De Boomklever Juni 2013

52
Tijdschrift van de Natuurstudiegroep Dijleland I Jaargang 41 - Juni 2013 111

description

 

Transcript of De Boomklever Juni 2013

Page 1: De Boomklever Juni 2013

Tijdschrift van de

Natuurstudiegroep Dijleland

I

Jaargang 41 - Juni 2013

111

Page 2: De Boomklever Juni 2013

Regionale werkgroep van Natuurpunt Studie vzw n atu u rp u nt Slvdi<

Bestuur

• Kris Van Scharen (voorzitter/penningmeester), Korbeekstraat 27,

3061 Leefdaal, 02-7672638

• Bruno Bergmans, Klaverstraat 44, 8000 Brugge, 0498-760722

• Bart Creemers, Aarschotsesteenweg 420, 3012 Wilsele,

0496-893106

• Kelle Moreau, Korenbloemlaan 5, 3052 Blanden, 0486-125877

• Pieter Moysons, Engerstraat 144, 3071 Erps-Kwerps,

0499/28.82.89

• Hans Roosen, Abstraat 101, 3090 Overijse, 02-6879518

• Roel Uyttenbroeck, Langeveld 76, 3220 Holsbeek, 0495-628863

• Gert Vanautgaerden, Tulpenlaan 7, 3052 Blanden, 0477426868

• Koen Vandenberghe, Blijde Inkomststraat 85/5, 3000 Leuven,

0485162619

• Thomas Vandenberghe, Heilige-Geeststraat 6 bus 2, 3000 Leuven,

0474/40.96.09

• André Verboven, Groeneweg 60, 3001 Heverlee, 016-238184

Werkgroep vogels

• Algemeen coördinator: Kelle Moreau ([email protected])

• Watervogeltellingen, Luc Hendrickx( luchendrickx2003@yahoo.

com)

• Trektellingen: Frederik Fluyt ([email protected])

• Bijzondere Broedvogels: Pieter Moysons (pieter_moysons@

hotmail.com)

Werkgroep zoogdieren

• Archivering waarnemingen: Kelle Moreau

([email protected])

• Vleermuizen: Hans Roosen ([email protected])

• Hamster: Kris Van Scharen ([email protected])

Werkgroep bijen

• Archivering en rapportering waarnemingen: Koen Vandenberghe ([email protected])

Werkgroep planten en webmaster

• Themaverantwoordelijke: Thomas Vandenberghe ([email protected])

Website: www.natuurstudiegroepdijleland.be

Regiopagina: dijleland.waarnemingen.be

Rondzend lijst Dijleland: Stuur een blanco e-mail naar:

[email protected]

Page 3: De Boomklever Juni 2013

'i.� _

Edito . �-"- .

Natuur in de stad, meer verscheiden dan gedacht

Voor veel mensen gaan natuur en stad niet samen. Voor natuur moet je in het buitengebied zijn, in de Doode

Bemde of een ander natuurgebied. In de stad vind je in het beste geval wat duiven, wat merels en wat

(bastaard)eenden of ganzen op een stadsvijver. Het stadsgroen, dat is toch allemaal aangeplant, met exotisch

ogende tulpen, viooltjes of Petunia's .... 't is wel kleurig, maar waarde heeft het alleen als je het in een vaas

kon zetten. Dat was het dan ongeveer. Tientallen jaren lang was dat het beeld dat bij veel biologen en andere

in de natuur geïnteresseerden domineerde. Deels was dit ingegeven door de opleiding, maar ook de

documentaires op TV over prachtige natuurgebieden deden er geen goed aan. Nochtans is dat ooit anders

geweest. In de beginjaren van de natuurbescherming, begin 20ste eeuw - zo noemde het natuurbehoud

dan - was er duidelijk meer aandacht voor de natuur in de stad. De naam van de oudste natuurvereniging

in V laanderen wijst in die richting: 'vereeniging voor Natuur- en Stedenschoon' (1910). Daarna is die inte­

resse geleidelijk aan weggeëbd. Maar nu, sinds een decennium is de aandacht er terug. Voor mij is het niet

duidelijk hoe dit komt, maar de tanende natuur in ons bijna volgebouwde buitengebied is er wellicht niet

vreemd aan. Het voorliggende nummer van De Boomklever is een duidelijke getuige van die groeiende

interesse en het verrassende is, dat er in de stad ook nog iets te beleven valt, zelf vanop een terrasje (met

pint in de hand) of 's ochtends vroeg voor dag en dauw om te luisteren naar de typische vogelgeluiden van

elke stad; ik denk dan spontaan aan Zwarte roodstaart of de Gierzwaluw. Met de komst van het Harmonisch

Park- en Groenbeheer (HPG) bieden er zich in parken ook opnieuw meer mogelijkheden aan voor de natuur.

Daar waar in het voorgaande natuur dikwijls kortstondig aanwezig is of min of meer gebonden aan kleine

relicten van natuur of oude groenelementen, dienen er zich ook nieuwe nieuwe vormen van 'natuur' aan.

Extensieve groendaken zijn zo'n voorbeeld. Een beperkt aantal plantensoorten worden er eerst aange­

bracht (vaak vetkruiden), maar daarnaast verschijnen ook spontaan soorten op dergelijke groendaken. Een

pilootstudie aan de KU Leuven bracht aan het licht dat zo'n 70% van de plantensoorten op extensieve

groendaken er niet aangebracht zijn, maar zich spontaan hebben gevestigd.

Eigenlijk is natuur overal, ook in de steden. Je hoeft maar in de voegen tussen de straatstenen of (oude)

muren, boomspiegels, ... te kijken, overal valt er wel wat te beleven. Soms valt die natuur niet op (mis­

schien gelukkig maar), maar ze is er wel (ik denk dan vooral aan ongewervelden). De stad bruist van het

leven, zou je met enige overdrijving kunnen zeggen. Voor wetenschappers wordt ook duidelijk dat

die biodiversiteit, of ze nu is aangebracht of zich spontaan heeft gevestigd, belangrijk is voor de mens.

Natuur en groen hebben een positieve invloed op onze gezondheid, het zet ons aan tot activiteit, het

houdt het water vast, het kan mooi zijn om naar te kijken, ... Het bewijst misschien nog maar eens dat de

mens niet goed kan zonder die natuur. Mochten bouwpromotoren dat nu ook maar eens beseffen.

Martin Hermy

Professor Martin Hermy is hoogleraar aan de K.U. Leuven (Afdeling Bos, Natuur en Landschap) en specialiseert zich in natuur- en groenbeheer: zijn werk krijgt veel internationale weerklank en zorgde ook voor een professionalisering van natuur- en groenbeheer in Vlaanderen. De geschikte persoon om dit speciale themanummer over natuurstudie in de stad in te Leiden dus! De redactie wenst u veel leesplezier op deze ontdekkingsreis in Leuven.

Gert Vanautgaerden & Roel Uyttenbroeck

De Boomklever - juni 201 3 49

Page 4: De Boomklever Juni 2013

Provinciedomein Kessel-Lo,

verrassende stadsnatuur

Inleiding: Op nog geen kilometer van Leuven-centrum, vrijwel volledig omgeven door bebouwing en wegen, ligt een

stukje open ruimte dat mensen met uiteenlopende interesses blijft verbazen, niet in het minst op het vlak

van de aanwezige biodiversiteit. De afgelopen jaren leverde het Provinciedomein Kessel-Lo opvallende

waarnemingen op, in heel diverse taxonomische groepen. Vogelnestje, Duifkruid, Rossige schaatsenrijder,

Woudaapje, ... zijn daarvan goede voorbeelden die tot de verbeelding spreken. Gaat de natuurkwaliteit

erop vooruit dankzij een aangepast beheer, of is de waarnemingsintensiteit toegenomen, en zo ja, is daar

een verklaring voor? In dit artikel tracht ik daar alvast een antwoord op te geven.

H i tori che kaarten, waaronder Ferraris, leren on dat vrijwel de gehele zone in het verleden bestond uit vochtige hooilanden en moerassen. Het overvloedige kwelwater en de lage ligging hielden bebouwing eeuwenlang tegen en zorgden in zekere zin voor de nodige bescherming. In de loop van de jaren '30, met de aanleg van vis­' roei- en zwemvijvers, evolueerde het gebied naar de huidige vorm.Ondanks de ingrijpende veranderingen tijdens de aanleg van dergelijke recreatieve infrastructuur, ook na de aankoop door de Provincie Brabant, heeft het Provinciedomein Kes el-Lo een open karakter behouden;

wie de biologische waarderingskaart ( zie figuur 1 )

aandachtig bestudeert, kan alleen maar vaststellen dat er nog heel wat zeer waardevolle fragmenten bewaard zijn gebleven. Zo kan men er tegenwoordig meer dan 20 verschillende vegetatietypes onderscheiden, waarvan minstens 9 bostypes. De oppervlakte is echter meestal te klein om grotere dieren een geschikt leefgebied te verschaffen, maar voor planten en invertebraten volstaat dit veelal wel. De verscheidenheid aan biotopen met een hoge ecologische waarde is opvallend, gezien de relatief beperkte oppervlakte van het domein.

"Het parkbeheerplan en biologische waarderi11gskaart voor het Provinciaal domein Kessel-Lo: groen ingekleurde gebieden zijn biologiscJ1 waardevol tot zeer waardevol."

50 De Boomklever - juni 2013--

Page 5: De Boomklever Juni 2013

Invloed van het Ecocentrum: Vanuit het Ecocentrum is er in meer of mindere mate altijd geijverd om de natuur te behouden of te bevorderen: een logische keuze, aangezien wilde dieren en planten vanuit het standpunt van natuureducatie wenselijke didactische hulpmiddelen zijn. Het gaat dan niet zozeer om zeldzaamheden zoals Moerassprinkhaan of Moerasstreepzaad, maar om meer opvallende verschijningen, waarvan de Rode eekhoorn, Tijgerspin of IJsvogel goede voorbeelden zijn.95 % van de bezoekers voor het Ecocentrum, zo'n 5500 per jaar, zijn immers scholieren, voornamelijk uit het basisonderwijs. Zij komen in kJasgroepen, en kunnen kiezen uit zo'n 14 natuur- en milieueducatieve projecten. Gedurende dergelijke workshops, die meestal slechts anderhalf uur duren, trachten we activiteiten te organiseren die in een schoolcontext niet zo vanzelfsprekend zijn. Op zoek gaan naar dierensporen van Vos, Steenmarter of zelfs Ree in de maagdelijke sneeuw van het weinig betreden Lovenarenbroek is altijd een vol treffer bij kinderen, en levert verrassende reacties op. Macroinvertebraten scheppen in een poel en deze onderzoeken onder een binoculair, is voor elke leeftijdsgroep een openbaring en in zuiver water een geweldig voorbeeld van, en kennismaking met, het wonder van de biodiversiteit. Daar komen ook een tiental groepen van het 4de jaar secundair op af. Met die doelgroep kan je de basisbeginselen van het determineren en de taxonomie behandelen, maar verder dan de orde of familie bepalen komt men zelden. Het is dan aan de begeleider om er snel ongewone schepsels uit te pikken en die even in de kijker te zetten, letterlijk dan, want met een kleine camera kunnen we zo Staafwantsen, Waterschorpioenen of de zeldzame Waterspin op een groot scherm projecteren. Het effect van zo'n kortstondige activiteit mag niet overdreven worden. Maar voor heel wat leerlingen is, dit spijtig genoeg, de enige openlucht natuurervaring die ze binnen een schoolcontext, en soms zelfs ook daarbuiten, meemaken! We kunnen alleen maar hopen dat diegenen die reeds gebeten zijn door de natuur zo de weg naar natuurstudie sneller zullen vinden.

Vrijwilligers Op dit ogenblik is er maar één vaste medewerker in het Ecocentrum die dergelijke activiteiten moet uitwerken en begeleiden. Om aan de toenemende vraag vanuit het onderwijs te kunnen voldoen, wordt er een ploeg van vrijwillige natuurgidsen ingeschakeld.

[liem�":-natuur(studie) in de stad

We trachten deze onmisbare inzet van die men en te belonen door o.a. geregeld gratis professione­le vormingsmomenten aan te bieden. Specialisten van Natuurpunt Educatie zijn in het verleden reeds tekst en uitleg komen geven over soortgroepen zo­als nachtvlinders, sprinkhanen, spinnen, padden­stoelen, enz ... Tijdens zo'n bijscholing voorzien we ook steeds een korte buitenexcursie: zo maken we kennis met de specifieke plaatselijke biodiversiteit. Het is een soort van vluchtige inventarisatie, die af en toe wel leuke soorten oplevert; de aanwezigheid van vakmensen met kennis van minder gebruikelij­ke soortgroepen komt dan goed van pas. Stinkfran­jehoed, Marmeruil en Schaaruil werden gedurende een dergelijke activiteit vastgesteld. Maar eigenlijk hopen we dat de vrijwillige medewerkers ( figuur­lijk ) gebeten worden door een specifieke soort­groep, er zich in verdiepen en zo waardevolle in­formatie verzamelen voor het Provinciedomein. Die gegevens kunnen dan concreet omgezet worden in gepaste beheermaatregelen. (figuur 2 - nachtvlinderonderzoek)

Ook voor de doorsnee bezoekers trachten we natuur­belevingsmomenten en informatie aan te bieden. Op regelmatige tijdstippen zijn er excursies in het Love­narenbroek en omgeving. We organiseren infoavon­den en werkdagen natuurbeheer. Met behulp van af­fiches aan de zes drukste toegangspoorten, brengen we nieuws over bijzondere waarnemingen, ziektes en plagen, beheermaatregelen, enz ...

De impact van dit alles mag niet onderschat worden. Het exacte aantal is niet gekend, maar in het Provin­ciedomein van Kessel-Lo komen jaarlijks minstens 250.000 bezoekers, waarvan vele anders zelden of nooit met 'natuur' in contact komen. Soms gebeuren er zaken die we zelf niet volledig in de hand hebben maar die mooi zijn meegenomen. De aanwezigheid van een paar Pestvogels nabij de evenementen weide afgelopen december is daar een goed voorbeeld van. Deze zeldzame gasten uit de taiga lokten heel wat ervaren vogelkijker met telescopen en telelenzen. Toevallige voorbijgangers die binnenkwamen langs de ingang Domeinstraat konden er niet naast kijken. De ornithologen stelden maar al te graag even hun materiaal ter beschikking en gaven de nodige toe­lichting; voor de bezoekers was het een unieke gele­genheid om kennis te maken met dergelijke tamme juweeltjes uit het dierenrijk. Zo'n gebeurteni en willen we alvast bevorderen.

De Boomklever - juni 2013 5 1

Page 6: De Boomklever Juni 2013

. '

Thema: natuur(studie) 'in.;äe staä ·.·, !

,-f:�� ...

Als beheerders willen we immers aan iedereen dui­delijk maken dat bijzondere dieren en planten niet enkel in bossen, natuurgebieden en verre landen voorkomen. Het is perfect mogelijk om recreatie- en sportvoorzieningen te verweven met waardevolle natuur, mits er voldoende kennis en respect is voor de aanwezige natuurwaarden en mits een aange­past beheer om deze te behouden of te versterken.

Beheer: Verbazend misschien, maar tot ca. 2006 bestond er geen echt beheerplan voor het Provinciedomein Kessel-Lo. Met de komst van Oswald Debelder, een nieuwe domeinbeheerder, kwam daar verande­ring in. Er werd al snel beslist om een masterplan voor de volgende 25 jaar te laten opstellen dat de principes van Harmonisch Park- en Groenbeheer zou volgen. Dit is een soort leidraad voor parken en gelijkaardige groendomeinen, die werd uitge­werkt door het Agentschap voor Natuur en Bos. Ook atuurpunt vzw heeft jarenlang geijverd voor

5 2 De Boomklever - juni 201 3

figuur 2 - nachtvlinderonderzoek - Sven Goethals

een ecologisch beheer in de meest waardevolle zones en kreeg het Lovenarenbroek dankzij dit lobbywerk in concessie. Het HPG-plan voor Kessel-Lo bestaat uit een hele reeks maatregelen, zoals aangepaste maairegimes en per vegetatietype, omvormingsprocessen om te evolueren naar een meer natuurlijke waardevolle plantengroei, tot zelfs hele herinrichtingsplannen die nog verder uitgewerkt dienen te worden of reeds op­gestart zijn.De overgang van een traditioneel parkbe­heer naar een meer natuurvriendelijke onderhouds­wijze is echter geen evident proces. Eerst en vooral moeten de mensen die dit onderhoudswerk uitvoe­ren overtuigd raken. Voor diegenen die jaren ontwa­terd, gesproeid en gazon gemaaid hebben is zoiets een ware 'aardverschuiving'. Omscholing en mooie voorbeelden van elders aanhalen kunnen daarbij helpen, maar het is een utopie te denken dat iedereen vrijwillig bereid is mee te evolueren in dit verhaal. In de toekomst hopen we dan ook nieuwe werknemers aan te trekken, met een andere kijk op groenbeheer.

Page 7: De Boomklever Juni 2013

Aangepast materiaal Ook het machinepark dient aangepast te worden en dat kost tijd en geld. Klepel maaiers en mulchers zijn nu eenmaal niet geschikt om te evolueren naar een soortenrijk voedselarm grasland omdat het maai­sel versnipperd blijft liggen.Aanvankelijk werd er voor sommige werken een beroep gedaan op land­bouwer , maar al snel bleken die machines te log en te zwaar voor de natte kleinschalige terreinen. Recent werd er daarom een kleinere lichte tractor met gra banden aangekocht. Een schijvenmaaier en hooikeerder zijn op komst. De eerste resultaten van een extensief maaibeheer zijn reeds zichtbaar. Het is opvallend hoeveel soorten jarenlang als 'rozet' wis­ten te overleven tu sen het korte gra en hoe ze nu de kan krijgen letterlijk hun kop op te steken en in bloei te komen. Pinksterbloem, Scherpe boterbloem, Slanke sleutelbloem, Echte koekoeksbloem en vele andere bloeiplanten zijn opnieuw een gewone ver­schijning geworden in het Provinciedomein. Maar nu er ook soorten als Reukgra en Grote ratelaar opduiken, zijn de verwachtingen hoog gespannen.

Moeilijke keuzes

Dood hout Niet alle beheerkeuzes zijn evident en bevorderlijk voor de biodiversiteit. Vanwege de toenemende aandacht voor veiligheid moeten risicobomen beter opgevolgd worden. Dood hout en zelfs gehele zieke of onstabiele bomen langs paden en wegen worden stelselmatig verwijderd. We beseffen maar al te goed dat de vele soorten in ecten, zwammen, vogels, enz ... , die afhankelijk zijn van dood hout, hieron­der lijden aangezien hun voedselbron of nestplaats wordt ontnomen. Om dat wat te compenseren, mogen stronken -meer dan vroeger- blijven staan, liggen er hier en daar volledige stammen weg te rotten, en behouden we dode bomen op stam waar ze geen gevaar voor bezoekers vormen. Zones met beperkte toegang, zoals het Lovenarenbroek, zijn daar uitgelezen plekjes voor. Op termijn wensen we het bosareaal ook wat uit te breiden en een aantal weinig gebruikte wegen gewoon weg te werken. Men kan alleen maar hopen dat de typische fauna en flora daarvan zal profiteren. De Rode kelkzwam, een 'koestersoort' van het Provinciedomein, werd nog niet waargenomen. Het is wel een haalbare soort waar we naartoe kunnen werken; bovendien zullen vele andere organismen daar mee van profi­teren. Om het gebrek aan oude holle bomen op te vangen, werden er verder heel wat nestkasten op­gehangen, waaronder een aantal grote zomerverblij­ven voor kolonievormende vleermuizen.

--

ifnema: iiatf!ur(studie) in de stad

Afsluiten voor het publiek De meest waardevolle stukken natuur moet men ge­deeltelijk durven afsluiten voor het publiek. We kun­nen opnieuw het voorbeeld van het Lovenarenbroek aanhalen. Dit zorgt echter regelmatig voor negatie­ve reacties bij sommige bezoekers, niet in het minst bij natuurliefhebbers zelf. Vreemd eigenlijk, aange­zien niemand zich vragen stelt als een dierenweide, werkloods of specifiek sportterrein wordt afgesloten. In het geval van het re ervaat Lovenarenbroek is dit echter een zeer bewuste keuze. Eer t en vooral is het terrein niet ongevaarlijk: wie per ongeluk in een venige gracht terechtkomt, kan diep wegzakken en in de problemen komen. Het broek vormt op druk­ke dagen verder een belangrijk toevluchtsoord voor schuwe dieren zoal de IJsvogel, Eekhoorn of Water­ral; we voorkomen dat kwet bare moerasplanten als Dotterbloem (en op termijn hopelijk enkele orchidee­ensoorten) worden uitgestoken en meegenomen. Op zo'n locatie is het mogelijk om dode bomen op stam te laten staan en de kans te geven gewoon te vergaan, en een soort zoals de Kleine bonte specht blijkt daar voordeel uit te halen. Ondertussen is er ook gewerkt aan de uitbreiding en verbetering van dit biotoop buiten de reservaatzone. Kortom, wie een indruk wil krijgen van de kenmerkende moerasvegetatie kan dit stilaan ook elders in het domein doen. Rondom het gebied is verder een wandelroute uitgewerkt met stopplaatsen, 'kijkvensters' en infoborden nabij de belangrijkste biotopen. Volstaat dit niet, dan zijn er nog de begeleide excursies, werkdagen en open inventarisatiemomenten in het Lovenarenbroek zelf. Daar kan iedereen vrij aan deelnemen. Weloverwo­gen afgesloten stukjes bevorderen de kansen voor biodiversiteit en dat verhoogt de aantrekkelijkheid

van het hele Provinciedomein.

(figuur 3 -Vogelnestje - Provi11ciedomei11 Kessel-Lo 5-2012)

De Boomklever - juni 2013 5 3

Page 8: De Boomklever Juni 2013

Thema: natuur( studie). i�, :de sta'él

. ·" f:...

Impact herinrichting Wie onlang een bezoek heeft gebracht aan het Provinciedomein Kessel-Lo kan er niet naast kjj­ken: er wordt hard gewerkt, en dit heeft ingrijpen­de gevolgen. Veel van deze maatregelen passen echter binnen de geest van het parkbeheerplan en hebben tot doel de eenheid en herkenbaarheid van de ver chillende onderdelen te versterken. Het gebied i ooit ontstaan uit drie verscrullende privéterreinen en dat is tot op heden nog steeds zichtbaar. Op plaatsen waar kranen en andere graafmachine opduiken, worden er echter bio­topen beschadigd of ze gaan verloren. Men kan nu eenmaal geen ei klutsen zonder de schaal te breken. Maar bij elke zone die wordt aangepakt, zal worden onderzocht of er ook kansen voor na­tuurinrichting of herstel aanwezig zijn. Zoiets is natuurlijk altijd vatbaar voor discussie. Wat voor de ene niet ver genoeg gaat, zal een ander als te verregaand beschouwen. Het is een kwestie van de juiste evenwichten te vinden, zolang er maar

vooruitgang is op alle te vervullen functies.

figuur 3 -Vogelnestje - Provinciedomein Kessel-Lo 5-2012

Sve11 Goethals'

54 De Boomklever - juni 2013

Opportuniteiten Soms liggen de kansen voor natuurherstel voor het grijpen. Een beetje inzicht en terreinkennis volstaan. Enkele jaren geleden werd beslist om een paar Japanse vleugelnoten te verwijderen nabij een stukje drassig grasland met veel poten­tieel. Deze uitheemse bomen vormden overvloe­dige wortelopslag en dreigden de hele omgeving te overwoekeren. Er werd intensief gegraven om zoveel mogelijk wortels uit de bodem te halen en de kans op uitlopers te minimaliseren. Zo ontston­den er drie kleine, ondiepe 'kraters', die al snel volliepen met het aanwezige kwelwater. Dankzij een gepast maaibeheer zijn zo enkele waardevolle visvrije poelen ontstaan; ze blijken vandaag een grote aantrekkmgskracht op libellen uit te oefe­nen, waaronder de zeldzame Bruine korenbout. Eiafzetting werd nog niet vastgesteld; dit moet zeker opgevolgd worden. Enkele jaren geleden werd de onopvallende en zeldzame Graslathyrus bij toeval ontdekt op een erg verrassende locatie, namelijk middenin de drukke avontuurlijke speeltuin! Wat komt zo'n soort juist dáár zoeken? En ja hoor, na het raadple­gen van enkele naslagwerken blijken de groeiom­standigheden optimaal. Deze lathyrussoort houdt van zonnige, zuidelijk georiënteerde bermen en taluds, bestaande uit zandige klei of leem. De bo­dem moet regelmatig verstoord of plaatselijk om­gewoeld worden, om het zaad van deze eenjarige plant de kans te geven te ontkiemen. Aan al deze voorwaarden wordt op de groeiplaats voldaan. Voor de speelheuvels werd zandleem aangevoerd, gezien de beoogde stabiliteit, een gebruikelijk substraat. De voeten van spelende kjnderen, en het mes van de bosmaaier op dit oneffen terrein, doen de rest. Maar we blijven met één vraag zit­ten: kwam deze lathyrus met relatief zware zaden

er op eigen kracht?

Voorbeeldfunctie De aanleg van ondiepe poelen en wadi's, het plaatsen van takkenwallen en wilgenvlechtwerk, de aanplant van bloem- en bessenrijke inheemse hagen, het plaatsen van nestkasten voor vogels, bijen en vleermuizen, het uitzaaien van verwilde­ringsborders, de verscrullende maairegimes, en al de plannen die nog op stapel staan, zijn klassieke maatregelen ter bevordering van de biodiversiteit die gelukkig op steeds meer plaatsen worden toe­gepast. Maar wat het Provinciedomein Kessel-Lo vrij uniek maakt, is dat al deze initiatieven samen worden aangewend en op plekken die zich op wandelafstand van elkaar bevinden.

Page 9: De Boomklever Juni 2013

Voegen we daarbij de vlotte toegankelijkheid en het grote aantal bezoekers uit alle lagen van de bevolking, en het wordt duidelijk dat zoiets niet onopgemerkt blijft. De kansen voor educatie lig­gen dan ook voor het grijpen. We kunnen alleen maar hopen dat al dergelijke maatregelen mensen zullen inspireren: vele daar­van kunnen ook op kleine schaal in een tuin of an­dere groeneenheid toegepast worden. 8% van de landoppervlakte in Vlaanderen bestaat uit tuinen: dat is gevoelig meer dan het aandeel natuurge­bied! Veel eigenaars van een tuin wensen zich in te zetten voor de bescherming van wilde planten en dieren; ze weten meestal alleen niet goed hoe

daaraan te beginnen.

