuw contacteren, vul dan alstublieft uw e-mail adres hieronder in. Uw e-mailadres wordt veilig opgeslagen en vertrouwelijk behandeld, en zal niet worden gebruikt voor andere doeleinden. E-mailadres: ……………………………………………………………………………………………………… Als onderdeel van deze studie, zijn we ook geïnteresseerd in de manier waarop mensen zich verplaatsen tussen hun huis, hun werk en andere plaatsen. Vandaar zou het heel zinvol zijn voor ons, als u ons uw werk/opleidingsadres kon geven. 54. Wat is het adres van uw werk/opleiding? Straat ……………………………………………………….. Huisnummer ……………………………………………….. Postcode …………………………………………………… Gemeente…....................................................................
84