De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee...

168
DE BIJZONDERE FINANCIERINGSWET: HEDEN EN TOEKOMST Barbara Coppens Master in de economische wetenschappen Eindverhandeling ingediend met het oog op een benoeming tot attaché (A21) Economisch Advies bij de Studie- en Documentatiedienst van de Federale Overheidsdienst Financiën Federale Overheidsdienst Financiën - SEPTEMBER 2012 -

Transcript of De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee...

Page 1: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

DE BIJZONDERE FINANCIERINGSWET: HEDEN EN

TOEKOMST

Barbara Coppens Master in de economische wetenschappen

Eindverhandeling ingediend met het oog op een benoeming tot attaché (A21) Economisch Advies bij de Studie- en Documentatiedienst van de Federale

Overheidsdienst Financiën

Federale Overheidsdienst Financiën

- SEPTEMBER 2012 -

  

Page 2: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

  

Page 3: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Inhoudsopgave

0. Inleiding ............................................................................................................................6 

1. De Bijzondere Financieringswet na de vijfde staatshervorming...............................11 

1.1. DE GEMEENSCHAPPEN ........................................................................................12 

1.1.1.  Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde .....................................................................................................12 

1.1.1.1. Basisbedrag (art. 38 & 39 BFW) .................................................................12 

1.1.1.2. De bijkomende middelen ontvangen uit de btw (art. 40ter BFW)...............15 

1.1.2.  Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting ...............18 

1.1.2.1. Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting (art. 47 BFW)............................................................................................................18 

1.1.2.2. Dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld (art. 47bis BFW) .......19 

1.1.3.  Specifieke dotaties .........................................................................................20 

1.1.3.1. Dotatie voor de financiering van het universitair onderwijs dat aan buitenlandse studenten wordt verstrekt (art. 62 BFW) .............................................20 

1.1.3.2. De Lotto-middelen (art. 62bis BFW)...........................................................21 

1.1.3.3. Dotatie voor de Nationale Plantentuin van België (art. 62ter BFW)...........22 

1.1.4.  Eigen niet-fiscale ontvangsten (art. 2 BFW) .................................................23 

1.1.5.  Leningen (art. 49 BFW).................................................................................23 

1.1.6.  De Gemeenschapscommissies .......................................................................24 

1.1.6.1. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (art. 65 BFW).............25 

1.1.6.1.1. Eigen niet-fiscale middelen (art. 65 §3 BFW) ......................................25 

1.1.6.1.2. Een dotatie vanwege de federale overheid (art. 65 §4 BFW) ...............25 

1.1.6.1.3. Leningen (art. 65§ 2 BFW) ...................................................................25 

1.1.6.2. Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie (art. 65bis BFW).................26 

1.1.7.  Evolutie van de middelen die de gemeenschappen ontvangen sinds 2002....26 

1.1.7.1. De middelen die de gemeenschappen uit de btw-opbrengst ontvangen ......27 

1.1.7.2. De middelen ontvangen uit de PB-opbrengst ..............................................30 

1.1.7.3. Specifieke dotaties .......................................................................................33 

1.1.7.4. Totaal ...........................................................................................................36 

1  

Page 4: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.2. DE GEWESTEN........................................................................................................41 

1.2.1.  Fiscale autonomie ..........................................................................................41 

1.2.1.1. De gewestelijke belastingen (art. 3 BFW) ...................................................42 

1.2.1.2. Samengevoegde belasting: de personenbelasting (art. 6 §2 BFW) .............46 

1.2.2.  Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting (art. 34 BFW) .......................................................................................................................48 

1.2.2.1. Eerste deel van de middelen uit de PB-opbrengst: basisbedrag (art. 33 BFW) ........................................................................................................................48 

1.2.2.2. De negatieve term (art. 33bis BFW)............................................................51 

1.2.2.2.1. De overgangscorrectie (art. 33bis §2 BFW).........................................54 

1.2.2.3. De nationale solidariteitstussenkomst (art. 48 BFW) ..................................55 

1.2.2.4. Middelen uit de PB-opbrengst .....................................................................57 

1.2.2.5. Bijkomende middelen ter financiering van de programma’s voor wedertewerkstelling van werklozen (art. 35 BFW) ..................................................57 

1.2.2.6. Bijkomende middelen ..................................................................................58 

1.2.2.6.1. Landbouw (art. 35bis & art. 35ter BFW) .............................................59 

1.2.2.6.2. Landbouw en zeevisserij (art. 35quater BFW) .....................................59 

1.2.2.6.3. Wetenschappelijk onderzoek inzake landbouw (art. 35quinquies BFW)...............................................................................................................................60 

1.2.2.6.4. Buitenlandse handel (art. 35sexies BFW).............................................61 

1.2.2.6.5. Gemeentes en provincies (art. 35septies BFW) ....................................61 

1.2.3.  De ‘dode hand’-compensatie (art. 63 BFW)..................................................63 

1.2.4.  Eigen niet-fiscale ontvangsten (art. 2 BFW) .................................................64 

1.2.5.  Leningen (art. 49 BFW).................................................................................64 

1.2.6.  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest .............................................................65 

1.2.7.  Evolutie van de middelen die de gewesten ontvangen sinds 2002 ................65 

1.2.7.1. Middelen die de gewesten ontvangen uit de fiscale autonomie: gewestelijke belastingen ................................................................................................................66 

1.2.7.2. Het eerste deel van de middelen ontvangen uit de PB-opbrengst................71 

1.2.7.3. De bijkomende middelen ontvangen uit de PB-opbrengst ..........................77 

1.2.7.4. Totaal ...........................................................................................................81 

1.3. Samenvatting en knelpunten......................................................................................87 

2  

Page 5: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.3.1.  Samenvatting .................................................................................................87 

1.3.2.  Knelpunten.....................................................................................................88 

1.3.2.1. Complexiteit en transparantie ......................................................................88 

1.3.2.2. ‘Perverse’ effecten .......................................................................................89 

1.3.2.2.1. Te veel solidariteit.................................................................................89 

1.3.2.2.2. De ontwikkelingsval ..............................................................................90 

1.3.2.3. Fiscale autonomie en responsabilisering .....................................................90 

2. De Bijzondere Financieringswet na de zesde staatshervorming ...............................93 

2.1. DE GEMEENSCHAPPEN ........................................................................................96 

2.1.1.  Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde .......................................................................................................................96 

2.1.1.1. Nieuw basisbedrag.......................................................................................97 

2.1.1.2. Verdeling en evolutie...................................................................................98 

2.1.2.  Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting ...............99 

2.1.2.1. Nieuw basisbedrag.......................................................................................99 

2.1.2.2. Verdeling en evolutie...................................................................................99 

2.1.3.  Financiering van de nieuwe bevoegdheden .................................................100 

2.1.3.1. Gezinsbijslag en FCUD .............................................................................101 

2.1.3.1.1. Gezinsbijslag .......................................................................................101 

2.1.3.1.2. Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD)................103 

2.1.3.2. Ouderenzorg...............................................................................................103 

2.1.3.3. Gezondheidszorg .......................................................................................105 

2.1.3.4. Andere bevoegdheden................................................................................107 

2.1.4.  Financiering van de reeds overgehevelde bevoegdheden en specifieke dotaties .....................................................................................................................108 

2.1.5.  Eigen niet-fiscale ontvangsten en leningen .................................................108 

2.1.6.  De Gemeenschapscommissies .....................................................................108 

2.1.6.1. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ..................................108 

2.1.6.2. Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie ...........................................109 

2.1.7.  Evolutie van de middelen die de gemeenschappen de komende tien jaar zullen ontvangen.........................................................................................................110 

3  

Page 6: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.1.7.1. Btw-middelen.............................................................................................111 

2.1.7.2. PB-middelen ..............................................................................................112 

2.1.7.3. Totaal .........................................................................................................113 

2.2. DE GEWESTEN......................................................................................................115 

2.2.1.  Fiscale autonomie ........................................................................................115 

2.2.1.1. Uitbreiding van de fiscale autonomie: Personenbelasting.........................115 

2.2.1.1.1. Bedrag fiscale autonomie....................................................................115 

2.2.1.1.2. Uitvoeringsregels fiscale autonomie...................................................118 

2.2.1.1.3. Fiscaal dividend ..................................................................................122 

2.2.1.1.4. Impact op de PB-sleutel ......................................................................123 

2.2.1.2. Gewestbelastingen .....................................................................................124 

2.2.2.  Financiering van de nieuwe bevoegdheden .................................................124 

2.2.2.1. Werk (arbeidsmarktbeleid) en fiscale uitgaven .........................................125 

2.2.2.2. Andere bevoegdheden................................................................................128 

2.2.3.  Financiering van de reeds overgehevelde bevoegdheden en specifieke dotaties .....................................................................................................................128 

2.2.3.1. Bijkomende middelen ................................................................................128 

2.2.3.2. De ‘dode hand’-compensatie .....................................................................128 

2.2.4.  Solidariteitsmechanisme ..............................................................................129 

2.2.5.  Eigen niet-fiscale ontvangsten en leningen .................................................133 

2.2.6.  Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ...........................................................133 

2.2.6.1. Eerste deel van de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest................................................................................................................................134 

2.2.6.2. Tweede deel van de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest................................................................................................................................136 

2.2.7.  Evolutie van de middelen die de gewesten de komende tien jaar zullen ontvangen ...................................................................................................................137 

2.2.7.1. De opbrengst van de personenbelasting voor de gewesten........................138 

2.2.7.2. De nationale solidariteitstussenkomst........................................................141 

2.2.7.3. Totaal (exclusief gewestbelastingen).........................................................142 

2.3. Responsabilisering ..................................................................................................146 

2.3.1.  Pensioenen ...................................................................................................146 

4  

Page 7: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.3.2.  Klimaat.........................................................................................................147 

2.4. Het overgangsmechanisme......................................................................................149 

2.5. Samenvatting ...........................................................................................................152 

3. Besluit............................................................................................................................154 

4. Bijlagen .........................................................................................................................160 

4.1. Lijst met afkortingen ...............................................................................................160 

4.2. Verschil tussen effectief doorgestort bedrag en theoretisch bedrag op langere termijn ............................................................................................................................161 

Bibliografie .......................................................................................................................162 

Referenties......................................................................................................................162 

Andere ............................................................................................................................163 

Begrotingsdocumenten...................................................................................................164 

Wetten.............................................................................................................................165 

Koninklijke Besluiten .....................................................................................................165 

Webpagina’s...................................................................................................................166 

5  

Page 8: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

 

0. Inleiding

Ondanks de lang aanslepende regeringsonderhandelingen slaagde België in december 2011

er toch in een regering te vormen. Met de vorming van de regering-Di Rupo I kon meteen

ook de lang verwachte staatshervorming1, dankzij het Vlinderakkoord afgesloten in

oktober 2011, van start gaan. Deze staatshervorming zal de zesde op rij zijn in de

bestaansgeschiedenis van het Belgische Rijk.

Sinds 1970 is de Belgische Staat grondig gewijzigd en zijn haar fundamenten drastisch

herschreven. In 1970 werd een eerste grondwetswijziging uitgevoerd waarbij er drie

gewesten, drie cultuurgemeenschappen en vier taalgebieden werden opgericht. In 1980

werd deze eerste staatshervorming verder uitgewerkt. De gemeenschappen en gewesten (de

gewestvorming was niet volledig in 1970) werden opgericht en beschikten over een grote

mate van zelfbestuur. Vervolgens was er de derde staatshervorming in 1988-1989 waar

onder meer de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten werden uitgebreid en er

een nieuw financieringsstelsel kwam voor de gemeenschappen en gewesten. In 1992-1993

was het opnieuw zo ver: de vierde staatshervorming werd doorgevoerd. In 1993 werd met

het Sint-Michielsakkoord de Grondwet ingrijpend gewijzigd2. Vanaf dit moment is België

een federale staat. Daarnaast werden ook de bevoegdheden van de gemeenschappen en

gewesten verder uitgebreid en kregen ze meer middelen. De vijfde staatshervorming kwam

er in 2001-2002. Het Lambermontakkoord (verzamelnaam voor diverse communautaire

akkoorden) breidde de bevoegdheden van de gewesten uit en zorgde eveneens voor een

grote toename van de autonomie inzake de gewestbelastingen. Ook de financiering van de

gemeenschappen en gewesten werd gewijzigd en uitgebreid. Voor een detailoverzicht van

de vijf Belgische staatshervormingen zie Vanalme (2007, p. 89-93).

Een rode draad door al deze staatshervormingen is de financiering van de gemeenschappen

en de gewesten. Na de derde staatshervorming in 1989 werd de financiering voor het eerst

                                                            1 Deze belangrijke staatshervorming stond al sinds de federale verkiezingen van 2007 op het programma. Voor een overzicht van alle stappen (voorwaarts én achterwaarts) die sindsdien zijn ondernomen om tot het huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5)  2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd in: “België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten”. 

6  

Page 9: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

formeel bepaald in een bijzondere wet. De Bijzondere Financieringswet (vanaf nu afgekort

tot BFW)3 beschrijft het financieringsstelsel van de gemeenschappen en de gewesten dat

tot op vandaag nog steeds van kracht is. Deze Bijzondere Wet werd gewijzigd tijdens de

vierde en vijfde staatshervorming, respectievelijk in 19934 en 20015. De BFW werd in de

beide gevallen gewijzigd om het financieringsstelsel aan te passen en zo de uitgebreide

fiscale autonomie en de financiering van de overheveling van nieuwe bevoegdheden op te

nemen in de BFW.

Ook in de zesde staatshervorming speelt de financiering van de gemeenschappen en de

gewesten een belangrijke, zoniet cruciale rol. Het Vlinderakkoord bepaalt dat de BFW,

ruim 20 jaar na haar ontstaan, grondig zal hervormd worden en opnieuw moet worden

neergeschreven. Het nieuwe communautaire akkoord voorziet onder meer de overdracht

van nieuwe bevoegdheden naar de gemeenschappen en gewesten en daarmee gepaard de

overdracht van extra financiële middelen. Daarnaast wordt er ook werk gemaakt van een

grotere fiscale autonomie voor de gewesten. De responsabilisering, op het vlak van

pensioenen en klimaat, van de gemeenschappen en gewesten moet ook worden verhoogd

en worden ingeschreven in de BFW. En tot slot moeten ook bepaalde bestaande

verdeelsleutels en financieringsmechanismes worden herzien. Het doel van deze

grootschalige hervorming van de BFW is om de gemeenschappen en gewesten beter in

staat te stellen om hun bevoegdheden te beheren (Regeerakkoord Di Rupo I, 2011, p. 58).

Gezien de belangrijke rol die de BFW heeft gespeeld tijdens de voorbije

regeringsonderhandelingen en de belangrijke veranderingen die op til zijn, lijkt het gepast

deze eindverhandeling te wijden aan de financiering van de gemeenschappen en gewesten

en meer bepaald de Bijzondere Financieringswet. Het doel van deze eindverhandeling is

dan ook tweeledig. Eerst wordt de bestaande Bijzondere Financieringswet van naderbij

bekeken. Dit laat ons toe een stand van zaken op te maken van de middelen die de

gemeenschappen en gewesten ontvangen op basis van de BFW en dit sinds haar laatste

wijziging door de vijfde staatshervorming in 2002. Ten tweede wordt de nieuwe                                                             3 Bijzondere Wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (BS 17 januari 1989) 4 Bijzondere Wet van 16 juli 1993 tot de vervollediging van de federale structuur (BS 20 juli 1993) 5 Bijzondere Wet van 13 juli 2001 tot de herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten (BS 3 augustus 2001) 

7  

Page 10: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Bijzondere Financieringswet, of hoe deze wet er zou uitzien na het Vlinderakkoord,

bestudeerd. Door de BFW zowel in haar huidige vorm (na de vijfde staatshervorming) als

in haar toekomstige vorm6 (na de zesde staatshervorming) te bespreken en de twee te

vergelijken, moet duidelijk worden welke zaken in de huidige BFW problematisch zijn,

wat er zou wijzigen, hoe dit zou gebeuren en welke impact dit zou hebben op de

gemeenschappen, de gewesten en de federale staat. Hierbij is het eveneens interessant om

na te gaan hoe de middelen die de gemeenschappen en gewesten ontvangen op basis van

de BFW zullen evolueren gedurende de volgende tien jaar.