De toekomst:

Naast de eerder genoemde initiatieven die wer­den ondernomen om de natuur wat te ondersteu­nen, zijn er nog veel meer plannen en mogelijk­heden. Vooral in en rondom het water is er werk aan de winkel. In heel wat vijvers en grachten kan het visbestand hersteld of aangepast worden. Van een troebel brasem- snoekbaarswatertype zouden we graag evolueren naar een snoek- blankvoom­watertype. Dit is een veel soortenrijker ecosys­teem met meer macroinvertebraten, watervogels en waterplanten. Het Groot nimfkruid mag dan al massaal aanwezig zijn en een positief effect hebben op de helderheid en het zuurstofgehalte, gezonde wateren omvatten natuurlijk veel meer soorten. Experimenten met het wegvangen van karper en het uitzetten van snoek in de gracht rondom het Ecocentrum gaven alvast een indruk­wekkend resultaat. Daarnaast zijn er de vele oevers, samen honder­den meters lang. Heel wat kenmerkende planten zoals zeggesoorten, riet, Zwanenbloem, Adder­wortel, enz ... zijn reeds aanwezig, het is enkel een kwestie van ze de geschikte ruimte te geven. In de grote vijver zouden we een extra eiland willen creëren, maar dan met weinig of geen vegetatie. Dit kan alvast een pleisterplek vormen voor door­trekkende steltlopers of bijzondere waterinsec­ten. En ook het stukje schraal grasland, nog niet zo lang geleden het leefgebied van Hooibeestje, Greppelsprinkhaan en Kleine vuurvlinder, zou­den we graag gedeeltelijk herstellen. Kortom, er is nog genoeg om naar uit te kijken en van te dromen.Zolang het publiek en beleidsmakers dit verhaal van natuurherstel will�n volgen en onder­steunen, ziet de toekomst voor de natuur in het Provinciedomein er rooskleuriger uit.

Slot:

Thema: natuur( studie) in de stad 1···

Provinciedomeinen en gelijkaardige recreatiege­bieden kunnen wel degelijk ruimte bieden aan allerlei bijzondere inheemse planten en dieren. Mits een doordachte planning is het perfect mo­gelijk om natuur te verweven met sport- en ont­spanningsinfrastructuur, meer zelfs, er ont

. taan

kansen voor natuurbeleving en natuur tud1e en dat is een meerwaarde op zich. Beheerders, onder­houdsploegen, maar ook de bezoekers zelf moeten een klik maken en durven afstappen van het enge beeld van opgesnoeide bomen en kortgeschoren gazons. In een tijd waarin de biodiver iteit steeds verder afbrokkelt en de onschatbare waarde van de ecosysteemdiensten tot ons begint door te dringen, moeten we trachten alle open ruimte een groenere invulling te geven. Het Provinciedo­mein Kessel-Lo lokt jaarlijks vele tienduizenden bezoekers met zijn indrukwekkende speeltuinen, een ploeterbad en allerlei andere attracties. Laat ons hopen dat dit nog lang zo zal blijven. Maar het wil de aanwezige natuur ook versterken en in de kijker zetten. Zo kunnen we mensen inspireren en opnieuw dichter bij die natuur brengen, want inzicht en begrip vormen de basis van respect. Het aantal dier- en plantensoorten is ondanks het aangepaste beheer, en de groei van waardevolle ecotop n, ermoedelijk nog niet toegenomen. Dat vraagt meer tijd en geduld. Maar een aangepast groenbeheer lokt duidelijk meer natuurliefheb­bers, die op hun beurt meer bijzondere soorten re­gistreren; deze waarnemingen trekken vervolgens meer waarnemers aan.

We beogen een dergelijk versterkend effect en hopen zo het draagvlak voor het gevoerde beheer te verbreden.

Referenties:

Sven Goethals [email protected]

f.F. Van den Abeele, E. H11igens, L. Deschepper, 8. Opstaele. 2007. Parkbeheerplan Provinciedomein Kessel-Lo . Ontwerpbureau Fris i11 het Landschap drs. E.J. Weeda, R. Westra, CH. Westra, T. Westra. 1991.

Nederlandse Oecologische flora. KNNV Uitgeverij/ IV

De Boomklever - juni 2013 55

Page 10: De Boomklever Juni 2013

. . • . l"'lll'

Thema: natuur( studie) ·�n ffie . '•" '�

56 De Boomklever - juni 2013

Page 11: De Boomklever Juni 2013

Het Lovenaerenbroek is een natuurreservaat in het Provinciaal domein van Kessel-Lo,

vlak naast het ecocentrum. De naam van het reservaat verwijst naar het grote

moerasgebied, dat zich tot in de jaren '50 van vorige eeuw uitstrekte in de Dijlevallei

tussen Leuven en Wilsele. Het natuurreservaat vormt het laatste relict van dit voor­

malige moeras en kent nog steeds een bijzondere soortenrijkdom van moerasplanten.

Over de typische fauna is veel minder bekend. Daarom voerde Nobby Thys in 2012 een

gerichte inventarisatie van waterkevers uit. Dit artikel beschrijft de biotopen in het

reservaat en de belangrijkste vondsten van het onderzoek.

Beschrijving van het gebied

Het re ervaat heeft actueel een oppervlakte van circa 3 ha en bestaat hoofdzakelijk uit dotter­gra land en elzenbroekbos .. Daarnaast vinden we er ook natte ruigten met moera pirea en grote zeggevegetatie . Het re ervaat ligt in een laagge­legen kwelzone: het grondwater schommelt jaar­rond rond het maaiveld en is rijk aan kalk en ijzer. Dat weerspiegelt zich ook in het voorkomen van de zeldzame Paddenrus, een belangrijke indicator voor kalkrijk grondwater.

De graslanden bevinden zich ter hoogte van een voormalige waterkerskwekerij. Het eerste per­ceel wordt sinds 1997 als hooiland beheerd door Natuurpunt en is conform oude topografische kaarten altijd open nat grasland geweest. In de periode voor 1997 lag hier een waterkerskwekerij. De soort groeit nu nog altijd in het dichte netwerk van de grachtjes. Hoog twaarschijnlijk werd het gebied toen ook via maaibeheer onderhouden.

In de meeste jaren wordt er 2 maal gemaaid, een eerste keer rond eind juni, een tweede keer in het najaar. We letten er ook op dat lang de randen steeds enkele ruigtevegetaties ge paard blijven. Dit verhoogt de structuur voor fauna en creëert ook zone waar insecten kunnen overwinteren. Sinds 2008 zetten we ook in op het her tel van de grondwaterinvloed: hiervoor worden jaarlijks 1

of 2 grachtje ondiep geruimd om het regenwater versneld af te voeren zodat het gebufferde grond­water beter de wortelzone bereikt.

In 2008 werd circa 0.5 ha opgehoogde gron­den afgegraven tot op het origine! maaiveld en eveneen twee maal per jaar gemaaid. Sind dien i ook hier een dottergra land in ontwikkeling met soorten al paddenru , moera spirea, echte koekoeksbloem, moera rolklaver en moeras-ver­geet-mij-nietje. Daarnaa t werd centraal een grote poel uitgegraven: hier vinden we nu een goed ont­wikkelde waterplantenvegetatie met o.a. kran -wieren en vederblad. De oevers be, taan uit wat riet en lisdodde.

De Boomklever - juni 20 1 3 S 7

Page 12: De Boomklever Juni 2013

, '

Thema: natuur(studie) in ·�e sta'ä � \. '!Il

Grasland in het Lovenarenbroek Sven Goethals

Waterleven in het lovenarenbroek

Er is nog veel bijkomend onderzoek nodig naar de waterdieren in het Lovenarenbroek, maar de resultaten van een kort onderzoek zijn alvast veelbelovend. Het hooiland herbergt vele plantensoorten zoals moerasrolklaver en de daaraan gebonden snuitkever lschnopterapion modestum.

lschnopterapion modestum Nobby Thys

Agabus paludosus Kevin Scheers

Op vlak van waterroofkevers herbergt de gracht rond het ecocentrum de kwetsbare

Laccophilus hyalinus, een soort die vooral voorkomt in traagstromende delen van grotere stromende wateren met veel vegetatie. De kwetsbare Agabus paludosus komt vooral voor in kleinere zwak stromende (tijdelijke) wateren met veel vegetatie en werd gevonden in de greppels in het hooiland. De kwetsbare waterroofkever Graphoderus cinereus leeft in de oeverzone van de poel. Een topsoort die in de poel voorkomt is de watertreder Haliplus obliquus, een soort waarvan voor 1950 nog een 6-tal locaties gekend zijn in Vlaams-Brabant maar na 1950 nog slechts 1

vindplaats in West-Vlaanderen. De soort leeft in minstens 1 m diep schoon basenrijk water en de larven eten kranswieren. Naast deze watertreder komen er nog 5 andere soorten watertreders voor, waarvan de larven zich voeden met draadalgen en eentje met chironomideneieren. Daarmee komen 30

% van de Vlaamse watertreders voor in deze poel.

58 De Boomklever - juni 2013

Tussen de zeggepollen in het broekbos leeft

de momenteel niet bedreigde waterroofkever

Hydroporus incognitus die indicatief is voor de

aanwezigheid van kwel en een zwak veenminnend karakter heeft. In het broekbos leeft ook de Rossige schaatsenrijder (Gerris lateralis).

Rossige schaatsenrijder (Gerris lateral is)

Kevin Scheers

Die is met uitsterven bedreigd en leeft enkel m

sterk beschaduwde en verlandende wateren in oude broekbossen. In het gebied leven minstens 4 soorten bloedzuigers, eentje die in neusgaten van eenden zit en de anderen zijn ongewerveldeneters. Het zijn algemene bloedzuigers maar hun voorkomen wijst er wel op dat er voldoende prooien zijn en er dus een goed ontwikkelde ongewerveldenfauna aanwezig is.

Grasland in het Lovenarenbroek Sven Goethals

Besluit

Het natuurreservaat bevat zowel bijzondere soorten van natte hooilanden, als van broekbossen en natuurlijk verlandende venen. Het fauna­onderzoek bevestigt het enorme belang van dit kleine reservaat voor zeer zeldzame soorten. De goede grondwaterkwaliteit van dit kwelgebied blijkt cruciaal, zowel voor de meest kritische flora als voor de moerasinsecten. Ook de variatie van biotopen van open water over hooiland tot moerasbos met alle tussenliggende successiestadia is essentieel. De twee kwaliteiten waar het natuurbeheer op moet inzetten zijn enerzijds het behoud en waar mogelijk verder ontwikkelen van grondwatergevoede biotopen en anderzijds zoveel mogelijk variatie binnen deze biotopen realiseren.

Nobby Thys en Geert Sterckx

Page 13: De Boomklever Juni 2013

if.hema: iî_atuur(studie) in de stad _\ ".t" .

Stadswaarnemingen:

Vroege vogelwandeling in de stad.

12 Mei 2012 OSuSO

Fris, maar droog en nadien zelfs zonnig was het die ochtend. Slechts zes vroege vogels treffen mekaar aan de bewuste eik in de Volmolenlaan terwijl Leuven zelf rustig verder soest. Ook Johan Vanautgaerden, ornitoloog en vogelringer en vader Desiré Vanautgaerden, doorgewinterde natuurgidsen en vrienden van de buurt, hebben zich vrijgemaakt om onze buurtwandeling te voorzien van deskundige uitleg. Meteen aan de eik laat een duet van winterkoninkje en zwartkop zich al horen. We trekken richting Dijlemolens via de Bleekweide achter het Groot Begijnhof. Al snel mengen zich daar ook de boomkruiper en de tjiftjaf in het concert. Zo wandelen we al kijkend en luisterend naar het Dijleparkje - een ware oase in de binnenstad, compleet met vijver en brugje à-la-Monet- dat speciaal voor ons vroeger geopend werd. Dankzij jarenlange inzet van de plaatselijke buurtwerking veranderde deze oude privétuin niet mee in Parking ABB. Tientallen jaren geleden zong hier ooit zelfs de nachtegaal. En zo gaan we verder, ononderbroken langs het groen tot aan het "eilandje" aan de Redingenstraat waar de twee dijlearmen zich weer verenigen. Ook hier werden breekwilgen door buren-vrijwilligers aangebracht en nadien geknot. Naast waterhoen en bastaardeend vertoefde hier de voorbije winter weer een prachtig trio adulte knobbelzwanen. Gezien de korte concerttijd laten we het beekpad en tuin van de "Wittekappen" links liggen om meteen door te steken naar de "vergane-glorie­tuin" van de peda Regina Mundi.

Dat is een grote verwaarloosde boomgaard met serre en aanhorigheden, verscholen achter een oude kloostermuur, die de Janseniusstraat met de Minderbroederstraat verbindt.Merkwaardig genoeg nemen we daar binnen één territorium drie zangposten waar van de -in de stad eerder zeldzame- zwartkop. Ze laten zich zelfs zien en benaderen tot op een tiental meter.

Na een kijkje te nemen aan de vlakbij gelegen Janseniustoren waar de Dijle zich opnieuw in twee splitst, trekken we verder tadinwaart . Op dit pietluttig plekje onder de twee histori che torentjes bevindt zich een klein sluizenkomplexje waar ooit mijn dochter van in de klas in Paridaens een bever spotte. Toen vierkant uitgelachen, nu meer dan ooit bewaarheid. Het is ook een geliefkoosde stek voor zowel de grote gele kwik als de hier steeds meer voorkomende ijsvogel ... maar vandaag geven ze verstek. Niet getreurd echter, de climax kan nog komen! En jawel. ... van een hoogtepunt gesproken!!!! Aan de Sint-Pieterssite krijgen we -als kers op de taart - een prachtig beeld van een majestueuze slechtvalk bovenop de antenne op het dak van het ziekenhuis. Alsof afgesproken, plukt hij voor onze ogen een pas gevangen duif. Heel rustig hakt hij in op de malse prooi zodat tegen de helblauwe heldere lentehemel een ganse sliert donzige pluimpjes verraadt dat er een heel zacht briesje westwaarts staat. Feeëriek!!! Tasco, Nikon, Swarovski ... om het even; ze zijn alle gefocust op deze statige king of the sky. Adembenemend ... niet in het minst voor de arme stadsduif. "Natura) struggle for life " denk ik dan. Met een beetje geluk brengen ze ook dit jaar een nest jongen groot in de nestkast die daarboven speciaal voor hen werd opgehangen. Met enkele warme zonnestraaltjes in de rug keren we op onze passen terug naar onze buurt, Redingenhof. ]aja, die grijze stad is soms groener dan je denkt!

Paul Claes

De Boomklever - juni 2013 5 9

Page 14: De Boomklever Juni 2013

- . ZbepîelBlt.uur(studie) _in_ 'ijè istaä

. -�

Groendaken: eilandjes van

biodiversiteit op de Leuvense daken

De werel dwijde bevolkingstoename en de hiermee geassocieerde toenemend

vraag naar huisvesting is geen recent nieuws meer. In stedelijke gebieden word

beschikbare bouwoppervlakte steeds geringer en daalt de algemene levenskwaliteit.

Nieuwe gebouwen vervangen groene gebieden en zorgen ervoor dat steden minde

aantrekkelijk worden om te leven en te werken.

1 n dit opzicht is de toepassing van groendaken een interessante optie.

Groendaken zijn in principe daken waarop een ve­getatielaag aanwezig is, bovenop een aantal tech­nisch aangepaste materiaallagen waaronder een wortelwerende onderlaag, drainage en mineraal sub traat (de laag waarin de planten wortelen, ontwikkeld door gespecialiseerde firma's).

aa t hun esthetisch aspect en effect op de alge­mene p yche leveren groendaken nog tal van an­dere economische en ecologische voordelen die de omgevings- en levenskwaliteit in steden kunnen verbeteren (Oberndorfer et al., 2007). Zo wordt regenwater effectief beheerd door de vegetatie en substraat waardoor 40 tot 90 % van de neerslag wordt vastgehouden, afhankelijk van substraat­dikte en initiële vochttoestand. Ook de piekafvoer tijden zware regenbuien neemt af, wat resulteert in een minder zware belasting van rioleringssys­temen, een lagere kans op overstromingen en een verminderde kost voor waterzuivering (Mentens et al., 2006; Hermy et al., 2005). Dicht bevolkte en verzegelde gebieden worden gekenmerkt door verhoogde temperaturen, wat sterk uitgesproken en nefa t kan zijn in de zomer. Dit fenomeen, ook wel hitte-eiland-effect genoemd, wordt eveneens gebufferd door verdamping door de planten op het dak, wat voor een aangenamere levenssfeer kan zorgen indien groendaken op grote schaal in de stad zouden worden toegepast. De aanwe­zigheid van vegetatie op het dak heeft eveneens een afkoelend of isolerend effect en kan de ener­gieko t van een gebouw significant doen dalen, en dit vooral in de zomer aangezien minder air­conditioning nodig is. In de winter is het isole­rend effect veel minder uitgesproken doordat het sub traat vaak vochtig staat. Op jaarbasis wordt de energiebesparing geschat op 1.2%, ofwel 0.50 euro/ m2 (Aernou t & jespers, 2005). De isoleren­de eigen chappen van groendaken zijn eveneens akoesti ch van aard. Een volgend voordeel is dat de levensduur van het dak toeneemt, aangezien het groendak de

60 De Boomklever - juni 2013

onderliggende dakconstructie beschermt tege externe invloeden zoals UV-straling en extrem temperaturen. Zo zou een dak waarop een groendak geplaats wordt minstens dubbel zo lang meegaan ( +- 4 jaar) dan een standaard bitumendak (Oberndorfe et al., 2007). Verder doet een groendak in princip dienst als habitat voor allerhande vogels en insec ten en verhoogt op deze manier de biodiversitei in de stad, hoewel het groendak artificieel is e de functies van groene ruimte op grondnivea niet volwaardig kan vervangen. Niet enkel loka Ie planten- en diersoorten kunnen profiteren v de extra groene ruimte, in sommige gevallen zij groendaken speciaal ontworpen om tegemoet t komen aan de maatschappelijke en sociale behoef ten van de inwoners. Zo kunnen groendaken ee recreatieve functie hebben, of kan er een moestu· op voorzien zijn. Door alle hierboven vernoemd voordelen is het niet verwonderlijk dat de markt waarde van stedelijke gebouwen met een groen dak hoger ligt en dat deze gebouwen erg in tre zijn. In een tijdperk dat gekenmerkt wordt doo global change, wat ervoor zal zorgen dat we i onze streken met meer extreme seizoenen te ma ken krijgen, wordt verwacht dat groendaken no sterk in belang zullen toenemen. ln termen van duurzaamheid zijn extensieve groen daken te prefereren boven intensieve groendaken. Groendaken van het extensieve type leveren ver schillende functies, waaronder regenwatercontrol en thermische isolatie, zonder de nood aan extr irrigatie- en onderhoudsmaatregelen. Verder heb ben ze een dun substraat (<20cm) waardoor hu gewicht relatief laag is en ze interessant zijn om to te passen op zowel nieuwe constructies als bij reno vatiewerken (Oberndorfer et al., 2007). Intensieve groendaken daarentegen hebben mis schien wel een grotere impact op de waterreten tie en isolatie, kunnen een grotere biodiversitei herbergen en ook een recreatieve functie vervul len, maar hebben door hun dikker substraat extr bou wtechnische aanpassingen nodig.

Page 15: De Boomklever Juni 2013

:'.Il!

Thêma: natuur( studie) in de stad .. :\ .

Fig1111r 1.

45

40.

35

De evolutie van het aantal groendakmeldingen (tot 2008) en subsidieaanvragen (vanaf 2008) in regio Leuven (dienst Duurzaamheid, Stad Leuven)

� 30 Cl

� 25

� 20 ltl ltl 15

'**'

10 5

0

�'>J d>< �� �<o � �co �°> �� �'\- �"' "'es "'es rSS "'es "'es "'es "'es "'� "'� "'�

Jaar

Verder moeten ze vaker onderhouden worden en hebben ze meer irrigatie nodig, wat de ecologische voetafdruk van het groendak verhoogt.Duurzaam­heid is een belangrijke peiler geworden om de kli­maatsopwarming en onverantwoord verbruik van natuurlijke bronnen tegen te gaan, en groendaken zijn een manier om hierop in te spelen. Gedurende de laatste decennia zijn wetenschappelijk onder­zoek en toepassing van groendaken sterk gestegen in Europa en Noord-Amerika. Ook in België is er toenemende interesse. In 2002 heeft de Vlaamse Overheid een subsidieregeling gelanceerd, in de vorm van een samenwerkingsovereenkomst 'Mi­lieu als opstap voor duurzame ontwikkeling'. Ge­meenten die hieraan deelnemen bieden een subsi­die van 25 tot 38 euro per m2 groendak dat wordt aangelegd. Uit een studie van de afdeling Bos, Na­tuur en Landschap aan de KU Leuven (Mentens, 2003) bleek aan het eind van de jaren '90 een sterke toename in het jaarlijks aantal aangelegde groen­daken in V laanderen en Brussel. Toen was er meer interesse in intensieve groendaken (56%) dan in extensieve groendaken (39% ). Hierna volgde een periode van stagnatie met de aanleg van een 100-tal groendaken per jaar. Door toenemende promotie via de subsidieregeling en informatiecampagnes omtrent groendaken was er in 2003 opnieuw een sterke stijging in aantal aan­vragen te merken, en namen extensieve groenda­ken ook in belang toe.

Situatie in regio Leuven In regio Leuven (Leuven centrum en deelgemeen­ten Heverlee, Kessel-Lo, Wijgmaal en Wilsele) werd de samenwerkingsovereenkomst pas in 2008 ondertekend, zoals in veel andere gemeenten, en bedraagt de subsidie 31 euro/ m2. Vanaf 2012 geldt deze subsidie enkel nog voor groendaken op par­ticuliere woningen.

- Totaal

- Deelgemeenten

- 3000 Leuven

-- Lineair (Totaal)

Via de dienst Duurzaamheid van de Stad Leuven werd cijfermateriaal bekomen omtrent het aantal groendak-meldingen en subsidieaanvragen sinds 2003. In Figuur 1 is een stijgende trend waar te nemen van gemiddeld 14 naar 18 aanvragen per jaar. Dit komt overeen met een jaarlijkse toename in aanvragen met 2.5%. Opvallend zijn echter de sterke jaarlijkse verschillen. In 2006, toen er in Leuven van de subsidie nog geen sprake was, was er een eerste piek in aanvragen. Het le jaar van de subsidietoekenning (2008) werd gekenmerkt door een hoog aantal aanvragen. In 2010 waren er echter zeer weinig aanvragen maar hierna volg­de opnieuw een toename, vooral in de Leuvense deelgemeenten. Verdere informatie die uit de data van de dienst Duurzaamheid werd bekomen is dat de begroende dakoppervlakte jaarlijks met ge­middeld 155m2 toeneemt. Het viel ook op dat het in de meeste gevallen om extensieve groendaken ging. De meeste projecten met oppervlakte groter dan 200m2 dateren van na de invoering van de subsidiereglementering. We kunnen dus stellen dat de subsidieregeling die de Stad Leuven biedt de aanleg van het aantal groendaken slechts in ge­ringe mate heeft beïnvloed, maar dat deze wel een positief effect heeft gehad op de drempelwaarde om grootschaligere, en dus initieel kostelijkere, groendaken aan te leggen. Een voorbeeld van een recent groendakproject is de Residentie Waterside in de omgeving van het Engels Plein. Het bedrijf De Boer Green Roof Solutions plaatste op dit gebouw een exten ief groendak met als vegetatie een ingezaaid sys­teem met vetplanten en kruiden op mineraal sub­straat. De totale oppervlakte van het groendak bedraagt 1100 m2 (Architectura.be, geraadpleegd op 16/02/2013).

De Boomklever - juni 2013 61

Page 16: De Boomklever Juni 2013

Thema: natuur(studie) i�"'ae staël • - ;J"'

· :

Biodiversiteit op groendaken

Wanneer groendaken in Leuven worden aange­legd, gaat het in de meeste gevallen om kant- en klaar pakketten afkomstig uit doe-het-zelf zaken. Voor andere projecten wordt materiaal rechtstreeks be teld bij leveranciers van bouwmaterialen (vb. André Ccli ). Voor slechts een klein aantal projecten wordt advies ingewonnen van tuinarchitecten of groendak pecialisten (dienst Duurzaamheid, Stad Leuven). Onder de mogelijke kant-en-klaarpakket­ten horen onder meer uitrolbare matten, groendak­tegel of hydropacks. De focus bij deze systemen ligt op eenvoudige installatie, onderhoud en indien nodig snelle reparatie. Het gaat hier vaak om mo­noculturen van Sedum of een combinatie van een aantal ucculente soorten. Vetplanten worden al­gemeen beschouwd als de meest geschikte planten voor gebruik op extensieve groendaken, omwille van hun ondiep wortelsysteem, efficiënt waterge­bruik en hun tolerantie aan extreme omgevingscon­ditie (Monterusso et al., 2005). Deze vrij defensieve plantenkeuze levert in de meeste gevallen een suc­cesvol re ultaat op, maar we kunnen stellen dat de lokale biodiver iteit hier weinig baat bij heeft. Voor de groendakindustrie zou een uitbreiding van de monocultuuroptie met andere niet-vetplanten een intere sante aanwinst zijn, aangezien een hogere biod i versi tei t zorgt voor verbeterde ecosysteem­functie en hogere stabiliteit onder extreme omge­vingscondities (Lundholm et al., 2010). Figuur 2-4 tonen het verschil tussen enerzijds een extensief groendak met enkel Sedum planten en anderzijds een exten ief en semi-intensief groendak met hoge­re biodiver iteit.

