De impact van 9/11 op de verhouding tussen de Europese...
Transcript of De impact van 9/11 op de verhouding tussen de Europese...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
HANNES RAES
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN
afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: Prof. Dr. Hendrik Vos
COMMISSARIS: Dr. Eline De Ridder
COMMISSARIS: Petra Huyst
ACADEMIEJAAR 2010 - 2011
De impact van 9/11 op de verhouding tussen de
Europese Unie en Turkije
aantal woorden: 23.203
1
Abstract In speeches en publicaties verkondigt de Europese Unie dat ze een unieke rol wil spelen als
grootmacht in de wereld. De wijze waarop de EU zich positioneert tegenover het wereldbeeld van 9/11
-waarbij gewag gemaakt wordt van een breuk tussen de islam en het Westen- kan als een ideale
‘testcase’ aanzien worden voor de het bovenstaande. Met het Turkse toetredingsproces beschikt de
Europese Unie immers over een belangrijke ‘voelspriet’ in de regio, die de mogelijkheid biedt om
kleur te bekennen op het internationale toneel. Door de communicatie van de EU over Turkije, een
kandidaat-lidstaat, te analyseren in de periode 1998-2010, wil ik nagaan of Turkije na 9/11 meer als
‘brug’, dan wel ‘buffer’ aanzien wordt. Een analyse van vier wel uitgekozen invalshoeken -
‘democratie en mensenrechten’, ‘Cyprus-kwestie’, ‘geopolitiek’ en ‘houding Europese Raad’- maakt
duidelijk dat er in de periode 1999-2004 een duidelijke evolutie is naar de ‘brug’-visie. Rond
2004/2005 lijkt deze houding te kantelen naar een versterking van de ‘buffer’-visie. 9/11 lijkt als
dusdanig weinig of geen directe impact te hebben op de Europese Uniepositie tegenover Turkije, een
sleutelactor in het Midden-Oosten. Eerder interne oorzaken, zoals het grondwetdebacle en een zekere
uitbreidingsmoeheid lijken aan de basis te liggen van de veranderende positie in 2004/2005. Het
moeten vaststellen dat 9/11 weinig of geen onmiddellijke impact had op de houding ten aanzien van
Turkije, lijkt de stelling te bevestigen dat de Europese Unie er onvoldoende in slaagt een coherente
visie/strategie ten aanzien van het Midden-Oosten te ontwikkelen.
2
Inhoudsopgave
Inleiding ............................................................................................................................................4
Deel 1 Uiteenzetting van het onderzoeksopzet ...................................................................................7
Hoofdstuk 1: Algemene probleemstelling ........................................................................................8 Hoofdstuk 2: Literatuuronderzoek ................................................................................................12 Hoofdstuk 3: Methodologie ............................................................................................................18
1. Op zoek naar ‘de visie’ van de Europese Unie ......................................................................18 2. ‘Brug’ vs. ‘Buffer’: maar wat bedoelen we hiermee precies? ................................................21 3. Discours- en inhoudsanalyse, vergelijkende studie doorheen de tijd en contextualisering ......23 4. Hoe gaan we na ‘of 9/11 impact had’? ..................................................................................24 5. Schematische voorstelling van mijn onderzoeksopzet ...........................................................24
Hoofdstuk 4: De relatie EU-Turkije: een korte geschiedenis ........................................................26
Deel 2 Het bronnenonderzoek .........................................................................................................30
Hoofdstuk 1: Inleiding ....................................................................................................................31 Hoofdstuk 2: Op zoek naar een lijn in de bronnen. Onderzoek van de parameters. ....................32
1. Democratie en mensenrechten: ‘Goed bezig’ of eerder ‘(n)ooit voldoende’? .........................32 1.1. Doorlichting van de rapporten 1998-2010....................................................................33 1.2. Besluit: ‘Goed bezig!’ of ‘(n)ooit voldoende’?..............................................................36
2. De kwestie Cyprus: ‘lastig probleem’ of ‘handig hulpmiddel’? .............................................37 2.1. Doorlichting van de rapporten 1998-2010....................................................................38 2.2. Besluit: ‘lastig probleem’ of ‘handig hulpmiddel’?.......................................................41
3. Geopolitieke visie omtrent Turkije: ‘Europees verlengstuk’ of ‘schokdemper tussen het
Midden-Oosten en Europa’? .........................................................................................................42 3.1. Doorlichting van de rapporten 1998-2010....................................................................43 3.2. Besluit: ‘Europees verlengstuk’ of ‘schokdemper tussen het Midden-Oosten en Europa’?
....................................................................................................................................45 4. De Europese Raad: ‘assertief’ of ‘passief t.a.v. Turkse toetredingsverhaal’?..........................46
4.1. Doorlichting van de ‘Conclusies van het Voorzitterschap’: 1998-2010.........................47 4.2. Besluit: ‘assertieve’ of eerder ‘passieve’ houding?.......................................................51
3
Hoofdstuk 3: ‘Brug- of ‘buffer’-hypothese? Convergentie van parameters. ................................53 1. 1998 - 1999: ‘Brug’ noch ‘Buffer’ ........................................................................................54 2. 1999 - 2004/2005: Van ‘brug’...............................................................................................54 3. 2004/2005 - 2010: ...naar ‘buffer’. ........................................................................................55 4. Samenvattende grafische voorstelling ...................................................................................56
Hoofdstuk 4: De impact van 9/11? .................................................................................................58
Deel 3 Algemeen besluit .................................................................................................................61
Opgave van Bronnen en Literatuur ...............................................................................................64 Bijlage: Lijst van geraadpleegde bronnen .....................................................................................70
4
Inleiding
In een opiniestuk dat dinsdag 8 februari 2011 in De Morgen verscheen, geeft H. Van Rompuy, huidig
president van de Europese Unie, zijn visie weer op de revolutionaire situatie in Tunesië en Egypte1:
“De geschiedenis is in beweging, en dat pal aan de zuidelijke grenzen van Europa. En ook al kijkt de
hele wereld toe, Europa zal de eerste zijn om de gevolgen ervan te voelen, wat die ook mogen zijn.” (8
februari 2011, p. 16). Hij wijst er op dat de Europese Unie alert moet zijn voor problemen vlakbij de
grenzen, want rechtstreeks of onrechtstreeks is de toekomst van Europa ook verbonden met de
stabiliteit in deze regio’s ten zuiden en zuidoosten van de Unie. De kern van zijn betoog is dat hij de
protesten in het Midden-Oosten ziet als een bewijs dat het wereldbeeld van 9/11 -“als een tijdperk van
geweld en spanningen tussen het Westen en de moslimwereld”- niet langer steek houdt. Het is tijd dat
de EU en zijn bevolking dit inzien en voluit gaan voor een grotere samenwerking met de regio, aldus
de president van de EU. Wat in zijn artikel echter niet ter sprake gebracht wordt, is de eventuele rol die
Turkije in het verhaal zou kunnen spelen. Kunnen we dit misschien interpreteren als een indicatie voor
de verdeeldheid binnen de EU omtrent het Turkse toetredingsverhaal?
Een aantal opiniemakers en academici geven nochtans aan dat de positieve rol die Turkije zou kunnen
spelen in de verhouding tussen Europa en de moslimwereld geen onbelangrijk gegeven is. R. Coolsaet
bijvoorbeeld, bepleit een innigere relatie tussen Europa en de Arabische wereld en ziet Turkije daarbij
in een sleutelpositie. Ook volgens hem wordt de relatie tussen Europa en de moslimwereld één van de
bepalende factoren in de wereldpolitiek. “Als de Europese Unie en haar lidstaten hun beleid ten
aanzien van de regio niet fundamenteel herzien, dan verliezen we voorgoed de Arabische straat en
verschrompelt ons continent tot een marginale toeschouwer in de wereldpolitiek. Maar we hebben een
geheim wapen: Turkije.” (14 februari 2011, p. 15). Door de aantrekkingskracht van het land op
economisch, politiek en cultureel vlak zou het een voorbeeld kunnen zijn in de regio. Of om de
woorden van R. Coolsaet te gebruiken: “Stel nu even dat dit Turkije lid zou zijn van de Europese Unie.
Hoeveel sterker zou Europa dan niet kunnen wegen op de ontwikkelingen bij zijn buren?” (Coolsaet,
14 februari 2011, p. 15).
Niet iedereen gelooft echter even hard in deze positieve evolutie. Een opiniestuk van de hand van D.
Rochtus dat in dezelfde krant verscheen, geeft een meer sceptische analyse van de rol die Turkije zou
kunnen spelen in de toenadering tussen Europa en het Midden-Oosten. Hij stelt het als volgt: “Op een
1 De golf van volksprotesten in het voorjaar 2011 beperkte zich echter niet tot deze twee landen. Ook in Mauritanië, Marokko, Algerije, Jordanië, Jemen, Iran, Libanon, Oman, Bahrein, Syrië, Djibouti, Libië ontstonden er protesten tegen de gezaghebbers. In sommige landen stierven de acties (voorlopig) een stille dood, in andere evolueerden ze tot werkelijke revoltes of zelfs revoluties.
5
brug kan je niet leven, je moet op de ene of de andere oever je tenten opslaan: ofwel in Europa ofwel
in het Midden-Oosten. Zolang het probleem van ‘huisvesting’ niet uitgeklaard is, dient Turkije zich
graag aan als ‘bron van inspiratie’.” Als Turkije dan toch een ‘belangrijkere’ rol zou moeten vervullen
in het kader van een ruimere Europese Unievisie, dan zal het eerst nog een doorgedreven
hervormingsproces moeten doormaken. “Om die hooggespannen verwachtingen te vervullen zou
Turkije moeten bewijzen dat het kan bijdragen tot de synthese van de belangen van de westerse en de
islamitische wereld in de richting van vrede, democratie en mensenrechten.” (1 maart 2011, p. 17).
Dat de verhouding tussen de EU en Turkije niet enkel langs Europese zijde bediscussieerd wordt, werd
me reeds duidelijk toen ik in Zaventem mijn eerste voet op het vliegtuig (Turkish Airlines) richting
Turkije zette. Elke passagier kreeg een foldertje “Tur-KEY to Europe’s future” dat duidelijk als
promotiemateriaal aanzien kan worden om de publieke opinie warm te maken voor de Turkse
toetreding. Er wordt onder meer ingegaan op het belang van Turkije voor de rol die de EU wil spelen
in de wereld. “As the most eastern part of the West and the most western part of the East, Turkey
enjoys a unique strategic position in its region for geographical, cultural and historical reasons. [...]
Turkey’s EU accession will strengthen the influence of the EU as a global actor; increase its credibility
within the Muslim world by confirming that it is not an exclusive “Christian Club” but rather a union
of democratic values, and send a powerful message to the world that the “Clash of Civilisations” can
be avoided.”2 Turkije wordt met andere woorden naar voor geschoven als reddingsboei tégen het
wereldbeeld van 9/11...
Uit voorgaande voorbeelden blijkt dat de verhouding tussen het Westen en de moslimwereld een topic
is dat onder opiniemakers vandaag de dag vlot over de tongen gaat. Welke rol Turkije eventueel zou
kunnen spelen in de post-9/11-wereld, blijft ook voor vele discussies zorgen. Zal een Turks
lidmaatschap de strategische impact van de Europese Unie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika
sowieso in een positieve richting doen evolueren? Of valt de politieke realiteit in Turkije (nog steeds)
niet te rijmen met de Westerse normen en waarden? Leidden de terroristische aanslagen in 2001 tot
een koerswijziging van de Europese Unie ten aanzien van de moslimwereld in het algemeen, én
Turkije in het bijzonder? Of weegt de negatieve impact van de publieke opinie zwaarder door in het
benaderen van het Turkse toetredingsverhaal?
Deze scriptie bestaat uit drie grote delen. Het een eerste deel beschouw ik als een uiteenzetting van
mijn onderzoeksopzet. Daarin zal ik eerst en vooral mijn probleemstelling uitwerken en deze
onderbouwen met verwijzingen naar de literatuur. Ook een toelichting bij de methodologie die ik
2 Folder “Tur-KEY to Europe’s future”, uitgegeven door de Turkse staat, meer bepaald het “Prime Ministry Secretariat General for EU Affairs”, en uitgedeeld aan alle passagiers op de vlucht tussen Brussel en Ankara (februari 2011).
6
hanteer zal u in dat deel kunnen terugvinden. Ten slotte lijkt het me ook onontbeerlijk om kort in te
gaan op de historische achtergrond van de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije. In een
tweede deel focus ik op het eigenlijke onderzoek van de bronnen, waarin ik zal nagaan of de Europese
Unie de houding aanneemt zoals R. Coolsaet het hierboven beschreef en Turkije zal proberen
‘omarmen’, of dat er eerder sprake is van een status quo-visie en scepsis ten aanzien van de
toenadering. Om het wat eenvoudiger voor te kunnen stellen, zal ik gebruik maken van een ‘brug’-
versus ‘buffer’-metafoor om de relatie tussen beide actoren te verduidelijken. De vraag welke impact
‘het wereldbeeld van 9/11’ -refererend naar de woorden van H. Van Rompuy- gehad heeft op die
verhouding, zal de rode draad vormen doorheen het onderzoek. Een derde -en laatste- onderdeel omvat
het algemeen besluit.
Deze masterproef is grotendeels tot stand gekomen op Turkse bodem. Via het Europese
Erasmusprogramma kreeg ik de kans om tijdens mijn masteropleiding een halfjaar in het buitenland te
studeren. Aangezien de Turkse ‘Dokuz Eylül Üniversitesi’ een akkoord had met Universiteit Gent, én
mijn onderzoeksonderwerp reeds min of meer vaststond, was de keuze dan ook snel gemaakt. Van
februari tot en met juni 2011 heb ik in Izmir verbleven, wat mijn hele onderzoeksopzet toch wel een
extra dimensie gegeven heeft. Hoewel ik niet in staat was de Turkse pers voldoende te begrijpen kon
ik aan de levende lijve ondervinden dat het toetredingsverhaal ook daar bediscussieerd en
beargumenteerd wordt. Gesprekken met professoren, medestudenten en mensen van de straat gaven
mij een idee over de visies die zich in de Turkse maatschappij ontwikkelen omtrent het eventuele
lidmaatschap bij de EU. Dit maakte dat ik me in een bevoorrechte situatie bevond.
Anderzijds is een masterproef schrijven tijdens een ‘Erasmusavontuur’ door een aantal factoren ook
wel een iets ‘lastigere’ opgave dan normaal.3 Ik wil dan ook alle personen bedanken die op één of
andere wijze -bewust of onbewust- bijgedragen hebben tot het volbrengen van mijn onderzoek. Graag
wil ik een aantal mensen expliciet vermelden: in eerste plaats H. Vos, mijn promotor, die me hielp het
onderzoeksonderwerp af te bakenen en tijdens mijn verblijf in Turkije altijd bereikbaar was om vragen
te beantwoorden. Zijn uitgebreide en snelle feedback’s bleken een enorme steun tijdens het onderzoek;
ten tweede bedank ik de mensen in Turkije waar ik mee babbelde (soms heel uitgebreid) over het ‘EU-
Turkije-verhaal’: Firat, mijn Turkse buurman, Dr. Nilüfer Karacasulu, Prof. Dr. Canan Balkir, Dr.
Muge Aknur en Prof. Dr. Atila Eralp. Hun visies brachten me veel bij over het standpunt van Turkije;
ten slotte een speciaal woord van dank gericht aan mijn ouders en vriendin, voor hun onuitputtelijke
steun en geloof in mij.
3 Aangezien ik twee jaar geleden een masterscriptie schreef ter volbrenging van mijn opleiding geschiedenis, kon ik de situaties toch ietwat vergelijken met elkaar...
7
Deel 1
Uiteenzetting van het onderzoeksopzet
8
Hoofdstuk 1: Algemene probleemstelling
Dat de Europese Unie (EU) geen ‘onbeschreven’ actor is op de internationale politieke scène bewijzen
de vele publicaties daaraan gewijd (Allen & Smith, 1990, 1998; Bretherton & Vogler, 1999; Carslnaes,
Sjursen & White, 2004; Hill 1993, 1998; Hill & Smith, 2005; Keukeleire & MacNaughtan, 2008;
Knodt & Princen, 2003; Orbie, 2008; Peterson & Sjursen, 1998; Tonra & Christiansen, 2004; White,
2001). Allen schetsen ze een kader waarin de rol van de Europese Unie in de internationale politiek
verduidelijkt wordt. Sommigen zien de EU als een potentiële grootmacht die kan wegen op het
internationale debat. Anderen zien de Unie als een onmachtige ‘deelnemer’ in de internationale arena,
die er ‘in het beste geval’ in slaagt de diplomatieke diensten van de afzonderlijke lidstaten wat te
stroomlijnen.
Men kan echter niet ontkennen dat de Europese Unie bepaalde ambities heeft op het internationaal
toneel. Uit vele teksten en toespraken blijkt de nadruk op de unieke rol die de EU wil spelen in de
wereld. In de literatuur wordt de Europese Unie vaak als een ‘civiele’ of ‘normatieve’ macht
beschreven, die een andere weg tracht te bewandelen dan de Verenigde Staten. Daarbij wordt
gestreefd naar een samenwerking op verschillende beleidsdomeinen. “Op handelsvlak speelde Europa
al langer een belangrijke rol, maar het voorbije decennium zette ze zelfs stappen in de richting van een
politieke wereldmacht met militaire capaciteiten. Het blijft echter onduidelijk welke rol de EU precies
kan en wil spelen in een meer multipolaire wereldorde” (Orbie, Vos & Coolsaet, 2006, p. 549).
Toch kunnen we vaststellen dat de integratie van een gemeenschappelijk buitenlands beleid gestaag
verder gaat. Het einde van de Koude Oorlog en bipolaire wereldorde werd een versnellingsmoment
waarbij de Europese Unie meer aandacht ging vestigen op een eigen, sterker buitenlands beleid. In
1993 trad het Verdrag van Maastricht in werking waarbij vooreerst sprake was van een
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veligheidsbeleid (GBVB). De aanslagen van 11/9 vormden een
soortgelijke ‘window of opportunity’ om meer samen te werken op het vlak van extern beleid. Zo
werd in 2003 door de lidstaten een overkoepelende veiligheidsstrategie uitgetekend: “Europese
Veligheidsstrategie - een veiliger Europa in een betere wereld”. Het Verdrag van Lissabon dat in
werking trad in december 2009 trok verdere krijtlijnen voor een meer coherent gemeenschappelijk
buitenlands beleid.
In de multipolaire wereldorde van vandaag tracht de EU zich te affirmeren als één van de
hoofdrolspelers. Eén van de breuklijnen waarmee de huidige hoofdrolspelers te maken hebben is de
situatie in het Midden-Oosten: “During the last couple of decades, the EU and US have identified the
region in which Turkey is centrally located as the core of their security problems” (Guney, 2007, p. 1).
9
De aanslagen van 11/9 en de daaropvolgende oorlogen in Afghanistan (2001) en Irak (2003) brachten
deze focus duidelijk naar voor. De ‘Huntingtoniaanse’ wereldvisie met strijd tussen het Westen en ‘de
islam’ leek weer terug van weggeweest. Naast de zogenaamde ‘War on Terror’ van de VS, zijn
sommige auteurs het erover eens dat de EU een ‘eigen’ antwoord tracht te formuleren op het probleem.
De situatie in het Midden-Oosten vormt bovendien een erg belangrijke facet in de Europese puzzel van
het extern beleid, omdat de regio tot de onmiddellijke ‘eigen omgeving’ behoort en dus van vitaal
belang is voor de veiligheid van de Europese Unie. Dat wordt ook verwoord in de Europese
Veiligheidsstrategie: “De belangen van de Europese Unie vereisen een blijvend engagement tegenover
de Mediterrane partners, door middel van een effectievere economische, veiligheids- en culturele
samenwerking in het kader van het proces van Barcelona. Een ruimer engagement ten aanzien van de
Arabische wereld dient ook te worden overwogen” (Europese Raad, 12 december 2003, p. 8).
Welke rol speelt Turkije nu in dit verhaal? Sommige auteurs (Coolsaet, 2011; Guney, 2007; Keyman,
2007; ...) zijn de mening toegedaan dat Turkije een sleutelpositie bekleedt in de problematiek in het
Midden-Oosten voor de EU en de VS. E. Fuat Keyman, professor Internationale Relaties aan de Koç
Universiteit in Istanbul, verwoordt het als volgt: “Interestingly, in the post-September 11 world,
Turkey has presented the world an alternative experience to the clash of civilizations, as it has
demonstrated throughout its contemporary history, but especially in recent years that a secular,
democratic constitutional democracy is possible in a social setting whose population is dominantly
Muslim.” (2007, p. XV).
Verder bouwend op het voorgaande lijkt het me een relevant onderzoeksopzet om na te gaan hoe de
verhoudingen tussen de Europese Unie -dat in lijn van het voortschrijdende integratieproces een
belangrijkere (politieke) rol wil vervullen in de wereld- en Turkije -een ‘sleutelactor’ in het Midden-
Oosten- evolueren. Doordat Turkije een seculier land is waar democratie een waardevol statuut heeft
én blijkbaar samen kan gaan met een islamitisch geloof in de samenleving, kan men het land inderdaad
een sleutelrol toeschrijven. “The identity of Turkey as a secular democratic country with a large
Islamic population has become an asset in Turkey-EU relations, for the incorporation of Turkey into
Europe has been viewed both in Europe and globally as a way of resisting the clash of civilizations
from which terrorism gains strength.” (Keyman, 2007, pp. XXV-XXVI).