Deze eindverhandeling is als volgt gestructureerd. In het eerste deel wordt dieper ingegaan

op de Bijzondere Financieringswet na de vijfde staatshervorming. Hierbij wordt het

onderscheid gemaakt tussen de gemeenschappen en gewesten. De mechanismes voor de

bepaling van de middelen die gemeenschappen en gewesten ontvangen, worden daarbij

telkens geïllustreerd aan de hand van een cijfervoorbeeld. Tot slot wordt er zowel voor de

gemeenschappen als de gewesten nagegaan hoe de BFW-middelen de voorbije tien jaar

zijn geëvolueerd. In het tweede deel verschuift de focus naar de Bijzondere

Financieringswet zoals ze er na de uitvoering van het Vlinderakkoord zou kunnen uitzien.

Op basis van de reeds beschikbare informatie wordt gepoogd de gewijzigde

financieringsmechanismes van de gemeenschappen en gewesten uit te leggen en te

illustreren. Ook hier worden de gemeenschappen en gewesten apart behandeld. Ter

afsluiting van dit deel wordt een simulatie gemaakt van de middelen die de

gemeenschappen en gewesten zouden ontvangen als gevolg van de BFW gedurende de

volgende tien jaar. In het derde en laatste deel worden de belangrijkste conclusies

besproken.

Tot slot volgen nog twee belangrijke opmerkingen die men in het achterhoofd moet

houden bij het lezen van deze eindverhandeling.

Tijdens de bespreking van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt

enkel rekening gehouden met de middelen die de gemeenschappen en gewesten ontvangen

                                                            6 Bij het afsluiten van de redactie van deze eindverhandeling was er nog geen zicht op de formele benaming van de wetgeving die voortvloeit uit het Vlinderakkoord, vandaar de hier gehanteerde benaming ‘nieuwe BFW’. 

8  

Page 11: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

op basis van de Bijzondere Financieringswet. Dit heeft als gevolg dat de Duitstalige

Gemeenschap niet wordt behandeld in deze eindverhandeling. De financiering van de

Duitstalige Gemeenschap is immers niet opgenomen in de Bijzondere Financieringswet,

maar wordt geregeld door middel van gewone wetten. De financiering van de Duitstalige

Gemeenschap wordt hoofdzakelijk geregeld door de Wet van 31 december 1983 tot de

hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap7 en de Wet van 7 januari

2002 tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot de hervorming der instellingen

voor de Duitstalige Gemeenschap8. Om dezelfde reden valt ook een deel van de

financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest buiten het bestek van deze

eindverhandeling. Bepaalde dotaties, onder meer de financiering voor de werking van

Brussel-Hoofdstad, vallen onder de Bijzondere Wet van 12 januari 1989 met betrekking tot

de Brusselse instellingen9 en dus niet onder de BFW.

De bedragen die vermeld worden in deze eindverhandeling zijn de theoretische bedragen

die de gemeenschappen en gewesten ontvangen op basis van de BFW. Deze theoretische

bedragen kunnen aanzienlijk verschillen van de effectieve middelen die de

gemeenschappen en gewesten ontvangen. Dit verschil vloeit voort uit het feit dat de

gebruikte parameters voor de bepaling van de middelen uit de Bijzondere Financieringswet

gedurende het begrotingsjaar meermaals worden herzien. Bij iedere herziening van de

parameters wordt er dan ook een afrekening gemaakt die zal bepalen of de

gemeenschappen en gewesten meer middelen moeten ontvangen of net middelen dienen

terug te betalen.

Deze verschillen zijn echter van tijdelijke aard. Indien wordt gekeken naar het verschil

tussen de effectief gestorte bedragen en de theoretische bedragen over meerdere

begrotingsjaren dan blijkt dat de positieve en negatieve verschillen elkaar opheffen. Met

andere woorden het verschil tussen de theoretische en effectieve bedragen is neutraal op de

lange termijn. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van Tabel 18 en Tabel 50 verder in deze

eindverhandeling alsook bijlage 4.2.

                                                            7 BS 18 januari 1984 8 BS 1 februari 2002 9 BS 14 januari 1989 

9  

Page 12: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De gegevensverzameling werd afgesloten op 23 augustus 2012. Dit houdt in dat de

berekeningen berusten op de definitieve cijfers en parameters voor het begrotingsjaar

2011 en de aangepaste cijfers en parameters voor het begrotingsjaar 2012. De gegevens

voor de beide begrotingsjaren zijn grotendeels afkomstig uit de aanpassing van de

Middelenbegroting 2012 (Doc 53 2112/001) naar aanleiding van de begrotingscontrole in

maart 2012.

10  

Page 13: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1. De Bijzondere Financieringswet na de vijfde staatshervorming

De huidige Bijzondere Financieringswet werd gecreëerd tijdens de tweede fase van de

derde staatshervorming in 1988-1989. Daarin werd onder meer het stelsel van de

samengevoegde en gedeelde belastingen vastgelegd, evenals de beperkte fiscale autonomie

voor de gewesten, de dotaties, etc. Sinds 1989 is de BFW geëvolueerd en gewijzigd op een

aantal punten maar de essentie van de Bijzondere Wet die in 1989 tot stand kwam, blijft tot

op vandaag gelden.

De BFW heeft sinds haar ontstaan twee belangrijke wijzigingen ondergaan. Een eerste

belangrijke wijziging kwam er met het Sint-Michielsakkoord in 1993. Zo werd de

financiering van de overgehevelde bevoegdheden toegevoegd aan de BFW, werden de

gemeenschappen geherfinancierd door de overheveling van het kijk- en luistergeld en werd

de koppeling aan de economische groei van de PB-dotatie vervroegd ingevoerd (normaal

voorzien in 2000 maar kwam er al in 1994). De BFW werd voor een tweede maal

gewijzigd in 2001 na de goedkeuring van het Lambermontakkoord. De gemeenschappen

werden opnieuw geherfinancierd, ditmaal door de toekenning van bijkomende btw-

middelen (Lambermontmiddelen) en de fiscale autonomie van de gewesten werd

uitgebreid. Daarnaast werd ook de financiering van de nieuwe overgedragen bevoegdheden

opgenomen in de BFW.

Met andere woorden, de middelen die de gemeenschappen en gewesten ontvangen

vanwege de BFW, zijn sinds 1989 sterk geëvolueerd. Zo waren er, naast de aanpassingen

van de BFW in 1993 en 2001, ook overgangsperiodes van toepassing, parameters die

onderweg zijn aangepast en een geleidelijke evolutie naar de definitieve verdeelsleutels.

Analoog aan Algoed & Van Den Bossche (2009) worden de mechanismes die op dit

moment (begrotingsjaar 2012) van toepassing zijn voor de financiering van de

gemeenschappen (paragraaf 1.1) en gewesten (paragraaf 1.2) behandeld. Tot slot wordt dit

eerste deel afgerond met een korte samenvatting en een bespreking van de voornaamste

knelpunten van de huidige BFW.

11  

Page 14: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.1. DE GEMEENSCHAPPEN

De financiering van de Vlaamse en Franse Gemeenschap wordt geregeld door de

Bijzondere Wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen

en de gewesten. Deze Bijzondere Wet werd gewijzigd door de vierde (1993) en vijfde

(2001) staatshervorming en bepaalt dat de Vlaamse en Franse Gemeenschap over de

volgende financiële middelen kunnen beschikken: niet-fiscale ontvangsten, toegewezen

gedeelten van de opbrengsten van belastingen en heffingen, een dotatie ter compensatie

voor het kijk- en luistergeld en leningen (art.1 §1 BFW).

In dit hoofdstuk wordt eerst beknopt overlopen welke middelen de Franse en Vlaamse

Gemeenschap uit de BFW ontvangen en hoe deze middelen worden bepaald (telkens

geïllustreerd voor het begrotingsjaar 2012). Na deze eerder theoretische behandeling van

de BFW volgt nog een empirisch overzicht van de middelen die de gemeenschappen in

totaal ontvangen en hoe deze middelen geëvolueerd zijn in de loop van de tijd.

1.1.1. Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde

De middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de opbrengst van de belasting over de

toegevoegde waarde (voortaan afgekort als btw) bestaan uit een basisbedrag en de

bijkomende middelen.

1.1.1.1. Basisbedrag (art. 38 & 39 BFW)

De Franse en Vlaamse Gemeenschap ontvangen vanwege de federale overheid een deel

van de opbrengst van de btw. In 1989 werden de basisbedragen die de Franse en Vlaamse

Gemeenschap ontvingen, vastgelegd in art. 38 §1 BFW. Deze basisbedragen zijn

respectievelijk 3.196,508 miljoen euro voor de Franse Gemeenschap en

4.150,702 miljoen euro voor de Vlaamse Gemeenschap. Sinds 1990 moeten deze

basisbedragen aangepast worden aan de procentuele verandering van het gemiddelde

indexcijfer van de consumptieprijzen om zo tot het geïndexeerde basisbedrag te komen

voor de gemeenschappen.

12  

Page 15: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 1: Geïndexeerd bedrag van het basisbedrag btw (bedragen in miljoen euro)10

Basisbedrag 

btw toegekend 

in 2011

Geraamde 

inflatie 

2012

Geïndexeerd 

basisbedrag btw 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap6.689,7 2,70% 6.870,4 56,49%

Franse 

Gemeenschap5.151,9 2,70% 5.291,0 43,51%

Totaal 11.841,6 2,70% 12.161,3 100,00% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Dit geïndexeerd basisbedrag dient jaarlijks ook vermenigvuldigd te worden met een

aanpassingsfactor. Deze aanpassingsfactor is gelijk aan de hoogste

(de)nataliteitscorrectie11 (art. 38 §4 BFW), die wordt berekend voor zowel de Franse als de

Vlaamse Gemeenschap. De aanpassingsfactor is met andere woorden gelijk aan de hoogste

nataliteit of de laagste denataliteit. Deze (de)nataliteitscorrectie geeft 80% weer van de

evolutie van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar in elke gemeenschap (de toestand op

30 juni van het voorgaande begrotingsjaar) ten opzichte van het aantal inwoners jonger dan

18 jaar in die gemeenschap in 1988.

Tabel 2: (De)nataliteitscorrectie

Aantal inwoners 

jonger dan 18 jaar 

op 30 juni 2011

Aantal inwoners 

jonger dan 18 jaar 

op 30 juni 1988

(De)nataliteits‐

correctie 2012

Vlaamse 

Gemeenschap1.284.432 1.309.156 98,4892%

Franse 

Gemeenschap937.167 890.945 104,1504%

Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Het totaalbedrag dat de gemeenschappen ontvangen, wordt dan bekomen door het

geïndexeerde basisbedrag te vermenigvuldigen met de aanpassingsfactor. Deze

aanpassingsfactor is voor 2012 gelijk aan de (de)nataliteitscorrectie van de Franse

Gemeenschap. En dit omdat de (de)nataliteitscorrectie van de Franse Gemeenschap hoger

is dan die van de Vlaamse Gemeenschap.

                                                            10 De indexatie gebeurd als volgt: 11.841,6*(1+ 2,70%). Dit is van toepassing op alle indexatieberekeningen. 11 Voor een uitvoerige bespreking van de berekening van de (de)nataliteitscorrecties zie Vanalme (2007, p. 117-118). 

13  

Page 16: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 3: Aangepast geïndexeerd basisbedrag (bedragen in miljoen euro)

Geïndexeerd 

basisbedrag

(De)nataliteits

correctie 2012

Aangepast, 

geïndexeerd 

basisbedrag 2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap6.870,4 104,1504% 7.155,5 56,49%

Franse 

Gemeenschap5.291,0 104,1504% 5.510,5 43,51%

Totaal 12.161,3 104,1504% 12.666,1 100,00% Bron: Eigen berekeningen

Nadat het basisbedrag is aangepast aan het gemiddelde indexcijfer van de

consumptieprijzen en aan de (de)nataliteitscorrectie, wordt het verkregen totaalbedrag

opnieuw verdeeld tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Sinds 1999 is er immers

bepaald dat het totaalbedrag moet verdeeld worden op basis van een verdeelsleutel die

gebaseerd is op het aantal leerlingen in de betrokken Gemeenschap (art. 39 §2 BFW). Deze

regel werd evenwel pas vanaf het begrotingsjaar 2000 toegepast. Dit werd beslist na

overleg tussen de regeringen van de gemeenschapen toen bleek dat er problemen waren

met de retroactieve toepassing van de objectieve criteria (Spinnoy, 2007, p. 32).

Deze verdeelsleutel wordt jaarlijks vastgelegd op basis van een aantal objectieve criteria12

die in de Wet van 23 mei 200013 zijn bepaald. Voor het begrotingsjaar 2012 werd in de

Middelenbegroting de volgende verdeling vastgelegd:

                                                            12  De objectieve criteria kunnen als volgt worden samengevat (Spinnoy, 2007, p.32): - het aantal onder de leerplicht vallende scholieren (van 6 tot en met 17 jaar) die regelmatig ingeschreven zijn in het lager en het secundair onderwijs, met inbegrip van het onderwijs met beperkt leerplan, in een onderwijsinstelling die door de betrokken Gemeenschap wordt ingericht of gesubsidieerd; - de leerlingen die het voorwerp uitmaakten van concurrentiële ophalingen zijn uitgesloten in de telling; - de jaarlijkse telling van het aantal leerlingen dient de toestand weer te geven op een datum in de periode van 15 januari tot en met 1 februari van het begrotingsjaar (t). 13 BS 30 mei 2000 

14  

Page 17: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 4: btw-verdeelsleutel (aantal leerlingen)

Aantal leerlingen 

schooljaar 2010‐2011

% van het aantal 

leerlingen

Vlaamse 

Gemeenschap810.193 56,675203%

Franse 

Gemeenschap619.344 43,324797%

Totaal (excl. 

Duitstalige 

Gemeenschap)

1.429.537 100,00%

Bron: aangepaste Middelenbegroting 2012

De toepassing van deze verdeelsleutel leidt dan tot de basisbedragen btw die de

gemeenschappen ontvangen:

Tabel 5: Basisbedragen btw die de gemeenschappen ontvangen (bedragen in miljoen euro)

Aangepast, 

geïndexeerd totaal 

basisbedrag 2012

% van het aantal 

leerlingen

Basisbedrag btw die 

de gemeenschappen 

ontvangen 2012

Vlaamse 

Gemeenschap56,68% 7.178,5

Franse 

Gemeenschap43,32% 5.487,5

12.666,1

Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.1.1.2. De bijkomende middelen ontvangen uit de btw (art. 40ter BFW)

De vijfde staatshervorming, het Lambermontakkoord, voorzag extra financiering voor de

gemeenschappen. Het akkoord bepaalde o.a. dat de gemeenschappen naast het basisbedrag

btw ook een bijkomend bedrag ontvangen uit de btw-opbrengst. Deze extra middelen zijn

ook gekend als de Lambermontmiddelen voor de gemeenschappen.

De berekening van de bijkomende middelen die de gemeenschappen ontvangen, is

behoorlijk complex en wordt daarom stapsgewijs uit de doeken gedaan.

Stap 1: Bepalen van het aangepaste totaalbedrag (conform art. 38 §3bis en §3ter BFW

alsmede art. 38 §4 en §5 BFW)

15  

Page 18: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Gedurende de periode 2002-2011 was een overgangsstelsel van kracht voor het bepalen

van het aangepast totaalbedrag; dit stelsel wordt hier niet verder toegelicht14.

Vanaf het begrotingsjaar 2012 geldt de volgende berekeningswijze voor het totaalbedrag

(art. 38 §3ter BFW): het bedrag voor het begrotingsjaar is gelijk aan het bedrag van het

voorgaande begrotingsjaar, aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde

indexcijfer van de consumptieprijzen en aan 91% van de reële groei van het bbp. In 2012 is

er dus geen sprake meer van forfaitaire supplementaire bedragen15. Tot slot moet het

bekomen totaalbedrag jaarlijks ook nog vermenigvuldigd worden met de

(de)nataliteitscorrectie (zie 1.1.1.1) conform art. 38 §4 en §5 BFW.