Fig1111r 3. [xte11sief groe11dnk mei een breder aanbod aan pln11/ensoorle11 (Optigroen)

62 De Boomklever - juni 2013

Fig1111r 4. Semi-i11te11sief groendnk met hoge biodiversiteit (Optigroe11)

Godefroid en Koedam (2007) onderzochten de plan­tendiversiteit in s.tedelijke gebieden, en concludeer­den dat in deze milieus veel variatie aan microkli­maten aanwezig was, en dat deze een belangrijk effect op de biodiversiteit had. In de stad Brussel werd een hoge biodiversiteit gevonden, namelijk 702 plantensoorten wat ongeveer de helft is van de totale soortenrijkdom in België. Regio Leuven kent een 530-tal plantensoorten die werden waar­genomen sinds 1980 (Waarnemingen.be, http:// waarnemingen.be, geraadpleegd op 15/02/2013). De meest frequente soorten in steden zijn Akker­distel (Cirsium arvense), Straatgras (Poa annua), Grote brandnetel (Urtica dioica), Grote weegbree (Plantago major) en Vogelmuur (Stellaria media). Deze algemene soorten spreken niet meteen tot de verbeelding en worden in de volksmond zelfs vaak als 'onkruid' bestempeld. Er zijn echter nog andere indicatorsoorten van dichtbevolkte locaties zoals Kruipend zenegroen (Ajuga reptans), Schijfkamil­le (Matricaria discoidea), Wilgenroosje (Epilobium angustifolium), Witte klaver (Trifolium repens), Kruipertje (Hordeum murinum), Gewone veldbies (Luzula campestris), Gewone klit (Arctium minus), Beklierde basterdwederik (Epilobium ciliatum) en Harig knoopkruid (Galinsoga ciliata). Verder werd ook aangetoond dat vooral ruderalen (kortlevende soorten) dichtbevolkte gebieden prefereren. Deze planten steken veel energie in zaadproductie tij­dens hun korte levenscyclus, wat hen bestendiger maakt tegen aanhoudende en sterke verstoringen. Van de ruime plantendiversiteit in regio Leuven zal natuurlijk een groot deel ongeschikt zijn voor toe­passing op extensieve groendaken, maar er zal ze­ker een deel soorten aanwezig zijn met de gewenste eigenschappen. �m de mogelijkheden voor verhoogde groendak­b1odiversiteit in Leuven kort te schetsen, werd een �ijst samengesteld met de plantensoorten gebruikt m twee commerciële groendaksystemen van Opti-groen (Tabel 1 ).

'

Page 17: De Boomklever Juni 2013

Figuur 5. Muurpeper (Sedum acre) Dirk Hennebel

Dit bedrijf biedt verschillende opties aan naarge­lang de hoofdfunctie van het groendak (vb. lichtge­wicht, economi ch, waterretentie, natuurdak," .). Het lichtgewicht dak bevat enkel Sedumsoorten aangevuld met enkele andere vetplanten (Sem­pervivum, Jovibarba). Hiervan blijken enkel Wit vetkruid (Sedum album) en Tripmadam (Sedum rupestre; Figuur 6) van nature voor te komen in regio Leuven. De natuurdakoptie is veel interes­santer en bestaat uit een mengeling van kruiden, grassen en vetplanten, die als zaad op het groen" dak worden aangebracht. Dit houdt onder meer in dat het groendak een langere tijd nodig heeft om te ontwikkelen, maar dat dit op lange termijn esthetisch en functioneel waardevoller is. Tien soorten komen reeds voor in regio Leuven (o.a. Grasklokje, Zeegroene zegge, Muizenoor, Wilde marjolein en Plat beemdgras). De andere oorten aanwezig in het zaadmengsel kunnen de diversi­teit in Leuven aanzienlijk verhogen.

Een andere aanpak waar groendakbedrijven zich op zouden kunnen richten, is om hun zaadmeng­sels aan te passen met incorporatie van meer lo­kale plantensoorten. Voorbeelden van planten die droogtetolerant zijn, zon- en warmte minnen en nutriëntarme condities prefereren zijn Steen­hoornbloem (Cerastium pumilum, Figuur 7),

Behaard breukkruid (Herniaria hirsuta), Kleine rupsklaver (Medicago minima, Figuur 8), Eek­hoorngras (Vulpia bromoides), Veelkleurig ver­geet-me-nietje (Myosotis discolor) en Gewoon langbaardgras (Vulpia myuros). Deze planten ko­men allen voor in regio Leuven en de eerste vier worden zelfs aangeduid als bedreigd (Waarne­mingen.be; http:/ /waarnemingen.be ). Indien op groendaken rekening gehouden wordt met lokale plantensoorten, biedt dit mogelijkheden om de regionale biodiversiteit te verbeteren en bepaalde bedreigde soorten extra te beschermen.

'"

rThema? natuur( studie) in de stad " ... ;to r_{I .

Figuur 6. Tripmadam (Sedum rupestre) Dirk Hennebel

Figu 11 r 7. Steenhoornbloem (Cerast iwn pwn il wn) Dirk Hennebel

Fig1111r 8. Kleine rupsklmw (Merlicago 111i11i111a) Dirk Hc1111clwl

De Boomklever - juni 2013 63

Page 18: De Boomklever Juni 2013

"·. ,·

Thema: natuur(studie) .in.· de sta'ä .• ..:--t.

Tabel 1. Plantensoorten aanwezig in Optigroen natuurdak en lichtgewicht groendaksystemen, met aanduiding indien ook waargenomen in regio Leuven.

Wetenschappelijke naam

Achillea millefolium Achillea tomentosa Allium roseum Allium schoenoprasum Antennaria dioica Anthemi tinctoria A ter linosyri Bromus tectorum Campanula rotundifolia Carex flacca Carex humilis Centaurea scabiosa Chry anthemum leucanthemum Dianthus carthu ianorum Fe tuca amethystina Festuca ovina Festuca rupicaprina Festuca valesiaca Hieracium pilosella Hieracium x rubrum Iris pumila Iris tectorum Melica ciliata Origanum vulgare Petrorhagia saxifraga Poa compressa Potentilla verna Prunella grandiflora Pul atilla vulgaris Ranunculus bulbosus Sangui orba minor Saponaria ocymoides Scabiosa canescens Sedum album Sedum floriferum Sedum rupestre Sedum sexangulare Sedum spurium Sedum telephium Teucrium chamaedrys Thymus montanus T hymus serpyllum Verbascum nigrum Verba cum phoeniceum Veronica teucrium Sedum hispanicum Sedum hybridum Sempervivum arachnoideum Sempervivum montanum Jovibarba soorten

64 De Boomklever - juni 2013

Nederlandse naam

Gewoon duizendblad Duizendblad Rode hanglook Bieslook Tweehuizig roerkruid Gele kamille Kal kas ter Dakdravik Grasklokje Zeegroene zegge Kleine zegge Grote centaurie Wilde margriet Karthuizer anjer Amethistzwenkgras Fijn schapengras Gemzenzwenkgras Walliser zwenkgras Muizenoor Rood havikskruid Dwergiris Da ki ris Parel gras Wilde marjolein Kleine mantelanjer Pia t beemdgras Voorjaarsganzerik Grootbloemige brunel Wildemanskruid Knol ranonkel Kleine pimpernel Rood zeepkruid Geurende scabiosa Muursteenbreek. Goudsedum Tripmadam Zacht vetkruid Roze vetkruid Gewone hemelsleutel Echte gamander Wilde tijm Bergtijm Zwarte koningskaars Fenicische koningskaars Ereprijs Polstersedum Vetkruid Echte huislook Berghui look Hui look

Aanwezig in regio leuven

x

x x

x

x

x

x

x

x

x

Optigroen Optigroen lichtgewicht dak natuurdak

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

x x x x x

x x x x x

Page 19: De Boomklever Juni 2013

Figuur 2. Extensief groendak met enkel Sedum-soorten (Optigroen)

Hoe groendaken in regio Leuven promoten?

Ondanks de subsidieregeling en informatiever­strekking omtrent groendaken en andere vormen van stedelijk groen, is een groot deel van de bevol­king nog niet voldoende ingelicht over de waaier aan voordelen die deze techniek biedt. Grootscha­lige sensibilisatiecampagnes (bvb via radio en te­levi ie) en aanwezigheid van groendakbedrijven op beurzen zoals Batibouw, kunnen de interesse in groendaken aanzienlijk verhogen.

Verder onderzoek naar geschikte plantensoorten is eveneens van belang. Zo werd aan de Afdeling Bos, Natuur en Landschap (BNL) aan de KU Leu­ven in 2011 een project opgestart waarbij dieper ingegaan wordt op de ecologie van groendak­planten, uitgaande van de habitat sjabloon theorie (Lundholm, 2006). Deze hypothese zegt dat na­tuurlijke habitats met gelijkaardige condities als op extensieve groendaken, zoals kalksteen rotsen, puinhellingen en kalkgraslanden op zeer ondiepe en voedselarme bodems, groendakontwerp kan inspireren.

Figuur 9: Opstart groendakexperiment aan KU Leuven. (Carmen Van Mechelen).

iTliemá::na��ur(studie) in de stad ,,

De kennis zal gebruikt worden om nieuwe geschikte soorten voor extensieve groendaken te selecteren en te testen (Figuur 9 en 10). De komende jaren wil de Afdeling BNL graag nog meer projecten starten omtrent groendakonderzoek.

Carmen Van Mechelen carmen. va [email protected]

Figuur 10: Huidige staat van het experiment waarbij de vegetatie nog moet ontwikkelen (Carmen Van Mechelen).

Referentielijst:

Aernouts, K. & Jesper , K. (2005) Energieken­getallen van de tertiaire sector in Vlaan­deren 2003 - bijlage bij de energiebalans V laanderen 2003: onafhankelijke methode. Godefroid, S., & Koedam, . (2007). Urban plant species patters are highly driven by density and function of built-up areas. Landscape Ecology 22, 1227-1239

Hermy, M., Schauvliege, M., & Tijsken , G. (2005). Groenbeheer, een verhaal met toekomst. Velt vzw i.s.m. afd. Bo en Groen, Berd1em, 576p Lundholm, J. T. (2006). Green Roofs and Facade : A Habitat Template Approach. Urban Hal1itats, 4(1), 87-101

Lundholm, J. T., Maövor, ]. S., Macdougall, Z., & Ranal­li, M. (2010). Plant specie and functional group combinations affect green roof ecosy stem functi­ons. PloS ONE, 5(3), 1-11

Mentens, )., Goeminne, E., Verlaek, M., Hermy, M., & Raes, D. (2003). Groendaken in V laanderen en Brussel. Nichemarkt met potenties? Groencontact 29, 24-26

Mentens, )., Raes, D., & Hermy, M. (2006). Green roof a a tool for solving the rainwater runoff problem in the urbanized 21st century ? Landscape and Urban Planning, 77(3), 217-226

Monterusso, M. A., Rowe, D. B., & Rugh, C. L. (2005). Establishment and persistence of Sedum spp. and Native Taxa for Green Roof Applications. HortS­cience, 40(2), 391-396

Oberndorfer, E., Lundholm, J. T., Ba s, B., Coffman, R. R., Do hi, H., Dunnett, ., Gaffin, S., Köhler, M., Liu, K. K. Y., & Rowe, B. (2007). Green Roof a

Urban Ecosy stems: Ecological Structures, Functi­ons, and Services. BioScience, 57(10), 823-833

De Boomklever - juni 2013 65

Page 20: De Boomklever Juni 2013

. ' .

Biodiversiteit . �" :; '_t·'. . . . ''·�

Dijlelandse biodiversiteit opgelijst

Nieuw ingevoerde soorten voor de periode oktober-december 20 1 2

In de periode oktober tot en met december 2012 werden er 160 nieuwe soorten toegevoegd aan de

oortenlijsten op waarnemingen.be voor het Dij­leland . . , zijnde de gemeenten Kortenberg, He­rent, Leuven, Bertem, Heverlee, Oud-Heverlee, Huldenberg en Overijse en het volledige Meer­daalwoud. Dit is meer dan de 116 soorten die er bijkwamen in dezelfde periode in 2011!

Terwijl de aantallen van nieuw toegevoegde soor­ten binnen populaire soortengroepen zoals vogels, zoogdieren, nachtvlinders en planten zakten of hetzelfde kleine aantal vertoonden, lijkt het erop dat bij oortengroepen waarvoor 'specialisten' nodig zijn, het vooral afhangt van de verandering van activiteit va.n deze personen t.o.v. vorig jaar. Een kenner van vliegen en muggen (Diptera) die in deze periode niets heeft ingevoerd maar dat wel deed in 2011 heeft als gevolg dat het aantal nieuwe oorten daalde van twaalf naar drie. Eén waarnemer was dit jaar nog actiever dan in 2011 in het onderzoeken van o.a. wantsen en kevers in en rond vijvers en poelen. Voor deze twee soor­tengroepen steeg het aantal nieuwe soorten van 32 naar 47. Ook het aantal nieuwe soorten 'week­dieren en andere ongewervelden' steeg als gevolg van dit onderzoek. De toevoeging van waarne­mingen uit een publicatie van de jaren '80 was een tweede factor waarom de toename van het aantal oorten in deze laatste soortengroep steeg van amper twee naar zestien. Het grootste verschil wa echter te bespeuren bij de groep van de pad­denstoelen. Goed paddenstoelenweer bracht veel

pecialisten buiten die in totaal 62 nieuwe soorten toevoegden t.o. v. 'maar' 27 in 2011.

In deze rubriek is het alsnog onmogelijk om alle nieuw ingevoerde soorten te vermelden. In veel gevallen worden algemene soorten, exoten en niet beoordeelde waarnemingen van moeilijke groe­pen niet in detail besproken of helemaal achter­wege gelaten.

66 De Boomklever - juni 2013

Soorten van populaire groepen en aanvaarde waarnemingen worden vaker in meer detail be­sproken en geduid, indien deze al niet besproken worden in andere rubrieken en artikels. Als de sta­tus gekend is of een soort al dan niet eerder werd waargenomen in de regio dan wordt dit vermeld. Maar het lijkt ons belangrijk om nog eens duide­lijk te maken dat alle opmerkingen over nieuwe soorten in deze rubriek voorwaardelijk zijn om­dat ze in sommige gevallen nog onderhevig zijn aan meer validatie. Ook zogenaamd aanvaarde waarnemingen geven niet altijd genoeg garantie voor opname in regiolijsten van fauna en flora. Het overzicht dat hier gegeven wordt kan dus niet aanzien worden als een 'officiële' lijst van nieuwe soorten in de regio.

Het is aan de lezer om de opgenoemde waarne­mingen kritisch te beoordelen. Indien u vermoed dat een waarneming niet goed werd beoordeeld door de waarnemer en/ of validator van wn.be dan moedigen wij u aan om dit te melden op de website van wn.be zelf, via de link 'Rapporteer een (mogelijke) foute determinatie' rechtsboven in het detailscherm van de waarneming (onder contacten). Voor meer formele overzichten wordt verwezen naar specifieke publicaties van toe­gewijde auteurs zoals in het geval van de reeks van Verboven over Lepidoptera die u elders in de Boomklever terugvindt.

Wasbeer (Procyon lotor) ingezameld op 30 augustus 2012 in Bertem - Foto: INBO.

Page 21: De Boomklever Juni 2013

Voor eenvoud en referentie worden dezelfde prag­matische soortengroepen onderscheiden en in de­zelfde volgorde besproken als kan teruggevonden worden op waarnemingen.be (wn.be) en de regio­pagina. Ondanks de bedenkingen die er zijn bij de aanwijzing van zeldzaamheidsklassen voor som­mige soortgroepen, geven we deze info wel mee tussen haakjes: bij de titel van de soortgroep als een verdeling van de zeldzaamheidsklassen van alle nieuwe ingevoerde soorten binnen die groep én achter de vermelde soortnamen (A=Algemeen, VA=Vrij Algemeen, Z=Zeldzaam, ZZ=Zeer zeldzaam, versie december 2012). De sta­dia van validatie van de besproken waarnemingen op het moment van schrijven worden aangeduid met volgende afkortingen: I= In behandeling, Nb= Niet beoordeeld door admini trator (vaak door afwezigheid van documentatie, zoal een foto) en Av= aanvaard door admin trator.

Vogels (A O,VA l,Z l,ZZ 0) De observatie van een Middelste Zaagbek (Mergus serrator, VA, Nb) en een waarneming van een (ontsnapte) Sneeuwgans (Chen caerulescens, Z, Nb) die optrok met een groep Canadese ganzen waren de eerste vermeldingen voor deze soorten binnen de grenzen van het Dijleland senso strico.

Zoogdieren (A 0, VA 0, Z 0, ZZ I) Op basis van een artikel met foto van een gescho­ten Wasbeer (Procyon lotor, ZZ) te Korbeek-Dijle in de regiopagina's van Het Laatste Nieuws van 22/11, werd dit gegeven toegevoegd aan wn.be (Frederik Fluyt, Nb). Het exemplaar zou eerst waargenomen zijn met behulp van een fotoval en daarna geschoten door de jachtwachter en voor onderzoek overgebracht naar het INBO. Dit lijkt hetzelfde exemplaar te zijn als vermeld in de Mar­ternieuwsbrief van oktober 2012 (INBO). Dit dier werd gevangen en gedood op 30 / 08 en betrof een jong mannetje van net geen 5 kg in prima conditie. Het is niet geweten of deze wasbeer in het wild werd geboren dan wel ergens ontsnapt was. In Wallonië werd voortplanting voor het eerst ont­dekt in 2003 en zijn wasberen ondertussen een blijver in de wilde natuur in het zuiden van het land. De Waalse dieren zijn nakomelingen van de Duitse populatie die zouden zijn uitgezet in de vorige eeuw voor de jacht in opdracht van Rudof Hess (De Morgen online, 09 / 07 / 08).

. i · Biodiversiteit

, .

Al zijn er ook meerdere ontsnappingen van die­ren uit pelskwekerijen gekend. In V laanderen doken de eerste wasberen op begin de jaren '80, maar vermoedelijk is er alsnog geen standvasti­ge populatie. Ook sommige particulieren houden tegenwoordig deze exoten uit Noord-Amerka als huisdier en regelmatig ontsnappen deze gehaaide uitbrekers. Op basis van hun gedrag kunnen deze ontsnapte exemplaren onderscheiden worden van in het wild geboren wasberen, maar dat betekent niet dat ze zich niet kunnen beredderen in de wil­de natuur. Als alleseters zijn ze niet graag gezien bij ons omdat ze veel schade aanrichten aan de inheemse natuur. Bovendien zijn ze potentiële drager van de voor de mens gevaarlijke Wasbeer­spoelworm (Baylisascaris procyonis), die her en­schade kan veroorzaken. De Bertemse wasbeer die onderzocht werd door het INBO was gelukkig negatief voor deze parasiet.

Nachtvlinders en micro's (A 1, VA 3, Z 1, ll. 0)

De opgezette exemplaren van de Bosbessnuituil (Hypena crassalis, VA), gevangen in 1934 te Meer­daalwoud (Prof. Albert Soenens, Av), waren de eerste meldingen op wn.be voor onze regio. Deze soort is tegenwoordig zeldzaam en recente waar­nemingen op wn.be zijn vooral beperkt tot de pro­vincies Antwerpen en Limburg. Voor V laams-Bra­bant vinden we alleen recente vondsten van enkelingen terug te Benninksberg /Wezemaal (2010) en te Zichem (2010). Hiernaast werden er nog drie soorten micronachtvlinders en één soort macro-nachtvlinder voor het eerst toegevoegd:

Iepengouduil (Xa11thia gilvago, Z) 1 ex. op licht op 14/10 te Overijse/Stad (Paul & Kri ta Nuyts, Av). Een zeldzame en lokale soort maar verspreid voorkomend in België. Al is dat voor Vlaanderen op basis van wn.be vooral zo in het we ten. Ten oosten van de lijn Antwerpen-Brussel lijkt deze soort nog zeldzamer. In de Catalogus van de Lepidoptera in België (phegea.org) zijn zowel oude als recente waarnemingen gekend uit Brabant. De larven leven vooral van zaden, bloemen en bladeren van Gladde iep (Ul111us minor), maar ook Ruwe Iep (Ulmus glabra) wordt ge maakt. De adulten vliegen eenmaal per jaar in september en oktober.

De Boomklever - juni 201 3 6 7

Page 22: De Boomklever Juni 2013

· Biodiversiteit . . -';·�" . . ·;,..,

·"-::

lepe11go11d11il (Xanthia gilvago) Overijse Stad, 2012 Foto: Paul Nuyts

Gewone kaartmot (Agonopterix heracliana, A) tel­ken 1 ex. op 25/11 (Av) en 14/12 (Nb) te Over­ij e/Stad (Paul & Krista Nuyts). Een algemene

oort in België, maar kan niet teruggevonden worden in het overzicht van Verboven (2011). De Gewone kaartmot is iets kleiner dan de erg gelij­kende Bonte kaartmot (A. ciliella), die wel al door Verboven werd genoteerd. De Gewone kaartmot overwintert als adult tussen september en april. De larven leven tussen samengespannen bladeren van chermbloemigen, zoals Gewone berenklauw, Fluitenkruid, Gewone engelwortel en Zevenblad.

Gewone kaartmot (Agonopterix heracliana)

Overijse Stad, 2012 Foto: Paul Nuyts

Gewone dwergbladroller (Pammene fasciana, VA) en Witte boogbladroller (Acleris logiana, VA) werden niet beoordeeld ondanks dat voor deze laatste oort zelfs een foto werd toegevoegd, wel­licht omdat voor een definitief onderscheid met aanverwante soorten onderzoek nodig is van het voortplantingsapparaat. De witte boogbladroller komt nog niet voor op de lij t van Verboven en zou du een nieuwe gekende oort zijn voor het Dijleland indien toch beve tigd.

68 De Boomklever - juni 2013

Bijen, wespen en mieren (A 0, VA 2, Z 0, ZZ 0) De bladwesp Macrophya alboannulata (VA, Ten­thredinidae) en de graafwesp Mimesa equestris (VA, Crabronidae) zijn nieuwe soorten voor de re­giopagina. Beide bevatten enige vorm van docu­mentatie (respectievelijk een foto en een ingezameld exemplaar), maar werden nog niet beoordeeld.

Vliegen en muggen (A 2, VA 1, Z 0, ZZ 0) Naast een oude waarneming uit 1992 van een Reeënhorzel (Cephenemyia stimulator, A) werden er nog twee soorten toegevoegd die in 2012 werden gezien: de slakkendodende vlieg Elgiva solicita (A, Sciomyzidae) en de wapenvlieg Sargus bipunctatus (VA, Stratiomydae). Allen werden niet beoordeeld.

Kevers (A 6, VA 25, Z 1, ll. I)

Van de 33 nieuw ingevoerde soorten waren er slechts drie die niet werden genoteerd door Nob­by T hys in zijn onderzoeken in en rond poelen en vijvers. Geen enkele waarneming van deze nieuw soorten werden voorlopig beoordeeld door va­lidators van wn.be. Maar dat zegt meer over de voorlopige afwezigheid van kenners die deze rol (kunnen) vervullen, dan de betrouwbaarheid van de waarnemingen zelf.

Drie nieuw toegevoegde Bembidion soorten (Loopkevers, Carabida), gevonden in Wijgmaal­broek, zijn ooit wel al eens gezien in de regio, maar volgens de Verspreidingsatlas (2008) was dit voor de zeldzame Bembidion varium (VA, Nb) al van voor 1980 geleden. Van de tevens zeldzame Bembidion obliquum (VA, Nb) zijn er meerdere re­cente gevallen uit onze regio. Voor de niet bedreig­de Bembidion assimile (VA, Nb) is er een recent hok ingekleurd aan de noodwestgrens van onze regio, maar gaat het voor de rest ook over oudere waarnemingen (<1980).

De waarneming van Nobby Thys van de rela­tief kleine, maar zeer zeldzame Twijgenboktor (Anaesthetis testacea , ZZ) te Sint-Agatha-Rode/ Laanvallei-Onderbos (12/06, Nb), bekeken door Luc Crevecoeur, is ook bijzonder te noemen. De soort werd zover bekend nog niet eerder in onze regio opgemerkt en deze vondst is de allereerste waarneming op wn.be! Deze soort is te vinden op twijgen van eiken en andere loofbomen en vliegt in de schemer.

Page 23: De Boomklever Juni 2013

Andere soorten die tegelijk voor het eerst inge­voerd werden voor onze regio, alsook voor wn.be waren de Snuitkevers (Curculionidae) Ischnopterapion modestum (A, Nb) en Hypera meles (VA, Nb), en de Waterkruiper (Hydraenidae) Limnebius crinifer (VA, Nb). Voor meer duiding over deze laatste en andere vondsten van watergebonden ongewervelden in het Wijgmaalbroek zie elders in deze Boomklever.

vrouwtje Bruine graswants ( otostira elongata)Egenhovenbos, 2012

Foto: Johan Robben

Wantsen en cicaden (A 7, VA 5, Z 1, ZZ I)

Van de veertien nieuw ingevoerde soorten werden er !echt twee aanvaard:

Gastrodes grossipes (Z) 1 imago op 18/10 te Leu­ven/ centrum en 1 imago op 21/10 te Heverlee/ Egenhovenbos Oohan Robben). Deze soort heeft in het Verenigd Koninkrijk een voorkeur voor Grove den, maar kan ook sappen eten van andere soorten Pinus. Op wn.be voorlopig vanop een 10-tal gebieden ingevoerd, waarvan ook net buiten de regiogrenzen te Steenokkerzeel.

Bruine Graswants (Notostira elongata, A) 1 v. op 21 /10 te Heverlee/Egenhovenbos Oohan Robben). Het onderzoek naar watergebonden ongewervelden door Nobby Thys leverden naast niet bedreigde soor­ten, ook volgende wantsen op van de rode lijst die nog njet eerder werden ingevoerd binnen de grenzen van onze regio: Veenmoslopertje (Hebrus ruficeps, VA, Nb), Slank Dwerglopertje (Microvelia buenoi, VA, Nb) en Rossige Schaatsenrijder (Gerris lateralis, ZZ, Nb). Respectievelijk Kwetsbaar, Bedreigd en Uitgestor­ven in V laanderen.

Kasspri ngspi n (Hasarius ada11so11i) Arenbergpark, Heverlee, 2012

Foto: Kasper Va11 Acker

�·"' J�; · _ Biodiversiteit !.,,__,. ';t�\

De Rossige Schaatsenrijder werd recentelijk (2011) herontdekt in het Walenbos. Deze schaatsrijder komt voor op sterk beschaduwde wateren in el­zen- of wilgenbroekstruwelen met een bodem van veen of grof organisch materiaal. Deze weinig mobiele soort werd waargenomen in zowel het Lovenarenbroek als te Sint-Agatha-Rode/Laan­vallei-Onderbos. In een publicatie uit 1979 werd reeds melding gemaakt van deze soort te Sint-Jo­ris-Weert (pers. med. Nobby Thys).

