Wetenschappelijke verhandeling - Ghent...

104
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling FREDERIK DECLERCQ MASTERPROEF EU-STUDIES PROMOTOR : PROF. DR. AN SCHRIJVERS COMMISSARIS : DR. ELINE DE RIDDER COMMISSARIS : DR. PETRA DEBUSSCHER ACADEMIEJAAR 2010 2011 De impact van EU conditionaliteit in het Europees uitbreidingsbeleid. Een comparatieve analyse van de Europeanisering van de civil societyin Polen en Roemenië. aantal woorden: 23 441

Transcript of Wetenschappelijke verhandeling - Ghent...

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

FREDERIK DECLERCQ

MASTERPROEF EU-STUDIES

PROMOTOR: PROF. DR. AN SCHRIJVERS

COMMISSARIS: DR. ELINE DE RIDDER

COMMISSARIS: DR. PETRA DEBUSSCHER

ACADEMIEJAAR 2010 – 2011

De impact van EU conditionaliteit in het Europees uitbreidingsbeleid.

Een comparatieve analyse van de Europeanisering van de ‘civil society’ in

Polen en Roemenië.

aantal woorden: 23 441

“It takes six months to create new political institutions, to write a

constitution and electoral laws. It may take six years to create a half-

way viable economy. It will probably take sixty years to create a civil

society”

(Ralf Dahrendorf, 1990)

Toelichting en dankwoord

Voor de aanvang van mijn onderzoek, acht ik het opportuun om de keuzen van mijn onderwerp even

toe te lichten en te motiveren.

Ten eerste vind ik het bestuderen van civil society een interessante aangelegenheid, omdat civil society

bijdraagt tot het versterken van de sociale cohesie en de democratie (cf. infra). Vanuit de academische

wereld bestaat een grote interesse voor de uitbreiding van de EU naar Centraal- en Oost-Europa, de

Westerse Balkan en Turkije, maar onderzoek naar de impact die deze uitbreiding heeft op civil society

staat nog maar in haar kinderschoenen. Het is tevens mijn ambitie om duidelijkheid te scheppen over

de verschillende concepties die hierover in omloop zijn. Omdat civil society heel belangrijk was voor

de COE-landen in hun ontvoogding van het socialistische systeem, maar lange tijd niet werd gedoogd,

is het evident dat de kloof tussen Oost en West zich op dit gebied nog steeds manifesteert. Onderzoek

hiernaar moet nog verder worden aangemoedigd, zoals Eising (2007) aangeeft: ―interestingly, so far

the contribution of the EU to the consolidation of democracy and civil society in the Southern and

Eastern European member states is little explored. Some empirical research gaps – such as the EU

effects on the development of civil society in Eastern Europe – may be addressed by designing

comparative studies with a broader focus that include countries, issues and organizations that have so

far been neglected‖ (p. 177/181). Het idee van een ‗Europa voor de burger‘ is daarenboven heel

actueel, wat af te leiden is uit het feit dat de EU actief een open en transparante publieke sfeer

stimuleert.

Ten tweede vind ik het boeiend om cases met elkaar te vergelijken, omdat zo een beter inzicht wordt

verschaft in de relativiteit van het onderzoeksobject en we zo een dieper inzicht verkrijgen in de

ontwikkeling en verloop van EU-strategieën.

Ten derde raakte ik tijdens mijn studie aan de universiteit van Tartu (Estland) geboeid door Centraal-

en Oost-Europa, waar ik kennis maakte met de geschiedenis, cultuur, politiek en tradities. De nooit

aflatende gastvrijheid die ik in mijn daaropvolgende reizen doorheen deze regio genoot, hebben mijn

interesse enkel nog verder aangewakkerd. Mijn deelname in Georgië aan het European Youth

Parliament (EYP) in 2009 hebben tevens voor onuitwisbare herinneringen gezorgd. Het is mijns

inziens als auteur dan ook een belangrijke meerwaarde om enige affectie te koesteren met het

onderzoeksterrein.

Dat het schrijven van een masterpaper een grootschalig proces is, heb ik aan den lijve mogen

ondervinden. Na een uitgebreide zoektocht werd ik geconfronteerd met het overdonderde aanbod aan

literatuur over de regimeverandering in Centraal –en Oost-Europa, Europeanisering en civil society.

Voordat ik het besefte, beschikte ik over tientallen artikels, boeken en websites. Op een gegeven

moment moet je dan keuzes maken, een van de grootste uitdagingen en belemmeringen die ik heb

ondervonden tijdens het schrijven van deze masterpaper. Omdat er veel prominente auteurs zijn die

hierover erg boeiende publicaties hebben geschreven, was ik verplicht een selectie te maken. Het was

mijn ambitie een breed spectrum aan literatuur te onderzoeken, niet alleen omdat ik mezelf met kennis

van zaken moest verrijken, maar ook om mezelf in staat te stellen de verschillende en

gemeenschappelijke visies te kanaliseren. De information overload waaraan ik het hoofd moest

bieden, heeft me doen inzien dat schrijven echt schrappen is. Daar had ik soms wel moeite mee.

Desondanks hoop ik dat het me gelukt is om een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de bestaande

literatuur, zonder afbraak te willen doen aan de eer en erkenning van de ideeën van auteurs die hier

niet zijn weergegeven. Daarnaast was het vinden van een goede en vlotte structuur niet eenvoudig

omdat veel concepten met elkaar verbonden zijn en het een hele beproeving is om die in aparte

onderdelen te behandelen.

Het is me ook duidelijk geworden dat onderzoek naar civil society heel normatief is, maar wel

gestimuleerd moet blijven om maatschappelijke inzichten te blijven aanscherpen. Impact, efficiëntie

en effectiviteit zijn factoren die bijzonder moeilijk in kaart zijn te brengen en ik zal niet ontkennen dat

ik mijn hoofd hier veelvuldig over gebroken heb, wat de nodige frustraties met zich heeft

meegebracht. Hierdoor was het gevaarlijk om de focus te verliezen en ben ik even de richting

kwijtgeraakt. Toch heb ik voet bij stuk gehouden en hoop dat het resultaat er mag wezen, zij het met

onvolkomenheden waarvan ik me terdege bewust ben.

Ten eerste zou ik graag professor Ramona Coman, hoofd van de assistenten aan de Université Libre de

Bruxelles (ULB) voor het interuniversitaire programma Central and Eastern European Politics and

Societies, willen bedanken. Ik heb nog maar zelden iemand gezien met zo‘n enorme werkkracht,

kritisch vermogen en bereidwilligheid om haar studenten te woord te staan. Haar vak Social and

Political Actors in Central and Eastern Europe heeft mij veel inzichten bijgebracht over de realia van

deze interessante regio. Haar assistentes Fanny Sbaraglia en Teuta Vodo hebben mij altijd hartelijk

ontvangen op hun bureau om mijn vragen over civil society en europeanisering te beantwoorden. Ik

wil ook Anna Pacześniak van de Universiteit van Wrocław bedanken voor de heel gastvrije manier

waarop we in Polen werden ontvangen. De constructieve commentaren die zij mij na de conferentie

heeft gegeven, waren zeer nuttig.

Via mijn promotor An Schrijvers kreeg ik de kans om gedoceerd te worden door Aron Buzogány,

onderzoekspartner aan het Duitse onderzoekscentrum voor openbaar bestuur in Speyer. Zijn artikels en

vlotte e-mailcorrespondentie waren van onschatbare waarde voor dit onderzoek.

Jan-Hendrik, een vriend uit Duitsland, verdient hier een speciale vermelding omdat hij zich kosten

noch moeite heeft bespaard om me de kopieën uit het boek van Trappmann en Kutter uit de

staatsbibliotheek in München te bezorgen.

Wat je zelf doet, doe je beter, maar dat is meestal niet van toepassing op het nalezen van eigen werk.

Daarom wil ik mijn moeder Marie-Dominique Surmont en mijn goede vriend Jasper Delbecke danken

voor de tijd die zij hebben gestopt in het aandachtig herlezen, corrigeren en aanbrengen van suggesties

op mijn masterpaper.

Tenslotte moet ik ook mijn zus Elien, doctoraatstudente aan de KULeuven, bedanken, omdat zij mij de

nodige artikels heeft bezorgd waar ik via de database van de UGent geen toegang tot had. Ondanks

haar drukke agenda in de eindfase van haar doctoraat, heeft ze hiervoor consistent tijd vrijgemaakt wat

ik ten zeerste waardeer.

Inhoudstafel

Abstract ........................................................................................................................................................ 1

Inleiding ........................................................................................................................................................ 2

DEEL I: Civil society in de Europese Unie ................................................................................................ 6

1. Civil society: what’s in a name? ............................................................................................................. 8

1.1 Civil society en democratie .......................................................................................................... 12

1.2 De rol van civil society ................................................................................................................. 14

1.2.1 De Regime School/ Liberale School (Het Lockeaans model) ............................................... 15

1.2.2 De Neoliberale School (Het Painesiaans model) ................................................................... 15

1.2.3.De Associatieve School (Tocquevilliaans model) ................................................................. 15

1.2.4 De Post-Marxistische School (Het Hegeliaans model) ......................................................... 16

2. Civil society in Centraal- en Oost-Europa ........................................................................................... 17

3. De impact van het Europees uitbreidingsbeleid op civil society ........................................................ 24

3.1 Europeanisering .......................................................................................................................... 26

3.1.1 Top down benadering............................................................................................................. 29

3.1.2 Bottom up benadering ............................................................................................................ 29

3.2 Conditionaliteit ............................................................................................................................ 31

3.2.1 Van democratische naar acquis conditionaliteit .................................................................... 32

3.2.2 Extra-conditionaliteit ............................................................................................................. 33

3.3 Instrumenten: sleutels tot verandering? .................................................................................. 34

3.3.1 Witboek voor Europese Governance ..................................................................................... 36

3.3.2 Verdrag van Lissabon ............................................................................................................ 38

3.3.3 Phare: doeltreffende versterking van civil society? ............................................................... 39

3.3.4 Programma‘s, projecten en initiatieven ................................................................................. 40

3.3.5 Andere organisaties ............................................................................................................... 43

DEEL II: Europeanisering van civil society in Polen en Roemenië....................................................... 46

4. Historische achtergrond ........................................................................................................................ 46

4.1 Tussen Solidariteit en de katholieke Kerk: civil society in Polen ...................................................... 47

4.2 De zoektocht naar het onbestaande: civil society in Roemenië ......................................................... 48

5. Evoluties en karakteristieken ............................................................................................................... 51

6. Civil society in de praktijk : de reële impact van de EU op ENGO’s ................................................ 65

6.1 Europeanisering van ENGO’s: geen bloemen zonder bijen .................................................... 66

6.1.1 Rospuda vallei: de hardnekkige strijd met de Poolse overheid ............................................. 67

6.1.2. Roşia Montană: hoe Roemenië plooit onder EU druk .......................................................... 69

6.3 Bevindingen.................................................................................................................................. 72

7. Conclusie ................................................................................................................................................ 71

BIJLAGEN ................................................................................................................................................ 77

Roemenë SWOT-analyse NGO‘s ................................................................................................................ 77

Polen SWOT-analyse NGO‘s ...................................................................................................................... 78

Toelichting bij de Civil Society Diamond ................................................................................................... 79

Vrijwilligerswerk per persoon per land (WVS 2004) ................................................................................. 80

Scatterplot van de cumulatieve staatscapaciteit en cumulatieve civil society (WVS 2004) ........................ 81

Dynamieken van vrijwilligerswerk in Polen, 2001-2008 ............................................................................ 82

BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................................................... 83

1

Abstract

Via haar uitbreidingsbeleid was de Europese Unie (EU) in staat om een serieuze hervormingsdruk op

de kandidaat-lidstaten van Centraal-en Oost-Europa (COE) uit te oefenen. Om het toetredingsproces

van deze landen zo vlot mogelijk te laten verlopen, voorzag de EU in de nodige steunmaatregelen en

hulpmiddelen via diverse programma‘s en instrumenten. Deze masterpaper peilt naar de impact die

toetreding had civil society. Er zal worden gekeken of de EU er effectief in is geslaagd om civil society

te promoten, waarbij nadruk zal gelegd worden op de cases Polen en Roemenië. Het concept van civil

society heeft een lange traditie en kan benaderd worden vanuit verschillende invalshoeken. In het

eerste deel zal worden uitgewijd over de betekenis en de rol van civil society, alsook de aandacht die

aan dit concept wordt besteed in de politiekwetenschappelijke literatuur. Er zal ook gekeken worden

naar de verhouding van civil society tot democratie en hoe de COE-landen hiermee omgaan. Daarna

wordt het belang dat de EU besteed aan civil society in haar discours en beleid geanalyseerd.

In het tweede deel wordt ingezoomd op de Europeanisering van civil society in Polen en Roemenië.

Na een kort historisch overzicht, zal een kwantitatieve en kwalitatieve analyse voor beide landen

worden uiteengezet. Ten slotte wordt de rol van milieuorganisaties in Polen en Roemenië via concrete

cases onder de loep genomen.

Het onderzoek toont aan dat civil society bijzonder zwak is in Polen en Roemenië. Ondanks de vele

inspanningen, kan niet gesteld worden dat de impact van EU conditionaliteit zijn vruchten heeft

afgeworpen en er zelfs sprake is van een post-accession backlash.

2

Inleiding

Het Europees uitbreidingsbeleid is een instrument dat de macht van de EU1 zowel intern als naar

buiten toe versterkt. Lidstaten die willen toetreden tot de EU vallen onder het Europees

uitbreidingsbeleid, dat als een van de meest succesvolle en belangrijke instrumenten voor Europees

buitenlands beleid wordt gezien (Vos, 2008; Schimmelfenning, 2008). In dit onderzoek wordt dieper

ingegaan op de uitbreiding naar de landen van Centraal- en Oost-Europa (COE), met specifieke

aandacht voor Polen en Roemenië, respectievelijk toegetreden in 2004 en 2007.

Na het uiteenvallen van de communistische regimes was de situatie voor de COE-landen eind jaren

tachtig en begin jaren negentig erg onzeker. De ontevredenheid en afkeer van decennialang te moeten

functioneren in deze samenlevingen onder een streng socialistisch staatsbestel, vertaalde zich al snel

in het verlangen tot een ‗terugkeer naar Europa‘, wat tot uiting kwam in de massale

toetredingsaanvragen tot de EU (Zielonka, 2006).

Opdat de EU het hoofd zou kunnen bieden aan een op til staande uitbreiding, legde zij op de Top van

Kopenhagen in 1993 een gedetailleerde conditionaliteit vast, die veel strenger en rigide was dan de

voorwaarden die vastgesteld waren voor landen die voordien waren toegetreden. Om te mogen

toetreden moeten aspirant lidstaten sindsdien immers voldoen aan de Kopenhagencriteria2, wat de

Europese instellingen de legitimiteit verschaft om op deze landen druk uit te oefenen om

fundamentele hervormingen door te voeren. Dit principe van conditionaliteit wordt gezien als een van

de meest succesvolle instrumenten om transformaties en is een effectieve strategie voor de EU om

haar beleid in de COE-landen te doen functioneren (Hughes, Sasse & Gordon, 2004; Grabbe, 2006).

Voorafgaand aan de toetreding vinden vaak lange onderhandelingen plaats en het vergt voor de ene al

meer moeite dan de andere om de regels in hun systeem te implementeren. Toetredings-

onderhandelingen startten in 1998 met Cyprus, Hongarije, Polen, Estland, Tsjechië en Slovenië en in

1999 met Bulgarije, Roemenië, Letland, Litouwen, Malta en Slovakije. In 2004 werd de EU met tien

1 In deze masterpaper gebruik ik de term ‗Europese Unie (EU)‘, ook al verwijs ik naar de periode van vóór 1994,

toen de EU nog ‗Europese Gemeenschap (EG)‘ werd genoemd

2 ―Het lidmaatschap vereist dat het kandidaatland zover is gekomen dat het beschikt over stabiele instellingen,

die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden

garanderen [politiek criterium]; beschikt over een functionerende markteconomie alsook over het vermogen

om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden [economisch criterium], hij in

staat is om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, hetgeen mede inhoudt dat hij de

doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijft [acquis communautaire]‖

(Europese Raad, 1993)

3

landen uitgebreid, de grootste uitbreidingsronde sinds haar ontstaan. In 2007 werd de vijfde

uitbreidingsronde van de EU afgerond met de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Beide landen

worden als ‗laggards‘ beschouwd en konden daarom niet met de andere COE-landen toetreden in

2004 (Trauner, 2009). Het povere resultaat op gebied van juridische en administratieve hervormingen

waren hiervan de voornaamste oorzaak. Maar ook al liet de opgelegde vooruitgang te wensen over,

toch werd ze als substantieel bevonden omwille van het verlangen van deze landen om tot de EU toe

te treden. We hebben hier immers te maken met de ‗rhetorical trap‘: zelfs al is de EU het erover eens

dat deze kandidaten niet tegemoetkomen aan de opgelegde standaarden, toch kan ze hun toetreding

niet meer tegenhouden. Als de EC hun toetreding nog zou uitstellen, dreigen deze kandidaat-lidstaten

immers hun motivatie tot hervormen te verliezen. Aangezien duidelijk is geworden dat de

grootschalige transformaties die de toekomstige lidstaten moeten doorvoeren op bepaalde domeinen

tot ongerustheid heeft geleid, zal de Unie naar de toekomst toe voorzichtiger handelen en rekening

houden met vermogen om nieuwe landen op te nemen (Europe Gateway, 2007). Deze

‗absorptiecapaciteit‘ wordt ook als een impliciet vierde toetredingscriterium beschouwd.

Het politieke criterium houdt onder meer in dat een bepaald land in aanmerking komt voor toetreding

als het over een goed functionerende democratie beschikt. Indien blijkt dat toekomstige lidstaten niet

democratisch zijn, is het een logisch gevolg dat de EU hier democratie zal promoten opdat het land in

kwestie de nodige aanpassingen kan maken om zijn doelstellingen en verplichtingen ten aanzien van

de EU na te komen. Maar hoe promoot je democratie? En in welke mate zijn landen met een

socialistische erfenis in staat om de beginselen van een ‗Europese democratie‘ op te nemen?

In de zoektocht naar een antwoord moeten we ons bewust zijn van zowel een definitie als een

implementatieprobleem. Zoals Pridham (2006b) argumenteert, is de EC er nooit in geslaagd om

conceptuele duidelijkheid te scheppen over de karakteristieken en maatstaven van een geconsolideerde

democratie. Meer nog, ze beschouwt toetreding tot de EU als het eindpunt van democratische

consolidatie. De bal ligt dus in het kamp van de Commissie om te beslissen wanneer deze veel te

algemeen geformuleerde democratische condities vervuld zijn en een positieve beoordeling inzake

toetreding moet geveld worden (Grabbe, 2002).

Welnu, het is vrijwel onmogelijk om het volledige spectrum van de democratie te analyseren,

waardoor ik heb gekozen om civil society3, een gegronde graadmeter voor democratie (Beetham,

Carvalho, Landman & Weir, 2008), te evalueren. De EU exporteert haar democratische waarden door

3 er wordt bewust gekozen om de Engelstalige term te gebruiken, niet alleen omdat het begrip van Engelstalige

oorsprong is, maar ook omdat het begrip als dusdanig ingeburgerd is in de Nederlandstalige politiek-

wetenschappelijke literatuur en veel minder frequent in zijn vertaalde vorm ‗civiele maatschappij‘ of

‗burgermaatschappij‘ voorkomt

4

het promoten van civil society in haar eigen lidstaten, maar ook in de kandidaat-lidstaten én haar

buurlanden. Om deze en andere redenen zal worden geargumenteerd dat een sterke civil society een

onontbeerlijk element is voor een goed functionerende democratie, dus in die zin zou de EU via haar

uitbreiding een grote impact moeten uitoefenen op de civil society in COE-landen als een element van

democratisering. Civil society speelt een grote rol in het Europese beleid, maar is ook ―one of the

major themes of the discourse on the transformation of the former European state socialist societies to

capitalism‖ (Lane, 2010, p.294).

In het onderzoek zal de impact van conditionaliteit op de civil society in Roemenië en Polen worden

geanalyseerd, om uitspraken te doen in verband met de effectiviteit van het Europees

uitbreidingsbeleid. Hierbij zullen belangrijke kritische vragen aan bod komen. Het is de bedoeling om

na te gaan of de inspanningen die geleverd werden op gebied van civil society wel voldoende vruchten

hebben afgeworpen tijdens het Europeaniseringsproces. Het is mijns inziens irrelevant de pre- en

posttoetredingstoestand met elkaar te vergelijken, omdat hervormingen op vlak van civil society

procesmatig moeten worden bestudeerd. Uiteraard zal, in de mate van het mogelijke, de toestand na de

eigenlijke toetreding onder de loep worden genomen om te zien of er al dan niet sprake is van een

draw back. Met andere woorden, houden de door de EU en andere (internationale) actoren gemaakte

inspanningen voor het promoten van civil society wel stand? Het is namelijk niet ondenkbeeldig om

aan te nemen dat zoveel intense inspanningen tot transformatie niet allemaal stand houden, zeker met

betrekking tot de civil society (cf. infra). De vraag is of conditionaliteit een voldoende sterke (of te

zwakke?) incentive vormt om duurzame vorderingen in verband met Europeanisering op vlak van civil

society te realiseren, zowel voor Roemenië als Polen. Aangezien het Phare-programma voor beide

landen een belangrijke bron van financiële steun vormt voor de ontwikkeling van NGO‘s, is het

aangewezen hierover een grondige analyse te maken. Civil society speelt immers een vitale rol zowel

voor de snelheid en de kwaliteit van de hervormingen in het uitbreidingsproces, alsook het

voortbrengen van publieke steun.

In het eerste deel zal er dieper worden ingegaan op het concept van civil society, aangezien dit een

essentieel onderdeel uitmaakt van deze masterpaper. De zoektocht naar een werkbare definitie en het

schetsen van een theoretisch raamwerk, zonder dewelke het onmogelijk is om gefundeerd onderzoek

te doen, zijn dan ook een prioriteit. Het belang van civil society voor de ontwikkeling van een

geconsolideerde democratie, meer bepaald in de COE-landen, moet dan ook worden aangetoond.

Aansluitend wordt de verhouding van de EU tot civil society besproken: de rol die de EU speelt bij het

promoten van civil society en de instrumenten, actoren, initiatieven, programma‘s, mechanismen

5

worden hier besproken. De behandeling van conditionaliteit en Europeanisering maken hier dan ook

een substantieel deel van uit en zullen ook voldoende aandacht krijgen.

In het tweede deel wordt er specifiek ingegaan op de cases Roemenië en Polen. Eerst zal er via een

grondige literatuurstudie worden nagegaan welke tradities beide landen hebben op vlak van civil

society. Deze descriptieve analyse zal met voldoende kwantitatief onderzoek ondersteund worden.

Daarna wordt de aandacht gevestigd op de situatie van NGO‘s actief op het gebied van

milieubescherming, respectievelijk in Polen en Roemenië. Dergelijke spelers dragen immers in

belangrijke mate bij tot een democratische samenleving (cf. infra).

Om te besluiten moet het onderzoek leiden tot gefundeerde, doch incomplete, uitspraken over de

effectiviteit van de EU op het vlak van civil society, met betrekking tot Polen en Roemenië. Zo moet

ik in staat zijn om na te gaan in welke mate de EU vat heeft op het positief beïnvloeden van civil

society.

Uiteraard moet voor het aanvatten van het eigenlijke onderzoek aangegeven worden dat de

bevindingen en conclusies onvolkomenheden zullen vertonen. Door gebrek aan tijd en middelen

moesten er hoe dan ook keuzes tot afbakening gemaakt worden, waardoor een onderzoek naar de

volledige impact op civil society onvolledig zal zijn, gezien het grote bereik, de vele nuances en de

vele actoren die tot het speelveld van civil society behoren. Civil society is maar een kleine radar in het

grote democratienetwerk. Daarom zou het te verregaand en ongegrond zijn om op basis van een

onderzoek civil society uitspraken te doen over het volledige democratisch gehalte van de bestudeerde

cases.

Het onderzoek van deze masterpaper gaat uit van de hypothese dat de impact van de EU op niet-

statelijke actoren serieuze beperkingen heeft. Door de korte tijdsspanne van het toetredingsproces was

er niet genoeg tijd om verregaande vorderingen te maken op vlak van democratisering en civil society.

De EU is met andere woorden te snel overgeschakeld van democratische naar acquis conditionaliteit.

6

DEEL I: Civil society in de Europese Unie

Democratie reikt veel verder dan enkel instituties; ook de bredere politieke cultuur speelt een grote

rol. Instituties kunnen namelijk enkel overleven als er ook een draagvlak voor de democratische

structuren in de samenleving bestaat. Alexis de Tocqueville, John Locke, Thomas Paine, en andere

politieke filosofen van de Verlichting gingen niet enkel kijken naar de formele instellingen om de

werking van democratie te bestuderen. Zo kwam de Tocqueville tot de vaststelling dat de Verenigde

Staten een democratische traditie hadden opgebouwd door massaal lidmaatschap en betrokkenheid in

het verenigingsleven. In de jaren ‗90 bestudeerde Robert Putnam het sociaal kapitaal in Italië en kwam

tot soortelijke conclusies, namelijk dat ―de kenmerken van de civiele samenleving heel belangrijk

[zijn] voor de houding van politici en het functioneren van de overheid‖ (Devos, 2006, p.472). Maar

welke toegevoegde waarde betekent civil society dan voor de EU?

Volgens Zielonka (2006) kan de EU eigenlijk geen democratische bestuursvorm zijn zonder bepaalde

waarden en overtuigingen te delen. Daarnaast moeten die waarden en overtuigingen ook nog eens

‗Europees‘ zijn, dus communautair of supranationaal. Het uitdragen en vormgeven van deze waarden

worden voor een groot deel toegeschreven aan civil society organisaties (CSOs). De EU ging dit

geleidelijk aan beseffen en begon het laatste decennium civil society te promoten.

Dit werd recentelijk nog maar eens duidelijk toen voormalig dissident en president van Tsjechië,

Václav Havel, in een speech aan het Europees Parlement de belangrijke rol beklemtoonde die de EU

moet spelen om civil society te herstellen en te ontwikkelen in toekomstige uitbreidingen (Euractiv,

16/01/2011).

Het mogen inderdaad niet alleen de Europese instellingen zijn die het voor het zeggen hebben, want

―more than institutional re-engineering, what is at stake is the renewal of communication channels

between Europe and its citizens. Dialogue with civil society is presented as an absolute priority‖

(Foret, 2009, p.38). Vanuit academische hoek bestaat ook een brede consensus dat het ‗democratisch

deficit‘ via de betrokkenheid van civil society kan en moet worden bestreden, want ―most actors

appear to agree that a greater role for civil society must be a central feature of European governance in

the future‖ (Warleigh, 2001, p. 620).