Tabel 6: Aangepast totaalbedrag bijkomende btw-middelen (bedragen in miljoen euro)16

Bijkomende btw‐

middelen 2011

Geraamde 

inflatie 2012

91% van de 

reële groei van 

het bbp 2012

Totaalbedrag 

2012

(De)nataliteits‐

correctie 2012

Aangepast 

totaalbedrag 

2012

Totaal 13.701,5 2,70% 91%*0,10% 14.084,2 104,1504% 14.668,8

Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Stap 2: bepalen van de bijkomende btw-middelen (conform art. 40bis BFW)

Art. 40bis BFW stelt dat de bijkomende btw-middelen die de gemeenschappen ontvangen

van de federale overheid jaarlijks berekend worden door het verschil te nemen tussen het

aangepaste totaalbedrag (bedrag bekomen in stap 1, art. 38 §5 BFW) en het basisbedrag dat

de gemeenschappen ontvangen uit de btw-opbrengst (zie 1.1.1.1).

Tabel 7: De bijkomende btw-middelen (bedragen in miljoen euro)

Aangepast 

totaalbedrag 

2012

Basisbedrag btw 2012 dat 

de gemeenschappen 

ontvangen 

Bijkomende 

middelen 

2012

Totaal 14.668,8 12.666,1 2.002,7 Bron: Eigen berekeningen

                                                            14 In Vanalme (2007, p. 119-122) wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de overgangsstelsels die van kracht waren tijdens de periode 2002-2011. 15 Tot en met 2011 kregen de beide gemeenschappen krachtens art. 38 §3bis BFW een forfaitair bedrag toegekend dat diende opgeteld te worden bij het totaalbedrag voor de berekening van de bijkomende middelen. 16 De indexatie gebeurd hier als volgt: 13.701,5*(1+2,70%)*(1+0,91%*0,10%). Dit geldt voor alle indexatieberekeningen. 

16  

Page 19: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Stap 3: Verdeling van de bijkomende middelen (conform art. 40ter BFW)

Deze bijkomende btw-middelen moeten vervolgens ook nog verdeeld worden onder de

beide gemeenschappen. Vanaf het begrotingsjaar 2012 gebeurt de verdeling exclusief op

basis van de fiscale capaciteit van de gemeenschap. De fiscale capaciteit wordt

gedefinieerd als de opbrengst van de personenbelasting (voortaan afgekort als PB)

gelokaliseerd in de gemeenschap. Tijdens de overgangsperiode 2002-2011 gebeurde de

verdeling gedeeltelijk op basis van de btw-verdeelsleutel en gedeeltelijk op basis van de

PB-verdeelsleutel17.

De PB-opbrengst van de Vlaamse Gemeenschap wordt als volgt berekend: de som van de

PB-opbrengst van het Vlaams Gewest en 20% van de PB-opbrengst van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest. De PB-opbrengst van de Franse Gemeenschap bestaat uit de som

van de PB-opbrengst van het Waals Gewest (exclusief de PB-opbrengst van de Duitstalige

Gemeenschap) en 80% van de PB-opbrengst van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Tabel 8: Verdeelsleutel bijkomende btw-middelen 2012 (PB-sleutel) (bedragen in miljoen euro)

PB‐opbrengst 

(AJ 2010) Verdeelsleutel

Vlaamse 

Gemeenschap23.021,2 65,00073%

Franse 

Gemeenschap12.395,7 34,99927%

Totaal 35.416,9 100,00% Bron: Eigen berekening & aangepaste Middelenbegroting 2012

Op basis van de PB-verdeelsleutel ontvangen de twee gemeenschappen de volgende

bijkomende middelen:

                                                            17 Voor meer details over de overgangsperiode 2002-2011, zie Vanalme (2007, p. 121-122). 

17  

Page 20: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 9: De verdeling van de bijkomende btw-middelen (bedragen in miljoen euro)

Verdeelsleutel

Bijkomende btw‐

middelen 2012

Vlaamse 

Gemeenschap65,00073% 1.301,8

Franse 

Gemeenschap34,99927% 700,9

Totaal 100,00% 2.002,7 Bron: Eigen berekening

1.1.2. Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting

De middelen die de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap ontvangen uit de

opbrengst van de personenbelasting bestaan uit een toegewezen gedeelte van de PB-

opbrengst en een dotatie ter compensatie voor het kijk- en luistergeld.

1.1.2.1. Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting (art. 47 BFW)

De gemeenschappen krijgen naast middelen afkomstig uit de btw-opbrengst ook een deel

van de PB-opbrengst. Het basisbedrag dat de gemeenschappen ontvangen in 2012 is gelijk

aan het bedrag dat het vorige begrotingsjaar werd ontvangen, aangepast aan de procentuele

verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de evolutie

van de reële groei van het bbp (art. 47 §2 BFW18).

Tabel 10: Basisbedrag dat de gemeenschappen ontvangen uit de PB-opbrengst (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Reële groei van 

het bbp 2012

Basisbedrag 

2012

Totaal 6.160,4 2,70% 0,10% 6.333,1 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

De verdeling van deze middelen is gebaseerd op het principe van de juste retour (art. 47 §3

en §4 BFW). Dit houdt in dat de verdeling van de middelen wordt bepaald door de bijdrage

van de gemeenschappen aan de PB-opbrengst. De verdeelsleutel is dan gelijk aan een

percentage (tot op 5 decimalen) dat wordt berekend door het geïndexeerde basisbedrag

voor 2012 te delen door het totaal van de PB-opbrengst in de beide gemeenschappen (voor

de berekening van de PB-opbrengst in de Vlaamse en Franse Gemeenschap, zie 1.1.1.2).                                                             18 Voor een uitvoerige bespreking en de toepassing van art. 47 §2bis, zie Vanalme (2007, p.124). 

18  

Page 21: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 11: Verdeelsleutel ‘juste retour’ voor de PB-middelen (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

2012

PB‐opbrengst 

(AJ 2010)

Percentage 

2012

Totaal 6.333,1 35.416,9 17,88151% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

De PB-middelen die de Vlaamse en Franse Gemeenschap ontvangen worden dan bepaald

door het bekomen percentage of de verdeelsleutel toe te passen op de PB-opbrengst in

respectievelijk de Vlaamse en Franse Gemeenschap.

Tabel 12: De PB-middelen die de gemeenschappen ontvangen na toepassing van de 'juste retour' verdeelsleutel (bedragen in miljoen euro)

Percentage 

2012

PB‐opbrengst 

(AJ 2010)

Ontvangen PB‐

middelen 2012

Vlaamse 

Gemeenschap17,88151% 23.021,2 4.116,5

Franse 

Gemeenschap17,88151% 12.395,7 2.216,5

Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.1.2.2. Dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld (art. 47bis BFW)

Het Lambermontakkoord bepaalde dat vanaf het begrotingsjaar 2002 het kijk- en

luistergeld een gewestelijke belasting werd in plaats van een gemeenschapsbelasting. Om

de budgettaire neutraliteit19 te vrijwaren werd in het Lambermontakkoord eveneens

vastgelegd dat de gemeenschappen een dotatie ontvangen om het verlies aan inkomsten

door het verdwijnen van het kijk- en luistergeld te compenseren.

Het basisbedrag voor de dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld wordt voor het

jaar 2002 bepaald door art. 47bis BFW en is gelijk aan het gemiddelde van de netto-

opbrengst van het kijk- en luistergeld dat gedurende de drie begrotingsjaren 1999, 2000 en

2001 kan worden gelokaliseerd20 in respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse

                                                            19 Deze budgettaire neutraliteit wordt eveneens teruggevonden op het federale niveau. De gewesten ontvangen dan wel extra inkomsten doordat het kijk- en luistergeld een gewestelijke belasting werd, maar deze extra ontvangsten worden gecompenseerd door het kijk- en luistergeld op te nemen in de negatieve term (zie 1.2.2.2). 20 Het lokalisatiecriterium is opgenomen in art.47bis §3 BFW: “De plaats waar het televisietoestel wordt gehouden en, wat de toestellen in autovoertuigen betreft, op de plaats waar de houder van het toestel gevestigd is.” 

19  

Page 22: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Gemeenschap. Dit gemiddelde wordt uitgedrukt in prijzen van 2002. De netto-opbrengsten

gelokaliseerd in Brussel-Hoofdstad21 worden verdeeld tussen de Vlaamse en Franse

Gemeenschap volgens de gekende sleutel: de Franse Gemeenschap krijgt 80% van de

netto-opbrengst en de Vlaamse Gemeenschap 20%.

Voor de volgende begrotingsjaren (dus ook voor 2012) is het basisbedrag gelijk aan het

basisbedrag van het vorige begrotingsjaar, aangepast aan de procentuele verandering van

het gemiddeld indexcijfer van de consumptieprijzen van dat jaar (art. 47bis §2 BFW).

Tabel 13: Dotatie ter compensatie voor het kijk- en luistergeld (bedragen in miljoen euro) 22

Basisbedrag 

2002

Dotatie 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Dotatie 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap457,2 558,1 2,70% 573,2 64,32%

Franse 

Gemeenschap253,6 309,5 2,70% 317,9 35,68%

Totaal 710,7 867,7 2,70% 891,1 100,00% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.1.3. Specifieke dotaties

Naast een aandeel uit de opbrengst van de btw en de personenbelasting ontvangen de

gemeenschappen ook nog specifieke dotaties van de federale overheid.

1.1.3.1. Dotatie voor de financiering van het universitair onderwijs dat aan buitenlandse studenten wordt verstrekt (art. 62 BFW)

De basisbedragen zijn in 1989 vastgelegd door art. 62 §1 BFW en bedragen

29,747 miljoen euro voor de Franse Gemeenschap en 7,437 miljoen euro voor de Vlaamse

Gemeenschap. Voor het huidige begrotingsjaar is het bedrag gelijk aan het bedrag van het

voorgaande begrotingsjaar, aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde

indexcijfer van de consumptieprijzen (art. 62 §2 BFW). Ter gelegenheid van het Sint-

Elooisakkoord (1999) werden deze basisbedragen in 2000 verhoogd23 tot

                                                            21 Het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad is het enige arrondissement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en bestaat uit de 19 Brusselse gemeentes (Vande Lanotte, Bracke & Goedertier, p. 129 en p. 158). 22 Voor de exacte berekening van het basisbedrag, zie Vanalme (2007, p. 125-128) 23 Art. 62 §3 BFW voorziet de mogelijkheid dat deze bedragen vanaf 1990 kunnen verhoogd worden. 

20  

Page 23: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

56,163 miljoen euro voor de Franse Gemeenschap en 27,662 miljoen euro voor de

Vlaamse Gemeenschap. Art. 40 van de Bijzondere Wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering

van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten

voorzag dat deze nieuwe bedragen werden ingeschreven in de BFW. Opnieuw worden

deze nieuwe basisbedragen, conform art. 62 §2 BFW, jaarlijks geïndexeerd.

Voor 2012 worden de volgende bedragen toegekend aan de gemeenschappen:

Tabel 14: De dotatie voor de financiering van het universitair onderwijs dat wordt verleend aan buitenlandse studenten (bedragen in miljoen euro)

Dotatie 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Dotatie 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap35,2 2,70% 36,1 33,00%

Franse 

Gemeenschap71,4 2,70% 73,3 67,00%

Totaal 106,6 2,70% 109,5 100,00% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.1.3.2. De Lotto-middelen (art. 62bis BFW)

In het Lambermontakkoord werd bepaald dat de gemeenschappen zelf mochten beslissen

over de aanwending van de middelen die ze krijgen van de Nationale Loterij. Dit werd

gerealiseerd door aan de gemeenschappen een deel van de winst van de Nationale Loterij

toe te kennen. Voorheen kregen slechts bepaalde projecten of instellingen financiële steun

van de Nationale Loterij zonder dat de gemeenschappen daarin tussenkwamen (Spinnoy,

2007, p. 49).

Deze overdracht wordt wel door de BFW voorgeschreven (zie art. 62bis BFW) maar komt

niet voor in de federale begroting. De overdracht van deze middelen gebeurt rechtsreeks

tussen de Nationale Loterij en de gemeenschappen, zonder de directe tussenkomst van de

federale overheid.

Art. 62bis BFW legt vast dat de gemeenschappen vanaf 2002 27,44% krijgen van de te

verdelen winst van de Nationale Loterij. Deze te verdelen winst wordt jaarlijks bepaald

door de Ministerraad en bekend gemaakt door middel van een Koninklijk Besluit

(gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad). De Duitstalige Gemeenschap ontvangt

21  

Page 24: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

0.8428%24 van het bedrag dat wordt vrijgehouden voor de gemeenschappen. De Vlaamse

en Franse Gemeenschap ontvangen dan elk een deel van het restbedrag dat evenredig is

met het aandeel van de gemeenschap in de opbrengsten van de btw en de

personenbelasting. Deze bedragen worden vastgelegd in een Koninklijk Besluit.

Het bedrag en de verdeling voor 2012 zijn voorlopig vastgelegd in het KB van

3 augustus 201225 en dit in afwachting van een definitieve regeling voor 2012. Voor het

jaar 2012 wordt de winst van de Nationale Loterij voorlopig geraamd op 225.300.000 euro,

waarvan 27,44% ofwel 61.822.320 euro naar de gemeenschappen gaat. De Duitstalige

Gemeenschap ontvangt 0,8428% van de 61,8 miljoen euro (nl. 0,521 miljoen euro) zodat

het bedrag dat moet worden verdeeld onder de Vlaamse en Franse Gemeenschap

61,3 miljoen euro bedraagt. De verdeling over de Vlaamse en Franse Gemeenschap is door

het KB van 3 augustus 2012 als volgt bepaald:

Tabel 15: Verdeling van de dotatie van de Nationale Loterij over de gemeenschappen (bedragen in miljoen euro)

Deel van de dotatie van 

de Nationale Loterij 2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap36,8 60,07%

Franse 

Gemeenschap24,5 39,93%

Totaal 61,3 100,00% Bron: KB van 3 augustus 2012 gepubliceerd in BS van 13 augustus 2012

1.1.3.3. Dotatie voor de Nationale Plantentuin van België (art. 62ter BFW)

Art. 62ter BFW voorziet dat van zodra de Nationale Plantentuin wordt overgedragen26 aan

de Vlaamse Gemeenschap, een dotatie zal worden toegekend aan zowel de Vlaamse als de

Franse Gemeenschap. Het basisbedrag voor deze dotatie werd in 2002 vastgelegd op

5.659.409,17 euro en dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering

van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en de reële groei van het bbp.

                                                            24 Gezien de financiering van de Duitstalige Gemeenschap wordt geregeld door de Wet tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap is dit niet bepaald in de BFW (Spinnoy, 2007, p.49) 25 BS 13 augustus 2012 26 De overdracht van de Nationale Plantentuin naar de Vlaamse Gemeenschap werd voorzien in het Lambermontakkoord maar is tot op heden nog niet uitgevoerd (afsluiten van de redactie van de tekst: 23 augustus 2012). 

22  

Page 25: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De verdeling van het bedrag over de twee gemeenschappen zal gebeuren op basis van het

aantal personeelsleden op elke taalrol op het moment van de overdracht. Gezien de

overdracht van de bevoegdheden tot op heden nog steeds niet heeft plaatsgevonden, werd

de exacte verdeelsleutel nog niet bepaald.

Indien dat de Nationale Plantentuin reeds zou overgeheveld zijn, dan ontvingen de

gemeenschappen voor 2012 in totaal 7,945 miljoen euro.

Voor de overdracht van de bevoegdheden voor de Nationale Plantentuin werd in 2009 een

akkoord gesloten tussen de beide gemeenschappen (het akkoord Peeters-Demotte)27 maar

ook dit akkoord is tot op heden nog niet uitgevoerd. De uitvoering van dit akkoord en de

overdracht van de bevoegdheid is voorzien in de zesde staatshervorming (Regeerakkoord

Di Rupo I, december 2011).

1.1.4. Eigen niet-fiscale ontvangsten (art. 2 BFW)

Art. 2 BFW bepaalt dat de ontvangsten die voortkomen uit de uitoefening van de

bevoegdheden die aan de gemeenschappen zijn toegekend door de Grondwet, toekomen

aan de gemeenschappen. Daarnaast kunnen de gemeenschappen ook schenkingen en

legaten ontvangen.

1.1.5. Leningen (art. 49 BFW)

De gemeenschappen kunnen eventueel ook leningen aangaan om hun werking te

financieren. Zoals art. 49 BFW bepaalt, kunnen deze leningen worden aangegaan in euro

of deviezen na goedkeuring door de federale regering. De voorwaarden en uitgiftekalender

van deze leningen moeten dan weer goedgekeurd worden door de minister van Financiën.

De afdeling “Financieringsbehoeften van de overheid” van de Hoge Raad van Financiën is

belast met het nagaan of de leningscapaciteit van een overheid al dan niet dient beperkt te

worden. Daarnaast moeten de gemeenschappen ook jaarlijks bij hun begroting de staat

geven van hun uitstaande schuld van de voorbije drie jaar.