Insecten (overig) (A 1, VA 3, Z 0, ZZ 0)

Vier soorten uit deze groep werden toegevoegd voor de regio op wn.be, waaronder Limnephilus lunatus (Kokerjuffer, Osmylidae, A) lex. 9/11 te Heverlee/ Egenhovenbos Oohan Robben, Av ). De waarnemingen van de Watergaasvlieg (Os­mylus fulvicephalus, VA), een Eendagsvlieg Cloeon dipterum (Baetidae , A) en een Slijkvlieg Sialis luta­ria (Megaloptera , A) werden op het moment van schrijven nog niet beoordeeld.

Sf ruikha11gmatspi 11 (Neriene peltata) Tervuren Arboretum, 2012

Foto: Paul Nuyts

Geleedpotigen (overig) (A 6, VA 3, Z 0, ZZ 0)

Kasspringspin (Hasarius adanso11i, Z) 1 m 26/10 te Heverlee/ Arenberg (Kasper Van Acker, Av), in het gebouw van Plantkunde. Gedetermineerd op foto door Koen Van Keer. Nog maar de tweede of derde waarneming in wn.be. Vorige waarnemingen be­treffen vermoedelijk dezelfde waarneming in een kas van de plantentuin van de Universiteit Gent (2008). De Kasspringspin is een exoot die wereld­wijd voorkomt in kassen. Het oorspronkelijk ver­spreidingsgebied is onbekend. Mogelijk afkom tig uit de tropen, maar dat is niet zeker. Op het Canari­sche eiland Gran Canaria eenmaal in het vrije veld onder een steen gevonden. Waar hij voorkomt is deze soort te zien als hij rondloopt over muren en planten. Verbergt zich vaak voor lange tijd in een cel onder schors chubben of de ranken van klim­planten.

De Boomklever - juni 201 3 69

Page 24: De Boomklever Juni 2013

·

Biodiversiteit . : � �" ' �··. ·"'·�·loo

Struikhangmatspin of Struikbaldakijnspin (Nerie-11e pel tata, VA) 1 v 01/12 te Tervuren/ Arboretum (Paul & Krista Nuyts, Av). Gedetermineerd op foto door Koen Van Keer. Deze soort komt voorname­lijk voor in naaldbossen, waar ze de algemeenste baldakijnspin is. De spin bouwt het baldakijnweb graag op de onderste afgestorven takken van sparren, vaak echter ook in lage vegetatie. Van de zoetwaterpissebed Proasellus meridianus (Asellidae, VA), nog maar eens een exoot, werden geen waar­nemingen beoordeeld.

Weekdieren en overige ongewervelden

(A 10,VAS,Z l,ZZ O)

Onder de zestien soorten die binnen deze groep, tijden de betreffende periode voor heteerst werden ingevoerd voor het Dijleland senso stricto, waren er zeven oorten slakken met waarnemingen uit 1989. Deze waarnemingen waren afkomstig van een oude publicatie van het KBIN (Bollen et al. 1991) en werden ingevoerd door vrijwilligers van Natuurpunt Studie. Van de waarnemingen van nieuw ingevoerde soorten in 2012 werd en­kel de vondst op 09/10 van Gevlekte akkerslak (Deroceras reticulatum, A, Erik Toorman), op foto gedetermineerd door Tom Van den Neucker, goedgekeurd. De overige soorten betroffen niet beoordeelde waarnemingen van het onderzoek van Nobby Thys in poelen en vijvers in de regio. Dit waren vier 'slakken', drie soorten bloedzuigers (Hirudinea) en een bijzondere platworm, de Bronplatworm (Crenobia alpina, Z). Deze laatste oort werd gevonden in de Minnebron (Vaalbeek/

Zoete Waters). Dit was de allereerste waarneming voor de Bronplatworm op wn.be. Deze platworm komt voornamelijk voor in koude beken, bronnen en meren in de bergen, zoals in de Alpen, Scandinavië en het noorden van Engeland, waar de temperatuur nooit hoger dan 14 °C stijgt. Anders sterft de soort uit. In onze contreien komt de oort enkel voor in de buurt van (koude) zuivere, ongeschonden, vaak beschaduwde, bronnen. De soort heeft een beperkt verspreidingsvermogen en wordt in vele delen van Europa beschouwd als glaciaal relict.

10 De Boomklever - juni 2013

Paddenstoelen (A 1, VA 19, Z 36, ZZ 6)

Er werden 62 nieuwe paddenstoelen en schimmels toegevoegd voor het Dijleland senso strico. Op de rode lijst van Nederland kunnen we hiervan 25 soorten terugvinden. Op de meer beperkte rode lijst van Vlaanderen staan er hiervan vier soorten vermeld. Het grootste deel van de ontdekkingen in deze periode werd gedaan in de bossen die deel uitmaken van het Zoniënwoud te Tervuren en Overijse, inclusief Kapucijnenbos, Arboretum, Park en Marnixbos (32 soorten). Ook in het Meer­daalwoud werden vele van deze nieuwe soorten gezien, namelijk negentien waarvan acht in het deel dat vroeger deel uitmaakte van het militair domein. Andere gebieden met meerdere soorten die voor het eerst werden ingevoerd zijn het Ro­debos (5 soorten), Kessel-lo /Centraal (3 soorten), Overijse/Stad (3 soorten), Kortenberg/Merode (2 soorten) en Kesselberg (2 soorten).

Maar liefst acht soorten werden niet behandeld in de atlas van Vlaams-Brabant (2011), waarvan één nieuwe soort voor V laanderen (Kringmosoortje). Vier van deze soorten werden tussentijds wel al gemeld op wn.be voor Vlaams-Brabant.

Verborgen Vezelkop (Inocybe cryptocystis, ZZ) 1 ex. op 24/ 10 te Tervuren/ Zoniënwoud (Willi Sas, Hubert De Meulder, Greet Van Autgaerden en Dré Peeters, Nb). Microscopisch onderzocht door Hu­bert De Meulder. In Nederland is deze soort zeer zeldzaam en staat ze in de categorie 'Gevoelig' op de rode lijst. De Verborgen Vezelkop vormt ecto­mycorrhiza met eiken op een droog en humusrijk substraat. Het lijkt erop dat dit slechts de tweede vondst is voor Vlaams-Brabant, na een eerste te Hoeilaart op 10/10.

Blauwvoetkaalkopje (Psilocybe fimetaria, Z) 2 ex. op 11/10 te Meerdaalwoud /Militair Domein (Roosmarijn Steeman, Robin Guelinckx en Jorg Lambrechts, Nb ). Materiaal werd ingezameld en microscopisch onderzocht. Deze nieuwe soort voor Vlaams-Brabant is een van de vele bijzonde­re mestpaddenstoelen die gevonden werden op het door Konikpaarden opengehouden bosdeel. In Nederland komt deze paardenmestbewonende saprotroof zeer zeldzaam voor op arme graslanden en duinen.

Page 25: De Boomklever Juni 2013

Leemknotszwam (Clavaria krieglsteineri, Z) 1 ex. op 09/11 te Kessel-Jo/Centraal (Ralph Vandiest, Av ). In Nederland een zeer zeldzame bodembe­wonende saprotroof van voornamelijk gras- en hooilanden op humusarm substraat van klei. In Vlaams-Brabant reeds eerder gezien te Diest/ Papen broek (2011 ).

Zwarte Amaniet (Amanita inopinata, ZZ) 3 ex. in strooisel van coniferen op 15/11 te Kessel-Jo/ Cen­traal (Niels Ryckeboer, Av). Herbariummateriaal voor Meise werd ingezameld en gedetermineerd door Georges Buelens. Deze soort is nogal mysteri­eus. De wetenschappelijke naam betekent "onver­wachte amaniet" omdat de eerste ontdekking van deze soort werd gedaan in Engeland (1987) op een terrein dat behoorde tot één van de beste onderzoch­te plekken. Na de publicatie van deze soort ontdekte men dat deze in feite eerder al in Nieuw-Zeeland werd gevonden, maar als onbekende in een herba­rium zat. In Nederland verwelkomden ze deze soort in 2000, in Frankrijk gebeurde de eerste vondst in 2004 en in 2008 ook in België (Londerzeel). In augus­tus 2012 werd de soort op een tweede locatie gevon­den in Londerzeel en in oktober te Edegem, waarna de vond t in Ke sel-Io volgde in november. Er is nog niet veel bekend over deze soort, enkel dat het geen symbiont is.

Kringmosoortje (Rimbachia neckerae, Z) 25 ex. op 27/11 te Bertem/ Koeheide (Ralph Vandies, Av ). Materiaal werd ingezameld en microscopisch on­derzocht. Een nieuwe soort voor V laanderen en logischerwijs de enigste waarneming op wn.be! In Nederland is deze soort zeer zeldzaam en staat ze op de rode lijst als 'Gevoelig'. Deze soort groeit op bladmossen in loofbos, op kalkrijke leem. Het Kringmosoortje is klein en valt daarom zelden op. De exemplaren van de Koeheide groeiden op kale grond, tussen mossen.

Opgezwollen spleetlip (Cyclaneusma minus, Z) te te Tervuren/Kapucijnenbos (1 ex.16/12, Av), Ter­vuren/Park (1000 ex. 30/12, Av) en Huldenberg/ Rodebos (1 ex. 30/12, Av) (Ralph Vandiest). Bijna uitsluitend gemeld uit onze regio, Vermoedelijk om­dat er amper iemand anders is dan de betreffende waarnemer die zoekt naar de slechts lmm grootte structuur op dennenaalden.

Phaeobotriosphaeria visci (VA) 1 ex. op 29/12 te Kortenberg/Merode (Ralph Vandiest, Av). Micro­scopisch onderzocht op ingezameld materiaal. Dit is de tweede zekere waarneming voor V laams-Brabant en een eerste aanvaarde waarneming op wn.be.

· �'·· ' Biodiversiteit 1'.

"2.

Kringmosoortje (Rimbachia 11eckerae) Bertem Koeheirle Foto: Ralph Vandiest

Leemknotszwam (Clavaria krieglsteineri) Kessel-Lo Foto: Ralph Vandiest

Zwarte Amaniet (Ama11ita i11opi11ata) Kessel-Lo, 2012

Foto: iels Ryckeboer

De Boomklever - juni 2013 71

Page 26: De Boomklever Juni 2013

· Biodiversiteit · ,/�� • 1' � •

Stersporige Trechterzwam (Omphalinsler nslerosporus, Z) 1 ex. op 30/12 te Huldenberg/Rodebos (Ralph Vandie , Av), werd microscopisch onderzocht. De eerste waarneming van deze soort op wn.be en vemoedelijk ook voor Vlaams-Brabant! Maar de Stervormige trechterzwam is niet nieuw voor Vlaanderen. In Nederland is deze soort bedreigd en i ze een zeldzame bodembewonende saprotroof, voornamelijk op strooisel bij Jeneverbesstruwelen, maar ook heide, heischrale graslanden en stuif­zand.

Maar liefst zestien soorten werden reeds eerder gedocumenteerd in de atlas van Vlaams-Brabant, maar nog niet voor onze regio. Teveel om deze categorie van soorten deze keer in detail te duiden, we beperken ons tot een opsomming: Bleek Spikkelschijfje (Ascobolus albidus, Z, Av), Graszwartkorstje (Phyllachora graminis, Z, Av), Wit Kroonknotsje (Clavicorona taxophila, Z, Av), Melige Mestinktzwam (Coprinus cothurnatus, Z, Av), Kleinsporige franjehoed (Psathyrella /aevissima, Z, Nb ), Mosschelpje (Chromocyphella muscicola, ZZ, Av), Bleeksteelvezelkop (lnocybe albovelutipes, Z, Nb), Spatelhoomtje (Calocera pallidospathulata, VA, Av), Sneeuwvloksatijnzwam (Entoloma sericellum, Z, Av), Zwartsneesatijnzwam (Entolomn serrulatum, Z, Av), Gekroond geleikelkje (Cyathicula coronata, Z, Nb), Laat Vlieskelkje (Hymenoscyphus serotinus, Z, Nb), Grijs kalkkopje (Physarum cinereum, Z, Nb), Purperbruin Mestbekertje (Fimaria cervaria, Z, Av), Witte duifricfderzwam (Tricholoma columbetta, Z, Nb) en Beukenbladmycena (Mycena fagetorum, Z, Nb). Voor het Purperbruin Mestbekertje betreft het de allereerste waarneming op wn.be. De Witte duifridderzwam staat op de Belgische rode lijst als 'Kwetsbaar'.

Andere nieuw ingevoerde soorten die op de rode lijst staan maar hierboven nog niet eerder werden vermeld, en dus wel reeds eerder werden waarge­nomen in onze regio, zijn: Schubbige oesterzwam (Pleurotus dryinus, kwetsbaar, Z, Av), Purperrode russula (Russula queletii, kwetsbaar, Z, Nb) en Bleke Knoflooktaailing (Marasmius querceus, bedreigd, ZZ, Nb). Deze laatste soort is in Vlaam -Brabant zeer zeldzaam, net als Purperbruine Parasolzwam (Lepiota fuscovinacea, Z, Nb ), Hebe/oma fragilipes (Z, Nb) en Levendige gordijnzwam (Cortinarius langei, Z, Nb).

72 De Boomklever - juni 2013

Mossen en Korstmossen (A 6, VA 1, Z 1, ZZ 0)

Zes soorten mos en twee soorten korstmossen werden in deze periode nieuw toegevoegd. Enkel van het schijnbaar zeldzame Klein Snavelmos (Oxyrrhynchium pumilum, Z) kon een waarneming worden aanvaard. Deze soort werd op 02/12 waargenomen te Huldenberg/Margijsbos (Kasper Van Acker). Een staaltje werd microscopisch onderzocht en bevestigd door Dirk De Beer.

Planten (A 5, VA 30, Z 24, ZZ 7)

Er werden in totaal zes plantensoorten nieuw inge­voerd. Drie soorten zijn (vermoedelijk) verwilderd:

Lampenpoetsergras (Pennisetum alopecuroides, Z), Cotoneaster hjelmqvistii (VA) en Stengelloze sleu­telbloem (Primula vulgaris, Z). Voor de laatste soort betreft het een waarneming uit 1982.

De drie nieuw ingevoerde inheemse plantensoor­ten zijn eerder al gedocumenteerd voor het Dijle­land, maar zijn zeldzamer dan globaal op Vlaam­se schaal:

Bruin cypergras (Cyperus fuscus, Z) 101 ex. op 02/10 te Kessel-lo/Lovarenbroek (Robin Gue­linckx, Nb ). In de atlas enkel recent(> 1971) gekend van het hok van Florival. Een hok ter hoogte van Leuven en omgeving is wel ingekleurd voor de pe­riode 1939-1971. In Vlaanderen is deze soort zeer zeldzaam. De meeste vindplaatsen bevinden zich langs de Maas en de Schelde en in het vijverge­bied van Midden-Limburg. De plant is sterk ach­teruitgegaan t.o.v. de periode voor 1940. Maar ze verscheen tijdens de recentste karteerperiode wel op talrijke nieuwe vindplaatsen. Bruin cypergras is een eenjarig plantje dat pas laat kiemt. Het gedijt het best op weinig begroeide standplaatsen die in de winter onder water staan en in de zomer droog­vallen. Ze is niet een soort van voedselarme plaat­sen, maar komt voor op allerlei grondsoorten.

Kruipganzerik (Potentilla anglica, VA) 1 ex. op 02/10 te Kessel-lo/Lovarenbroek (Robin Gue­linckx, Nb). Op Vlaamse schaal is deze plant vrij algemeen. Het zwaartepunt ligt echter in de Noor­derkempen en in de Vlaamse Zandstreek. In de Zandleemstreek en Leemstreek is de Kruipganze­rik zeldzaam. Deze soort is ontstaan als een krui­sing van Tormentil met Vijfvingerkruid die tot een zelfstandig taxon is geëvolueerd. Het is een plant van min of meer zure, vochtige tot droge milieus. ln Vlaanderen staat de soort het meest op iets Jemig zand of zandleem, vooral in heischrale graslanden.

Page 27: De Boomklever Juni 2013

Stijf havikskruid (Hieracium laevigatum, A) 80 ex. op 05/08 te Veltem-Beisem (Nicole Gellens, Nb) op een door Natuurpunt beheerd terrein. Zeld­zaam in kalk- en leemstreek. In V laanderen is deze soort globaal algemeen, maar de abundantie wisselt sterk van streek tot streek. De soort wordt hoofdzakelijk gevonden in de Kempen en in min­dere mate ook in de Leemstreek. Net als veel ande­re zoomsoorten van voedselarme milieus gaat stijf havikskruid achteruit. Deze plant groeit in grazi­ge vegetaties in de halfschaduw, langs bosranden en langs brede bospaden in eikenberkenbos en in naaldhoutaanplanten. Ze groeit bij voorkeur op zandige of uitgeloogde leembodems, in voedselar­me tot matig voedselarme omstandigheden. In de Leemstreek groeit de soort vaak in holle wegen.

Referenties

Bart Creemers [email protected]

Bellmann, H. 2010. Spinnen van Europa. De Fontein/Tirion Uitge­vers, Utrecht. Pp 431 Bollen M., De Cock 1., Janssens V. 1991. 'Hui jesslakken in holle wegen'. Reek Studiedocument van het KBIN Desender, K, Dekoninck, W., Mae , D. m.m.v. Crevecoeur, L., Du­frêne, M., Jacobs, M., Lambrechts, J., Pollet, M., Stassen, E., Thys,

. 2008. Een nieuwe verspreiding atla van de loopkever en zandloopkevers {Carabidae) in België. Rapporten van het Insti­tuut voor atuur- en Bo onderzoek 2008 (I BO.R2008.13). Insti­tuut voor atuur en Bosonderzoek, Brussel. pp. 184 Kal

.kman V.J. en van der Velde G. 2008. Bronplatworm Crenobia

alpma (Dana, 1766). ln: De soorten van het Leefgebiedenbeleid. EIS- ederland Leiden. Menten J. 2009. Boktorren van het Dijleland. De Boomklever 37 (3): 72-77. Steeman, R., Langendries, R., Monnens, R., Buelens, G., De Pauw, S., Walleyn, R. eds. 2006 Paddenstoelen in de regio Leuven 1981-2004. atuurpunt Studie, Mechelen pp. 431. Stee�an, R., Asperges, M., Buelens, G., De Ceu ter, R., Declercq, B., Ki zka, A., Leysen, R., Meuwis, T., Monnens, J., Robijns, J. Van den Wijngaert, M., Van Roy, J., Veraghtert, W., Verstraeten, P. Eds. 2011. Paddenstoelen in Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdste­delijk Gewest, 1980-2009, Verspreiding en ecologie. atuurpunt Studie, Mechelen. pp. 728. Stu�kens, J .

. � Vercoutere, B., eds. Verspreidingsatlas van de plan­

ten m het D1jlelandBrakona ieuwsbrief. 11 (3): 3. Van Den Berge, K. & De Pauw, W. 2003 in Verkem, S., De Mae­s�neer, _J., Vandendriessche, B., Verbeylen, G. & Yskout, S. Zoog­dieren m Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie en JNM-Zoogdierenwerkgroep, Mechelen en Gent, België 1975-2002, Een uitgave van Vrienden van Heverleebos en Meerdaal­

woud vzw, Natuurstudiegroep dijleland en Flo.Wer. Leuven, pp 341. Thys N. 2011. Uitgestorven gewaande schaatsenrijder teruggevon­den in het Walenbos. Van Landuyt, W., Hoste, W., Vanhecke, L., Van den Bremt, L., Vercruysse, W., and De Beer, D., ed . 2006. Atla van de flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor natuur- en bo­sonderzoek/ ationale plantentuin van België , Brussel, pp 687.

.�.r-·.., . X," ·

Biodiversiteit t.. · •• � •.

Verboven A. 2011. De dag- en nachtvlinders (Lepidoptera) van het Dijleland Deel II: Ethmiidae tot en met de Choreutidae (Glittermotten). De Boomklever 39 (3): 63-68. Walleyn R. & Vandeven E., red. 2006. Standaardlijst van Ba­sidiomycota en Myxomycota van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Rapport TNBO.R.2006.27. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Zeegers, T. & Heijerman T. 2008. De Nederlandse boktorren (Cerambycidae). ederlandse Entomologische Vereniging , e­derland Centrum voor Biodiversiteit en EIS-Nederland. Pp. 120 Stuckens, J. & Vercoutere, B., eds. Verspreidingsatla van de planten in het Dijleland 1975-2002, Een uitgave van Vrienden van Heverleebo en Meerdaalwoud vzw, atuur tudiegroep dijleland en Flo.Wer. Leuven, pp 341. Thy N.

_2011. Uitge torven gewaande chaat enrijder terugge­

vonden m het Walenbos. Brakona Nieuwsbrief. 11 (3): 3. Van Den Berge, K. & De Pauw, W. 2003 in Verkem, S., De Maeseneer, J., Vandendriessche, B., Verbeylen, G. & Y kout, S. Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en ver preiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie en JNM-Zoogdierenwerk­groep, Mechelen en Gent, België Van Landuyt, W., Ho te, W., Vanhecke, L., Van den Bremt, L., Vercruys e, W., and De Beer, D., eds .. 2006. Atla van de flora van Vlaanderen en het Bru els Gewest. Instituut voor natuur- en bo-onderzoek/ 1 ationale plantentuin van België, Bru el, pp 687.

Verboven A. 2011. De dag- en nachtvlinder (Lepidoptera) van het Dijleland Deel Il: Ethmiidae tot en met de Choreutidae (Glittermotten). De Boomklever 39 (3): 63-68. Walleyn R. & Vandeven E., red. 2006. Standaardlij t van Ba­sidiomycota en Myxomycota van V laanderen en het Brussels Gewest. Rapport INBO.R.2006.27. In tituut voor atuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Zeeger , T. & Heijerman T. 2008. De Nederland e boktorren (Cerambycidae). Nederland e Entomologi che Vereniging , Nederland Centrum voor Biodiversiteit en EIS- ederland. Pp. 120

Websites en online nieuwsbrieven

Belgische waarnemingssite: http://www.waarnemingen.be Info vondst wasbeer: INBO Marternieuws 8, http://www.inbo.be/ files/bibliotheek/97 /239697.pdf http://www.demorgen.be/ dm/ nl /989 /Binnenland/ ar­ticle/ detail/341285/2008/07 /09/Wa beer-trekt-verwoe -tend- poor-door-Belgische-bossen.dhtml Atla van de micro-nachtvlinders in ederland: http://www.microlepidoptera.nl Nederlandse website met info over macro-nachtvlinder : http://www.vlindernet.nl Vlaamse Entomologi che Vereniging (Belgi che Catalogu van Lepidoptera): http:/ /www.phegea.org http://www.bri tishbug .org.uk / heteroptera / Lygaeidae /Gastro­des_grossipes.htmJ info over voedselplanten van Ga trodes gro ipe : http://eol.org/ pages/ 3692121 /detail Online berichten over de Zwarte Amaniet:http://www.natuurbericht.be Nederland e online paddenstoelenatla i be chikbaar op: http://www.verspreidingsatlas.nl FIORA databank: http:/ /flora.inbo.be/ /Page / Common/Default.aspx

De Boomklever - juni 2013 73

Page 28: De Boomklever Juni 2013

" �1· . Ongewervelden . . :t�

Zoal in de vorige delen wordt de zeldzaamheid aangeduid als volgt:

* Algemeen Vrij algemeen

*** Zeldzaam Zeer zeldzaam

**

****

Arctiidae (Beervlinders)

Amata phegea (Linnaeus, 1758) - Phegeavlinder - *** Arctia caja (Linnaeu , 1758) - Grote beer - **

Atolmis rubricol/is (Linnaeus, 1758) - Zwart beertje - ** Callimorpha dorninu/a (Linnaeus, 1758)

- Bonte beer - **** Cybosia mesornel/a (Linnaeu , 1758) - Vier ti pbeertje - ** Diaphora mendica (Clerck, 1759) - Mendicabeer - ** Ei/erna complana (Linnaeus, 1758) - Streepkokerbeertje - **

7 4 De Boomklever - juni 2013

Eilerna depressa (Esper, 1787) - Naaldboombeertje - ** Eilerna griseola (Hübner, 1803) - Glad beertje - * Ei/erna sororcula (Hufnagel, 1766) - Geel beertje - **

Euplagia quadripunctaria (Poda, 1761) - Spaanse Vlag - ** (in Vlaams-Brabant) Lithosia quadra (Linnaeus, 1758) - Viervlakvlinder - Zeldzaam Miltochrista rniniata (Forster, 1771) - Rozenblaadje - * Pelosia rnuscerda (Hufnagel, 1766) - Muisbeertje - ** Phragrnatobia fuliginosa (Linnaeus, 1758) - Kleine beer -** Spilosoma lubricipeda (Linnaeus, 1758) - Witte tijgeer - ** Spilosorna lutea (Hufnagel, 1766) - Gele tijger - ** Spilosorna urticae (Esper, 1789) - Sneeuwbeer - Zeldzaam Thurnatha senex (HUbner, 1808) - Rondvleugelbeertje - * Tyria jacobaeae (Linnaeus, 1758) - Sint-jacobsvlinder - **

Page 29: De Boomklever Juni 2013

Rozenblaadje (Miltochrista 111i11iata) Foto: Erik Toonna11

Spilosoma lubricipeda (Linnaeus, 1758)

- Witte tijgeer - **

Spilosoma lutea (Hufnagel, 1766)

- Gele tijger - **

Spilosoma urticae (Esper, 1789)

- Sneeuwbeer - Zeldzaam Thumatha senex (HUbner, 1808)

- Rondvleugelbeertje - *

Tyria jacobaeae (Linnaeu , 1758)

- Sint-jacobsvlinder - **

Op 27 juni 2011 kon J. Denonville één exemplaar Amata phegea waarnemen in het Silsombo in Erp -Kwerps. De rup leeft polyfaag op kruidach­tige planten.

Rozenblaadje (Miltochrista miniata) Foto: Erik Toonna11

·· . .

,j;·� �" Ongewervelden �.

Van Cal/imorpha rlominula zijn een aantal hi tori­sche gegeven bekend uit het Zoniënwoud (ver­zameling Prof. A. Soenen ) maar ind 2008 wer­den maar liefst 20 waarnemingen (31 exemplaren) waargenomen, voornamelijk in het zuiden van ons werkgebied: Doode Bemde, Sin-Joris-Weert, Overij e, Tervuren en Hoeilaart. De rups leeft polyfaag op kruidachtige planten, vooral Symphy­tum (Smeerwortel).In de verzameling van Prof. A.