Ten eerste gaan we na wat precies wordt bedoeld met ‗civil society‘. Theoretische benaderingen over

het denken over civil society, de verschillende bestaande discoursen en haar verhouding ten aanzien

van democratie worden in beeld gebracht, om uiteindelijk een poging tot (zinloze) definitie te wagen,

waarbij de aandacht gaat naar afbakening en meetbaarheid.

7

Ten tweede schetsen we de ontwikkeling van civil society in de COE-landen. Door hun politieke

verleden hebben die landen namelijk lange tijd nauwelijks tot geen ontwikkeling gekend van civil

society. Ook al is de ontwikkeling van civil society in de COE-landen niet gelijk verlopen, de

verschillen met de ‗oude‘ lidstaten zijn tot op de dag van vandaag dan nog onmiskenbaar aanwezig en

moet daarom in het licht van ons onderzoek beklemtoond worden.

Tenslotte wordt de rol die de EU speelt op vlak van civil society toegelicht. Aandacht wordt besteed

aan het belang van promotie en versterking (empowerment) in het kader van het Europese

uitbreidingsbeleid. De concrete rol die de EU hier speelt, alsook de door haar aangewende legale

instrumenten, programma‘s en actoren, inclusief belangrijke concepten zoals conditionaliteit en

Europeanisering, komen hier aan bod.

Eenmaal deze bestanddelen onderzocht zijn, beschikken we over voldoende bagage om in het

volgende deel dieper in te gaan op de specifieke casestudies Roemenië en Polen.

8

1. Civil society: what’s in a name?

De literatuur over civil society is ontzettend ruim en gevarieerd (Rau, 1987; Dahrdendorf, 1990;

Gellner, 1994; Walzer, 1998; Hyden, 1997; Carothers, 1999; Howard, 2002; Green, 2002; Pridham,

2002; Anheier, 2004; Edwards, 2004; Fagan, 2005; Chandhoke, 2007; Tismaneanu, 2006; Raik, 2006;

Börzel, 2010; Lane, 2010) en ―over the past decade and a half, civil society has been acknowledged to

be of increasing significance within political science, social research and policy making‖ (Purdue,

2007, p.1). De aandacht die hier naartoe gaat in de politieke wetenschappen is bijzonder groot, wat

blijkt uit het bestaan van diverse vakgroepen en centra aan universiteiten die zich specifiek hebben

toegelegd op de studie van civil society, waaronder Stanford University, London School of Economics

en John Hopkins University. In Londen heeft PrimeTimers, een vereniging die voorziet in de

vaardigheden, know how en organisatorische noden voor de non-profit sector, zelfs een project voor

een Civil Society University (CSU) gelanceerd met de doelstelling om studenten de nodige kennis en

training te verschaffen opdat ze zouden kunnen functioneren in de derde sector en deze verder helpen

ontwikkelen4. Daarnaast is er het Journal of Civil Society, het voornaamste academische tijdschrift

voor onderzoek en analyse over civil society. Er bestaan bovendien ook nog tal van academische

tijdschriften die gespecialiseerde artikels publiceren inzake civil society. Het concept kreeg vooral

belangstelling na het verdwijnen van de militaire dictaturen in Latijns-Amerika en de Stalinistische

staten in COE-landen, waar politieke hervormingen het resultaat waren van de opkomst van sociale

bewegingen (cf. infra).

Om het beoogde doel van deze masterpaper niet te ondermijnen, zal hier geen ellenlang gedetailleerd

historisch en academisch overzicht worden gegeven om de notie van civil society toe te lichten. Maar

aangezien civil society niet alleen binnen de politieke wetenschappen, maar ook in deze masterpaper

een centraal concept is, dient hieraan toch de nodige aandacht te worden besteed. Als politicologen het

hebben over civil society, dan is de kans klein dat ze allemaal hetzelfde verstaan onder dat begrip.

Meer nog, ―civil society means different things to different people‖ (Hyden, 1997; Wysong, 2005),

zodat het niet eenvoudig is om onderzoek te verrichten op dit terrein.

Auteurs en onderzoekers erkennen in hun publicaties de problematiek die aan dit ambigue concept is

verbonden. Net zoals vele andere termen in de politicologie, kampt civil society immers met een

definitieprobleem. Dit is meteen haar grootste zwakheid, want het zet de empirische meetbaarheid

onder zware druk. Civil society heeft een lange geschiedenis, waardoor haar betekenis doorheen de

4 website: http://www.civilsocietyuniversity.org/

9

tijd onderhevig is geweest aan veranderingen en evoluties, zeker in de COE-landen na de val van het

communisme (Fagan, 2005). Toch hebben de 18de

eeuwse Verlichtingsfilosofen, die de moderne idee

van civil society in de politieke wetenschappen hebben geïntroduceerd, enkele zinvolle

benaderingswijzen nagelaten die nog steeds als actueel en relevant kunnen worden beschouwd

(Carothers, 1999/2000). Helmut Anheier, hoofd van het Center for Civil Society in California, ziet de

problematiek van een algemeen aanvaardbare definitie in, maar beseft tegelijkertijd de noodzaak om

er een te formuleren vanuit methodologisch oogpunt:

"Civil society is the sphere of institutions, organisations and individuals located between the family,

the state and the market, in which people associate voluntarily to advance common interests"

(Anheier, 2004, p.20).

Deze definitie omvat niet alle aspecten en benaderingen van civil society, maar neemt elementen en

onderdelen op die essentieel zijn om het concept te definiëren. Bovendien krijgt deze operationele

definitie de goedkeuring van Heinrich (2005) en wordt gehanteerd door de Civil Society Index (cf.

infra). Schematisch voorgesteld komen we tot de volgende figuur:

bron: Van der Meer, T., Te Grotenhuis, M., & Scheepers, P.L.H. (2009). Three types of voluntary associations

in comparative perspective: the importance of studying associational involvement through a typology of

associations in 21 European countries. Journal of Civil Society, 6(3), p. 229

10

Deze figuur is een theoretische voorstelling van de samenleving: ―it positions civil society (the whole

network of voluntary associations), lying between the domains of the family (the intimate sphere), the

market (the economic sphere) and the state. Yet, as the intermediate sphere between these three core

domains, civil society stretches out and partly overlaps with each of these domains‖ (Van der Meer et

al., 2009, p. 229). Civil society is in mindere of meerdere mate betrokken bij elk van deze drie sferen,

zonder er volledig deel van uit te maken5. Hier zullen wij ons concentreren op de invloed op de sfeer

van de staat. Enkel in de data-analyse komen de andere twee sferen aan bod (cf. infra). Van der Meer

et al. (2009) kaarten dan ook terecht aan dat academici in hun onderzoek naar CSO‘s veel te weinig

een onderscheid maken tussen bepaalde types van organisaties. Een sportfederatie heeft met andere

woorden andere ambities en objectieven dan een milieuorganisatie, hoewel beiden tot de civil society

behoren. Zij maken een indeling tussen drie types van organisaties met elk een eigen focus:

vrijetijdsorganisaties (leisure organisations) leggen zich voornamelijk toe op de intieme sfeer,

belangengroepen (interest organisations) richten zich tot de markt en het speelveld georganiseerd

activisme (activist organisations) behandelt bredere maatschappelijke belangen. Hier zal de nadruk

komen te liggen op deze laatste soort. Er dient ook opgemerkt te worden dat velen het hebben over ‗de

derde sector‘ als ze spreken over civil society. Hier wordt civil society voorgesteld in de triangulaire

samenlevingsmodel als de sfeer naast de ‗eerste‘ staatssfeer en de ‗tweede‘ economische sfeer.

Welke definitie of voorstelling we hier ook handhaven, een dermate gecontesteerd begrip zal nooit het

volledige spectrum van het gedachtegoed hieromtrent op een objectieve manier kunnen weergeven,

aangezien de denkrichtingen en benaderingswijzen te veel nuanceverschillen met zich meebrengen.

De afwezigheid van een algemeen aanvaarde definitie legt niet in de weg dat er enkele

basisingrediënten kunnen onderscheiden worden om ons onderzoek verder te operationaliseren. Een

dergelijke afbakening is immers nodig om op een enigszins wetenschappelijk verantwoorde manier

een onderbouwde analyse uit te voeren.

5 NOOT: tijdens de communistische periode in Centraal- en Oost-Europa werd civil society volledig beheerst en

opgeslorpt door de staat: ―communist ideology only accepted civil society organizations created and controlled

by the party-state‖ (Nanivksa, 2001, p. 5)

11

Michael Edwards (2004) distilleert drie verschillende elementen om het terrein van civil society te

begrijpen. De auteur wordt hiermee in de academische literatuur heel vaak geciteerd door civil society-

theoretici en vormt een autoriteit op het gebied. Volgens de drie verschillende tradities betekent civil

society het volgende:

(1) civil society as associational life (the neo-Toquevillian school)

Dit betreft de vormen van het verenigingsleven, ook wel de ‗derde sector‘ genoemd. Alle

verenigingen en netwerken tussen de familie en de staat vallen hieronder. Civil society maakt hier deel

uit van de samenleving, afgezonderd van staat en markt, gevormd met als doel het bevorderen van het

algemeen belang en het vergemakkelijken van collectieve actie.

(2) civil society as the good society

Hier gaat het over het soort samenlevingen die civil society genereert. Het normatieve steekt hier de

kop op, wat betekent dat de nadruk ligt op attitudes en waarden zoals samenwerking, vertrouwen,

verdraagzaamheid, geweldloosheid, participatie... Dit is het meer substantieve element van

democratie, naast het formele.

(3) civil society as the public sphere

Civil society is hier een arena voor openbaar overleg, rationele dialoog tussen burgers en de

uitoefening van ‗actieve burgerschap‘ om zo het algemeen belang te dienen.

Zelf geeft Edwards aan dat de eerste school, gebaseerd op het Toquevilliaanse gedachtegoed (cf.

infra), de meest dominante is. Ook Anheier beaamt dit: ―… civil society is part of the larger society

(…), and it would be fair to say that civil society includes large parts of the third sector‖ (Anheier,

2004). Voor Goran Hyden is dit zelfs de enige manier om over civil society te spreken: ―… civil

society is more than society. It is that part of society that connects individual citizens with the public

realm and the state‖ (Hyden, 1997, p.5).

Nanz & Steffek omschrijven een civil society organisatie (CSO) als volgt:

“a non-governmental, non-profit organisation that has a clearly stated purpose, legal

personality and pursues its goals in non-violent ways. Apart from activist organizations this

definition includes social partners (i.e. trade unions and employers associations), consumer

associations, charities, grass roots organizations and religious communities”

(in Maloney & Van Deth, 2008, p. 13)

12

We zullen nu de relatie tussen democratie en civil society bestuderen, om het belang dat de EU in haar

democratische conditionaliteit ten aanzien van de COE-landen hieraan heeft besteed, beter te kunnen

begrijpen.

1.1. Civil society en democratie

De relatie tussen civil society en democratie is ambigu in de zin dat civil society zowel een vereiste als

een gevolg kan zijn een democratische bestuursvorm en dat de politieke context een belangrijke rol

speelt.

In de context van de COE-landen is het voor Neera Chandhoke (2007) alvast duidelijk dat ―the

concept of civil society highlighted one basic precondition of democracy: state power has to be

monitored, engaged with, and rendered accountable through intentional and engaged citizen action‖

(p. 608). Voor een levendige civil society is democratie een must, want in autoritaire systemen worden

alle soorten organisaties ofwel geïncarneerd ofwel gefnuikt door de staat. Als je civil society laat

floreren binnen een samenleving, dan onderschrijf je per definitie de democratische principes. Je kan

het vergelijken met bomen (civil society) in een bos (de staat): als je de natuur zijn vrije gang laat

gaan, zullen er verschillende boomsoorten groeien die hun zaden zullen verspreiden over het

natuurdomein. Als de natuurbeheerder voortdurend deze bomen omhakt of bijsnoeit, heb je misschien

een afgewerkt en gecontroleerd bos, maar verhinder je dat bepaalde boomsoorten zouden groeien, wat

indruist tegen de vrije ontwikkeling van de natuur.

Volgens Sodaro, die tien voorwaarden voor democratie formuleerde, komt ‗burgerparticipatie, civil

society en een democratische politieke cultuur‘ op de achtste plaats (Sodaro, in Devos, 2006, p. 467).

Hoewel er kritische geluiden bestaan over het verband tussen democratie en civil society (Carothers &

Barndt, 1999-2000; Purdue, 2007) is er wel een zekere eensgezindheid dat civil society een positieve

bijdrage levert aan het democratisch gehalte van een samenleving (Gellner, 1994; Fukuyama, 1995;

Hyden, 1997; Bădescu, Sum, & Uslaner, 2004; Anheier, 2004; Fagan, 2005; Raik, 2006; Chandhoke,

2007). Misschien gaat Ernest Gellner (1994)6 wat kort door de bocht met zijn stelling ―no civil

6 ―The transformation of Eastern Europe which began in 1985 and reached its culmination in 1989 and after the

abortive coup of August 1991 in Moscow is sometimes referred to as the process of ‗democratization‘. Is this

word, rather than ‗Civil Society‘, to be preferred? Not too much hinges on the choice of a mere word perhaps,

but all in all it would seem that ‗Civil Society‘ is greatly preferable. The defect of ‗democracy‘ is the naivety of

the model which it suggests, and which it encourages its users to take seriously. The underlying model is that of

a society which is a fruit of the will of its participants or members. It is a view which would make society sound

13

society, no democracy‖, maar verschillende onderzoeken tonen wel aan dat deze stelling heel wat

voeten in aarde heeft. Walzer (1999) noemt dit het ‗civil society argument‘ en moet worden begrepen

als ―a combination of a variety of ideas in which civic associations directly deepen democracy in a

number of ways‖ (Steel, Henderson & Warner, 2007, p. 35). Burgers moeten zich dus ongedwongen

kunnen verenigen en deel uitmaken van de publieke sfeer, want ―there cannot be a proper democracy

without a significant of citizens‘ participation‖ (Hüller & Kohler-Koch, 2008, p.150). Inderaad, ―if

activists are more tolerant, more trustful in other people and political institutions, more interested in

politics, and more willing to get involved, then we may expect that associational activity enhances the

prodemocratic role of associations. Evidence from consolidated democracies suggests that association

members are more likely than non-members to carry attributes that are generally associated with the

ideal type of a democratic citizen‖ (Bădescu et al., 2004, p. 330-331). Nelson (1996) stelt dan ook dat

―the linchpin of democratic change is unquestionably an enlarged participation and heightened role for

the populace, developing citizenship where previously the population was confined to the role of

subjects‖.

Bovendien werd het financieren van civil society in COE-landen gezien als de hoeksteen van Westerse

inspanningen om democratie te versterken (Sardamov, 2005; Chandhoke, 2007). Deze donoren waren

van mening dat CSO‘s een cruciale rol hadden te spelen in het democratiseringsproces en voor hen

was civil society het ideale recept voor democratie: ―in both the 1980s and 1990s, democracy

programs focusing most often on promoting elections and strengthening civil society and ―good

governance‖ were purveyed internationally by lending and donor agencies, with varying results‖

(Paley, 2002, p. 473). NGO‘s worden, tenminste door externe donoren, ―seen as important in building

a civil society and civil society as a sign of building democracy‖ (Bogdanova, 2008, p. 147). Hierover

is weliswaar scherpe kritiek te vinden, omdat de nadruk veel meer op kwantiteit dan op kwaliteit

kwam te liggen: ―[t]he main focus of civil society development has been to increase the number of

NGOs,‖ (...) ‗[d]emocracy‘ was understood quantitatively. Few NGOs meant less democracy, more

NGOs meant more democracy‖ (Sampson, in Paley, 2002, p. 482). De burgers van de COE-landen

hunkerden naar civil society, maar ―what they got instead was NGOs!‖ (Chandhoke, 2007, p.608).

Wilco De Jonge (2006) is voorstander van internationale inmenging, maar ―international donors can

(and should) create a framework in which a domestic civil society could operate and develop, but

cannot and should refrain from creating civil society themselves. This should be done by local

citizens. The same holds true for authorities in these countries‖ (p. 309).

if indeed it expresses, reflects or implements the will of its members, but pathological if that will is overruled by

some means or other‖ (p. 184)

14

Internationale steun voor civil society kwam vooral van donoren uit West-Europa en de Verenigde

Staten. De VS zijn na de val van het communisme snel op de kar sprongen om de leemte te vullen en

deze landen te ondersteunen in hun ―struggle for freedom‖ (US Department of State, n.d.). Deze

situatie zorgde dan ook voor conflicterende belangen, wat de effectiviteit van de steun belemmerde

(De Jonge, 2006).

Als we aannemen dat de link tussen democratie en civil society wetenschappelijk gegrond is, dan zou

de EU veel aandacht moeten besteden aan het versterken van civil society in COE-landen als een deel

van haar politieke conditionaliteit. Hier is de vraag niet alleen of de EU dit doet, maar ook of ze dit

doet op een effectieve manier. Zorgt toetreding voor een duurzamere, geconsolideerde civil society?

Forbrig (2009) portretteert alvast een weinig hoopgevend beeld: ―after accession to the EU, civil

society in Central Europe entered a phase of stagnation and, to some extent, regression‖ (p.22).

1.2. De rol van civil society

Het is belangrijk om de functie van civil society in beeld te brengen, omwille van de variabele tijd- en

contextgebonden betekenis. Veel hangt dus af van hoe er gekeken wordt naar civil society of

tenminste van hoe bepaalde auteurs willen dat er naar wordt gekeken. Deze divergentie in de literatuur

zorgt dan ook vaak voor misverstanden. Om dit gevarieerde denken in kaart te brengen, heeft Goran

Hyden (1997) een typologie uitgewerkt van geconvergeerde modellen.

De verschillende visies bundelen de mogelijke manieren over de rol die de civil society inneemt in de

samenleving:

Civil society gekoppeld aan de staat

postmarxisme (Hegel) liberalisme (Locke)

gebaseerd op economie niet gebaseerd op economie

neoliberalisme (Paine) participatorisch (Tocqueville)

Civil society losgekoppeld van de staat

15

De relevantie van dit typologisch model is nog steeds actueel. In de literatuur wordt vaak vanuit

liberaal perspectief gekeken naar civil society, namelijk dat civil society als watchdog optreedt om de

staat te controleren.

1.1.1. De Regime School/ Liberale School (Het Lockeaans model)

In dit model is de staat afhankelijk van de civil society, omdat de samenleving er was vooraleer er

sprake was van een staat. De staat is gebaseerd op een sociaal contract en civil society is de enige

wettige bron voor staatsmacht. De staat speelt de rol van rechter, die de onenigheden tussen burgers

oplost. Economie speelt een ondergeschikte rol. Een slechte staat is slechter dan leven in geen staat.

Civil society is een gerechtvaardigd forum om de staat aan te klagen in geval van schendingen van de

mensenrechten. De staat moet tegelijkertijd de civil society ondersteunen (door fondsen, wetten die

activiteiten van vrijwilligersorganisaties promoten etc.).

1.1.2. De Neoliberale School (Het Painesiaans model)

Civil society is hier volledig onafhankelijk van de staat. De staat geeft geen richting, noch motiveert,

ondersteunt of sponsort eender welke activiteit die gelinkt is aan civil society. Er is een sterk geloof in

het principe van de invisible hand, ofte de vrije markt, omdat deze een nieuwe moraal ontwikkelt

(informeel vertrouwen, vriendschap, medeleven). De vrije markt wakkert in het individu alle

kwaliteiten aan die nodig zijn voor een goede samenleving. Hier staat civil society kwalitatief hoger

gerangschikt dan politiek.

1.1.3. De Associatieve School (Tocquevilliaans model)

Civil society is autonoom van de staat, evenals van economische krachten en wetten.

Vrijwilligersorganisaties (kerken, sport- en literatuurclubs, media, familie etc.) brengen de macht van

de staat in evenwicht en bereiden mensen voor op politiek. Tot de functies van

vrijwilligersorganisaties behoren: controle op de uitvoerende macht, controle op de verdeling van

macht in de samenleving, het promoten van burgerparticipatie, het ontwikkelen van burgers om van

hen betere personen/burgers te maken en hierdoor de participatie, tolerantie, compromisvorming,

verspreiden van informatie etc. versterken. Goede waarden komen van niet-economische verenigingen

en civil society verenigt verschillende culturele groepen.

16

1.1.4. De Post-Marxistische School (Het Hegeliaans model)

De staat regeert de civil society, omdat laatstgenoemde zich inlaat met het leven in dorpen en steden

en zich aantrekt van markt en economie. In tegenstelling tot haar neoliberale tegenpool, erkent het

post-marxisme het belang van sociale structuren die worden vormgegeven door een dominante

economie. Een sterke staat bundelt de gemeenschap samen en vermijdt conflicten in de civil society.

Als we hierop voortborduren, passen de denkbeelden van Antonio Gramsci in dit model (neo-

marxisme). Volgens Gramsci is civil society een terrein waar een economisch overheersende groep

haar hegemonie op toepast. Het basisidee van neo-marxisme bestaat erin om te vermijden dat een

kleine groep haar controlemacht uitoefent over de economische middelen en zonder staatsinterventie

ook de civil society controleren. Het model van de welvaartsstaat – wanneer de staat veel doet, is er

geen reden voor burgers om te klagen - hoort thuis binnen deze context.

In publicaties over postcommunistische landen komen het Toquevilliaans en Hegeliaans model het

meest frequent voor. Het Lockeaans model is vooral van toepassing geweest om civil society in

totalitaire systemen te benaderen in hoe ze hun staatsstructuren democratischer konden maken (Rau,

1987). Om het effect van civil society op democratisering in COE-landen te bestuderen, argumenteert

Andrew Green (2002) dat Thomas Paines anti-etatistische filosofie alomtegenwoordig is, aangezien

―this philosophy was commonly found in works by East European dissidents‖. Na de val van het

communisme werd deze benaderingswijze echter beschouwd als ―unworkable and inadequate in the

context of democratisation‖ (p. 455-456). Daarom moet er volgens hem worden gefocust op twee

dominante concepten in de literatuur. Enerzijds de sociologische versie, die de nadruk legt op

vakbonden en sociale bewegingen en anderzijds de politieke versie, die de nadruk legt op

burgerparticipatie (cf. infra).

2. Civil society in Centraal- en Oost-Europa

De postcommunistische landen deelden hetzelfde lot in de zin van de beperkte ruimte die voorhanden

was voor het voortbrengen van een sterke civil society, waardoor bepaalde patronen komen

bovendrijven, ook al verschilt het pad dat bepaalde van deze landen hebben ingeslagen sterk van

elkaar (Rupnik, 1999, p.57). Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de communistische regimes

veroorzaakte grote fascinatie en interesse bij academici, wat zorgde voor een storm aan

onderzoeksartikels, publicaties, vergelijkende studies en analyses over de opkomst van de tot dan toe

onbestaande civil society in deze nieuwbakken maatschappijen. Na de gebeurtenissen van 1989-1991

in COE, werd civil society dan ook een hot item in de sociale en politieke wetenschappen.

17

Het probleem was echter dat de burgers hier vrijwel geen ervaring mee hadden, dus moest het concept

van civil society opnieuw herontdekt en ‗uitgevonden‘ worden (Mastnak, 2005), waardoor de

interpretatie ervan met deze die er in het Westen aan werd gegeven, gezien de verschillende politieke

context. In het Westen waren we ons namelijk niet bewust van het bestaan van civil society, omdat de

evidentie ervan buiten kijf stond. In de COE-landen was dat niet het geval en aanvankelijk ―it [civil

society] was reduced to an array of civic associations operating in the social space between the family

and the state (outside the economy), united in their opposition to the Communist state‖ (Sardamov,

2005, pp. 381-82). De hoofdoorzaak van ―communism‘s collapse was the resurrection and

development of civil society‖ (Tismaneanu, 2010, p. 28) en speelde dus ―an important role in the

various transition scenarios that unfolded throughout the region at the end of 1989‖ (Kopecký, 2003,

p.1). Deze ‗wedergeboorte‘ moet begrepen worden in het licht van de toenemende misnoegdheid van

de bevolking tegenover het autoritaire communisme (Fagan, 2005). Civil society brengt hier een

alternatief bestuur naar voor, dat een breuk moet vormen met het verleden waar de staat alle macht

had. De communistische regimes boden niet de political opportunity structure die de burgers de kans

gaf om vrij kritiek op de politiek te uiten en wanpraktijken aan de kaak te stellen. De cruciale taak die

hier voor CSO‘s was weggelegd, bestond uit het herstellen van het sociale glijmiddel dat was

verdwenen door de welig tierende corruptie en de morele wanorde waarmee deze maatschappijen

jarenlang werden geplaagd (Tismaneanu, 2010).

Timothy Garton Ash haalt eveneens de centrale rol aan van civil society in het oppositiedenken:

―There should be forms of association, national, regional, local, professional, which would be

voluntary, authentic, democratic and, first and last, not controlled or manipulated by the Party or

Party-state. People should be ―civil‖: that is, polite, tolerant and above all, non-violent. Civil and

civilian. The idea of citizenship had to be taken seriously‖ (Ash, in Dahrendof, 1990, p. 93).

De oorsprong van civil society in postcommunistisch Europa komt voort uit breukmomenten als de

Praagse Lente, de Hongaarse Revolutie en de oppositierol van de Poolse vakbond Solidarność

(Rupnik, 1999, p. 59).

Door de opkomst van democratische transitie, verwierf het concept twee nieuwe betekenissen. De

eerste werd gelieerd aan een economische revolutie, waarbij civil society werd veilig gesteld door een

vrije markteconomie. De tweede strekking koppelde de term los van de markteconomie en

identificeerde met de derde sector of de NGO‘s, waarbij de civil society losstaat van zowel de staat als

van de markt.

18

Civil society blijft relatief zwak in de transitielanden en komt maar zeer traag op gang (Nelson, 1998;

Howard, 2002), hoewel er regionale verschillen bestaan tussen de COE-landen7. Er moet wel op

gewezen worden dat ―one of the weakest aspects of democracy in the post-communist countries is

civil society‖ (Raik, 2006, p. 317). Om die reden heb ik er ook voor gekozen om twee COE-landen als

cases te gebruiken, want ―the legacy of the communist era, that is, the underdeveloped nature of civil

society, makes comparisons with western counterparts inappropriate, especially within the context of

Europeanization‖ (Ladrech, 2010, p. 160). De voorhanden zijnde databases tonen aan dat er inderdaad

een groot verschil bestaat tussen de ‗oude‘ en de ‗nieuwe‘ lidstaten8. Dit verschil heeft volgens Lane

(2010) vier oorzaken: ten eerste was civil society een aan het Westen ontleende ideologie om oppositie

ten aanzien van het socialistisch regime te legitimeren. Ten tweede lag de nadruk op de promotie van

politieke civil society, terwijl uit de geschiedenis was gebleken dat dit politieke civil society een

logisch gevolg is van economische civil society. Hervormers in COE-landen zagen dit in de beginfase

van het transitieproces over het hoofd. Ten derde reikten de bevoegdheden van de socialistische staten

veel verder in vergelijking met die in het Westen en waren dus veel harder om te breken. Ten slotte

zat de legitimiteit van civil society in West-Europese landen diepgeworteld in het systeem, dat voorzag

in een coördinerende rol tussen kapitalistische economie en maatschappij.