                                                            27 Antwoord op parlementaire vraag nr. 403 (04/08/2011) van mevrouw Gwenny De Vroe aan de heer Kris Peeters. 

23  

Page 26: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.1.6. De Gemeenschapscommissies

Brussel-Hoofdstad (zie voetnoot 21) vormt een speciaal geval voor de gemeenschappen.

Zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap hebben beperkte bevoegdheden in onze

tweetalige hoofdstad. Ze zijn enkel bevoegd voor de eentalige instellingen die vanwege

hun organisatie (persoonsgebonden materies) of activiteiten (cultuur of onderwijs)

toebehoren tot de Vlaamse of Franse Gemeenschap (Vande Lanotte & Goedertier, 2010).

Bijvoorbeeld: de decreten van de Vlaamse Gemeenschap zijn van toepassing op de

Nederlandstalige scholen in Brussel (Vande Lanotte et al., 2010). De Vlaamse en Franse

Gemeenschap zijn dus niet bevoegd voor de bicommunautaire instellingen

(persoonsgebonden aangelegenheden alsook cultuur en onderwijs) die omwille van hun

organisatie of activiteit niet tot één gemeenschap behoren en zijn ook niet bevoegd voor de

fysieke personen in Brussel-Hoofdstad (Vande Lanotte & Goedertier, 2010). Dit vloeit

voort uit het feit dat het onmogelijk is om een juridisch onderscheid te maken tussen

Nederlandstaligen en Franstaligen in Brussel-Hoofdstad (Spinnoy, 2007, p. 120). Inwoners

van Brussel-Hoofdstad worden immers niet verplicht een keuze te maken tussen de twee

gemeenschappen waardoor de subnationaliteit ontbreekt.

Voor de gemeenschapsbevoegdheden die niet door de Vlaamse of Franse Gemeenschap

kunnen worden uitgeoefend in Brussel-Hoofdstad diende dus een oplossing te worden

gezocht. Dit probleem werd in 1989 opgelost door de Bijzondere Wet van 12 januari 1989

met betrekking tot de Brusselse instellingen (Vande Lanotte & Goedertier, 2010). Art. 60

van deze wet bepaalde dat er drie nieuwe instellingen dienden opgericht te worden, die

bevoegd zijn voor de resterende gemeenschapsbevoegdheden in Brussel.

Deze drie instellingen zijn:

‐ De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

‐ De Vlaamse Gemeenschapscommissie

‐ De Franse Gemeenschapscommissie

24  

Page 27: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

In wat volgt wordt enkel de financiering van deze gemeenschapscommissies besproken. De

bevoegdheden van iedere gemeenschapscommissie vallen buiten het bestek van deze

eindverhandeling.

1.1.6.1. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (art. 65 BFW)

Art. 65 BFW regelt de financiering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Deze commissie haalt haar middelen uit:

1.1.6.1.1. Eigen niet-fiscale middelen (art. 65 §3 BFW)

Hieronder vallen de ontvangsten die voortkomen uit de uitoefening van de bevoegdheden

van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Daarnaast kan de

Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ook schenkingen en legaten ontvangen.

1.1.6.1.2. Een dotatie vanwege de federale overheid (art. 65 §4 BFW)

Voor haar bevoegdheden krijgt de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een

globale dotatie van de federale overheid. Dit basisbedrag werd in 1989 vastgelegd op

59,041 miljoen euro en wordt sindsdien jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering

van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen.

Voor het begrotingsjaar 2012 ontvangt de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

de volgende dotatie:

Tabel 16: Dotatie voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (bedragen in miljoen euro)

Dotatie 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Dotatie 

2012

Gemeenschappelijke 

Gemeenschapscommissie95,2 2,70% 97,7

Bron: Eigen berekening & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.1.6.1.3. Leningen (art. 65§ 2 BFW)

De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kan geld lenen conform de bepalingen

die zijn opgenomen in art. 49 BFW (zie 1.1.5).

25  

Page 28: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.1.6.2. Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie (art. 65bis BFW)

De bijzondere middelen die worden toegekend aan de Vlaamse en Franse

Gemeenschapscommissie worden geregeld door art. 65bis BFW. Dit artikel legt het

basisbedrag voor 2002 vast op 24.789.352,48 euro en stelt dat dit basisbedrag vanaf 2003

jaarlijks dient aangepast te worden aan de procentuele verandering van het gemiddelde

indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bbp. Ook de

verdeelsleutel is in dit artikel bepaald: 80% van deze middelen gaan naar de Franse

Gemeenschapscommissie en 20% van deze middelen gaan naar de Vlaamse

Gemeenschapscommissie.

Voor 2012 wordt dit dan:

Tabel 17: Dotatie voor de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie (bedragen in miljoen euro)

Bijzondere 

middelen 2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschapscommissie7,0 20,08%

Franse 

Gemeenschapscommissie27,8 79,92%

Totaal 34,8 100,00% Bron: Eigen berekening & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.1.7. Evolutie van de middelen die de gemeenschappen ontvangen sinds 2002

De evolutie van de middelen die de gemeenschappen ontvangen, wordt hier beschouwd op

een periode van 10 jaar (van 2002 tot en met 2012). Dit houdt dus in dat de evolutie vanaf

de vijfde staatshervorming wordt gevolgd. Het gaat hier enkel om de middelen die de

Vlaamse Gemeenschap en Franse Gemeenschap hebben ontvangen. Zoals eerder vermeld,

valt de financiering van de Duitstalige Gemeenschap niet onder de BFW en is ze dus ook

niet opgenomen in de analyse. Om het overzicht te behouden en complexiteit te vermijden,

zijn ook de middelen die de Gemeenschapscommissies ontvangen, buiten beschouwing

gelaten. De focus ligt volledig op de Vlaamse en Franse Gemeenschap.

26  

Page 29: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Achtereenvolgens worden de middelen uit de btw-opbrengst, de middelen uit de PB-

opbrengst, de specifieke dotaties en de totale middelen die de twee gemeenschappen

ontvangen besproken.

Zoals reeds werd opgemerkt in de inleiding wordt er enkel gewerkt met de theoretische

bedragen die de gemeenschappen ontvangen en niet met de effectief doorgestorte

bedragen. Tabel 18 toont aan dat de eventuele verschillen tussen de theoretische bedragen

en de effectieve bedragen die de gemeenschappen ontvangen van de federale overheid

verdwijnen op middellange termijn. De positieve en negatieve verschillen heffen elkaar,

over de begrotingsjaren heen, op. Deze neutralisatie wordt nog duidelijker indien de

oefening wordt gemaakt voor een nog langere periode, zie Tabel 92 (bijlage 4.2).

Tabel 18: Verschil tussen effectief doorgestort bedrag en theoretisch bedrag (bedragen in miljoen euro)

Theoretisch bedrag (1) Effectief bedrag (2) Verschil = (2) ‐ (1)

2002 15.156,7 15.078,6 ‐78,1

2003 15.636,2 15.674,8 38,6

2004 16.215,8 16.112,7 ‐103,1

2005 17.127,6 17.117,6 ‐10,0

2006 17.757,6 17.779,9 22,3

2007 18.580,7 18.544,5 ‐36,2

2008 19.686,2 19.885,5 199,2

2009 19.228,4 19.538,1 309,6

2010 20.069,2 19.417,8 ‐651,4

2011 21.213,7 21.293,5 79,8

‐229,2Verschil op 10 jaar  Bron: FOD Financiën & eigen berekeningen (1) Dit bedrag bestaat uit de totale middelen die gemeenschappen ontvangen uit de btw en de PB (exclusief de gemeenschapscommissies, dotatie voor buitenlandse studenten en de Lotto-middelen). (2) Dit is de som van de effectief doorgestorte btw- en PB-middelen.

1.1.7.1. De middelen die de gemeenschappen uit de btw-opbrengst ontvangen

De totale middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de btw-opbrengst bestaan uit het

basisbedrag (zie 1.1.1.1) en de bijkomende middelen of Lambermontmiddelen (zie

1.1.1.2). Voor 2012 ontvangen de gemeenschappen in totaal 14.668,8 miljoen euro uit de

btw-opbrengst.

27  

Page 30: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 19: Totaal ontvangen btw-middelen (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

btw‐middelen 

2012

Bijkomende 

btw‐middelen 

2012

Totaalbedrag 

btw‐middelen 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap7.178,5 1.301,8 8.480,3 57,81%

Franse 

Gemeenschap5.487,5 700,9 6.188,5 42,19%

Totaal 12.666,1 2.002,7 14.668,8 100,00% Bron: Eigen berekeningen

Tabel 20 geeft de evolutie op 10 jaar tijd weer van de totale middelen die de Vlaamse en

Franse Gemeenschap ontvangen uit de btw. In Tabel 20 is naast de evolutie in absolute

cijfers ook de evolutie in percentage van het bbp opgenomen. Dit laatste laat toe om de

reële evolutie van de btw-middelen die de gemeenschappen hebben ontvangen beter op te

volgen. In 2009 zien we een terugval in de toegekende btw-middelen, dit is het gevolg van

de economische crisis. Door de gedeeltelijke koppeling aan de economische groei van de

Lambermontmiddelen lag het bedrag dat de gemeenschappen ontvingen lager.

Tabel 20: Evolutie op 10 jaar van de btw-middelen die de gemeenschappen ontvangen (bedragen in miljoen euro)

Vlaamse 

Gemeenschap

% van 

het bbp

Franse 

Gemeenschap

% van 

het bbp Totaal

% van 

het bbp

2002 5.665,8 2,11% 4.275,0 1,59% 9.940,8 3,70%

2003 5.865,4 2,12% 4.417,1 1,60% 10.282,5 3,72%

2004 6.093,3 2,09% 4.585,5 1,57% 10.678,9 3,67%

2005 6.512,8 2,15% 4.867,6 1,60% 11.380,4 3,75%

2006 6.742,5 2,12% 5.012,8 1,57% 11.755,3 3,69%

2007 7.086,5 2,11% 5.239,0 1,56% 12.325,5 3,67%

2008 7.533,0 2,18% 5.548,6 1,60% 13.081,6 3,78%

2009 7.355,8 2,16% 5.444,5 1,60% 12.800,3 3,76%

2010 7.706,8 2,17% 5.679,1 1,60% 13.385,9 3,78%

2011 8.180,5 2,22% 5.999,1 1,63% 14.179,6 3,84%

2012* 8.480,3 2,25% 6.188,5 1,64% 14.668,8 3,89% Bron: Eigen berekeningen & AMECO * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Figuur 1 geeft de reële groei weer van de btw-middelen ten opzichte van het basisjaar

2002. Dit houdt in dat de impact van de inflatie en economische groei hier is uitgezuiverd

om zo tot de reële groei van de btw-middelen te komen. Ten opzichte van 2002 zijn de

28  

Page 31: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

middelen die de beide gemeenschappen ontvangen in 2012 licht gegroeid. Deze stijgende

trend kan gekoppeld worden aan de bijkomende btw-middelen die sinds 2002 alleen maar

zijn gestegen. De beide curves volgen exact dezelfde trend, enkel ligt die van de Vlaamse

Gemeenschap boven die van de Franse Gemeenschap. Dat de groei van de middelen die de

gemeenschappen ontvangen uit de btw-opbrengst hoger ligt in de Vlaamse Gemeenschap

is het gevolg van het feit dat een steeds stijgend aandeel van de Lambermontmiddelen

wordt verdeeld op basis van de fiscale capaciteit (100% in 2012). Gezien de hogere PB-

inkomsten in de Vlaamse Gemeenschap is de toename van de verdeling van de btw-

middelen op basis van juste retour voordeliger voor de Vlaamse Gemeenschap dan een

verdeling op basis van het aantal leerlingen. Omgekeerd geldt dan ook dat de groei lager

ligt voor de Franse Gemeenschap omwille van het toegenomen belang van de juste retour-

verdeelsleutel ten opzichte van de verdeelsleutel op basis van het leerlingenaantal.

Figuur 1: Reële groei van de btw-middelen, als percentage van het bbp, die de gemeenschappen ontvangen (basisjaar 2002)

92

94

96

98

100

102

104

106

108

Vlaamse Gemeenschap

Franse Gemeenschap

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Het is dus van belang dat er eveneens wordt gekeken naar de reële groei van de twee

componenten van de totale btw-middelen, namelijk het basisbedrag btw en de bijkomende

btw-middelen. Zoals blijkt uit Figuur 2 kent het basisbedrag btw een negatieve reële groei

en is het in 2012 beduidend lager dan in 2002. Dit vloeit voort uit het feit dat het

29  

Page 32: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

basisbedrag voor btw in 1989 nominaal is vastgelegd in de BFW en daarna enkel is

meegegroeid op basis van de inflatie (en denataliteitscorrectie).

De groei van de Lambermontmiddelen is niet opgenomen in Figuur 2. Ondanks de

correctie voor de inflatie en economische groei waaraan de bijkomende middelen zijn

gekoppeld, was er een zeer sterke reële groei van deze middelen. Dit volgt uit het feit dat

de bijkomende middelen pas in 2002 zijn ingevoerd en het bedrag tot 2011 ieder jaar

substantieel werd verhoogd (de supplementaire bedragen). Bijgevolg was er ieder jaar een

duidelijke toename van deze middelen, los van inflatie of economische groei.

Figuur 2: Reële groei van het basisbedrag btw, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

84

86

88

90

92

94

96

98

100

102

Basisbedrag btw

Bron: Eigen berekeningen  * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag. 

1.1.7.2. De middelen ontvangen uit de PB-opbrengst

Ook de middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de PB-opbrengst bestaan uit twee

delen: een toegewezen gedeelte van de personenbelastingopbrengst (zie 1.1.2.1) en de

dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld (zie 1.1.2.2). In 2012 ontvingen de twee

gemeenschappen in het totaal 7.224,2 miljoen euro uit de opbrengst van de

personenbelasting.

30  

Page 33: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 21: Totaal van de middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de PB-opbrengst (bedragen in miljoen euro)

Toegewezen 

gedeelte van de 

PB‐opbrengst 2012

Dotatie ter 

compensatie van het 

kijk‐ en luistergeld 2012

Totaalbedrag 

uit de PB‐

opbrengst 2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap4.116,5 573,2 4.689,7 64,92%

Franse 

Gemeenschap2.216,5 317,9 2.534,4 35,08%

Totaal 6.333,1 891,1 7.224,2 100,00%Bron: Eigen berekeningen

Ook hier wordt de evolutie van de ontvangen PB-middelen voor een periode van 10 jaar

nagegaan. Tabel 22 bevat opnieuw zowel de bedragen in absolute cijfers als in percentage

van het bbp. Wederom kennen de PB-middelen die de gemeenschappen ontvangen een

terugval in 2009. Dit is opnieuw te wijten aan de economische crisis en de gevolgen

hiervan op economische groei en inflatie.

Tabel 22: Evolutie op 10 jaar van de middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de PB-opbrengst (bedragen in miljoen euro)

Vlaamse 

Gemeenschap

% van 

het bbp

Franse 

Gemeenschap

% van 

het bbp Totaal

% van 

het bbp

2002 3.374,9 1,26% 1.836,1 0,68% 5.211,0 1,94%

2003 3.479,1 1,26% 1.869,6 0,68% 5.348,7 1,94%

2004 3.602,1 1,24% 1.929,7 0,66% 5.531,9 1,90%

2005 3.737,0 1,23% 2.005,0 0,66% 5.742,0 1,89%

2006 3.926,5 1,23% 2.070,5 0,65% 5.997,0 1,88%

2007 4.072,7 1,21% 2.177,1 0,65% 6.249,8 1,86%

2008 4.297,9 1,24% 2.301,0 0,66% 6.598,9 1,91%

2009 4.190,8 1,23% 2.231,5 0,66% 6.422,4 1,89%

2010 4.342,3 1,23% 2.335,2 0,66% 6.677,5 1,88%

2011 4.562,4 1,24% 2.465,6 0,67% 7.028,1 1,90%

2012* 4.689,7 1,25% 2.534,4 0,67% 7.224,2 1,92% Bron: Eigen berekeningen & AMECO * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Figuur 3 geeft de reële groei weer van de PB-middelen over de voorbije tien jaar. We zien

dat deze in de eerste helft van de beschouwde periode duidelijk negatief is om zich daarna

terug te herstellen. Opmerkelijk is dat het herstel zich inzet vanaf het begrotingsjaar 2006,

niet toevallig het jaar waarin de koppeling aan de reële groei van het bruto nationale

31  

Page 34: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

inkomen werd verlaten om de evolutie van de PB-dotatie te koppelen aan reële groei van

het bruto binnenlands product28. In 2012 zitten de middelen uit de PB-opbrengst nog net

onder het niveau van 2002.