Soenens bevindt zich 1 exemplaar van Lithosia quadra verzameld op 17 augustu 1936 te Hoei­laart. Op 13 september 2009 ving de auteur in zijn tuin in Heverlee het tweede exemplaar van deze soort. De rups leeft van korstmossen, bij voorkeur groeiend op Eik (Quercus)

Van Spilosoma urticae zijn )echts 2 waarnemingen bekend. De auteur ving één exemplaar in zijn tuin in Heverlee op 15 mei 1993 en K. Hansen fotografeerde een exemplaar op 29 mei.

André Verboven

a ndre.karine.verboue11@te/e11et.be

De Boomklever - juni 20 1 3 7 S

Page 30: De Boomklever Juni 2013

'j Vogels

. �-:'.� � '

Bijzondere broedvogels in het Dijleland,

broedseizoenen 2008-2012, deel ll.

Wat kunnen we afleiden uit www.dijleland.waarnemingen.be?

Dit artikel beschrijft de aantallen en evolutie van 20 bijzondere broed vogelsoorten in het Dijleland tijdens

de jaren 2008-2012, zoals deze konden worden afgeleid door het toepassen van de interpretatiecriteria

voor broedvogels (van Dijk & Boele, 2011) op de verzamelde waarnemingen in www.dijleland.waarne­

mingen.be, en vormt aldus het tweede deel van het drieluik. Helaas konden via deze methode niet voor

alle ge electeerde soorten cijfers worden bekomen die representatief worden geacht voor de werkelijke

situatie in het veld, met name voor soorten uit minder of onvolledig bezochte habitattypes (voorname­

lijk akkervogels en bosvogels), of waarvoor we uit bepaalde gebieden meer ruimtelijke resolutie in de

gegevens nodig hebben om deze aan de fusieafstanden te kunnen toetsen (soorten waarvoor doorgaans

totaaltellingen per gebied werden ingevoerd). Voor een algemene inleiding, historiek van het broedvo­

gelonderzoek in het Dijleland, criteria voor de soortenselectie, verklaringen voor de interpretatiecrite­

ria-codes, algemene uitleg over het toepassen van deze interpretatiecriteria, en kritische opmerkingen

bij de gebruikte methodiek, verwijzen we naar het eerste deel (Moreau 2013). Hierin werden tevens de resultaten voor de bijzondere in het Dijleland broedende hoenders, zwanen, ganzen, eenden, aalscholver, reigers en dagroofvogels besproken. Voor dit deel gaan we onmiddellijk van start met de overige geselec­teerde soorten, waarbij we er specifiek op wensen te wijzen dat de vermelde aantallen enkel betrekking hebben op het Dijleland sensu stricto (zie Moreau 2013).

Grauwe Gans Anser anser BBV, DG = 1 maart - 15 april; # obs DG = 1; FA= 2500; GW = paar, terr. & nestind. gedrag, nesttelling

In hoeverre de Grauwe Gans op V laamse schaal nog een zeldzame broed vogel is kan onderwerp van discussie zijn. Vooral in de West-V laamse pol­der , het aangrenzende Noord-Oost-Vlaanderen en de Limburgse Maasvallei is het tegenwoordig alvast een sterk ingeburgerde broedvogel, met po­pulatieschattingen van 1000 à 1300 broedparen in 2000-2002 (Devos 2004a), 1200 broedparen in 2006 en 950 broedparen in 2007 (Vermeersch & Anse­lin 2009). Ook een eventuele status als exoot is di cutabel. In het BBV-project heeft de soort deze statu alvast niet (Anselin et al. 2007), maar in de Dijlelandse waarnemingenoverzichten worden de meeste Grauwe Ganzen wel als exoten afgedaan, met uitzondering van overtrekkende groepen en grote groepen winterse pleisteraars. Wat er ook van zij, in het Dijleland verdient de Grauwe Gans zijn plaats in de lijst van de bijzondere broedvo­gels zonder twijfel. Voor deze soort - die in het eerste deel van dit broedvogelartikel (Moreau 2013) door de mazen van het net glipte - maken we net zoals voor de Knobbelzwaan en enkele uit­heem e ganzen geen gebruik van de interpretatie­criteria om tot broed territoria te besluiten.

7 6 De Boomklever - juni 2013

De kans op duo's Grauwe Gans binnen de datum­grenzen bestaat tegenwoordig immers overal in de regio, waarbij we zeker weten dat het in bij­na alle gevallen om niet-territoriale dieren gaat. Toepassen van de regels zou voor deze soort dus tot sterke overschattingen leiden. We houden daarom enkel rekening met die gevallen waar een nestvondst of waarnemingen van pulli en/ of niet-vliegvlugge jongen in het spel waren, en maken ons sterk dat deze benadering voor een sterk zichtbare soort als de Grauwe Gans (toch zeker als er jongen zijn) betrouwbare resultaten oplevert. Zulke waarnemingen werden voor het eerst gemeld in 2012 (hoewel we de optie willen openhouden dat er toch al eerder incidentele ge­vallen zijn geweest): een bezet nest met eieren in de Abdij van Park te Heverlee (dat later verlaten werd aangetroffen), en een koppel met één jong te Oud-Heverlee/Z op 26 april en 15 mei. We ver­melden hierbij expliciet dat er voor deze analyse geen rekening werd gehouden met soepganzen en Grauwe Ganzen die op www.dijleland.waar­nemingen.be werden ingevoerd als 'forma do­mestica', maar evenmin kunnen uitsluiten dat de hoger vermelde gevallen geen betrekking hebben op ganzen met domesticatie-invloeden.

Page 31: De Boomklever Juni 2013

De Grauwe Gans werd volgens de beschikbare dataset pas in 2012 voor het eerst broedend aan­getroffen in het Dijleland, waarbij het meteen om twee gevallen ging. Dit.resultaat lijkt ons erg betrouwbaar, en we vermelden erbij dat het hier enkel om Grauwe Ganzen van het wildtype gaat.

Porseleinhoen Porzana porzana

BBV, VRL, RL (B) DG = 30 april - 15 juli; # obs DG = 1; FA= 300; GW =paar, terr. & nestind. gedrag

Het Porseleinhoen is omwille van zijn verborgen leefwijze in rietmoerassen, natte uiterwaarden en ondergelopen graslanden een moeilijk te inventa­ri eren broedvogel. Bovendien is de oort tijdens het broedseizoen hoofdzakelijk in de schemering en 's nachts actief, en wordt zijn aanwezigheid tijden deze periode ook zelden door middel van auditieve waarnemingen va tgesteld aangezien er quasi uitsluitend midden in de nacht wordt ge­roepen, wat leidt tot een serieuze mismatch tussen de activiteitspieken van het Porseleinhoen en de broedvogelinventariseerders. Tijdens de bespro­ken periode 2008-2012 werd er in het Dijleland dan ook geen enkele waarneming die op een ter­ritorium kan wijzen doorgegeven via het invoer­portaal. Toch durfden we hier niet uit besluiten dat de soort in deze jaren met absolute zekerheid ontbrak als broedvogel in het Dijleland. Ook de weinige historische gegevens over broedterritoria in onze regio waren immers zelden afkomstig van de doorsnee waarnemers, maar werden bekomen via de beheerders van de Doode Bemde die dank­zij hun speciale voorliefde voor dit gebied en de vele werkuren die ze er spenderen een hogere tref­kans hebben voor het Porseleinhoen. Wat we zo zeker weten is dat er in dit gebied respectievelijk twee, één en drie zangposten waren in 2002, 2003 en 2004 (Moreau 2002, 2003, 2004), maar ook tij­dens de recentere jaren werden er Porseleinhoenen vastgesteld tijdens het broedseizoen. Tijdens de ja­ren 2008-2012 trof P. De Becker (die elk voorjaar 10-15 bezoeken in functie van deze soort plant) zo jaarlijks 2 à 3 uitsluitende zangposten aan in de Doode Bemde, die dus op verschillende territoria wijzen (merk op dat er een groot aantal bezoeken nodig is om slechts enkele waarnemingen te no­teren). Over deze jaren heen kon er verder slechts zes keren een adulte vogel worden waargenomen, en twee keer één of meerdere adulten in het gezel­schap van jongen (één adult+ drie jongen in 2008, twee adulten +twee jongen in 2011).

't· · · ' vogels

�t,·

Buiten de Doode Bemde werd tijdens recente ja­ren enkel nog een exemplaar gehoord te Oud-He­verlee / Z op 27 maart 2007 (Moreau 2007a), maar dat was een volle maand voor ingang van de da­tumgrenzen. Uit datareeksen van andere Vlaamse en buitenlandse regio's blijkt ook dat de aantallen broedende Porseleinhoenen sterk van jaar tot jaar kunnen verschillen onder invloed van de natheid van de verschillende jaren. Zo waren de inventari­satiejaren 2000-2002 gemiddeld erg nat (vooral de voorjaren van 2000 en 2001), wat leidde tot gun­stige omstandigheden voor het Por eleinhoen en een geschatte Vlaam e populatie van 40-50 broed­paren in 2000 en 30-35 broedparen in 2001 (Devos 2004b). Maar tijdens de jaren 2006-2007 waren de omstandigheden in Vlaanderen veel minder ge­schikt voor deze oort, wat een forse afname tot respectievelijk 5-10 en 10-15 broedparen veroor­zaakte (Vermeersch & Anselin 2009). In de Doode Bemde zorgen beheer en waterpeil er echter voor dat er jaarlijks geschikte natte percelen zijn, en is het Porseleinhoen dus minder onderhevig aan fluctuaties in habitatkwaliteit, wat ertoe leidt dat de Dijlelandse broedpopulatie minsten ind be­gin jaren '00 con tant is gebleven op een laag ni­veau van enkele broedparen.

Tijdens de jaren 2008-2012 werden in de Doode Bemde jaarlijks waarnemingen opgetekend die op de aanwezigheid van 2-3 territoria of broed­gevallen van het Porseleinhoen wijzen. Omwil­le van de moeilijkheden die het inventariseren van deze soort met zich mee brengen durven we evenwel niet uitsluiten dat de soort elders in het Dijleland wel eens over het hoofd gezien kan worden, en beschouwen we alle cijfers in Tabel 1 als minima.

Kwartelkoning Crex crex DG = 20 mei - 31 juli;# obs DG = 1; FA= 500; GW = paar, terr. & nestind. gedrag

Tijdens het voorjaar van 2012 werden maar liefst drie Kwartelkoningen opgemerkt in regio Leuven (Moreau 2012c). De eerste twee exemplaren lieten van zich horen op 10-11 mei te Meerbeek en gin­gen daarmee de datumgrenzen vooraf, maar een roepend exemplaar op 24 mei te Erp /Dorenveld voldeed wel aan de voorwaarden (goede periode en geschikt gedrag, namelijk roepen) om bij strik­te toepassing van de interpretatiecriteria in aan­merking te komen voor een territorium.

De Boomklever - juni 20 13 77

Page 32: De Boomklever Juni 2013

. _,

Vogels , _.

Het i aannemelijker dat het om een doortrekker Aangezien de soort bij ons als een grote zeld­zaamheid te boek staat (slechts 1 eerder geval binnen de regiogrenzen in het archief van de NSG Dijleland inds de jaren '40), de waarneming kort na ingang van de datumgrenzen plaatsvond en vervolgwaarnemingen uitbleven (ondanks zoek­werk), lijkt het ons echter onwaarschijnlijk dat het hier werkelijk een territoriale vogel betrof. ging. Bij het hoger vermelde eerdere geval kon er overduidelijk wel van een territorium gesproken worden, hierbij ging het immers om een roepend e . in een braakliggende akker te Heverlee/ Abdij van Park van 20 mei tot 28 juni 1998 (Hens 1998) en was er naar alle waarschijnlijkheid ook een tweede exemplaar aanwezig (van Scharen 1998).

Bij strikte toepassing van de interpretatiecriteria was er in 2012 een territorium van Kwartelkoning in het Dijleland. Omwille van verschillende re­denen lijkt het echter waarschijnlijker dat het om een doortrekker ging.

Scholekster Haematopus ostralegus extra Dijleland

DG = 30 april - 10 juni;# obs= 2; # obs DG = 1; FA= 1000; GW =paar, terr. & nestind. gedrag

Scholeksters worden pas sinds 2001 jaarlijks in het Dijleland waargenomen, met de sterkste toename in waarnemingsfrequentie in de eerste jaren van de 21e eeuw (Moreau 2001 en volgende overzich­ten). Uit de 20e eeuw waren er slechts 24 gevallen gekend (het eerste in 1967), en de eerste waarne­mingen binnen de datumgrenzen dateren van na 1975 (van Scharen, 2000). Broedverdacht gedrag, of herhaaldelijke waarnemingen op dezelfde lo­catie waren daar echter niet bij, maar met betrek­king tot de recentere periode werd er reeds jaren vermoed dat de soort effectief broedt in de regio.

78 De Boomklever - juni 2013

Harde bewijzen onder de vorm van nestvondsten of waarnemingen van pulli of niet-vliegvlugge jongen ontbreken tot op heden echter nog steeds. Aangezien de duidelijkste kern van waarnemin­gen is te situeren rond het industrieterrein van Haasrode - Leuven, waar de mogelijkheid van broeden op ontoegankelijke terreinen of zelfs daken tot de reële mogelijkheden behoort, hoeft dit echter geen tegenargument te zijn. We passen dus de interpretatiecriteria toe op de beschikbare waarnemingen (Moreau 2012c,d), wat voor 2012 een duidelijk territorium oplevert op het hoger vermelde industrieterrein. Te Heverlee/ Abdij van Park kan vervolgens een tweede territorium worden afgebakend op basis van één waarneming binnen en één waarneming buiten de datumgren­zen (eventuele broedlocatie op de Philipssite?). De kleinste afstand tus en de Abdij van Park en het industrieterrein is weliswaar kleiner dan de fusieafstand van 1000 m (zij het op het randje, merk in dit verband op dat de Scholeksters van Haasrode en de Abdij van Park in Moreau (2008) tot dezelfde cluster werden gerekend, evenwel zonder rekening te houden met fusieafstanden), maar aangezien deze afstand bij het afbakenen van het territorium van Haasrode reeds naar de andere kant werd berekend houdt het territorium van Heverlee ook stand. Op basis van vergelijk­bare gronden, maar dan wel duidelijk buiten de fusieafstand ten opzichte van de hoger besproken territoria, zou in 2012 een derde territorium gesi­tueerd zijn geweest in de omgeving van Oud-He­verlee / Z. De combinatie van het collectieve gezond verstand en de terreinkennis van de waar­nemers die Heverlee en Oud-Heverlee regelmatig bezoeken noopt ons echter tot het plaatsen van grote vraagtekens bij de afgebakende territoria uit deze gemeenten, zodat we voor 2012 een Dijle­landse populatie van 1-3 territoria vooropstellen.

Huiszwaluw (Delichon urbicum) in Linden - Erik Toorman

Page 33: De Boomklever Juni 2013

Voor de eerdere jaren bekomen we volgens de­zelfde redenering de volgende aantallen territoria van Scholekster in het Dijleland: 3-4 territoria in 2008 (Haasrode, Heverlee/Langestaart, omgeving Sint-Agatha-Rode/Grootbroek en twijfelachtig te Heverlee/ Abdij van Park), 2 territoria in 2009 (Haasrode en Heverlee/Langestaart) en telkens 1 territorium in 2010 en 2011 (Haasrode) (Moreau 2008, 2009a,b, 2010c, 2011 b ). Aangezien de Scholekster een nieuwe broedvogel­soort voor het Dijleland betreft (er werd vooraf­gaand aan deze bijdrage bij on weten alvast niets over een eventueel territoriaal voorkomen van deze

oort in de treek gepubliceerd) zou het leuk zijn om ook het allereerste lokale territorium te recon­strueren, alsook de situatie van de oort tussen dat heuglijke gebeuren en 2008. Daarom werden ook de waarnemingen uit 2001-2007 aan de interpretatiecriteria getoetst, met het volgende resultaat: geen territoria in 2001 en 2002, 1 territorium te Oud-Heverlee in 2003, 1 territori­um te Oud-Heverlee en 1 territorium te Haasrode in 2004, 1 territorium rondom Heverlee/ Abdij van Park in 2005, en geen territoria in 2006 en 2007.

De Scholekster is tegenwoordig een jaarlijks territoriumhoudende soort in het Dijleland, maar bewijzen van geslaagde broedgevallen ontbreken nog steeds. De strikte toepassing van de interpretatiecriteria voor broedvogels leidt mogelijk tot lokale overschattingen voor deze soort, maar we zijn zeker van telkens één terri­torium tijdens de jaren 2010-2012. Verder lijken de aantallen te fluctueren van deze baseline van 1 territorium tot mogelijk 4 territoria in 2008 en mogelijk 3 territoria in 2012.

Kleine Plevier Charadrius dubius

DG = 15 mei - 15 juli;# obs DG = 1; F A = 1000; GW = terr. & nestind. gedrag DG = 1 - 30 juni;# obs= 2; # obs DG = 1; FA= 1000; GW =ad, paar

BBV

De Kleine Plevier is wellicht altijd al een toevallige broedvogel geweest in het Dijleland (van Scharen 2000). Wortelaers (1946) en Herroelen (1952, 1953) maakten hier reeds melding van, en van Scharen (2000) analyseerde alle beschikbare gegevens uit de periode 1975-2000 en kon zo voor deze periode 16 zekere en/ of vermoedelijke broedgevallen aan­tonen verspreid over het hele Dijleland. De soort vertoont enkele gedragskenmerken die maken dat de broedcyclus erg opvallend is, zoals baltsvluch­ten onder luid geroep en het broeden op droogge­legde vijvers die vaak erg overzichtelijk zijn.

Nochtan illustreren enkele zichtwaarnemingen van Kleine Plevieren die zich op een ne t installeerden zonder dat de soort daar in de voorgaande dagen/ weken opvallend aanwezig was, dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. Daarom kiezen we ervoor om bij het inschatten van het aantal territoria van deze soort gebruik te maken van de interpretatiecri­teria voor broedvogels, en dus niet enkel rekening te houden met waarnemingen van balt ende vogels, paringen, ne ten en of pulli. Juveniele vogels in het najaar (na de datumgrenzen) op locatie waar geen andere evidenties voor broeden werden genoteerd, rekenen we echter niet mee, aangezien dit net zo goed najaarstrekkers uit noordelijkere broedgebie­den kunnen zijn Deze benadering levert voor 2012 twee territoria op in de Dijlevallei ten zuiden van Leuven (Heverlee/ Langestaart en Oud-Heverlee/ Z), aangevuld met een zeker broedgeval te Wilsele (braakliggend terrein tussen Vaart en Aarschotsesteenweg) (Moreau 2012 c,d). In de andere jaren ging het om de volgende aan­tallen : geen territoria in 2008, 1 territorium (Hever­lee/ Lange taart) en 1 zeker broedgeval (Neerijse/ Doode Bemde - Kliniekvijver ) in 2009, 1 ge laagd broedgeval (Sint-Agatha-Rode/ Grootbroek) en 1 territorium (Haasrode/industrieterrein) in 2010, en 2-3 territoria (1 te Heverlee/Langestaart en 1-2 te Sint-Agatha-Rode/Grootbroek) in 2011 Moreau (Moreau 2008, 2009b,e, 2010c,d, 2011 b,c). In 2011 werd te Heverlee/Terbank bovendien b�lt waarge­nomen op vier data in april (Moreau 2011b), maar aangezien deze waarnemingen de datumgrenzen ver vooraf gingen werd hier niet tot een territorium besloten.

De Kleine Plevier vertoonde tijdens de besproken periode een relatief constante Dijlelandse broed­populatie van 2-3 broedparen, met uitzondering van 2008 toen er geen territoria konden worden aangetoond. De exacte broedlocaties verschillen echter bijna in alle gevallen van jaar tot jaar (geen enkele locatie bleef langer dan twee jaar op rij be­zet), wat aantoont dat deze soort voor zijn broed­voorkomen sterk afhankelijk blijft van tijdelijke situaties die worden gecreëerd onder de vorm van drooggelegde/opdrogende vijvers of braakliggen­de terreinen, en wat het pionierskarakter van de soort illustreert.

Visdief Sterna hirundo BBV (kol)

DG = 20 mei - 30 juni; # obs DG = 1; FA = 500; GW =paar, terr. & nestind. gedrag, ne ttelling

Voor een koloniebroedende oort al de Vi dief, die zijn nesten doorgaan op erg zichtbare maar

De Boomklever - juni 2013 79

Page 34: De Boomklever Juni 2013

. } . Vogels . · ,.:'

.·:>.:·

relatief verstoringsongevoelige plaatsen bouwt (zoals eilanden in allerhande wateren, oevers, moe­ras en, maar ook drijvende vegetatiematten, opge­spoten terreinen, . . . ) wordt niet onmiddellijk ver­wacht dat het aantonen van broedgevallen en het tellen van de betrokken aantallen substantiële pro­blemen met zich mee kan brengen. Ook indien er gebroed zou worden op minder makkelijk zichtbare structuren zoals daken (bij voorkeur kiezelrijk), lijkt het onaannemelijk dat geen enkele waarnemer deze luidruchtige soort zou hebben opgemerkt wanneer de vogels hun broedlocatie benaderen. We zijn er dan ook relatief zeker van dat er geen Visdieven in het Dijleland broeden Nochtan worden er hier reeds sinds 2005 (Mo­reau 2005b) jaarlijks waarnemingen van Visdie­ven genoteerd die aan de minst veeleisende inter­pretatieregel voor deze soort tegemoet komen: de aanwezigheid van een paar op één datum binnen de datumgrenzen. Ook wanneer we strenger zijn en enkel die gevallen weerhouden waarop de vo­gels op

.meerdere data binnen de datumgrenzen

aanwezig waren verkrijgen we hetzelfde beeld van territoriale Visdieven in de streek. Trektellingen leren ons echter dat Visdieven ook in juni nog kunnen doortrekken in onze contreien. Zo pleis­terd�n er_op_14 en 16 juni 2005 respectievelijk twee en vier V1sd1even te Heverlee/ Abdij van Park, die nog perfect als doortrekkers kunnen worden be­schouwd. Maar wat te denken van de Visdieven die op 28-30 juni, 9, 11, 13 en 26 juli 2005 (aantallen van 1-5 ex.) pleisterden te Kwerps/Z? Kunnen we deze langdurige pleisteraars in volle zomerperiode ook nog afdoen als doortrekkers? Gezien het aan­komen van deze vogels rond het einde van de da­tumgrenzen (die aflopen op 30 juni) zouden het dan even goed vroege najaarstrekkers geweest kunnen zijn, die misschien mislukte broedsels achter de rug hadden. Of toch broedverdachte vogels ?ie hier kwamen foerageren, mogelijk afkoms�1g van ee

.n nestlocatie buiten de regio?

Aangezien verschillende publicaties aantonen dat broedende Visdieven voedsel kunnen zoeken in een straal tot 10 km rond de kolonie, en de vijvers ��n Kwerp� zowat �-an de ran� van onze regio liggen, hJkt ook dit een reele mogehJkheid. Hetzelfde scenario, waarin twee of meer Visdie­ven op r:1eerdere d.ata in juni-juli pleisterden in onze regio, deed zich na 2005 jaarlijks voor: in 2006 te Heverlee/ Abdij van Park, in 2007 en 2008 t� Sint-Agatha-Rode/ Grootbroek, in 2009 op­nieuw te Heverlee/ Abdij van Park, en in 2010, 2011 en 2012 weer te Sint-Agatha-Rode/Groot­broek. Hierbij valt op dat de frequentie van de b.ezoeken en de duur van de totale periode vooral smds 2010 sterk is toegenomen (Moreau 2006a 2007b, 2008, 2009b,e, 2010d, 2011c, 2012d).

'

80 De Boomklever - juni 2013

Vanuit Sint-Agatha-Rode hoeft men trouwens ook geen 10 km af te leggen vooraleer men de regio Dijleland verlaten heeft, maar dan zou de on­ontdekte broedlocatie ergens in het aansluitende Waalse Dijlebekken gesitueerd moeten zijn. Het lijkt ons erg onwaarschijnlijk dat dit onze zuider­buren reeds jaren lang zou zijn ontgaan. Ook in een straal van 10 km rondom de Abdij van Park kunnen we ons geen locaties indenken waar Vis­dieven onopgemerkt gebroed kunnen hebben ... Tot slot halen we nog de mogelijkheid aan dat onze zomerse Visdieven geen adulte maar twee­dejaars vogels zijn, en dus ook nog niet aan broe­den denken maar bij ons simpelweg hun zomers doorbrengen. Visdieven worden immers pas van­af -�en leeftijd van drie jaar geslachtsrijp. Enkel, vnJwel alle tweedejaars Visdieven overzomeren in Afrikaanse wateren ... Hoe de vork ook in de steel moge zitten, dat het fenomeen van de pleis­terende Visdieven zich pas sinds halfweg de jaren '00 voordoet kan wellicht worden teruggevoerd op de sterk verbeterde habitatkwaliteit van het �rootbroek

.�n de Abdij van Park in dezelfde pe­

riode, terw1Jl er op deze locaties ook voldoende open water aanwezig bleef om een soort als de Visdief aan te trekken. Dit is bijvoorbeeld niet het geval te Oud-Heverlee/Z, dat ook onderwerp was van een succesvolle herinrichting maar dan met de ontwikkeling van veel waterriet dat ande­re soorten aantrekt.

Hoewel we bij strikte toepassing van de inter­pretatiecriteria voor broedvogels reeds sinds 2�05

_jaarlijks min�tens één territoriaal koppel

V1sd1even hebben m het Dijleland, hechten we geen geloof aan deze optie zolang er geen nest­locatie wordt ontdekt. De ware toedracht blijft voorlopig een mysterie: gaat het om late voor­jaarstrekkers en/of vroege najaarstrekkers (mis­lukte broeders), tweedejaars vogels, niet-broe­dende

. adulten, of toch om broedvogels van een

nog met ontdekte locatie binnen of buiten het Dijleland?