In het algemeen engageren burgers zich in de derde sector om drie redenen: ―because they can,

because they want to, or because they were asked‖ (Bădescu et al. 2004, p. 323). Door de sterke

controle van de communistische regimes op civil society werden deze elementen ondergraven.

Volgens Howard (2002) is het lage participatieniveau in CSO‘s in de COE-landen dan ook te wijten

aan drie factoren: ―the legacy of mistrust of communist organizations; the persistence of friendship

networks and the postcommunist disappointment‖ (p. 161). Een bijkomend probleem is dat in meer

dan de helft van de nationale gevallen de inwoners hun voorkeur gaven aan de oude communistische

regimes (New Democracies Barometer IV, in Rupnik, 1996). Zij vonden niet dat het heden beter was

dan het verleden, integendeel. Ondanks de grote waardering voor vrijheid, is een welbewuste

onzekerheid gegroeid omtrent de nationale en internationale komst van postcommunistische transities.

Howard geeft meteen ook aan welke formules moeten worden aangewend om lidmaatschap in

organisaties en participatie te stimuleren in de toekomst: ―generational change (young people are less

influenced by the communist system) and an enhanced encouragement for a positive association with

7 voor een overzicht, zie Bijlage IV & V

8 het onderscheid tussen de oude en de nieuwe lidstaten wordt hier beschouwd als het onderscheid tussen de

West-Europese landen die vóór 2004 al lid waren en de COE-landen die respectievelijk in 2004 en 2007 zijn

toegetreden

19

voluntary organisations, to be brought by new policies‖ (p. 166-167). Een meer proactieve en

ondersteunende houding vanwege de staat houdt ook de nodige gevaren in. NGO‘s bevinden zich

buiten de sfeer van de staat en moeten een gepaste afstand houden, ook al zijn ze (ten dele) afhankelijk

van haar financiële steun. Het zoeken naar deze balans is volgens Kuti (2006) ―one of the major

challenges faced by the voluntary sector in transitional countries of Eastern and Central Europe‖ (p.

352). Het risico is dan ook reëel dat de onafhankelijkheid van de civil society op de helling komt te

staan, wat dan weer een gevaar vormt voor de democratie, want ―in established democracies, public

scrutiny of the various forms of public life is ensured, inter alia, by independent NGOs or

watchdogs‖9. Vanaf het moment dat NGO‘s zich belemmerd voelen door de staat, beschikken zij niet

meer over de garantie om de autoriteiten aansprakelijk te stellen.

Kocka (2004) en Lane (2010) stellen daarnaast ook een positieve correlatie vast tussen participatie in

CSO‘s en economische welvaart. Als we ons hier focussen op onze twee cases, zou Polen een meer

geconsolideerde civil society moeten hebben dan Roemenië. Deze correlatie is eenvoudig te verklaren

vanuit een maslowiaans perspectief: ―when citizens reach a comfortable standard of living, they have

more time, education, and resources to support and take part in associational life‖ (Carothers,

1999/2000, p. 24), wat betekent dat COE burgers in het algemeen meer begaan zijn met primaire

fysieke noden. Anno 2010 is het BBP per capita van Polen $18,290, terwijl dat van Roemenië op $14,

540 staat10

. Aldus zou de civil society in Polen beter moeten ontwikkeld zijn dan in Roemenië.

Tien jaar na de implosie van de Sovjet-Unie ziet Rupnik (1999) een driedeling in het voormalige

communistische Europa opduiken. Ten eerste zijn er de landen waarbij het transitieproces als een

succesverhaal kan worden beschouwd (bij de Visegrád-landen, dit zijn Tsjechië, Hongarije, Slovakije

en Polen; de Baltische staten en Slovenië). Onder de tweede categorie vallen de Balkanlanden of

Zuid-Oost Europa (ex-Joegslavië, Roemenië en Bulgarije). Hier wordt er geconstateerd dat de transitie

tot democratie vaak werd ontspoord door de communistische erfenis en economische terugval. Ten

derde is er Rusland (waarvan Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië sterk afhangen wat betreft hun

democratisch proces), op zoek naar een postimperiale identiteit en wankelend op de rand van een

economische catastrofe.

9 http://www.batory.org.pl/english/civil/watchdog.htm

10 gegevens van World Bank, World Development Indicators 2011

20

Ondanks de zwakte van civil society in COE bestaat er een grote kloof tussen hen en de landen van het

GOS (Gemenebest van Onafhankelijke Staten)11

wat de groei in de non-profit sector betreft (Green,

2002). De groei van de GOS-landen is verloopt veel trager, zoals duidelijk is op de grafiek van de

Non-Profict Sector (NPS):

11

Dit is een los verband opgericht door de landen die na de val van de Sovjet-Unie onafhankelijk werden.

Behalve de Baltische staten, beslisten alle andere ex-Sovjetrepublieken om hier tot toe te treden. Ondertussen

zijn Georgië en Turkmenistan reeds uitgetreden

Regionale comparatieve trends in de non-profit sector 1991-2008

bron: Green, A. (2002). Comparative Development of Post-communist Civil Societies. Europe-Asia

Studies, 54(3),p. 464

21

Een meer geactualiseerde grafiek van de USAID Sustainability Index toont aan dat de verschillen nog

steeds groot zijn, maar toch zien we dat de COE-landen een dalende trend tegemoet gaan, terwijl de

GOS-landen hun civil society in stijgende lijn aan het versterken zijn.

USAID Sustainability Index of NGOs 1997 to 2006: new EU members and non-members

bron: Lane, D. (2010). Civil society in the old and new member states. European Societies,12(3), p. 309

Nu we een goeie twintig jaar verder verwijderd zijn van het communistische tijdperk in Europa, is het

misschien aannemelijk om te denken dat de communistische erfenis voorbijgestreefd raakt en dat het

na twintig jaar maar eens moet gedaan zijn om onophoudelijk de impact hiervan op de huidige

systemen te analyseren. Toch zou het van een grote onwetendheid getuigen als hun communistische

verleden zou worden verwaarloosd bij het bestuderen van de civil society. De Jonge (2006) beweert

dat de lengte van transitieprocessen niet mag worden onderschat. Dat civil society niet in een

handomdraai gebouwd is, maar het resultaat zijn van decennialang hard werk en volharding, mag

duidelijk zijn. Civil society maakt immers deel uit van de substantieve democratie, wat inhoudt dat

―the Tocquevillian ‗habits of the [democratic] heart‘ meant that democracy could not be reduced to its

formal, institutional aspects (Kaldor & Vejvoda, 1997, p. 62). Ralf Dahrendorf beweerde al in 1990

dat de ontwikkeling van civil society lang op zich zou laten wachten:

The formal process of constitutional reform takes at least six months; a general sense that things are

moving up as a result of economic reform is unlikely to spread before six years have passed; (…) and

sixty years are barely enough to lay these [civil society] foundations. (…) Civil society is the key. It

pulls the divergent time scales and dimensions of political and economic reform together. (….) The

hour of the lawyer and the hour of the politician mean little without the hour of the citizen.

(Dahrendorf, 1990, pp. 92-93).

22

In deze regio blijkt het versterken van civil society een belangrijke voorwaarde in het proces naar een

geconsolideerde democratie, zoals Raik aangeeft: ―The importance of civil society for democracy and

democratisation has become widely acknowledged as part of the post-cold war democratic paradigm‖

Als we het lidmaatschap van CSO‘s empirisch bekijken, merken we dat de legacy of low participation

in COE nog steeds actueel is, zoals onderstaande kaart aantoont:

Aantal leden van de derde sector in Centraal- en Oost-Europa

bron: The Trust for Civil Society in Central & Eastern Europe (CEE Trust).(2009). Civil Society Forum

Publication, p.125

23

Het jaar 2009 vormde een mijlpaal voor civil society in COE, want twee decennia zijn verlopen sinds

de val van het communisme (Forbrig, 2010). Vele evenementen stonden in het teken van de geleverde

prestaties, maar ook de talloze uitdagingen die civil society in deze regio nog tegemoet dient te komen.

De economische crisis van 2008 had echter een vernietigend effect op NGO‘s, wegens de reductie van

financiële middelen in combinatie met het vertrek van externe donoren.

Aangezien er nauwelijks sprake was van civil society in de jaren van het communisme, heeft het -

zeker in het kader van dit onderzoek- weinig zin om de evolutie civil society te analyseren in die

periode, want we zijn geïnteresseerd in de impact van de EU. Ook al werden de onderhandelingen

voor uitbreiding naar COE pas in 1998/2000 opgestart, toch kan gesteld worden dat de transitie in de

postcommunistische landen grotendeels ―coincided with the early opening up to Europe‖ (Pridham,

2006, p. 378). Daarom zullen we ons concentreren op het beleid dat de EU voert ten aanzien van civil

society in de COE-landen vanaf het moment dat deze landen onafhankelijk werden. Van de Europese

instellingen is het vooral de EC die een grote rol speelt in het voorbereidend proces tot toetreding. In

1992 werden de eerste Europa Akkoorden gesloten tussen de EU en COE-landen12

.

12

http://ec.europa.eu/enlargement

24

3. De impact van het Europese uitbreidingsbeleid op civil society

Waarom heeft de EC civil society als een component van new mode of governance gekozen?

Uitbreiding van de EU heeft een grote impact op de kandidaat-lidstaten, onder andere op regionaal

beleid, veiligheid, welvaart, economische ontwikkeling enzovoort. Maar de EU wil ook de derde

sector versterken: ―enlargment will strengthen, in the candidate countries, the rules of democracy, and

will consolidate the development of civic society and the rule of law‖ (Franco, 1999, p. 67, nadruk

toegevoegd). Het kan niet ontkend worden dat de Europese instellingen veel in het werk stellen om

hetzij civil society organisaties te betrekken bij het besluitvormingsproces, hetzij om de civil society te

versterken en te promoten in de kandidaat-lidstaten alsook in hun buurlanden. Het onderscheid tussen

deze twee is niet altijd even duidelijk te maken, want bepaalde CSO‘s op het nationale niveau steunen

op overkoepelende organisaties (van Deth & Maloney, 2008; Börzel & Buzogány, 2010; Pleines,

2010). Deze zijn op hun beurt verzameld in de Civil Society Contact Group (CSCG), waarvan de

leden zijn ingedeeld in acht NGO netwerken volgens hun specifieke sector.13

Zij kanaliseren de

vragen en eisen van honderden in de EU werkzame CSO‘s en op die manier wordt hun stem ook

vertegenwoordigd op Europees niveau. Aangezien het betrekken van allerhande organisaties in het

besluitvormingsproces van een heel andere aard is en de impact op het nationale niveau veel vager is

(cf. infra), wordt de focus gelegd op de promotie van civil society ten aanzien van het nationale

niveau, toegepast op de cases Polen en Roemenië.

Civil society speelt een grote rol in de strategie van de EU om democratie te promoten: ―in the case of

the EU, civil society has gradually gained a more important position in its policies of democracy

promotion‖ (Raik, 2006, p. 1). Sterker nog, ―civil society is now at the core of EU thinking on

bridging the ‗democratic deficit‘. The EC increasingly refers to civil society and social capital in order

13

The major relevant umbrella organisations active in the civil dialogue at the EU level are united in the EU

Civil Society Contact Group. They are in alphabetical order CONCORD (European NGO Confederation for

Relief and Development, www.concordeurope.org), EFAH/FEAP (Culture Action Europe), EPHA (European

Public Health Alliance, www.epha.org), EUCIS-LLL (European Civil Society Platform on Lifelong Learning),

EWL (European Women‘s Lobby, www.womenlobby.org), GREEN 10 (10 leading environmental non-

governmental organisations, www.foeeurope.org/links/green10.htm), HRDN (Human Rights and Democracy

Network, www.rightsdemocracy.net), SOCIALPLATFORM (Platform of European Social NGOs,

www.socialplatform.org).

(zie: www.act4europe.org/code/en/about.asp?Page=3&menuPage=3) (Pleines, 2010, p.232)

25

to promote good governance in terms of democracy, accountability and efficiency‖ (Maloney & Van

Deth, 2008, p. 4).

De uitbreiding naar Centraal- en Oost-Europa in 2004 heeft aangetoond dat het Europees

integratieproces wel degelijk functioneert. Maar zo‘n grote veranderingen baren ook zorgen, omdat er

heel veel moet veranderen op korte tijd, waardoor deze landen er dan ook regelmatig van beschuldigd

worden dat ze falen in het implementeren van sommige van de 80.000 gedetailleerde reguleringen die

onder het acquis vallen: ―after all, a successful ‗return to Europe‘ would require significant progress in

many different fields ranging from security to democracy, civil society, and economy. However, these

are very different fields and progress in one of them is not necessarily conducive to progress in

another‖ (Zielonka, 2006, p. 25/29, nadruk toegevoegd). De impact van de EU op democratisering in

COE-landen is volgens Pridham (2002) ―...the least evident at the level of civil society, at least during

accession. Effects at the last level take much longer, stretching into early EU membership, and even

then remain somewhat limited, judging by previous EU enlargements.‖ (p. 971). Jan Zielonka (2007)

bevestigt dit: ―organisations of civil society, especially those interested in EU-related issues, are

clearly underdeveloped in most of the new member states‖ (p. 172). Desondanks begon de EU

stelselmatig een proactief beleid te voeren op vlak van civil society, want ―the systematic involvement

of non-state actors in the adoption of and adaptation to EU requirements was thought to be a remedy

for the problems of European Enlargement towards ‗weak‘ transition countries‖ (Börzel & Buzogány,

2010, p. 158).

Civil society met betrekking tot de EU wordt in de literatuur dan ook vaak op die manier gedefinieerd

en onderzocht (Comité économique et social européen, 1999; Kohler-Koch, 2007; Bee & Bozzini,

2010). Zo stimuleert de EC in sterke mate de sociale en economische dialogen op het Europees niveau

door Europees georganiseerde vakbonden, NGO‘s, humanitaire organisaties enzovoort te betrekken in

de besluitvormingsprocedures. CSO‘s in de EU zijn actief op vier niveaus14

.

14

Eerste niveau: basisorganisaties/ gemeenschapsorganisaties (grassroots organisations/community-based

organisations). Deze bestaan uit informele groeperingen of ad-hoc organisaties die werken in de onmiddellijke

lokale context. Tweede niveau: wettelijk geregistreerde organisaties die beschikken over desbetreffende statuten

en werken in het voordeel van de bevolking of in dienstverlening, soms in samenwerking met basisorganisaties

(bijvoorbeeld NGO‘s, verenigingen). Derde niveau: geografische of thematische netwerken: nationale

verenigingen, federaties of netwerken die het mandaat hebben om het algemeen belang te verdedigen. Vierde

niveau: dit is het hoogste niveau in het netwerk van CSO‘s. Deze bestaan uit platformen of gemeenschappelijke

fora voor paraplu-organisaties (umbrella organisations) en netwerken van het derde niveau.

(zie:https://webgate.ec.europa.eu/fpfis/mwikis/aidco/index.php/Civil_society)

26

Voor alle duidelijkheid hebben we het hier over de impact van de EU op het nationale niveau, hoewel

er uiteraard netwerken bestaan die deze nationale NGO‘s aan de Europese NGO‘s koppelen. Maar het

verschil is wel heel groot, want ―the participation of EU NGOs in public support programmes

(cofinanced by the EU) has come about from a different process – EU NGOs have evolved new roles

in a more gradual way, rather than developing in a context of the abrupt changes which have been

experienced in CECs‖ (EC, 1998, p. 51). Desondanks slaagt de literatuur over civil society en

Europeanisering er mijns inziens niet altijd even goed in om het onderscheid tussen het supranationale

en het nationale niveau te maken.

3.1. Europeanisering

Het onderzoeksveld van Europeanisering is zeer breed, maar slechts weinig is aandacht besteed aan de

effecten van de EU op civil society (Eising, 2007; Kohler-Koch, 2010; Ladrech, 2010). Meestal wordt

Europeanisering bestudeerd om de impact van EU op welbepaalde beleidsdomeinen te bestuderen,

waarbij het belang van civil society wordt gezien als ―side-effects of detailed policy studies‖ (Eising,

2007, p. 177). „Wat als de EU er niet was geweest?‟ is de hypothetische vraag die we ons

voortdurend moeten stellen in het benaderen van ons onderzoeksobject. Het is de bedoeling om de

toegevoegde waarde van de EU van dichterbij te bekijken. Dit zullen we doen door hierna de cases

van Roemenië en Polen te analyseren. Een definitie is hier noodzakelijk, maar heeft zijn beperkingen,

want ―the Europeanization approach goes beyond this European-level orientation of classic integration

theories by shifting the attention principally to the domestic level‖ (Vink & Graziano, 2007, p.4) en

het is dus moeilijk om dit begrip in een afgebakende definitie te gieten. Een vaak geciteerde definitie

van Europeanisering is die van Robert Ladrech (1994):

“an incremental process reorienting the direction and shape of politics to the degree that EC political

and economic dynamics become part of the organizational logic of national politics and policy-

making” (1994).

Maar Schimmelfenning en Sedelmeier (2007) benadrukken het gevaar om de invloed van de EU op de

nationale civil society via het uitbreidingsproces te overschatten:

Naturally, studies of Europeanization tend to focus on the EU and its rules as a source of

change in the CEECs and are therefore likely to overstate the EU‘s influence. Disentangling

the effects of Europeanization from those of other processes is easier when EU institutions

27

and policies differ clearly from domestic legacies and preferences as well as from other

international rules. Often, however, there is a correspondence of rules (p.99).

Het grootste probleem naar onderzoek inzake Europeanisering is ―an over-determination of the

European factor, when explaining domestic change‖ (Graziano & Vink, 2007, p.16). Dat geldt zeker

voor de ontwikkeling van civil society, omdat zij op verschillende maatschappelijke domeinen actief

is. Om de effecten van de EU toch enigszins te kunnen inschatten, moeten we kijken welke domeinen

het belangrijkst zijn om CSO‘s in te betrekken.

Een ander knelpunt is dat je onmogelijk een sterke civil society kan opleggen als een op zichzelf

staand toetredingscriterium. Dat zou de EU zelfs dictatoriale allures geven en haar geloofwaardigheid

compleet ondermijnen. Laten we ons bewust zijn van het feit dat civil society een dermate ongrijpbaar

concept is, dat de EU het zich onmogelijk kan veroorloven om dit als een criterium voor toetreding te

gebruiken. Europeanisering is over het algemeen complexer in postcommunistische landen, omdat we

daar werken met een ―double transformation‖ (Lippert en Umbach, 2005, p.22): eerst moesten ze hun

communistische verleden verwerken en zich ten tweede voorbereiden op EU-toetreding.

De integratie van de voormalige communistische landen in de EU kan bovendien zowel bejubeld als

bekritiseerd worden. Volgens de eerste voorwaarde van de Kopenhagencriteria is democratisering een

kernvereiste voor de toetredingsagenda. Langs de andere kant is de aard van het uibreidingsproces

vooral technocratisch (Pridham, 2002).

Het feit dat een overweldigend percentage aan EU-fondsen werd gebruikt om buitenlandse experts en

consultants te betrekken in capacity building, kan beschouwd worden als een handeling van

Europeanisering in deze context (Börzel, 2010, p. 6). Net hier doet zich het methodologische

probleem zich voor: internationale organisaties gebruiken gelijkaardige standaarden in vergelijking

met de EU (cf infra). Welke rol is dan weggelegd voor de EU en welke toegevoegde waarde kan zij

hier nog bieden? Het is ontzettend moeilijk om op deze vraag te antwoorden, waardoor ik de definitie

van Ladrech voorzichtig verder wil uitbreiden met de rol die transnationale actoren hier spelen.

28

Europeanisering van civil society is weinig evident, aangezien de Europese instellingen ver van de

gemiddelde burger staan. Van Deth & Maloney (2008) erkennen de complexiteit van de rol die

NGO‘s vervullen in het multi-levelsysteem van de EU en hebben dit geschematiseerd:

Er is hier sprake van vijf types van relaties: tussen burgers en activisten van CSO‘s, tussen deze

organisaties en organisaties op andere niveaus (regionaal, locaal, etc.), tussen deze organisaties en de

bron: Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (2008). Introduction: from bottom-up and top-down towards multi-level

governance in Europe. In: Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (Eds.). Civil Society and Governance in Europe. From

National to International Linkages (p.10). Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited.

29

nationale instellingen, tussen deze organisaties en ‗hun‘ Europese federaties die actief zijn op het

supranationale EU-niveau en tenslotte tussen deze organisaties en de Europese instellingen.

De bedoeling van dit onderzoek is dan ook niet om effecten te onderzoeken in de Europese

besluitvorming, aangezien burgers die participeren in vrijwilligersorganisaties te ver verwijderd zijn

om daarvan de impact te kunnen inschatten. Hier zullen we immers nagaan of de EU hier via haar

uitbreidingsbeleid een voldoende sterke impact kan uitoefenen. Zoals we zien op het schematisch

overzicht kan Europeanisering op twee manieren worden benaderd: top down en bottom up.

3.1.1. Top down benadering

Het effect dat Europeanisering heeft op de civil society van een bepaalde staat is het verticale top-

down niveau. De top-down impact van de EU op haar lidstaten ―has brought major change not just to

national policies and economies, but also to national polities, that is, to the traditional workings of

national democracies‖ (Schmidt, 2005, p. 761). Aangezien we hier te maken hebben met subnationale

actoren die zich door de grote afstand tot de Europese instellingen in eerste instantie zullen wenden tot

de nationale staat om hun doelen te bereiken, zal deze benadering worden toegepast op de politieke

instrumenten die de EU hier toepast. Vink en Graziano (2007) beweren dat ―there is nothing

necessarily ―top-down‖ about focusing on domestic adaptation to European integration‖. De EU legt

in de eerste plaats druk op de nationale staat en het is dan aan haar beurt om CSO‘s te versterken.

Radaelli (2004) schematiseert dit als volgt:

3.1.2. Bottom up benadering

Deze benadering gaat uit van een heel ander perspectief. De vraag die hier gesteld wordt is ―which

domestic actors get empowered and how they utilise the opporunities and avoid the constraints created

by the EU at the domestic level‖ (Parau & Bains, 2008). Hier gaat het over de gevolgen van civil

society voor het proces van Europese integratie en democratisch bestuur in de EU en de impact die

civil society heeft op het nationale en het regionale niveau. Deze benadering focust zich op ―the

relationship between the various actors on the vertical dimension that begins with the individual

citizen. (...) The indirect links via national institutions or civil society associations appear more

important‖ (van Deth & Maloney, 2008, p.11). Directe verbanden tussen individuen en de EU zijn

zeer zeldzaam. EU burgers komen hoofdzakelijk in contact met de EU bij de Europese

‘pressure’ from Europe on member states intervening variables reactions and change at the domestic level.

30

parlementsverkiezingen of als ze iets willen te weten komen over reguleringen en procedures.

Hierdoor komen ze slechts indirect in contact met de EU. CSO‘s zullen hun grieven in de eerste plaats

richten naar hun regering. De interactie verloopt dus in de eerste plaats tussen de nationale staat en

subnationale actoren. Als de staat niet reageert, kunnen zij Europa ‗gebruiken‘ als ze van mening zijn

dat deze niet in staat is om een adequaat beleid te voeren (cf. infra). Een positieve houding tegenover

de EU is dan alvast een grote verdienste binnen deze benadering: ―a bottom-up flow of engagement in

European affairs likely to emerge when people involved in local voluntary associations in general are

more positively oriented towards the EU than other citizens are‖ (van Deth, 2008, p. 335).

Niettegenstaande de vele voordelen die deze benadering te bieden heeft, is ze nog sterk

onderontwikkeld in de studie van Europeanisering: ―it is nevertheless interesting to note that despite

the advantages offered by the bottom up approach, it has not as yet been widely used in studies of

Europeanisation in Central and Eastern Europe. The focus tends to be on the extent to which pressures

from Europe, mediated by different national contexts, have transformed domestic institutional and

regulatory frameworks; in other words, how far the EU has succeeded in ―exporting Europeanization‖

(Devaux & Sudbery, 2009, p. 12). Om Europeanisering in deze context te bestuderen, ―we need to

start at the domestic level, analyze how policies or institutions are formed at the EU level, and

subsequently determine the effects of political challenges and pressures exerted by the diffusion of

European integration at the domestic level‖ (Vink & Graziano, 2007, p. 9). Naar eigen zeggen geeft de

bottom up benadering de enige garantie voor een juiste beschouwing van de Europese factor in

nationale lidstaten.

31

De drie processen van Europese integratie, top down Europeanisering en bottom up Europeanisering

worden hieronder grafisch voorgesteld:

Beide benaderingen zullen hier worden toegepast. Eerst zal er gekeken worden naar de manier waarop

de EU civil society top down implementeert via het Phare-programma (cf. infra). In een analyse over

milieuorganisaties zal de bottom up benadering onder de loep worden genomen.

3.2. Conditionaliteit

EU conditionaliteit is ―a bargaining strategy of reinforcement by reward, under which the EU provides

external incentives for a target government to comply with its conditions‖ (Schimmelfenning &

Sedelmeier, 2004, p.662). Zoals gezegd stellen aspirant lidstaten veel in het werk om veranderingen

door te voeren met het oog op het vervullen van de Kopenhagencriteria. Vele studies duiden meestal

de sterkte en effectiviteit van conditionaliteit aan, hoewel er ook zijn die dit tegenspreken. Hier ligt de

focus op democratische conditionaliteit, namelijk hoe de lidstaten hun politieke criteria invullen. De

promotie van civil society maakt deel uit van het democratisch criterium. Er zijn al enorm veel

publicaties verschenen die het effect van de EU op democratisering in COE hebben onderzocht en

bron: Radaelli, C.M. (2004). Europeanisation: Problem or solution? European Integration Online Papers,(EIoP), 8(16), p. 24.

32

―most of these studies agree that democratic conditionality, that is, the dependable perspective of

becoming an EU member after a democratic reform, was the most effective among the EUs strategies

and instruments of democracy promotion‖ (Schimmelfenning & Stolz, 2007). Er moet opgemerkt

worden dat de conditionaliteit ten overstaan van landen die onder het uitbreidingsbeleid vallen van een

andere aard is dan degenen die vallen onder het nabuurschapsbeleid. Deze laatsten hebben immers niet

het perspectief tot toetreding, hoewel bepaalde landen dat sterk ambiëren. Uit onderzoek is gebleken

dat de conditionaliteit in die landen veel minder goed werkt, omdat de uitbreidingswortel hier

ontbreekt.