Figuur 3: Reële groei van de middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de PB-opbrengst, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

92

93

94

95

96

97

98

99

100

101

Vlaamse Gemeenschap

Franse Gemeenschap

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Om de evoluties in Figuur 3 beter te begrijpen is het aangewezen om de reële groei van de

componenten na te gaan in de voorbije tien jaar. In Figuur 4 is het meteen duidelijk dat de

dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld een duidelijke negatieve reële groei

heeft gekend in de periode 2002-2012. Net zoals bij het basisbedrag van de btw29 volgt dit

uit het feit dat het basisbedrag jaren geleden nominaal is bepaald en sindsdien enkel wordt

aangepast aan de inflatie. Bijgevolg is de werkelijke groei van dit bedrag negatief.

De negatieve trend is veel minder uitgesproken bij de PB-middelen zelf. Daar nemen we

sinds 2010 zelfs een positieve reële groei waar. De evolutie van de dotatie van de PB-

middelen kan gekoppeld worden aan de evolutie van de PB-opbrengst in de

                                                            28 Doordat het bruto nationaal inkomen onder meer de ruilvoet bevat leidde dit tot sterke variaties in de groei, welke niet altijd overeenkwamen met de groei van het bbp. Gezien deze laatste van belang is voor de bepaling van de ontvangsten van de federale overheid hebben de deelstaten een akkoord gesloten om vanaf 2006 eveneens de groei van het bbp te hanteren. Zie Spinnoy, 2007, p.25-26. 29 Beide grafieken volgen zelfs exact dezelfde tendens. 

32  

Page 35: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

gemeenschappen. Indien de PB-opbrengst hoog is, dan krijgen de gemeenschappen een

groter aandeel. Ligt de PB-opbrengst lager, dan zal ook hun PB-dotatie lager zijn.

Figuur 4: Reële groei van de PB-middelen en de dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

82

84

86

88

90

92

94

96

98

100

102

PB‐middelen

Dotatie ter compensatievan het kijk‐ enluistergeld

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

1.1.7.3. Specifieke dotaties

Hier wordt de som gemaakt van de middelen die de gemeenschappen ontvangen voor de

financiering van het universitair onderwijs aan buitenlandse studenten (zie 1.1.3.1) en de

middelen die ze krijgen van de Nationale Loterij (zie 1.1.3.2). Gezien de bevoegdheden in

verband met de Nationale Plantentuin tot op heden nog niet zijn overgeheveld (zie 1.1.3.3),

worden deze hier buiten beschouwing gelaten. In 2012 ontvingen de gemeenschappen een

totaalbedrag van 170,763 miljoen euro aan specifieke dotaties van de federale overheid.

33  

Page 36: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 23: Totaal van de specifieke dotaties die de gemeenschappen ontvangen (bedragen in miljoen euro)

Dotatie voor de 

buitenlandse 

studenten 2012

Dotatie van de 

Nationale Loterij 

2012 Totaal

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaamse 

Gemeenschap36,1 36,8 72,9 42,72%

Franse 

Gemeenschap73,3 24,5 97,8 57,28%

Totaal 109,5 61,3 170,8 100,00% Bron: Eigen berekeningen

Tabel 24 geeft wederom de evolutie van de specifieke dotaties in absolute en reële termen

weer tijdens de voorbije 10 jaar. Het valt meteen op dat de bedragen ten opzichte van het

bbp zeer klein zijn. Met andere woorden: het aandeel van de specifieke dotaties in de

middelen van de gemeenschappen zal zeer beperkt zijn. Indien wordt gekeken naar de

evolutie van deze middelen in absolute termen dan wordt er sinds 2002 een stijging

waargenomen. De lichte terugval in het jaar 2004 is volledig te wijten aan een lagere

dotatie die de gemeenschappen ontvingen van de Nationale Loterij. In reële termen is

echter duidelijk dat de specifieke middelen afnemen. Dit volgt uit het feit dat beide dotaties

niet gekoppeld zijn aan de economische groei.

Tabel 24: Evolutie op 10 jaar van de specifieke dotaties die de gemeenschappen hebben ontvangen (bedragen in miljoen euro)

Vlaamse 

Gemeenschap

% van het 

bbp

Franse 

Gemeenschap

% van het 

bbp Totaal

% van het 

bbp

2002 62,9 0,02340% 81,7 0,03043% 144,6 0,05383%

2003 68,1 0,02467% 85,9 0,03111% 154,0 0,05578%

2004 64,0 0,02197% 83,8 0,02876% 147,7 0,05072%

2005 64,9 0,02138% 85,4 0,02816% 150,3 0,04953%

2006 67,8 0,02128% 88,1 0,02765% 156,0 0,04894%

2007 68,6 0,02044% 89,2 0,02656% 157,8 0,04701%

2008 70,0 0,02023% 92,1 0,02660% 162,1 0,04683%

2009 70,0 0,02058% 92,0 0,02703% 162,0 0,04760%

2010 70,7 0,01996% 93,5 0,02639% 164,3 0,04635%

2011 72,0 0,01950% 95,9 0,02600% 167,9 0,04550%

2012* 72,9 0,01937% 97,8 0,02597% 170,8 0,04534% Bron: Eigen berekeningen & AMECO  * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

34  

Page 37: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Op Figuur 5 wordt de dalende trend die werd waargenomen in Tabel 24 bij de reële

evolutie bevestigd. Gedurende de periode 2002-2012 is er voor de beide gemeenschappen

een duidelijke negatieve reële groei van de specifieke dotaties. Ook hier volgen de curves

van de beide gemeenschappen dezelfde trend maar zien we dat de curve van de Franse

Gemeenschap nu boven de curve van de Vlaamse Gemeenschap komt te liggen. Zoals

aangeven in Tabel 23 ontvangt de Franse Gemeenschap immers meer middelen voor

buitenlandse studenten.

Figuur 5: Reële groei van de specifieke dotaties die de gemeenschappen hebben ontvangen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

80

85

90

95

100

105

110

Vlaamse Gemeenschap

Franse Gemeenschap

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Om de curves in Figuur 5 beter te begrijpen, wordt ook hier best gekeken naar de reële

groei van de verschillende specifieke dotaties. In Figuur 6 zien we meteen al dezelfde piek

die wordt waargenomen op de curves in Figuur 5. Het gaat hier over de eenmalige toename

van de Lotto-middelen in 2003. De scherpe daling het volgende jaar is het gevolg van de

Lotto-middelen die terugkeren naar hun oorspronkelijke niveau. In 2006 werden de Lotto-

middelen nogmaals verhoogd en ditmaal blijvend. De negatieve reële groei is eveneens het

gevolg van het feit dat het bedrag van de Lotto-middelen nominaal wordt bepaald door de

Ministerraad, volledig onafhankelijk van economische parameters. De negatieve groei van

de dotatie voor de buitenlandse studenten kan op dezelfde wijze verklaard worden. Het

35  

Page 38: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

bedrag van deze dotatie is immers historisch vastgelegd en groeit enkel op basis van de

inflatie zodat er bijgevolg geen reële groei is.

Figuur 6: Reële groei van de dotatie voor buitenlandse studenten en de Lotto-middelen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

40

50

60

70

80

90

100

110

120

Dotatie voor debuitenlandse studenten

Dotatie van de NationaleLoterij

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

1.1.7.4. Totaal

Tot slot wordt de evolutie van het totale bedrag dat de gemeenschappen ontvangen van de

federale overheid en de Nationale Loterij behandeld.

Indien alle middelen die de Vlaamse en Franse Gemeenschap ontvangen van de federale

overheid worden opgeteld, bekomen we voor 2012 een totaalbedrag van

22.063,7 miljoen euro. Ook hier is de stijgende trend bij de absolute cijfers opnieuw

duidelijk (zie Tabel 25), met de terugval in 2009 die, zoals eerder vermeld werd, te wijten

is aan een combinatie van negatieve groei en negatieve inflatie (deflatie).

De Vlaamse Gemeenschap ontvangt in absolute termen beduidend meer middelen dan de

Franse Gemeenschap, namelijk 13.243,0 miljoen euro ten opzichte van

8.820,7 miljoen euro. Het is echter correcter om te kijken naar de bedragen die de beide

36  

Page 39: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

gemeenschappen per capita ontvangen (zie Tabel 25)30. Het is dan immers de Franse

Gemeenschap die per hoofd van de bevolking iets meer middelen ontvangt. Voor 2012

wordt dit 2.053,8 euro per hoofd van de bevolking terwijl de Vlaamse Gemeenschap

2.046,9 euro per hoofd van de bevolking ontvangt. Het is duidelijk dat het slechts om een

zeer beperkt verschil gaat tussen de per capita bedragen van de gemeenschappen. Indien

we kijken naar de evolutie van de voorbije tien jaar dan zien we dat dit verschil sinds 2002

alleen maar is afgenomen en dat het bedrag dat de beide gemeenschappen per capita

ontvangen in 2012 bijna gelijk is. Het afnemend verschil tussen de twee gemeenschappen

kan gelinkt worden aan de verschuiving van de verdeelsleutel van de

Lambermontmiddelen van de leerlingensleutel (in het voordeel van de Franse

Gemeenschap) naar de PB-verdeelsleutel (welke in het voordeel is van de Vlaamse

Gemeenschap)31.

Tabel 25: Evolutie op 10 jaar van het totaal bedrag dat de gemeenschappen ontvangen (bedragen in miljoen euro)

Vlaamse 

Gemeenschap

per 

capita**

Franse 

Gemeenschap

per 

capita** Totaal

per 

capita**

per capita VG/ 

per capita FG

2002 9.103,5 1.481,3 6.192,9 1.530,3 15.296,4 1.500,8 96,80%

2003 9.412,6 1.525,9 6.372,6 1.565,7 15.785,2 1.541,7 97,46%

2004 9.759,4 1.575,6 6.599,0 1.613,3 16.358,5 1.590,6 97,66%

2005 10.314,7 1.659,4 6.958,0 1.693,6 17.272,7 1.673,0 97,98%

2006 10.736,8 1.719,4 7.171,5 1.736,9 17.908,3 1.726,4 98,99%

2007 11.227,8 1.787,2 7.505,2 1.805,9 18.733,0 1.794,6 98,96%

2008 11.901,0 1.882,0 7.941,7 1.896,7 19.842,6 1.887,8 99,22%

2009 11.616,7 1.823,3 7.768,0 1.840,2 19.384,7 1.830,0 99,08%

2010 12.119,9 1.887,1 8.107,8 1.905,1 20.227,7 1.894,2 99,06%

2011 12.814,9 1.980,7 8.560,7 1.993,3 21.375,6 1.985,7 99,37%

2012* 13.243,0 2.046,9 8.820,7 2.053,8 22.063,7 2.049,6 99,66%

Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012 * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag. ** De bedragen per capita zijn uitgedrukt in euro.

                                                            30 Ter herinnering: de bevolking van de Franse Gemeenschap is de som van de bevolking in het Waals Gewest (exclusief de Duitstalige Gemeenschap) en 80% van de bevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bevolking van de Vlaamse Gemeenschap is dan gelijk aan de som van de bevolking in het Vlaams Gewest en 20% van de bevolking in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 31 Het gebruik van de leerlingensleutel wijst op impliciete solidariteit voor de Franse Gemeenschap. De leerlingensleutel bedraagt immers 56,68% (VG) – 43,32% (FG) terwijl de PB-verdeelsleutel 65% (VG) – 35% (FG) bedraagt. 

37  

Page 40: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 7 geeft de evolutie weer van de reële groei van de totale middelen die de

gemeenschappen ontvangen. Daar zien we dat deze groei in de eerste helft van de periode

negatief was. Dit volgt uit de negatieve groei die werd waargenomen bij het basisbedrag

van de btw, de PB-middelen en de dotaties. In de tweede helft van de beschouwde periode

zien we echter wel een positieve reële groei. Deze groei kan gelinkt worden aan de sterke

toename van de Lambermontmiddelen (o.a. als gevolg van een accumulatie van de

supplementaire bedragen over de jaren heen) en het feit dat zowel een deel van de btw-

middelen (de Lambermontmiddelen vanaf 2007) als de PB-dotatie (vanaf 2006) gekoppeld

werden aan de reële groei van het bbp (zie supra).

Figuur 7: Reële groei van de totale middelen die de gemeenschappen ontvangen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

92

94

96

98

100

102

104

106

Vlaamse Gemeenschap

Franse Gemeenschap

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Tot slot wordt er nagegaan hoe de verschillende middelen die de gemeenschappen

ontvangen zich verhouden tot het totaalbedrag. Dit wordt weergegeven in Figuur 8. Het is

meteen duidelijk dat de specifieke dotaties slechts een zeer beperkt deel vormen van de

middelen die de gemeenschappen ontvangen (zie supra). Op het totaalbedrag

vertegenwoordigen deze dotaties minder dan 1%. Hun aandeel in het totaal van de

middelen die de gemeenschappen ontvangen, blijkt de voorbije 10 jaar ook gestaag te zijn

gedaald. Vervolgens zijn er de middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de PB-

opbrengst, welke in 2012 een aandeel hebben van 32,74%. Dit aandeel is de voorbije jaren

38  

Page 41: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

eveneens afgenomen. De belangrijkste inkomensbron voor de gemeenschappen zijn de

middelen ontvangen uit de btw; deze middelen vertegenwoordigen in 2012 immers 66,48%

van de ontvangsten van de gemeenschappen. Dat belang is over de jaren heen enkel groter

geworden, o.a. door het invoeren van de Lambermontmiddelen. Met andere woorden: de

voorbije tien jaar zijn de btw-middelen iets belangrijker geworden voor de

gemeenschappen, terwijl de middelen die de gemeenschappen ontvangen uit de PB-

opbrengst wat aan belang hebben verloren.

Figuur 8: De componenten van het totaalbedrag dat de gemeenschappen ontvangen van de federale overheid voor 2012

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012*

Dotaties 0,95% 0,98% 0,90% 0,87% 0,87% 0,84% 0,82% 0,84% 0,81% 0,79% 0,77%

PB‐middelen 34,07% 33,88% 33,82% 33,24% 33,49% 33,36% 33,26% 33,13% 33,01% 32,88% 32,74%

btw‐middelen 64,99% 65,14% 65,28% 65,89% 65,64% 65,80% 65,93% 66,03% 66,18% 66,34% 66,48%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Figuur 9 geeft ter vervollediging ook het overzicht van de reële groei van de drie

elementen waaruit het totaalbedrag dat gemeenschappen ontvangen van de federale

overheid bestaat.

39  

Page 42: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 9: Reële groei van de componenten van het totaalbedrag voor de gemeenschappen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

60

65

70

75

80

85

90

95

100

105

110

btw‐middelen

PB‐middelen

Dotaties

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag

40  

Page 43: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.2. DE GEWESTEN

De Bijzondere Wet van 19 januari 1989 betreffende de financiering van de

gemeenschappen en gewesten en de wijzigingen van deze Bijzondere Wet in 1993 en 2001

regelen eveneens de financiering van de gewesten. Art.1 §2 BFW bepaalt dat het Vlaams

Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over de volgende

financiële middelen kunnen beschikken: niet-fiscale ontvangsten, fiscale ontvangsten, een

toegewezen gedeelte van de opbrengst van belastingen en heffingen, de nationale

solidariteitstussenkomst en leningen.

Zowel het Waals Gewest als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontvangen van de

federale overheid, naast de middelen uit de BFW, ook nog bijkomende middelen die

bestemd zijn voor de financiering van specifieke verantwoordelijkheden van deze

gewesten. De bijkomende financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt in

punt 1.2.6 kort aangeraakt, terwijl de bijkomende financiering van het Waals Gewest32

buiten het bestek van deze eindverhandeling valt.

Net zoals bij de gemeenschappen wordt eerst gekeken welke middelen de gewesten

ontvangen en hoe deze berekend worden. Daarna wordt een overzicht gegeven van de

evolutie van de middelen die de gewesten ontvangen en wordt kort besproken wat de

gewesten in totaal ontvangen.