Zomertortel Streptopelia turtur BBV, RL (B)

DG = 30 april - 20 juli; # obs DG = 1; FA= 300; GW =paar, terr. & nestind. gedrag

Over de Zomertortel horen we de laatste jaren niets dan alarmerende berichten, en al wie reeds minstens enkele jaren regelmatig te velde vertoeft zal zelf ook ku�en bevestigen dat de soort er consistent op ach­termtgaat. Zomertortels, die ook in onze streek ooit talrijke broedvogels

.waren, lijken in vrije val te zijn,

maar over het relatief belang van de verschillende deel oorzaken (wijzigend landgebruik en intensivering

Page 35: De Boomklever Juni 2013

van de landbouw, verschraling van het voedselaan­bod, intensieve jacht langsheen de trekroutes in zui­delijk Europa en in de overwinteringsgebieden in Afrika, verdorring van de Sahel en uitbreiding van de Sahara, ... ) bestaat nog heel wat onenigheid. Het toepassen van de interpretatiecriteria op de Dij­Ielandse gegevens uit 2008-2012 levert het volgende beeld op, waarbij we wensen te wijzen op het gevaar van overschattingen (één waarneming van een paar of een zingend exemplaar vanaf 30 april volstaat im­mers om een territorium af te bakenen, maar Zomer­tortels kunnen bij ons tot eind mei -begin juni ook nog doortrekken, de aantallen moeten dus veiligheidshal­ve als maxima worden gezien): 9 territoria in 2008 (1 te Oud-Heverlee/Z, 2 in de Doode Bemde, 2 te Sint­Agatha-Rode/Grootbroek, 1 te Leefdaal/plateau, 1 te Erps-Kwerps/ station, 1 te Haasrode/ Brabanthal en 1 te Haasrode/ zandgroeve), 9 territoria in 2009 (1 te Oud-Heverlee/Z, 1 te Neerijse/Grote Bron, 1 in de Doode Bemde, 1 te Neerijse/ Ganzeman, 1 te Sint­Agatha-Rode / Grootbroek, 1 te Erp /Dorenveld, 1 te Leefdaal/ plateau, 1 te Korbeek-Dijle/ plateau en 1 Wijgmaal), 4 territoria in 2010 (1 te Oud-Hever­lee/ Z, 1 te Sint-Agatha-Rode/Grootbroek, 1 te Kor­beek-Dijle/ plateau en 1 te Haasrode/ zandgroeve), 2 territoria in 2011 (1 te Oud-Heverlee/Z en 1 te Kor­beek-Dijle/ plateau) en 2 territoria in 2012 (telkens 1 te Leefdaal/ plateau en Korbeek-Dijle/ plateau) (Mo­reau 2008, 2009b,e, 2010c,d, 2011 b, 2012c). In de terri­toria van 2012 werd bovendien enkel in mei activiteit vastgesteld, het ontbreken van juniwaarnemingen (Moreau 2012d) zou er wel eens op kunnen wijzen dat ook deze laatste resterende territoria vroegtijdig verlaten werden, of toch nog op kortstondig pleiste­rende voorjaarstrekkers betrekking hadden.

De achteruitgang van de Zomertortel, die we reeds jaren kunnen vaststellen, zette zich tijdens de jaren 2008-2012 verder en heeft de soort in 2012 tot een ab­soluut dieptepunt gebracht. Tijdens dit jaar konden immers slechts twee territoria worden afgebakend, en ook daar kunnen we vraagtekens bij plaatsen ...

Halsbandparkiet Psittacula krameri BBV (ex)

DG = 1 februari -30 juni; # obs DG = 2; FA= 500; GW = paar, terr. & nestind. gedrag

De Halsbandparkiet is over de loop van de voorbije twee decennia een steeds algemenere verschijning geworden in het Dijleland. De kolonisatie van onze streek is verlopen vanuit het zuidwesten, waar voor­al de omgeving van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren een bolwerk van de soort was (het eerste broedgeval voor Vlaanderen vond hier plaats in 1966; Herroelen 1995). En dat is het nog steeds, want bij trektellingen op de westelijke plateaus kan men vandaag de dag nog al­tijd vaststellen dat vele Halsbandparkieten

l\" . ·:" _ · Vogels

�-· .

's ochtends vanuit het zuidwesten naar de Dijlevallei vliegen, en' avonds de omgekeerde beweging rich­ting slaapplaatsen maken. Maar ook in de parklandschappen van het centrale Dijleland (bv. Kasteelpark Neerijse, Arenbergpark Heverlee) en in het Dijlebekken zelf broeden tegen­woordig Halsbandparkieten (de soort wordt ook steeds vaker op voederplaatsen gezien), al blijven aangetoonde broedgevallen vooral nog een zeld­zaamheid in de regio (Moreau 2004, 2005, 2009c). Ook in de recentere jaren worden broedindicatieve waarnemingen op www.dijleland.waarnemingen. be slechts zelden als dusdanig ge pecifieerd. Daar­om pasten we de interpretatiecriteria van deze soort toe op de verzamelde waarnemingen, met voor de besproken jaren achtereenvolgens het volgende re­sultaat: 12 territoria in 2008, 34 territoria in 2009, 39 territoria in 2010, 37 territoria in 2011 en 49 territo­ria in 2012. Het opmerkelijk lagere aantal territoria in 2008 kunnen we aan een waarnemer effect wijten (2008 luidde immers het begin van de invoermodule in, en er waren toen nog veel minder invoerder ), en het hogere aantal in 2012 aan een opvallend groter aantal ingevoerde waarnemingen uit het zuidwesten van de regio (vnml. rondom Overij e). In 2012 was er dus de beste gebiedsdekking, wat tot de interpretatie kan leiden dat de aantallen uit de voorgaande jaren wellicht onderschattingen zijn. Wanneer we voor deze jaren (2009-2011) uitgaan van iets hogere aantallen dan degene in Tabel 1 komen we tot de conclusie dat de broed populatie van Hals­bandparkieten in het Dijleland in de be proken peri­ode relatief stabiel was.

Ook ten opzichte van de atlasperiode 2000-2002, toen de aantallen voor regio Leuven op maximaal 43 broedparen werden geschat (Fluyt 2004), lijkt er dus geen sterke toename van de Hal bandparkiet meer geweest te zijn. Maar ... de broedvogelatlas meldt dat maar liefst 20 à 40 van die maximaal 43 broedparen uit 2000-2002 in het park van Tervuren plaatsvonden (Anselin & Segers 2004), wat gezien de oppervlakte van dat park betekent dat de Halsband­parkieten daar veel dichter op elkaar broeden dan op basis van de fusieafstand zou vermoed worden. De ingevoerde waarnemingen voor de recentere jaren 2008-2012 laten een dergelijke nauwkeurige recon­structie echter niet toe omwille van het invoeren van totaaltellingen en het ontbreken van gedetailleerde info over nestlocaties en uitsluitende waarnemingen. Zo bekwamen we bij het toepassen van de regels voor dit artikel bijvoorbeeld slechts een totaal van 7 territoria in Tervuren in 2012. Wanneer we uitgaan van een stabiele populatie van ca 30 paren in Tervu­ren (gemiddelde van de minimum- en ma imum­schattingen uit de atlas) bekomen we voor 2012 du een populatie chatting van ca 72 broedparen, waar­bij de (deel-)broedpopulatie in het Dijlebekken er in de laatste decade wel sterk is op vooruitgegaan.

De Boomklever - juni 2013 8 1

Page 36: De Boomklever Juni 2013

Zo meldden Anselin & Seger (2004) slechts 4 broed­gevallen uit dit bekken in 2000-2002, maar in com­binatie met de info uit Fluyt (2000) en persoonlijke waarnemingen van de auteur zouden we dit cijfer tod1 willen bijstellen tot minstens 7 broedparen tijden die jaren (Florival /Veeweide, Sint- Agatha­Rode/Laanvallei, Huldenberg/Kasteel, Loonbeek/ Margijsbos, Neerijse/ Ganspoel, Neerijse/ Kasteel en Leefdaal/ Kasteel). Of de in deze bijdrage afge­bakende territoria ook allemaal in werkelijke broed­gevallen resulteren is een andere vraag (dit lijkt de ervaren Dijlelander wellicht onwaarschijnlijk), dus blijven we veiligheidshalve van territoria spreken.

Door toepassing van de interpretatiecriteria voor Halsbandparkiet op de verzamelde gegevens, en het uitvoeren van een correctie voor het Park van Tervuren, bekomen we ca 72 territoria van deze soort in het Dijleland in 2012. Naast de assumptie van relatief stabiele aantallen in Tervuren krijgen we de indruk van een sterk toenemende popula­tie in het Dijlebekken, maar het werkelijke aantal broedgevallen ligt wellicht lager.

Kerkuil Tyto a/b extra Dijleland DG = 1 februari -31 augustus;# obs DG = 1; FA= 1000; GW =paar, terr. & nestind. gedrag, nest­telling

Vanuit de Natuurstudiegroep Dijleland ging er nooit een gerichte inventarisatie-aandacht uit naar de Kerkuil, aangezien deze soort reeds het onderwerp vormt van een intensieve monitoring door de Ker­kuilwerkgroep Vlaanderen. We beriepen ons dan ook op de gegevens van deze werkgroep om in deze bij­drage over het reilen en zeilen van de Kerkuil in onze regio te kunnen berichten. Via die weg bekwamen we de volgende aantallen geregistreerde broedgevallen: 11 in 2008, 12 in 2009 en 2010, 14 in 2011 en 19 in 2012.

82 De Boomklever - juni 2013

Zoals vele uilen is ook de Kerkuil gekend voor de fluctuaties die zijn populatieaantallen kunnen ver­tonen onder invloed van fluctuaties in het voedse­laanbod en streng winterweer, dus een uitspraak over de trend van deze soort wensen we op de re­latief kleine schaal van het Dijleland niet te doen (hoewel we opmerken dat de reeks van strenge winters na 2008 bij ons niet tot een afname heeft geleid). Wat echter wel opvalt is dat het goede muizenjaar 2012 ook voor de Kerkuil een top­jaar betekende. Niet alleen werden er dat jaar 19 broedgevallen geregistreerd, ook het nestgemid­delde van drie jongen was een resultaat om op­getogen over te zijn! 90% van de broedsels vond plaats in nestkasten in boerderijen of kerken (bron van alle gegevens: P. Smets, Kerkuilwerkgroep V laanderen). Voor meer informatie over de Ker­kuil in V laanderen verwijzen we verder naar de jaarlijkse nieuwsbrief "Kerkuil Nieuws", uitgege­ven door de Kerkuilwerkgroep en Vogelbescher­ming Vlaanderen.

Met 19 geregistreerde broedgevallen was 2012

een topjaar voor de Kerkuil in het Dijleland. Het ging hierbij over het hoogste aantal uit de besproken periode.

IJsvogel Alcedo atthis BBV, VRL DG = 1 april -15 mei;# obs= 2; # obs DG = 1; FA= 2000; G W =ad, paar, terr. & nestind. gedrag

De IJsvogel is een soort die we van oudsher met de waterlopen en vijvers van onze regio associ­eren, maar toch steeds op enthousiasme van de waarnemers kan blijven rekenen, zeker als een zittend en/ of vissend exemplaar kan worden ge­observeerd.

Ijsvogel (Alcedo atthis) Stephan Peten

Page 37: De Boomklever Juni 2013

Als liefhebber van onderwaterprooien (visjes en macro-invertebraten) is deze soort voor zijn overle­ving sterk afhankelijk van een onbevroren waterop­pervlak, want in afwezigheid van enig betekenisvol trekgedrag moet hij bij ons ook in de winter zijn dagelijkse kost kunnen bemachtigen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat onze IJsvogels sterk te lijden kunnen hebben onder strenge winters, maar op het populatieniveau op langere termijn heeft dat doorgaans weinig invloed aangezien periodes van meerdere opeenvolgende jaren met langdurige win­terse ijsbedekking bij ons niet vaak voorkomen, en IJsvogels hun aantallen snel terug op niveau kunnen brengen door in jaren volgend op een grotere win­tersterfte tot drie (uitzonderlijk zelfs vier) broedsels groot te brengen (de standaard is twee broedsels per jaar). Dat brengt ons bij een punt van kritiek met betrekking tot de interpretatiecriteria voor deze soort: de datumgrenzen lopen slechts van 1 april tot 15 mei en beslaan dus een periode van amper an­derhalve maand, terwijl we weten dat IJsvogels ook nadien (uitzonderlijk zelfs tot in september-oktober) nog met de voortplanting bezig kunnen zijn. De meeste winters uit de jaren 2008-2012 weken sterk af van het beeld van de zachtere winters die aan deze periode voorafgingen. Zo kunnen de winters 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 als relatief streng bestempeld worden (relatief ten opzichte van objec­tieve langjarige trends, we gingen voor deze karak­terisering zeker niet uit van persoonlijke percepties of het gemor van de meeste mensen die elke winter te streng vinden). De winter 2011-2012 was dan weer gemiddeld zach­ter, maar kende wel een koudegolf met een aantal nachten van strenge tot zeer strenge vorst en heel wat ijs op onze wateren, wat van grote invloed kan zijn voor de IJsvogel. Aangezien we voor de behandelde periode niet over gestandaardiseerde tellingen van territoriale/broedende IJsvogels in het Dijleland beschikken, proberen we de aantallen territoria en de invloed van de winters hierop te re­construeren door toepassing van de broedvogelre­gels op de beschikbare waarnemingen, aangevuld met territoriale en nestindicerende waarnemingen buiten de datumgrenzen. Territoria en zekere broed­gevallen waartoe met behulp van deze aanvullende waarnemingen werden achterhaald werden wel en­kel aan de totalen toegevoegd als het om gebieden ging waar binnen de datumgrenzen geen territori­um aanwezig was. Deze benadering leverde echter enkel een extra territorium op in 2008. De resultaten : 2 territoria in 2008, 9 territoria in 2009, 4 territoria in 2010, 8 territoria in 2011 en 7 territoria in 2012. Een poging tot bespreking: Voor het jaar 2008 had­den we ergens het hoogste aantal uit het rijtje ver­wacht, aangezien dit broedseizoen nog vooraf ging aan de reeks van strengere winters.

Spijtig genoeg kunnen we het aantal uit dit jaar niet vooropstellen als baseline om de aantallen uit de vol­gende jaren tegen af te wegen en aldus de impact van de winters op de IJsvogel correct in te kunnen schat­ten, en dit opnieuw omwille van het lagere aantal invoerders in 2008 (www.dijleland.waarnemingen.be werd gelanceerd in april 2008). In de eerste maanden van 2009 werd geconstateerd dat de strenge winter­koude van 2008-2009 serieus had gesnoeid in het I]s­vogelbestand van de Dijlevallei (Moreau 2009a) maar aangezien er uiteindelijk 9 territoria konden worden aangetoond in dat jaar leek dat uiteindelijk nogal mee te vallen (waarbij we herhalen dat we het niveau van 2008 niet kennen). Na de winter 2009-2010 viel de populatie blijkbaar (verder?) terug tot slechts 4 territoria in 2010, maar na de derde opeenvolgende strengere winter 2010-2011 waren de aantallen weer gestegen tot 8 territoria. De korte periode met veel ijsbedekking tijdens de winter 2011-2012 verhinder­de vervolgens het verdere herstel van de populatie, en we bleven dus steken op 7 territoria in 2012. In hoeverre deze aantallen de werkelijke situatie in het Dijleland benaderen is niet makkelijk in te schatten, aangezien de fragmentarische informatie waarover we voor deze soort beschikken van meerdere jaren voor de periode van de strengere winters dateert. Zo leverde een detailonderzoek in de Dijlevallei tussen Oud-Heverlee, Sint-Joris-Weert, Neerijse en Kor­beek-Dijle in 1999 reeds 8 I]svogelterritoria op in dit gebied alleen (Van Elegem & Anselin 2000), terwijl in 2000 ten zuiden van dit onderzoeksgebied 9 territoria werden afgebakend langs de Ijse in Huldenberg, de Laan in Sint-Agatha-Rode en de Dijle in Ottenburg (Fluyt 2000). Deze resultaten illustreren dat de aan­tallen en dichtheden van IJsvogels in onze regio heel wat hoger kunnen zijn dan we bekwamen voor de periode 2009-2012. Tevens kan er hier een indicatie worden gevonden voor de sterke achteruitgang van deze soort ten opzichte van de periode 1997 - 2008 die hoofdzakelijk werd gekenn1erkt door zachte win­ters. Anderzijds werden in 2003 slechts vijf territoria geïnventariseerd in onze regio (Fluyt 2004).

Het Dijlelandse IJsvogelbestand fluctueerde tijdens de jaren 2009-2012 tussen 4 en 9 terri­toria. Deze aantallen lijken in eerste instantie vertrouwbaar te zijn omwille van het voorko­men van deze soort in de intensief bekeken vallei- en vijvergebieden en de hoge kans op het waarnemen ervan. Anderzijds broeden IJs­vogels ook in de oevers van onze waterlopen, waarvan lange trajecten nauwelijks bezocht worden en moeilijk te inventariseren zijn. Daar­om schuiven we onze resultaten als absolute mi­nima naar voren. Een duidelijke relatie tussen de strengheid van de winters en de aantallen territoria van IJsvogel komt niet naar voren.

De Boomklever . juni 2013 83

Page 38: De Boomklever Juni 2013

Vogels :· .. · · . . �"

Draaihals ]ynx torquilla BBV, RL (MUB)

DG = 30 april - 31 juli;# obs DG = 1; FA= 500; GW = terr. & nestind. gedrag DG = 15 mei - 31 juli;# obs= 2; # obs DG = 1; FA= 500; GW = ad, paar

Van de Draaihals werd voorafgaand aan de be proken periode slechts één keer een mogel�1k broedgeval in regio Leuven opgetekend, namelijk in 2002 op de Roeselberg te Herent (Moreau 200�). Dit geval betrof één van de weinige gegevens die voor deze oort konden worden verzameld tijdens de inventarisaties voor de Vlaamse broedvogelatlas (die dit geval verkeerdelijk in 2001 situeert), waarin de Vlaamse populatie voor de jaren 2000-2002 op slechts 1 à 3 territoria werd geschat (Vermeersch 2004). In 2003 en 2004 werden slechts respectievelijk één zangpost en één zeker broedgeval opgetekend (telkens op de Kalmthoutse Heide), en latere publicaties over het Vlaamse broedvo­gelonderzoek meldden zelfs helemaal geen terri­toria in 2006 en 2007 (Vermeersch & Anselin 2009), noch in 2008 en 2009 (Anselin 2010). Ook voor het Dijleland kwamln bij de in­terpretaties in het kader van deze bijdrage t�t �n met 2009 geen waarnemingen boven water die m de context van broedvogelonderzoek geïnterpre­teerd kunnen worden. Een Vlaams overzicht voor de daaropvolgende jaren ontbreekt vooralsnog, maar in 2010 en 2011 werden er in onze regio wel enkele waarnemingen genoteerd die bij een strik­te toepassing van de criteria op territoria kunnen wijzen. In 2010 ging het om een waarneming van een roepend exemplaar te Sint-Joris-Weert (in de rand van Meerdaalwoud) op 1 mei (Moreau 2010c), wat betekent dat de datumgrenzen voor territorium-indicerende waarnemingen van toe­passing worden. Deze lopen volgens de gevolgde methodiek (van Dijk & Boele 2011) van 30 april tot 31 juli, en één waarneming volstaat om tot een territorium te besluiten. Omwille van het uitblij­ven van vervolgwaarnemingen (ondanks gericht zoeken) en in de wetenschap dat Draaihalzen bij on kunnen doortrekken tot ver in mei (en tijdens het pleisteren ook wel eens kunnen roepen; o.m. pers. med. J. Rutten), wensen we hier echter voor­zichtiger te zijn en slechts over een mogelijk terri­torium te spreken . 2011 bracht vervolgens enkele intrigerende waarnemingen in Oud-Heverlee met zich mee (Moreau 2011b,c) . Een waarneming van een roepend ex. op 3 juni in het dorp volstaat voor een territorium, volgens dezelfde redenering als gevolgd bij het geval uit 2010. Omwille van dezelfde bedenkingen lijkt het onwaar chijnlijk dat deze interpretatie de realiteit vertegenwoordigt, zeker aangezien het ging om

84 De Boomklever - juni 2013

een waarneming in de onmiddellijke woonomge­ving van een ervaren inventariseerder die de soort in geval van een blijver wellicht n.ogmaals h�d opgemerkt. Te Oud-Heverlee/Z (buite� de �sie­afstand ten opzichte van de waarnemmg uit het dorp) waren er in 2011 twee wa�rnemi�ge�, m�ar in deze gevallen ging het om met-terntonum-m­dicerende waarnemingen (waarnemingen van een adult of een paar) waarvoor de datumgrenzen pas op 15 mei ingaan, en eveneens tot 31 juli lopen. Twee exemplaren op 15 juli vielen binnen deze grenzen, en een exemplaar o� 21 april kan al . de benodigde tweede waarnemmg worden gezien. Gezond verstand geeft ons echter in dat het bij de haren getrokken is om twee niet-territoriumindice­rende waarnemingen uit april en juli te combineren tot een territorium. Zeker in een regelmatig bezocht gebied als OHZ hadden we hier�oor gra�g tussen­liggende observaties gehad, gezien de beide waar­nemingen aan de verschillende uiteinden van het broedseizoen van de Draaihals liggen, en allebei op doortrekkers betrekking zouden kunnen hebben.

Het strikt toepassen van de interpretatiecrite­ria voor broedvogels leidde voor de Draaihals verassend genoeg tot de afbakening van één ter­ritorium te Sint-Joris-Weert in 2010, en twee ter­ritoria te Oud-Heverlee in 2011. Omwille van de zeldzaamheid van deze soort als broedvogel in gans Vlaanderen, het ontbreken van extra waar­nemingen (ondanks zoektochten en/of een hoge trefkans in druk bezochte gebieden), en de mo­gelijkheid dat er doortrekkers in het spel waren, plaatsen we grote vraagtekens bij dit resultaat en spreken we slechts van mogelijke territoria.

Zwarte Specht Dryoscopus martius VRL

DG = 15 maart - 20 juni; # obs DG = 2; FA= 600; GW = ad, paar, terr. & nestind . gedrag

Voor de Zwarte Specht vormen de Dijlelandse bossen reeds langs tijd een zwaartepunt binnen zijn verspreiding in Vlaanderen. Recentelijk heeft deze soort echter een opmerkelijke expansie door­gemaakt in ons landgedeelte wat leidde tot een veel ruimere verspreiding en een schatting van 650-1050 Vlaamse territoria in 2000-2002 (Ste­vens 2004). Deze ruime schatting toont aan dat de Zwarte Specht niet eenvoudig gebiedsdekkend te inventariseren is, en zeker niet op jaarlijkse basis. Zo konden voor de jaren 2006 en 2007 op basis van de in Vlaanderen verzamelde gegevens alvast geen betrouwbare populatieschattingen meer op­gesteld worden (Vermeersch & Anselin 2009).

Page 39: De Boomklever Juni 2013

Een voorzichtige vergelijking van de eerste ABV-resultaten uit 2007-2008 (ABV =Project Alge­mene Broedvogels V laanderen) met de resultaten uit 2000-2002 (enkel voor die hokken die tijdens de beide periodes geteld werden), lijkt een stabiele tot licht toenemende V laamse populatie te illustreren (Vermeersch & Anselin 2009). In de toekomst zal men voor het inschatten van de trend van deze

oort vermoedelijk steeds meer op de resultaten van het ABV-project moeten vertrouwen. Histo­ri che detailgegevens van deze oort vormen ook in het Dijleland een schaars goed (bv. Fluyt 2000). Voor de jaren 2008-2012 doen we in het kader van deze bijdrage een poging om voor het Dijleland cij­fer te bekomen door toepassing van de interpre­tatiecriteria (die ons voor deze soort goed gekozen lijken) op de ons beschikbare waarnemingen. We verwachtten aanvankelijk niet veel van deze be­nadering, maar het leverde meer territoria op dan verhoopt: 19 territoria in 2009, 24 territoria in 2010, 31 territoria in 2011 en 32 territoria in 2012. In 2008 konden slechts drie territoria worden afgebakend, maar hier speelt ongetwijfeld het inmiddels reeds gekende waarnemerseffect. Verder valt in de waarnemingen op dat de geo­grafische spreiding van de resultaten in 2009-2010 veel lager was dan in 2011-2012, waaruit we on­middellijk besluiten dat de tellingen uit de meest recente jaren het meest representatieve licht op de Zwarte Specht werpen. Binnen Meerdaalwoud en de Tervuurse bossen werd echter ook in deze ja­ren geen goede dekking bereikt, en een aanzien­lijk deel van de data kon in de context van deze reconstructie niet worden gebruikt omdat ze als totaaltellingen of zonder nauwkeurige plaatsbepa­ling werden ingevoerd. Voor de streek van Tervu­ren beschikken we bovendien helemaal niet over oudere tellingen, maar uitgaand van een stabiele populatie van ca 20 territoria in Mee.rdaalwoud en Heverleebos sinds de atlasperiode (pers. geg. K.

Moreau) durven we de hoger verkregen resultaten corrigeren naar een totaal van ca 50 broedparen in het Dijleland in 2011 en 2012. Aanvankelijk voelde deze schatting ook bij de auteur zeer vreemd aan (hoger dan verwacht) maar bij nader inzien ...

Het is bijzonder moeilijk om jaarlijks gebieds­dekkende populatiegroottes voor de Zwarte Specht op te stellen, en ook van de toepassing van de interpretatiecriteria op de waarnemingen in www.dijleland.waarnemingen.be hadden we omwille van de lage waamemersdensiteit in onze bosgebieden en de onbruikbaarheid van een deel van de ingevoerde gegevens niet veel verwacht.

l·· .• ':f'� · · · Vogels

• "!';;

Toch bleek het mogelijk om op basis van de reste­rende waarnemingen en onder de assumptie van een stabiele broedpopulatie in Meerdaalwoud en Heverleebos mogelijk om een realistisch aanvoe­lende schatting te maken van ca 50 Dijlelandse broedparen tijdens de meest recente jaren.

Middelste Bonte Specht VRL Dendrocopos medius DG = 1 maart -20 juni;# obs DG = 1; FA= 500; GW = paar, terr. & nestind. gedrag DG = 15 april-20 juni;# obs DG = 2; FA= 500; GW =ad

Met betrekking tot de beschikbare waarnemingen gelden voor de Middelste Bonte Specht in grote mate dezelfde opmerkingen als hoger werden ge­maakt voor de Zwarte Specht: de slechte dekking van de waarnemingen in onze bosgebieden en het vaak invoeren van totaaltellingen zonder geogra­fisch detail van de afzonderlijke individuen ma­ken de reconstructie van de aantallen bijzonder moeilijk en onbetrouwbaar. Voor de Middel te Bonte Specht is dit echter nog spijtiger, want het relatief belang van het Dijleland binnen de V laam­se populatie is voor deze oort veel groter dan voor de Zwarte.