Een vraag die zich daarbij opdringt is welke impact de aanslagen van 11 september gehad hebben op
de relaties tussen de EU en Turkije. Volgens B. Massignon zorgde 11/9 voor een heropleving van het
Euro-Mediterraans Partnerschap: “Numerous statements by European officials called for a
strengthening of the ‘dialogue of cultures and civilisations’ to prevent a ‘clash of civilisations’. The
Ghent European Council, on 19 October 2001, decided to foster cross-cultural dialogue with a general
aim of encouraging ‘a dialogue of equals between our civilisations ... both at international level and
10
within [EU] societies’, [...]” (2007, p. 141). Ook R. Youngs geeft in zijn publicatie aan dat sommige
auteurs gewagen van een ‘paradigmaverschuiving’ na de aanslagen van 11/9 voor wat de EU-politiek
ten aanzien van het Midden-Oosten betreft (2006, pp. 8-9). In het volgende hoofdstuk gaan we hier
verder op in.
Heeft 11 September -als een symbool voor een wereldbeeld waarin het Westen en de islamwereld
lijken te botsen- de relatie tussen de EU en Turkije daadwerkelijk verbeterd, of eerder bemoeilijkt? Of
kan men eigenlijk geen echte verandering vaststellen, wat zou kunnen duiden op een gebrekkige
aanwezigheid van de Europese Unie op het internationale toneel. Kiest de EU voor een nauwere band
met Turkije, of gelooft men dat een tempering van het toetredingsproces een betere keuze is om de
eigen belangen veilig te stellen?
Reeds vele auteurs braken hun hoofd over deze vragen en staafden hun visie met valabele theoretische
argumenten. Me baserend op deze bevindingen in de literatuur, lijkt het mij een interessant opzet om
mijn onderzoek op te hangen aan twee duidelijke en aan elkaar tegengestelde hypothesen. Deze
vloeien met andere woorden voort uit bestaand onderzoek en worden hieronder reeds kort beschreven.
In hoofdstuk 2 zal ik dieper ingaan op het bestaande onderzoek. In hoofdstuk 3 zal ik de hypotheses
verder operationaliseren en concretiseren.
Hypothese 1: (“ENGAGEMENT”) In de post-9/11-periode zoekt de Europese Unie nadrukkelijker
toenadering tot Turkije met de bedoeling meer samenwerking te bekomen met het Midden-Oosten.
Men wil Turkije als het ware ‘omarmen’ om op deze manier een ‘brug’ te bouwen tussen Europa en
het Midden-Oosten. De toenaderingsstrategie kan zich op verschillende domeinen manifesteren: meer
economische ondersteuning bieden, ‘belonen’ van democratisering, conditionaliteit niet tot het uiterste
drijven, toetreding vergemakkelijken enz… Verder in dit onderzoek zal ik het hebben over de ‘brug’-
metafoor’ om de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije te duiden.
Hypothese 2: (“CONTAINMENT”) Naar aanleiding van het post-9/11-wereldbeeld zal de EU de
relaties met Turkije eerder afblokken/ bevriezen. Men tracht de afstand tussen de EU en Turkije te
behouden of te vergroten. De redenering hierachter: het indammen van het Midden-Oosten, strenger
optreden tegenover radicalisering, het geloven in de onverzoenbaarheid van waarden in het Westen en
die van de islam, electoraal oninteressant omdat de publieke opinie geen Turkse toetreding wil,
stabiliteit laten primeren op normen en waarden… Deze strategie kan zich op verschillende manieren
manifesteren: toetreding bemoeilijken, conditionaliteitsprincipe meer toepassen, streng optreden bij
onregelmatigheden in verband met Kopenhagen-criteria,... In dat geval spreken we van de
zogenaamde ‘buffer’-metafoor’ als we het over de relatie EU-Turkije hebben. Turkije wordt in dat
geval aanzien als een ‘buffer’ tussen Europa en het Midden-Oosten.
11
Deze hypothesen sluiten elkaar uit. De verwachting is echter dat het antwoord ergens tussen de twee
zal liggen en zal evolueren doorheen de tijd. Om de relatie tussen de Unie en Turkije in de
internationale context beter te schetsen lijkt het me noodzakelijk om een genuanceerd en
gediversifieerde analyse te maken van de situatie voor en na elf september. Zo krijgen we ook een
beeld van de (in)effectiviteit van de Europese Unie in de rol van strategisch grootmacht in een
concrete casus.
12
Hoofdstuk 2: Literatuuronderzoek
In dit hoofdstuk wil ik de probleemstelling van dit onderzoek onderbouwen door te verwijzen naar de
belangrijkste bestaande literatuur. Voor de tweeledige hypothese -‘brug’ vs. ‘buffer’- baseer ik me
grotendeels op de analyses van R. Youngs. Een deel van de onderstaande informatie zal dan ook
refereren naar deze auteur. Daarnaast zijn er nog tal van andere auteurs die de verhouding tussen de
Europese Unie en Turkije analyseren en waarop ik de ‘brug’- en ‘buffer’-hypothese verder kan
ontwikkelen. Wat ik precies/concreet bedoel met ‘brug’ en ‘buffer’, zal in het volgende hoofdstuk aan
bod komen. In onderstaand deel gaat het over de literatuur waaruit mijn probleemstelling
voortvloeide...
Zoals ik eerder al aangaf ontleen ik het basisconcept van mijn probleemstelling aan R. Youngs, die in
zijn publicatie “Europe and the Middle East. In the Shadow of September 11” (2006) onder meer
dieper ingaat op de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije. Hij brengt de ‘brug’- en ‘buffer’-
metafoor als volgt naar voor: “While there was growing focus on Turkish political reform as a concern
in itself, diplomats commonly reached judgements on Turkey’s internal politics that served their
respective positions on the more traditional “containment versus engagement” continuüm of security
logic. Different parts of the overall EU foreign policy system reached contrasting judgements on this:
for some Turkey was a buffer between Europe and the wider Islamic world; for others it was a bridge
to that world” (Youngs, 2006, p. 198).
Volgens R. Youngs zijn er met andere woorden twee -aan elkaar tegengestelde- visies met betrekking
tot de hervormingen in Turkije. Alhoewel beide visies voorstander zijn van democratisering en
adaptatie naar het Europese model, is de finaliteit ervan verschillend: terwijl aanhangers voor meer
samenwerking Turkije zien als ‘brug’ naar de ruimere Midden-Oostenregio, zien sceptici Turkije als
een ‘buffer’ tussen beide regio’s. Wordt Turkije gezien in een rol van passieve veiligheidsbuffer, of
onderschrijft men het belang van Turkije als een actieve speler die -samen met de EU- de lijnen
uittekent voor een veiligheidsbeleid in het Midden-Oosten? “Views of the more skeptical European
actors implied a perception of Turkey as a “security recipient” from Europe. For the more enthusiastic
actors, Turkey had potential as a “security provider”. For the former school of thought Turkey was a
barrier against the Islamic world; For the latter it was to be courted as a bridge to that world.” (2006, p.
207).
R. Youngs is echter niet de enige auteur die de verschillende standpunten over de verhouding tussen
de Europese Unie en Turkije -waar de kwestie omtrent de eventuele toetreding uiteraard steeds een
belangrijk onderdeel van uitmaakt- in kaart probeert te brengen. Bovendien focust hij in de eerste
13
plaats op de veiligheidspolitieke dimensie, terwijl ik ervan uitga dat ook andere dimensies een
bepaalde rol vervullen. Het is dan ook goed om te kijken naar enkele andere auteurs die hierover
schreven. A. Burrell en A. Oskam (2005), J. S. Joseph (2006), P. H. Gordon en O. Taspinar (2008), H.
Sjursen, (2006) en C. Timmerman, D. Rochtus & S. Mels (2008) zijn maar enkele voorbeelden van
auteurs die publiceerden over dezelfde thematiek. In grote lijnen kan men stellen dat het merendeel de
Europese Unie beschrijft als een fervent supporter van de hervormingen in Turkije naar Europees
model. Over de finaliteit van de relatie tussen de twee actoren is er echter veel minder eenduidigheid.
Op die manier komt men altijd wel op één of andere manier uit bij de vraag of Turkije best deel
uitmaakt van de Europese Unie, of niet? Beide uiteenlopende ‘finaliteiten’ vereisen een andere
houding, zoals R. Youngs aangeeft in zijn publicatie. Om zowel mijn ‘brug’-hypothese als de ‘buffer’-
hypothese verder te kunnen ontwikkelen, wil ik andere invalshoeken aanhalen. In eerste instantie zal
ik enkele auteurs bespreken die ‘argumentatie’ aanreiken voor de eerste hypothese, vervolgens komt
de tweede visie -de ‘buffer’-metafoor- aan bod.
Één van de auteurs die in zijn publicaties de facto de ‘toenaderingshypothese’ tussen de EU en Turkije
ondersteunt is de Turkse academicus E. Fuat Keyman: “The recent deepening in Turkey-European
Union relations, which has resulted in the European Council’s historical decision in its December
2004 summit to begin full accession negotiations with Turkey on October 3, 2005, cannot be
explained without taking into account the increasing importance of Turkey in today’s highly insecure
world.” (2007, p. XVI) Volgens hem is er met andere woorden een duidelijk verband tussen de
verslechterde veiligheidssituatie en de verdieping van de relatie tussen de EU en Turkije. Hij ziet in
elk geval Turkije als één van de cruciale actoren in de post-9/11-wereld, die een positieve rol kan
spelen voor de Europese Unie. Volgens hem kan 9/11 gezien worden als een katalysator voor een
toenadering tussen beide actoren.
Ook B. Massignon geeft aan dat 11 september leidde tot een versterking van de relaties tussen de EU
en de mediterrane partners, waarvan Turkije er één is. “The attacks on 11 September led to a revival of
the Euro-Mediterranean Partnership: numerous statements by European officials called for a
strengthening of the ‘dialogue of cultures and civilisations’ to prevent a ‘clash of civilisations’” (2007,
p. 141). Opnieuw krijgen we het beeld van een toenadering in de verhouding tussen Turkije en de EU.
Een betere dialoog kan een wereld zoals S. Huntington die voorspelde voorkomen, aldus B.
Massignon.
E. Soler i Lecha beschrijft in zijn bijdrage “Turkey’s Potential (and Controversial) Contribution to the
Global ‘Actorness’ of the EU” de voordelen die een eventuele toetreding van Turkije voor de
Europese Unie zou hebben. Een mislukking van de toetredingsonderhandelingen zal volgens hem
nefaste gevolgen hebben voor de invloed van de EU in het Midden-Oosten. “Consequently, if the EU
14
decided to unilaterally halt the ongoing negotiation process and offered ‘privileged partnership’
instead, it would most likely imply a serious deterioration of Turkey’s relations with the EU and an
increase in reactionary and nationalistic political and social forces.” (2007, p. 47). Volgens hem zal
met andere woorden de ‘brug’-functie van Turkije meer opleveren voor de EU dan de ‘buffer’-functie.
In het artikel “Turkey and its Middle Eastern neighbours: threat or opportunity for the European
Union?” analyseert D. Logan de verhouding tussen de Europese Unie, Turkije en de ruimere Midden-
Oostenregio kijkend doorheen een geopolitieke bril. Hij besluit dat een verdere toenadering tussen
Turkije en de EU eerder een voordeel inhoudt voor beide partijen dan een nadeel. “The conclusion,
therefore, is that Turkey and the EU need each other to confront the challenges and opportunities of
the contemporary Middle East. In geostrategic terms, Turkish accession to the EU will be an important
asset for Europe and not a step which exposes it to Middle Eastern insecurities.” (2009, p. 43).
Bovenstaande verwijzingen naar de literatuur bieden een bedding voor de ‘brug’-visie, die ook R.
Youngs weergeeft in zijn artikel, en vormen de basis waarop ik mijn eerste hypothese van mijn
probleemstelling stoel. Vanuit dat oogpunt zal de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije na
de aanslagen in 2001 verder verdiepen en versterken, omdat de EU gelooft dat het een wezenlijk
voordeel zal opleveren in verhouding met de moslimwereld. In dat geval ziet men 9/11 als een
katalysator voor het beschouwen van Turkije als een ‘brug’ naar het Midden-Oosten. Grosso modo
wordt in deze visie een verdere toenadering tussen Turkije en de Europese Unie, een Turkse toetreding,
bepleit. Ook al argumenteren deze auteurs dat de Europese Unie zich best kan engageren ten opzichte
van Turkije om een belangrijke rol te kunnen spelen in het Midden-Oosten, toch blijft men eerder vaag
over de operationalisering ervan. In een volgend hoofdstuk zal ik op basis van deze auteurs een aantal
concrete indicatoren formuleren op basis van dewelke ik tijdens mijn bronnenonderzoek een eventuele
‘brug’-visie zal kunnen ‘identificeren’.
Een aantal andere passages uit de literatuur geven een meer ‘kritische’ of ‘sceptische’ visie weer. In
“Europa. Strategie voor een wereldmacht”, van S. Biscop, lezen we het volgende: “De zichtbare kloof
tussen onze grote retoriek over mensenrechten en democratie en ons eerder aarzelend beleid in de
praktijk heeft de geloofwaardigheid en legitimiteit van de EU immers serieus ondermijnd. In Noord-
Afrika en het Midden-Oosten, bijvoorbeeld, wordt de EU vooral gezien als een ‘status-quo’actor, die
zijn economische en veiligheidsbelangen voorrang geeft. Men gelooft niet dat de EU oprecht naar
hervormingen streeft.” (2010, p. 25). In deze visie primeren ‘stabiliteit’ en ‘status quo’ op
‘hervormingen’. De oorzaak van deze houding ligt volgens S. Biscop in de onmacht van de EU als
strategische actor. Het is in die zin dus niet echt een doelbewuste keuze om Turkije als een ‘buffer’ te
aanzien. Toch geeft de parafrase wel aan hoe men in het Midden-Oosten de Europese Unie ziet als een
status quo-actor, en bijgevolg dus helemaal niet als een speler die toenadering zoekt tot de regio. Een
15
belangrijke indicator voor deze meer ‘sceptische’ visie is met andere woorden het gebrek aan
effectieve daadkracht van de EU in de regio.
D. Logan kwam eerder al aan bod bij het onderbouwen van de ‘brug’-visie. In het begin van datzelfde
artikel (cfr. supra) geeft hij echter erg duidelijk weer welke geostrategische redenering achter een
‘buffer’-visie schuilgaat: “On one European conception, Turkey is not really in Europe but embedded
in dangerous and unstable Middle Eastern neighbourhood, and touched by the instability, terrorism,
illegal migration and drug smuggling which are associated with the region. On this view, Turkish
accession to the EU would make Europe more vulnerable to these dangers. European security and
prosperity are instead assured by the establishment of a fortress Europe, insulated from external threats
by intensified internal cooperation rather than enlargement.” (2009, p. 34). In deze opvatting wordt
een verdere toenadering tussen Turkije en de EU als een bedreiging aanzien. De EU kan beter intern
samenwerken en zich zo wapenen tegen de problematische situatie in het Midden-Oosten. Een
belangrijke indicator die mijn ‘buffer’-hypothese kan onderbouwen is hier de focus op instabiliteit die
een Turks lidmaatschap met zich mee zou kunnen brengen.
Bij I. Lübben zien we een soortgelijke benadering terugkeren waarbij de Europese Unie Turkije eerder
als een ‘buffer’ aanziet tussen het Westen en het Midden-Oosten. “The security aspect of Euro-Med
cooperation became even stronger after 9/11. EU countries became more dependent on the expertise of
Middle Eastern security authorities in the fight against Islamic terrorism. Thus they voluntarily
overlooked fraudulent elections and human rights violations in order not to disturb relations with their
Middle Eastern en North African (MENA) neighbours” (2008, p. 344). 11 September wordt in deze
visie een ‘bewijs’ dat men de verhouding tussen de EU en Turkije nog meer door een louter
veiligheidspolitieke bril moet bekijken. Om de verhouding met de ruimere Midden-Oostenregio niet te
verstoren, is het zelfs beter om niet al te veel eisen te stellen op vlak van mensenrechten en democratie.
Stabiliteit aan de grenzen van de Europese Unie is belangrijker dan een samenwerking op vlak van
normen en waarden.
In een artikel uit Foreign Policy uit E. J. Hobsbawm zich in dezelfde zin en bekritiseert de -door R.
Youngs beschreven- paradigmaverschuiving na 9/11, waarbij de Europese Unie meer aandacht wil
hebben voor democratie en mensenrechten in het Midden-Oosten, en dus met andere woorden de
brugvisie meer wil onderschrijven. Volgens hem zal dit enkel leiden tot verdere instabiliteit en geweld
aan de grenzen van de Europese Unie (Hobsbawm, 2004). “By 2004, the prospect that Turkish
accession would create an EU-Iraq border gave further reason for some to question the security benefit
to Europe of Ankara’s membership.” (Youngs, p. 211). Terwijl bij S. Biscop ‘de onmacht om
werkelijk een rol te kunnen spelen in de Midden-Oostenregio’ aanleiding geeft tot een beeld van de
16
EU als een status quo-actor, zien we dat E. J. Hobsbawm verwijst naar de veiligheidsproblematiek om
een ‘buffer’-visie te beargumenteren.
H. Sjursen maakt in haar publicatie een theoretische analyse van het uitbreidingsbeleid van de EU en
reikt een aantal interessante invalshoeken aan om het uitbreidingsproces te begrijpen. Ook al schrijft
ze in de context van de uitbreiding naar Oost- en Centraal-Europese landen, toch kan haar insteek
volgens mij ook een verklaringsgrond bieden voor de verhouding tussen Turkije en de EU. “Rather
than strengthen the institutions of foreign policy, enlargement threatens to make agreement even more
difficult” (2002, p. 498). In één van de perspectieven die H. Sjursen naar voor brengt, haalt ze aan dat
toetreding van nieuwe lidstaten de samenwerking met betrekking tot een gemeenschappelijk
veiligheidsbeleid eerder zal bemoeilijken. Deze visie biedt met andere woorden een theoretische basis
voor de ‘buffer’-metafoor. Als de EU niet aan slagkracht op vlak van buitenlands beleid wil inboeten,
kiest ze beter niet voor een verdere uitbreiding. De keuze voor Turkije als ‘buffer’ zou in die zin
gefundeerd kunnen worden als een strategie om de macht van de Europese Unie te behouden.
Verder in het artikel stelt H. Sjursen echter dat de uitbreidingsstrategie van de EU niet los gezien kan
worden van het belang van bepaalde verwantschapsstructuren. Het feit dat het zich ‘met elkaar kunnen
vereenzelvigen’ in het geval van Turkije minder aanwezig is dan met de Centraal- en Oost-Europese
landen, maakt het toetredingsproces van dat eerste land ook moeilijker (2002, pp. 507-509). Het
gevoel van geen gezamenlijke identiteit te hebben zou in die zin als een indicator aanzien kunnen
worden voor het stokken en slabakken van de toenadering tussen de EU en Turkije.
H. Sjursen, R. Youngs, D. Logan, E. J. Hobsbawm, I. Lübben en S. Biscop reiken in hun publicaties
redeneringen aan die het moeilijk verlopen van het toenaderingsproces tussen Turkije en de EU
proberen te verklaren en in kaart te brengen. Zij geven mij dan ook een goede academische basis om
mijn ‘buffer’-hypothese te ontwikkelen. Algemeen kan men stellen dat ‘veiligheidspolitieke
overwegingen’, ‘identiteit’ en ‘onmacht’ als oorzaken aangehaald worden voor een meer sceptische of
kritischer Europese houding ten aanzien van Turkije. Vanuit dit oogpunt heeft de Europese Unie er
baat bij om de boot af te houden en een status quo na te streven. De negatieve gevolgen van een Turks
lidmaatschap zouden te groot zijn gezien de veiligheidscontext in het Midden-Oosten. Ook de vragen
rond identiteit die een Turks lidmaatschap met zich mee zou kunnen brengen kan als ‘buffer’-indicator
aanzien worden. In een volgend hoofdstuk zal ik verder borduren op deze auteurs en trachten een
coherenter methodologie met betrekking tot de ‘buffer’-metafoor te ontwikkelen.
17
R. Youngs heeft het in de inleiding van zijn boek “Europe and the Middle East” over een zekere
paradigmaverschuiving die 9/11 teweegbracht in de Midden-Oostenpolitiek van de EU. Daarin wordt
gesteld dat er een evolutie was van ‘containment’ naar ‘engagement’. Sommige analisten stelden dat
die veranderde aanpak te radicaal en ongenuanceerd gebeurde. “If perspectives had previously been
unduly containment-oriented, they suggested, the new assumption that efforts to democratize the
Middle East would provide an antidote to terrorism was overly simplistic” (Youngs, 2006, p. 9). Een
belangrijke vraag die ik door middel van dit onderzoek wil trachten te beantwoorden is of er inderdaad
sprake is van een veranderde visie van de Europese Unie ten aanzien van Turkije, en diens rol in de
ruimere Midden-Oostenregio. Merken we in de bronnen een effectieve verschuiving na 9/11 naar een
meer geëngageerd optreden van de EU naar Turkije toe?
Vertrekkend vanuit de literatuurstudie is het mogelijk een onderscheid te maken tussen modellen die
aangeven dat ‘engagement’ de beste optie inhoudt en redeneringen die heil zien in ‘containment’ ten
aanzien van Turkije. Een kritisch onderzoek van bronnen moet uitwijzen welke hypothese best
aansluit bij de werkelijkheid.
18
Hoofdstuk 3: Methodologie
Om mijn probleemstelling en hypothesen te kunnen toetsen aan de realiteit heb ik een zo duidelijk
mogelijk methodologisch kader nodig. Hoe wil ik met andere woorden onderzoeken of de EU-visie
ten aanzien van Turkije eerder overhelt naar de ‘brug’- dan wel naar de ‘buffer’-metafoor? Wanneer
kan er gesproken worden over ‘brug’, en welke indicaties duiden op een ‘buffer’? Bovendien wil ik
nagaan of 9/11, en het idee van de globale strijd tegen de terreur, een impact gehad hebben op de
houding van de EU jegens Turkije. Om dat te kunnen bepalen zal ik een analyse doorheen de tijd
moeten maken. Ook hier dienen vragen gesteld te worden naar de methode.