1.2.1. Fiscale autonomie

De gewesten beschikken in beperkte mate over fiscale autonomie. Deze fiscale autonomie

bestaat uit twee delen. Enerzijds hebben de gewesten hun eigen belastingbevoegdheden

gekregen, nl. de gewestelijke belastingen. Anderzijds kunnen de gewesten ook, zij het

beperkt, opcentiemen heffen en kortingen toestaan op de personenbelasting. Dit maakt van

de personenbelasting een samengevoegde belasting.

                                                            32 Met name een dotatie ter compensatie voor de overheveling van bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest (Vanalme, 2007, p.135) dat wordt geregeld door het intrafrancofoon Sint-Kwintenssakkoord (1992). Deze dotatie is niet opgenomen in de BFW. 

41  

Page 44: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De fiscale autonomie in deze paper wordt eerder kwantitatief beoordeeld, maar er moet

ook gewezen worden op de kwalitatieve zijde van de fiscale autonomie. De bedragen die

de gewesten ontvangen onder de fiscale autonomie zijn slechts een onderdeel van de

fiscale autonomie. De mate waarin de gewesten de tarieven, grondslagen, vrijstellingen en

kortingen kunnen bepalen zullen naast het bedrag eveneens de grootte van de fiscale

autonomie bepalen. Conform de OESO-classificatie Taxonomy of taxing power33 zijn er

immers grote kwalitatieve verschillen in de fiscale autonomie. Zo beschikt een deelstaat

over beduidend meer fiscale autonomie indien ze zelf de belastingbasis en het

belastingtarief kan bepalen dan wanneer de centrale overheid zowel de grondslag als het

tarief van de belasting van de deelstaat bepaalt.

1.2.1.1. De gewestelijke belastingen (art. 3 BFW)

De gewestelijke belastingen werden ingevoerd door het Sint-Michielsakkoord in 1993.

Vervolgens werd de fiscale autonomie verder uitgebreid door middel van de vijfde

staatshervorming in 2001, waarbij de gewesten meer gewestelijke belastingen kregen

toegewezen. De volgende 12 belastingen vormen samen de huidige gewestelijke

belastingen:

                                                            33 Zie The fiscal autonomy of subcentral governments: an update (Blöchliger & Rabesona, 2009). 

42  

Page 45: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 26: overzicht van de gewestelijke belastingen (art. 3 BFW)

De belasting op de spelen en weddenschappen (art.3, 1° BFW)

De belasting op de automatische ontspanningstoestellen 

(art.3, 2° BFW)

De openingsbelasting op de slijterijen van gegiste dranken 

(art.3, 3° BFW)

Het successierecht van rijksinwoners en het recht van overgang 

bij overlijden van niet‐rijksinwoners (art.3, 4° BFW)

De onroerende voorheffing (art.3, 5° BFW)

Het registratierecht op de overdrachten ten bezwarende titel 

van in België gelegen onroerende goederen met uitsluiting 

van de overdrachten die het gevolg zijn van een inbreng in een 

vennootschap behalve voor zover het een inbreng betreft door 

een natuurlijke persoon van een woning in een Belgische 

vennootschap (art.3, 6° BFW) *

Het registratierecht op: a) De vestiging van een hypotheek op 

een in België gelegen onroerend goed b) De gedeeltelijke of 

gehele verdeling van in België gelegen onroerende goederen, 

onder mede‐eigenaars, van onverdeelde delen in soortgelijke 

goederen, en de omzettingen bedoeld in de artikelen 

745quarter en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs 

indien er geen onverdeeldheid is (art.3, 7° BFW)

Het registratierecht op schenkingen onder levenden van 

roerende of onroerende goederen (art.3, 8° BFW)

Het kijk‐ en luistergeld (art.3, 9° BFW)

De verkeersbelastingen op autovoertuigen (art.3, 10° BFW)

De belasting op de inverkeerstelling (art.3, 11° BFW)

Het eurovignet (art.3, 12° BFW)

Het Lambermontakkoord      

(vijfde staatshervorming in 2001)

Sint‐Michielsakkoord            

(vierde staatshervorming in 1993)

Bron: art. 3 BFW * Vanaf 1993 werd 41,408% van de opbrengst van de registratierechten op overdachten doorgestort naar de gewesten. De resterende 58,592% werd vanaf 2001 eveneens doorgestort naar de gewesten (bron: Algoed & Van Den Bossche, 2009, p.66-68).

Het Sint-Michielsakkoord bepaalde ook dat de netto-opbrengst van de milieutaksen

toebehoorde aan de gewesten. Deze opbrengst is echter nooit doorgestort naar de gewesten,

onder meer door moeilijkheden bij de vaststelling van de inningskosten. De vijfde

staatshervorming heeft de milieutaksen terug gefederaliseerd.

Voor de gewesten betekent deze fiscale autonomie dat ze vrij zijn om de aanslagvoet, de

heffingsgrondslag en de vrijstellingen van deze belastingen te wijzigen (art. 4 BFW). De

federale overheid staat kosteloos in voor de inning van de gewestelijke belastingen, tenzij

het gewest beslist om deze belastingen zelf te innen (art. 5 §3 BFW). De opbrengst van

43  

Page 46: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

deze gewestelijke belastingen worden toegewezen aan de gewesten op basis van objectieve

lokalisatiecriteria (art. 5 §1 en §2 BFW).

Een gewest kan er voor opteren om bepaalde pakketten34 van gewestelijke belastingen zelf

te innen35. Zo staat het Vlaams Gewest al sinds 1999 zelf in voor het innen van de

onroerende voorheffing. Sinds januari 2011 int het Vlaams Gewest ook zelf het pakket

diverse verkeersbelastingen. De verkeersbelasting en de belasting op de inverkeerstelling

worden volledig door het Vlaams Gewest geïnd, het eurovignet slechts gedeeltelijk36. Tot

slot is het Vlaamse Gewest ook nog van plan om vanaf 1 januari 2015 zelf in te staan voor

de inning van de registratierechten. Het Waals Gewest int dan weer zelf de belasting op

spelen en weddenschappen en de belasting op automatische ontspanningstoestellen en dit

vanaf januari 2010. Tot op heden heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest er nog niet

voor geopteerd om zelf een deel van de gewestelijke belastingen te innen.

Indien een gewest ervoor opteert om een of meerdere pakketten gewestbelastingen zelf te

innen, krijgt dit gewest jaarlijks een dotatie (art. 68ter BFW). Deze dotatie komt overeen

met de kostprijs van de dienst van de bepaalde belasting en zal enkel worden toegekend

aan het gewest in de mate dat het gewest ook het personeel van de betrokken

belastingdienst overneemt.

Het kijk- en luistergeld moet door de gewesten zelf worden geïnd, gezien de

gemeenschappen voor de overdracht al instonden voor de inning van deze belasting. Het

Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben het tarief van het kijk- en luistergeld in

2002 op nul gezet, wat maakt dat enkel Waals Gewest nog moet instaan voor de inning van

het kijk- en luistergeld (Spinnoy, 2007, p.56).

                                                            34 Deze pakketten zijn de ontspanningsbelastingen, de onroerende voorheffing, de diverse registratie- en successierechten en de diverse verkeersbelastingen.  35 In bepaalde gevallen zal de federale overheid nog instaan voor de opvolging van de oude dossiers.  36 De federale overheid ontvangt zelf nog een deel van de opbrengst van het eurovignet, het gaat om het aandeel van België in de gezamenlijk geïnde ontvangsten en het eurovignet dat in België betaald is door buitenlandse chauffeurs. Het ontvangen bedrag wordt vervolgens aan de hand van een vaste verdeelsleutel verdeeld over de drie gewesten (Vlaams Gewest: 47,008%, Waals Gewest: 51,229% en Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 1,763%). De inning van deze bedragen gebeurt door het Duitse AGES, VLABEL, de Nederlandse belastingadministratie, de administratie van Douane en Accijnzen van de FOD Financiën en de Thesaurie van de FOD Financiën. Bron: FOD Financiën. 

44  

Page 47: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Voor 2011 heeft de Studie- en Documentatiedienst van de FOD Financiën de volgende

realisaties opgetekend voor wat betreft de inkomsten uit de gewestelijke belastingen (zie

Tabel 27). Gezien de gewesten vrij zijn in het bepalen van de aanslagvoet en vrijstellingen,

heeft dit voor de meeste belastingen geleid tot verschillende tarieven en vrijstellingen per

gewest37 en bijgevolg dus ook tot grote verschillen in de opbrengsten. Dit is o.a. het geval

voor het successierecht waar er in ieder gewest andere tarieven gelden. De verschillen in

de opbrengst moeten ook gelinkt worden aan de bevolkingsaantallen in de gewesten.

Daarom wordt er verder in deze eindverhandeling ook gewerkt met de opbrengst van de

gewestbelastingen per capita (zie 1.2.7.1).

Tabel 27: Gerealiseerde opbrengst van de gewestelijke belastingen geïnd door de federale overheid (incl. boetes en intresten) voor 2011 (bedragen in miljoen euro)

Vlaams Gewest Waals Gewest

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest Totaal

Belasting op spelen en 

weddenschappen21,9 0,0 19,0 40,9

Belasting op 

automatische 

ontspanningstoestellen

28,9 0,0 8,9 37,8

Openingsbelasting 0,1 0,0 0,1 0,3

Successierechten 1.127,1 593,0 322,3 2.042,4

Onroerende voorheffing 0,0 30,1 19,2 49,4

Registratierechten 1.798,8 813,8 475,4 3.088,0

Registratie hypotheek 139,5 82,1 28,9 250,6

Verdelingsrechten 41,1 17,5 5,1 63,7

Schenkingsrechten 242,3 78,9 48,9 370,1

Verkeersbelasting 0,0 420,0 130,6 550,7Belasting 

inverkeerstelling0,0 105,1 46,8 151,9

Eurovignet 20,6 39,3 4,8 64,7 Bron: Statistieken met betrekking tot de Belgische federaal geïnde fiscale ontvangsten (de ontvangsten “Gewesten en Gemeenschappen”, realisaties van de afgelopen jaren en maanden), Studie- en Documentatiedienst FOD Financiën

De bedragen die cursief zijn weergegeven in Tabel 27 zijn belastingen die de gewesten

deels of volledig zelf innen en welke bijgevolg slechts deels of niet voorkomen in de

                                                            37 Voor een overzicht van de tarieven en de vrijstellingen die van toepassing zijn op de gewestbelastingen per gewest zie het Fiscaal Memento.  

45  

Page 48: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

statistieken van de federaal geïnde fiscale ontvangsten. Tabel 28 bevat de gerealiseerde

opbrengst voor het jaar 2011 van de gewestelijke belastingen die door het Vlaams en

Waals Gewest zelf worden geïnd.

Tabel 28: Gerealiseerde opbrengst voor 2011 van de gewestelijke belastingen geïnd door de gewesten zelf (bedragen in miljoen euro)

Onroerende 

voorheffing102,1

Verkeersbelasting

Belasting 

inverkeerstelling

Eurovignet 91,3

Belasting op spelen en 

weddenschappen17,7

Belasting op 

automatische 

ontspanningstoestellen

13,4

Vlaams Gewest

Waals Gewest

1.200,0

Bron: Evolutie van de ontvangsten en uitgaven 2011 (Departement Financiën en Begroting Vlaanderen) en de fiscale cel van het Waals Gewest.

1.2.1.2. Samengevoegde belasting: de personenbelasting (art. 6 §2 BFW)

Naast de uitbreiding van het aantal gewestelijke belastingen heeft het Lambermontakkoord

de fiscale autonomie ook verder uitgebreid door de gewesten toe te laten om in beperkte

mate de tarieven van de personenbelastingen te wijzigen. Dit maakt van de

personenbelasting een samengevoegde belasting.

Volgens art. 6 §2 BFW is een samengevoegde belasting een belasting die op een uniforme

wijze over het gehele grondgebied van het Rijk wordt geheven en waarvan een bepaald

gedeelte van de opbrengst aan de gewesten wordt toegewezen (overeenkomstig met de

bepalingen van de BFW). De gewesten kunnen op basis van de lokalisatie van de

personenbelasting38 opcentiemen heffen en kortingen toestaan die worden toegepast op

alle personen die personenbelasting verschuldigd zijn in dat gewest. Daarnaast mogen de

gewesten, opnieuw op basis van de lokalisatie van de personenbelasting, algemene

belastingverminderingen en –vermeerderingen die verbonden zijn aan de bevoegdheden

van de gewesten invoeren. Een belastingvermindering vertaalt zich in een aftrek ten

                                                            38 Volgens art. 7 §1 BFW is de lokalisatie van de personenbelasting de plaats waar de belastingplichtige zijn woonplaats heeft gevestigd.  

46  

Page 49: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

aanzien van de verschuldigde personenbelasting (en niet in een vermindering van de

belastinggrondslag), een belastingvermeerdering wordt een verhoging ten opzichte van de

verschuldigde personenbelasting (en geen verhoging van de belastbare grondslag). Zowel

de opcentiemen en kortingen als de belastingverminderingen en –vermeerderingen kunnen

niet in aanmerking genomen worden voor het vaststellen van de grondslag voor de

berekening van de aanvullende gemeentebelasting.

De gewesten zijn verplicht om de invoering van deze opcentiemen, kortingen,

belastingverminderingen en –vermeerderingen te melden aan de federale regering en de

andere gewesten (art. 9 BFW). De gewesten moeten zich ook houden aan een

maximumpercentage: het geheel van de opcentiemen, kortingen, belastingverminderingen

en –vermeerderingen mag, sinds 1 januari 200439, maximum 6,75% bedragen van de in elk

gewest gelokaliseerde PB-opbrengst40. Daarnaast moet ook het principe van de

progressiviteit van de personenbelastingen41 gerespecteerd worden en mag er niet aan

deloyale fiscale concurrentie worden gedaan. Tot slot mag er geen afbreuk worden gedaan

aan het recht van gemeenten om aanvullende belastingen of opcentiemen te heffen.

Tot nu toe heeft enkel het Vlaams Gewest reeds gebruik gemaakt van de mogelijkheid om

een korting op de personenbelasting toe te staan. Tussen 2007 en 2010 kende het Vlaams

Gewest de ‘jobkorting’ toe, dit is een korting op de personenbelasting die iedere werkende

ontving die in het Vlaams Gewest woonde. In 2010 werden de voorwaarden voor het

krijgen van deze korting verstrengd42 door onder meer een koppeling van de korting aan de

hoogte van het inkomen (zie Fiscaal Memento, 2011, p.74). De jobkorting werd vervolgens

in 2011 volledig afgeschaft zodat de Vlaamse regering voor het begrotingsjaar 2011 toch

                                                            39 Voorheen was een maximummarge van 3,25% (sinds 1 januari 2001) van toepassing (Algoed & Van Den Bossche, 2009, p.69) 40 Dit wordt gecontroleerd door van iedere belastingmaatregel (belastingverminderingen, -vermeerderingen, kortingen en opcentiemen) het effect te berekenen en de som te maken van deze effecten. Dit totaalbedrag wordt dan gedeeld door het bedrag van de PB-opbrengst dat in het gewest is geïnd. Het relatieve cijfer dat hier wordt bekomen, dient dus lager te liggen dan 6,75% of het totaalbedrag van de effecten van de belastingmaatregelen mag niet hoger zijn dan 6,75% van de PB-opbrengst die in het gewest is geïnd (bron: Antwoord op parlementaire vraag nr. 30 (03/10/2011) van dhr. Lode Vereeck aan dhr. Philippe Muyters).  41 Dit houdt in dat hogere inkomens meer belastingen dienen te betalen (Matthijs, Naert & Vuchelen, 2007) 42 Dit nadat alle voorwaarden in verband met de inkomensdrempels in 2009 waren weggevallen (Algoed & Van Den Bossche, 2009, p.69). 

47  

Page 50: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

een begroting in evenwicht kon voorleggen43. Het afschaffen van de jobkorting was

meteen ook de oplossing voor de bezwaren van de Europese Commissie tegen de

jobkorting omwille van haar discriminerend karakter (de jobkorting was er enkel voor

inwoners van het Vlaams Gewest).

De andere twee gewesten hebben nog geen gebruik gemaakt van deze vorm van fiscale

autonomie (Fiscaal Memento, 2012, p.73).