3.2.1. Van democratische naar acquis conditionaliteit

Sinds de jaren ‘90 is het Europees uitbreidingsbeleid gaandeweg steeds verdergaande vereisten gaan

opleggen, waardoor het zich op de dag van vandaag heeft ontpopt tot een sterk beleid met talrijke

instrumenten. Er moet hier een onderscheid worden gemaakt tussen twee fasen. Eerst is er de

democratische conditionaliteit -die in de COE landen begon in 1997 (Pridham, 2006)- waarbij de Unie

zich toelegt op het promoten van democratische criteria in de toekomstige lidstaten. Eenmaal het land

in kwestie hieraan tegemoet komt, kunnen de onderhandelingen ter implementatie van het acquis

communautaire van start gaan (Schrijvers & De Ridder, 2011). Hier duiken evenwel problemen op,

want de EU heeft nooit een klare en omvattende visie van liberale democratie gegeven. Er zijn dan

ook belangrijke hiaten te vinden in de aandacht die de Commissie gaf aan democratische actoren. Zo

was ―civil society narrowly defined as the development of NGOs (Pridham (2007, p.10)‖.

De vraag die hier dan onmiddellijk rijst, is hoe de EC dan bepaalt wanneer een toetredingsland

voldoende democratisch is om toe te treden. Het antwoord is zeer ambivalent, want door de

verwarrende democratische voorwaarden ligt ―readiness to join in the eye of the beholder. The

conditions are very general: they do not (...) define what constitutes a market economy or a stable

democracy‖ (Grabbe, 2002, p. 250). Net zoals transnationale actoren ziet de EC het versterken van

NGO‘s dus als een garantie voor een krachtige civil society. Het epistemologische debat over de

wetenschappelijke geldigheid van deze benadering laat ik hier in het midden. De focus zal dus op

NGO‘s komen te liggen, want ―during the past decade, the role of nongovernmental organisations

(NGOs) as facilitators of the accession process has grown exponentially in relevance‖ (Ketola, 2011,

p. 3). De EC is dan ook van mening dat ―NGO development is an indicator of and can make a

significant contribution to the creation of a democratic political culture‖ (EC, 1998, p. 19).

Opmerkelijk in deze context is dat ―in the period 1993-1997 the principal focus of conditionality was

33

on the internal market acquis” (Sadurski, 2007, p. 375), en dus veel minder op politieke

conditionaliteit.

3.2.2. Extra-conditionaliteit

Dat academisch onderzoek in de Europese Studies nog steeds aan het groeien en evolueren is, blijkt

uit de steeds voortschrijdende terminologie in de literatuur, wat getuigt van bereidheid om de

theorievorming aan de snel evoluerende realiteit aan te passen. In haar recente artikel introduceert

Cristina Parau (2010 cf. infra) het concept ‗extra-conditionaliteit‘. Op zich is dit geen nieuw

fenomeen, maar het beschrijft mijns inziens beter hoe de politieke realiteit en theoretische

benaderingen rond conditionaliteit moeten worden waargenomen in onderzoek naar civil society.

Zoals reeds aangegeven zijn er andere actoren betrokken in het ‗van buitenaf‘ opleggen van civil

society in de betrokken landen. Andere organisaties zoals het IMF, de Wereldbank, de Raad van

Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), talloze internationale

NGO‘s zoals Soros Open Society Foundation15

, USAID, Helsinki Comité, Transparency International

en the German Marshall Fund dragen ook hun steentje bij in het streven naar democratische waarden,

waardoor deze actoren een gelijkaardige rol spelen als de EU in het bewerkstelligen van haar

conditionaliteit in tal van sectoren. Dat zorgt ervoor dat de effecten van conditionaliteit die worden

toegeschreven aan de EU vaak onterecht op haar conto worden geschreven, zoals Parau (2010)

aangeeft: ―indeed, conditionality is so nebulous that even transnational coalitions are able to construct,

out of their own interests and agendas, an illusory conditionality, which they may succeed in imposing

on a candidate country as if mandated by the EU‖ (p. 1530). Met andere woorden, het is vrijwel

onmogelijk om enkel de effecten van EU-condtionaliteit hier in een geïsoleerd vacuüm te behandelen..

Externe actoren moeten de rol van substatelijke actoren versterken zodat zij de capaciteit hebben om

15

―The Soros or Open Society Foundation has occupied a unique place among the CEECs in fostering

independent self-organized activities‖ (Kaldor & Vejvoda, 1997, p. 77). Deze internationale NGO verricht

allerhande filantropische activiteiten verricht in de wereld. In Europa ligt haar focus op het ondersteunen van

stabiele, maar ook minder stabiele democratieën, de promotie van minderheidsrechten in de beleidsvorming,

ondersteunen van good governance en verantwoordelijkheid, bevorderen van onderwijs en hervorming van de

openbare gezondheidszorg, en samenlevingen helpen om zich aan te passen aan Europese integratie. Deze

‗externe actor‘ moet dus ook in kaart gebracht worden als we spreken over Europeanisering, gezien haar

bovenvermelde doelstellingen tot Europese integratie en democratisering (zie:

http://www.soros.org/regions/europe)

34

hun doelen na te streven. Een voorbeeld: het Helsinki Comité neemt de mensenrechtensituatie onder

de loep. Jaarlijks publiceert deze NGO rapporten over de situatie in gevangenissen, de rol van het

politieapparaat, gerechtsprocedures, respect voor burgerlijke vrijheden zoals onafhankelijke media,

vrijheid van vereniging, religie en seksuele oriëntatie, vrouw- en kinderrechten, corruptie enzovoort.

Zo creëren zij een situatie waarbij de nationale autoriteiten op de korrel worden genomen buiten het

strikte EU-kader.

Het gaat er dus om dat bepaalde veranderingen en gebeurtenissen op het nationale vlak hun oorzaken

ook buiten de eigen natie vinden en niet enkel daarbinnen. Dat wil zeggen dat bij hervorming op vlak

van civil society de wortel van de toetreding tot de Unie zonder twijfel een grote rol speelt, maar dat

geldt evenzo voor steunprogramma‘s van internationale actoren.

Het belang van deze externe actoren blijkt voor de EU immers heel groot te zijn. De interesse van

Westerse landen om te investeren in sociaal kapitaal is de laatste jaren fel gedaald, wat nefaste

effecten heeft op het proces van Europeanisering (De Jonge, 2006). Toen de toetreding van de COE-

landen tot de EU een feit was, begonnen transnationale actoren zich immers stelselmatig terug te

trekken en bepaalde steunprogramma‘s stop te zetten.

3.3. Instrumenten: sleutels tot verandering?

Er bestaan heel veel initiatieven om de betrokkenheid van civil society in het maatschappelijke leven

te betrekken. Voor de promotie van civil society in de nieuwe en toekomstige lidstaten beschikt de EU

over een aantal instrumenten16

, zoals de documenten, doelstellingen, incentives, programma‘s,

mechanismen. Maar ook conferenties, campagnes en projecten worden georganiseerd om de

burgerparticipatie in de EU aan te wakkeren. Het uitbreidingsbeleid kan dan ook terecht beschouwd

worden als een manier ―to strengthen and build capacities of civil society, particularly when EU rights

and money empowered non-state actors to stimulate existing capacities and engaged them in

transnational networks to implement EU policies‖ (Börzel, 2010, p.5).

16

dit moet hier worden opgevat in de breedst mogelijk zin van het woord

35

Sudbery (2010) vat samen hoe de EU in staat is om civil society te versterken:

bron :Sudbery, I. (2010). The European Union as political resource: NGOs as change agents? Acta Politica, 45, p. 140

De EU beschikt over beleidsinstrumenten zoals harde en zachte wetgeving. Deze moeten voorzien in

het versterken van niet-statelijke actoren die de nationale autoriteiten tot verantwoording roepen. Dit

is de watchdog functie van NGO‘s. Zij promoten nationale implementatie van EU-akkoorden.

Financiële middelen komen van het Phare Programma17

, het voornaamste financiële instrument van de

pre-toetredingsstrategie voor de COE-landen die tot de Unie willen toetreden. Ook ISPA18

,

SAPARD19

en LIEN20

ondersteunen non-profit sectoren in COE. Door deze fondsen, in combinatie

met twinning projects21

, kan de EU NGO‘s voorzien van de nodige capacity building.

Verder biedt de EU nieuwe pistes aan voor NGO‘s om hun doelstellingen na te streven. De EU is een

multi-level governance systeem waarin niet-statelijke actoren een ‗sprongetje‘ kunnen maken over

hun eigen regering en onmiddellijk hun noden richten tot het supranationale niveau, dat wordt

versterkt door de toegang tot een transnationaal netwerk en bovenvermelde NGO-platforms op EU-

niveau. Dit is het boomerang effect, omdat de EC wordt gebruikt door substatelijke actoren om druk

uit te oefenen op hun eigen nationale bestuur.

Om de binnenlandse context te transformeren kan de EU tenslotte dienen als een point of reference. In

dat geval kunnen we bijvoorbeeld spreken over ―Europese standaarden‖ op gebied van mensenrechten

17

acroniem van ‗Poland and Hungary: Assistance for Restructuring their Economies‘, maar het bereik is

uitgebreid tot dat van alle COE-landen

18 Instrument for Structural Policies for Pre-Accession

19 Special Accession Programme for Agriculture and Rural Development

20 Link Inter European NGOs

21 ―policy instrument through which civil servants from the Member States would be seconded to the applicant

states with the task of speeding up the process of their legal convergence with the EU and the development of

institutions for upholding and implementing the acquis” (Papdimitrou & Phinnemore, 2004, p. 620)

36

of het milieu en kan dit worden gebruikt om bepaalde acties te legitimeren, wat Sudbery het framing

mechanisme noemt.

3.3.1. Witboek voor Europese Governance

Een van de belangrijkste documenten inzake civil society is het Witboek voor Europese Governance

(2001). Hierin beschouwde de EC het als een dringende noodzaak om een meer maatschappelijk

betrokken en sterkere civil society te creëren, het besluitvormingsproces opener te maken en pleit voor

meer interactie tussen de nationale overheden en civil society. De vijf beginselen zijn openheid,

participatie, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid en samenhang (p. 11). Het stelt dat

De civiele maatschappij speelt een belangrijke rol bij het verwoorden van wat er leeft bij de

bevolking en bij het verlenen van diensten om aan de behoeften van de burgers tegemoet te

komen (p.16)

In principe is zowat de hele inhoud van dit Witboek van uitzonderlijk belang voor mijn onderzoek,

omdat de inhoud de EC hier zeer duidelijk maakt welke focus zij legt op civil society in haar beleid. Ik

raad lezers van deze masterpaper dan ook aan om dit document bij de hand te nemen, dat vrij te

vinden is op het Internet22

.

Het Witboek (2001) is eigenlijk een respons op het Witboek ter voorbereiding van de geassocieerde

landen in Midden- en Oost-Europa op de integratie in de interne markt van de Unie (1995), waarin

voor het eerst gewag wordt gemaakt van het belang dat de EC schenkt aan civil society:

De overgang in Midden- en Oost-Europa naar politieke en economische systemen die

verenigbaar zijn met die van de Europese Unie, is een ingewikkeld proces. Het omvat de

versterking van de democratie en de civiele maatschappij, de uitvoering van gefundeerd

macro-economisch beleid en de vrijmaking van de handel, gericht op vrije handel met de Unie

en de buurlanden. Hoewel de situatie van land tot land verschilt, is dit proces nu volop

gaande (p. 36)

Het Witboek (2001) heeft veel stof geleverd voor academici: ―The White Paper was intensely

discussed by EU integration researchers and scholars of democratic governance‖ en ―the academic

22

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/com/2001/com2001_0428nl01.pdf

37

assessment of the White Paper‘s new focus on civil society is mixed and it naturally depends on the

scholars‘ research interest and their stance regarding state-society relations and the role of civil

society‖ (Finke, 2007, p. 13). De grootste kritiek is dat er twee tegengestelde claims zijn op

legitimiteit: enerzijds ligt de nadruk op efficiëntie, verantwoordelijkheid en eenheid, maar anderzijds

ook op diversiteit, klaarheid en democratie. Participatie wordt hier sterk geaccentueerd, maar

maatschappelijke vertegenwoordiging blijft onderbelicht (Kohler-Koch, 2010).

In de vorige sectie zagen we dat civil society verschillende rollen kan vervullen. Hier werd ze gezien

als een plaatsvervanger, een alternatieve speler voor de staat. Het valt sterk op dat sinds de publicatie

van het Witboek, de Commissie het liberale paradigma van civil society onderschrijft. Het wil hier

niet-statelijke actoren van toekomstige lidstaten ondersteunen in hun samenwerking met hun

overheden om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. De opvolger van het Witboek (2001) is het

Groenboek voor het Europees Transparantie Initiatief (ETI) (2006). Transparantie en openheid zijn

hier de twee codewoorden. Hierin stelt zij de ontransparante houding van de lidstaten wat betreft het

besteden van de gelden aan de kaak en oppert voor een nieuw wettelijk kader. De EC onderstreept hier

het

belang van een hoge mate van openheid en transparantie, die moet waarborgen dat de Unie

openstaat voor publieke controle en verantwoording aflegt over haar activiteiten (p. 2)

De EC wil hier een grotere controle op de centrale besteding van EU-fondsen en oppert voor een

verplichte openbaarmaking van informatie over de besteding hiervan. Deze controle is het gevolg van

mismanagement van deze fondsen door de lidstaten, een ―longstanding problem‖, waar nog steeds

hard aan gewerkt wordt (Taylor, 2011). Voor de EC blijft het een harde opgave om gedetailleerd toe te

zien of haar fondsen wel het juiste doel bereiken. Met het ETI werd alvast een stap in de goede

richting gezet.

We zien hier een duidelijke paradigmatische evolutie van participatorische/toquevilliaanse naar

neoliberale civil society, waar meer aandacht is voor de watchdogfunctie van civil society. Andere

Groenboeken van 2006 getuigen van een gelijkaardige benadering. Zo is er bijvoorbeeld het

Groenboek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid van de Europese Unie

(2006), waarin de nadruk ligt op controle van het bestuur:

38

In verschillende fasen van het beleidsvormingsproces is sprake van burgerparticipatie. Het

maatschappelijk middenveld kan de legitimiteit en de controleerbaarheid van het bestuur

versterken, de informatiestroom verbeteren en spreken voor degenen op wie het beleid

betrekking heeft en die anders misschien niet zouden worden gehoord (EC, 2006, p.6)

Het gevaar van deze benadering bestaat erin dat ―the Commission is not legally obliged to explain and

justify its behaviour and it does not face hard pressure from CSOs‖ (Kohler-Koch, 2010, p. 112), dus

kan het zelf beslissen wat het doet met CSO‘s die het EU-beleid bekritiseren.

Uit de documenten van de EC kunnen we vaststellen dat zij geen eensgezinde houding aanneemt

tegenover civil society: ―despite the Commissions recognition of the multi-level reality of European

civil society, it fails to conceptualise the role (...) which civil society organisations can and do play in

the complex European governance structures and multi-level polity‖ (Smismans, 2003, p. 498).

Echt problematisch hoeft dit niet te zijn, aangezien de beide rollen niet onverenigbaar hoeven te zijn.

Toch is deze divergentie niet vanzelfsprekend: ―the different roles of assigned to civil society

organisations as ―watchdogs‖ and ―deliberators‖ are at times hard to reconcile (...) watchdogs don‘t

deliberate (Steffek & Ferretti, in Kohler-Koch, 2010, p. 112).

De nadruk op het toquevilliaanse of participatorische concept is sterk aanwezig in de houding van de

EU, die burgerparticipatie aanmoedigt om democratie te versterken. Al vindt Friedrich dat wat

achterhaald: ―however, the modern perspective on encouraging a more participatory democracy is no

longer rooted in the classic democratic theory about the participation of individuals...‖ (Friedrich, in

Maloney & van Deth, 2008, p. 5).

Uiteindelijk vinden we een soort van spanningsveld terug tussen welke rol CSO‘s in de Europese

publieke ruimte moeten spelen: subsitute of watchdog?

3.3.2. Verdrag van Lissabon

Het Verdrag van Lissabon, dat in 2009 werd geratificeerd in alle 27 EU-lidstaten, bevat enkele

duidelijke vermeldingen over de relatie tussen CSO‘s en de EU.

Artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie geeft de objectieven:

39

...burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid hun

mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in

het openbaar in discussie te treden.

...De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve

organisaties en met het maatschappelijk middenveld.

Artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geeft verder de rol van civil

society actoren weer in het proces van Europese besluitvorming:

Om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te

waarborgen, werken de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot

mogelijke openheid.

3.3.3. Phare: doeltreffende versterking van civil society?

Phare werd opgericht in 1989, onmiddellijk na de politieke veranderingen in COE. Eerst werden enkel

Polen en Hongarije de begunstige landen, maar al snel werden andere COE-landen hierin betrokken.

Het is het voornaamste financieringsinstrument ter ondersteuning van de pre-toetredingsstrategieën en

omvat een breed spectrum aan domeinen. In 1992 begon Phare met het ondersteunen van de

ontwikkeling van NGO‘s in COE via een multinationale of nationale aanpak. Dit Phare Civil Society

Development Program (Phare National Civil Society Programs) bood directe ondersteuning aan zes

COE-landen23

, met als doel ―strengthening and widening the capacity, involvement of the NGO sector

in civil society and political transformation, and creating a sustainable framework for the role of NGO

in the development of civil society‖ (Phare, 2001a, p. I). De steun ging vooral naar kinderwelzijn en

bejaarden, informatiediensten, NGO training en capacity building activiteiten, milieubescherming,

mensenrechten en minderheidskwesties.

Het zeer gelijkaardige Phare Partnership Program (PPP), opgericht in 1993, was een kleinschalig

programma dat ook de ontwikkeling van civil society in COE ondersteunt. Haar bedoeling is ―to

support the role of Non-Profit Organisations/Non-Governmental Organisations (NPOs/NGOs) in local

economic development and to promote institution-building of NPOs/NGOs‖ (EC, 1998, p. 11). Hier

blijkt dat de EU civil society beschouwt in enge termen als de ontwikkeling van NGO‘s om

23

Tsjechië, Polen, Slovakije, Bulgarije, Roemenië en Litouwen

40

democratie te versterken: ―participation in voluntary activity through the formation of NGOs and the

activity level of NGOs are a measure of the extent to which substantive democracy is progressing‖

(EC, 1998, p. 19). In het evaluatierapport van het PPP erkent de EC eveneens de significante rol die

westerse donoren te spelen hebben in het ondersteunen van de NGO-sector. In de eerste vijf jaar van

haar bestaan, werd ruim vier miljard euro voorzien voor elf partnerlanden, ―making Phare the largest

assistance programme of its kind‖ (Penny, 1995, p. 1). Tegen 1996 werden twee partnerlanden toe-

gevoegd en was dit budget al gestegen tot meer dan 7,5 miljard24

.

Na 1999 werden de Phare LIEN en Partnership programma‘s vervangen door Phare ACCES, dat een

beloop had van twee jaar (2000-2002) en een budget van € 20 miljoen25

. Haar objectief bestond uit

het versterken van civil society en de toetreding voorbereiden van de tien kandidaat-lidstaten in COE.

Belangrijke specifieke objectieven zijn onder andere:

to promote the implementation of the acquis communautaire in policy areas in which

governmental activities are absent or are complementary to those of the third sector, and to

raise popular awareness and acceptance in these areas.

support non-governmental organisations - NGOs and non-profit organisations - NPOs to

create sustainable transnational or interregional partnerships and to allow the NGOs/ NPOs

of the candidate countries to get involved in the activities of the European-wide NGO/NPO

platforms and networks (EC, 2000, p.1).

Voor de periode 2000-2006 was er een budget van 2,6 miljard euro. Het bereik is uitgebreid tot de

landen van de westerse Balkan. De nadruk kwam hier te liggen op de adaptatie aan EU-normen en

wetgeving voor de toekomstige lidstaten.

Over het algemeen waren de aanvragen voor Phare-fondsen zeer ingewikkeld, tijdsrovend en moest er

worden voldaan aan zeer specifieke voorwaarden (Bailey & De Propris, 2004). NGO‘s die wilden

genieten van Phare-fondsen, moesten kunnen aantonen dat ze onafhankelijke van de centrale regering

opereren en niet betrokken zijn bij nationale beleidsvorming, wat niet zo vanzelfsprekend is voor

COE-landen. De bureaucratische procedures belemmerden de effectiviteit, coördinatie, focus en snelle

24

de 13 partnerlanden zijn Bulgarije, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië,

Slovakije, Slovenië, Albanië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië

25 http://ec.europa.eu/agriculture/rur/leader2/rural-en/euro/p15-3.htm

41

toepassing, waardoor Phare veel kritiek over zich heen kreeg. Phare is dan ook enorm snel

geëvolueerd. Sinds 2000 werden haar beheersmethoden verbeterd, waardoor het aantal begunstigde

projecten de hoogte inschoot26

. Het werd aangevuld met twee andere instrumenten: ISPA en SAPARD

(cf. supra) voor de periode 2000-2006 en zijn nu vervangen door IPA27

die betrekking heeft op de

periode 2007-2013. Roemenië en Polen vallen hier niet meer onder omdat zij al lid zijn van de EU.

Phare heeft zeker een wezenlijke impact gehad op civil society in COE. Toch zijn Bailey en de Propris

(2004) ook niet volledig optimistisch over haar effectiviteit: ―despite some successes, Phare will not

be able to deliver everything it was set up for, and a coherent set of post-accession transition policies

will need to be set up (...)‖ (p. 77).

26

http://europa.eu/legislation_summaries/enlargement/2004_and_2007_enlargement/e50004_en.htm

27 Instrument for Pre-Accession Assistance

42

3.3.4. Programma’s, projecten en initiatieven

European Year of Voluntary (EYV) Activities Promoting Active Citizenship 2011

In 2007 lanceerde het European Volunteer Centre (CEV) in samenwerking tal van andere ngo-

netwerken de idee voor een EYV. In hun position paper verzoekt zij de Europese instellingen om

werk te maken van een ernstige doelstellingen voor het vrijwilligersleven in de EU.28

Dat heeft zijn

vruchten afgeworpen, 2011 is uitgeroepen tot het Europese jaar van het vrijwilligerswerk. Dat is een

bijzondere gunstige gelegenheid om het bewustzijn te vergroten en belanghebbenden op de been te

brengen. Het algemene objectief van het EYV is het versterken van de zichtbaarheid en de

gelegenheden om zich te engageren in vrijwilligersorganisaties in de EU. Hiervoor ondersteunt dit

project lokale, regionale en nationale regeringen om ervaringen en good practices uit te wisselen. De

nadruk op de positieve correlatie tussen civil society en democratie is hier omnipresent. ―With a view

to developing social solidarity and democracy, the Year aims to create conditions that enhance the

participation of civil society in voluntary activities, as well as to increase the visibility of

volunteering.‖29

28

het CEV verzoekt de EU-instituties om: het publieke bewustzijn te verhogen omtrent de reikwijdte, de waarde

en de impact van het vrijwilligerswerk in Europa en om de bijdrage ervan tot onze gemeenschappen onder de

aandacht te brengen, met Europeanen maar ook met de overheden op verschillende beleidsniveaus en de

bedrijfswereld, vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties te vieren en te danken voor hun bijdrage en om goede

praktijken en projecten waarin vrijwilligers worden betrokken, te belichten; de Europese burgers bewust te

maken van de mogelijkheden die vrijwilligerswerk biedt en om mensen te stimuleren een engagement op te

nemen; er werk van te maken om de grenzen en de discriminatie waarop mensen stuiten als ze vrijwilligerswerk

willen verrichten, te verminderen, zeker wat betreft migranten en mensen afkomstig uit ‗derde landen‘ en sociaal

uitgesloten mensen; aandacht te hebben voor en het erkennen van de waarde van lokaal vrijwilligerswerk, dat

mede gericht is op het ontwikkelen van een Europese identiteit en om werk te maken van een omvattende EU-

beleidsagenda gericht op de ondersteuning, de promotie en de erkenning van vrijwilligerswerk in zijn

verschillende rollen; het belang en de noodzaak aan te tonen van lokale, regionale, nationale en Europese

ondersteuningscentra voor het vrijwilligerswerk, alsook voorzien in een juridisch kader waarin het recht op

participatie in de samenleving via het vrijwilligerswerk, doorheen de volledige levensloop is vastgelegd;

lidstaten aan te zetten om goede praktijken inzake vrijwilligersbeleid uit te wisselen en om de

gemeenschappelijke elementen van een vrijwilligersvriendelijk klimaat, dat toelaat dat het vrijwilligerswerk in

alle Europese landen tot bloei kan komen, te bepalen. (zie: http://www.cev.be/99-

print_towards_a_european_year_of_volunteering_2011_position_paper_178-NL.html)

29 http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/citizenship_of_the_union/ef0019_en.htm

43

Zo stelt de Europese Raad in haar beschikking over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2010)

dat

Het aanmoedigen van actief burgerschap is essentieel voor de versterking van de samenhang

en de ontwikkeling van democratie (p. 43).

Vrijwilligersorganisaties worden hier gedefinieerd als

alle typen vrijwillige activiteit, formeel, niet-formeel of informeel, die iemand uit vrije wil, uit

eigen keuze en uit eigen beweegredenen en zonder winstbejag op zich neemt (p. 43).

"Active European Citizenship" Programme 2007-2013

Dit grootschalige project, georganiseerd door het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, Audiovisuele

Media en Cultuur (EACEA) dat ressorteert onder het Directoraten-Generaal Communicatie, is de

opvolger van het gelijknamige programma voor 2004-2006. Het doel van dit programma was ―to

stimulate initiatives by the bodies engaged in the promotion of active and participatory citizenship‖

(EC, 2007, p. 5). Het programma had een budget van €72 miljoen voor het ondersteunen van

organisaties die Europese ideeën en debatten promoten, denktanks die Europese waarden en

objectieven verspreiden, projecten van CSO‘s enzovoort. Het huidige programma, dat eveneens

verschillende projecten ondersteunt om Europees burgerschap te promoten, heeft een budget van €215

miljoen. Het programma ―vormt een belangrijk instrument om de burgers bewust te maken van

Europese kwesties en hen te helpen gebruik te maken van hun initiatiefrecht en actief deel te nemen

aan het democratische leven van de EU‖ (EACEA, 2011, p. 7).