In grote lijnen is het opzet om een aantal wel uitgekozen bronnen door te lichten en die te toetsen aan
de twee hypothesen die ik in het voorgaande hoofdstuk formuleerde. Door de analyse in een bepaald
tijdskader te plaatsen wil ik te weten komen of de verhouding tussen Turkije en de Europese Unie
meer evolueert richting de ‘brug’ of ‘buffer’-metafoor. Welke impact 9/11 had op die evolutie, blijft
de rode draad doorheen het onderzoek.
In dit hoofdstuk wil ik concreet omschrijven op welke wijze ik mijn onderzoek zal voeren. In eerste
instantie houdt dat een afbakening in van mijn bronnenmateriaal4. De facto impliceert dit ook een
afbakening in de tijd. Ten tweede wil ik aangeven wat de precieze invulling is van zowel de ‘brug’- als
de ‘buffer’-visie. Ook al verwees ik in het vorige hoofdstuk reeds naar de literatuur om daaruit de
tegengestelde hypotheses te formuleren, zal ik in dit tweede deel dieper ingaan op de
operationalisering ervan. In een derde onderdeel focus ik kort op ‘de manier waarop’ ik de bronnen
gaan lezen ben, ‘hoe’ ik met andere woorden informatie uit het materiaal vergaard heb. Vervolgens
geef ik in het derde deel van dit hoofdstuk nog eens precies weer hoe ik de hoofdvragen -die ik in het
eerste hoofdstuk formuleerde- wil beantwoorden. Het vijfde en laatste onderdeel is een schematische
voorstelling die mijn onderzoeksopzet samenvat.
1. Op zoek naar ‘de visie’ van de Europese Unie
Elk jaar publiceert de Europese Commissie een rapport over landen die lid willen worden van de Unie.
Door middel van deze jaarlijkse analyses wil de EU zicht en vat krijgen op de hervormingen die
landen doorvoeren om conform te zijn met de regels, normen en waarden van Europa. De
tekortkomingen worden kritisch aangestipt, de doorgevoerde hervormingen worden positief onthaald. 4 In bijlage kan u een exhaustieve lijst terugvinden van de bronnen die ik onderzocht heb, inclusief de rapporten en besluiten waar ik in die proefschrift niet specifiek naar verwijs.
19
De kandidaat-lidstaten worden werkelijk op de rooster gelegd en hun politiek en economisch systeem
wordt volledig doorgelicht. Het komt er dus inderdaad voor hen op aan om goede punten te scoren en
de ‘onvoldoendes’ zo snel mogelijk weg te werken door hervormingen en aanpassingen.
Voor Turkije verscheen het eerste ‘Regular Report’5 in 1998. Op 9 november 2010 publiceerde de
Europese Commissie het 13de -en voorlopig laatste- ‘Pogress Report’ met betrekking tot Turkije.
Daarmee kan Turkije als één van de langst door de Europese Commissie geanalyseerde en
doorgelichte kandidaat-lidstaten gezien worden. Ook al was Turkije in 1998 strikt genomen nog géén
kandidaat, toch besliste de Europese Raad om een rapport over het land op te maken. “The Cardiff
European Council, which took place in June 1998, welcomed the Commission’s confirmation that it
will submit at the end of 1998 its first regular reports on each candidate’s progress towards accession.
In the case of Turkey, the European Council noted that ‘the report would be based on Article 28 of the
Association Agreement6 and the conclusions of the Luxembourg European Council7’.” (Europese
Commissie, 1998, p. 4).
De jaarlijkse rapporten zijn een erg interessante bron voor dit onderzoek, en dit meer bepaald omwille
van drie redenen: Ten eerste zijn de rapporten steeds op een zelfde wijze opgebouwd. Hierdoor is het
eenvoudiger om de bevindingen in verschillende documenten met elkaar te vergelijken. Verder toetst
de Europese Commissie, met de Kopenhagen-criteria als leidraad, achtereenvolgens de politieke en
economische criteria met de realiteit. In een derde onderdeel gaat men na in hoeverre Turkije in staat
is de Europese regels en wetten om te zetten in zijn eigen nationaal wettelijk kader. De rapporten lezen
dus als een kritische doorlichting van de Turkse staat en maatschappij. Men kan met andere woorden
de verhouding met Turkije analyseren door de ogen van de Europese Commissie. Een derde en erg
belangrijke reden is dat door de periodieke verschijning ervan een evolutie doorheen de tijd mogelijk
is. Doordat er jaarlijkse rapporten voorhanden zijn van 1998 tot heden is het mogelijk na te gaan in
welke richting de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije evolueert en of 9/11 een
‘kantelmoment’ was of niet.
5 Strikt genomen worden de jaarlijkse rapporten van 1998 tot en met 2004 “Regular Report on Turkey’s Progress towards Accession” genoemd. Vanaf het moment dat de formele toetredingsgesprekken starten spreken we van “Progress Reports”. Ondanks deze wijziging blijft de opbouw van de rapporten doorheen de periode 1998-2010 grotendeels dezelfde. 6 Artikel 28 van het ‘Association Agreement’: “as soon as the operation of the Agreement has advanced far enough to justify envisaging full acceptance by Turkey of the obligations arising out of the Treaty establishing the Community, the Contracting Parties shall examine the possibility of the accession of Turkey to the Community”. 7 Op de Europese top in Luxemburg (december 1997) werd beslist om ook voor Turkije een rapport op te maken om zo de toenadering in positieve zin te stimuleren. De Kopenhagen-criteria zullen daarbij als referentiepunt gebruikt worden.
20
Over het algemeen wordt de Europese Commissie als meest ‘Europese’ instelling aanzien. Toch zijn
het vandaag de dag nog steeds de lidstaten die grote delen van het gemeenschappelijk buitenlands
beleid en uitbreidingsbeleid bepalen. Men zou dus kunnen stellen dat de Commissierapporten geen
goede bron zijn om het standpunt van de EU ten aanzien van Turkije te onderzoeken. Een aantal
auteurs die zich toelegden op de machtsrelaties binnen de besluitvorming van de EU, merkten echter
op dat de Commissie -ondanks de reputatie te hebben van meest supra-Europese instelling- toch niet
losgezien kan worden van de belangen der lidstaten. “Conventionally, and in line with the neo-
functionalist integration literature, the Commission is presented as a cohesive unitary actor driven by a
‘supranational’ self-interest for further integration to increase its own competences. [...] Instead, how
formally responsible Commissioners position themselves in internal Commission decision-making is
itself a product of their national political ties and the intra- and inter-institutional political situation
that they face rather than ‘role structures’ institutionally codified by DGs” (Wonka, 2008, p. 1159).
Ook R. Thomson stelt bijvoorbeeld dat nationale belangen van de lidstaten een belangrijke rol blijven
spelen in het reilen en zeilen van de Europese Commissie (2008). S. Hug ziet the Commissie als een
‘agent’ afhankelijk van zijn ‘principals’ -de lidstaten met andere woorden- en dus diens belangen. De
Commissie is geen orgaan in het luchtledige en wordt beïnvloed door de lidstaten. (Hug, 2003)
Een belangrijk voordeel van deze bron is dat men jaarlijks een goed overzicht krijgt van de
aandachtspunten van de Europese Unie. Een analyse van de 13 periodieke commissierapporten leert
ons ongetwijfeld iets over de hervormingen die Turkije al dan niet doorvoerde om lid te kunnen
worden, maar weerspiegelt ook in zekere mate de preferenties van de Europese Unie. We krijgen als
het ware een beeld van wat de Europese Unie belangrijk vindt en aan welke aspecten ze meer aandacht
besteedt dan andere. Naast het feit dat deze rapporten een objectivering nastreven van ‘hoe ver het al
staat met de hervormingen’ geven ze dus ook impliciet de visie van de Europese Commissie weer.
Door te focussen op de veranderingen doorheen de verschillende rapporten wil ik nagaan of de
Europese Commissie zijn houding ten aanzien van Turkije veranderd heeft.
Om mijn onderzoek voldoende te ‘stofferen’ en om een betere analyse te kunnen maken zal ik
aanvullend gebruikmaken van de ‘Conclusies van de Europese Raad’8 . Dit geeft mij immers de
mogelijkheid om een idee te hebben van de visie van de Europese staats- en regeringsleiders omtrent
Turkije. Ook al is de Europese Raad strictu sensu niet in staat wetten te maken, toch trekt ze
belangrijke en doorslaggevende krijtlijnen voor de Europese Uniepolitiek. Ze geeft de nodige
impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en
prioriteiten. Aangezien besluiten doorgaans genomen worden bij consensus, kan men de ‘Conclusies 8 In de ‘Opgave van bronnen en literatuur’ kan men terugvinden welke documenten van de Europese Raad ik heb onderzocht. Sommige bevatten geen aanwijzingen m.b.t. Turkije (wat in sommige gevallen ook een aanwijzing kan zijn), andere wel. De ‘Conclusies van het Voorzitterschap’ van de lente-Top heb ik steeds weggelaten, aangezien die normaliter de socio-economische situatie binnen de EU behandelt.
21
van het Voorzitterschap’ zien als de ‘grootste gemene deler’ van de meningen die de verschillende
staats- en regeringsleiders op de top vertolken. Net zoals bij de ‘Progress/Regular Reports’ biedt de
periodiciteit van de bron de mogelijkheid om een analyse doorheen de tijd te maken. Het doornemen
van de ‘Conclusies van het Voorzitterschap’ van 1998 tot en met 2010 moet mij een idee geven over
de houding van de Europese Raad -en algemener de Europese Unie- ten opzichte van Turkije.
2. ‘Brug’ vs. ‘Buffer’: maar wat bedoelen we hiermee precies?
Hierboven gaf ik aan welke bronnen ik zal analyseren en waarom precies deze zo interessant zijn voor
dit onderzoek. De vraag blijft echter hoe ik uit die bronnenanalyse meer informatie wil verkrijgen over
de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije. Hiervoor moeten de ‘brug’- en ‘buffer’-hypothese
verder geoperationaliseerd worden. Wat zijn de precieze indicatoren voor de ‘brug’-metafoor? En bij
welke bevindingen in de bronnen versterkt de ‘buffer’-visie?
Verder bouwend op de literatuur stelde ik reeds dat de ‘brug’-visie uitgaat van een Europese Unie die
meer toenadering zoekt tot Turkije en het Turks lidmaatschap als een voordeel ziet voor de EU in de
toekomst. Aan de zijde van ‘buffer’-visie vinden we argumentatie voor een status quo-benadering ten
opzichte van Turkije. Een eventueel lidmaatschap van dat land zal vanuit dit standpunt een aantal
negatieve gevolgen teweegbrengen. Deze omschrijvingen blijven echter nog te oppervlakkig om ze
daadwerkelijk te gebruiken als ‘toets’ bij het doornemen van de bronnen. Daarom zal ik de
bouwstenen die de literatuur mij aanreikte (cfr. supra) verder aanvullen met eigen redeneringen. Op
die manier wil ik komen tot een aantal duidelijk verifieerbare indicatoren die kunnen duidelijk maken
of de Europese Unie de ‘brug’-, dan wel ‘buffer’-visie hanteert.
Om een voldoende gediversifieerd en genuanceerd beeld te krijgen over de hele lijn, lijkt het mij
zinvol om de standpunten van de EU ten aanzien van Turkije te bekijken met focus op een aantal
thematische onderwerpen. De keuze van deze ‘parameters’ is enerzijds gebaseerd op de informatie die
voorhanden is in de rapporten. Anderzijds lijken ze me ook voldoende evenwichtig om een globalere
conclusie te kunnen trekken. Ze moeten me met andere woorden in staat stellen een genuanceerd beeld
te krijgen over de relatie tussen de EU en Turkije. Per parameter zal ik aanduiden welke indicatoren de
‘brug’- en ‘buffer’-metafoor versterken. Telkens komt het er op neer om het discours van de
Commissie ten aanzien van de parameter te doorgronden, in een tijdskader te plaatsen, en zo de visie
van de EU tegenover Turkije te ontrafelen.
In eerste instantie wil ik dieper ingaan op ‘democratie en mensenrechten’. Normen en waarden zijn
steeds een belangrijk aspect voor de EU en maken een belangrijk deel uit van de rapporten van
22
kandidaat-lidstaten. Is er sprake van een herhaaldelijke bevestiging van positieve hervormingen ten
aanzien van de democratische en mensenrechtensituatie in Turkije? Heeft dit een overwicht op het
aantalkritische punten? Zo ja, dan kan men dit interpreteren vanuit de ‘brug’-visie. Beklemtoont men
in de opeenvolgende rapporten de vooruitgang zonder dat deze het toekomstig lidmaatschap in het
gedrang dreigt te brengen? Een soort ‘soepelheid’ in de screening kan aanzien worden als een
indicator voor de ‘brug’-metafoor. Zijn de negatieve opmerkingen ten aanzien van het politieke
systeem echter doorslaggevender dan de positieve elementen die men aanhaalt, dan kan dit wijzen op
een versterking van de buffermetafoor. Gaan de hervormingen ‘niet snel genoeg’? Of ‘niet ver genoeg’?
Valt een zekere kritische blik ten opzichte van de democratische en mensenrechtensituatie in Turkije
op te merken, soms zelfs niet in verhouding met de reële situatie of gebeurtenissen? Dat zijn allemaal
indicatoren voor de ‘buffer’-visie.
Een tweede parameter waar ik in het tweede deel verder zal op ingaan is de kwestie Cyprus. De
problematische situatie sinds de jaren ’70 is één van de heikele punten bij de huidige
toetredingsonderhandelingen. Door het discours van de Commissie met betrekking tot de kwestie
onder de loep te nemen wil ik meer te weten komen over de positie van de EU tegenover Turkije. In
het geval men uitgaat van een ‘brug’-visie zullen in de rapporten positieve signalen te lezen zijn met
betrekking tot de inspanningen die Turkije levert in de onderhandelingen tussen de twee delen van het
eiland. Het niet volledig linken van de kwestie Cyprus aan het verdergaan van de onderhandelingen
met Turkije over lidmaatschap, kan ook als een indicator aanzien worden voor de ‘brug’-metafoor. De
indicatoren die een ‘buffer’-visie versterken zijn strenge beoordelingen ten aanzien van een te passieve
houding in de kwestie. Bovendien wordt hier wél duidelijk de link gelegd tussen het Cyprus-probleem
en verdere gesprekken over toetreding. Een oplossing voor het probleem als een conditio sine qua non
beschouwen voor verdere gesprekken over toetreding, moet dan ook binnen de ‘buffer’-visie
gesitueerd worden
Ten derde ga ik dieper in op het geopolitieke ‘aspect van het verhaal’. Volgens bepaalde auteurs (cfr.
supra) één van de belangrijkste drijfveren voor het al dan niet doorgaan van het Turkse lidmaatschap.
Door de benadering van de Commissie ten aanzien van de geopolitieke rol die Turkije kan en zou
kunnen spelen in de ruimere regio, krijg ik meer zicht of de EU neigt naar een ‘Turkije-als-brug’- dan
wel ‘Turkije-als-buffer’-houding. Merken we in de jaarlijkse rapporten van de Europese Commissie
dat de vooruitgang die Turkije boekt om zich in te schakelen in het Gemeenschappelijk Buitenlands en
Veiligheidsbeleid van de EU duidelijk benadrukt en geapprecieerd wordt? Haalt de Commissie daarbij
aan dat Turkije een belangrijke actieve rol speelt in de geopolitieke situatie in de regio? Dit kan dan
aanzien worden als een indicatie voor de ‘brug’-visie. Neemt de Commissie echter de woorden van het
vorige jaar gewoon over, krijgen we vooral kritische bemerkingen te lezen, stelt men zich vragen bij
23
de veiligheidssituatie die een Turks lidmaatschap zou kunnen teweegbrengen, dan zijn dat indicaties
voor een status quo-houding of ‘buffer’-visie.
Een vierde parameter die ik hanteer is de ‘houding van de Europese Raad’. Staats- en regeringsleiders
hebben een doorslaggevende rol in het sturen van het uitbreidingsbeleid van Europese Unie. Op elke
Top bespreken zij de belangrijkheden van het moment en zetten de grote lijnen uit waarbinnen de
andere Europese instellingen zullen moeten manoeuvreren. Hun visie over Turkije en de
toetredingsgesprekken kan dan ook als een belangrijke graadmeter aanzien worden om het ruimere
standpunt van de EU tegenover Turkije te ‘ontdekken’. Vinden we in die communicatie duidelijke
signalen terug dat de staats- en regeringsleiders de toenadering tussen Turkije en de EU positief
evalueren en het lidmaatschap als een belangrijk toekomstperspectief zien, dan kunnen we denken in
termen van de ‘brug’-metafoor. In die context kan men een geëngageerde houding van de Europese
Raad verwachten en zal ‘Turkije’ vaker het gespreksonderwerp zijn tijdens de bijeenkomsten. Worden
vooral de tekortkomingen benadrukt, zien we dat er vragen worden gesteld bij een eventuele
toetreding in de toekomst, is er sprake van eventuele alternatieven voor Europees lidmaatschap, dan
zijn dat indicaties voor de ‘buffer’-visie. Het niet -of minder- voorkomen ‘Turkije’ in de besluiten van
de Europese Raad kan daarvan ook een aanwijzing zijn.
Door naderhand de verschillende parameters naast elkaar te plaatsen en de bevindingen te vergelijken,
wil ik in staat zijn een algemeen besluit te kunnen formuleren met betrekking tot de houding van de
Europese Unie ten opzichte van Turkije.
3. Discours- en inhoudsanalyse, vergelijkende studie doorheen de tijd en contextualisering
Hoe heb ik mijn bronnen ‘gelezen’? Mijn bronnenmateriaal omvat in totaal meer dan 1000 pagina’s.
Het hoeft dan ook weinig betoog dat er nood is aan een bepaald systeem, om uit die veelheid aan
documentatie de relevante informatie te halen. Niet alle lectuur bevat interessant materiaal voor mijn
onderzoek en een eerste ‘onderzoeksmechanisme’ dat ik hanteer is dan ook ‘selectie’. Ik heb me
gefocust op de hoofdstukken die relevant zijn voor de vragen die ik wil beantwoorden. Dit geeft echter
nog geen informatie over hoe ik te werk ga. Grofweg kan ik stellen dat ‘de wijze waarop’ ik de
rapporten en besluiten ‘lees’, teruggaat op drie aspecten: discours- en inhoudsanalyse, vergelijkende
studie doorheen de tijd en contextualisering.
Discoursanalyse is een methode om taal en tekens te zien binnen een systeem of structuur. Eigenlijk
gaat dit terug op de semiotiek, die er ons op wijst oog te hebben voor het specifieke taalgebruik binnen
het taalsysteem als geheel. Doorheen mijn onderzoek heb ik dan ook oog proberen hebben voor de
24
structuur die achter de ‘tekens’ van de Commissie schuilgaat. Uiteraard kan dat in dit geval niet los
gezien worden van wat er inhoudelijk in de teksten beschreven wordt. Ik maak dan ook zowel gebruik
van de discours- als inhoudsanalyse om informatie te vergaren. Dat, in combinatie met het tijdskader,
biedt me de mogelijkheid om vergelijkingen te maken doorheen de tijd en na te gaan of er een zekere
verschuiving in de teksten waarneembaar is. Een derde belangrijk ‘hulpmiddel’ bij het lezen van de
bronnen is het steeds in zijn context plaatsen van de informatie. Een goede kennis van de ‘facts and
figures’ (Cfr.: hoofdstuk 4) is dan ook onontbeerlijk.
Door deze drie aspecten te combineren kan ik mijn bronnenmateriaal op een efficiënte manier
onderzoeken en de nodige conclusies trekken. De methodologische achtergrond die ik opbouwde
tijdens mijn vorige opleiding geschiedenis, zie ik daarbij als een extra ondersteuning bij het uitvoeren
van dit onderzoek.
4. Hoe gaan we na ‘of 9/11 impact had’?
Door een analyse te maken van de 13 rapporten (1998-2010) die de Europese Commissie reeds
publiceerde over Turkije, kan ik me een beeld vormen over de houding die de EU tegenover het land
inneemt. Aangezien het doel van de ‘Regular’ en ‘Progress Reports’ is om een jaarlijks verslag te
brengen van de situatie in Turkije, ga ik er vanuit dat de opmerkingen en verwoordingen die men er in
vindt, ook in zekere mate de positionering van de Europese Commissie weerspiegelen. In het eerste
deel van dit hoofdstuk gaf ik reeds aan waarom de Commissie aanzien kan worden als een goede
‘vertolker’ van het EU standpunt jegens Turkije (cfr. supra). De periodiciteit van de bron maakt het
mogelijk de positieverschuivingen en evoluties doorheen de tijd op te merken en te linken aan
gebeurtenissen in de tijd.
Dat laatste is een interessant gegeven. Literatuurstudie leerde ons dat er volgens bepaalde auteurs een
paradigmaverschuiving optrad in het denken over de rol die Turkije zou kunnen spelen. Net het feit dat
ik een analyse maak van de rapporten van 1998 tot en met 2010 stelt mij in staat om die
verschuivingen en evoluties doorheen de tijd nauwgezet te identificeren. Vervolgens kan ik dan ook
nagaan of 9/11 effectief een ‘kantelmoment’ was of niet.
5. Schematische voorstelling van mijn onderzoeksopzet
Om het geheel duidelijker te kunnen voorstellen, heb ik mijn onderzoeksopzet schematisch
samengevat. In feite wil ik bovenstaande vraag trachten te beantwoorden door de onderliggende
25
stappen uit te voeren. Om de vraag over de impact van 9/11 op de relatie tussen EU en Turkije te
beantwoorden moet ik in algemenere termen, meer te weten komen over de verhouding tussen beide
actoren. De keuze van de bronnen impliceerde een feitelijke tijdsafbakening van 1998 tot en met 2010.
Me baserend op literatuuronderzoek heb ik die ‘verhouding’ proberen te interpreteren door middel van
een ‘brug’- en ‘buffer’-hypothese. Na duidelijk aan te geven (cfr. supra) wat er concreet schuilgaat
achter de twee metaforen kon ik mijn bronnenonderzoek aanvatten. Aan de hand van vier wel
uitgekozen ‘parameters’ -of ‘invalshoeken’- wil ik uitsluitsel krijgen over welke van de twee
hypotheses zich het duidelijkst profileert.