1.2.2. Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting (art. 34 BFW)

Het eerste deel van de middelen die de gewesten ontvangen uit de opbrengst van de

personenbelasting wordt jaarlijks samengesteld zoals is vastgelegd in art. 34 BFW:

1° De bedragen verkregen uit de toepassing van art. 33 §4 BFW: het basisbedrag

dat aan de gewesten wordt toegekend uit de opbrengst van de PB;

2° De bedragen verkregen uit het toepassen van art. 33bis BFW: de negatieve term;

3° De nationale solidariteitstussenkomst zoals bepaald in art. 48 BFW.

Daarnaast krijgen de gewesten ook nog een tweede gedeelte uit de opbrengst van de

personenbelasting in de vorm van de bijkomende middelen (art. 35 BFW) die dienen ter

financiering van de overgedragen bevoegdheden (zie 1.2.2.5 & 1.2.2.6. )

1.2.2.1. Eerste deel van de middelen uit de PB-opbrengst: basisbedrag (art. 33 BFW)

Sinds het begrotingsjaar 2000 is het definitieve stelsel van kracht voor de bepaling van de

middelen die de gewesten ontvangen uit de opbrengst van de personenbelasting (art. 33 §1

BFW). De basis van de verdeelsleutel onder het definitieve stelsel is het totaalbedrag dat

de gewesten het vorige begrotingsjaar ontvingen, zonder rekening te houden met de

nationale solidariteitstussenkomst of de negatieve term. Dit bedrag wordt jaarlijks

aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de

consumptieprijzen en aan de reële groei van het bbp (art.33 §2 BFW).

                                                            43 Amendement nr. 7 bij het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2011 (Stuk 778, nr. 3, Vlaams Parlement, 23/11/2010). Alsook de bespreking van dit amendement in de commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting (stuk 15, nr. 7, Vlaams Parlement, 2/12/2010). 

48  

Page 51: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Concreet wordt dit voor de gewesten samen het volgende bedrag in 2012:

Tabel 29: Bedrag nodig voor berekening verdeelsleutel (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Reële groei van 

het bbp 2012

Bedrag 

2012

Totaal 13.707,4 2,70% 0,10% 14.091,5 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Nu wordt dit bedrag gebruikt voor het berekenen van het percentage (tot op 5 cijfers na de

komma) dat de eigenlijke verdeelsleutel vormt voor de opbrengst van de PB (art. 33 §3

BFW). De verdeelsleutel voor de PB-opbrengst is gebaseerd op het principe van de ‘juste

retour’, hetgeen inhoudt dat de PB-middelen die een gewest ontvangt afhankelijk zijn van

de mate waarin het gewest heeft bijgedragen tot de totale opbrengst van de PB.

Tabel 30: Bepaling van de verdeelsleutel (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2012

Totale PB‐

opbrenst 2012 Percentage

Totaal 14.091,5 35.568,8 39,61764% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

De toepassing van het percentage op de opbrengst van de PB per gewest levert dan de

bedragen op die de gewesten effectief ontvangen uit de PB-opbrengst. Voor 2012 wordt

dit:

Tabel 31: Bedrag dat de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst (bedragen in miljoen euro)

Percentage

PB‐opbrengst 

2012

Bedrag 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 39,61764% 22.420,4 8.882,4 63,03%

Waals Gewest 39,61764% 10.144,3 4.018,9 28,52%

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

39,61764% 3.004,1 1.190,2 8,45%

Totaal 39,61764% 35.568,8 14.091,5 100,00% Bron: Eigen berekeningen en aangepaste Middelenbegroting 2012

De afdeling ‘Fiscaliteit en Parafiscaliteit’ van de Hoge Raad van Financiën heeft rond de

PB-verdeelsleutel in november 2010 een opmerkelijk advies uitgebracht. De afdeling wijst

namelijk op de grote schommelingen die er over de jaren heen bestaan in de PB-

49  

Page 52: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

verdeelsleutel44. Uit het advies volgt dat er verschillende factoren zijn die bijdragen tot de

jaarlijkse wijzigingen in de verdeelsleutel.

Tabel 32: De jaarlijkse fluctuatie van de PB-verdeelsleutel

Vlaams 

Gewest

Waals 

Gewest

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

2002 0,43% ‐0,97% 0,13%

2003 0,58% ‐0,72% ‐1,79%

2004 0,15% ‐0,01% ‐1,02%

2005 ‐0,02% 0,54% ‐1,56%

2006 0,73% ‐1,94% 0,98%

2007 ‐0,46% 2,14% ‐3,41%

2008 ‐0,05% 0,22% ‐0,38%

2009 0,24% ‐0,46% ‐0,26%

2010 ‐0,44% 0,60% 1,28%

2011 ‐0,19% 0,59% ‐0,54%

2012* 0,00% 0,00% 0,00% Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 zijn de cijfers genomen voor het AJ 2010 gezien de cijfers voor het AJ 2011 pas worden afgesloten op 30 juni 2012.

Tabel 32 geeft duidelijk weer dat de PB-verdeelsleutel van jaar tot jaar verschilt. Deze

schommelingen in de verdeelsleutel zijn het gevolg van het feit dat de PB-opbrengst in een

gewest sneller/trager groeit dan de PB-opbrengst in het land. De afdeling Fiscaliteit en

Parafiscaliteit heeft voor de drie gewesten onderzocht welke factoren mogelijk kunnen

verklaren waarom de PB-opbrengst in de gewesten een andere evolutie volgt dan de PB-

opbrengst van het land. Via de toepassing van twee werkwijzen45 kwam de afdeling tot de

volgende verklaringen voor de periode 2001-2007 (aanslagjaren) :

‐ Voor de aanslagjaren 2001-2002: De stijging van de verdeelsleutel in het voordeel

van het Vlaams Gewest ten koste van het Waals Gewest kan gelinkt worden aan de

sterkere groei van de inkomens in het Vlaams Gewest. Voor wat het betreft het

                                                            44 Deze opmerking geldt eveneens voor de dotaties aan de gemeenschappen die worden verdeeld op basis van de PB-verdeelsleutel (juste retour).  45 Een eerste methode bestaat eruit de personenbelasting op te splitsen in vier delen (nl. impliciet tarief, belastbaar inkomen per ingekohierde aangifte, aantal aangiften per inwoner en aantal inwoners) en de evolutie van de vier componenten na te gaan terwijl de tweede methode de evolutie van het globaal inkomen van de belastingplichtigen nagaat en de verschillende impact per gewest van veranderingen in het belastingbeleid bestudeert.  

50  

Page 53: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Brussels Hoofdstedelijk Gewest wijst de afdeling op de groei van de bevolking,

maar deze is gesitueerd in de lage inkomensklasse zodat het gemiddelde inkomen

en de gemiddelde belasting is gedaald.

‐ Voor de aanslagjaren 2003-2005: De hervorming van de personenbelasting (gericht

op het verlagen van de belastingdruk) speelt in deze periode een belangrijke rol.

Hoewel de hervorming betrekking had op de drie gewesten en er ook gelijk werd

ingevoerd, was de impact op ieder gewest toch verschillend (zie Advies p. 31 t.e.m.

p. 35). De hervorming van de personenbelasting bleek de PB-verdeelsleutel in het

voordeel van het Vlaams Gewest te wijzigen ten koste van het Waals Gewest en het

Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Daarnaast is het ook van belang te vermelden dat

er in het aanslagjaar 2005 grote fouten zijn gemaakt in de berekening van de

kohieren. Dit heeft er toe geleid dat de berekening van de verdeelsleutel later

opnieuw diende te gebeuren.

‐ Voor de aanslagjaren 2006-2007: De tegenovergestelde beweging van het

aanslagjaar 2006 ten opzichte van het aanslagjaar 2005 is opvallend. De afdeling

ziet hier als mogelijke verklaring de rechtzetting van de gemaakte

inkohieringsfouten.

De basisdeterminanten van de schommelingen blijken de groei van het globaal inkomen en

het wijzigen van het fiscaal beleid (indexatie, hervorming van de PB-belasting en impact

van de fiscale uitgaven) te zijn. Ook de socio-economische context die verschilt tussen de

gewesten heeft een verklarende rol. Daarnaast wijst de afdeling ook nog op het bestaan van

talrijke andere factoren (o.a. van administratieve of toevallige aard) die een invloed hebben

op de verdeelsleutel.

1.2.2.2. De negatieve term (art. 33bis BFW)

Door de uitbreiding van de gewestelijke belastingen in 2002 stegen de inkomsten van de

gewesten aanzienlijk. Daartegenover stond echter wel dat de federale overheid minder

inkomsten ontving gezien de belastbare basissen waren overgedragen naar de gewesten. De

logische oplossing om het inkomensverlies van de federale overheid te compenseren was

het terugschroeven van de basisdotatie (Decoster & Sas, 2011a, p.10). In plaats daarvan

51  

Page 54: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

werd er in 2002 echter besloten dat het inkomensverlies van de federale overheid diende

gecompenseerd te worden door een negatieve term. Deze negatieve term wordt berekend

op basis van de opbrengst van de gewestelijke belastingen en moet worden afgetrokken

van het bedrag dat de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst. Dankzij de negatieve term

is de uitbreiding van de fiscale autonomie bij het Lambermontakkoord zowel

budgetneutraal voor de federale overheid als voor de gewesten (Spinnoy, 2007, p.59).

Art. 33bis §1 BFW bepaalt de berekening van de negatieve term. Het basisbedrag is gelijk

aan de som van de gemiddelde opbrengst voor de begrotingsjaren 1999, 2000 en 2001

(uitgedrukt in prijzen van 2002) van de volgende gewestelijke belastingen:

‐ Het registratierecht op de vestiging van een hypotheek op een in België gelegen

onroerend goed;

‐ Het registratierecht op de gedeeltelijke of gehele verdelingen van in België gelegen

onroerende goederen, de afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars,

van onverdeelde delen in soortgelijke goederen, en de omzettingen bedoeld in de

artikelen 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er

geen onverdeeldheid is;

‐ Het registratierecht op schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende

goederen;

‐ De verkeersbelasting op autovoertuigen;

‐ De belasting op de inverkeerstelling;

‐ Het eurovignet;

‐ 58,592% van de gemiddelde ontvangsten gedurende de begrotingsjaren 1999, 2000

en 2001 van het registratierecht op de overdrachten ten bezwarende titel van in

België gelegen onroerende goederen met uitsluiting van de overdrachten die het

gevolg zijn van een inbreng in een vennootschap behalve voor zover het een

inbreng betreft door een natuurlijke persoon van een woning in een Belgische

vennootschap;

52  

Page 55: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

‐ Het kijk- en luistergeld.

Bij dit bedrag dienen ook de intresten en fiscale boetes van deze belastingen te worden

geteld. Deze som leidt dan tot het volgende basisbedragen voor 2002:

Tabel 33: Basisbedrag 2002 negatieve term (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag negatieve term 

(uitgedrukt in prijzen van 2002)

Vlaams Gewest 2.113,3

Waals Gewest 894,7

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

406,4

Totaal 3.414,4 Bron: aangepaste Middelenbegroting 2012

In de BFW is eveneens bepaald dat vanaf het begrotingsjaar 2003 dit basisbedrag jaarlijks

moet worden aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van

de consumptieprijzen en aan 91% van de reële groei van het bbp. Het kijk- en luistergeld

vormt echter de uitzondering op deze regel: het basisbedrag voor het kijk- en luistergeld

dient enkel te worden aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde

indexcijfer van de consumptieprijzen en niet aan de reële groei46.

Voor 2012 houdt de federale overheid de volgende bedragen af van de toegewezen

middelen die gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst:

                                                            46 Dit is in overeenstemming met de dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld die de gemeenschappen ontvangen (Algoed & Van Den Bossche, 2009) 

53  

Page 56: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 34: Bedrag negatieve term exclusief kijk- en luistergeld (bedragen in miljoen euro)

Negatieve term 

2011 excl. Kijk‐ 

en luistergeld

Geraamde 

inflatie 2012

91% van de 

reële groei van 

het bbp 2012

Negatieve term 

2012 excl. Kijk‐ 

en luistergeld

Vlaams Gewest 2.253,6 2,70% 91% * 0,10% 2.316,5

Waals Gewest 918,6 2,70% 91% * 0,10% 944,2

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

477,0 2,70% 91% * 0,10% 490,3

Totaal 3.649,1 2,70% 91% * 0,10% 3.751,1 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Tabel 35: Kijk- en luistergeld (bedragen in miljoen euro)

Negatieve term 2011: 

kijk‐ en luistergeld

Geraamde 

inflatie 2012

Negatieve term 2012: 

kijk‐ en luistergeld

Vlaams Gewest 545,3 2,70% 560,0

Waals Gewest 262,9 2,70% 270,0

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

65,5 2,70% 67,2

Totaal 873,7 2,70% 897,2 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Tabel 36: Negatieve term 2012 (bedragen in miljoen euro)

Negatieve term 2012 

excl. Kijk‐ en luistergeld

Negatieve term 2012: 

kijk‐ en luistergeld Negatieve term 2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 2.316,5 560,0 2.876,5 61,88%

Waals Gewest 944,2 270,0 1.214,3 26,12%

Brussels 

Hoofdstelijk 

Gewest

490,3 67,2 557,5 11,99%

Totaal 3.751,1 897,2 4.648,3 100,00% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.2.2.2.1. De overgangscorrectie (art. 33bis §2 BFW)

De BFW voorziet in art. 33bis §2 ook een overgangscorrectie. Deze overgangscorrectie

was bedoeld als een veiligheidsmechanisme voor de gewesten indien de opbrengst van de

gewestelijke belastingen zou tegenvallen. Gedurende de periode 2003-2012 kon de

overgangscorrectie worden toegepast maar dit is echter nooit gebeurd:

54  

Page 57: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

“Er waren geen aanwijzingen om het mechanisme bedoeld in artikel 33bis §2 (zogenaamde

vangnet) voor de jaren 2003-2012 in te roepen.” (Middelenbegroting 2012, p. 210)

De overgangscorrectie wordt bijgevolg dan ook niet behandeld in deze eindverhandeling.

1.2.2.3. De nationale solidariteitstussenkomst (art. 48 BFW)

Voor de gewesten waar de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting per inwoner

lager ligt dan de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting per inwoner van het Rijk

voorziet de BFW door middel van art. 48 een solidariteitsbijdrage. Deze bijdrage is de

nationale solidariteitstussenkomst en bestaat sinds het begrotingsjaar 1990. In de

overgangsperiode 1989-1999 werd de nationale solidariteitstussenkomst betaald door de

gewesten. Dit werd gerealiseerd door de solidariteitsbijdrage af te houden van hun dotatie

uit de PB-opbrengst. Sinds het begrotingsjaar 2000 wordt deze tussenkomst formeel47

volledig door de federale overheid gedragen. Het doel van de nationale solidariteitsbijdrage

is het welvaartsverschil tussen de gewesten te beperken (Vanalme, 2007).

Eerst en vooral dient dus bepaald te worden welke gewesten aanspraak maken op de

nationale solidariteitstussenkomst. Dit houdt in dat de gemiddelde opbrengst van de

personenbelasting per inwoner in de gewesten moet vergeleken worden met de gemiddelde

opbrengst per inwoner in het Rijk.

                                                            47 Economisch gezien komt deze solidariteitstussenkomst wel nog steeds ten laste van alle Belgen. 

55  

Page 58: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 37: Gemiddelde opbrengst van de personenbelasting per inwoner & percentage (bedragen in miljoen euro)

PB‐opbrengst 

2012

Aantal 

inwoners

Gemiddelde PB‐

opbrengst per 

inwoner 2012

Gemiddelde PB‐

opbrengst per 

inwoner gewest / 

gemiddelde PB‐

opbrengst per 

inwoner Rijk (%)

Vlaams Gewest 22.420,4 6.251.983 0,003586 109,29%

Waals Gewest 10.144,3 3.498.384 0,002900 88,37%

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

3.004,1 1.089.538 0,002757 84,03%

Het Rijk 35.568,8 10.839.905 0,003281 100,00% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Uit Tabel 37 blijkt dat de verhouding van de gemiddelde opbrengst van de

personenbelasting per inwoner in het gewest ten opzichte van de gemiddelde opbrengst in

het Rijk minder is dan 100% voor het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze

twee gewesten hebben dan ook recht op de solidariteitstussenkomst. Het Waals Gewest

ontvangt deze tussenkomst al sinds 1990 en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sinds

1997. Het Vlaams Gewest ontvangt deze bijdrage niet gezien de gemiddelde opbrengst per

inwoner beduidend hoger ligt dan de gemiddelde opbrengst per inwoner van het Rijk.