3.3.5. Organisaties en betrokken actoren

De European Movement International (EMI)30

is een internationale organisatie die openstaat voor alle

politieke, economische, sociale en culturele trends in civil society. Het gaat hier over een belangrijke

NGO die civil society promoot en actief het EU integratieproces ondersteunt (Zielonka, 2006). Haar

centrale focus ligt op de aandacht voor politieke invloed, sociale en culturele gebieden in het

raamwerk van de Europese Civil society. Hoe de EC hiertegenover staat werd recent nog maar eens

30

website EMI: http://www.europeanmovement.eu/index.php?id=5154

44

duidelijk op het door de EMI georganiseerde congres ‗CSOs challenge public authorities‘ in

Istanboel. Štefan Füle, Europees Commissaris voor het Europees Uitbreidings- en

Nabuurschapsbeleid, beklemtoonde hier in zijn toespraak dat civil society een essentieel element is om

te voldoen aan de politieke criteria voor toetreding (EMI, 2011). Een soortgelijk congres werd eerder

al in april 2008 in Ljubljana georganiseerd.

European Investment Bank (EIB)

De EIB is de openbare bank van de EU en leent geld onder gunstige voorwaarden voor projecten die

beleidsobjectieven van de EU moeten ondersteunen. Ze verschaft leningen aan EU lidstaten en

cofinanciert soms projecten gekoppeld aan de Structuur- en cohesiefondsen. De bank is

verantwoordelijk voor bijna de dubbele hoeveelheid aan investeringen in vergelijking met de

Wereldbank.

OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa)31

Deze organisatie wil de samenwerking tussen haar 56 lidstaten op militair, economisch en humanitair

gebied bevorderen. Het OVSE levert documenten, data, publicaties en zo meer aan, en een van haar

activiteiten bestaat erin om steun te verlenen in het consolideren van democratische instituties en het

ontwikkelen en promoten van goed bestuur.

EaP Civil Society Forum en Civil Society Facility

Er moet ook opgemerkt worden dat de EU niet enkel bekommerd is om civil society binnen haar

grenzen. De promotie van civil society maakt ook deel uit van haar extern beleid. Zo werd in 2008 het

Civil Society Forum opgericht32

, dat deel uitmaakt van het Eastern Partnership (EaP), een specifieke

dimensie van het Europese Nabuurschapsbeleid. Zij bestaat uit vertegenwoordigers van CSO‘s van

Oostelijke partnerlanden Armenië, Azerbeijdan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne. Hun

doel is ―to support the further development of CSOs‖ en , in het bijzonder, ―to establish an Eastern

Partnership Civil Society Forum (EaP CSF) to promote contacts among CSOs and facilitate their

dialogue with public authorities‖ (website EaP CSF, n.d.). Het laatste forum dateert van november

2010 en vond plaats in Berlijn.

Eveneens in 2008 lanceerde de DG Uitbreiding de Civil Society Facility en heeft betrekking op de

landen van Zuidoost-Europa, waaronder Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Kosovo, Macedonië,

31

website OVSE: http://www.osce.org/

32 website EaP CSF: http://www.eap-csf.eu/en/home/

45

Montenegro, Servië en Turkije. Hier bestaat het objectief uit het versterken van de rol van CSO‘s in

het democratische proces.

Trust for Civil Society in Central and Eastern Europe33

is een onafhankelijke filantropische

organisatie, in het leven geroepen door een aantal private Amerikaanse organisaties (Atlantic

Philanthropies, Charles Stewart Mott Foundation, Ford Foundation, German Marshall Fund of the

United States, Open Society Institute, Rockefeller Brothers Fund). Hun doel is om de ontwikkeling

van CSO‘s te promoten om hen stabieler en effectiever te maken. Voor 2012 beschikt het over een

budget van $75 miljoen. Deze organisatie behoort tot de talrijke transnationale actoren waarover we

het voorheen al hadden (cf. supra) en verschaffen een niet onbelangrijk aandeel aan fondsen, knowhow

en capacity building.

Zoals is gebleken organiseert en financiert de EU tal van projecten met betrekking tot civil society.

Deze niet-exhaustieve lijst van initiatieven, projecten, programma‘s, mechanismen en organisaties

toont duidelijk het belang aan van de nadruk die de EU legt op de betrokkenheid van civil society in

haar beleid. In het volgende deel zullen we concreet de situatie in Polen en Roemenië analyseren en

beoordelen.

33

website http://www.ceetrust.org/

46

DEEL II: Europeanisering van civil society in Polen en Roemenië

Waarom de keuze om Polen en Roemenië met elkaar te vergelijken? Zoals gezegd dient comparatief

onderzoek ertoe om beter inzicht te verschaffen in de relativiteit van hetgeen men onderzoekt. Via de

analyse van het beleid dat de EU voert ten aanzien van civil society is het hier de bedoeling om na te

gaan of haar instrumenten in staat waren om een constructieve civil society uit te bouwen in deze

landen.

In 2004 trad Polen toe tot de EU en Roemenië in 2007. Beide landen behoorden tot de satellietstaten

tijdens de Koude Oorlogsjaren en leefden jarenlang onder een streng communistisch regime, waardoor

ze na de val van het communisme geconfronteerd waren met gelijkaardige problemen, zoals

economisch verval, geweld, corruptie enzovoort (Prizel, 1999). Geografisch gezien zijn het twee

grootste landen van COE en zijn onderverdeeld in een groot aantal verschillende regio‘s. Bovendien is

Polen voorzitter van de Europese Raad in de tweede helft van 2011. Met betrekking tot dit onderzoek

is het interessant om te vermelden dat zij onder deze bevoegdheid werk zal maken van een Pools-

Roemeens forum voor civil society dat ―an initiative geared at an active involvement and promotion of

dialogue at the level of civil society (...) in the context of the Strategic Partnership‖ (Romanian

Ministry of Foreign Affairs, 2011).

In de comparatieve analyse van beide landen is het de bedoeling om na te gaan of de steun en bijdrage

van de EU en andere transnationale actoren een wezenlijke impact hebben kunnen teweegbrengen bij

het ―europeaniseren‖ van civil society. Aangezien tijd en middelen ontbreken om zelf aan onderzoek

te doen in de twee betreffende landen, ben ik aangewezen op de voorhanden zijnde literatuur en

databanken om mijn analyse te maken.

Om dit op een zo efficiënt en overzichtelijk mogelijke manier te doen, zal ik eerst een schets maken

van de historische achtergrond, die ontegensprekelijk van belang is om vervolgens de karakteristieken

te analyseren. Tenslotte gaan we na hoe Europeanisering van civil society werkt in de praktijk door

concreet in te zoomen op milieuorganisaties.

4. Historische achtergrond

In het vorige deel hebben we het al uitvoerig gehad over civil society in de COE-landen. Zowel wat

betreft historische achtergrond als karakteristieken bestaan er veel onderlinge gelijkenissen binnen

deze regio. Om de karakteristieken van de Polen en Roemenië op gebied van civil society zo goed

mogelijk te kunnen begrijpen en benaderen, volgt hieronder een beknopt historisch verloop van de

respectieve landen.

47

4.1. Tussen Solidariteit en de katholieke Kerk: civil society in Polen

In tegenstelling tot vele andere COE-landen, had Polen een zekere traditie inzake civil society,

waardoor het als een uitzondering kan worden beschouwd. Het echte Polen werd nooit helemaal tot in

het diepste van haar aders doordrongen van het totalitaire systeem en het intellectuele leven werd niet

van de kaart geveegd door de dominante ideologie (Weigle & Butterfield, 1992). Hierdoor was het in

1980 voor Lech Wałęsa om de vakbond Solidarność op te richten. Ondanks de afkondiging van de

staat van beleg, waren Warschau en Moskou niet meer in staat om deze massale oppositie neer te

slaan. Aanvankelijk werkte Solidarność ondergronds uit schrik voor het bewind, maar kwam later

volledig bovengronds, als ―the self-organisation of civil society against the communist state‖

(Frentzel-Zagorska, 1990, p. 768). Een sterke arbeidersklasse en de historische rol van de katholieke

Kerk bevorderden het associatieve leven en een gedeeld nationaal bewustzijn, waar de Polen al

decennia naar hunkerden: ―the need to preserve national identity, exemplified mainly by the Roman

Catholic Church with its traditional values, petrified a civic community of the organic type‖ (Dziubka,

2002, p. 52). Gezien de katholieke Kerk de enige sterke organisatie was die onafhankelijk was van de

communistische staat, is het ook niet verwonderlijk dat zij een bondgenoot was van de oppositie.

Na de eerste democratische verkiezingen in 1989 begonnen Westerse donoren aan een ijltempo

diverse programma‘s te financieren (Regulska, 1998) en ook de invloed van de EU liet niet lang op

zich wachten ―the idea to support (...) the development of a civil society, was the basis for providing

support by the EU to Poland in its transformation process since 1989‖ (EC, 2001b, p.1). Het probleem

dat zich hier stelde, was dat de Poolse regering veel te weinig administratieve capaciteit had om de

voor NGO‘s bestemde EU-fondsen te beheren, waardoor het geld tal van NGO‘s nooit bereikte.

Tussen 1992 en 1997 vervierdubbelde het aantal NGO‘s (GHK, 2011a). Toch bleek het moeilijk om

de invloed van het voorgaande regime uit te wissen. Lidmaatschap werd immers waargenomen als iets

negatiefs, omdat het deed denken aan de communistische idee van verplicht collectivisme. Hierdoor

koesterde de Poolse bevolking een afkeer voor massaal lidmaatschap en collectieve actie, wat tijdens

de jaren ‘90, maar ook vandaag nog, een van de grootste obstakels is voor een krachtige civil society.

Op gebied van wetgeving heeft Polen zich laat aangepast. Voor het grootste deel van de jaren ‘90 en

de beginjaren van 2000 functioneerden CSO‘s in een institutioneel vacuüm. Hun werkzaamheden

werden geregeld door de wetten inzake vereniging van 1980. Toen de EU-conditionaliteit steeds

intenser werd, kwam er schot in de zaak. Zodoende kregen civil society actoren in 2003 een

vernieuwde status door de inwerkingtreding van de ‗Wet op de activiteit voor openbare goede werken

48

en vrijwilligerswerk‘ en de oprichting van het Fonds voor Burgerinitiatief in 2004, het eerste

programma in Polen dat voorziet in de financiering van NGO‘s via het staatsbudget (Gąsior-Niemiec

& Gliński, 2007). Er waren echter ernstige problemen met deze wet, die pas in werking trad na zeven

jaar getouwtrek tussen NGO‘s en de openbare administratie en onder druk van de nakende EU-

toetreding. Deze nieuwe wet introduceerde een nieuw samenwerkingsmodel tussen de staat en NGO‘s

en bevorderde Poolse CSO-activiteiten in het publieke domein. Bovendien stond de wet toe dat

burgers 1% van hun belastingen konden besteden aan NGO‘s.

4.2. De zoektocht naar het onbestaande: civil society in Roemenië

In het Roemenië vóór 1989 behoorde de publieke sfeer tot de partijstaat en was er geen sprake van

dissidente bewegingen of georganiseerde civil society. Meer nog, burgers waren niet eens vrij om te

communiceren met elkaar in het openbaar, uit angst dat de Securitate, de meest gevreesde geheime

politie in COE, hen zou afluisteren. In de daaropvolgende periode kwam daar echter verandering in.

Een maand na de val van Ceauşescu en het communistische bewind werd de Groep voor Sociale

Dialoog (GSD) opgericht, die een openbare discussie introduceerde over de oprichting van civil

society in Roemenië. Deze Groep kan gezien worden als een eerste echt tocquevilliaanse organisatie,

volledig los van de staat. Zij realiseerden zich toen al dat het oprichten van een civil society een ware

sisyfusarbeid was en niet in een dag vervaardigd zou worden: ―We must not wait for a miracle. The

birth of Romanian civil society will take a long time ...‖ (GSD, in Kligman, 1990, p. 395). Door de

regeringswissel vond er een herlancering van de non-profit sector in Roemenië plaats en onmiddellijk

na de revolutie begonnen NGO‘s zich er te vestigen om de crisis aan te pakken (Flanigan, 2007, p.

162). De groei van de derde sector was enorm, toen NGO‘s vanaf 1990 toenamen met gemiddeld 400

per maand (Pralong, 2004). Er waren desondanks vele problemen om civil society op te richten in het

post-Ceauşescu tijdperk, omdat Roemenië niet over een politieke of legale structuur beschikte.

Volgens Pirvulescu (2004) heeft de Roemeense civil society na de val van het communisme drie fasen

doorlopen, telkens beïnvloed door electorale cycli:

1) 1990-1992: het ontstaan van civil society, waarbij CSO‘s hun pijlen gingen richten op de nieuwe

president en de politieke elite om hun geringe communicatie met de samenleving te versterken.

Daarnaast werd de focus gelegd op private belangen in plaats van publieke, ten nadele van hun eigen

groei. Hun focus op de regering weerhield hen om zich te concentreren op intern beheer en ze

verwaarloosden hun public relations, wat zowel de relaties met elkaar als met het publiek in de weg

stond.

49

2) 1992-1997: CSO‘s blijven zich concentreren op de hervorming van het politieke landschap. Het

ongenoegen dat heerste over het vorige regime, zorgde ervoor dat NGO‘s de oppositie gingen steunen.

Het succes van CSO‘s bleek uit de aanstelling van president Emil Constantinescu, oprichter van de

Burgerlijke Alliantie. Toen echter bleek dat zijn beleid anders was dan NGO‘s hadden verwacht,

stortte de Roemeense civil society in een identiteitscrisis: samenwerken met de regering of haar

tegenhanger zijn?

3) 1997-2004: de NGO-sector heeft een proces ondergaan van herdefiniëring en professionalisering.

Eerst moest de onafhankelijkheid van de politiek worden nagestreefd en gewaarborgd. Na de

verkiezingen van 2000 hadden CSO‘s de kans om nieuwe inspanningen te leveren om het

onevenwichtige politieke systeem op te knappen en te democratiseren. Er ontstond een verdeelde

oppositie, waarvan de Sociaaldemocraten listig gebruik maakten om zelf de touwtjes opnieuw in

handen te nemen, zodat tegen 2004 tweederde van alle burgemeesters een Sociaaldemocraat was.

Er waren drie soorten civil society in Roemenië (Pralong, 2004): de ‗professionals‘, de

‗enthousiastelingen‘ en de ‗profiteurs‘. De eerste categorie, bestaande uit NGO‘s gesteund door

Westerse fondsen, waren actief op gebied van mensenrechten, het promoten van democratie en

liefdadigheidswerken. Deze groep was goed getraind, veelzijdig en politiek neutraal.

De ‗enthousiastelingen‘, die te weinig middelen kregen, bestonden uit lokale groeperingen en

bevonden zich in de provincies. Ze hadden geen westers personeel, noch werden ze door westerlingen

getraind. Hun focus ligt voornamelijk op het nationale niveau en ze zijn meestal politiek actief.

De derde categorie van ‗profiteurs‘ zijn sluwe ondernemers die profiteren van de achterpoortjes van

de belastingen NGO‘s als dekmantel te gebruikten voor winstgevende import-export handel.

Dergelijke toestanden gaven een slechte naam aan de niet-gouvernementele sector in het algemeen.

Er was ook een acuut gebrek aan financiële middelen, tijd en vaardigheden. De bestaande organisaties

waren meestal geen lang leven beschoren, wegens de lage interesse om vrijwilligers aan te trekken. Zij

waren voor het grootste deel afhankelijk van buitenlandse fondsen, waardoor de sector kwetsbaar

bleef doorheen de jaren ‘90. Van groot belang waren de steunprogramma‘s van de Verenigde Staten

en de Europese Unie. Spijtig genoeg verschilden de objectieven en benaderingen van beide donoren

fundamenteel (Saulean & Epure, 1998).

Een ander knelpunt was de legale status die verenigingen kregen. De wettelijke voorzieningen voor

non-profit organisaties werden behoorlijk laat vervangen. Het was pas in 2000 dat ―Romania adopted

a new law to regulate the associative field, replacing the one descending from 1924‖ (Pralong, 2004,

p. 235) en die dus nog moeilijk aan de toenmalige sociale noden kon beantwoorden. Deze nieuwe wet

50

maakte echter geen onderscheid tussen de civil society instituties en de organisaties van de non-profit

sector, waardoor aanzienlijke methodologische verwarring ontstaat.

Uit deze informatie blijkt dat civil society het Roemenië van de jaren ‘90 onderontwikkeld bleef.

Privulescu (2004) haalt deze toestand zelfs aan als een van de redenen waarom Roemenië niet samen

met acht andere postcommunistische landen in 2004 is toegetreden tot de EU. Desondanks besloot de

Europese Raad in december 1999 om de toetredingsonderhandelingen met Roemenië te openen.

51

5. Evoluties en karakteristieken

Om de eigenschappen van de civil society in Polen en Roemenië te analyseren, zal ik gebruik maken

van verschillende databases. Deze zullen ondersteund worden door literatuuronderzoek om zo een min

of meer volledig beeld te geven van de derde sector.

De cijfergegevens van Freedomhouse- Nations in Transit verschaffen ons bruikbare data voor de

analyse van civil society.34

In onderstaande tabel heb ik Polen en Roemenië in een breder comparatief

kader geschetst. Polen en Hongarije zijn landen die in 2004 zijn toegetreden, Roemenië en Bulgarije

in 2004 en Oekraïne en Georgië vallen onder het Europese nabuurschapsbeleid.

Freedom House Civil Society Index

Polen Hongarije Roemenië Bulgarije Oekraïne Georgië

1997 1.25 1.25 3.75 4.00 4.00 4.50

1998 1.25 1.25 3.75 3.75 4.25 4.25

1999 1.25 1.25 3.00 3.75 4.00 3.75

2001 1.25 1.25 3.00 3.50 3.75 4.00

2002 1.25 1.25 3.00 3.25 3.75 4.00

2003 1.25 1.25 2.75 3.25 3.50 4.00

2004 1.25 1.25 2.50 3.00 3.75 3.50

2005 1.25 1.25 2.25 2.75 3.00 3.50

2006 1.25 1.25 2.25 2.75 2.75 3.50

2007 1.50 1.50 2.25 2.50 2.75 3.50

2008 1.25 1.50 2.25 2.50 2.75 3.50

2009 1.50 1.75 2.50 2.50 2.75 3.75

2010 1.50 1.75 2.50 2.50 2.75 3.75

2011 1.50 2.00 2.50 2.50 2.75 3.75

bron: Freedom House-Nations in Transit (2011)

34

Nations in Transit is een onafhankelijke watchdog-organisatie die de expansie van vrijheid in de wereld

ondersteunt. Hiermee ondersteunen ze democratische verandering, controleren ze vrijheid, en zijn voorstander

van democratie en mensenrechten. Het beweert ―the only comprehensive, comparative, and multidimensional

study of reform in the former Communist states of Europe and Eurasia‖ te zijn. Bij elk van de 29 landen die in

hun analyse zijn opgenomen, worden zeven categorieën geïncorporeerd: het electorale proces; civil society;

onafhankelijke media; nationaal democratische bestuur; lokaal democratisch bestuur; gerechtelijk kader en

onafhankelijkheid; en corruptie. Aan elk van deze categorieën wordt een nummer gegeven van 1-7, waarbij 1 het

hoogste en 7 het laagste niveau van democratische vooruitgang weergeeft.

52

Als we de evolutie van deze Freedom House Civil Society Index bekijken, is er niet echt sprake van

een verbetering net voor en na de toetreding, evenmin bij Polen als bij Roemenië. Uit deze gegevens

kunnen we afleiden dat Polen over de hele lijn zeer stagnerende tendensen vertoont.35

Vanaf 2007 tot

heden gaat civil society er zelfs op achteruit, met uitzondering van 2008. Roemenië daarentegen heeft

een positieve evolutie meegemaakt, hoewel de derde sector stagneert over de laatste drie jaar. Het

Freedom House rapport van 2004 meldt wel een positieve evolutie: ―the main change in the political

landscap comes from the growing importance of civil society organizations, which have managed to

become a more critical and visible presence than Romania‟s weak opposition parties‖ (Mungiu-

Pippidi, 2004, p. 2, nadruk toegevoegd).

Geïnterpreteerd vanuit een breder comparatief perspectief, zien we dat Polen over de hele lijn betere

resultaten scoort dan de rest, terwijl Roemenië lager scoort in vergelijking met ‗2004 EU-leden‘, maar

nog beduidend beter dan de ‗nabuurschapslanden‘. Het dient ook gezegd dat de situatie vlak na de

kleurenrevoluties in Georgië en Oekraïne, respectievelijk in 2003 en 2004 een positieve impact had op

civil society. De EU en westerse donoren speelden hier een belangrijke rol, wat veel kritiek oogstte bij

de nationale autoriteiten.

35

Dit is ook af te lezen uit de dynamiek van het Poolse vrijwilligerswerk (zie Bijlage VI)

53

De meest recente gegevens van de NGO Sustainability Index tonen vertonen gelijkaardige trends:

bron : 2009 NGO Sustainability Index for Central and Eastern Europe and Eurasia, p.169

bron : 2009 NGO Sustainability Index for Central and Eastern Europe and Eurasia, p.175

Bovenstaande grafieken tonen aan dat de NGO-sector in Roemenië een kleine verbetering kent sinds

het ontvankelijk werd voor Europeanisering. Na haar toetreding in 2007 zien we echter een stagnatie,

54

wat kan wijzen op verslapte inspanning van de autoriteiten ten aanzien van het versterken van de non-

profit sector. Polen scoort inderdaad beter, maar lijkt niet te evolueren in de positieve zin.

De volgende twee grafieken zijn gebaseerd op data gegenereerd door de EVS (European Values

Study). Dit is een grootschalig en uitgestrekt survey-onderzoek naar menselijke waarden, dat inzicht

verschaft in de ideeën, overtuigingen, voorkeuren, attitudes, waarden en opinies van alle Europese

burgers. Sinds 1981 herhaalt EVS om de negen jaar haar onderzoek in een steeds groter aantal

deelnemende landen. Om een evolutie waar te nemen, zullen we ons focussen op de laatste twee

golven, namelijk die van 1999 en 2008. Hun laatste onderzoeksgolf geeft de onderzoeksresultaten

weer van 2008, die door de intensieve verwerking recentelijk verschenen zijn. Het EVS

onderzoeksteam organiseert grootschalige enquêtes bij de bevolking en vraagt hen, in dit geval, of ze

lid zijn van een organisatie. In de gegeven definitie heb ik me niet zuiver beperkt tot NGO‘s, waardoor

ook vakbondsorganisaties, religieuze organisaties, sportfederaties enzovoort in kaart zijn gebracht, om

zo het brede spectrum van civil society beter te benaderen. Deze inclusieve benadering van civil

society wordt onder andere ook gebruikt door David Lane (2010) en Eline De Ridder (2010).

55

Vergelijking lidmaatschap van civil society organisaties tussen Roemenië en Polen in 1999-2000

bron: European Values Studie

56

Vergelijking lidmaatschap van civil society organisaties tussen Roemenië en Polen in 2008

bron: European Values Study

58

We zien hier dat lidmaatschap in CSO‘s in 2000 veel hoger was in Polen dan in 2008. Lidmaatschap

neemt sterk af Polen en stijgt daarentegen in Roemenië. Deze drastische daling van het aantal

vrijwilligers in Polen ―triggered a debate on the ‗serious crisis‘ or ‗drastic swing‘ of social activity in

Poland. Only 11.3% (about 4 million) of the adult population declared to have devoted their free time

to volunteer for others - more than 10 percentage points less than in 2006‖ (GHK, 2011a, p.3).

Vooral religieuze organisaties en vakbonden lijken hier zeer populair te zijn. In beide landen is

lidmaatschap in milieuorganisaties, mensenrechtenorganisaties en vredesbeweging heel gering.

Kwantiteit is natuurlijk niet hetzelfde als kwaliteit en de trend van de jaren ‘90, toen NGO‘s als

paddenstoelen uit de grond rezen, lijkt voorbij.

Een andere belangrijke bron van informatie is de CIVICUS Civil Society Index (CSI)36

. Het CSI

project is meest grootschalige en alomvattende onderzoeksproject ter wereld op gebied van onderzoek

naar civil society. Haar objectief bestaat erin om een kennisdatabank te creëren en ―initiate and

encourage a structured dialogue among those working in, with and for civil society organisations‖

(Anheier, Carlson, Volkhart & Naidoo, 2001, p. 1). De tweede fase is nog volop aan de gang en de

geüpdatete versie van Polen en Roemenië moet in de loop van 2011 nog verschijnen. Daarom zijn we

aangewezen op de onderzoeksresultaten van de vorige fase in 2004-2006. Helmut Anheier (2004,

2007) introduceerde hier de Civil Society Diamond (CSD), een van de voornaamste

onderzoeksprestaties van het project. Het combineert vier dimensies van kwantitatief onderzoek

(structuur van civil society, de waarden gepromoot worden op het terrein, de impact van de

activiteiten waarmee civil society actoren zich bezighouden en de externe omgeving waarin civil

society functioneert)37

. Hieronder tekst en bijkomende uitleg bij de weergave van de CSDs voor Polen

en Roemenië:

36

http://csi.civicus.org/index.php?option=com_content&view=frontpage&Itemid=1

37 voor verdere toelichting, zie bijlage III

59

De diamant toont dat de grootste sterkte van civil society zich afspeelt op het gebied van waarden

(values), wat zowel betrekking heeft op de interne werking van civil society als de promotie van

positieve waarden in de samenleving. Civil society bekleedt een namelijk een sterke positie in het

verdedigen van essentiële waarden zoals democratie, transparantie, tolerantie, geweldloosheid,

gendergelijkheid en armoedebestrijding. Een belangrijke uitzondering hier is het gebrek aan

transparantie, zowel binnen CSO‘s, als in het publieke leven. De externe omgeving is relatief

bevorderlijk. Civil society scoort hoog op vlak van wettelijke regulering, terwijl sociale attitudes

tegenover NGO‘s, zoals vertrouwen en tolerantie, veel lager scoren.

De laagste score wordt gegeven op de structuur van civil society, in het bijzonder voor het niveau van

burgerengagement in het steunen van eender welke soort van publieke activiteiten. Dat vertaalt zich in

een gering lidmaatschap van organisaties en beperkt enthousiasme voor maatschappelijke problemen.

Interessant hier is dat de hoge score voor waarden zich niet automatisch vertaalt in een hoge score

voor de socio-culturele attitudes in de samenleving: de scores voor waarden als vertrouwen,

enthousiasme en engagement zijn immers zeer laag. Met andere woorden laat de sterke promotie van

positieve waarden weinig sporen na in de Poolse samenleving, wat een zware hypotheek legt op het

vooruitzicht voor een sterke en duurzame civil society. Dit probleem is uiteraard gerelateerd aan het

imago van maatschappelijke organisaties, wat de algemene afkeer van instituties reflecteert. Langs de

andere kant is de onmiskenbare sterkte van civil society in Polen een gunstige en bevorderende

38

bron: Gumkowska, M., Herbst, J., Szołajska, J. & Wygnanski, J. (2006). The challenge of solidarity. CIVICUS

Civil Society Index for Poland. CIVICUS Civil Society Index Report for Poland. Warsaw: Klon Jawor &

CIVICUS-World Alliance for Citizen Participation, p. 7

Civil Society Diamond Polen38

60

wetgeving, waar vooral de laatste jaren veel verbetering in is geboekt. Verder zijn diversiteit, goede

interne organisatie en een goede infrastructuur andere sterktes van de derde sector.