De linkse pijl (die naar beneden wijst) toont in feite de denkrichting die ik hanteerde tijdens de
ontwikkeling van mijn onderzoeksopzet. De rechtse pijl volgt de stappen in omgekeerde volgorde en
toont de ‘weg’ die ik zal volgen tijdens het eigenlijke onderzoek. Vertrekkend van de basis -de analyse
van vier parameters- wil ik stap voor stap de bovenstaande vragen trachten te beantwoorden.
26
Hoofdstuk 4: De relatie EU-Turkije: een korte geschiedenis9
In dit laatste hoofdstuk van de theoretische voorbeschouwingen lijkt het me onontbeerlijk om kort in
te gaan op de historische verhouding tussen de EU en Turkije. Dat ‘verhaal’ begint reeds in de
jaren ’50 van de 20ste eeuw. Niet voor niets wordt Turkije wel eens smalend ‘de eeuwige kandidaat-
lidstaat’ genoemd…
Reeds in 1959 doet Turkije een aanvraag om geassocieerd lid te worden van de toenmalige Europese
Economische Gemeenschap (EEG). Op 12 september 1963 wordt een Associatieakkoord, het
zogenaamde ‘Ankara Agreement’, ondertekend waardoor Turkije deel kan uitmaken van een douane-
unie met de EEG. Men stelt een stappenplan op dat zich in drie fasen zou ontwikkelen. Een
toegevoegd protocol bevestigt dat Turkije op termijn lid zou kunnen worden van de economische
gemeenschap.
In 1974 vallen Turkse troepen het noorden van Cyprus binnen na de coup van EOKA (Nationale
Organisatie van Cypriotische Strijders), dat het doel heeft Cyprus bij Griekenland aan te sluiten. De
invasie van de Turken brengt de rust terug, maar resulteert in een feitelijke tweedeling van het eiland.
Het Turkse deel van Cyprus wordt door nagenoeg niemand erkend, waardoor de situatie tot op heden
een gevoelig pijnpunt blijft tussen de Europese Unie en Turkije. Het veto van Griekenland, sinds 1981
lid van de EG, tégen de Turkse toetreding moet in de context van deze kwestie gezien worden.
Wanneer in 1980 een militaire staatsgreep plaatsvindt in Turkije, schort de Europese Gemeenschap
(EG) het Ankara Agreement op en bevriest al de politieke relaties met Turkije. Pas in 1986 worden
deze hersteld en geeft Turkije duidelijk aan dat het verder wil gaan met het stappenplan richting
volwaardig lidmaatschap binnen de EG. Op 14 april 1987 vraagt Turkije effectief het volwaardig
lidmaatschap binnen de Europese Economische Gemeenschap aan, maar in 1989 wordt dat afgewezen.
De Europese Commissie argumenteert haar standpunt door te stellen dat verdere uitbreiding van de
Europese Gemeenschap slechts mogelijk is na de eenmaking van de markt in 1992. Eerst zou men
intern orde op zaken stellen, alvorens over te gaan tot verdere uitbreiding.
In juni 1993, op de Top in Kopenhagen, worden voorwaarden vastgelegd waaraan een lidstaat moet
voldoen om toegelaten te worden tot de Europese Unie (EU). Deze criteria zijn drieledig. Ten eerste is
9 Voor wie meer wil lezen over de geschiedenis van de EU-Turkije-verhouding kan terecht bij D. Rochtus, G. De Vylder & V. Yüksel (2002), G. De Vylder (2008), J. S. Joseph (2006), A. E. Cakir (2010), e.a., of op de officiële website van het Turkse Secretariaat-Generaal voor EU-zaken (http://www.euturkey.org.tr/) en die van de Europese Commissie Uitbreiding (http://ec.europa.eu/enlargement/candidate-countries/turkey/relation/).
27
er sprake van de politieke voorwaarde. Het betrokken land moet een democratisch land zijn met
stabiele instellingen, een duidelijke rechtsorde, respect voor mensenrechten, en de bescherming van
minderheden moet gegarandeerd worden. Een tweede punt is een economisch criterium dat bepaalt dat
er een functionerende markteconomie moet bestaan, die bestand is tegen de concurrentiedruk en
marktkrachten binnen de EU. Ten derde moet het betrokken land het hele pakket van Europese
wetgeving, het zogenaamde acquis communautaire, implementeren in de eigen wetgeving. De
instellingen van het land moeten in staat zijn de verplichtingen die het lidmaatschap met zich
meebrengt, na te komen en te handhaven. Deze werden opgesteld met het oog op de nakende
uitbreiding naar Centraal- en Oost-Europa, maar gelden ook voor Turkije.
De douane-unie tussen de Europese Gemeenschap en Turkije treedt in werking in 1996. Hierdoor
komt voor het eerst een erg intense samenwerking op economisch én politiek vlak tot stand tussen de
Europese Unie en een niet-lid.
Op de Top in Luxemburg (1997) komt Turkije niet voor in het lijstje van kandidaat-lidstaten, wat in
Turkije tot erg ontgoochelde reacties leidt. Men interpreteert dit langs Turkse zijde als een afwijzing,
omdat vele Centraal- en Oost-Europese landen zich wél mogen voorbereiden op lidmaatschap. Ankara
schort de diplomatieke relaties met de Unie (deels) op, waardoor er tijdelijk een einde komt aan de
dialoog tussen beide actoren. Bovendien zorgt het idee dat Cyprus lid zou worden van de Unie voor
erg geprikkelde reacties bij de Turkse autoriteiten.
Pas in 1999 op de Top in Helsinki erkent de Europese Raad Turkije expliciet als kandidaat-lidstaat.
Vanaf dan beklemtoont men formeel dat -mits aan de Kopenhagen-criteria te voldoen- Turkije kan
toetreden tot de Unie. Op regelmatige basis publiceert de Europese Commissie rapporten waarin
duidelijk gemaakt wordt in hoeverre Turkije reeds voldoet aan de criteria, zoals in Kopenhagen
bepaald. Pas indien dat rapport voldoende positief geacht wordt kunnen de effectieve
onderhandelingen van start gaan.
In maart 2001 toont ook de Turkse regering de bereidwilligheid om zich te schikken naar de criteria
van Kopenhagen en onderschrijft het NPAA (National Program for the Adoption of the Acquis).
Hierdoor erkent Turkije voor het eerst Turkije de vele hervormingen die nodig zijn op politiek en
economisch vlak om in orde te zijn met het Europese acquis. Enkele hervormingen worden effectief
vrij snel doorgevoerd, zoals de afschaffing van de doodstraf (2002-2004) en de uitbreiding van het
gebruik van minderheidstalen in het openbaar (2002).
Pas in december 2004 wordt aangekondigd dat de onderhandelingen kunnen van start gaan in oktober
2005. Hiermee zetten de EU-lidstaten het licht op groen voor het begin van de toetredingsproces dat
28
door de jaren heen gegroeid was. Afgezien van enkele duidelijk omschreven aanpassingen die nog
gedaan moeten worden, wordt dit beschouwd als een bevestiging van het voldoen aan de Kopenhagen-
criteria.
Alle 35 hoofdstukken van de EU-wetgeving moeten vervolgens onderhandeld worden. Per hoofdstuk
wordt gekeken of de Turkse wetgeving voldoet aan de Europese normen. Om een hoofdstuk te openen,
en nadien weer af te sluiten, is er telkens unanimiteit onder de lidstaten nodig. Cyprus ligt echter
dwars omdat het zuidelijke deel van het eiland -dat deel uitmaakt van de Unie- de facto niet erkend
wordt door Turkije. Desondanks wordt op 12 juni 2006 het eerste hoofdstuk -onderzoek en
ontwikkeling- met unanimiteit geopend. Wegens de compatibiliteit met de Turkse wetgeving kan men
het hoofdstuk diezelfde dag nog afsluiten. Acht relevante hoofdstukken worden in december 2006
bevroren of opgeschort omdat Turkije Cyprus niet behandelt als een deel van de douane-unie. De acht
hoofdstukken zijn: vrij verkeer van goederen, recht om zich te vestigen en vrijheid om diensten te
verlenen, financiële diensten, landbouw en plattelandsontwikkeling, visserij, vervoersbeleid, douane-
unie en buitenlandse betrekkingen.
Ondanks opschorting van deze hoofdstukken loopt de ‘trein der onderhandelingen’ gestaag verder.
Van de 33 hoofdstukken die afzonderlijk onderhandeld moeten worden, zijn er in november 2010
reeds 13 geopend. Toch behoeft het weinig betoog te stellen dat de weg naar effectief lidmaatschap
nog lang en moeilijk zal zijn. Hoofdstukken moeten -naast ‘geopend’- ook ‘afgesloten’ en bekrachtigd
worden bij stemming van de lidstaten. Daarenboven zijn er nog een aantal heikele punten die voor
problemen kunnen zorgen tijdens de onderhandelingen.
Eén daarvan is de problematiek tussen Turkije en Cyprus, zelf lid sinds 2004. De kwestie zorgt tot op
de dag van vandaag voor een enorme vertraging van het toetredingsproces. De Europese Unie dringt
aan op een onderhandelde oplossing tussen Turkije en Cyprus en voeren de druk op beide landen op.
Het valt echter nog af te wachten wat er na de verwerping van het Annan-plan door de Griekse
Cyprioten zal gebeuren. Een ander gegeven dat het toetredingsproces bemoeilijkt is de rol van het
leger binnen de Turkse maatschappij. Ook mensenrechten, artikel 301 in de grondwet -dat verbiedt de
Turkse natie te beledigen-, de Koerdische en Armeense kwestie zijn maar enkele voorbeelden die de
gesprekken tussen de Europese Unie en Turkije beïnvloeden. Bovendien is de publieke opinie in
Europa gekant tegen een Turkse toetreding.
Deze belangrijke ‘obstakels’ doen bij sommigen de indruk ontstaan dat Turkije uiteindelijk niet zal
kunnen toetreden. De weg lijkt inderdaad nog lang en sommige breuklijnen lijken ook effectief erg
moeilijk te overwinnen. Toch gaat het proces van onderhandelen gewoon door. Ondanks de kritische
bemerkingen van een aantal lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland blijft het Turkse toetredingsproces
29
‘op de rails’. Ondanks de vele problemen kan men het aan de gang houden van de gesprekken
toeschrijven aan een aantal pragmatische argumenten. De geostrategische, politieke en economische
gevolgen van een negatieve ommezwaai zouden immers wel eens grote gevolgen kunnen hebben voor
de Europese Unie. Naast pragmatiek moet men de reden hiervoor eveneens gaan zoeken bij de
specificiteit van het Europese besluitvormingssysteem. Eens er binnen de Europese Unie een
beslissing genomen is, wordt het heel erg moeilijk om daar nadien nog op terug te komen. Er is sprake
van ‘padafhankelijkheid’. De kost om een genomen beslissing terug te draaien zou te zwaar zijn.
30
Deel 2
Het bronnenonderzoek
31
Hoofdstuk 1: Inleiding
Nu we duidelijk weten ‘wat’ we willen onderzoek en ‘op welke manier’ we dit zullen doen, is de tijd
rijp om te starten met het eigenlijke onderzoek. Na dit deel moet het mogelijk zijn om de vragen die ik
in het eerste deel geformuleerd heb, te beantwoorden.
In een volgende hoofdstuk zal ik mij richten op het bronnenmateriaal -de Commissierapporten en de
besluiten van de Europese Raad van 1998 tot en met 2010-, en op zoek gaan naar een aantal
indicatoren die kunnen wijzen op een eventuele versterking van de ‘brug’- of ‘buffer’-hypothese.
Zoals ik in het methodologisch hoofdstuk reeds aangaf zal ik werken met een aantal parameters waar
ik me telkens op zal focussen. Voldoende rekening houdend met de context, wil ik per parameter een
‘imaginaire grafiek’ bekomen waarbij het duidelijk wordt welke evolutie het Europese standpunt
tegenover Turkije tussen 1998 en 2010 doormaakte. Elk kort besluit in het volgende hoofdstuk, zou de
lezer daar een ‘beeld’ moeten van kunnen geven.
Het derde hoofdstuk kan aanzien worden als een synthese van het voorgaande. Door de bevindingen
bij de verschillende parameters af te toetsen en naast elkaar te leggen, wil ik komen tot een
samenvattende grafiek -deze keer ook werkelijk grafisch weergegeven- die toont hoe de houding van
de Europese Unie ten aanzien van Turkije doorheen de tijd evolueert. Ik ga er immers vanuit dat
veranderingen met betrekking tot de parameters ‘Democratie en Mensenrechten’, ‘Cyprus-kwestie’,
‘geopolitiek’ en ‘houding van de Europese Raad’ een algemenere trend omtrent het standpunt van de
EU jegens Turkije kunnen blootleggen.
De ‘rode draad’ doorheen mijn onderzoek -de impact van 9/11 op de verhouding tussen de EU en
Turkije- wordt de inzet van het vierde hoofdstuk. Naast het beantwoorden van de vraag of 9/11 de
houding van de Europese Unie effectief beïnvloedde, zal ik tevens ook andere oorzaken proberen
achterhalen voor eventuele wijzigingen in de relatie doorheen de tijd. Dit hoofdstuk kan aanzien
worden als het ‘antwoord’ op de hoofdvraag van mijn masterproef.
32
Hoofdstuk 2: Op zoek naar een lijn in de bronnen. Onderzoek van de parameters.
‘Democratie en mensenrechten’, ‘Cyprus-kwestie’, ‘geopolitiek’ en ‘houding van de Europese Raad’
zijn de parameters die in dit hoofdstuk behandeld zullen worden. Voor elk van deze onderdelen zal ik
het discours en de verschuivingen daarin doorheen de rapporten onderzoeken. Bepaalde indicatoren
(cfr: methodologie) zullen aantonen welke visie -‘brug’ of ‘buffer’?- versterkt wordt.
In een eerste deel focussen we op de parameter ‘democratie en mensenrechten’ en stellen we de vraag
op welke wijze de Europese Unie in de Regular/Progress Reports omgaat met de situatie op dat vlak in
Turkije. Een analyse van het discours over deze parameter kan ons iets leren over een eventueel
veranderende houding van de Commissie tussen 1998 en 2010. Een tweede onderdeel behandelt de
kwestie Cyprus. Door na te gaan op welke wijze de Commissie rapporteert over de problematiek in het
algemeen, en de gebeurtenissen in verband met Cyprus concreet, wil ik te weten komen of de EU op
vlak van deze parameter meer overhelt naar ‘brug’-, dan wel ‘buffer’-metafoor. Opnieuw is het
belangrijk om de bevindingen in een ruimer tijdskader te plaatsen. Een derde parameter waar ik me op
wil focussen is de geopolitieke context van het verhaal. Als Turkije lid wil worden, zal het zich meer
op dezelfde lijn moeten plaatsen van het Europese Gemeenschappelijk Buitenlands en
Veiligheidsbeleid. Doorheen de opeenvolgende jaarrapporten zullen ongetwijfeld verschillende
standpunten ten aanzien van de rol die Turkije op dit vlak zou kunnen vervullen, weerspiegeld worden.
Opnieuw is de vraag of er indicaties zijn voor het ‘brug’-denken, of eerder het ‘buffer’-denken de
bovenhand haalt. In een laatste onderdeel richt ik me op de parameter ‘houding van de Europese Raad’.
De wijze waarop staats- en regeringsleiders communiceren over de kwestie Turkije kan als een
belangrijke waardemeter gezien worden voor de (veranderende) houding van de Europese Unie jegens
Turkije.
Per onderdeel zal ik telkens een kort besluit formuleren en aangeven op welke momenten er zich een
zekere wijziging voordoet in de houding ten aanzien van Turkije op vlak van de concrete parameter.
1. Democratie en mensenrechten: ‘Goed bezig’ of eerder ‘(n)ooit voldoende’?
Bepaalde normen en waarden worden door de Europese Unie hoog in het vaandel gedragen. De
implementatie van democratische principes en het respecteren van mensenrechten zijn aspecten die
gepromoot worden als hoekstenen van het Europese gedachtegoed. In de verhouding tussen de
Europese Unie en haar partners in het algemeen, Turkije in het bijzonder, vormen ‘democratie en
mensenrechten’ als topic dan ook een erg belangrijk aandachtspunt. Zo wordt er in de jaarlijkse
33
rapporten van de Commissie relatief veel aandacht besteed aan het democratisch gehalte van het
staatssysteem en het respect voor mensenrechten in Turkije.
Zoals ik in het methodologisch hoofdstuk reeds aangaf valt de operationalisering van de tegengestelde
hypothese uiteen in een aantal indicatoren aan elke zijde. Is er sprake van een herhaaldelijke
bevestiging van positieve hervormingen ten aanzien van de democratische en mensenrechtensituatie in
Turkije, met een duidelijk overwicht op het vermelden van de kritische punten, dan kan men dit
interpreteren als een versterking van de ‘brug’-visie. In dat geval is er in de opeenvolgende rapporten
een duidelijk overheersend gevoel van vooruitgang, en het voldoen aan de politieke criteria van
Kopenhagen lijkt dan ook een zaak voor de nabije de toekomst. Een soort ‘soepelheid’ in de screening
kan ook aanzien worden als een indicator voor de ‘brug’-metafoor, aangezien de toenadering tussen
Turkije en de EU het prioritaire opzet is. Zijn de negatieve opmerkingen ten aanzien van het politieke
systeem echter doorslaggevender dan de positieve elementen die men aanhaalt, dan kan dit wijzen op
een versterking van de buffermetafoor. De hervormingen gaan ‘niet snel genoeg’, of ‘niet ver genoeg’.
In dat geval valt een zekere kritische blik ten opzichte van de democratische en mensenrechtensituatie
in Turkije op te merken, soms zelfs niet in verhouding met de reële situatie of gebeurtenissen. Een
discours waaruit een gevoel van status quo spreekt, kan in diezelfde zin geïnterpreteerd worden. Dit
zijn indicatoren voor de ‘buffer’-visie.
1.1. Doorlichting van de rapporten 1998-2010
Om een referentiepunt te hebben geef ik letterlijk weer wat er met betrekking tot ‘democratie en
mensenrechten’ terug te vinden is in het eerste rapport van 1998: “On the political side, the evaluation
highlights certain anomalies in the functioning of the public authorities, persistent human rights
violations and major shortcomings in the treatment of minorities. The lack of civilian control of the
army gives cause for concern. This is reflected by the major role played by the army in political life
through the National Security Council. A civil, non-military solution must be found to the situation in
south-eastern Turkey, particularly since many of the violations of civil and political rights observed in
the country are connected in one way or another with this issue. The Commission acknowledges the
Turkish government’s commitment to combat human rights violations in the country but this has not
so far had any significant effect in practice. The process of democratic reform on which Turkey
embarked in 1995 must continue.” (Europese Commissie, 1998, p. 21).
Het is duidelijk dat er nog veel ‘werk aan de winkel’ is voor Turkije op vlak van mensenrechten en
democratie. In de context van de Top van Luxemburg -waarop Turkije ‘in snelheid gepasseerd werd’
door andere kandidaat-lidstaten- lijkt het rapport dan ook te lezen als een verantwoording voor de
34
beslissing van de Europese staats- en regeringsleiders in 1997. De opmerkingen in het rapport van
1999 lezen als een afkooksel van dat van 1998. Er lijkt allemaal niet zo heel veel te bewegen. Ondanks
het feit dat er wel wat goeie initiatieven genomen werden door de Turkse autoriteiten, is het te vroeg
om de werkelijke impact ervan te kunnen analyseren. “In recent months there have been some more
encouraging signs of democratisation. The government and Parliament have worked to adopt some
key laws regulating political life, the justice system and protection of human rights. It is too early to
assess the impact of these measures but these efforts should be pursued and extended to all citizens,
including those of Kurdish origin.” (Europese Commissie, 1999, p. 16).
Met de erkenning van Turkije als kandidaat-lidstaat op de Top in Helsinki, verandert de situatie in
zekere zin en zorgt het perspectief op effectieve toetreding voor meer druk op politieke hervormingen.
“A positive development since the last regular report is the launching in the Turkish society of a wide-
ranging debate on the political reforms necessary with a view to accession to the EU.” (Europese
Commissie, 2000, p. 20). Toch blijft men erg nuchter bij de situatie ‘op het terrein’: “However,
compared to last year, the situation on the ground has hardly improved and Turkey still does not meet
the political Copenhagen criteria. […] Compared to last year, the economic, social and cultural rights
situation has not improved, particularly when it comes to the enjoyment of cultural rights for all Turks
irrespective of ethnic origin. The situation in the Southeast, where the population is predominantly
Kurdish, has not substantially changed.” (Europese Commissie, 2000, pp. 20-21).
Het discours dat de Commissie hanteert is ontegensprekelijk kritisch ten opzichte van de
tekortkomingen op vlak van mensenrechten en democratie. Toch merkt men dat na de erkenning van
Turkije als kandidaat-lidstaat in december 1999 de positionering van de Commissie evolueert naar een
meer ‘enthousiaste stimulator’ van de Turkse hervormingen. Zéker het rapport van 2001 kan in dat
licht gezien worden. “The constitutional amendments adopted by the Turkish Parliament on 3 October
2001 are a significant step towards strengthening guarantees in the field of human rights and
fundamental freedoms and limiting capital freedoms. [...] Though it is beginning to make progress in
some areas, Turkey does not yet meet the Copenhagen political criteria and is therefore encouraged to
intensify and accelerate the process of reform to ensure that human rights and fundamental freedoms
are fully protected in law and practice, for all citizens, throughout the country.” (Europese Commissie,
2001, pp. 31-33).
Dit gevoel vindt men tevens terug in het rapport van 2002. Ondanks de -nog steeds bestaande-
tekortkomingen op vlak van mensenrechten en democratie, engageert de Europese Commissie zich als
een steun voor de Turkse autoriteiten en analyseert de toenadering als een positieve ontwikkeling.