De Boomklever - juni 201 3 85

Page 40: De Boomklever Juni 2013

Thema: natuur(studie) in_�e;stàà

•• <

Tijdens de jaren 1998 tot 2005 werd de soort ech­ter wel zeer nauwkeurig opgevolgd in onze regio. Een kort chronologisch overzicht van de toenma­lige bevindingen (naar Moreau 2006b): waarne­ming van een eerste individu in Mollendaalbos in 1998 (de volledigheid gebiedt ons hierbij te vermelden dat hier ook in 1947 en in 1976 reeds een exemplaar werd opgemerkt), vervolgens in dezelfde zone twee territoria in 1999, 4-5 territo­ria en de eerste broedzekerheid voor Vlaanderen in 2000, dan een snel toenemende populatie in Mollendaalbos en Meerdaalwoud over 10 terri­toria in 2001 tot 14 territoria in 2002, die daarna stabiel bleef in 2003-2005 (maximum van 15 terri­toria in 2003, dan terug 14 territoria in 2004-2005).

Dit lijkt te illustreren dat de draagkracht van het Meerdaalwoud voor Middelste Bonte Spechten vanaf 2002 bereikt werd, althans op korte termijn (omvorming naar bossen met meer inheemse ei­ken + verouderende en steeds structuurrijkere wordende percelen zouden een eventuele verde­re toename mogelijk kunnen maken). In februari 2003 werd intussen ook de eerste Middelste Bon­te Specht waargenomen in het Kapucijnenbos te Tervuren, en naar alle waarschijnlijkheid waren er hier 3 actieve territoria in 2004.

De Dijlelandse populatie kon in 2004-2005 dan ook op minstens 17 territoria worden geschat. In­tus en kwamen er ook territoria aan het licht in het Vlaamse deel van het Zoniënwoud (ten zui­den van Brussel dus buiten ons werkingsgebied) en de Voerstreek, wat de Vlaamse totalen op 36 pa­

ren in 2004 en 51 paren in 2005 bracht (Vermeersch et al. 2006). Tijdens de winter 2005-2006 was het hek dan goed van de dam, en verscheen de soort op 55 nieuwe plaatsen in Vlaanderen. In een aantal gevallen leidde dat tot nieuwe vestigingen, en de Vlaamse populatie werd in 2006 en 2007 op res­pectievelijk 70 en 81 paren geschat (Vermeersch & Anselin 2009). Voor het Dijleland werden in deze jaren echter geen nieuwe gegevens voorop geschoven, en werd wellicht het constante popu­latieniveau van 2004-2005 gebruikt in de totaal­telling. Recentere schattingen van de aantallen Middelste Bonte Spechten op Vlaams niveau zijn ons onbekend, en sinds 2006 hebben we dus ook geen nauwkeurige cijfers meer uit onze regio ... Er wordt gevreesd dat we deze door toepassing van de interpretatiecriteria op de beschikbare ge­gevens ook niet zullen kunnen achterhalen (zie hoger) maar maken toch de oefening, en lichten de gevolgde redenering eerst in groter detail toe.

86 De Boomklever - juni 2013

We begonnen met de eerste interpretatieregel, se­lecteerden dus alle waarnemingen van minstens twee exemplaren (alsook territorium- en nestindi­cerende waarnemingen van een solitair individu) binnen de datumgrenzen van 1 maart tot 20 juni, en pasten daar de fusieafstand van 500 m op toe. Vervolgens bekeken we ook de overige waarne­mingen van solitaire individuen tussen 15 april en 20 juni, en weerhielden hiervan zoals voorge­schreven door de tweede regel enkel de locaties met minstens twee waarnemingen. Dan werd ook hier de fusieafstand toegepast. De resultaten sloe­gen ons met verstomming, voor het jaar 2012 kon­den in het Meerdaalwoud en Mollendaalbos im­mers maar liefst 16 territoria worden afgebakend! Terugwerkend in de tijd waren er voor elk jaar minder gegevens uit dit boscomplex beschikbaar, wat uiteraard ook in minder territoria resulteerde: 12 in 2011, 9 in 2010, 5 in 2009 en geen enkel in 2008 (weer het waarnemerseffect). In de wetenschap dat de populatie hier in 2002-

2005 constant bleef op 14-15 broedparen, en dat er in 2012 16 territoria waren, mogen we dus veilig besluiten dat er ook in de jaren 2006-2011 wellicht minstens 14 paren in Meerdaalwoud aanwezig waren. De hypothese van Moreau (2006b) dat de draagkracht van het Meerdaalwoud voor de Mid­delste Bonte Specht voorlopig bereikt is houdt dus stand. Wat de andere bosgebieden in het Dijleland betreft bekwamen we de volgende territoria: geen in 2008, 1 in het Rodebos te Sint-Agatha-Rode -Terlanen + 1 in het Kapucijnenbos te Tervuren +

1 te Overijse in 2009, geen in 2010 (maar wel nog aanwezigheid van de soort in het Kapucijnenbos) en respectievelijk 2 en 1 in het Bertembos te Ber­tem in 2011 en 2012. Zowel in het Kapucijnenbos, het Rodebos en het Bertembos werd de Middelste Bonte Specht reeds waargenomen vóór de hier be­sproken periode, dus gaan we er van uit dat de soort in die gebieden ook aanwezig bleef in de tussenliggende jaren zonder gegevens (met het minimum aantal territoria uit de bewezen jaren). Het geval van Overijse beschouwen we voorlopig als een geïsoleerd geval. Een simpel rekensomme­tje levert dan de volgende populatieschattingen op voor de jaren na 2005: telkens 17 territoria in 2006-2008, 18 territoria in 2009, telkens 16 territo­ria in 2010-2011 en 17 territoria in 2012. Het zal iedereen duidelijk zijn dat we op deze manier vol­doende conservatief te werk zijn gegaan, en dat deze aantallen dus minima betreffen.

Page 41: De Boomklever Juni 2013

2008(b) 2009(b) 2010

Grauwe Gans(a) 0 0 0

Porseleinhoen 2-3 2-3 2-3

Kwartelkoning 0 0 0

Scholekster 3-4 2 1

Kleine Plevier 0 2 2

Visdief(d) 0 0 0

Zomertortel 9 9 4

Halsbandparkiet 35(e) 57Cb,e) 62(b,e)

Kerkuil 11 12 12

Ijsvogel 2 9 9

Draaihals 0 0 0

Zwarte Specht 20(e) 3S(b,el 1 (c)

Middelste Bonte Specht 17(e) 18(e) 40(b,e)

Veldleeuwerik 9 22(b) 16(e)

Oeverzwaluw ? ? 37

Huiszwaluw ? ? ?

Boompieper 0 111 ?

Graspieper 0 0 2

Grote Gele Kwikstaart 30(e) 30(e) 0

Waterspreeuw 0 0 30(e) 0

2011

0 2-3

0 1

2-3 0 2

60(b,e) 14

8 2(c)

so(e) 16(e) 39

? ?

3 0

30(e) 0

1i. �

Theina:inatuur(studie) in de stad .............

2012 Opmerking

2 betrouwbaar 2-3 minima 1 (c) onbetrouwbaar 1-3 betrouwbaar 3 betrouwbaar 0 betrouwbaar 2 maxima

72(e) schatting 19 betrouwbaar 7 minima 0 onbetrouwbaar

so(e) betrouwbaar 17 minima 28 minima

? ongekend ? ongekend 5 minima 0 betrouwbaar

30(e) betrouwbaar 1 (d) onbetrouwbaar

Tabel 1 : Aantallen territoria van bijzondere broedvogels in regio Leuven tijdens de periode 2008-2012

(bron www.dijleland.waarnemingen.be).

(a) niet volgens interpretatiecriteria (b) voor vele soorten onbetrouwbaar /niet vergelijkbaar omwille van lager aantal waarnemers/ waarnemingen (c) enkelvoudige waarneming die voldoet aan de broedvogelcriteria, maar gezien de zeldzaamheid van de soort en een gebrek aan vervolgwaarnemingen (ondanks zoeken) waarschijnlijk op (een) doortrekker(s) betrekking had (d) voldoet aan de broedvogelcriteria, maar wordt als zeer onwaarschijnlijk beschouwd zolang er geen broedlocatie gekend is (e) gecorrigeerd aan de hand van detailstudie

3

2 •Grauwe Gans

•Porseleinhoen

•Scholekster

1 • Kleine Plevier

0

2008 2009 2010 2011 2012

Figuur 1. Evolutie van het aantal territoria van Grauwe Gans, Porselei11hoe11, Scholekster en Klei11e Plevier i11 het Dijlela11d ti­jdens de periode 2008-2012. De aantallen voor het Porseleinhoen zijn minima en bedroegen i11 sommige jaren wellicht 3 territoria.

De Boomklever - juni 2013 87

Page 42: De Boomklever Juni 2013

. . -, "' . ":i �·

Vogels �·:.· ' �

80

70

60

50

40

30

20

10

0 2008 2009

- Halsbandparkiet

-zwarte Specht

- Middelste Bonte Specht

2010 2011 2012

Figuur 2. Evolutie van het aantal territoria van Halsbandparkiet, Zwarte Specht en Middelste Bonte Specht in het Dij/eland tijdens de periode 2008-2012. Voor Halsbandparkiet en Zwarte Specht geldt dat er respectievelijk in 2012 en 2011-2012 een volledigere dataset beschikbaar was, en dat de grafieken wellicht vooral het groeiend aantal waarnemers tijdens de voorgaande jaren afbeelden.

45

40

35

30

25

20

15

10

5

0

2008 2009 2010 2011 2012

• Zomertortel

•Kerkuil

•Ijsvogel

• Boompieper

•Veldleeuwerik

• Grote Gele Kwikstaart

Figuur 3. Evolutie van het aantal territoria van Zomertorte/, Kerkuil; Ijsvogel, Boompieper, Veldleeuwerik en Grote Gele Kwikstaart in het Dijle/and tijdens de periode 2008-2012. Voor Veldleeuwerik geldt dat er in 2010-2012 een volledigere dataset beschikbaar was, en dat de grafiek wellicht verder vooral het groeiend aantal invoerders in 2008 en 2009 afbeeldt.

88 De Boomklever - juni 2013

Page 43: De Boomklever Juni 2013

Tegen alle verwachtingen in lukte het toch om via de gehanteerde methode realistische mini­mum-schattingen te maken van het aantal ter­ritoria van de Middelste Bonte Specht in het Dijleland. Hieruit blijkt dat de populatie reeds sinds 2002 nagenoeg stabiel is gebleven rond 17

territoria.

Veldleeuwerik Alauda arvensis RL (K)

DG = 1 april - 15 juni;# obs DG = 1; FA= 300; GW =paar, terr. & nestind. gedrag

Zoals vele akkervogels maakte ook deze 'stakker van de akkers' tijdens de voorbije decennia een dramatische daling van de broedende aantallen door. De werkelijke mate van achteruitgang van deze soort in onze streek kan echter moeilijk in detail bediscussieerd worden omwille van een gebrek aan referentiemateriaal en gestandaardi­seerde tellingen. Het is onze inschatting dat we ook voor de periode 2008-2012 geen representa­tief beeld voor deze soort kunnen verkrijgen via de in deze bijdrage toegepaste methode, vooral omwille van de onvolledige gebiedsdekking (ze­ker niet van alle plateaugebieden in het Dijleland werden tijdens de datumgrenzen waarnemingen doorgegeven), het doorgeven van totaaltellingen per gebied, of van loutere aanwezigheden zonder aantallen en specifieke locaties. Het is wat het is, dus beperken we ons hier tot het vermelden van de minimale aantallen territoria die we met be­hulp van de interpretatiecriteria konden afbake­nen: 9 in 2008, 22 in 2009, 37 in 2010, 39 in 2011, 28 in 2012. Het enige dat we hier verder wensen bij te vermelden is dat we de resultaten uit 2008 niet vertrouwen omwille van de inmiddels geken­de reden, en dat de geografische spreiding van de gegevens duidelijk kleiner was in 2009 ten opzich­te van de daarop volgende jaren. Voor 2012 gaat deze laatste opmerking echter niet op, zodat de geconstateerde afname tussen 2010-2011 en 2012 mogelijk de reële situatie vertolkt. Veldleeuwerik weinig historische inventarisatie­gegevens voorhanden zijn kan uit enkele lokale detailtellingen toch worden afgeleid dat de aan­tallen vroeger veel hoger waren. Zo werden in 2000 nog 21 territoria gekarteerd in het akkerge­bied rond Bertembos, en werd tijdens dat jaar nog een dichtheid van 9 territoria per km2 bereikt in Huldenberg (Fluyt 2000).

;!:·:-· . .

�· .:,\ . . Vogels

••• • ' f

De toepassing van de interpretatiecriteria op de verzamelde gegevens van de Veldleeuwerik op www.dijleland.waamemingen.be levert slechts minimumaantallen op, waarvan we de absolute waarde dus niet durven vertrouwen. Omwille van de vergelijkbare databeschikbaarheid voor de laatste drie jaren zou de gesuggereerde afna­me tussen 2011 en 2012 echter wel reëel kunnen ZIJD.

Oeverzwaluw Riparia riparia BBV (kol)

DG = 20 mei - 15 juli;# obs DG = 1;

FA= 500; GW = nesttelling

Over de Oeverzwaluw wordt in verscheidene publicaties over het V laamse broed vogelonder­zoek gesteld dat het omwille van zijn erratisch voorkomen een moeilijk inventariseerbare soort is. In het Dijleland broedt de Oeverzwaluw ech­ter sterk geconcentreerd in slechts enkele kolonies in zandgroeven (Neerijse/ Ganzeman, Neerijse/ Wolfshaegen & Haasrode/ zandgroeve) en ver­wachten we dus niet onmiddellijk met dit pro­bleem geconfronteerd te worden. Het bekomen van realistische populatie-aantallen zou voor deze soort dan ook geen groot probleem mogen vor­men, maar ... dan moeten de kolonies natuurlijk wel geteld worden. Omwille van de grote fluctua­ties die deze soort kan vertonen tussen opeenvol­gende jaren is het interpoleren van de gegevens om ontbrekende tellingen in te vullen te riskant voor deze soort, een probleem dat nog wordt ver­sterkt door het feit dat de verschillende kolonies in het Dijleland met elkaar in verbinding staan. Zo bleek in het verleden dat de aantallen te Haasro­de/ zandgroeve veelal omgekeerd evenredig zijn met die in de kolonie te Bierbeek/Builoog (ide­aliter wordt er dus ook rekening gehouden met kolonies buiten de regio; pers. obs. K. Moreau), en werd door ringwerk ook reeds aangetoond dat er relaties bestaan tussen deze kolonie(s) en die van Neerijse (pers. med. J. Vanautgaerden & L. Vanden Wyngaert).In feite zouden we beter spreken over één grote Dijlelandse superkolonie met verschil­lende deelkolonies. Een correcte aantalsschatting van de aantallen broedende Oeverzwaluwen in het Dijleland kan dan ook enkel bekomen worden wanneer alle kolonies in hetzelfde jaar geteld wor­den, en voor een trendanalyse is het nodig dat dit jaarlijks gebeurt.

De Boomklever - juni 2013 89

Page 44: De Boomklever Juni 2013

. . - �

""

Vogels ·": '

1 'l{

Hopend dat dit het geval geweest is tijdens de ja­ren 2008-2012 selecteerden we in de beschikbare dataset alle waarnemingen die met de gedrags­codes 'bezet nest' en 'nestindicerend gedrag' (bv. gravende Oeverzwaluwen) gelabeld werden en bekeken we deze nader. Jammer maar helaas ... we hadden er nauwelijks werk aan en kunnen geen reconstructie maken van de evolutie van de Oeverzwaluw in onze streek. Voor de kolonies van Neerijse werd tijdens deze jaren immers geen enkele waarneming met enige relevantie voor het broedvogelonderzoek ingevoerd, en voor Haasrode /Bierbeek was dat enkel in 2010-2012 in beperkte mate het geval. De waarnemingen van Bierbeek illustreren wel de variatie tussen jaren: 18 bezette nesten in 2010, tot 80 bezette nesten in 2011, en slechts 15 nestgravende individuen in 2012. In de zandgroeve van Haasrode ging het om een 70-tal bezette nesten in 2010, maar aangezien er geen telling uit 2011 beschikbaar is kunnen we geen lokale vergelijking maken. Het is namelijk zowel mogelijk dat deze (deel)kolonie in 2011 verlaten was en deze vogels nu in Bier­beek broedden (zie de stijging aldaar in 2011 ), als dat er een lokale toename was in Bierbeek én een gelijk gebleven (of eveneens stijgend) aantal in Haasrode, waarvoor gegevens helaas ontbre­ken. Wat wel duidelijk is, is dat de kolonies van Haasrode en Bierbeek er samen zeer sterk op zijn achteruit gegaan. In de tweede helft van de jaren '90 ging het in sommige jaren immers over meer dan 300 broedparen in Haasrode alleen (hier ook nog 393 broedparen in 2000-2002; Fluyt 2004)! Als je weet dat de V laamse populatie in 1995-1997 op 4000 à 5000 broedparen werd geschat (Vermeer­sch et al. 2006), en je telt nog de toenmalige lOOen paren uit Neerijse (bv. 354 bezette nesten in de kolonies van Ganzeman en Wolfshaegen in 2000; Fluyt 2000, 2004) bij die van Haasrode, dan kan je berekenen dat het Dijleland tot meer dan 10% van de Vlaamse Oeverzwaluwen herbergde. Het relatief belang van onze regio voor deze soort is inmiddels echter sterk afgenomen. Bij ons ging de soort als broedvogel sterk achteruit (al zouden we deze bewering liever met meer cijfers kunnen onderbouwen), terwijl de totale Vlaamse popula­tie toenam tot tussen 6000 en 7500 broedparen in 2000-2007 (Vermeersch et al. 2006; Vermeersch &

Anselin 2009).

90 De Boomklever - juni 2013

Omwille van het ontbreken van jaarlijkse nest­tellingen van de Oeverzwaluw in de verschil­lende kolonies in het Dijleland is het helaas niet mogelijk het aantalsverloop van deze soort in onze streek te reconstrueren. De weinige be­schikbare gegevens wijzen er echter op dat de Oeverzwaluw sterke is achteruitgegaan ten op­zichte van 10-15 jaar geleden.

Huiszwaluw Delichon urbicum RL (K) DG = 15 juni - 15 augustus; # obs DG = 1; FA= 300; GW = nesttelling

Ook voor deze Rode Lijst-soort is een reconstruc­tie van de Dijlelandse broedaantallen onmoge­lijk omwille van de afwezigheid van gebieds­dekkende nesttellingen. De Huiszwaluw broedt in kleinere kolonies die in onze regio vooral in woonomgevingen worden aangetroffen, wat de inventarisatie-inspanning veel groter maakt (veel meer locaties te bezoeken, en ook locaties zon­der voormalige gegevens blijven bezoeken om eventuele nieuwe kolonisaties op te sporen). De landelijke trend is er een van sterke afname, en ook uit het Dijleland zijn er enkele case-studies bekend die dit illustreren. Zo was Leuven in de jaren '70, en ook nog tot begin jaren '90, een echte Huiszwaluwenstad, met bv. 300 nesten binnen de ring in 1973 (pers. med. M. Herremans, P. Hein)!! Nu is de soort binnen de ring zo goed als verdwe­nen, enkel aan de Vaart houden enkele 10-tallen koppels stand. Ook de kolonie van Gasthuisberg daalde fenomenaal van ca 90 nesten in 1998-2001 tot geen enkel nest in 2003, waarna er weliswaar terug een beperkte toename was tot 12 nesten in 2006. We wensen hierbij wel op te merken dat er recentere gegevens beschikbaar zijn voor deze ko­lonie, maar dat deze nog niet verwerkt werden. Een ander dramatisch voorbeeld komt van een detailstudie in Blanden en Haasrode (pers. geg. K. Moreau), waar het Huiszwaluwenbestand in 1995 op 240 broedparen werd geschat en in 2006 op amper 26 paren (allen in Blanden, niets meer in Haasrode). Of deze sterk afnemende trend zich ook in de jaren na de aangehaalde voorbeelden heeft verdergezet probeerden we te achterhalen door in het waarnemingenportaal te zoeken naar reeksen van tellingen op een bepaalde locatie, maar ook deze benadering leverde niets op.

Page 45: De Boomklever Juni 2013

Ook of de nestkastenacties die de voorbije jaren door verschillende gemeentes en intercommuna­les werden opgestart de afnemende trend hebben kunnen ombuigen is ons op heden niet bekend. Ook voor de Huiszwaluw ontbreken tellingen die toelaten de populatiegrootte van deze soort in het Dijleland in te schatten, alsook reeksen die toela­ten een uitspraak te doen over de trend van deze soort. Voorlopig kunnen we dan ook niet anders dan blijven vrezen voor de toekomst van deze soort, aangezien de meest recente informatie van dramatische aard is.

Boompieper Anthus trivialis RL (B)

DG = 15 april - 10 juli;# obs DG = 1; FA= 200; GW = terr. & nestind. gedrag

De Boompieper is vermoedelijk altijd al een sterk gelokaliseerde broedvogel geweest in het Dijle­land, die voor zijn lokale voorkomen afhangt van gemengde terreinen met zowel bos als heide. Het is dan ook geen verassing dat het Militair Domein in Meerdaalwoud (MDM) de belangrijkste locatie is waar deze soort tijdens de voorbije jaren nog broed verdacht was (Moreau 2011 b, 2012c,d), maar na herinterpretatie van de beschikbare gegevens uit andere gebieden aan de hand van de hoger vermelde criteria doken er ook nog enkele ande­re locaties op waar de soort territorium hield. De gecombineerde resultaten : niks in 2008, 1 territo­rium in Mollendaalbos in 2009, 1 territorium in het MOM + 1 territorium in het Silsombos (Erps­K werps / Veltem-Beisem) in 2010, 2 territoria te MOM en 1 territorium te Silsombos in 2011, en 5 territoria te MOM in 2012. Mogelijk worden er in de ontoegankelijke delen van het Meerdaalwoud nog wel wat zangposten van deze soort over het hoofd gezien, en het lijkt ons ook niet onmogelijk dat er territoriale Boompiepers voorkomen in en­kele bosachtige gebieden ten westen van de Dij­levallei (Overijse, Tervuren, Rodebos ... ). Daarom beschouwen we de bekomen aantallen voor deze soort als minima.

De Boompieper is in het Dijleland een broed­vogel in lage aantallen. De gepresenteerde aan­tallen lijken een stijgende trend te vertonen, maar aangezien ze zo laag zijn en we deze als minima beschouwen wensen we over een trend geen uitspraak te doen. 2012 lijkt wel een kleine opflakkering van deze soort te hebben gekend in het Militair Domein van Meerdaalwoud.

{\. ··� .. . · Vogels

. .. . . · .

Graspieper Anthus pratensis RL (B)

DG = 1 april - 30 juni;# obs DG = 1; FA= 300; GW = terr. & nestind. gedrag

Net zoals de Veldleeuwerik is ook de Gra pieper in de loop van de voorbije jaren een steed zeld­zamere verschijning geworden in het Dijleland tijden het broedseizoen, zij het dan dat deze be­wering voor de Graspieper veel extremer geïn­terpreteerd mag worden. Wanneer we op www. dijleland.waarnemingen.be een selectie maken van de ingevoerde territorium- en nestindiceren­de waarnemingen (de codes 'roepend', 'adult in broedbiotoop' en 'paar in broedbiotoop' - die in de dataset nog wel werden aangetroffen - tellen dus niet mee) binnen de datumgrenzen, bekomen we het volgende betreuren waardige re ultaat: voor geen enkel van de onderzochte jaren kon nog een waarneming geïdentificeerd worden die in­formatie inhoudt in broedvogelcontext!!! Aan het toepassen van de fusieafstand moest dus zelfs niet begonnen worden ... Ten westen van de Dijleval­lei zat dit er reeds lang aan te komen. Zo werden hier reeds in 2000 slechts 2 territoria gemeld in een totaal van zes atlas-inventarisatiehokken (goed voor een gezamenlijke oppervlakte van 150 km2) (Fluyt 2000). Ten oosten van deze vallei ging het in 2000-2002 nog om 9 territoria in één hok (25 km2) te Haasrode/Bierbeek/Beauvechain (de toenma­lige hoogste densiteit uit onze regio; per . geg. K.

Moreau), maar ook hier is de soort nu verdwenen als broedvogel (laatste territorium in 2008-2010, maar buiten het gebied dat hier wordt besproken). Exit Graspieper als broedvogel in het Dijle land ... De achteruitgang van deze soort wa weliswaar reeds een tijd aan de gang, maar dat er voor de hele periode 2008-2012 geen enkel territorium meer kon worden afgebakend kwam toch als een schok!

De Boomklever - juni 2013 9 1

Page 46: De Boomklever Juni 2013

Vogels �.;; . . .