Wat de impact betreft, blijft de samenwerking van maatschappelijke organisaties met de overheid

gekenmerkt door een aantal zwakke plekken. Het is een typische eigenschap van Poolse NGO‘s ―to

seek patronage in the world of politics and public administration‖ (Gąsior-Niemiec & Gliński, 2007, p.

33). Dat werd ook bevestigd in een interviews39

met Robert Drogoś, filantroop en voorzitter van de

NGO Tratwa, en Grzegorz Tymoszyk, CEO van de paraplu-organisatie (umbrella organisation) voor

de NGO‘s in de regio. Om een succesvolle NGO op te starten, moet je volgens hen eerst goede

contacten hebben in de overheid en ervoor zorgen dat parlementsleden gewonnen raken voor je zaak.

Er komt dus wat huichelarij aan te pas vooraleer je iets kan gaan beginnen. Als je vanaf het begin al

kritiek begint te voeren, moet je over heel veel geld en capaciteiten beschikken om een NGO op te

starten. Het is pas als je enige competentie in het veld hebt verworven, dat je kan functioneren als

watchdog. Corruptie is volgens Drogoś geen groot probleem in Polen, maar wel de juiste besteding

van financiële steun. NGO‘s krijgen namelijk steun van de Poolse staat en de EU, maar die financiert

enkel projecten, geen voorzieningen. Tot voor kort was het hoofdgebouw van Tratwa nog helemaal in

handen van het gemeentebestuur, maar de vermogende Drogoś heeft een gedeelte gekocht met

privégeld. Op die manier zal hij met zijn organisatie minder afhankelijk worden van de overheid.

Zonder namen te vernoemen, verklaarde Drogoś weet te hebben van andere NGO‘s die projectgelden

aanwenden om bijvoorbeeld hun vergaderlokalen van beamers te voorzien, wat de transparantie er niet

op verbetert. Polen heeft daarnaast een stevige reputatie inzake paraplu-organisaties, in tegenstelling

tot andere COE-landen40

. Deze organisaties helpen andere NGO‘s met knowhow en beheer. In de

paraplu-organisaties krijgen individuen ook de kans om voorstellingen te geven die niet zouden

gedoogd worden in de publieke sfeer. Zo had Tymoszyk de kans gegeven aan een jonge homoseksueel

om zijn boek voor te stellen omdat hij nergens anders werd toegelaten, gezien de naar eigen zeggen

hoge graad van homofobie onder de Poolse bevolking.

Het CSI-rapport maakt ook enkele aanbevelingen:

De infrastructuur moet verder ontwikkeld worden en er moet verder werk gemaakt worden van

effectieve mechanismen voor belangenvertegenwoordiging. Het is ook nodig om NGO-managers op te

leiden.

39

interview afgenomen op 06/05/2011 tijdens een rondgeleid bezoek van deze organisaties, die zich in hetzelfde

gebouw in Wrocław (Polen) bevinden

40 In the case of several countries, the fragmentation of, and divisions within, the NGO sector were emphasised.

There is a lack of networking amongst NGOs (Bulgaria, Hungary, Poland, Slovenia, Slovakia) and of national

umbrella organisations (e.g. in Poland where regional umbrella organisations exist) (EC, 1998, p. 24)

61

Om de draagwijdte van burgerparticipatie in politieke actie op te krikken, kunnen hiervoor activiteiten

op het nationale niveau ondernomen worden. De rol van NGO‘s op vlak van het toenemend aantal

activiteiten in de lokale gemeenschap is vitaal, omdat op die manier sociaal kapitaal kan worden

opgebouwd. Tenslotte is een vaak gehoord probleem het gebrek aan financiële middelen, waardoor de

noodzaak om een financieel kader voor de derde sector te creëren broodnodig is. Toegang tot publieke

fondsen, met name uit de EU, zijn hier van het grootste belang.

Dat het sociaal kapitaal toch nog aanwezig is, bewees de erg emotionele reactie van de Poolse

bevolking op de dood van president Lech Kaczynski ten gevolge van een vliegtuigcrash op 10 april

2010 in Smolensk, ―the day of the greatest tragedy in Polish modern history‖ (Gierik, 2011). Burgers

verzamelden zich spontaan in openbare plaatsen en rouwden samen. Nog geen week na de ramp doken

er overal beelden op die getuigden van een indrukwekkende solidariteit voor de gewezen president.

62

Zoals we hier zien, vertoont de Roemeense diamant veel gelijkenissen met de Poolse. Ook hier is

structuur de zwakste van de vier dimensies. Weinig participatie van de burgers, samen met slechte

organisatie en beperkte relaties tussen CSO‘s zijn obstakels voor de ontwikkeling van een sterke civil

society sector. Hoewel de civil society op organisatorisch vlak vrij divers is en vrij goed floreert, wordt

het aangetast door gebrek aan financiële middelen en geschikt personeel. Door individuele donaties

aan liefdadigheid, blijven de bijdrages van staatsfondsen en private bedrijven beperkt. De organisaties

van de Roemeense civil society blijven sterk afhangen van de buitenlandse financiële steun en dat

heeft nefaste gevolgen: ―over the course of a 14-year history, donor-driven NGO behavior in

Romanian civil society has proven to have faults. Nonetheless, the NGOs still depend to a large extent

on donor support. It is thus essential that the structures that aim for sustainability—the resource

centers—undertake a serious strategic review process before donors can intervene‖ (Negulescu, 2005,

p. 7). De grote afhankelijkheid van internationale donoren had dan ook grote gevolgen voor de

Roemeense civil society, ook al was ―Phare one of the most important financial resources for

Romanian NGOs‖ (Arpad, 2008, p. 68). Toen Roemenië lid werd van de EU, ―there was a massive

donor withdrawal from international donors. For example, the lifespan of the USAID-project was

reduced and consequently funding also decreased proportionately from $4.8m to $2.4m allocated for

grant support to Romanian NGOs which partnered WLID in efforts to strengthen civil society‖

(Schroff-Mehta, 2008, p. 2).‖

Het CSI-rapport bewijst dat de paraplu-organisaties waarvan NGO‘s lid zijn dikwijls niet bekwaam

zijn om op een efficiënte wijze de gemeenschappelijke belangen te dienen en grieven van de CSO‘s te

kanaliseren. Het resultaat hiervan is dat informele vormen van samenwerking worden verkozen boven

41

bron: Epure, C. (2005). Dialogue for Civil Society. Report on the state of civil society in Romania 2005, p.6 .

CSDFCIVICUS-World Alliance for Citizen Participation

Civil Society Diamond Roemenië41

63

formele. Door de hoge competitie voor fondsen, was ―the cooperation between NGOs difficult:

backbiting, gossip and interpersonal problems were dominating‖ (Van Teeffelen, in Epure, 2005, p.

28). De economische crisis van 2008 heeft dit probleem gedeeltelijk overwonnen, omdat NGO‘s op

die manier verplicht werden om met elkaar samen te werken als ze wilden blijven bestaan (Forbrig,

2010).

De Roemeense civil society kampt tot op de dag van vandaag met de negatieve erfenis van het

totalitaire regime. De omgeving van de civil society in Roemenië heeft echter een verbetering gekend

de laatste jaren en laat de activiteiten van civil society min of meer toe, wat bevorderlijk is voor de

duurzaamheid van de sector. Corruptie blijft wel een groot probleem en heeft niet alleen een zeer

negatieve impact op de ontwikkeling van civil society, maar tast ook de Roemeense samenleving in al

haar facetten aan. Als een reactie op deze situatie werd door een achttal NGO‘s de Alliance for a

Clean Romania („Romania curata‟)42

opgericht. Hun voornaamste doelstelling was om een lijst op te

maken van corrupte politici die zich kandidaat stelden voor de verkiezingen in 2004. Na het opstellen

van een checklist werd een lijst met meer dan 200 corrupte kandidaten gepubliceerd. Met de hulp van

vrijwilligers werden overal in Roemenië flyers uitgedeeld met de slogan ―Vote with your eyes open‖.

Niettegenstaande er na de publicatie van de namen vele politici van de lijsten werden geschrapt,

raakten 104 van deze politici herverkozen (Gross & Tismaneanu, 2005). In 2008 werd een gelijkaardig

initiatief gelanceerd, ―built on previous monitoring initiatives targeting integrity of Members of

Parliament, good governance and a clean academic environment, strongly promoted a wide

participatory approach, grouping together NGOs, academia, unions, professional associations,

journalists, aiming at building up a strong watchdog community‖ (EC, 2011, p. 18). De EC drukte in

haar laatste Supporting Document on the Progress of Romania positieve steun uit voor dergelijke

initatieven.

Wantrouwen steekt de kop onder de Roemeense burgers, waarvan 90% beweert geen vertrouwen te

hebben in hun medeburgers. Het hoeft weinig betoog dat dit allerminst een gezonde voedingsbodem is

voor de opbouw van een duurzame civil society.

Democratie en tolerantie zijn waarden die de Roemeense CSO‘s hoog in het vaandel dragen.

Paradoxaal hier is dat transparantie wordt gepromoot naar buiten toe, maar van interne transparantie

binnen de organisaties is nauwelijks sprake. Het hardnekkige wantrouwen en de corruptie binnen de

Roemeense samenleving, alsook de zware afhankelijk van buitenlandse giften zijn hier de

waarschijnlijke oorzaken (Arpad, 2008). De CSI heeft onthuld dat de CSO‘s die actief zijn in het

promoten van deze waarden, essentiële partners zijn geworden voor de regering en fungeren als

katalysatoren voor sociale verandering.

De CSI stelde vast dat de impact van civil society in Roemenië over het algemeen matig is. Op

sommige vlakken is de impact zichtbaarder zijn, terwijl die op andere vlakken beperkter blijft. Al bij

42

http://www.romaniacurata.ro/despre-noi.php

64

al heeft de civil society een vrij negatief imago. Dit wordt gereflecteerd door het feit dat de activiteiten

van de CSO‘s onzichtbaar blijven voor de meerderheid van de bevolking en CSO‘s hun agenda

schikken naar de prioriteiten van donoren. Geoffrey Pridham (2007) uit in dit opzicht dan ook zijn

twijfels over de effectiviteit van EU-conditionaliteit op niet-statelijke actoren: ―One should also refer

here to limitations to the EU‘s political conditionality relating to the Commission‘s bureaucratic

approach, expressed in its reluctance to engage with political actors like parties and those from civil

society, not to mention the relatively short period in which it sought to instigate change in candidate

countries‖ (p.172). Het westen positioneert zich als rechter en NGO‘s stellen hun agenda‘s maar

weinig in vraag. Bovendien rezen er vragen over de administratieve capaciteit die Roemenië had om

de grote hoeveelheid EU-fondsen te verdelen onder NGO‘s (Euractiv, 2007). Het gevolg van deze lage

administratieve capaciteit, werd mismanagement van EU-fondsen voor civil society gezien als een

ernstig probleem (Euractiv, 2008).

Tot slot wil ik hier nog opmerken dat de remedie die Marc Howard voorschreef voor een betere civil

society (cf. supra) alvast niet voorzien is op eventuele neveneffecten. Uit een recente poll van de Soros

Foundation blijkt immers dat Roemeense tieners erg intolerant zijn tegenover zigeuners, homo‘s en

aidspatiënten (Associated Press, 13/04/11). Generational change?

De rapporten van de CSI, aangevuld met literatuurstudie, bevestigen grotendeels dat CSO‘s

werkzaam in deze landen, en in het bijzonder Roemenië, vooral aangewezen zijn op externe donoren.

Er zijn nog enkele andere gemeenschappelijke eigenschappen terug te vinden als we de derde sector

van Polen en Roemenië met elkaar vergelijken, waaronder het algemeen lage vertrouwen van de

bevolking in openbare instellingen en in elkaar, een zwak burgerengagement, een gebrek aan

enthousiasme voor ‗de publieke zaak‘, een haperende samenwerking en communicatie tussen NGO‘s

en de overheid, een beklemmende financiële situatie en een behoorlijk hoge graad van corruptie.

65

6. Civil society in de praktijk : de reële impact van de EU op ENGO’s

Environmental NGOs (ENGO‘s)43

nemen in de publieke sfeer de rol op als watchdogs, maar vaak ook

als plaatsvervangers van de staat (state substitutes). Zij kunnen immers een doorslaggevende rol

spelen voor het beleid opdat de nationale regering tal van milieureguleringen zou nakomen, waardoor

ze meer zijn dan enkel watchdogs. In die zin zijn ENGOs meer en meer betrokken bij de effectieve

uitvoering van het beleid wanneer zij zien dat politici hier onvoldoende capaciteit of bereidwilligheid

kunnen voorleggen.

Op het eerste gezicht wordt misschien niet meteen het verband gelegd tussen democratisering en

milieuorganisaties, maar onderzoek heeft aangetoond dat niets minder waar is. In het geval van de

COE-landen waren ENGO‘s zelfs essentieel zijn voor het openbreken van de laatste communistische

regeringen aldaar (Cellarius & Staddon, 2002). Dat wordt nogmaals bevestigd door Carmin en

Vandeveer (2004): ―in the years leading up to the fall of the communist regimes, many civil society

initiatives had an environmental theme. While important in their own right, discontent with the state of

the environment and environmental protection offered citizens opportunities to criticise government

institutions and ultimately helped destabilise the CEE communist states‖ (p. 6). Milieukwesties

konden dienen als medium om de staat aan te klagen, wat in Bulgarije bekendstond als Ecoglasnost.

De VS en West-Europese landen erkenden ―das Demokratisierungspotenzial dieser zivil-

gesellschaftlichen Bewegungen und förderten Nichtregierungsorganisationen zu Beginn der 1990er

Jahre im Sinne eines demokratieorientierten emporment‖ (Olearius, 2006, p. 339).

Het mag dan ook niet verbazen dat er omtrent de rol van dergelijke actoren groeiende interesse

ontstond vanuit academische hoek sinds de jaren ‘90: ―(…) the environmental movement has offered

the political scientist a valuable lens through which to consider the evolution of civil society (…) and

the various constraints on associational activity in a new democracy‖ (Fagan, 2003, p.2). Bovendien is

er steeds meer bewijs dat ―NGOs influence government decisions to develop domestic policies to

protect natural resources and to negotiate international treaties, as well as how individuals perceive

environmental problems‖ (Betsill & Corell, 2008, p.2).

Zoals vele andere types van NGO‘s, werden ook opkomende milieuorganisaties bijgestaan door

internationale actoren. Verschillende internationale gouvernementele organisaties zoals de EU, OVSE

en VN, alsook diverse Europese en Amerikaanse niet-gouvernementele organisaties voorzagen in de

nodige hulpmiddelen. Deze internationale actoren hadden hun agenda vooral opgelegd aan de NGO‘s

ter plaatse, wat hun onafhankelijkheid op de helling zette.

43

wegens gebrek aan een alternatief acroniem in het Nederlands, opteer ik hier voor het Engelstalige

66

In Polen werd milieuactivisme gedoogd onder het socialistisch regime en ecologie werd een

controversiële kwestie tijdens het conflict tussen de communistische staat en Solidarność. Na de

regimeverandering daalde het belang van de milieubeweging en gingen tal van milieuactivisten in de

politiek.

In Roemenië daarentegen werden organisaties buiten het spectrum van de staat volledig uitgesloten

onder het repressieve regime van Ceauşescu. Na 1989 bleven de banden tussen de staat en de

milieusector zwak en blijft hun impact op het beleidsproces tot op heden zeer beperkt, vooral omdat ze

zich oriënteren op het lokale niveau (Olearius, 2006).

Zoals we kunnen zien op de grafieken van het EVS, is lidmaatschap in ENGO‘s zeer gering voor beide

landen.

.

6.1. Europeanisering van ENGO’s: geen bloemen zonder bijen

Voor kandidaatlanden werd Brussel de ―the primary force shaping the vision of environmental

governance practices and the EC a major funder for environmental NGOs‖ (Carmin, 2010, p.184). Via

het Phare-programma en het financiële instrument LIFE44

ondersteunt de EU allerhande projecten

inzake milieu- en natuurbehoud in de EU, alsook in kandidaatlanden, toetredings- en buurlanden. Voor

2011 maakte ze €267 miljoen beschikbaar voor nieuwe milieuprojecten. LIFE+ loopt over de periode

2007-2013 en op dit moment vinden er raadplegingen plaats over haar opvolger (EuropaNU, n.d.).

Belangrijk hier is het REC45

, een internationale organisatie die als doelstelling heeft milieuproblemen

te ondersteunen en op te lossen. Ondanks deze initiatieven en financiële ondersteuning vormt de

terugtrekking van vele financiële donoren een bedreiging voor de geconsolideerde steun

verantwoordelijk voor de versterking van de milieucapaciteit. De financiële situatie wordt nog meer op

de proef gesteld als je weet dat de nieuwe EU-lidstaten jaarlijks willens nillens tussen de twee en drie

procent van hun bruto binnenlands product moeten besteden om de EU-milieunormen tot stand te

brengen (Olearius, 2006).

De EU heeft enkele belangrijke richtlijnen uitgevaardigd om te voldoen aan het groene acquis:

IPPCS46

, FFH47

en Europe Natura 200048

. Volgens Buzogány (2010) zijn dit belangrijke richtlijnen

voor het versterken van niet-statelijke actoren. Als hen geen toegang zou worden verleend tot het

besluitvormingsproces, konden zij immers een klacht indienen voor de EC.

44

acroniem voor L‘Instrument Financier pour l‘Environnement/The Financial Instrument for the Environment

45 Regional Environmental Center for Central and Eastern Europe

46 Integrated Pollution Prevention and Control

47 Flora-Fauna-Habitat

48 Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een

Europees perspectief

67

Polen had enorme moeilijkheden om aan deze richtlijnen te voldoen. Het ministerie van Milieu had

onvoldoende gekwalificeerd personeel, noch de data voorhanden om de gebieden die door EU-

reglementering moesten beschermd worden te identificeren. De EC dreigde hierdoor om fondsen

bestemd voor de implementatie van Natura 2000 tijdelijk te bevriezen.

De problemen waarmee Roemenië te kampen hadden om te voldoen aan de bovenvermelde Europese

richtlijnen, waren vooral te wijten aan haar zwakke administratieve capaciteiten. Het ontbrak het haar

aan informatie en expertise, voldoende gekwalificeerd personeel en er waren conflicten tussen het

ministerie van Landbouw en het ministerie van Milieu. Bovendien was de openbare administratie niet

geneigd om hulp uit de derde sector te zoeken. Dankzij financiële hulp afkomstig van EU twinning

projects kwam hier stilaan verandering in.

6.1.1. Rospuda vallei: de hardnekkige strijd met de Poolse overheid

In 1996 lanceerden projectontwikkelaars de idee om de Via Baltica49

snelweg uit te breiden. De

kwestie was voor vele jaren controversieel omdat de route door beschermd moerasland en

ecosystemen in het Noordoosten van Polen zou lopen. Sinds 2002 waren verschillende Poolse

milieuorganisaties, zoals the Polish Society for the Protection of Birds (OTOP), WWF Poland and the

Polish Green Network, bezorgd om deze plannen en begonnen daarom activiteiten te organiseren rond

natuurbescherming in de regio waar de aanleg van deze weg gepland was. Een deel van de Via Baltica

zou het ongerepte Augustowskiwoud doormidden kruisen, alsook de moeraslanden van de Rospuda

riviervallei. De waarde van deze regio was eerder al bewezen door natuurexperten en werd beschermd

door Birds and Habitats Directives. Verschillende NGO‘s die meenden dat het project in strijd was

met de EU-wetgeving vormden een coalitie en legden in 2006 een klacht neer bij de EC. Die begon de

zaak te onderzoeken en toen bleek dat zij niet bij machte was om het probleem op te lossen door

informele contacten met de Poolse autoriteiten, begon ze een wettelijke klachtenprocedure.

Ondertussen steunde de Poolse ombudsman de klacht van de NGO‘s tegen de goedkeuring van de

provincie Podlasie50

om de snelweg aan te leggen. Toch bleef het ministerie van Milieu achter de

beslissing van Podlasie staan. Daarop kreeg Polen een eerste schriftelijke aanmaning van de EC,

omdat het project indruiste tegen de conservatie van natuurlijke sites op grondgebied van de EU.

Opnieuw slaagde Polen er niet om een gepast antwoord te bieden aan de EC. Integendeel: het gaf in

februari 2007 groen licht aan de aannemers om de werkzaamheden voor de snelweg aan te vatten.

Katarzyna Slodczyk van de Poolse Groene Partij51

vindt het onbegrijpelijk waarom Poolse nationale

49

dit is het gedeelte van de E67 dat loopt van Tallinn tot Warschau

50 dit is de regio in het Noord-Oosten van Polen die grenst aan Letland en Wit-Rusland

51 Partia Zieloni 2004

68

en regionale autoriteiten hardnekkig hun steun bleven betuigen voor de controversiële route, terwijl

een meer milieuvriendelijk en minder kostbaar alternatief voorhanden was (Slodczyk, 2008). Hierna

bereikte het conflict met de milieuorganisaties een piek en de kwestie trok veel media-aandacht. Om

de bouwwerken in de beschermde regio‘s te boycotten, sloegen milieuorganisaties -waaronder het

Poolse Greenpeace- een kamp op waar de geplande route voor het Augustowskiwoud zou worden

aangelegd. Op dat moment deed de Poolse Groene Partij er alles aan om de zaak zoveel mogelijk in de

media te brengen en mobiliseerde de burgers door over heel het land massaprotesten te organiseren.

Veel mensen, waaronder bekende wetenschappers, politici, artiesten, enzovoort ondersteunden deze

protesten. Maar ook in het buitenland werd er geprotesteerd, onder andere in Brussel, gesteund door

de groene leden van het Europees Parlement (EP) en milieubewuste burgers over heel Europa. Verder

werden vanuit heel Europa nog duizenden brieven verstuurd naar Poolse regionale en nationale

autoriteiten en de Europese instituties.

Het kamp in het Augustowskiwoud werd begin maart 2007 opgedoekt, omdat dit het begin was van de

vogelbeschermingsperiode. Hierdoor zijn constructiewerken verboden om lawaaihinder te voorkomen.

De Poolse minister van Milieu maakte een uitzondering op deze regel en stond luidruchtige werken

toe, wat de habitat van de vogels fel zou verstoren. De Poolse ombudsman stelde deze beslissing sterk

in vraag. De EC stuurde een tweede aanmaning naar Polen, maar de autoriteiten deden nog steeds

alsof hun neus bloedde, waardoor de zaak in dezelfde maand voor het Europees Hof van Justitie werd

gebracht. Het Hof van Justitie zette de staatssteun voor milieuontwikkeling stil en begon de zaak te

onderzoeken. Ondertussen hadden ENGO‘s ook al een klacht neergelegd bij de regionale rechtbank,

die de constructiewerken een halt toeriep om onherstelbare schade aan de natuur te voorkomen. In

oktober trok de rechtbank in Warschau de bouwvergunning in totdat de klacht van de ENGO‘s werd

onderzocht. Daarop stapte het Poolse Wegenagentschap naar het hof van cassatie om beroep aan te

tekenen. Uiteindelijk oordeelde dit hof in september 2008 dat de geplande route illegaal was omdat ze

de beschermde Natura 2000 site zou dwarsen. Uiteindelijk besliste de Poolse regering in maart 2009

dat de Via Baltica snelweg niet zou worden aangelegd door de Rospudavallei. Later op het jaar

verklaarde ze bovendien geen snelwegen meer aan te leggen in de beschermde gebieden van het

Natura 2000 Network.

Inderdaad, geen snelwegen, maar blijkbaar wel kabelbanen. De Kasprowy Wierch case52

(―Kasprowy

kabelbaan‖) toont de zwakke positie van de EU om invloed uit te oefenen op een reeds toegetreden

lidstaat. De projectleider wil de capaciteit van de kabelbaan verdubbelen, ten koste van het leven van

dieren en planten die leven in het Nationaal park Tatra, dat beschermd natuurgebied is én onderdeel

uitmaakt van Natura 2000. De aanleg van de kabelbaan is dus illegaal, maar ondanks protest van een

52

deze kabelbaan bevindt zich in het zuidelijk gelegen winteroord Zakopane, dat bekend staat omwille van het

Tatragebergte annex beschermd nationaal natuurpark. Voor meer info zie http://pracownia.org.pl/aktualnosci,600

69

lokale NGO heeft de minister van Milieu nog geen stappen ondernomen om zich hier tegen te

verzetten.

6.1.2. Roşia Montană: hoe Roemenië plooit onder EU druk

In de Roşia Montană case heeft toetredingsconditionaliteit een grote rol gespeeld. Roşia Montană is

een klein stadje in het westen van Roemenië en beschikt over de oudste mijn van het land, die sinds

jaar en dag wordt erkend als een site met belangrijke historische waarde. In 2000 verleende de

Roemeense overheid een concessie aan het Canadese mijnbouwbedrijf Gabriel Resources om er goud

en zilver te ontginnen. De Roşia Montană Gold-Mining Corporation (RMGC)53

kwam zo voor meer

dan 80% in buitenlandse handen terecht. Het vooropgestelde plan had desastreuze gevolgen: 2000

mensen zouden moeten verhuizen, 900 huizen zouden eraan moeten geloven en archeologische sites

zouden vernietigd worden, waardoor het recht op cultuur van bewoners zou geschonden worden

(O‘Gara et al., 2007, p.103). In 2002 kwam bovendien aan het licht dat de mijn een gevaar zou vormen

voor de gezondheid van de lokale bevolking en een bedreiging voor proper water. Het bedrijf plande

namelijk het gebruik van cyanide voor het splitsen van goud en zilver uit de rotsen. De opslagplaats

voor de cyanide en metaalachtig afval zou een oppervlakte beslaan van 600 hectare, wat een ernstig

risico zou vormen voor de vervuiling van de nabijgelegen Aries rivier en een bedreiging voor het

leven van ongeveer 100 000 mensen.

Niettegenstaande deze enorme gevolgen, kreeg het project de steun van de lokale bevolking, die

gebukt ging onder een werkloosheidsgraad van 50%. Ook de uitvoerende macht stond hier positief

tegenover, niet alleen omdat ze via het aantrekken van buitenlandse investeringen belust was op het

spijzen van de nationale schatkist, maar ook om een van de armste regio‘s van Roemenië op te

waarderen (Parau, 2010). Dus begon RMGC eigendommen op te kopen en druk uit te oefenen op

inwoners die weigerden om hun eigendom te verkopen. Hierop mobiliseerden de misnoegde inwoners

zich en vormden de oppositiebeweging Alburnus Maior, bestaande uit enkele boeren en

mijnbouwingenieurs. Deze plaatselijke ENGO schreef een aantal klachtbrieven naar het ministerie van

Milieu, die hierop niet reageerde, en benaderde politici van de ultranationalistische zijde om steun te

vragen.