“Overall, Turkey has made noticeable progress [...]. The reforms adopted in August 2002 are
particularly far-reaching. Taken together, these reforms provide much of the ground work for
35
strengthening democracy and the protection of human rights in Turkey. [...] Nonetheless Turkey does
not fully meet the political criteria.” (Europese Commissie, 2002, pp. 46-47).
De Europese Commissie blijft diezelfde positie aanhouden in het volgende rapport en ‘verwelkomt’
het opdrijven van de snelheid in het hervormingsproces. “Over the past year the Turkish government
has shown great determination in accelerating the pace of reforms [...]. It has also taken important
steps to ensure their effective implementation [...].” (Europese Commissie, 2003, p. 43). Ondanks het
feit dat er wel duidelijk wordt vermeld dat het ‘nog steeds onvoldoende’ is om te voldoen aan de
politieke criteria van Kopenhagen, krijgt de lezer toch de indruk dat er steeds vooruitgang geboekt
wordt, én dat dit duidelijk geapprecieerd wordt door de Commissie. Woorden als ‘great determination’,
‘important steps’ en ‘impressive legislative efforts’ zetten deze these overduidelijk kracht bij. “Overall,
in the past 12 months Turkey has made further impressive legislative efforts which constitute
significant progress towards achieving compliance with the Copenhagen political criteria. [...] Turkey
should ensure full and effective implementation of reforms [...].” (Europese Commissie, 2003, p. 45).
Bij het doornemen van de rapporten van 2000 (in mindere mate), 2001, 2002 en 2003 lijken een aantal
ingrediënten steeds opnieuw terug te keren. Op vlak van democratie en mensenrechten worden veel
tekortkomingen vastgesteld, en deze zijn netjes neergeschreven in de rapporten, maar een gevoel van
positivisme blijft aanwezig in het discours. Ook al brengt men steeds een waslijst aan tekortkomingen,
de Commissie besluit steevast met felicitaties voor Turkije omwille van de ‘reeds afgelegde weg’. Het
lijkt ook jaar na jaar voldoende vooruit te gaan voor de Europese Unie om steeds een relatief positieve
eindbemerking te geven. Met wat verbeelding lijkt het alsof de Europese Commissie de Turkse
autoriteiten telkenmale wijst op de tekortkomingen, maar uiteindelijk toch een schouderklopje geeft en
een duidelijke ‘goed bezig!’-boodschap formuleert.
Volgend citaat uit het Regular Report van 2004 bevestigt deze tendens: “[…] Turkey has achieved
significant legislative progress in many areas, through further reform packages, constitutional changes
and the adoption of a new Penal Code, and in particular in those identified as priorities in last year’s
report and in the Accession Partnership. Important progress was made in the implementation of
political reforms, but these need to be further consolidated and broadened.” (Europese Commissie,
2004, p. 55).
In het rapport dat in het najaar van 2005 verscheen vinden we echter voor het eerst ondubbelzinnige
aanwijzingen dat het allemaal ‘niet snel genoeg’ gaat voor de Europese Unie. Het tweede deel van
volgend citaat toont duidelijk aan dat er sprake is van een zekere ‘kentering’ in de houding van de
Europese Commissie: “Political transition is ongoing in Turkey and the country continues to
sufficiently fulfil the Copenhagen political criteria. Important legislative reforms have now entered
36
into force and should lead to structural changes in the legal system, particularly in the judiciary.
However, the pace of change has slowed in 2005 and implementation of the reforms remains uneven.”
(Europese Commissie, 2005, p. 41). De opmerking van de Europese Commissie dat het tempo van de
hervormingen na 2005 gedaald is en dat er nog steeds sprake is van een implementatiedeficit is in
zekere zin een ‘breuk’ met de voorgaande rapporten.
Ook in het rapport van 2006 komt in het discours van de Europese Commissie opnieuw duidelijk naar
voor dat de hervormingen niet snel genoeg verlopen, niet ver genoeg gaan, niet doortastend genoeg
zijn en niet voldoende nageleefd worden. Dit kan beschouwd worden als een wezenlijk verschil in
standpunt als men vergelijkt met de screenings in de rapporten vóór 2005. Deze kritischere houding,
steeds opnieuw het status quo benadrukkend, waarbij een duidelijke boodschap van ‘niet voldoende’
wordt geformuleerd, is een indicatie voor de ‘buffer’-visie.
Op sommige vlakken lijkt het met het democratische gehalte en het respecteren van de mensenrechten
zelfs de verkeerde kant op te gaan en spreekt men over een ‘verslechtering van de situatie’: “No
progress has been made in ensuring full civilian supervisory functions over the military and
parliamentary oversight of defence expenditure. On the contrary, the tendency for the military to make
public comments on issues going beyond its remit, including on the reform agenda, has increased.”
(Europese Commissie, 2007, p. 9). Ook in de rapporten van vóór 2005 werden herhaaldelijk kritische
opmerkingen geformuleerd over specifieke tekortkomingen op vlak van democratie en mensenrechten.
Daarbij wordt heel vaak aangehaald dat er ‘geen vooruitgang’ geboekt wordt. Maar het opmerken van
het verslechteren van de situatie, lijkt me toch nog een sterkere uitdrukking van een gevoel van scepsis
en status quo, dat ná 2005 duidelijk aan belang wint en meer aanwezig blijkt te zijn in de rapporten.
De woorden in het -voorlopig- laatste ‘Progress Report’ bieden zich aan als een uitstekende
samenvatting van het gevoel dat men heeft bij het analyseren van de laatste rapporten: “Overall, after a
significant slowdown in the reform agenda over the last few years, the government put forward a
number of key constitutional reforms and specific measures, albeit of limited scope.” (Europese
Commissie, 2010, p. 10). Nog eens wordt benadrukt dat er een duidelijke vertraging is in de
hervormingsagenda. Bovendien blijken de geplande hervormingen op vlak van democratisering en
mensenrechten vaak niet ver genoeg gaand.
1.2. Besluit: ‘Goed bezig!’ of ‘(n)ooit voldoende’?
Terugkoppelend naar de twee hypotheses en de indicatoren die ik per stelling vooropstelde, is het
mogelijk een bepaalde evolutie op te merken doorheen de rapporten die van 1998 tot en met 2010
37
voorhanden zijn. In de eerste screenings (1998, 1999, 2000, 2001,...) zien we dat er telkens veel kritiek
is ten aanzien van de democratische en mensenrechtensituatie in het land. Toch vinden we voldoende
indicaties terug om te spreken van een evolutie naar een ‘brug’-visie. Zeker in de Commissierapporten
ná de Top van Helsinki (december 1999) is deze trend duidelijk verifieerbaar. Ook al zijn de kritische
bemerkingen met betrekking tot democratie en mensenrechten veelvuldig aanwezig, het eindbesluit en
bijhorend gevoel dat men overbrengt op de lezer is eerder positief. Men feliciteert Turkije met de
doorgevoerde onderhandelingen en zegt dat het land op dat elan verder moet gaan. De Europese Unie
engageert zich duidelijk ten aanzien van de Turkse hervormingsagenda en evalueert de toenadering
tussen Turkije en de Europese Unie -door de positieve evolutie op vlak van democratie en
mensenrechten- op een positieve manier.
De rapporten van 1998, 1999 en misschien ook nog van 2000 blijven nog vrij op de vlakte, maar in de
rapporten van 2001 tot en met 2004 blijken voldoende indicatoren te staan om te spreken van een
‘brug’-visie in die periode. Het gevoel dat de Commissie overbrengt op de lezer is er immers één van
bevestiging en erkenning voor het hervormingsproces. Er heerst een duidelijk gevoel van positivisme.
In het rapport van 2005 krijgen we echter een kentering in dat gevoel. Dat Commissierapport bevat
immers een aantal aanwijzingen waaruit blijkt dat de Commissie de hervormingen ‘niet snel genoeg’
en ‘niet verregaand genoeg’ vindt. Ook al worden er over specifieke hervormingen nog positieve
evaluaties gemaakt, toch blijkt dat deze niet echt voldoen om een positief gevoel van vooruitgang te
creëren. Bovendien wordt vaak aangehaald dat het hervormingsproces duidelijk vertraagd is sinds
2005. Deze indicatoren duiden op een versterking van de buffermetafoor voor de periode 2005 tot en
met 2010.
2. De kwestie Cyprus: ‘lastig probleem’ of ‘handig hulpmiddel’?
Eén van de meest gevoelige kwesties die de relatie tussen de Europese Unie en Turkije beïnvloedt, is
het probleem omtrent Cyprus. Turkije verwijt de Europese Unie nog steeds dat Cyprus als lid kon
toetreden zonder rekening te houden met de feitelijke tweedeling van het land en de mogelijke
implicaties dat dit kon hebben in de toekomst. De Europese Unie is van oordeel dat Turkije als
kandidaat-lidstaat de leden van ‘de club’ moet erkennen, de spelregels -met name de vrije handel met
Cyprus- moet naleven en een definitieve regeling met Cyprus moet treffen alvorens er verder over
lidmaatschap gepraat kan worden.
In de (positieve) ‘brug’-visie wordt de kwestie als een ‘lastig obstakel’ aanzien, omdat het de
mogelijkheid tot meer toenadering en samenwerking in de weg staat. Men zal proberen de invloed van
38
de kwestie op het hele toetredingsproces te isoleren. In de rapporten zullen in dat geval positieve
signalen te lezen zijn met betrekking tot de inspanningen die Turkije levert in de onderhandelingen
tussen de twee delen van het eiland. De kritiek ten aanzien van de dubbelzinnige houding van Turkije
blijft in deze visie relatief ‘soft’. Het niet onmiddellijk linken van de kwestie Cyprus aan de
onderhandelingen met Turkije over lidmaatschap, kan ook als een indicator aanzien worden voor de
‘brug’-metafoor.
De ‘buffer’-metafoor gaat uit van een status quo-gedachte en daarin kan de kwestie Cyprus eigenlijk
als een ‘handig hulpmiddel’ aanzien worden om de toenadering tussen de Unie en Turkije te vertragen.
Op die manier blijft Turkije weliswaar vatbaar voor het magnetisme van het lidmaatschap -én blijven
hervormingen naar Europese normen een belangrijk streefdoel-, maar worden de negatieve gevolgen
bij een snel lidmaatschap geneutraliseerd. Strenge beoordelingen van een te passieve houding in de
kwestie en het linken van het probleem Cyprus aan het verdere verloop van de toetredingsgesprekken
tussen de EU en Cyprus, zijn indicatoren die wijzen op een versterking van de ‘buffer’-metafoor.
2.1. Doorlichting van de rapporten 1998-2010
Al van bij het eerste rapport dat de Commissie publiceert in 1998 is het duidelijk dat men Turkije ziet
als ‘garant’ voor het verder ontwikkelingen van een oplossing voor de kwestie. “The Commission is of
the opinion that measures taken by Turkey are incompatible with international law as expressed in the
relevant UN resolutions, to which the European Union fully subscribes. […] The Commission believes
that Turkey, as the Turkish Cypriot community’s guarantor, should exploit its special relationship to
bring about a just and fair settlement of the Cyprus issue in accordance with the relevant UN
resolutions, which are based notably on the establishment of a bi-zonal and bi-community federation.”
(Europese Commissie, 1998, p. 21).
In de rapporten die volgen blijft de Europese Unie diezelfde houding in grote lijnen aanhouden en
probeert men Turkije te stimuleren actiever op te treden: “Turkey as a guarantor country, should show
strong commitment to bring the two sides together under the UN process launched at the invitation of
the G8. Turkey could have an active and constructive role in this framework in order to reach a
comprehensive solution that addresses the legitimate concerns of all parties.” (Europese Commissie,
1999, p. 15). Als men het discours nagaat dat de Europese Commissie hanteert, kan men niet echt
stellen dat er sprake is van een ‘erg kritische evaluatie’ van de Turkse houding. Men benadrukt eerder
de positieve rol die Turkije in de kwestie kan spelen. “Turkey, as a guarantor country, should continue
to deploy every effort to reach a comprehensive solution to the Cyprus issue under the auspices of the
United Nations.” (Europese Commissie, 2000, p. 20).
39
Zelfs als er sprake is van een grensincident in 2000, reageert de Commissie mijn inziens erg
‘flauwtjes’ in de rapportering en blijft een erg kritische stem eerder uit. “[…] Turkish troops have
made a small advance at one point in the buffer zone where a village where four Greek Cypriot
families is located. This has given rise to a series of protests, including protests from the UN
Secretary-General.” (Europese Commissie, 2000, p. 20).
In het rapport van 2001 uit de Commissie zich voor het eerst kritisch ten opzichte van het gebrek aan
daden op het terrein. Bovendien evalueert men de houding van Ankara als erg tegenstrijdig, doordat
men de beslissing van Denktash -leider van het noordelijke deel van Cyprus- om niet verder te
onderhandelen, steunde. “In the course of the enhanced political dialogue and at the Association
Council with Turkey in June 2001, Turkish representatives expressed their support for the Secretary
General’s efforts. But EU representatives indicated their disappointment that these expressions of
support have not been followed by concrete actions to facilitate a settlement of the Cyprus problem. In
particular, disappointment was expressed at Ankara’s support for the decision of Mr Denktash, the
leader of the Turkish Cypriot community, to withdraw from proximity talks under UN auspices and to
decline Secretary-General’s invitation to talks in New York in September 2001.” (Europese
Commissie, 2001, pp. 30-31). Een echt kritische stem ten opzichte van Turkije, en een aanvoelen dat
de situatie een verdere toenadering tussen de EU en Turkije in het gedrang zou doen komen, blijft
echter uit.
Ook in 2002 blijft dit min of meer het geval. We merken wel uit het Commissierapport op dat de
Cyprus-kwestie als een zwaard van Damocles boven de Europese Unie hangt, doordat de Republiek
Cyprus binnen een relatief korte tijd zal kunnen toetreden. Men vraagt dan ook aan Turkije om het
probleem Cyprus zo snel mogelijk helpen op te lossen. “The EU, […], has emphasised the need for
Turkey to take further steps to encourage the Turkish Cypriot leadership to work towards reaching a
settlement before the end of accession negotiations.” (Europese Commissie, 2002, p. 46). Maar de
Turkse houding op zich ten aanzien van de kwestie blijkt niet echt veel harde reacties te genereren in
de rapporten van de Europese Unie.
Wanneer Turkije zich in 2003 assertiever blijkt op te stellen en zijn banden met het noordelijke deel
van Cyprus op allerhande wijzen wil versterken, komt daar reactie op van de EU. “Turkey has
expressed its support on different occasions for a settlement tot the Cyprus problem. Turkey has
indicated that an agreement aiming to establish a customs union with the northern part of Cyprus will
not come into effect.” (Europese Commissie, 2003, p. 45) Dat Turkije de geplande douane-unie met
het noordelijke deel van het eiland afblaast, wordt positief ervaren door de EU, ‘zonder meer’.
Hiermee bedoel ik dat een kritischere visie van de EU mogelijkheid had geweest, gezien de situatie,
40
maar uit het rapport van 2003 blijkt een eerder ‘milde’ houding. Ook dit lijkt opnieuw een indicatie
voor de ‘brug’-metafoor.
Op het eerste zicht lijkt het rapport van 2004 op dat elan verder te gaan. Toch is er een belangrijke
indicator die doet vermoeden dat er enigszins sprake is van een kentering. Vooral het laatste zinnetje
van het volgende citaat lijkt mij belangrijk: “On several occasions, the Turkish government expressed
its support for efforts to find a comprehensive settlement to the Cyprus problem through the
continuation of the UN Secretary General mission of good offices. However, in practice, until 2003,
this support varied and it was difficult to discern a clear position about the Cyprus problem.”
(Europese Commissie, 2004, p. 51). Voor het eerst wordt de dubbelzinnige positie van Turkije
letterlijk benoemd en effectief in vraag gesteld.
Anderzijds is men wel erg positief jegens de constructieve houding die Ankara aanneemt in het
steunen van het referendum en de oproep aan noordelijk Cyprus om een positieve stem uit te brengen.
(Europese Commissie, 2004, p. 52). De Turkse Cyprioten accepteerden het plan, maar een
meerderheid Griekse Cyprioten verwierp het. Op 1 mei 2004 werd de Republiek Cyprus lid van de
Europese Unie als een verdeeld land. Dat deze situatie een hypotheek legde op de verhouding tussen
de EU en Turkije blijkt al snel uit het volgende Commissierapport, dat in 2005 verscheen.
“On 29 July 2005, Turkey signed the Additional Protocol adapting the EC Turkey Association
Agreement to the accession of 10 new countries on 1 May 2004. At the same time, Turkey issued a
declaration stating that signature of the Additional Protocol did not amount to recognition of the
Republic of Cyprus. On 21 September, the EU adopted a counter-declaration indicating that Turkey’s
declaration was unilateral, did not form part of the Protocol and had no legal effect on Turkey’s
obligations under the Protocol. The EU declaration stressed that recognition of all Member States was
a necessary component of the accession process. It also underlined the need for supporting the efforts
of the Secretary General of the UN to bring about a comprehensive settlement of the Cyprus problem
which would contribute to peace, stability and harmonious relations in the region.” (Europese
Commissie, 2005, p. 40).
Het niet naleven van het principe van vrij verkeer van goederen -meer specifiek naar Cyprus toe-
maakt vanaf 2005 de kern uit van de commissierapporten. “Turkey has not fully implemented the
Additional Protocol extending the EC-Turkey Association Agreement to the ten Member States that
acceded on 1 May 2004, which it had signed in July 2005 and which enabled the accession
negotiations to start.” Wat een duidelijk verschil inhoudt met de voorgaande rapporten, is dat er nu wél
een duidelijke link gemaakt wordt tussen het probleem Cyprus en het lidmaatschap van Turkije. Men
weigert van start te gaan met de onderhandelingen en verwijst daarbij naar de verhouding tussen
41
Turkije en Cyprus. “EU representatives have frequently reminded the Turkish government that
implementing the Protocol is a legal obligation as such, which must not be linked to the situation of
the Turkish Cypriot community. No progress has been made on any aspects of normalising bilateral
relations with the Republic of Cyprus.” (Europese Commissie, 2006, p. 24).
In december 2006 wordt de beslissing genomen om de onderhandelingen op te schorten voor wat
betreft de hoofdstukken die verband houden met vrij verkeer van goederen enz. Het discours van de
Commissie bevat meer indicatoren van de ‘buffer’-hypothese. Het naleven van de regels van de
Europese Unie en het komen tot een oplossing voor het eiland wordt als een conditio sine qua non
aanzien voor verdere toenadering. Dit vinden we duidelijk terug in de rapporten van 2007 en 2008.
Ook in 2009 herhaalt men dit en voegt er aan toe dat er ‘dringende’ stappen van Turkije nodig zijn in
het naleven van de spelregels van de vrije markt naar Cyprus toe. “As pointed out by the December
2008 Council conclusions it is now urgent that Turkey fulfils its obligations to ensure full, non-
discriminatory implementations of the Additional Protocol.” (Europese Commissie, 2009, p. 32).
Het (voorlopig) laatste verschenen Progress Report kan ik diezelfde lijn gezien worden. Verdere
onderhandelingen (althans met betrekking tot de opgeschorte artikels) zullen pas verder gezet worden
als Turkije zijn verplichtingen ten aanzien van Cyprus nakomt. Herhaaldelijke oproepen van de EU
bleken weinig of geen effect te hebben. “Despite repeated calls by the Council and the Commission,
Turkey still has not complied with its obligations [...]” (Europese Commissie, 2010, p. 36).
2.2. Besluit: ‘lastig probleem’ of ‘handig hulpmiddel’?
Doorheen de verschillende rapporten wordt steeds benadrukt dat Turkije een belangrijke rol moet
spelen in het zoeken naar een oplossing (binnen het kader van de VN-voorstellen) voor het Cyprus-
probleem. In de kritische analyse die de Commissie jaarlijks maakt over de houding van Turkije met
betrekking tot dit probleem, valt evenwel een zekere evolutie op te merken. In de eerste rapporten zien
we dat de Commissie Turkije wel aanmoedigt om een grotere bijdrage te leveren, maar tot erg
kritische uitspraken komt men niet. Als er een gevoel van ‘hoogdringendheid’ op te merken valt, is het
met het oog op het toetreden van Cyprus tot de Unie. De link met het toetredingsproces van Turkije
komt niet echt naar voor in de eerste Commissierapporten. De Cyprus-kwestie wordt als dusdanig niet
echt als een obstakel aanzien in de relatie met Turkije. De kritiek blijft al bij al oppervlakkig en het
steeds herhalen en aandringen bij Turkije om schot in de zaak te brengen lijkt eerder een aanwijzing
van mildheid en zwakte. Tot een hardere houding ten aanzien van de afwachtende houding die Turkije
inneemt komt het niet echt. Deze indicaties lijken de ‘brug’-metafoor te versterken.
42
In het rapport van 2004 kan men voor het eerst een ‘verharding’ van de kritiek opmerken ten aanzien
van de nogal dubbelzinnige en ondaadkrachtige houding die Turkije de jaren voordien innam. De
problematiek omtrent vrije handel naar het deel van Cyprus, dat in 2004 toetreedt tot de EU, blijkt de
kentering te vervolledigen. Door het negeren van de principes van vrijhandel naar Cyprus toe, beslist
de Europese Unie om de toetredingsonderhandelingen voor bepaalde artikels op te schorten. Deze
actie van de Europese Unie is een duidelijk verschil met de houding voordien. Dit kan aanzien worden
als een indicatie voor de ‘buffer’-functie. Vooral het linken van het probleem Cyprus aan het verdere
verloop van de toetredingsgesprekken komt duidelijk naar voor in de rapporten na 2004.
3. Geopolitieke visie omtrent Turkije: ‘Europees verlengstuk’ of ‘schokdemper tussen het Midden-
Oosten en Europa’?