Grote Gele Kwikstaart Motacilla cinerea extra Dijleland

DG = 10 april - 20 juni; # obs = 2; # obs DG = 1; FA= 500; GW = ad, paar, terr. & nestind. gedrag

Van de Grote Gele Kwikstaart is reeds lang gewe­ten dat hij in het Dijleland als broedvogel geves­tigd is (minstens sinds WOII; zie Creemers 2003 voor een historisch overzicht), en dat hij hier één van zijn V laamse bolwerken had in de tijd dat zijn opmars in grote delen van V laanderen nog moest plaatsvinden. In bepaalde regio's vond deze op­mars trouwens pas tijdens de laatste 10-15 jaren plaats, of is deze nog steeds aan de gang (Beyen 2004; Vermeersch et al. 2005; Vermeersch & An­selin 2009). Het heeft er in ieder geval toe geleid dat de Grote Gele Kwikstaart niet meer geteld hoeft te worden voor het BBV-project (meer dan 150 broedparen; Vermeersch et al. 2005) maar we wensen de Dijlelandse populatie toch verder op te volgen, onder meer ook omdat er hier en daar signalen over dalende aantallen beginnen te weerklinken. Aangezien Grote Gele Kwikstaar­ten korte-afstandstrekkers zijn en ook bij ons overwinteren zijn ze immers gevoelig aan streng winterweer. De recente reeks van strengere win­ters daarbij indachtig". Voor meer info over het nog steeds grote relatieve belang van het Dijle­land voor de V laamse populatie verwijzen we verder naar Creemers (2003) en Beyen (2004), wij concentreren ons nu verder op de situatie in het Dijleland. De meest recente cijfers betreffende het broedvoorkomen van de Grote Gele Kwikstaart in onze regio dateren van 2003. In dat jaar werd de totale Dijlelandse broedpopulatie op 26-30 ter­ritoria geschat (Fluyt 2004), waarvan maar liefst ongeveer een derde (minimum 8 territoria, maar mogelijk zelfs 12) kon worden aangetroffen bin­nen of net buiten de Leuvense ring (Creemers 2003). In 2000 werden er "slechts" 14 territoria ge­meld (waarvan 7 in Leuven), maar toen werden er maar zes atlashokken onderzocht (Fluyt 2000). We kunnen dus niet besluiten dat er zich tussen 2000 en 2003 een opvallende toename heeft voor­gedaan. Opvallende vaststellingen zijn verder dat Leuven in beide jaren voor een belangrijk aantal territoria verantwoordelijk was, dat er hier veel grotere densiteiten worden bereikt dan in het om­ringende "platteland", en dat de minimumaan­tallen ook in Leuven tussen beide jaren redelijk constant bleven. Voor meer info over de Grote Gele Kwikstaart in urbane omgevingen verwijzen we ook naar Creemers (2003), en in deze context vermelden we ook de bijdrage van Roosen (2005) over de broedgevallen in zijn woonomgeving te Terlanen in 2001 en 2005.

92 De Boomklever - juni 2013

Om een uitspraak te kunnen doen over hoe het de Grote Gele Kwikstaart intussen is vergaan in het Dijleland proberen we de aantallen territoria voor de jaren 2008-2012 te reconstrueren mid­dels het toepassen van de interpretatiecriteria voor deze soort op de beschikbare waarnemin­gen. We bekijken hierbij eerst de resultaten voor 2012 in detail. We konden voor dit jaar 14 terri­toria afbakenen, als volgt verdeeld over de regio: 2 te Leuven, 1 te Heverlee/ Abdij van Park, 1 te Heverlee/ Arenberg, 1 te Oud-Heverlee/ Z, 1 te Oud-Heverlee/ Zoete Waters, 1 te Korbeek-Dijle/ centrum, 2 in de Doode Bemde, 1 te Bertem/ cen­trum, 1 te Leefdaal/ Voervallei, 1 te Vossem, 1 te Tervuren /Twaalf Apostelen bos en 1 te Tervuren/ Park KMMA. Voor de voorgaande jaren ging het om de volgende aantallen: 10 territoria in 2011, 19 territoria in 2010, 9 territoria in 2009 en 3 territoria in 2008. Met 2008 houden we verder zoals voor vele eerder behandelde soorten geen rekening omwille van een gebrek aan gegevens (de drie bekomen territoria werden allen afgebakend in en rond de Doode Bemde), maar ook voor de an­dere jaren viel bij de analyse een sterk onderling verschil in databeschikbaarheid op. Hierbij was het aantal gegevens én de geografische spreiding ervan enerzijds groter in 2010 en 2012, maar op vele plaatsen waar in deze datarijke jaren territo­ria konden worden afgebakend was de soort in 2009 en 2011 eveneens aanwezig. Alleen ging het in die jaren vaker om enkelvoudige waarnemin­gen (vaak van een zingend mannetje of van een paar), terwijl er volgens de interpretatiecriteria twee waarnemingen nodig zijn voor deze soort (waarvan minstens één binnen de datumgren­zen). Het ontbreken van een tweede waarneming was in die gevallen echter vaak te wijten aan het ontbreken van een tweede bezoek. Het lijkt dan ook erg waarschijnlijk dat er op deze locaties ook in 2009 en 2011 territoria aanwezig waren, en dus verantwoord om een interpolatie naar deze jaren uit te voeren. Een ander groot verschil tussen de via interpretatie bekomen resultaten uit 2009-2012 en de gecoördineerde inventarisatie uit 2003 heeft betrekking op het Leuvense stadscentrum. Hier konden voor de recente periode namelijk in geen enkel jaar meer dan 3 territoria worden geconstru­eerd. Dit is ongetwijfeld het gevolg van het ont­breken van uitsluitende waarnemingen in de niet gecoördineerd verzamelde dataset, en het hierop toepassen van de fusieafstand van 500 m.

Page 47: De Boomklever Juni 2013

Op die manier worden wellicht verschillende ter­ritoria samengevoegd tot één territorium, we we­ten immers uit het detailonderzoek van Creemers (2003) dat een gemiddeld Leuvens Grote Gele Kwikstaart-territorium toen slechts 250 m Dij­le-lengte inhield. De aantallen van 2-3 paren voor Leuven/ centrum in 2009-2012 zijn dus hoogst waarschijnlijk onderschattingen. Buiten Leuven valt er verder een grote overeenkomst op tussen de locaties die in 2009-2011 bezet waren en histo­rische locaties die konden worden teruggevonden in het NSGD-archief (inclusief die van 2003), dus lijkt er geen reden om aan te nemen dat er bin­nen Leuven wel een daling van de aantallen zou zijn geweest. Bij ·ons weten is er ook daar immers niets veranderd in het aanbod aan potentiële nest­plaatsen, wat in onze regio de meest beperkende factor is voor het broedvoorkomen van de Grote Gele Kwikstaart en tevens het densiteitsverschil tussen de stad (waar de soort kan kiezen uit een overaanbod aan gaten in de oude muren langs de Dijle) en het platteland (waar de soort afhankelijk is van veel schaarser verspreide bruggen) kan hel­pen verklaren (Creemers 2003).

Grote Gele Kwikstaart

- .:\'·.

· ?,:.: Vogels " .

, .

Axel Smets

Op basis van de hoger vermelde assumptie kun­nen we het Dijlelandse totaal corrigeren tot een constante 30 territoria van Grote Gele Kwikstaart tijdens de periode 2009-2012, een vergelijkbaar aantal ten opzichte van het inventarisatiejaar 2003. Omwille van zijn opvallende gedrag en zijn voorkomen in veel bezochte waterrijke gebieden, is het erg onwaarschijnlijk dat er buiten Leuven nog belangrijke broedplaat en van de Grote Gele Kwikstaart ongekend blijven.

De Grote Gele Kwikstaart is in het Dijleland ver­tegenwoordigd met ca 30 broedparen, waarvan ongeveer een vierde in Leuven/centrum broedt. Het gaat hierbij om een stabiele populatie, die naar alle waarschijnlijkheid de draagkracht van de regio benadert.

De Boomklever - juni 2013 9 3

Page 48: De Boomklever Juni 2013

Waterspreeuw Cinclus cinclus BBV

DG = 15 maart - 30 juni; # obs DG = 2; FA = 500; GW =paar, terr. & nestind. gedrag

De waarneming van een juveniele Waterspreeuw op 27 / 06 langs de laan te Tombeek was on�e­twijfeld één van de minst verwachte waarnemin­gen uit het broedseizoen 2012 (Moreau 2012d). Bovendien werd er eerder in juni ook langs de Dijle in Waver, net ten Z van regio Leuven, een Waterspreeuw waargenomen. Aanvankelijk kwa­men deze waarnemingen als een donderslag bij heldere hemel, maar een literatuuronderzoek (Bergmans 2012) wees uit dat de soort ook tijdens de jaren '30-'80 van de vorige eeuw meerdere broedgevallen liet optekenen in het Waals-Bra­bantse deel van het Dijlebekken, en dat er in deze streek ook op 8 maart 2011 weer een exemplaar werd waargenomen te Bousval. In de tussenlig­gende jaren werden er binnen of in de buurt van de datumgrenzen echter geen Waterspreeuwen gedocumenteerd in Waals-Brabant (Coppée et al. 2010; Hermand 2012). Hoe intrigerend de Dijle­landse waarnemingen uit 2012 ook mogen zijn, de test van de interpretatiecriteria doorstaan ze niet. Men zou evenwel kunnen argumenteren dat een waarneming van een juveniel voldoen­de broedbewijs levert en de benodigde tweede waarneming binnen de datumgrenzen overbodig maakt, maar bij de intensieve maildiscussie die volgde op de waarnemingen kwamen ook enkele voorbeelden naar boven van juvenielen die nog tijdens dezelfde zomer waarin ze waren uitgevlo­gen reeds ver (tot enkele honderden kilometers) van hun geboortelocatie werden aangetroffen. In zo'n scenario zou de juveniele vogel van Tombeek dus net zo goed een zuidelijkere Waalse herkomst gekend kunnen hebben. In dit kader vermelden we dat de Belgische (= Waalse) broedpopulatie tijdens de jaren 2001-2007 op ca 890 broedparen werd geschat, verspreid over zowat alle regio's ten zuiden van de lijn Samber-Maas maar dus niet in Waals-Brabant (Coppée et al. 2010). Toege­geven, een herkomst uit dit deel van België lijkt vergezocht, temeer daar de vogel al onmiddellijk na het bereiken van zijn onafhankelijkheid uit zijn broedgebied zou moeten vertrokken zijn om reeds eind juni in het Dijleland te vertoeven, en daarvoor eveneens uit een vroeg broedgeval af­komstig zou moeten zijn. Een erg krappe, maar niet geheel onmogelijke timing ... Toch lijkt het dus waarschijnlijker dat er zich dich­ter bij huis een broedgeval heeft voorgedaan.

94 De Boomklever - juni 2013

Omwille van de nabijheid van de regiogrens ten opzichte van de locatie te Tombeek, en de histo­riek van Waals-Brabantse broedgevallen, kunnen we niet uitsluiten dat dit het geval was ten zuiden van de taalgrens (wat op zich ook opmerkelijk nieuws zou zijn).

Tijdens het broedseizoen van 2012 werd een juveniele Waterspreeuw waargenomen te Tom­beek. Hoewel een juveniele vogel enkel kan voortkomen uit een succesvol broedgeval, kan er op basis van de beschikbare informatie (waar­bij geen adulte vogels werden waargenomen, alle voorafgaande én vervolgwaarnemingen ontbreken, en de mogelijkheid van postjuvenie­le dispersie in rekening werd gebracht) niet met zekerheid worden besloten dat dit broedgeval binnen het Vlaamse Dijleland heeft plaatsge­vonden. Helemaal uitsluiten kunnen we dit echter evenmin. We blijven dus steken op een mogelijk broedgeval.

Referenties

Kelle Moreau kelle. morea [email protected]

Anselin A. 2010. Enkele resultaten van het Project Bijzon­dere Broedvogels voor 2008 en 2009. Vogelnieuws, n°15 (oktober 2010):19-26.

Anselin A. & M. Segers. 2004. Halsbandparkiet Psittacula krameri. In: Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002 (G. Vermeersch, A. Anselin, K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J Gabriëls & B. Van Der Krieken, Eds.). Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, p. 250-251.

Anselin A., K. Devos & G. Vermeersch. 2007. Handleiding Project Bijzondere Broedvogels V laanderen. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel, 29 p.

Bergmans B. 2012. De Big Jump van de Waterspreeuw. De Boomklever, 40:57-58.

Beyen D. 2004. Grote Gele Kwikstaart Motacilla cinerea. In: Atlas van de V laamse broedvogels 2000-2002 (G. Vermeer­sch, A. Anselin, K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J Ga­briëls & B. Van Der Krieken, Eds.). Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, p. 302-303.

Coppée JL, C. Noiret & G. Reuter. 2012. Cincle plongeur, Cinclus cinclus. In: Atlas des oiseaux nicheurs de Wallonie UP Jacob, C. Dehem, A. Bumel, JL Dambiermont, M. Faso), T. Kinet, D. van der Elst & JY Paquet, Eds.), Série "Faune -Flore - Habitats" n° 5, Aves et Région Wallonne, Gembloux, p. 300-301.

Creemers B. 2003. Territoriumkartering van grote gele kwikstaart in Leuven en omgeving in kader van het BBV-project. De Boomklever, 31:122-135.

Page 49: De Boomklever Juni 2013

Devos K. 2004a. Grauwe Gans Anser anser. In: Atlas van de V laamse broedvogels 2000-2002 (G. Vermeersch, A. Anse­lin, K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J Gabriëls & B. Van Der Krieken, Eds.). Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, p. 118-120.

Devos K. 2004b. P orseleinhoen P orzana porzana. ln: Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002 (G. Vermeersch, A. Anselin, K. Devos, M. Herremans, ]. Steven , J Gabriël &

B. Van Der Krieken, Eds.). Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, p. 186-187.

Fluyt F. 2000. Broedvogelinventarisatie regio Leuven. Re­sultaten inventarisatiejaar 2000. De Boomklever, 28:82-91.

Fluyt F. 2004. Bijzondere broedvogel in regio Leuven. Re­sultaten van het BBV-project 2003. De Boomklever, 32:6-10.

Hens M. 1998. Opmerkelijke vogelwaarnemingen in de Dij­levallei en omgeving, januari - juni 1998. De Boomklever, 26:49-53.

Hens M. 2000. Avifauna van het Dijleland. Gedocumen­teerde soortenlijst 1901-2000. In: Vogels in het Dijleland (M. Hens, Ed.). De Vrienden van Heverleebos en Meer­daalwoud i.s.m. De Wielewaal afdeling Leuven, Leuven, p. 185-238.

Hens M. & F. Fluyt. 2005. Broedvogelinventarisaties in het voorjaar 2005. Voor iedere vogelaar wat wils. De Boomkle­ver, 33:27-31.

Hermand P. 2012. Cela c'est passé près de chez vous : un einde plongeur à Bousval. Le Bruant Wallon, N°14 (Mars 2012):32-33.

Herroelen P. 1952. Bijdrage tot de studie van de vogels van de Dijlevallei en van enkele plaatsen rond Leuven. De Gier­valk, 42:222-246 & 288-296.

Herroelen P. 1953. Bijdrage tot de studie van de vogels van de Dijlevallei en van enkele plaatsen rond Leuven. De Gier­valk, 43:22-28 & 143-153.

Herroelen P. 1995. Eerste broedgeval van Halsbandparkie­ten in Vlaams-Brabant in 1966. Zennegroen, 32:42.

Moreau K. 2001; 2002; 2003; 2004a; 2005b; 2006a; 2007a; 2007b; 2008; 2009a; 2009b; 2009e; 2010a; 2010b; 2010c; 2010d;2011a;2011b; 2011c;2012a;2012b;2012c;2012d. Op­merkelijke vogelwaarnemingen in de Dijlevallei en omge­ving, maart- mei 2001; maart- mei 2002; maart- mei 2003, maart - mei 2004; juni - augustus 2005; juni - augustus 2006; maart - mei 2007; juni - augustus 2007; maart - au­gustus 2008; februari - maart 2009; april - mei 2009; juni -augustus 2009; september - november 2009; december 2009 - februari 2010; maart - mei 2010; juni - augustus 2010; september - november 2010; december 2010 - mei 2011; juni - augustus 2011; september - november 2011; decem­ber 2011 - februari 2012; maart - mei 2012; juni - augustus 2012. De Boomklever, 29:56-70; 30:44-61; 31:50-69; 32:53-77; 33:113-124; 34:101-111; 35:69-79; 35:96-103; 36:108-125; 37:44-52; 37:88-98; 37:124-130; 38:21-26; 38:52-59; 38:74-86; 38:101-110; 39:19-27; 39:79-94; 39:112-118; 40:13-19; 40:38-43; 40:59-69; 40: 103-111.

Moreau K. 2004b. Exoten onder de vogel in-regio Leuven, 2003. De Boomklever, 32:78-83.

Moreau K. 2005a. Exoten onder de vogels in regio Leuven, 2004. De Boomklever, 33:32-36.

Moreau K. 2006b. De Middelste Bonte Specht Dendrocopo medius in Meerdaalwoud. Natuur.oriolus, 72:4-13.

Moreau K. 2009c. Exoten in het Dijleland: een update (janu­ari 2005 - augustu 2009). De Boomklever, 37:103-108.

Moreau, 2009d. De Cetti' Zanger: klimaatkanarie van het Dijleland. De Boomklever, 37:122-123.

Moreau K. 2013. Bijzondere broedvogels in het Dijleland, broedseizoenen 2008-2012, deel 1. De Boomklever, 41 :18-35.

Roosen H. 2005. De Grote Gele Kwikstaart? Tuinkwikstaart. . . ! De Boomklever, 33:105-106.

Stevens J. 2004. Zwarte Specht Dryocopus martius. In: At­la van de V laam e broedvogels 2000-2002 (G. Vermeersch, A. Anselin, K. Devos, M. Herremans, J. Steven , J Gabriëls & B. Van Der Krieken, Eds.). Mededelingen van het Insti­tuut voor Natuurbehoud 23, Brussel, p. 274-275.

van Dijk A.J. & A. Boele. 2011. Handleiding SOVO Broed­vogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, ij­megen, 60 p.

Van Elegem, B. & A. Anselin. 2000. Broedvogel in de Doode Remde. Krijtlijnen voor het beheer op basis van broedvogelgegevens. In: Vogels in het Dijleland (M. Hens, Ed.), De Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud i.s.m. De Wielewaal afdeling Leuven, Leuven, p. 119-168.

van Scharen K. 1998. Oog in oog met de koning. De Boom­klever, 26:25-26.

van Scharen K. 2000. Een eeuw op stelten. Steltlopers in de Dijlevallei 1901 - 2000. In: Vogels in het Dijleland (M. Hens, Ed.), De Vrienden van Heverleebo en Meerdaalwoud i.s.m. De Wielewaal afdeling Leuven, Leuven, p. 75-106.

van Scharen K. 2009. Waar zit die held're zanger nog? Van Blauwborst en Nachtegaal. De Boomklever, 37:120-121.

Vermeersch G. 2004. Draaihals Qynx torquilla). In: Atla van de Vlaamse broedvogels 2000-2002 (G. Vermeersch, A. Anselin, K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J Gabriëls & B. Van Der Krieken, Eds.). Mededelingen van het In tituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, p. 270-271.

Vermeersch G. & A. Anselin. 2009. Broedvogels in Vlaande­ren in 2006-2007. Recente status en trends van Bijzondere Broedvogels en soorten van de Vlaamse Rode Lijst en/ of Bijlage 1 van de Europese Vogelrid1tlijn. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek nr. 3, Brus el, 99 p.

Vermeersch G., A. Anselin & K. Devos. 2006. Bijzondere Broedvogels in Vlaanderen in de periode 1994-2005. Mede­delingen van het Instituut voor Natuurbehoud, Brussel, 64 p.

Wortelaers, F. 1946. Het Meerdaelwoud en z'n broedvogels alsook de vogel van de Dijlevallei. De Brug, Antwerpen.

De Boomklever - juni 2013 95

Page 50: De Boomklever Juni 2013

Activiteiten . · �n

Activiteiten

A11e activiteiten van de Natuurstudiegroep Dijleland en eventuele wijzigingen

zullen ook aangekondigd worden via de Dijlevallei-maillijst

(http://groups.yahoo.com/group/Dijlevallei/).

Zaterdag 13 juli 2013, I Ou00- l 7u00

Op zoek naar de Knautiabij in het

Dijleland Met deze activiteit willen we de zeldzame knau­tiabij, die enkel op beemdkroon vliegt, verder in­ventariseren in het Dijleland in het kader van een project rond deze soort. Graag op voorhand even verwittigen per mail naar Koen en Pieter, dit om de inventarisatie te kunnen plannen in termen van vervoer en eventuele indeling in groepjes voor de inventarisatie (met de fiets en/ of de auto). Afspraak: Kerk van Everberg,

Annonciadenstraa t, Everberg Contact:Pieter Yanormelingen

([email protected] of 0487 / 53 01 63) of Koen Vandenberghe ([email protected] of 0485/162619)

Leiding: Jens D'Haeseleer ([email protected])

Zondag 14 juli 2013 l 4u00- l 7u00

Insecten excursie De tweede van drie insectenexcursies in Meerdaalwoud in 2013. Afspraak: Parking Speelberg langs de

Weertsedreef nabij kruispunt met Meerdaalweg, Sint-Joris-Weert

Leiding: Roel Uyttenbroeck (roel_uyttenbroeck@ hotmail.com of 0495 / 62 88 63)

Woensdag 17 juli 2013 l 8u30-22u30

Hamsters in Leefdaal Dit jaar zal als voorbereiding van een LIFE-project dat volgend jaar ingaat terug een kleinschalige in­ventarisatie op Europese hamster gebeuren op het plateau van Leefdaal.

96 De Boomklever - juni 2013

Naast deze vaste datum zijn er ook andere inven­tarisaties gepland afhankelijk van de graanoog­sten, deze andere inventarisaties zullen aange­kondigd worden op de Dijlevallei yahoogroep.

Afspraak: kruispunt Bredeweg en Blokkenstraat, Leefdaal

Leiding: Kris Van Scharen (kris.van.scharen@telenet. be of 0475/34 35 29) of Gert Vanautgaerden ([email protected] of 0477 / 42 68 68)

Zondag 18 augustus 2013 l 4u00- l 7u00

Insectenexcursie De derde van drie insectenexcursies in Meerdaal­woud in 2013. Afspraak: Parking Speelberg langs de Weertse­dreef nabij kruispunt met Meerdaalweg, Sint-Jo­ris-Weert Leiding: Roel Uyttenbroeck

([email protected] of 0495 / 62 88 63)

Bijenexcursies Leuven In juli, augustus en september zal elke maand één bijenexcursie plaatsvinden in Leuven centrum in het kader van een inventarisatieproject. De data worden aangekondigd op de Dijlevallei yahoogroup. Meer info: Jens D'Haeseleer

([email protected] of 0479 /73 77 45)

Trektellingen In de periode augustus-november zal op dagen met goede vogeltrek de telpost langs de Bredeweg op Leefdaal plateau of de telpost aan het Pompstation van Meerbeek worden bemand. Meer info: Frederik Fluyt (fr�[email protected] of 0479 /92 01 72 )

Page 51: De Boomklever Juni 2013

Raadselfoto Wie ooit de "andere kant" van Oud-Heverlee-Zuid

heeft bezocht, en dan bedoelen we de weideplassen

die aan de westkant aan de vijver grenzen, moet het

beeld van de raadselfoto gezien hebben. De "biezen­

plas� gelegen in de komgronden tussen de Dijle en de

vijvers bestaat al vele jaren, maar door natuurlijke

overstroming, gecombineerd met een dichtgeslibd

afwateringssysteem, zijn daar in die buurt weideplassen ontstaan die bijna

het jaar rond water houden. Onnodig te zeggen dat dergelijke plaatsen een

echt aantrekkingspunt vormen voor tal van watervogels. Het is dan ook zeer

toe te juichen dat ANB, de eigenaar van de meeste gronden in die buurt, in

overleg met de Natuurstudiegroep, ook daar de inplanting van een observatie­

hut voorziet (uitvoering: enkele jaren geduldfO. Wie aandachtig zijn Boomkle­

vers bekijkt zal opgemerkt hebben dat de coverfoto van het juninummer 2012

vanop ongeveer dezelfde plaats werd genomen ... .'

Het correcte antwoord was dus: men ziet Korbeek-Dijle kijkend in westelijke

richting. Ook nu waren er 7 inzendingen (van andere lezers weliswaar.') en

blijkbaar doet men alleen mee wanneer men vrij zeker is van het resultaat

want ook nu waren alle inzendingen juist. Het gratis Boomklever-abonne­

ment 2014 gaat naar: Paul & Krista Nuyts uit Overijse. Proficiat.'

En dan de nieuwe opgave: Wie of wat komt daar piepen in het gras? We kun­

nen begrijpen dat u er niet meteen kop of staart aan kan krijgen ... daarom

heet dit ook Raadselfoto.' We geven toe: niet gemakkelijk; en onze redacteurs

hadden ook even tijd nodig om te ontdekken hoe de vork aan de steel zit ...

maar doe gerust een poging, de resultaten zijn en blijven toch anoniem.'

Antwoorden: uiterlijk 1september 2013 naar: Kris van Scharen

[email protected] of Korbeekstraat 27 3061 Leefdaal.

NATUURPRAATCAFE

Vond/ zag u een "vreemd" dier of plant en wil u hulp om

te weten wat het is ? Of zit u al langer met vragen over

dingen die u in de natuur

kon zien? Misschien heeft u vragen over het milieu in het

algemeen? Wie weet zijn er

dingen die u als meer ervaren waarnemer liever niet aan

de grote waarnemingen.be­klok hangt? Ook als meer ervaren medewerker heeft u mogelijk toch vragen over de Bijzondere Broedvogel Inventarisatie? Of zou u er graag aan meewerken ... Of heeft u gewoon zin om wat te babbelen met gelijkgezinden!

Kortom vanaf nu kan u elke

eerste en derde donderdag van de maand terecht van 20-22u in de ViaVia te Heverlee, Naamse Steenweg 227-229 vlak bij overweg en station, om bij een pint of een koffie uw vragen te stellen aan een aantal bestuursleden van de Natuurstudiegroep Dijleland.

We starten er mee na de Paasvakantie op donderdag 18 april 2013.

(Vraag aan de toog even waar de NSGD-ers zich ophouden!)

De Boomklever - juni 2013

Page 52: De Boomklever Juni 2013

Inhoud .- 1 - •

EDITORIAAL

Natuur in de stad, meer verscheiden dan gedacht

Martin Hermy

THEMA: NATUUR(STUDIE) IN DE STAD

49

Provinciedomein Kessel-Lo, verrassende stadsnatuur 50

S ven Goethals

Kranen over Leuven 56

Paul Claes

Watergebonden ongewervelden van het Lovenaerenbroek 5 7

Nobby Thys & Geert Sterckx

Stadswaarnemingen: vroege vogelwandeling in de stad 59

Paul Claes

Groendaken: eilandjes van biodiversiteit

op de Leuvense daken 60

Carmen Van Mechelen

BIODIVERSITEIT

Dijlelandse biodiversiteit opge/ijst

Bart Creemers

ONGEWERVELDEN

De dag- en nachtvlinders van het Dijle/and.

Deel Vlll:Arctiidae

André Verboven

VOGELS

Bijzondere broedvogels in het Dijle/and,

broedseizoenen 2008-2012, deel Il

Kelle Moreau

ACTIVITEITEN

RAADSELFOTO ZIE KEERZIJDE

NATUURPRAATCAFE ZIE KEERZIJDE

Coverfoto: Abdij van 't Park © Eric Malfait

111

66

74

76

96