Aanvankelijk ontbrak het Alburnus echter aan politieke ervaring en middelen om de nodige aandacht

te trekken binnen de regio, laat staan erbuiten. De Frans-Zwitserse ecologiste Stephanie Roth bracht

hier verandering in en maakte een geprofessionaliseerde campagne, waarin de impact op het lokale

milieu en de culturele erfenis werd benadrukt. De campagne kreeg ongekende weerklank in de media,

zowel nationaal als internationaal. Roth zorgde ervoor dat Alburnus werd geïntegreerd in een reeks

53

De andere 20% behoort tot het Roemeense staatsbedrijf Minvest S.A.

70

bestaande transnationale netwerken van gelijkgezinde actoren54

, die zowel cognitieve als materiële

steun aanboden. Bepaalde westerse methodes en tactieken waren nog nooit eerder gebruikt in

Roemenië. De leden van Alburnus waren hier niet vertrouwd mee en hadden dan ook schrik om de

staat aan te vechten . De coalitie wees hen op het belang van toetredingsconditionaliteit en stelde

Alburnus in staat om druk uit te oefenen bij de EU en de Roemeense overheid. Deze laatste kreeg het

verwijt samen te spannen met RMGC in het omzeilen van Europese milieunormen. Zo wist het

ministerie zich ‗gesandwicht‘ tussen twee lobby‘s: RMGC en Alburnus Maior. Er werd in Brussel

gelobbyd in de hoop dat de EU haar invloed zou gebruiken om druk uit te oefenen op de Roemeense

regering. Dit had het gewenste effect: socialistische en groene Europarlementsleden toonden hun

bereidwilligheid om zich voor deze zaak in te zetten.

De Oostenrijkse Mercedes Echerer, afgevaardigde van het EP, bracht in 2002 voor het eerst een

bezoek. Ze liet zo‘n sterke indruk na op de Roemeense regeringsverantwoordelijken zodat ze zouden

handelen vooraleer de EU een negatieve reactie zou geven en ook uit vrees hun geloofwaardigheid

tijdens de toetredingsonderhandelingen te verliezen.

Later kwamen ook nog twee delegaties van het EP ter plaatse. Deze stelden vast dat het project

duidelijk in strijd was met de verscheidene EU-richtlijnen en drukten hun bezorgdheid uit over de

serieuze bedreiging voor het milieu en de hele regio. De zaak kreeg hierdoor bekendheid omdat

duidelijk werd dat Roemenië een potentiële dreiging boven het hoofd hing op haar weg naar EU

toetreding.

Toenmalig premier Adrian Năstase raakte overtuigd van het belang om EU-normen te respecteren.

Omdat zijn kabinet het politieke risico te hoog vond en dit een probleem zou kunnen vormen voor het

imago van Roemenië, verklaarde Năstase in 2003 dat het project geen prioriteit was en geen licenties

zouden worden verleend zolang zijn ambtstermijn niet voorbij was.

RMGC begreep dat het onmogelijk zou worden om de mijn nu nog te exploiteren, maar was

vastberaden om haar plannen voor het Rosia Montana Project door te drukken. Dat bleek uit het feit

dat zij onmiddellijk na de aanstelling van premier Traian Basescu in 2004 opnieuw een aanvraag

indiende om de mijn te ontginnen. In 2006 maakte RMGC een Environmental Impact Assessment

(EIA), die stilzwijgend de goedkeurig van de regering kreeg. De inhoud van het EIA ―became highly

contested by ENGOs and international biodiversity experts, as it failed to take into account the

presence of species in the area protected by the Habitat directive‖ (Börzel & Buzogány, 2010b). In een

reactie op het EIA lieten tal van Roemeense NGO‘s en burgers aan de minister van Milieu weten dat

ze gekant waren tegen het project. Ze vonden dat de Roemeense overheid onvoldoende inspanningen

had geleverd om haar burgers adequaat te informeren over de impact en risico‘s die de ontwikkeling

van de mijn met zich zou meebrengen. Daarna werd het project veroordeeld door de regering van

buurland Hongarije, dat eveneens aangetast zou worden door de schadelijke cyanide. Het Hongaars

54

waaronder Greenpeace, CEE Bankwatch en Miningwatch Canada (Parau, 2009)

71

ministerie van Milieu drong er dan ook bij de Roemeense overheid op aan om geen toelating tot

ontginning te verschaffen omwille van de problemen met het EIA-rapport. Alburnus Maior diende ook

een officiële klacht in bij het Århus Compliance Committee55

tegen het ministerie van Milieu. Om de

relaties met Hongarije niet op de helling te zetten en niet in diskrediet te raken bij de EU, reageerde

Roemenië door de overheidsbeslissing inzake de EIA-procedure aan te passen en publieke participatie

toe te laten op het terrein. Na de toetreding van Roemenië in 2007 slaagde Alburnus erin om het

mijnbouwproject te stoppen.

Deze hele zaak toont het opkomende ecologische activisme in Roemenië, maar illustreert ook hoe een

kleine machteloze groepering zich door EU-wetgeving kan verzetten tegen politieke en economische

belangen.

Ondanks deze positieve ontwikkelingen, wordt het gebied nog steeds bedreigd door het

mijnbouwproject. In oktober 2008 werd het project opnieuw toegelaten omdat het ministerie van

Milieu de EIA nietigverklaarde en toelating gaf om het project verder te zetten. De premier van

Hongarije verklaarde dat hij zich onverminderd zou blijven verzetten tegen Roşia Montană project

(Alburnus Maior, 2010). In december 2008 oordeelde het Roemeense Hooggerechtshof dat mijnbouw

in een beschermd gebied niet kon toegelaten worden. Er was echter al zoveel geld in het project

gepompt, dat Gabriel Resources dreigde om de Roemeense staat te dagvaarden wegens nalatigheid en

in mei 2010 kreeg het bedrijf nog een aantal vergunningen, waarna een nieuwe EIA werd opgestart.

Begin juli 2011 verleende minister van Cultuur Kelemen Hunor de licentie aan RMGC om van start te

gaan met de ontginning. Op 19 juli 2011 protesteerden heel wat Roemenen tegen deze beslissing,

zwaaiend met opschriften als ―Cyanide doodt‖ en ―Neem uw cyanide mee, wij willen cultuur!‖

(Mutler, 2011). RMGC zegt dat de mijn duizenden banen zal creëren en miljoenen euro‘s zullen

geïnvesteerd worden, wat de protestvoerders uiteraard niet kan bedaren aangezien zij ijveren voor het

behoud en de oude cultuur en natuurlijke schoonheid van de regio.

Een negatief geval van post-accession compliance?

Andere gevallen, zoals de Transsylvanian Motorway case en Dracula Thema Park case, tonen

eveneens aan dat lokale NGO‘s onmogelijk iets hadden kunnen verwezenlijken zonder steun van de

EU of transnationale netwerken.

Ten slotte dient hier nog opgemerkt te worden dat de conclusies van het Environmental NGOs Forum

in Brasov, die 75 in Roemenië actieve NGO‘s samenbracht, niet zo positief waren. Eliza Teodorescu,

directeur van de Roemeense ENGO ALMA-RO, beweert dat de Roemeense regering steevast de

initiatieven van civil society en NGO‘s negeerde en dat ―the entire responsibility for addressing

55

Comité dat ressorteert onder de Århus Conventie en belast is met de taak om te discussiëren en te beslissen

over mogelijke inbreuken op de Conventie, die een aantal rechten toebedeelt aan individuen en organisaties met

betrekking tot het milieu

72

environmental problems in Romania is ‗externalized‘ to NGOs. Contradictory, in adopting EU

environmental policies, there is little room left for the involvement of non-state actors in the policy

process‖ (Teodorescu, 2010, website Th!nkpost). Dit bewijst dat NGO‘s hier zich tot op de dag van

vandaag in een benarde positie bevinden en weinig au sérieux worden genomen. Om hier een

positieve noot aan toe te voegen, moet

6.2. Bevindingen

In deze analyse over Europeanisering van ENGO‘s, stemmen de bevindingen grotendeels overeen met

de algemene analyse van civil society in Polen en Roemenië. In geen van beide cases wist de

organisatie zich gesteund door haar nationale regering, omdat er een zekere onwil was om naar hen te

luisteren. De overheid toonde zich enkel bereid als er genoeg druk ontstond en een coalitie van

verschillende actoren op de been werd gebracht om publieke steun te vinden, wat veel tijd en energie

vraagt. Wat hier opvalt, is dat zelfs de EU al ernstige druk moet uitoefenen om een zeker ‗schrikeffect‘

teweeg te brengen. Er is dus inderdaad wel een ‗boomerang effect‟ waar te nemen, want zonder de

inmenging van de EU waren de autoriteiten vastberaden om hun plannen door te voeren. In ieder geval

tonen de gevallen in Polen en Roemenië duidelijk aan dat lokale milieuorganisaties zonder externe

hulp machteloos staan voor een duurzaam beheer van beschermde natuurgebieden. Telkens ontbrak

het de lokale klokkenluiders aan capaciteit en financiële middelen om hun eisen door te drukken. Pas

wanneer de geloofwaardigheid voldoende groot is, bestaat de kans dat de overheid hen serieus zal

nemen en aangepaste politieke beleidsmaatregelen treffen.

73

7. Conclusie

Ondanks de resultaten van mijn onderzoek, blijft het moeilijk om de invloed van de EU op civil

society vast te stellen. We moeten ons ervan bewust zijn dat peilen naar impact en effectiviteit een

netelige empirische kwestie is. Ik zou mezelf verkeerd inschatten indien ik hier baanbrekende

inzichten zou kunnen blootleggen, waar zelfs grote politieke wetenschappers die ik op mijn pad ben

tegengekomen niet hebben aan gedacht. Academisch onderzoek naar civil society als een onderdeel

van de Europeaniseringsagenda, vooral dan bottom up, staat nog maar in haar kinderschoenen.

Daarom zullen conclusies hier voorbarig en onvolledig zijn. Het gebrek aan goede cases in de

literatuur en beter inzicht in de functionaliteit van civil society kunnen het academisch en politiek

debat aanwakkeren, waardoor dit opkomend onderzoeksveld het potentieel heeft om door de

beleidsmakers ernstig genomen te worden.

Als we kijken naar de historische achtergrond, merken we dat de eerste vormen van civil society in

COE bestonden uit oppositiekrachten tegen de communistische heerschappij. Aangezien dit vooral een

eliteproject was van ―dissident East European intellectuals‖ (Sardamov, 2005, p 381), was de

verspreiding over de gehele samenleving gering. Na meer dan twintig jaar is het duidelijk dat er nog

veel werk aan de winkel is. De capaciteit om de autoriteiten aan de kaak te stellen is nog steeds niet

groot, ook al zijn hier veel vorderingen in gemaakt. Deze korte tijdsspanne is uiteraard te beperkt

opdat fundamentele veranderingen op vlak van civil society zouden kunnen voltooid zijn.

Uit de analyse van talloze documenten is gebleken dat de EU in stijgende mate inversteert in de

ondersteuning van civil society, die een steeds prominentere rol speelt in het EU-discours voor het

bestrijden van haar ‗democratische deficiet‘. Ondanks deze positieve houding om de governance

structuren in de Unie te versterken, zien we nog heel wat onvolkomenheden. Er hangt namelijk een

grote kloof tussen theorie en realiteit: de EU-documenten vertonen dan wel een positieve evolutie over

het democratiseringsproces in Polen en Roemenië, de realiteit ziet er vaak anders uit.

De EU beschikt over voldoende resources om de toestand in haar toekomstige lidstaten te wijzigen en

naarmate zij verder zal uitbreiden, zal moeten blijken of subnationale actoren de knowhow en

capaciteit hebben om hiervan gebruik te maken op een efficiënte manier, want ―(...) non-state actors

require sufficient capacities to make use of the opportunities offered by new modes of governance

(Börzel, 2011, p. 14). Een bijkomend probleem is dat ―the training of ENGOs by EU-funded experts

focuses on management, conflict-resolution and decision-making rather than campaigning,

contestation and protesting skills‖ (Buzogány, 2010b, p. 729).

74

Als we de evolutie van civil society in Polen en Roemenië bekijken, worden we geconfronteerd met

teleurstellende resultaten. De EU heeft al miljarden euro‘s geïnvesteerd in de ontwikkeling van civil

society. Deze investeringen zijn zeker geen maat voor niets geweest, maar afgaand op de data blijven

de gewenste effecten toch uit. Ook al scoort Polen beter dan Roemenië op het ‗civil society

scorebord‘, toch is duidelijk dat beide landen op vlak van civil society nog in transitie zijn. In beide

landen is civil society erg zwak en is het merendeel van de burgers niet geïnteresseerd om deel te

nemen in de derde sector. Een klimaat waarin wantrouwen in de medemens de kop opsteekt en waarin

de staat afkerig staat om samen te werken met CSO‘s, is allesbehalve bevorderend om een levendige

civil society te creëren. De postcommunistische erfenis speelt hier vast een zeker een grote rol,

aangezien we gelijkaardige patronen zien opduiken in andere COE-landen. De EU moet zich dan ook

meer en meer beginnen realiseren dat civil society niet op één dag gebouwd is.

Het toetredingsperspectief heeft er toch voor gezorgd dat deze landen op bepaalde vlakken

maatregelen hebben genomen om hun interactie met NGO‘s te bevorderen om de politieke stabiliteit

in de regio te stabiliseren (Craciun, 2010). Dit heeft zich vooral gemanifesteerd op gebied van

verbeterde wetgeving. Bovendien kregen NGO‘s effectief meer kansen, financiële ondersteuning,

capaciteit en knowhow en heeft de EU een wezenlijke bijdrage geleverd in het wegwerken van

bepaalde negatieve tendensen in de sector. Dit bewijst dat Europeanisering zowel bottom up als top

down zijn effecten niet mist.

In de behandelde cases inzake milieuorganisaties is het duidelijk dat de EU voor een nieuwe

opportunity structure heeft gezorgd en dat op twee manieren. Enerzijds kan de EU worden gebruikt

worden om druk te leggen op de nationale autoriteiten, dit is het politieke of cognitieve element.

Anderzijds is zij slechts in staat om dat te doen als ze over voldoende resources en capaciteit

beschikken om dat te doen. Bovendien stonden Polen en Roemenië niet bepaald te trappelen om de

verlangens van lokale ENGO‘s te behartigen. Dergelijke lokale NGO‘s zijn vaak te zwak om hun

stempel te drukken op het beleid en worden geconfronteerd met een NGO-business waar ze ofwel in

meegesleurd worden, ofwel geen toegang tot krijgen. Het is begrijpelijk dat de EU enkel de sterkeren

steunt, omdat resultaat dan meer voor de hand ligt. Deze paternalistische houding legt volgens Kutter

en Trappmann (2010) echter enkele onvolkomenheden in het EU-beleid bloot: ―EU measures have

failed to address the lack of sustainable income, of formalised interactions with the state and of

grassroot support‖ (p. 41). NGO‘s die fondsen van de EU willen ontvangen, moeten dus al over een

sterke financiële en organisatorische capaciteit beschikken. Door het steunen van de CSO‘s die al over

enige capaciteit beschikken, wordt een zogenaamd Mattheüseffect veroorzaakt: de zwakke spelers

verzwakken, terwijl de sterke spelers een groeiende capaciteit tegemoet komen. Een bijkomend

probleem is dat ―the training of ENGOs by EU-funded experts focuses on management, conflict-

resolution and decision-making rather than campaigning, contestation and protesting skills‖

(Buzogány, 2010b, p. 729).

75

Aangezien toetredingsconditionaliteit niet meer van toepassing is op Polen en Roemenië, krimpt de

macht van de EU om op een volwaardige manier druk uit te oefenen op deze lidstaten om evenveel

belang te blijven hechten aan het ondersteunen van hun civil society. Een teken aan de wand is de

dalende effectiviteit van het boomerangeffect na toetreding tot de EU: ―contrary to the expectations,

the boomerang mechanism, certainly, appears to be ineffective as a means of empowering NGOs vis-

à-vis their national governments once the country has become a member of the EU. Even among allies

of the NGOs at European level, there appears to be little appetite to intervene in a sensitive area of

national sovereignty‖ (Sudbery, 2010, p. 148). Niet-statelijke actoren moeten zich echter blijven

gesteund weten met resources en capaciteiten om gebruik te kunnen maken van de kansen die de EU

hen te bieden heeft. Maar zelfs dat is een onrealistische premisse, omdat vele CSO‘s immers niet in

staat om hun weg naar de Europese instellingen te vinden, waardoor potentiële kansen verloren gaan.

De EU kan hier een inconsistente houding verweten worden.

Toch wordt civil society steeds belangrijker eenmaal de nieuwe lidstaten tot de EU zijn toegetreden.

De sterke incentive om te hervormen is immers verwijderd, waardoor problemen kunnen ontstaan in

verband met post-accession compliance. Het is dan aan de EU om een gunstig klimaat te scheppen

waarin de beide partijen op een proactieve manier kunnen samenwerken, waar het voorlopig niet in

slaagt.

Ondanks de vele inspanningen die de EU heeft geleverd om civil society meer te betrekken in het

beleid, zijn er echter maar weinig actoren die hun grieven rechtstreeks tot de EU richten. De nationale

overheid blijft dus de centrale locus.

Als we de complexiteit van de met elkaar verstrengelde supranationale, transnationale, nationale en

subnationale actoren en netwerken in acht nemen, is het echter ongeoorloofd om alleen de EU met de

vinger te wijzen voor het niet slagen in haar opzet om een levendige civil society te vestigen.

De mate bepalen waarin civil society door Europese integratie werd beïnvloed, blijft dan ook uiterst

precair.

Functioneren de mechanismen en instrumenten van de EU om civil society te versterken op voldoende

wijze? En indien wel, is de mogelijkheid van de EU om civil society te versterken in zwakke

toetredingslanden niet ambivalent zolang de financiële situatie geen substantiële wijzigingen

ondergaat? Waarom verschillen de reacties van ENGOs waarmee ze uitgedaagd worden in COE?

Om deze en andere vragen te beantwoorden is verder onderzoek naar uitbreiding en civil society van

uitzonderlijk belang, niet alleen om over betere academische kennis en inzichten te beschikken, maar

ook om van de evolutionaire aard van deze topic.

76

Het valt nu nog af te wachten of er binnenkort dubbel zoveel Poolse wintertoeristen de kabelbaan in

Zakopane zullen nemen , of dat de Roemenen in Roşia Montană weldra zullen worden bedolven

onder tonnen goudstaven.

77

BIJLAGEN

BIJLAGE I: Roemenë SWOT-analyse NGO’s

ROMANIA: SWOT ANALYSIS

STRENGTHS WEAKNESSES

formal development of the sector

fiscal legislation concerning sponsorship and

2% Law

supporting some important legislative projects

watchdog ability

capacity of taking up NGO‘s coalitions

increasing the professionalism

the existence of high qualification experts

diversity of the civil organizations

ability to act locally

organizational maturity

research on the evolution of the NGO sector

ambiguous legislation

dependence to the international donors

low level of civic participation

low institutionalized collaboration

lack of interest from the government

diminishing the salary related competitive

character as against the economic and

political area

fund raising

lack of legal regulations concerning the

advocacy and lobby activity

trust level in the civil society

concentration in the urban regions

OPPORTUNITIES THREATS

increasing the capacity of supporting the

sector‘s interests

improving the sector‘s image

accessing European funds

increasing the projects related collaboration

capacity

increasing the collaboration capacity with

local authorities

influence of policies at EU level

using the Public Consultations and the

transparency laws

developing the Corporate Social

Responsibility

increasing the number of professionals in the

fund raising area

contracting social services

competition and lack of transparence

increasing the political dependence

incapacity of the Romanian state of

absorbing the European funds

lack of cooperation for developing the

National Development Plan

losing the qualified staff especially in the

projects writing area

lack of some stable financing sources

lack of clarity as regards the conflict of

interest

bron: EUCivis Programme, http://www.eucivis.eu/swot-analysis

78

BIJLAGE II: Polen SWOT-analyse NGO’s

POLAND: SWOT ANALYSIS

STRENGTHS WEAKNESSES

very powerful legal regulatory domain

fiscal legislation (the 1% tax law)

plenty of umbrella organisations

promotion of positive values in society

willingness to respond to social needs

diversity

good internal organisation

good infrastructure

high levels of low education and low

earnings

lack of confidence of Polish people

lack of faith in its influence on the affairs of

the country

lack of faith in the success of NGO‘s

activities

difficult financial situation the NGO sector

trust in private and public sphere

negative attitude towards the ruling elite to

create a non-governmental organizations

extensive bureaucracy OPPORTUNITIES THREATS

develop infrastructure

improving the sector‘s image

make amendments on law for better

cooperation with the state

campaigns at the national level

stimulate voter participation

enhance watchdog ability

more effective pressure where government

proves to be ineffective

increase organisational budgets

reducing social exclusion

making voluntary work attractive

working on issues of self-regulation

promotion of volunteering

further decreasing of the third sector

lack of financial resources

lack of communication and cooperation with

government

lack of internal and external transparency

social exclusion

bron: eigen opmaak gebaseerd op gegevens van CSI, Freedom House en Study on Volunteering

79

BIJLAGE III: Toelichting bij de Civil Society Diamond

bron: Anheier, H. K., Carlson, L., Volkhart, F.H., & Naidoo, K. (2001). The Civil Society Diamond: A

Primer.[Elektronische versie]. CIVICUS index on civil society occasional paper series, 1(2), p. 6.

80

BIJLAGE V: Vrijwilligerswerk per persoon en land (WVS 2004)

bron: Sissenich, B. (2010).Weak states, weak societies: Europe‘s east-west gap. Acta Politica, 45(1/2), p. 29.

81

BIJLAGE V: Scatterplot van de cumulatieve staatscapaciteit en cumulatieve civil society

(WVS 2004)

bron: Sissenich, B. (2010).Weak states, weak societies: Europe‘s east-west gap. Acta Politica, 45(1/2), p. 32.

82

BIJLAGE VI: Dynamieken van vrijwilligerswerk in Polen, 2001-2008

bron: Civicpedia 2009

83

BIBLIOGRAFIE

Anheier, H. (2004). Civil Society: Measurement, Evaluation, Policy. VA : Earthscan Publications.

Anheier, H. (2007). Reflections on the Concept and Measurement of Global Civil Society. Voluntas,

18, 1-15.

Anheier, H. K., Carlson, L., Volkhart, F.H., & Naidoo, K. (2001). The Civil Society Diamond: A

Primer.[Elektronische versie]. CIVICUS index on civil society occasional paper series, 1(2),

1-19.

Alburnus Maior. (2010). Rosia Montana, Romania. No dirty gold. Geraadpleegd op 26/05/2011,

http://www.nodirtygold.org/rosia_montana_romania.cfm

Arpad, T. (2008). Civil Europe-Civil Romania. Asociatia Pro Democratia. Budapest: EUCivis.

Associated Press. (13/04/11). Poll: Many Romanian teens rampantly intolerant. Associated Press,

Geraadpleegd op 13/04/11, http://www.forbes.com/feeds/ap/2011/04/13/general-eu-romania-

intolerance_8405750.html

Bădescu, G., Sum, P., & Uslaner, E.M. (2004). Civil Society Development and Democratic Values in

Romania and Moldova. East European Politics and Societies, 18, 316-341.

Bailey, D. & De Proprris, L. (2004). A bridge too Phare? EU pre-accession aid and capacity-building

in the candidate countries. Journal of Common Market Studies, 42(1), 77-98.

Ban, C. (2007). Europeanization and the Quality of Democracy in Romania from a Comparative

Perspective. Paper presented at the annual meeting of the International Studies Association

48th Annual Convention, Hilton Chicago, CHICAGO, IL, USA Online. Gerdaadpleegd op

14/03/201l, http://www.allacademic.com/meta/p178474_index.html

Bardakci, M. (2007). Europeanization and Change in Domestic Politics: Impact and Mediating

Factors of the Copenhagen Political Criteria in Turkish Democracy: 1999-2005.

Geraadpleegd op 11/02/2011, van Duisburg-Essen University, Department of Political

Science: http://duepublico.uni-duisburg-essen.de/servlets/DerivateServlet/Derivate-

16827/bardakci_Diss.pdf

84

Barndt, W. & Carothers, T. (2000). Civil society. Foreign Policy, 117, 18-24+26-29.

Bechev, D. & Noutcheva, G. (2008). The successful laggards: Bulgaria and Romania‘s accession to

the EU. East European Politics and Societies, 22(1), 114-144.

Beetham, D., Carvalho, E., Landman, T., & Weir S. (2008). Assessing the quality of democracy. A

practical guide. Stockholm: International IDEA.

Betsill, M.M. & Corell, E. (2008). NGO Diplomacy. The influence of nongovernmental organizations

in international environmental negotiations. London: The MIT Press.

Börzel , T. (2011). Move closer! New modes of governance and accession to the European Union.

Law and Economics Review2, 1-22.

Börzel, T. (2010). Why you don‘t always get what you want: EU enlargement and civil society in

Central and Eastern Europe. Acta Politica, 45, 1-10.

Börzel, T.A. & Buzogány, A. (2010a). Governing EU accession in transition countries: The role of

non-state actors. Acta Politca, 45, 158–182.

Börzel, T.A. & Buzogány, A. (2010b). Environmental organisations and the Europeanisation of public

policy in Central and Eastern Europe: the case of biodiversity governance. Environmental

Politics 19(5), 708-735.

Bozzini, E. (2010). Framing Anti-discrimination Policy at the EU level: The Role of Civil Society

Organisations. In: Bee, C. & Bozzini, E. (Eds.). Mapping the European Public Sphere.

Institutions, Media and Civil Society. (pp.195-208) England: Ashgate.

Chandhoke, N. (2007). Civil society. Development in Practice, 17( 4), 607-614.

Craciun, M. (2010). Governance or governing-the missing link? Acta Universitatis Danubius, 2, 68-

84.

Comité économique et social européen. (1999). La société civile organisée au niveau Européen. Actes

de la première Convention Bruxelles, 15 et 16 octobre 1999. Bruxelles.

85

Commissie van de Europese Gemeenschappen. Europese Governance. Een witboek. COM(2001) 428

definitief. Brussel.

Commissie van de Europese Gemeenschappen. Witboek. Voorbereiding van de geassocieerde landen

in Midden- en Oost-Europa op de integratie in de interne markt van de Unie. COM(95) 163

de f. Brussel.

Constantinescu Ș. (2010). Nongovernmental organisations‟ involvement in the accession and

absorption of structural funds. Report on the financial management of projects financed

through structural funds from the perspective of nongovernmental organizations

[Elektronische versie]. Bucharest: CSDF.