Bij R. Youngs merken we dat de traditionele veiligheidspolitieke dimensie een doorslaggevende rol
speelt in het ontwikkelen van zijn ‘buffer’- en ‘brug’-metafoor. Ook al heb ik in dit onderzoek die
visie breder geïnterpreteerd om zo de ‘meerlagige’ verhouding tussen Turkije en de Europese Unie
beter te begrijpen, blijft het strategisch geopolitieke denken een erg interessante invalshoek. De
screening van het buitenlands beleid van Turkije in de jaarlijkse rapporten geeft ons de mogelijkheid
om de houding van de Europese Unie ten aanzien van Turkije te verhelderen. Door de bemerkingen
die de Commissie heeft, en het discours dat gehanteerd wordt, te vergelijken krijg ik ook zicht op de
houding tussen beide actoren. Aanziet de EU Turkije als ‘Europees verlengstuk in het Midden-Oosten’,
of toch eerder als ‘schokdemper tussen het Midden-Oosten en Europa’?
Een interessant facet in het toetredingsproces is de integratie van het buitenlands en veiligheidsbeleid.
Merken we in de jaarlijkse rapporten van de Europese Commissie dat de vooruitgang die Turkije
boekt om zich in te schakelen in het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de EU
duidelijk benadrukt en geapprecieerd wordt, én de Commissie daarbij aanhaalt dat Turkije een
belangrijke rol speelt in geopolitieke situatie in de regio, kan dat aanzien worden als een indicatie voor
de ‘brug’-visie. Neemt de Commissie de woorden van het vorige jaar gewoon over, krijgen we vooral
kritische bemerkingen te lezen, stelt men zich vragen bij de veiligheidssituatie die een Turks
lidmaatschap zou kunnen teweegbrengen, dan zijn dat indicaties voor een status quo-houding of
‘buffer’-visie. Om de woorden van R. Youngs te gebruiken: bij de ‘brug’-visie kunnen we Turkije zien
als een “security provider”, bij de ‘buffer’-visie als “security recipient” (2006, p. 207). Het eerste gaat
uit van een actieve rol van Turkije in samenwerking met de EU, de tweede visie beschouwt Turkije als
een ondergeschikte en passieve stabiliserende factor in de Europese veiligheidsstrategie.
43
3.1. Doorlichting van de rapporten 1998-2010
In het eerste jaarlijkse rapport dat in 1998 verschijnt komt duidelijk de wens van de EU naar voor dat
Turkije samen met Europa één gemeenschappelijk buitenlands beleid zou uittekenen. “So far, Turkey
has not asked to be associated with European Union common positions, joint actions or common
démarches or declarations. This is somewhat problematic in that it sets Turkey apart from the Central
and East European countries, for which similar political dialogue machinery exists and which do
regularly associate themselves with European Union common positions.” (Europese Commissie, 1998,
p. 51).
Zonder convergentie op het vlak van GBVB kan er van verdere toenadering geen sprake zijn, aldus de
Commissie. Hier zijn we hoe het ‘magnetisme’ van het toetredingsproces meespeelt in de verhouding
en de Europese Unie een kandidaat-lidstaat de facto in een ondergeschikte positie dwingt. In 1999
komt dit nog eens duidelijk naar voor: “Next steps on the alignment of Turkey’s legislation with the
acquis will depend on a clear perspective on membership. This will also positively influence co-
operation on CFSP matters” (Europese Commissie, 1999, p. 42).
Na de formele erkenning van Turkije als kandidaat lidstaat in 1999 lezen we in het rapport van 2000
het volgende: “Political dialogue between the Union and Turkey advanced well since the last Regular
Report. As the acquis in the field of foreign policy and security develops further, Turkey should
maintain the orientation of its foreign policy in line with that of the Union.” (Europese Commissie,
2000, p.67). Op het eerste zicht lijkt dit erg positief. Toch moet men dit in eerste plaats zien als het
logische verloop van het toetredingsproces.
In de rapporten van de volgende jaren zien we dat de Europese Commissie steeds opnieuw het belang
aanstipt van Turkije in het waarborgen van de stabiliteit in de regio. De samenwerking met de
Europese Unie op vlak van het GBVB moet daarom versterkt worden, aldus de Commissie. “Turkey is
an important actor in promoting stability and security in its region (Balkans, Caucasus and Middle
East) and has taken a number of initiatives within this role. It continues to play an effective role in
crisis management.” (Europese Commissie, 2001, p. 90). “Since the 1998 Report, Turkey has taken
significant steps in aligning with the CFSP acquis. Political dialogue with the EU has been
intensified.” (Europese Commissie, 2002, p. 129). De Europese Commissie evolueert de inspanningen
die Turkije gedaan heeft sinds 1998 erg positief en ziet Turkije als een stabiliserende factor in de regio.
In het discours van de voorgaande rapporten kunnen we met andere woorden indicaties terugvinden
die wijzen in de richting van de ‘brug’-visie. Hervormingen die meer convergentie willen brengen op
44
vlak van het buitenlands en veiligheidsbeleid, worden aangemoedigd en erg positief onthaald.
Ondanks kritische bemerkingen gebruikt men positieve woorden om een verdere toenadering te
stimuleren. Men lijkt Turkije te zien als een ‘security provider’, als een toekomstig Europees
verlengstuk in het Midden-Oosten. “Turkey should focus further efforts on ensuring that its foreign
policy orientation remains in line with the Union’s developing foreign and security policy […] Turkey
should also continue to promote stability and security in its region, namely the Balkans, Caucasus,
Eastern Mediterranean and the Middle East. In that context, fostering steady improvement of relations
with neighbouring countries is crucial. Turkey also has an important role to play in the effort to
stabilize Iraq.” (Europese Commissie, 2003, p. 125).
In de rapporten na 2003 lijkt de sfeer evenwel wat te kantelen. In vergelijking met de voorgaande
screenings sluipen er meer kritische bewoordingen in de rapporten van de Commissie, voor wat het
GBVB betreft. In het rapport van 2004 komt dat nog duidelijker aan het licht door op te merken dat
Turkije opmerkelijk minder EU verklaringen gesteund heeft dan andere kandidaat lidstaten. Turkije
lijkt ‘opeens’ een slechtere leerling van de klas dan voordien werd gepretendeerd. “With respect to the
CFSP, despite its overall satisfactory record, Turkey aligns itself with significantly fewer EU
declarations than the other candidate countries. This was particularly the case with declarations on
issues related to Turkey’s neighbourhood (Georgia, Azebaijan, Iraq, Ukraine), to certain Muslim
countries and on human rights and democracy. Turkey is sometimes hesitant to align itself to EU
positions on issues touching its vital foreign policy and security interests. This is in marked difference
to the conduct of all other candidate, associated and SAP counties.” (Europese Commissie, 2004, pp.
154-155)
Volgens het rapport in 2004 reageert Turkije soms terughoudend om zich op de lijn met de Europese
Unie te plaatsen. Ook in 2005 komen die zelfde signalen terug in het Commissierapport: “In some
instances, Turkey decided not to align itself with EU common positions in particular as regards the
International Criminal Court. However, Turkey’s overall record suggests that alignment has been
somewhat selective from a geographical point of view with delays or lacunae observed as regards the
Balkans, Asia (Burma) and Africa (Darfur).” (Europese Commissie, 2005, p. 127).
Ook de geblokkeerde situatie in de NAVO lijkt de irritatie van de Europese Unie aan te wakkeren.
Bovendien komen er in de rapporten meer signalen van ongerustheid met betrekking tot de
veiligheidssituatie aan de grenzen van Turkije. “However, Turkey’s participation in the ESDP
continues to present certain difficulties. Turkey continues to block the participation of Cyprus and
Malta in EU-NATO strategic coopetation. […] Turkey should however address any sources of friction
with its neighbours and refrain from any action which could negatively affect the peaceful settlement
of border disputes.” (Europese Commissie, 2006, p. 73).
45
Als men tussen de regels door leest merkt men dat de Europese Unie niet helemaal gerust is in de
situatie aan de grens met Irak. “Cross-border terrorist activities of the PKK, listed on the EU list of
terrorist organisations, represent a security challenge to Turkey. […] Turkey maintained its effort to
promote regional stability in line with EU policies. Turkey shares the EU efforts to ensure stability in
Iraq. However, due to Turkish Concerns on lack of security at the border, relations with Iraq present
challenges. (Europese Commissie, 2007, pp. 74-75). Ook al ziet met Turkije nog steeds in een
belangrijke rol als stabilisator van de regio, duidt men toch ook op de lastige uitdagingen die een
eventueel lidmaatschap met zich mee zou brengen. Een verschuiving naar een visie ‘Turkije als buffer’
lijkt zich meer en meer te nestelen in het discours van de Commissie.
In de rapporten van 2008 en 2009 kan men opnieuw lezen dat Turkije niet alle posities van de
Europese Unie inzake GBVB volgde. “Turkey did not follow the EU position expressed in statements
concerning Iran (one case on freedom of expression), Russia, Pakistan, Sri Lanka, China, Sudan,
Belarus and Mauritania.” (Europese Commissie, 2008, p. 83). Het belang van de posities tegenover de
buurlanden blijkt een erg gevoelig thema voor de Europese Unie en doet de lezer nadenken over de
vraag of een convergentie van het buitenlands beleid van Turkije en de EU eigenlijk wel haalbaar
en/of wenselijk is. Men bevestigt wel nog steeds de belangrijke constructieve rol die Turkije speelt in
zijn ruimere regio op veiligheidsvlak. “Turkey has enhanced its positive role of regional stabilisation,
in particular as regards the Caucasus and the Middle East. Turkey supports the EU efforts to ensure
stability in Iraq and has maintained close diplomatic relations with this country, including contacts
with the Kurdish regional government.” (Europese Commissie, 2008, p. 83).
Toch merkt men in het rapport van 2010 opnieuw op dat Turkije zich niet achter de Europese Unie
schaarde, die samen met de Verenigde Staten in de VN Veiligheidsraad bijkomende sancties eiste
tegenover Iran. Daarnaast blijft men Turkije wel beschrijven als een belangrijke stabiliserende factor
in de regio en evalueert men de proactieve rol die het land in zijn regio wil spelen als een erg positieve
zaak. “Turkey has sought dialogue and consultation with the EU on various foreign policy issues.
Through its ‘zero problems with neighbours’ policy Turkey made efforts to normalise relations with
its neighbouring countries such as Greece and Armenia, Iraq, including the Kurdish regional
government, and Syria.” (Europese Commissie, 2010, p. 97).
3.2. Besluit: ‘Europees verlengstuk’ of ‘schokdemper tussen het Midden-Oosten en Europa’?
Als we kijken naar de screening van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid moeten
we vaststellen dat het discours doorheen de 13 rapporten wijzigt. En dit is uiteindelijk ook maar
46
logisch, aangezien er in die periode ook wezenlijk veel veranderd is. Turkije werd kandidaat-lidstaat
en in oktober 2005 konden de effectieve onderhandelingen van start gaan, de Irak-oorlog beïnvloedde
de geopolitieke situatie in het Midden-Oosten, enz… Bepaalde evoluties in de rapportering over de
hervormingen in het GBVB zijn echter ongetwijfeld ook te wijten aan een veranderende visie van de
Europese Unie. De indicaties die ik hierboven reeds naar voor bracht kunnen in dat geval helpen als
een zeef om meer inzicht te verwerven over de houding van de EU jegens Turkije. ‘Turkije als
Europees verlengstuk’ of ‘schokdemper tussen het Midden-Oosten en Europa’?
De eerste rapporten lijken alvast meer te refereren naar dat eerste. Vanaf de erkenning van Turkije als
kandidaat-lidstaat in 1999 lijkt een trend van ‘positivisme’ zich te handhaven boven de kritische
punten die aangehaald worden. De hervormingen die Turkije doorvoert om zijn buitenlands beleid
gelijk te stemmen met dat van de Europese Unie worden op gejuich onthaald. Belangrijker nog daarbij
is het feit dat de Commissie duidelijk aangeeft dat meer samenwerking (en dus gelijkstemming op
vlak van GBVB) noodzakelijk is om een stabiliserende rol te kunnen spelen in het Midden-Oosten, de
Balkan en de Kaukasus. Het beeld van Turkije als ‘security provider’ kan opgaan voor het discours dat
de Commissie in die rapporten hanteert.
In de rapporten na 2003 lijkt de sfeer evenwel wat te kantelen. In vergelijking met de voorgaande
screenings sluipen er meer kritische bewoordingen in de teksten. Kritische vragen worden gesteld bij
de veiligheidssituatie aan de grenzen van Turkije. De kandidaat-lidstaat blijkt het bovendien in
bepaalde gevallen niet eens te zijn met de lijn die de EU uitzet, wat toch ondubbelzinnig kritisch
onthaald wordt. Ook al blijft men Turkije een belangrijke rol aanmeten, uit men zich opvallend
kritischer tegenover de hervormingen en heeft men ook bedenkingen bij de geopolitieke gevolgen van
een Turkije bij de Unie. Een meer status quo-houding ten aanzien van Turkije lijkt zich op te dringen.
4. De Europese Raad: ‘assertief’ of ‘passief t.a.v. Turkse toetredingsverhaal’?
De vierde en laatste parameter die ik onder de loep zal nemen is ‘de houding van de Europese Raad’.
De gezamenlijke besluiten van de staats- en regeringsleiders van de lidstaten kunnen aanzien worden
als een belangrijke ‘stem’ binnen de Europese Unie. De Europese Raad trekt immers de krijtlijnen
voor de belangrijkste Europese aangelegenheden, waaronder ook het uitbreidingsbeleid. Een analyse
van de ‘Conclusies’ van de Europese Raad voor de periode 1998-2010 kan ons iets leren over de
(veranderende) houding van de EU ten opzichte van Turkije. Is er sprake van een assertieve, dan wel
passieve houding ten aanzien van het Turkse toetredingsverhaal?
47
Een positief discours ten opzichte van de vorderingen die Turkije maakt, in combinatie met een actief
ondersteunende en assertieve houding van de Europese Raad met de bedoeling het proces te
bespoedigen, kan aanzien worden als indicator voor de ‘brug’-metafoor. Is het discours anderzijds
kritisch ten opzichte van de hervormingen en/of wordt er met weinig aandrang over Turkije
gecommuniceerd, dan kan dat aanzien worden als een versterking van de ‘buffer’-visie. Ook het
nalaten een standpunt in te nemen met betrekking tot Turkije op een Europese Top, kan
geïnterpreteerd worden als een aanwijzing voor de status quo-visie, en als een vorm van ‘passiviteit’
ten aanzien van het Turkse toetredingsproces.
In sommige Commissierapporten wordt verwezen naar de besluiten van de Europese Raad met
betrekking tot Turkije. De mening van de Europese staats- en regeringsleiders blijkt een belangrijk
gegeven te zijn, waar de Europese Commissie dan ook naar refereert. Om een vollediger beeld te
hebben over de houding van de Europese Raad, zal ik mij echter aanvullend baseren op de ‘Conclusies
van het Voorzitterschap’, die na elke Europese Top gepubliceerd worden.
4.1. Doorlichting van de ‘Conclusies van het Voorzitterschap’: 1998-2010
In het eerste Commissierapport wordt verwezen naar de Europese Top van 1997 in Luxemburg, waar
de Europese staats- en regeringsleiders beslisten dat Turkije in aanmerking komt om lid te worden van
de EU. In de besluiten maant de Europese Raad de Europese instellingen aan om een strategie uit te
tekenen om Turkije voor te bereiden op het lidmaatschap, door op allerlei niveaus de toenadering te
stimuleren. “This strategy should consist in development of the possibilities afforded by the Ankara
Agreement, intensification of the Customs Union, implementation of financial cooperation,
approximation of laws and adoption of the Union acquis;” (Europese Commissie, 1998, p. 7).
Op de Europese Top in Wenen herhaalt de Europese Raad het belang aan van verdere toenadering
tussen Turkije en de Unie. “The European Council underlines the great importance it attaches to the
further development of relations between the EU and Turkey taking forward the European Strategy to
prepare Turkey for membership.” (Europese Raad, 11/12 december 1998). Tot een erkenning van
Turkije als kandidaat-lidstaat komt het evenwel niet. Ook op de juni-Top in Keulen blijken de
meningen nog te verdeeld omtrent de status van Turkije: “Despite efforts by EU Presidency, the
European Council of Cologne has not been able to adopt any agreed conclusions on Turkey.”
(Europese Commissie, 1999, p. 5).
Enkele maanden later is het dan toch zover en onderschrijven de staats- en regeringsleiders van de
Europese Unie de erkenning van Turkije als kandidaat-lidstaat. Ze zeggen er wel onmiddellijk bij dat
48
het voldoen aan de Kopenhagen-criteria een belangrijke vereiste is. “The European Council welcomes
recent positive developments in Turkey as noted in the Commission’s progress report, as well as its
intention to continue its reform towards complying with the Copenhagen criteria. Turkey is a
candidate State destined to join the Union on the basis of the same criteria as applied to the other
candidate States.” (Europese Raad, 10/11 december 1999).
Wanneer Turkije ook ‘toont’ bereid te zijn belangrijke hervormingen door te voeren wordt dat positief
onthaald op de Europese Top in juni 2000: “With respect to Turkey, the European Council notes this
candidate's initiatives to meet the accession criteria. In accordance with the Helsinki conclusions, the
European Council looks forward to concrete progress, in particular on human rights, the rule of law
and the judiciary. [...] The Commission is also invited, in the light of the above, to present as soon as
possible proposals for the single financial framework for assistance to Turkey as well as for the
Accession Partnership. (Europese Raad, 19/20 juni 2000). Het verwoorden van de beslissing om zo
snel mogelijk ook financiële steun te geven, lijkt een belangrijke indicatie voor een positieve houding
van de Europese Raad.
Ook op de december-Top in Nice blijft men diezelfde houding aannemen. “The European Council
welcomes the progress made in implementing the pre-accession strategy for Turkey and is very
pleased at the agreement reached on the framework Regulation and on the Accession Partnership at the
Council meeting on 4 December 2000.” (Europese Raad, 7/8/9 december 2000). Een half jaar later
merken we nog steeds een erg positieve houding van de Europese premiers en presidenten tegenover
de toenadering met Turkije: “The decision in Helsinki have brought Turkey closer to the EU and
opened up new prospects for her European aspirations. Good progress has been made in implementing
the pre-accession strategy for Turkey, including an enhanced political dialogue.” (Europese Raad,
15/16 juni 2001, p. 2).
Bij het lezen van de ‘Conclusies van het Voorzitterschap’ na Laeken (2001) en Sevilla (2002) lijkt het
alsof de Europese Raad nog ‘een tandje bij steekt’ om tot een verdere toenadering tussen de EU en
Turkije te komen. Er wordt namelijk gewag gemaakt van een ‘nieuwe stap’ in het toetredingsproces,
namelijk het openen van de effectieve toetredingsonderhandelingen. “Turkey has made progress
towards complying with the political criteria established for accession, in particular through the recent
amendment of its constitution. This has brought forward the prospect of opening of accession
negotiations with Turkey. Turkey is encouraged to continue its progress towards complying with both
economic and political criteria, notably with regard to human rights. The pre-accession strategy for
Turkey should be mark a new stage in analysing its preparedness for alignment on the acquis.”
(Europese Raad, 13/14 december 2001, p. 3). Het discours over de hervormingen blijkt erg positief, en
49
door het perspectief te bieden op het openen van de toetredingsonderhandelingen krijg je als lezer toch
wel het gevoel van een assertieve houding van de Europese Raad in het Turkse toetredingsproces.
Ook op de volgende ontmoetingen kan men spreken van eenzelfde teneur: “The Union encourages
Turkey to pursue its reform process and to take further concrete steps in the direction of
implementation, which will advance Turkey’s accession in accordance with the same principles and
criteria as are applied to the other candidate countries.” (Europese Raad, 24/25 oktober 2002, p. 3). Op
de Top in december 2002 herhaalt de Europese Raad nog eens dat Turkije als kandidaat-lidstaat
duidelijk perspectief behoudt op het lidmaatschap mits het de criteria vervult. Een belangrijke
aanwijzing voor de assertieve houding van de Europese Raad daarbij is de vermelding om de Europese
steun voor het toenaderingsproces uit te breiden. “The Union encourages Turkey to pursue
energetically its reform process. If the European Council in December 2004, on the basis of a report
and a recommendation from the Commission, decides that Turkey fulfils the Copenhagen political
criteria, the European Union will open accession negotiations with Turkey without delay. In order to
assist Turkey towards EU membership, the accession strategy for Turkey shall be strengthened. [...]
The Union will significantly increase its pre-accession financial assistance for Turkey.” (Europese
Raad, 12/13 december 2002, pp. 5-6).
De besluiten genomen op de Europese Top van Thessaloniki liggen in dezelfde lijn. Ondanks de
vorderingen die Turkije reeds maakte, zijn er nog belangrijke ‘prioritaire’ problemen die aangepakt
moeten worden. Uit de tekst blijkt dat de Europese Unie daar extra financiële steun tegenover plaatst.
Dat lijkt me toch ook wel een belangrijk signaal dat aangeeft dat standpunt van de staats- en
regeringsleiders overwegend positief blijf. Op de Top in Brussel worden voorgaande bevindingen
herhaald.
Op de Europese Top van december 2004 wordt beslist dat de onderhandelingen van start kunnen gaan.
De doorgevoerde hervormingen blijken de Europese Raad overtuigd te hebben: “The European
Council welcomes the decisive progress made by Turkey in its far-reaching reform process and
expressed its confidence that Turkey will sustain that process of reform. [...] Turkey sufficiently fulfils
the Copenhagen criteria to open accession negotiations [...]. The European Council invites the
Commission to present to the Council a proposal for a framework for negotiations with Turkey with a
view to opening negotiations on 3 October 2005.” (Europese Raad, 16/17 december 2004, pp. 5-6).