Craciun, M. (2010). Governance or governing-the missing link? Acta Universitatis Danubius, 2, 68-

84.

Cram, L. (2008). EU-Civil society relations: the impact of the EU on national movements and national

identity [Elektronische versie]. In: B. Kohler-Koch, D. De Bièvre, & W. Maloney (Eds.).

Opening EU-Governance to Civil Society. Gains and Challenges (pp.111-118 ). Mannheim:

CONNEX-Network of Excellence.

De Jonge, W. (2006). Supporting civil society and NGOs in Eastern Europe: Some lessons learned.

Helsinki Monitor, 17(4), 307-312.

De Ridder, E. (2010). The European Union, a promotor of substantive democracy? : EU support to

fight corruption, develop civil society and enhance media independence, a political sience

analysis of the accession process of the Czech Republic and Slovakia to the European Union.

UGent: Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen (PS).

Della Porta, D. & Caiani, M. (2011). Social Movements and Europeanization. Oxford: University

Press.

Devaux, S. & Sudbery, I. (2009). Introduction. In: S. Devaux & I. Sudbery (Eds.). Europeanisation:

Social Actors and the Transfer of Models in EU-27 (pp. 9-24). Prague: CEFRES.

Devos, C. (2006). De kleermakers en de keizer, inleiding tot politiek en politieke wetenschappen.

Gent: Academia Press.

86

Dziubka, K. (2002). Emergent democratic citizenship in Poland. A study of changing value patterns.

In: K. Cordell (Ed.). Poland and the European Union (pp. 45-69). New York: Routledge.

Eising, R. (2007). Interest Groups and Social Movements. In: Graziano, P. & Vink, M.P. (Eds.).

Europeanization. New research agendas. (pp. 167-181). New York: Palgrave Macmillan.

Ekiert, G., Kubik, J., & Vachudova, M.A. (2007). Democracy in the Post-Communist World: An

Unending Quest? East European Politics and Societies, 21(1), 7-30.

Epure, C. (2005). Dialogue for civil society. Report on the state of civil society in Romania 2005

[Elektronische versie]. Bucharest: CSDF & CIVICUS-World Alliance for Citizen

Participation.

Euractiv. (21/05/2007). Structural funds in Romania - how to spend them. Euractiv. Retrieved

02/05/2011, from http://www.euractiv.com/en/enlargement/structural-funds-romania-

spend/article-163005

Euractiv. (16/02/2010). Havel: Civil society plays important role in enlargement. Euractiv,

Geraadpleegd op 15/04/2011, http://www.euractiv.com/en/enlargement/havel-civil-society-

plays-important-role-enlargement/article-111201

Euractiv. (16/02/2010). Havel: Civil society plays important role in enlargement. Euractiv.

Geraadpleegd op 15/04/2011, http://www.euractiv.com/en/enlargement/havel-civil-society-

plays-important-role-enlargement/article-111201.

Euractiv. (20/07/2011). Commission ups pressure on Bulgaria, Romania. Euractiv, Geraapleegd op

20/07/2011,http://www.euractiv.com/en/justice/commission-ups-pressure-bulgaria-romania-

news-506699?utm_source=EurActiv+Newsletter&utm_campaign=cf65208311-

my_google_analytics_key&utm_medium=email

EuropaNu. (n.d.). l'Instrument Financier pour l'Environnement (LIFE). Geraadpleegd op 14/05/2011,

van http://www.europa-nu.nl/id/vh94gmulq9zr/l_instrument_financier_pour_l

Europese Raad. (1993). Conclusies van het Voorzitterschap. De Europese Raad in Kopenhagen 21 en

22 Juni 1993, 1-18. Geraadpleegd op 11/03/2011,

http://www.europarl.europa.eu/enlargement_new/europeancouncil/pdf/cop_nl.pdf

87

European Commission. (1998). Evaluation of the Phare Partnership Programme. Final Report. Local

and Regional Development Planning (LRDP) for the Evaluation Unit of Common Service for

External Relations of the European Commission.

European Commission. The Commission and Non-governmental Organizations: Building a Stronger

Partnership. COM (2000) 11 final. Brussels.

European Commission. (2001a). Phare. Assessment of the European Union Phare Programmes.

Thematic Report on Civil Society. OMAS Consortium. Report No. S/ZZ/CIV/01004.

European Commission. (2001b). Phare National, Multi-Beneficiary, Cross-Border and other

Programmes -Financing Memoranda & Project Fiches Poland

http://ec.europa.eu/enlargement/fiche_projet/index.cfm?page=18754&c=POLAND%20%28A

RCHIVED%29

European Commission. (2001c). Phare National, Multi-Beneficiary, Cross-Border and other

Programmes Financing Memoranda & Project Fiches Romania

http://ec.europa.eu/enlargement/fiche_projet/index.cfm?page=18754&c=POLAND%20%28A

RCHIVED%29

European Commission. (2004). Thematic evaluation of Phare Grant Scheme Review Interim

Evaluation of Phare Support Allocated in 1999-2002 and Implemented until November 2003.

EMS. 1-76.

Europese Commissie. Groenboek Europees Transparantie-initiatief. COM(2006) 194 definitief.

Brussel.

Europese Commissie. Groenbroek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid

van de Europese Unie. COM(2006) 316 definitief. Brussel.

Europese Commissie. Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees

Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio‟s. Verslag over de evaluatie van

het programma "Actief Europees burgerschap" 2004-2006. COM(2007) 819 definitief.

Brussel.

88

Europese Commissie. Geconsolideerde versie van het verdrag betreffende de Europese Unie en het

verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Publicatieblad van de Europese Unie

(2010/C 83/01).

Europese Commissie. Groenboek EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen

en duurzame ontwikkeling. Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken. COM(2010) 629

definitief. Brussel.

European Commission. Supporting document accompanying the Report from the Commission to the

European Parliament and the Council on Progress in Romania under the Co-operation and

Verification Mechanism. COM (SEC(2011) 968 final. Brussels.

Europese Raad. (2011). Beschikking van de Raad van 27 november 2009 over het Europees Jaar van

het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap. Publicatieblad van de Europese

Unie (2010/37/EG).

European Movement International. (2011). EMI Congress "CSOs challenge public authorities"

[Elektronische versie]. SPEECH/11/94. Istanboel.

Europese Commissie. (n.d.). Dialogue with Civil Society. Geraadpleegd op 25/05/2011,

http://ec.europa.eu/enlargement/civil-society-development/index_en.htm

Eurosite. (2010). Dealing with conflicts in the implementation and management of the Natura 2000

Network best practice at the local/site level. A review of 24 best practice case studies

[Elektronische versie]. DG Environment, 1-81.

Fagan, A. (2004). Environment and democracy in the Czech Republic. The environmental movement

in the transition process. Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited.

Fagan, A. (2005). Taking stock of civil-society development in post-communist Europe: Evidence

from the Czech Republic. Democratization, 12(4), 528–547.

Fagan, A. (2006). Transnational Aid for Civil Society Development in Post-socialist Europe:

Democratic Consolidation or a New Imperialism. Journal of Communist Studies and

Transition Politics, 22(1), 115-134.

89

Finke, B. (2007). Civil society participation in EU governance. Living Reviews in European

Governance. Connecting Excellence on European Governance (CONNEX) and New Modes

of Governance (NEWGOV). Geraadpleegd op 14/02/2011,

http://www.livingreviews.org/lreg-2007-2

Flanigan, S.T. (2007). Paying for God‘s Work: A Rights-Based Examination of Faith-Based NGOs in

Romania. Voluntas,18, 156-175.

Forbrig, J. (2010). ―Never waste a good crisis‖: the 2008 economic downturn and post communist

civil society, 20-35 [Elektronische versie]. In: The 2009 NGO Sustainability Index for Central

and Eastern Europe and Eurasia, United States Agency for International Development.

Foret, F. (2009). Religion: a Solution or a Problem for the Legitimisation of the European Union?

Religion,State and Society, 37(1), 37-50.

Franco, M. (1999). The enlargement: the European Commission‘s viewpoint. In: V.C. Price, A.

Landau, & R.G. Whitman (Eds.). The Enlargement of the European Union. Issues and

strategies (pp.67-90).USA & Canada: Routledge.

Frentzel-Zogarska, J. (1990). Civil society in Poland and Hungary. Soviet Studies, 42(4), 759-777.

Gallagher, T. (2009). Romania and the European Union. How the weak vanquished the strong.

Manchester: Palgrave Macmillan.

Gąsior-Niemiec, A. & Gliński, P. (2007). Europeanization of civil society in Poland. Institute of

Philosophy and Sociology, Polish Academy of Sciences, Warsaw. Geraadpleegd op

11/04/2011, http://www.rsp.hr/ojs2/index.php/rsp/article/view/629/641

Gellner, E. (1994). Conditions of liberty: civil society and its rivals. Allen Lane: Penguin Books.

GHK. (2011a). Study on Volunteering in the European Union. Country Report Poland. EAC-EA &

DG EAC. 1-20. Geraadpleegd op 12/04/2011, http://europa.eu/volunteering/nl/node/1202

GHK. (2011b). Study on Volunteering in the European Union. Country Report Romania. EAC-EA &

DG EAC. 1-33. Geraadpleegd op 12/04/2011, http://europa.eu/volunteering/nl/node/1202

90

Gierek, B. (19/04/2011). The 10th of April 2010: an example of religious-political emotions displayed

by Polish society. SIEF2011: People make places. Geraadpleegd op 20/06/2011,

http://www.nomadit.co.uk/sief/sief2011/panels.php5?PanelID=767

Gotchev, A. (1998). NGOs and Promotion of Democracy and Civil Society in East-Central Europe.

Individual Democratic Institutions Research Fellowships 1996-1998 (NATO),7, 1-46.

Grabbe, H. (2001). How does Europeanization affect CEE governance? Conditionality, diffusion and

diversity. Journal of European Public Policy, 8(6), 1013-1031.

Grabbe, H. (2002). European Union conditionality and the ―acquis communautaire‖. International

Political Science Review, 23(3), 249-268.

Grabbe, H. (2006). The conditionality at the heart of EU enlargement policy. Development &

Transition, Artikel 0001a. Geraadpleegd op 12/04/2011,

http://www.developmentandtransition.net/Article.35+M5c1dec90631.0.html

Green, A. (2002). Comparative Development of Post-communist Civil Societies. Europe-Asia Studies,

54(3), 455-471.

Greenwood, J. (2007). Organized civil society and democratic legitimacy in the European Union.

British Journal of Political Science, 37(2), 333-357.

Gross, P., & Tismaneanu, V. (2005). The End of Postcommunism in Romania. Journal of Democracy,

16(2), 146-162.

Gumkowska, M., Herbst, J., Szołajska, J. & Wygnanski, J. (2006). The challenge of solidarity.

CIVICUS Civil Society Index for Poland. CIVICUS Civil Society Index Report for Poland.

[Elektronische versie] Warsaw: Klon Jawor & CIVICUS-World Alliance for Citizen

Participation.

Heinrich, F. (2005). Studying civil society across the world: Exploring the Thorny issues of

conceptualization and measurement. Journal of Civil Society, 1(3), 211-228.

Howard, M. (2002). The weakness of postcommunist civil society. Journal of Democracy, 13,1, 157-

169.

91

Kaldor, M. & Vejvoda, I. (1997). Democratization in Central and East European Countries.

International Affairs, 73(1), 59-82.

Ketola, M. (2011). Europeanisation and civil society: the early impact of EU pre-accession policies

on Turkish NGOs. PhD thesis, London School of Economics and Political Science.

Geraadpleegd op 13/04/2011, http://etheses.lse.ac.uk/87/

Kligman, G. (1990). Reclaiming the public: a reflection on creating civil society in Romania. East

European Politics and Societies, 4(3), 393-438.

Kocka, J. (2004). Civil society from a historical perspective. European Review, 12(1), 65-79

Kohler-Koch & Hüller, T. (2008). Assessing the Democratic Value of Civil Society Engagement in

the European Union [Elektronische versie]. In: Kohler-Koch, B. De Bièvre, D. & Maloney,

W. (Eds.), Opening EU-Governance to Civil Society. Gains and challenges (pp.145-182).

Mannheim: CONNEX -Network of Excellence.

Kohler-Koch, B. (2010). Civil society and EU democracy: ‗astroturf‘ representation? Journal of

Europan Public Policy, 17(1), 100-116.

Kopecky, P. & Mudde, C. (2003). Uncivil Society? Contentious Politics in Post-Communist Europe.

London: Routledge.

Krzysztof Jasiewicz. (2011). Poland National Report [Elektronische versie]. FreedomHouse: Nations

in Transit. The authoritarian dead end in the former Soviet Union, 413-432.

Kuti, É. (2006). Arm‘s length funding for civil society. Lessons from the first year of the National

Civil Fund in Hungary. Public Management Review, 8(2), 351-365.

Kutter, A. & Trappmann, V. (2010). Civil society in Central and Eastern Europe: the ambivalent

legacy of accession. Acta Politica, 45, 41-69.

Ladrech, R. (1994). Europeanization of Domestic Politics and Institutions: The Case of France.

Journal of Common Market Studies, 32(1), 69-88.

Ladrech, R. (2010). Interest Groups and Social Movements. In: R. Ladrech (Ed.). Europeanization and

national politics (pp. 146-164). Manchester: Palgrave McMillan.

92

Lane, D. (2010). Civil society in the old and new member states. European Societies, 12(3), 293-315.

Lee, J. (2006). Comparing NGO influence in the EU and the U.S. Genève: CASIN.

Lehmann, W. & Bosche, L. (2003). Lobbying in the European Union. Current rules and practices.

Luxemburg: Europees Parlement.

Lippert, B. & Umbach, G. (2005). The Pressure of Europeanisation. From post-communist state

administrations to normal players in the EU system. Baden-Baden: Nomos.

Mungiu-Pippidi, A. (2004). Romania National Report . [Elektronische versie]. Freedomhouse:

Nations in Transit. The authoritarian dead end in the former Soviet Union, 1-15.

Mutler, A. (19/07/2011). Romanians protest Transylvanian gold mine. Dozens of Romanians protest

Transylvanian gold mine, say it will pollute, spoil heritage. Associated Press. Geraadpleegd

op 16/07/2011, http://finance.yahoo.com/news/Romanians-protest-apf-

3049855721.html?x=0&.v=1

Negulescu, R. (2005). Shoes for Shoemakers: NGO Resource Centers in Romania. In: K.E. Koncz

(Ed.). NGO Sustainability in Central Europe: Helping Civil Society Survive (pp. 7-80).

Budapest: Local Government and Public Service Reform Initiative & Soros Open Society

Institute.

Nelson, D. (1996). Civil society endangered. Social Research, 63,2, 345-368.

Noutcheva, G. (2006). Bulgaria and Romania‘s Accession to the EU: Postponement, Safeguards and

the Rule of Law. CEPS Policy Brief, 102,1-6.

O‘Gara, R., Mollo, M, Wagner, J.M., Popovic, N., Lador, Y., Osofsky, H. et al. (2007). Environmental

Rights Report 2007. Human rights and the environent [Elektronische versie]. Oakland:

Eathjustice.

Olearius, A. (2006). Zwischen Empowerment und Instrumentalisierung: Nichtstaatliche Akteure der

Umweltpolitik während des Beitrittprozesses. In: A. Kutter & V. Trappmann (Eds.). Das Erbe

des Beitritts: Europäisierung in Mittel- und Osteuropa (pp. 339-358). Baden-Baden: Nomos.

93

Pacześniak, A. (2009). The influence of the EU on the NGO sector in Poland - a benefit or an

obstacle? In: S. Devaux & I. Sudbery (Eds.). Europeanisation: Social Actors and the Transfer

of Models in EU-27 (pp. 163-181). Prague: CEFRES.

Paley, J. (2002). Toward an anthropology of democracy. Annual Review of Anthropology, 31, 469-

496.

Parau C.E. & Bains, J.W. (2008). Europeanisation as empowerment of civil society: all smoke and

mirrors? In: Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (Eds.). Civil Society and Governance in

Europe. From National to International Linkages (pp. 109-126). Cheltenham: Edward Elgar

Publishing Limited.

Parau, C.E. (2009). Impaling Dracula: How EU Accession Empowered Civil Society in Romania.

West European Politics, 32(1), 119-141

Parau, C.E. (2010). East Side Story: How Transnational Coalitions Contested EU Conditionality.

Europe-Asia Studies, 62(9), 1527-1554

Penny, J. (1995). Phare Programme Support for NGOs. International Seminar "Status and Functioning

of Non-Governmental Organisations". Geraadpleegd op 15/05/2011,

http://old.estinst.ee/historic/einst/ngoseminar/index.htm

Pirvulescu, C. (2004). Romanian Civil Society. In: Colston, M.K. & Camp, K. (Eds.). Elections

Today. News from the world [Special issue] (p.9). IFES, 12(2).

Pralong, S. (2004). NGOs and the Development of Civil Society. In F. Carey (Ed.). Romania since

1989: Politics, Economics, and Society (pp. 229-246). US: Lexington Books.

Pridham, G. (2002). EU Enlargement and Consolidating Democracy in Post-Communist States.

Formality and Reality. Journal of Common Market Studies, 40,3, pp. 953-973.

Pridham, G. (2006a). Between rhetoric and action: reflections on Romania‘s European Union

accession and political conditionality – the views from Brussels and Bucharest. Romanian

Journal of European Affairs, 6(3), 5-24.

Pridham, G. (2006b). European Union accession dynamics and democratization in Central and Eastern

Europe: past and future perspectives. Government and Opposition. 41(3), 373-400.

94

Pridham, G. (2007). Romania and EU membership in comparative perspective: a post-accession

compliance problem? – The case of political conditionality. Perspectives on European

Politics and Society, 8(2), 168-188.

Prizel, I. (1999). The First Decade after the Collapse of Communism: Why Did Some Nations Succeed

in their Political and Economic Transformations While Others Failed? SAIS Review, 19, 1-15.

Purdue, D. (2007). Civil Societies and Social Movements. Potentials and problems. New York:

Routledge.

Radaelli, C.M. (2004). Europeanisation: Problem or solution? European Integration Online Papers

(EIoP), 8(16), Geraadpleegd op 17/02/2011, http://eiop.or.at/eiop/texte/2004-016a.htm

Raik, K. (2006a). Promoting Democracy through Civil Society: How to Step up the EU‘s Policy

towards the Eastern Neighbourhood. Centre for European Policy Studies, 237, 1-34

Raik, K. (2006b). The Ambivalent Impact of Accession on Civil Society: The Case of Estonia. In: A.

Kutter & V. Trappmann (Eds.). Das Erbe des Beitritts: Europäisierung in Mittel- und

Osteuropa (pp. 317-338) . Baden-Baden: Nomos.

Rau, Z. (1987). Some Thoughts on Civil Society in Eastern Europe and the Lockean Contractarian

Approach. Political Studies, 573-592.

Regulska, J. (1998). Building Local Democracy: The Role of Western Assistance in Poland.

International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations, 9(1), 39-57.

Romania Ministry of Foreign Affairs. (03/04/2011). Romanian-Polish consultations at State Secretary

level. Geraadpleegd op 87/07/2011, http://www.mae.ro/en/node/7704

Rupnik, J. (1999). The Postcommunist Divide. Journal of Democracy, 10(1), 57-62

Sadurski, W. (2004). Accession‘s democracy dividend: the impact of the EU enlargement upon

democracy in the new member states of Central and Easter Europe. European Law Journal,

10(4), 371-401.

95

Sardamov, I. (2005). ‗Civil Society‘ and the Limits of Democratic Assistance. Government and

Opposition, 379-402.

Sasse, G. (2008). The ENP Process and the EU‘s Eastern Neighbours: ‗Conditionality-lite‘,

Socialisiation and ‗Procedural Entrapment‘ [Elektronische versie]. Global Europe Papers

2008/9, 1-25

Schimmelfennig, F., & Sedelmeier, U. (2004) Governance by conditionality: EU rule transfer to the

candidate countries of Central and Eastern Europe. Journal of European Public Policy, 11(4),

661-679.

Schimmelfenning, F. & Sedelmeier, U. (2007). Candidate Countries and Conditionality. In: Graziano,

P. & Vink, M.P. (Eds.). Europeanization. New research agendas. (pp. 88-101). New York:

Palgrave Macmillan.

Schimmelfenning, F. (2008). EU political accession conditionality after the 2004 enlargement:

consistency and effectiveness. Journal of European Public Policy, 15(6), 918-937

Schmidt, V.A. (2005). Democracy in Europe: the impact of European integration. Perspective on

Politics, 3(4), 761-779.

Schrijvers, A. & De Ridder, E. (2011). European Union accession policy. In: J.-U. Wunderlich & D.J.

Bailey (Eds.). The European union and global governance : a handbook (pp. 166-176).

London: Routledge.

Schroff-Mehta, P. (2008). Romania Civil Society Strengthening Program. Final report for cooperative

agreement. Geraadpleegd op 16/04/2011, http://pdf.usaid.gov/pdf_docs/PDACL190.pdf

Sissenich, B. (2010). Weak states, weak societies: Europe‘s east-west gap. Acta Politica, 45(1/2), 11-

40.

Sloat, A. (2005). The Rebirth of Civil Society. The Growth of Women‘s NGOs in Central and Eastern

Europe. Journal of Women's Studies 12(4), 437-452

Slodczyk, K. (21/11/2008). Rospuda Valley: a victory for active citizenship. European sustainable

cities network. Geraadpleegd op 15/06/2011, http://www.e-polis.info/drupal6/node/61

96

Smismans, S. (2003). European civil society: shaped by discourses and institutional interests.

European Law Journal, 9(4), 482-504.

Steel, B.S., Henderson, S. & Warner, R.L. (2007). NGOs and the development of civil society in

Bulgaria and the USA. A comparative analysis. Innovation: The European Journal of Social

Science Research, 20(1), 35-52.

Stefan, L. & Ionita, S. (2011). Romania National Report . [Elektronische versie]. Freedomhouse:

Nations in Transit. The authoritarian dead end in the former Soviet Union, 433-454.

Steunenberg, B. & Dimitrova, A. (2008). Compliance in the EU enlargement process: The limits of

conditionality. European Integration Online Papers, 11 (5), 1-18, Geraadpleegd op

10/02/2011, http://eiop.or.at/eiop/index.php/eiop/article/view/2007_005a/53

Sudbery, I. (2007). Europeanisation models: effective tools for the analysis of multi-dimensional

change in enlarged Europe? [Elektronische versie]. EU-CONSENT.

Sudberry, I. (2010). The European Union as political resource: NGOs as change agents? Acta Politica,

45, 136-157.

Taylor, S. (06/06/2011). Commission held to account. European Voice. Geraadpleegd op 15/06/2011,

http://www.europeanvoice.com/article/imported/commission-held-to-account/71364.aspx

Teodorescu, E. (22/10/10). Romanian Environmental Groups Wage War Against the State. Th!nk

Post. Geraadpleegd op 02/05/2011,

http://climatechange.thinkaboutit.eu/think4/post/romanian_environmental_groups_wage_war_

against_the_state.

The Trust for Civil Society in Central & Eastern Europe (CEE Trust). (2009). Civil Society Forum

Publication, 1-316. Geraadpleegd op 08/05/2011,

http://csf.ceetrust.org/media/upload/Civil_Society_Forum_Publication_.pdf

Tismaneanu, V. (2010). Citizenship restored. Journal of Democracy, 21(1), 128-135

Trauner, F. (2009). Post-accession compliance with EU law in Bulgaria and Romania: a comparative

perspective. European Integration online Papers (EIoP), 13(21), 1-18. Geraadpleegd op

11/03/2011, http://eiop.or.at/eiop/index.php/eiop/article/view/2009_021a/135

97

Uitvoerend Agentschap voor Onderwijs, Audiovisuele Media en Cultuur (EACEA). (2011).

Programma „Europa voor de burger‟ 2007-2013 Programmagids. 1-78. Geraadpleegd op

07/07/2011,

http://eacea.ec.europa.eu/citizenship/programme/documents/2011/programme_guide_nl.pdf

U.S. Department of State. (n.d.). Fall of Communism, Artikel 0001a. Geraadpleegd op 11/03/2011,

http://future.state.gov/when/timeline/1969_detente/fall_of_communism.html

Ungureanu, C., Florea, I. & Negru, G. (2010). The role of NGOs in European governance. The Annals

of The "Ştefan cel Mare" University of Suceava. Fascicle of The Faculty of Economics and

Public Administration, 10(2), 284-289. Geraadpleegd op 16/05/2011, van

http://www.seap.usv.ro/annals/ojs/index.php/annals/article/viewFile/313/321

Van der Meer, T., Te Grotenhuis, M., & Scheepers, P.L.H. (2009). Three types of voluntary

associations in comparative perspective: the importance of studying associational involvement

through a typology of associations in 21 European countries. Journal of Civil Society, 6(3),

227-241.

Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (2008). Introduction: from bottom-up and top-down towards multi-

level governance in Europe. In: J.W. Van Deth & W.A. Maloney (Eds.). Civil Society and

Governance in Europe. From National to International Linkages (pp.3-18). Cheltenham:

Edward Elgar Publishing Limited.

van Deth, J.W. (2008). European Civil Society: The Empirical Reality in the Multi-Level System of

the EU. [Elektronische versie]. In: B. Kohler-Koch, D. De Bièvre, & W. Maloney (Eds.).

Opening EU-Governance to Civil Society. Gains and Challenges (pp.325-348 ). Mannheim:

CONNEX-Network of Excellence.

Vink, P. M. & Graziano, P. (2007). Challenges of a New Research Agenda. In: Graziano, P. & Vink,

M.P. (Eds.). Europeanization. New research agendas. (pp. 3-20). New York: Palgrave

Macmillan.

Vos, H. (2008). De impact van de Europese Unie: beleidsterreinen, strijdpunten en uitdagingen.

Leuven:Acco.

Walzer, M. (1998). The concept of civil society. In: M. Walzer (Ed.). Towards a global civil society.

(pp.7-27). Oxford: Berghahn Books.

98

Warleigh, A. (2001). ‗Europeanizing‘ Civil Society: NGOs as agents of political socialization. Journal

of Common Market Studies, 39(4), 619-639.

Weigle, M.A & Butterfield, J. (1992). Civil Society in Reforming Communist Regimes: The Logic of

Emergence. Comparative Politics, 25(1), 1-23.

Wysong, T. L. (05/03/2005). The Missing Ingredients: Civil Society and Political Pluralism in Post-

Communist Romania. Paper presented at the annual meeting of the International Studies

Association, Hilton Hawaiian Village, Honolulu, Hawaii Online, Geraadpleegd op

05/04/2011, http://www.allacademic.com/meta/p71968_index.html

Zielonka, J. (2006). Europe as Empire. The Nature of the Enlarged European Union. Oxford:

University Press.

Zielonka, J. (2007). The Quality of Democracy after Joining the European Union. East European

Politics and Societies, 21(1), 162-180.