In 2005 wordt er echter met geen woord gerept over Turkije in de ‘Conclusies van het
Voorzitterschap’. Op de Top van juni 2006 is het daarenboven opvallend dat er kritische vragen
gesteld worden bij het uitbreidingsverhaal. “Enlargement has proved a historic opportunity
contributing to ensure peace, security, stability, democracy, the rule of law as well as growth and
50
prosperity in the European Union as a whole.” Maar iets verder vinden we kritischere uitingen: “It will
be important to ensure in the future that the Union is able to function politically, financially and
institutionally as it enlarges, and to further deepen Europe’s common project. Therefore the European
Council will, at its meeting in December 2006, have a debate on all aspects of further enlargements
[...].” (Europese Raad, 15/16 juni 2006, pp. 17-18). Op zich is het natuurlijk geen ‘abnormaal’
gegeven dat de Europese staats- en regeringsleiders zich vragen stellen over de ‘toekomst’ van Europa.
Met de grote uitbreidingsgolf van 2004 als contextgegeven is dat zelfs zeer goed te begrijpen. Toch
lijkt deze verschuiving in het denken ook een duidelijk verband te hebben met een kritischer geworden
houding ten aanzien van Turkije.
Men lijkt een negatievere houding aan te nemen ten opzichte van de hervormingen in Turkije. Voor
het eerst lijkt de evaluatie te verschuiven naar een gevoel van ‘het-gaat-niet-snel-en-ver-genoeg’. “The
European Council calls on Turkey to intensify the reform process and to implement it fully and
effectively, so as to ensure its irreversibility and sustainability as well as to progress towards the
complete fulfilment of the Copenhagen political criteria, including the commitment to good
neighbourly relations.” (Europese Raad, 15/16 juni 2006, p. 19).
Bij het lezen van de ‘Conclusies van het Voorzitterschap’ van de december-Top merk je aan het debat
over uitbreiding en de toekomst van de Europese Unie dat er meer scepsis is tegenover het verder
verleggen van de grenzen. Men stelt nog eens expliciet dat het effectieve lidmaatschap van huidige
kandidaten zal afhangen van hun individuele inzet op aan de Kopenhagen-criteria te voldoen. Met
betrekking tot Turkije onderschrijft de Europese Raad de beslissing van de Raad om de
onderhandelingen omtrent 8 hoofdstukken niet te openen wegens de Cyprus-kwestie. (Europese Raad,
14/15 december 2006). Naast deze korte verwijzing naar het besluit van de Raad wordt er over Turkije
geen verdere posities ingenomen.
In de verslagen van 2007 en 2008 worden er geen standpunten opgenomen tegenover Turkije. Men
heeft het uitgebreid over andere aspecten, zoals de klimaatconferentie en de financiële crisis, maar niet
over het Turkse lidmaatschap. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de opschorting van de
onderhandelingen met betrekking tot een aantal hoofdstukken. Algemener gezien lijkt dit toch ook een
veruitwendiging te zijn van een veranderde houding ten opzichte van Turkije. De Europese Raad lijkt
zich een meer passieve houding toe te meten. Er wordt geen indruk gewekt om het status quo-gevoel
te willen doorbreken. Het ‘stimuleren’ van de toenadering tussen Turkije en de Europese Unie lijkt
minder prioritair dan een vijftal jaar voordien.
De Europese Raad onderschrijft op de Top van december 2009 de Conclusies van de Raad genomen
op 8 december 2009 (Enlargement and Stabilisation and Association Process). In dat document vinden
51
we toch opnieuw een aantal kritischere klanken terug: “The Council notes that the negotiations have
reached a more demanding stage requiring Turkey to step up its efforts in meeting established
conditions.” P. 4) “Recalling its conclusions of 11 December 2006 and the declarations of 21
September 2005, the Council notes with deep regret that Turkey, despite repeated calls, continues
refusing to fulfil its obligations of full non-discriminatory implementation of the Additional Protocol
to the Association Agreement.” Het is duidelijk dat de EU meer vooruitgang verwacht: “[...] the
Council will continue to closely follow and review progress made, in accordance with its conclusions
of 11 December 2006. Progress is now expected without further delay.” (Raad van de Europese Unie,
8 december 2009, p. 6)
4.2. Besluit: ‘assertieve’ of eerder ‘passieve’ houding?
Een onderzoek van de teksten die na elke Europese Top gepubliceerd worden, leert ons dat de houding
van de staats- en regeringsleiders ten aanzien van Turkije tussen 1998 en 2010 gewijzigd is. In de
communicatie van 1997 tot en met 2004 valt een evolutie naar ‘brug’-visie op te merken. Zeker vanaf
de beslissing op de Top van Helsinki om Turkije te erkennen als kandidaat-lidstaat, zien we dat de
besluiten met betrekking tot Turkije baden in een positieve sfeer. De hervormingen die de Turkse
autoriteiten doorvoeren worden steevast positief onthaald en geven de lezer de indruk dat -ondanks de
kritische opmerkingen- de toenadering tussen Turkije en de EU zich in stijgende lijn voortzet. Het
uitgebreid becommentariëren van het toetredingsproces van Turkije kan aanzien worden als een
indicatie van een zekere ‘geëngageerde’ houding van de Europese Raad. Het vrijmaken van extra
financiële middelen en het bieden van perspectief op het starten van de effectieve
toetredingsonderhandelingen zijn indicaties voor een assertieve houding van de Europese Raad ten
aanzien van Turkije van 1999 tot en met 2004. Voor die periode kunnen we dan ook spreken van een
versterking van de ‘brug’-visie.
In 2005 blijkt Turkije niet echt voor te komen in de besluiten van de Europese Raad. Staats- en
regeringsleiders van de lidstaten lijken zich meer en meer vragen te stellen bij de toekomstige grenzen
van de Europese Unie. Men beslist om het debat te openen over eventuele verdere uitbreiding. Ook al
heeft dat op zich veel te maken met de uitbreidingsgolf naar Centraal- en Oost-Europa in 2004, lijkt er
toch ook een verband te zijn met een kritischer geworden houding ten aanzien van het Turkse
toetredingsproces. Er lijkt zich met andere woorden toch een zekere verschuiving in denken voor te
doen. In de besluiten van de juni-Top van 2006 kan men tussen de regels door lezen dat het Turkse
hervormingsproces niet snel en niet ver genoeg gaat voor de lidstaten. Ook de besluiten van de
bijeenkomsten in de volgende jaren geven dergelijke signalen. De problemen met de Cyprus-kwestie
lijken de toenadering tussen Turkije en de Europese Unie te verlammen en de Europese Raad lijkt daar
52
in de communicatie weinig aan te willen veranderen. Op vele bijeenkomsten komt de Turkse kwestie
zelfs helemaal niet aan bod, iets wat vóór 2005 duidelijk anders was. Dit zijn duidelijke indicaties voor
een veranderende houding van de lidstaten vanaf 2005. We kunnen dan ook stellen dat er rond die
periode een verschuiving is van ‘brug’- naar ‘buffer’-metafoor. Tot en met de laatste ‘Conclusies’ die
ik onderzocht heb (december-Top 2010), lijkt daar weinig of geen verandering in te komen. Het
verstrijken van de tijd, zonder krachtige signalen die een omkering zouden kunnen inluiden, lijkt enkel
maar die stelling te bevestigen dat de Europese staats- en regeringsleiders weinig ondernemen om
effectief de toenadering tussen Turkije en de EU opnieuw te bevorderen.
53
Hoofdstuk 3: ‘Brug- of ‘buffer’-hypothese? Convergentie van parameters.
In hoofdstuk twee kwamen vier ‘parameters’ aan bod die telkens een interessante thematiek
belichamen in de relatie tussen Turkije en de Europese Unie. ‘Democratie en Mensenrechten’ zijn
belangrijke waarden die de Europese Unie als één van de speerpunten gebruikt in de
toetredingsonderhandelingen. Het organiseren van de staat volgens democratische principes en het
respecteren van de mensenrechten vormen de kern van de doelstelling voor Turkije om aan het
politieke criterium te voldoen. De ‘Cyprus-kwestie’ als tweede invalhoek is belangrijk, omdat de
problematiek een doorslaggevende rol lijkt te spelen in de verhouding tussen Turkije en de Europese
Unie. Het gedeeltelijk opschorten van de toetredingsonderhandelingen nadat Turkije de
vrijemarktprincipes in de praktijk niet toepast op het Grieks deel van Cyprus, is daarvan een duidelijk
bewijs. Maar ook de ‘geopolitieke aspect’ van het EU-Turkije is een interessante parameter, omdat
zowel voor- als tegenstanders van de Turkse toetreding argumenten aanhalen die terug te brengen zijn
op veiligheids- en strategische kant van het verhaal. Een laatste invalshoek betrof de ‘houding van de
Europese Raad’, die dieper inging op de communicatie van de lidstaten. Staats- en regeringsleiders
hebben immers een invloedrijke impact op het verloop van de verhouding tussen Turkije en de EU en
trekken de krijtlijnen voor het toetredingsproces.
Per invalshoek hebben we de bronnen -Progress/Regular Reports en Conclusies van het
Voorzitterschap- op een kritische wijze doorgenomen en telkens zijn we daarbij op zoek gegaan naar
indicaties die een eventuele ‘brug’- dan wel ‘buffer’-visie versterken. Door dat onderzoek steeds te
plaatsen in een ruimer tijdskader (1998-2010) kon ik per invalshoek nagaan of er een verschuiving in
houding merkbaar was. Zo kon ik voor elke parameter weergeven in welke richting de Europese
positionering uitging en welke visie doorslaggevend was in de bronnen.
Dit hoofdstuk kan aanzien worden als een soort samenvatting van het voorgaande, waarin ik de
verschillende invalshoeken zal trachten te bundelen tot één algemenere visie van de Europese Unie ten
aanzien van Turkije. De vier specifiek uitgekozen invalshoeken zouden mij moeten toelaten om
daarover een gedifferentieerd en genuanceerd beeld te krijgen. In grote lijnen kunnen we stellen er
zich een duidelijke trend afsteekt die voor alle parameters geldt. Die volgt min of meer de tijdsindeling
die we verder in dit hoofdstuk zullen hanteren. Uiteraard zijn er telkens wel nuances en verschillen.
Een samenvattende grafiek -die als een tentatieve weergave aanzien moet worden- moet de lezer in
staat stellen de vraag ‘hoe de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije evolueerde van 1998 tot
nu’ te beantwoorden...
54
1. 1998 - 1999: ‘Brug’ noch ‘Buffer’
In grote lijnen kunnen we stellen dat voor alle vier de parameters geldt, dat het in de eerste
onderzochte jaren moeilijk uit te maken is welke positie aangenomen wordt. Op vlak van ‘democratie
en mensenrechten’ bijvoorbeeld is de becommentariëring erg ‘neutraal’ in vergelijking met de latere
rapporten. Ook op vlak van ‘geopolitiek’ gebruikt de Commissie de rapporten van 1998-1999 om aan
te geven wat van Turkije verwacht wordt, om erkend te kunnen worden als kandidaat-lidstaat, zonder
dat daar al echt veel commentaar aan te pas bij komt. Hetzelfde zien we bij de houding ten aanzien van
het probleem Cyprus. Als men er de rapporten van 1998 en 1999 op naleest vallen daar geen
duidelijke indicaties voor zowel de ‘brug’- als ‘buffer’-metafoor in op te merken. Er wordt wel een
kritische screening gemaakt over Turkije, maar door het ontbreken van de officiële erkenning als
kandidaat-lidstaat blijkt de druk minder aanwezig dan in de latere rapporten.
2. 1999 - 2004/2005: Van ‘brug’...
De erkenning van Turkije als kandidaat-lidstaat lijkt een belangrijke impuls te geven. Voor alle vier de
invalshoeken kan men stellen dat er vanaf dan meer ‘druk op de ketel’ komt. In het rapport van 2001
wordt er duidelijk meer positie ingenomen tegenover de hervormingen die Turkije moet doorvoeren
om te voldoen aan het politieke Kopenhagen-criterium dan voordien. Ook voor wat de Cyprus-kwestie
betreft gaat er van het Regular Report van 2001 opvallend meer druk uit dan de rapporten van 1998,
1999 en 2000. Hetzelfde kan gezegd worden voor de twee andere parameters.
Op vlak van ‘democratie en mensenrechten’ lijkt de progressie die jaarlijks gemaakt wordt te zorgen
voor een sfeer van optimisme. Ondanks de waslijst aan tekortkomingen behoud je als lezer aan het
einde tóch de indruk dat het voor de Europese Unie ‘de goede kant’ uitgaat en dat de EU dat verloop
ook nadrukkelijk ondersteunt. Dat de Cyprus-kwestie in de rapporten van 2001 tot en met dat van
2004/2005 in feite geen doorslaggevende invloed lijkt te hebben op het verdere verloop van het
toenaderingsproces, kan als indicator van de ‘brug’-visie aanzien worden. Er is uiteraard wel kritiek op
de erg dubbelzinnige houding van Turkije ten aanzien van de kwestie, maar die is opvallend milder
dan in de latere rapporten. Vaak wordt de kritiek bijna letterlijk herhaalt, wat de indruk geeft dat er
weinig strengheid gehanteerd wordt in het beoordelen van de Turkse houding. De geopolitieke
invalshoek toont aan dat voor de periode 2000-2004 gewag gemaakt wordt van een positieve evolutie
in de politieke dialoog tussen de EU en Turkije. Men schrijft Turkije daarbij een belangrijke rol als
stabilisator in de regio. Ook de houding van de Europese staats- en regeringsleiders kan gesitueerd
worden binnen het ‘brug’-denken. De Europese Raad volgt de evolutie nauwgezet op en stimuleert
55
Turkije daarbij om op de ingeslagen weg door te gaan. De communicatie over extra geld om bepaalde
knelpunten aan te pakken kan aanzien worden als een indicatie voor de ‘brug’-hypothese.
Over het algemeen kunnen we stellen dat in de rapporten en besluiten van 2000 tot en met 2004 meer
indicatoren bevatten die de ‘brug’-metafoor versterken dan aanwijzingen voor de ‘buffer’-visie. Het
samenbrengen van de verschillende parameters brengt mij tot het besluit dat de Europese Unie van
1999/2000 tot en met de periode 2004/2005 de toenadering tussen Turkije en de EU onderschrijft en
ondersteunt. Voor die periode kan men stellen dat de ‘brug’-hypothese bevestigd wordt.
3. 2004/2005 - 2010: ...naar ‘buffer’.
Met betrekking tot de invalshoek ‘democratie en mensenrechten’ geldt het rapport van 2005 als een
keerpunt in het discours van de Commissie. Voor het eerst wordt immers aangegeven dat de politieke
hervormingen te traag verlopen en er sprake is van een implementatiedeficit. Het hervormingsproces
‘vertraagt’, aldus de EU, wat ook in de latere rapporten steeds weer opnieuw terugkeert. De problemen
tussen Turkije en Cyprus, dat in 2004 lid werd van de Europese Unie, leiden tevens een duidelijke
kentering in. In vergelijking met de voorgaande rapporten is er een ‘verharding’ van de kritiek ten
aanzien van de dubbelzinnige houding die Turkije in de Cyprus-kwestie inneemt. Bovendien wordt nu
wél duidelijk verwoordt dat het de onderhandelingen en het eventueel toekomstig lidmaatschap
hypothekeert. Dit is een wezenlijk verschil met voordien. Bij het analyseren van het discours over het
gemeenschappelijk buitenlands beleid merken we dat er in de rapporten na 2004 meer kritiek sluipt in
de teksten tegenover de ‘onbetrouwbaarheid’ van Turkije. De kandidaat-lidstaat blijkt zich immers
minder in de ‘Europese lijn’ te plaatsen en de ‘onafhankelijke’ houding in sommige concrete dossiers
wekt irritatie op bij de EU. Daarnaast worden meer en meer kritische vragen gesteld bij de
veiligheidsgevolgen die een eventuele Europese grens met Irak, Iran, Syrië,... met zich mee zal
brengen. De analyse van het standpunt van de lidstaten, ten slotte, bevestigt deze these. Na 2004
worden meer kritische vragen gesteld bij de toekomst van de Europese Unie en ook het Turkse
lidmaatschap wordt daarbij impliciet met meer twijfels bezaaid. Vaak komt Turkije weinig of zelfs
helemaal niet aan bod in de besluiten van de Europese Raad, wat ons de indruk geeft dat de Europese
Unie haar positie ten aanzien van het Turkse lidmaatschap bijstuurde.
Voor de periode na 2004 zien we met andere woorden een aantal indicaties die de ‘buffer’-visie
bevestigen. Het toenaderingsproces tussen beide actoren lijkt te stokken, meer kritische vragen worden
gesteld. Bovendien lijken een aantal kwesties (cfr: Cyprus-kwestie, NAVO...) in de periode 2005-2010
een meer negatieve impact te hebben op de verhouding tussen de EU en Turkije dan in de periode
56
voordien. We kunnen stellen dat vanaf 2005 de drang om toenadering te zoeken tot Turkije verslapt.
Er is een verschuiving van de ‘brug’-visie naar de ‘buffer’-visie.
Op een “Jean Monnet Network Meeting” die ik 9 mei 2011 in Izmir bijwoonde10, gebruikte Tibor
Varadi, gedeputeerd hoofd van de Europese delegatie voor Turkije, het beeld van een motor die slechts
‘op ralenti’ draait, om de verhouding tussen de EU en Turkije vanaf 2004 te beschrijven. En dat is
precies ook het besluit dat men kan trekken als men de analyses (cfr. supra) van de vier afzonderlijke
invalshoeken voor de periode 2004/2005-2010 naast elkaar legt.
4. Samenvattende grafische voorstelling
Om het allemaal wat duidelijker voor te stellen geef ik hieronder een grafische weergave van de
verschuivende verhoudingen tussen de EU en Turkije. Komt de lijn boven de horizontale as uit, dan
kunnen we spreken van de ‘brug’-visie. Duikt de lijn onder de x-as, dan is dat een aanduiding voor het
‘buffer’ denken.
10 De Jean Monnet Network Meeting ging door in het kader van Europe Day en werd mogelijk gemaakt door een samenwerking tussen het Departement Internationale Relaties van Yasar University (Izmir) en ‘Jean Monnet Chair of European Economic Studies’ van Dokuz Eylül University (Izmir).
Verhouding EU-Turkije, 1998-2010
-50
0
50
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
'Brug'
vs.
'Buffer'
57
De aard van mijn onderzoek is niet kwantitatief en ik beschik niet over ‘kwantificeerbare gegevens’
om een statistische database op te zetten. De grafiek moet dan ook eerder als een ‘tentatief gegeven’
dan als een kwantitatieve weergave van mijn resultaten gezien worden. De waarden op de y-as doen
dan ook weinig ter zake. De bedoeling is vooral om een duidelijk beeld te geven van de
verschuivingen doorheen de tijd.
Na een ‘afwachtende’ houding in de eerste jaren, zien we vanaf 2000 meer en meer indicaties voor de
die de ‘brug’-metafoor bevestigen. De Europese Unie geeft belangrijke impulsen om tot een verdere
toenadering te komen. Omstreeks 2004/2005 zien we dat beeld kantelen, en duikt de lijn onder de x-as.
Een meer kritische visie weerspiegelt in het discours van de Europese Commissie en de Europese
Raad en een status quo-houding lijkt zich op te dringen. De ‘buffer’-hypothese wordt bevestigd.
Welke kant het in de toekomst zal uitgaan -‘opnieuw meer toenadering’ of ‘status quo behouden’, is
nog niet echt uit de bronnen op te maken...
58
Hoofdstuk 4: De impact van 9/11?
Wat is nu de impact van 9/11 in het hele verhaal? Heeft het wereldbeeld waarin de islamwereld en het
Westen lijken te botsen (cfr.: S. Huntington) een zekere invloed gehad op de verhouding tussen de
Europese Unie en Turkije, als een belangrijke schakel tussen Europa en het Midden-Oosten? Een
positief antwoord op deze laatste vraag zou een indicatie kunnen zijn van een Europese Unie die een
grotere en proactieve rol weet te spelen op wereldvlak. Het zou een bewijs kunnen vormen dat de
Europese Unie er in slaagt in de praktijk te brengen wat er in vele EU-documenten en speeches wordt
verkondigd: een unieke impact hebben op de internationale politieke scène.
In het vorige hoofdstuk brachten we de verschillende ‘parameters’ samen tot één algemene analyse
van de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije. Het stelde ons in staat de verschuivingen in de
Europese Unievisie ten aanzien van Turkije voor de periode 1998 - 2010 op te merken. Ook al mag de
grafiek niet als een exacte statistische voorstelling van de resultaten gezien worden, geeft het ons een
duidelijk beeld over de veranderende positie van de EU ten aanzien van Turkije. We kunnen dan ook
gemakkelijk nagaan of 9 september 2001 als een ‘keerpunt’ gezien kan worden in de evolutie, of niet.
Een analyse van de verhouding EU-Turkije heeft aangetoond dat 9/11 weinig of geen veranderingen
teweegbracht in het discours van de Europese Commissie en de Europese Raad. De hypothese dat de
Europese Unie in de nasleep van de WTC-aanslagen, Afghanistan, Irak,... meer toenadering zou
zoeken met Turkije om op die manier de dialoog tussen het Westen en het Midden-Oosten te
verbeteren, lijkt niet te worden bevestigd. We merken wel dat er hier en daar wat ‘nieuwe’ woorden in
de teksten sluipen, maar in grote lijn lijken de aanslagen van 11 September geen drastische
koerswijziging in te zetten. Ook de ‘negatieve’ hypothese, als zou de Europese Unie onmiddellijk na
9/11 zich meer willen indammen tegen het Midden-Oosten, en daarbij Turkije als ‘buffer’ aanzien, kan
niet echt gefundeerd worden met bronnenmateriaal.
Wél kunnen we op basis van de bronnenanalyse aantonen dat er zich omstreeks 2004-2005 een
evolutie voordoet van de ‘brug’- naar de ‘buffer’-visie. De vraag kan dan ook gesteld worden in welke
mate ‘9/11’ deze evolutie toch ook mee beïnvloedde. De aard van dit onderzoek is echter ontoereikend
om hierop een bevredigend antwoord te kunnen geven. De verhouding tussen de EU en Turkije wordt
immers bepaald door een samenspel van interne en externe factoren, waar het wereldbeeld van 9/11
ongetwijfeld ook een rol in speelt. We kunnen dus wel stellen dat 9/11 geen onmiddellijke
koerswijziging in het discours van de Europese Commissie en de Europese Raad teweegbracht. Maar
daaruit concluderen dat 9/11 helemaal geen impact gehad heeft op de relatie tussen de EU en Turkije,
is een brug te ver. Het feit dat ik enkel commissierapporten en besluiten van de raad onderzocht, en dat
59
het daaruit erg moeilijk uit te maken is in welke mate 9/11 het denken van de Europese elite én de
publieke opinie later beïnvloed heeft, zijn de belangrijkste redenen voor het niet kunnen beantwoorden
van deze vraag. Mijn werk kan in deze context aanzien worden als een eerste aanzet voor verder -en
uitgebreider- onderzoek...
We kunnen echter wel een poging wagen, en aan de hand van de zaken die dit onderzoek ons wél
verduidelijkt heeft, een aantal potentiële oorzaken van de kentering in 2004/2005 te overdenken. Zo
lijkt uit het discours van de Commissie en de lidstaten de veranderde visie van de Europese Unie voor
een groot stuk te maken te hebben met een verlies aan geloof in vooruitgang van het proces, langs
beide kanten. Dit is wat ik vaak hoorde terugkeren wanneer ik met Turkse academici over het
Europese lidmaatschap sprak. In verschillende lagen van de Turkse maatschappij (politiek,
academische wereld, publieke opinie) heerste er na 2004 een sterk gevoel dat het ‘momentum’ voorbij
was. Uit de gesprekken die ik met C. Balkir 11 had, werd me duidelijk dat het geloof in het
lidmaatschap in Turkije snel wegebde doordat de Europese Unie vanaf 2005 ‘opeens’ duidelijk maakte
dat de onderhandelingen een open einde konden hebben en er gewaarschuwd werd dat het proces nog
lang zou kunnen duren. “The reward became blurred”, om het in haar woorden te zeggen, en de
stimulans om tot een verdere toenadering te komen verdween.
Een aantal denksporen lijken valabele verklaringen naar voor te schuiven voor de veranderende
houding van de Europese Unie. Zo is het bijvoorbeeld duidelijk dat het ‘grondwetdebacle’ kan aanzien
worden als één van de katalysatoren voor de veranderende houding sinds 2004/2005. Het verwerpen
van de Europese Grondwet door de Nederlandse en Franse volksreferenda zorgde voor politieke
bezinning en herpositionering van de Europese Unie. “Many of those who voted against the
constitutional treaty did so to voice their opposition to the EU’s May 2004 enlargement, which they
perceived as undercutting western Europe’s economic competitiveness and driving down their
standards of living. For this cadre of voters, the constitutional treaty also offered the opportunity to
register a pre-emptive vote against further EU-enlargement, both to the east, and most of all, towards
Turkey.” (Niblett, 2008, p. 337).
Ruimer gesteld kan het verwerpen van de Europese Grondwet, volgens F. Algieri, gezien worden in
het licht van een algemener spanningsveld waarin de EU zich momenteel bevindt. Aan de ene zijde
willen EU-lidstaten via de EU een belangrijkere rol spelen op wereldvlak, langs de andere kant willen
ze geen soevereiniteitsafstand. Wil de Europese Unie een grotere rol spelen op wereldvlak, dan zal dat
niet kunnen zonder een verdere integratie. Bovendien zal dit ook meer verplichtingen en risico’s met
zich meebrengen. “If the EU were to admit Turkey, it would share borders with Iran, Iraq, and Syria,
11 Canan Balkir, Jean Monnet Chair of European Economic Studies en docent aan Dokuz Eylül Üniversitesi, Izmir.
60
among others. With its expanding radius, the EU will have to improve further a variety of tasks,
including humanitarian aid, rescue missions, peacekeeping, disarmament, and counterterrorism.”
(Algieri, 2008, p. 358). De publieke opinie is echter sceptisch en kritisch en toonde door het afschieten
van de Europese Grondwet haar standpunt tegenover een Turks lidmaatschap. Een signaal dat
Europese leiders duidelijk begrepen. De kritische uitspraken van N. Sarkozy en A. Merkel ten aanzien
van het Turkse lidmaatschap, moeten in deze context geïnterpreteerd worden.
Het is dus goed mogelijk dat het ‘War on Terror’-discours het proces indirect wel degelijk mee
beïnvloed heeft, bijvoorbeeld door een veranderend wereldbeeld van het electoraat. De kritische
houding en het verwerpen van de Europese Grondwet door de Nederlanders en de Fransen (als een
steekproef voor de Europese publieke opinie?) ten aanzien van een Turkse toetreding zou als een
bewijs daarvan geïnterpreteerd kunnen worden. Een onderzoek over de veranderende houding van de
publieke opinie ten aanzien van Turkije vóór en na 9/11 zou meer uitsluitsel kunnen geven.
Besluitend kunnen we stellen dat 9/11 geen onmiddellijke verschuiving teweegbracht in de houding
van de Europese Unie tegenover Turkije, als een potentiële sleutelactor in de regio. De grafische
voorstelling van de verschuivende verhouding tussen 1998 en 2010 in het vorige hoofdstuk geeft daar
uitsluitsel over. Dit zou als een aanwijzing geïnterpreteerd kunnen worden voor de onmacht van de
Europese Unie om een coherente strategische rol te spelen ten aanzien van de Midden-Oostenregio. De
veranderingen in de EU-Turkije-relatie tussen 1998 en 2010 lijken eerder te wijten aan een aantal
interne EU-aangelegenheden. De mislukking van het lanceren van de Europese Grondwet kan als één
van de belangrijkste katalysatoren voor een veranderde houding van de Europese Unie aanzien worden.
Meer onderzoek is echter noodzakelijk om uit te maken op welke wijze 9/11 de positieverschuiving
rond 2004/2005 tóch beïnvloed heeft, en welke andere oorzaken daarbij een rol gespeeld hebben.
61
Deel 3
Algemeen besluit
62
In een eerste deel heb ik mijn onderzoeksopzet uiteengezet, het tweede deel was de uitvoering ervan.
Het algemene besluit vormt dan ook een logische volgende stap om mijn onderzoek af te sluiten.
Een analyse van de Progress en Regular Reports van de Europese Commissie en de besluiten van de
Europese Raad van 1998 tot en met 2010, heeft duidelijk een aantal evoluties blootgelegd. De
conclusies die ik uit mijn onderzoek zal trekken zouden de vragen die ik vooraf gesteld heb moeten
beantwoorden. Samengevat kan ik mijn algemeen besluit onderverdelen in vijf aspecten:
Een eerste besluit dat ik uit het onderzoek kan trekken is dat de vier parameters -‘democratie en
mensenrechten’, ‘Cyprus-kwestie’, ‘geopolitiek’ en ‘houding van de Europese Raad’- die ik
gehanteerd heb, allen een soortgelijke evolutie blootleggen. In de teksten en beoordelingen van de
Europese Commissie en de Europese Raad met betrekking tot elk van de vier invalshoeken bleken de
conclusies relatief parallel met elkaar te verlopen.
Ten tweede is er de vaststelling dat mijn onderzoek duidelijk heeft aangetoond dat er wel degelijk een
verschuiving merkbaar is in de EU-Turkije-verhouding tussen 1998 en 2010. In grote lijnen kunnen
we stellen dat de Europese Uniepositie aanvankelijk de ‘brug’-visie weerspiegelt, maar duidelijk
verschuift naar een ‘buffer’-visie. De stelling van R. Youngs dat de EU-positie ten aanzien van het
Midden-Oosten van ‘containment’ naar ‘engagement’ evolueerde lijkt dan ook niet bevestigd te
kunnen worden met betrekking tot de houding ten aanzien van Turkije, een sleutelactor in de regio. Uit
de bronnenanalyse blijkt immers dat er eerder sprake van de tegengestelde beweging.
Ten derde kunnen we stellen dat de verschuiving van ‘brug’- naar ‘buffer’-metafoor zich duidelijk
situeerde in de periode 2004/2005. Voor elk van de vier parameters zien we rond die tijd een zekere
omschakeling in het discours en de beoordelingen. Op vlak van ‘democratie en mensenrechten’ lijkt
het Turkse hervormingsproces de Europese Commissie onvoldoende te bekoren en merken we een
zekere kentering naar meer kritiek in de rapporten. De Cyprus-kwestie wordt pas in de periode tussen
mei 2004 en juni 2005 een werkelijk ‘struikelblok’ voor de EU-Turkije-relatie. Een oplossing van het
probleem is een voorwaarde om verdere stappen te kunnen zetten. Ook met betrekking tot de
convergentie van het buitenlands en veiligheidsbeleid zien we dat na 2004 opvallend meer kritische
signalen opduiken in de bronnen. Hetzelfde patroon zien we in de besluiten van de Europese Raad.
Terwijl de Europese staats- en regeringsleiders zich tussen 1999 en 2004 relatief positief opstelden en
zich duidelijk engageerden ten aanzien van Turkije, verandert deze houding na 2004 in passiviteit en
onbeslistheid ten aanzien van de kandidaat-lidstaat. Er worden meer en meer kritische vragen gesteld
bij uitbreiding in het algemeen, en het Turkse lidmaatschap in het bijzonder.
63
Een vierde besluit focust op de ‘rode draad’ doorheen mijn onderzoek. Mijn onderzoek heeft
aangetoond dat 9/11 op zich weinig onmiddellijke impact heeft op de positionering van de Europese
Unie ten aanzien van Turkije. De positieve ‘brug’-houding tussen 1999 en 2004/2005 lijkt zich
voornamelijk te baseren op interne oorzaken. Zowel de positieve hypothese -‘de Europese Unie zal na
9/11 Turkije meer proberen ‘omarmen’ om een brug te slaan tussen de EU en het Midden-Oosten’-,
als de negatieve hypothese -‘de Europese Unie kiest voor indamming van het Midden-Oosten en ziet
Turkije daarbij als een buffer’- worden niet op een bevredigende manier bevestigd. Dit kan echter de
invloed van 9/11 op de veranderende houding in 2004/2005 niet helemaal uitsluiten. Meer onderzoek
is echter noodzakelijk om uit te maken op welke wijze 9/11 de positieverschuiving rond 2004/2005
tóch beïnvloed heeft, en welke andere oorzaken daarbij een rol gespeeld hebben.
Ten slotte lijkt het ‘gebrek aan impact’ van 9/11 op de verhouding tussen de Europese Unie en Turkije
een indicatie te zijn voor de gebrekkige aanwezigheid van de EU als grootmacht op het wereldtoneel.
Met de Turkse relatie heeft de Europese Unie een belangrijke troef in handen om op een proactieve
wijze een positie in te nemen tegenover ‘het wereldbeeld van 9/11’. Het moeten vaststellen dat 9/11
weinig of geen onmiddellijke impact heeft op de houding ten aanzien van Turkije, lijkt de stelling te
bevestigen dat de Europese Unie er onvoldoende in slaagt een coherente visie/strategie ten aanzien van
het Midden-Oosten te ontwikkelen.
64
Opgave van Bronnen en Literatuur
Al-Azmeh, A. & Fokas, E. (eds.) (2007). Islam in Europe. Diversity, Identity and Influence.
Cambridge: Cambridge University Press.
Algieri, F. (2008). A Weakened EU’s Prospects for Global Leadership. In: A. T. J. Lennon & A.
Kozlowski (eds.), Global Powers in the 21st Century. Strategies and Relations (pp. 357-367).
Cambridge: MIT Press.
Allen, D. & Smith, M. (1990). Western Europe’s Presence in the Contemporary International Arena.
Review of International Studies, 16 (1), 19-37.
Allen, D. & Smith, M. (1998). The European Union’s Presence in the New European Security Order:
Barrier, Facilitator or Manager? In: C. Rhodes (ed.), The European Union in the Global Community.
Boulder (Colo.): Lynne Rienner Publishers.
Biscop, S. (2010). Europa: strategie voor een wereldmacht. Gent: Academia Press.
Bretherton, C. & Vogler, J. (1999). The European Union as a Global Actor. Londen: Routledge.
Burrell, A. & Oskam, A. (eds.) (2005). Turkey in the European Union: implications for agriculture,
food and structural policy. Wallingford: CABI publishing.
Cakir, A. E. (ed.) (2010). Fifty years of EU-Turkey relations: a Sisyphean Story. Londen: Routledge.
Carlsnaes, W., Sjursen, H. & White, B. (eds.) (2004). Contemporary European Foreign Policy.
Londen: Sage.
Coolsaet, R. (14 februari 2011). Turkije als geheim wapen. De Morgen, p. 15.
De Vylder, G. (2008). The Ottoman and Turkish Economies and their Integration into Europe: 1453-
2006 In: C. Timmerman, D. Rochtus, S. Mels (eds.), European and Turkish voices in favour and
against Turkish accession to the European Union (pp. 45-72). Brussel: Peter Lang.
Dosenrode, S. & Stubkjær, A. (2002). The European Union and the Middle East. Londen: Sheffield
Academic Press.
65
Europese Commissie (1998). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (1999). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2000). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2001). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2002). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2003). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2004). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2005). Turkey 2005 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2006). Turkey 2006 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2007). Turkey 2007 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2008). Turkey 2008 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2009). Turkey 2009 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2010). Turkey 2010 Progress Report. Brussel.
Europese Raad (12/13 december 1997). Presidency Conclusions. Luxemburg.
Europese Raad (11/12 december 1998). Presidency Conclusions. Wenen.
66
Europese Raad (10/11 december 1999). Presidency Conclusions. Helsinki.
Europese Raad (19/20 juni 2000). Presidency Conclusions. Santa Maria da Feira.
Europese Raad (7/8/9 december 2000). Presidency Conclusions. Nice.
Europese Raad (15/16 juni 2001). Presidency Conclusions. Göteborg.
Europese Raad (13/14 december 2001). Presidency Conclusions. Laeken.
Europese Raad (24/25 oktober 2002). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (12/13 december 2002). Presidency Conclusions. Kopenhagen.
Europese Raad (12 december 2003). Een veiliger Europa in een betere wereld. Europese
Veiligheidsstrategie. Brussel.
Europese Raad (16/17 december 2004). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (15/16 juni 2006). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (14/15 december 2006). Presidency Conclusions. Brussel.
Gordon, P. H. & Taspinar, O. (2008). Winning Turkey. How America, Europe and Turkey can revive a
fading partnership. Washington D.C.: Brookings Institution Press.
Guney, N. A. (ed.) (2007). Contentious Issues of Security and the Future of Turkey. Hampshire:
Ashgate Publishing Limited.
Hill, C. (1993). The Capability - Expectations Gap, or Conceptualising Europe’s International Role.
Journal of Common Market Studies, 31 (3), 305-328.
Hill, C. (1998). Closing the Capabilities - Expectations Gap? In: J. Peterson & H. Sjursen (eds.), A
Common Foreign Policy for Europe? Competing Visions of the CFSP. Londen: Routledge.
67
Hill, C. & Smith, M. (eds.) (2005). International Relations and the European Union. Oxford: Oxford
University Press.
Hobsbawm, E. J. (2004). Spreading Democracy. Foreign Policy, 144 (5), 40-41.
Hug, S. (2003). Endogenous Preferences and Delegation in the European Union. Comparative
Political Studies, 36 (1/2), 41-74.
Huntington, S. (1996). The Clash of Civilizations and the Remaking of the World Order. Londen:
Simon & Schuster.
Joseph, J. S. (ed.) (2006). Turkey and the European Union: internal dynamics and external challenges.
Basingstoke: Palgrave Macmillan.
Keukeleire, S. & MacNaughtan, J. (2008). The Foreign Policy of the European Union. Houndmills:
Palgrave.
Keyman, E. F. (ed.) (2007). Remaking Turkey: Globalization, Alternative Modernities and Democracy.
Lanham, MD: Lexington Books.
Knodt, M. & Princen, S. (eds.) (2003). Understanding the European Union’s External Relations.
Londen: Routledge/ECPR.
Logan, D. (2009). Turkey and its Middle Eastern neighbours: threat or opportunity for the European
Union? Assian Affairs, 40 (1), 34-43.
Lübben, I. (2008). The Rise of Political Islam and the Implications for European Foreign Policy. In:
C.-P. Hanelt & A. Möller (eds.), Bound to Cooperate - Europe and the Middle East II (pp. 340-367).
Gütersloh: Bertelsmann.
Massignon, B. (2007). Islam in the European Commission’s system of regulation of religion. In: A.
Al-Azmeh & E. Fokas (eds.), Islam in Europe: Diversity, Identity and Influence (pp. 125-148).
Cambridge: Cambridge University Press.
Niblett, R. (2008). Europe Inside Out. In: A. T. J. Lennon & A. Kozlowski (eds.), Global Powers in
the 21st Century. Strategies and Relations (pp. 335-356). Cambridge: MIT Press.
68
Orbie, J. (ed.) (2008). Europe’s Global Role. External Policies of the European Union. Burlington VT:
Ashgate Publishing Company.
Orbie, J., Vos, H. & Coolsaet, R. (2006). Europese en internationale politiek. In: C. Devos (ed.), De
kleermakers en de keizer. Inleiding tot politiek en politieke wetenschappen (pp. 537-559). Gent:
Academia Press.
Peterson, J. & Sjursen, H. (eds.) (1998). A Common Foreign Policy for Europe? Competing Visions of
the CFSP. Londen: Routledge.
Raad van de Europese Unie (8 december 2009). Enlargement/Stabilisation and Association Process -
Council Conclusions. Brussel.
Rochtus, D. (1 maart 2011). Waar wil Turkije zijn tenten opslaan? De Morgen, p. 17.
Rochtus, D., De Vylder, G. & Yüksel, V. (eds.) (2002). Turkije: Springstof voor de Europese Unie?
Antwerpen: Garant.
Sjursen, H. (2002). Why Expand? The Question of Legitimacy and Justification in the EU’s
Enlargement Policy. Journal of Common Market Studies, 40 (3), 491-513.
Sjursen, H. (ed.) (2006). Questioning EU enlargement: Europe in search of identity. Londen:
Routledge.
Soler i Lecha, E. (2007). Turkey’s Potential (and Controversial Contribution to the Global ‘Actorness’
of the EU. In: N. A. Guney (ed.), Contentious Issues of Security and the Future of Turkey (pp. 33-50).
Hampshire: Ashgate Publishing Limited.
Thomson, R. (2008). National actors in international organizations. The case of the European
Commission. Comparative Political Studies, 25 (2), 169-192.
Timmerman, C., Rochtus, D. & Mels, S. (eds.) (2008). European and Turkish voices in favour and
against Turkish accession to the European Union. Brussel/New York: P.I.E. Peter Lang.
Tonra, B. & Christiansen, T. (eds.) (2004). Rethinking European Union Foreign Policy. Manchester:
Manchester University Press.
69
Van Rompuy, H. (8 februari 2011). Revolutie tegen wereldbeeld van 9/11. De Morgen, p. 16.
White, B. (2001). Understanding European Foreign Policy. Basingstoke: Palgrave/Macmillan.
Wonka, A. (2008). Decision-making dynamics in the European Commission: partisan, national or
sectoral? Journal of European Public Policy, 15 (8), 1145-1163.
Youngs, R. (2006). Europe and the Middle East. In the shadow of September 11. Boulder (Colo.):
Lynne Rienner Publishers.
70
Bijlage: Lijst van geraadpleegde bronnen
Europese Commissie
Europese Commissie (1998). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (1999). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2000). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2001). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2002). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2003). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2004). Regular Report from the Commission on Turkey’s progress towards
accession. Brussel.
Europese Commissie (2005). Turkey 2005 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2006). Turkey 2006 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2007). Turkey 2007 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2008). Turkey 2008 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2009). Turkey 2009 Progress Report. Brussel.
Europese Commissie (2010). Turkey 2010 Progress Report. Brussel.
Europese Raad
Europese Raad (12/13 december 1997). Presidency Conclusions. Luxemburg.
Europese Raad (15/16 juni 1998). Presidency Conclusions. Cardiff.
Europese Raad (11/12 december 1998). Presidency Conclusions. Wenen.
Europese Raad (3/4 juni 1999). Presidency Conclusions. Keulen.
Europese Raad (15/16 oktober 1999). Presidency Conclusions. Tampere.
Europese Raad (10/11 december 1999). Presidency Conclusions. Helsinki.
Europese Raad (19/20 juni 2000). Presidency Conclusions. Santa Maria da Feira.
Europese Raad (7/8/9 december 2000). Presidency Conclusions. Nice.
71
Europese Raad (15/16 juni 2001). Presidency Conclusions. Göteborg.
Europese Raad (13/14 december 2001). Presidency Conclusions. Laeken.
Europese Raad (21/22 juni 2002). Presidency Conclusions. Sevilla.
Europese Raad (24/25 oktober 2002). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (12/13 december 2002). Presidency Conclusions. Kopenhagen.
Europese Raad (19/20 juni 2003). Presidency Conclusions. Thessaloniki.
Europese Raad (16/17 oktober 2003). Presidency Conclusions. Brussel
Europese Raad (12/13 december 2003). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (17/18 juni 2004). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (4/5 november 2004). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (16/17 december 2004). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (16/17 juni 2005). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (15/16 december 2005). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (15/16 juni 2006). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (14/15 december 2006). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (21/22 juni 2007). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (13/14 december 2007). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (19/20 juni 2008). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (15/16 oktober 2008) Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (11/12 december 2008). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (18/19 juni 2009). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (29/30 oktober 2009). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (10/11 december 2009). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (17 juni 2010). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (28/29 oktober 2010). Presidency Conclusions. Brussel.
Europese Raad (16/17 december 2010). Presidency Conclusions. Brussel.