Art. 48 §2 BFW legt vast hoeveel de gewesten krijgen als solidariteitstussenkomst. Het

basisbedrag van de solidariteitstussenkomst bedraagt 468 BEF (11,60 euro) per inwoner én

per procentpunt dat de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in het gewest lager

is dan de gemiddelde opbrengst in het Rijk. Dit basisbedrag dient jaarlijks aangepast te

worden aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de

consumptieprijzen. Dit levert de volgende bedragen op voor het Waals en Brussels

Hoofdstedelijk Gewest:

56  

Page 59: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 38: Nationale solidariteitstussenkomst

Aantal procentpunten 

lager dan gemiddelde 

van het Rijk

Aantal 

inwoners

Basisbedrag 

2012

Nationale solidariteits‐

tussenkomst 2012 

(bedrag in miljoen euro)

Vlaams Gewest ‐ ‐ ‐ ‐

Waals Gewest 11,63 3.498.384 € 19,80 805,5

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

15,97 1.089.538 € 19,80 344,5

Bro

n: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

De federale staat betaalt in 2012 dus in totaal 1.149,7 miljoen euro solidariteitstussenkomst

aan het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

1.2.2.4. Middelen uit de PB-opbrengst

Het bedrag dat de gewesten effectief ontvangen uit de PB-opbrengst is gelijk aan de som

van het basisbedrag, de negatieve term (in mindering te brengen) en de nationale

solidariteitstussenkomst. Zoals Tabel 39 aangeeft, ontvangen de gewesten in 2012 samen

10.593,3 miljoen euro uit de PB-opbrengst.

Tabel 39: Bedrag dat de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag

Negatieve 

term

Nationale solidariteits‐

tussenkomst

Bedrag 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 8.882,4 ‐2.876,5 ‐ 6.005,9 56,70%

Waals Gewest 4.018,9 ‐1.214,3 805,5 3.610,2 34,08%

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

1.190,2 ‐557,5 344,5 977,2 9,22%

Totaal 14.091,5 ‐4.648,3 1.150,1 10.593,3 100,00% Bron: Eigen berekeningen

1.2.2.5. Bijkomende middelen ter financiering van de programma’s voor wedertewerkstelling van werklozen (art. 35 BFW)

De gewesten ontvangen van de federale overheid een dotatie om de

tewerkstellingsprogramma’s voor werklozen te financieren. Het bedrag dat de gewesten

ontvangen wordt jaarlijks bepaald door de federale overheid en wordt vastgelegd in een

begrotingskrediet dat is ingeschreven op de begroting van de FOD Werkgelegenheid,

57  

Page 60: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Arbeid en Sociaal Overleg. Het bedrag dat de gewesten ontvangen, is gebaseerd op het

aantal werklozen dat ze opnieuw hebben kunnen tewerkstellen door middel van de

wedertewerkstellingsprogramma’s (Zie Commentaar en opmerkingen van het Rekenhof bij

de ontwerpen van de staatsbegroting voor het begrotingsjaar 2012, p. 65). De voorwaarden

die gelden om een werkloze te kunnen beschouwen als een wedertewerkgestelde zijn

opgenomen in art. 35 BFW. Gezien deze programma’s voor wedertewerkstelling de laatste

jaren nooit werden opgevolgd, wordt er een lump-sum bedrag toegekend en verdeeld over

de drie gewesten.

Het bedrag dat de gewesten samen ontvangen bedraagt in 2012 482,770 miljoen euro48. Dit

bedrag wordt per gewest verdeeld door middel van de volgende vaste verdeelsleutel:

Vlaams Gewest 53,84%, Brussels Hoofdstedelijk Gewest 8,02% en Waals Gewest 38,14%

(Algoed & Van Den Bossche, 2009).

Tabel 40: Bijkomende middelen ter financiering van de programma's voor wedertewerkstelling van werklozen (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 2012

Vlaams Gewest 259,9

Waals Gewest 184,1

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

38,7

Totaal 482,8 Bron: Algemene Toelichting Middelenbegroting 2012, p. 156

1.2.2.6. Bijkomende middelen

Zowel bij de staatshervorming in 1993 (Sint-Michielsakkoord) als die van 2001

(Lambermontakkoord) zijn er bijkomende bevoegdheden overgeheveld naar de gewesten.

Om deze bevoegdheden te financieren kregen de gewesten tegelijk ook meer financiële

middelen van de federale overheid. Deze middelen, de bijkomende middelen genoemd,

zijn eveneens afkomstig uit de opbrengst van de personenbelasting en vormen samen met

de bijkomende middelen ter financiering van de wedertewerkstellingsprogramma’s het

tweede deel van de middelen die de gewesten ontvangen uit de opbrengst van de

personenbelasting.

                                                            48 Dit is zonder de 3,039 miljoen euro die is voorzien voor de Duitstalige Gemeenschap. 

58  

Page 61: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.2.2.6.1. Landbouw (art. 35bis & art. 35ter BFW)

Een beperkt deel van de bevoegdheden in verband met landbouw werd reeds in 1993

geregionaliseerd naar het Vlaams en Waals Gewest49. De beide gewesten ontvangen

hiervoor dan ook al sinds 1993 bijkomende financiële middelen. Tussen 1993 en 1999

werden de bijkomende middelen bepaald door art. 35bis BFW, sinds 2000 worden de

bijkomende middelen bepaald door art. 35ter BFW.

Het totaalbedrag dat beide gewesten ontvangen is gelijk aan het bedrag dat ze het vorige

begrotingsjaar hebben ontvangen maar aangepast aan de procentuele verandering van het

gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bbp van het

betrokken begrotingsjaar (art. 35ter §2 BFW).

Tabel 41: Bijkomende middelen ter financiering van de landbouw (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Reële groei van 

het bbp 2012

Bedrag 

2012

Totaal 108,8 2,70% 0,10% 111,8 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

De verdeelsleutel van dit totaalbedrag is eveneens vastgelegd in de BFW. Het Vlaams

Gewest ontvangt 61,96% van deze bijkomende middelen en het Waals Gewest 38,04%

(art. 35ter §3 BFW).

Tabel 42: Verdeling van de bijkomende middelen ter financiering van de landbouw (bedragen in miljoen euro)

Verdeelsleutel Bedrag 2012

Vlaams Gewest 61,96% 69,3

Waals Gewest 38,04% 42,5 Bron: Eigen berekeningen & art.35ter §3 BFW

1.2.2.6.2. Landbouw en zeevisserij (art. 35quater BFW)

In 2002 werd met het Lambermontakkoord de bevoegdheid voor landbouw en zeevisserij

volledig naar de gewesten overgeheveld. Wederom ging deze overdracht van bevoegdheid

gepaard met extra middelen voor de gewesten. Art. 35quater BFW legt de basisbedragen in

                                                            49 Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was niet betrokken bij de bevoegdheidsoverdracht en krijgt dan ook geen middelen voor de bevoegdheid landbouw. Dit vloeit voort uit het feit dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nauwelijks nog landbouwactiviteiten heeft (Spinnoy, 2007, p. 66). 

59  

Page 62: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2002 vast voor het Vlaams Gewest (21.653.499,39 euro), het Waals Gewest

(13.292.050,80 euro) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (917.206,04 euro). Vanaf het

begrotingsjaar 2003 worden deze bedragen jaarlijks aangepast aan de procentuele

verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei

van het bbp.

Tabel 43: Bijkomende middelen ter financiering van landbouw en zeevisserij (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Reële groei van 

het bbp 2012

Bedrag 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 29,6 2,70% 0,10% 30,4 60,38%

Waals Gewest 18,2 2,70% 0,10% 18,7 37,06%

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

1,3 2,70% 0,10% 1,3 2,56%

Totaal 49,0 2,70% 0,10% 50,3 100,00% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.2.2.6.3. Wetenschappelijk onderzoek inzake landbouw (art. 35quinquies BFW)

Ook in 2002 kregen de gewesten de bevoegdheid toegekend voor het wetenschappelijk

onderzoek inzake de landbouw. De financiering van deze bevoegdheid is geregeld in

art. 35quinquies BFW. Het basisbedrag werd in de BFW in 2002 vastgelegd op

21.425.437,35 euro voor het Vlaams Gewest en 19.268.763,68 euro voor het Waals

Gewest. Ook hier dienen de bedragen jaarlijks aangepast te worden aan de procentuele

verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei

van het bbp.

Tabel 44: Bijkomende middelen ter financiering van wetenschappelijk onderzoek inzake landbouw (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Reële groei van 

het bbp 2012

Bedrag 

2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 29,3 2,70% 0,10% 30,1 52,63%

Waals Gewest 26,3 2,70% 0,10% 27,1 47,37%

Totaal 55,6 2,70% 0,10% 57,1 100,00% Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

60  

Page 63: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.2.2.6.4. Buitenlandse handel (art. 35sexies BFW)

Het Lambermontakkoord heeft de gewesten ook bevoegd gemaakt voor buitenlandse

handel, wat eveneens resulteerde in bijkomende middelen voor de gewesten. Art. 35sexies

BFW legt het totale basisbedrag voor de gewesten in 2002 vast op 14.873.611,49 euro.

Voor de volgende begrotingsjaren moet dit bedrag aangepast worden aan de procentuele

verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en de reële groei van

het bbp.

Tabel 45: Bijkomende middelen ter financiering van buitenlandse handel (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Reële groei van 

het bbp 2012

Bedrag 

2012

Totaal 20,3 2,70% 0,10% 20,9 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

Dit totaalbedrag wordt onder de gewesten verdeeld op basis van de opbrengst van de

personenbelasting in ieder gewest. Met andere woorden: ook hier is de verdeelsleutel

gebaseerd op het ‘juste retour’-principe (zie 1.1.2.1).

Tabel 46: Verdeling bijkomende middelen ter financiering van buitenlandse handel (bedragen in miljoen euro)

PB‐opbrengst 

2012

Verdeelsleutel (verhouding 

PB‐opbrengst gewest tot PB‐

opbrengst van het Rijk)

Toegekend 

bedrag 2012

Vlaams Gewest 22.420,4 63,03388% 13,2

Waals Gewest 10.144,3 28,52011% 6,0

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

3.004,1 8,44601% 1,8

Totaal 35.568,8 100,00% 20,9 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.2.2.6.5. Gemeentes en provincies (art. 35septies BFW)

Tot slot werden de gewesten in 2002 ook bevoegd voor de provincies en gemeentes (meer

bepaald de provincie- en gemeentewet). Voor deze bevoegdheid kregen de drie gewesten

in 2002 het volgende basisbedrag: 6.114.434,94 euro (art. 35septies BFW). Dit bedrag

moet ieder begrotingsjaar aangepast worden aan de procentuele verandering van het

gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bbp.

61  

Page 64: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 47: Bijkomende middelen ter financiering van de gemeentes en provincies (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2011

Geraamde 

inflatie 2012

Reële groei van 

het bbp 2012

Bedrag 

2012

Totaal 8,3 2,70% 0,10% 8,6 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

De verdeling van deze middelen onder de gewesten gebeurt door de som te maken van het

aandeel van ieder gewest in de volgende zaken:

‐ Het basisbedrag dat het gewest ontvangt uit de PB-opbrengst (zie 1.2.2.1);

‐ De bijkomende middelen ter financiering van de programma’s voor de

wedertewerkstelling van werklozen (zie 1.2.2.5);

‐ De bijkomende middelen ter financiering van de landbouw (zie 1.2.2.6.1);

‐ De bijkomende middelen ter financiering van de landbouw en zeevisserij (zie

1.2.2.6.2);

‐ De bijkomende middelen ter financiering van wetenschappelijk onderzoek inzake

landbouw (zie 1.2.2.6.3);

‐ De bijkomende middelen ter financiering van buitenlandse handel (zie 1.2.2.6.4);

‐ De nationale solidariteitstussenkomst (zie 1.2.2.3).

De verdeelsleutel is dan de verhouding van deze som per gewest tegenover dezelfde som

voor het hele Rijk.

62  

Page 65: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 48: Verdeling van de bijkomende middelen ter financiering van de gemeentes en provincies (bedragen in miljoen euro)

Som Percentage

Toegekend 

bedrag 2012

Vlaams Gewest 9.285,3 58,16% 5,0

Waals Gewest 5.102,8 31,96% 2,7

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

1.576,5 9,87% 0,8

Totaal 15.964,5 100,00% 8,6 Bron: Eigen berekeningen & aangepaste Middelenbegroting 2012

1.2.3. De ‘dode hand’-compensatie (art. 63 BFW)

Art. 63 BFW kent een bijzonder krediet toe aan gemeentes die op hun grondgebied

eigendommen hebben die zijn vrijgesteld van onroerende voorheffing. Dit krediet is

afkomstig van de begroting van de FOD Binnenlandse Zaken.

Art. 63 §2 BFW bevat een lijst met de eigendommen die in aanmerking worden genomen

voor de berekening van dit krediet, net als een lijst van de onroerende goederen die niet in

aanmerking komen. Het bijzonder krediet moet minstens 72% van de niet-inning van de

gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing op deze onroerende goederen

dekken. Het krediet wordt berekend (art. 63 § 3 BFW) op basis van de gewestelijke

aanslagvoeten en gemeentelijke opcentiemen die zijn vastgesteld op 1 januari 1993 en op

basis van de meest recente, beschikbare, officiële gegevens over de kadastrale inkomens.

Hierbij wordt rekening gehouden met de indexering van de kadastrale inkomens die werd

ingevoerd op 1 januari 1991. De verdeling van dit bijzonder krediet gebeurt op basis van

de fiscale minderopbrengst per gemeente.

De berekening en de verdeling van het bedrag wordt bepaald in de Ministerraad en na

overleg met de gewestregeringen vastgelegd in een Koninklijk Besluit. Voor 2012 zijn er

nog geen cijfers bekend, bijgevolg wordt hier gekeken naar de bedragen voor het

begrotingsjaar 2011.

In totaal bedroeg de niet-inning van de gemeentelijke opcentiemen voor 2011

64.063.395 euro. Het bedrag dat moet verdeeld worden onder de drie gewesten bedraagt

63  

Page 66: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

dan 46.125.643 euro, namelijk 72% van 64,1 miljoen euro. Tabel 49 geeft de verdeling

weer van dit bedrag over de drie gewesten.

Tabel 49: Dode hand-compensatie (bedragen in miljoen euro)

Dode hand 

compensatie 2011

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 4,6 9,91%

Waals Gewest 4,2 9,02%

Brussels 

Hoofdstedelijk  

Gewest

37,4 81,07%

Totaal 46,1 100,00% Bron: Persbericht van de Ministerraad (18 november 2011)

Uit Tabel 49 blijkt zeer duidelijk dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het leeuwendeel

van de dode hand-compensatie ontvangt. Dit is dan ook geen verrassing gezien de hoge

concentratie in onze hoofdstad van onroerende goederen die eigendom zijn van de federale

overheid, internationale instellingen of andere staten en welke zijn vrijgesteld van

onroerende voorheffing.

1.2.4. Eigen niet-fiscale ontvangsten (art. 2 BFW)

Art. 2 BFW bepaalt dat de ontvangsten die voortkomen uit de uitoefening van de

bevoegdheden die aan de gewesten zijn toegekend door de Grondwet, toekomen aan de

gewesten. Daarnaast kunnen de gewesten ook schenkingen en legaten ontvangen.

1.2.5. Leningen (art. 49 BFW)

De gewesten kunnen eventueel ook leningen aangaan om hun werking te financieren.

Zoals art. 49 BFW bepaalt, kunnen deze leningen worden aangegaan in euro of deviezen

na goedkeuring door de federale regering. De voorwaarden en uitgiftekalender van deze

leningen moeten dan weer goedgekeurd worden door de minister van Financiën.

De afdeling “Financieringsbehoeften van de overheid” van de Hoge Raad van Financiën is

belast met het nagaan of de leningscapaciteit van een overheid al dan niet dient beperkt te

worden. Daarnaast moeten de gewesten ook jaarlijks bij hun begroting de staat geven van

hun uitstaande schuld van de voorbije drie jaar.

64  

Page 67: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.2.6. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontvangt naast de reeds besproken middelen uit de

BFW ook nog andere dotaties van de federale overheid. Deze dotaties zijn er ter

ondersteuning van de nationale en internationale hoofdstedelijke werking van Brussel-

Hoofdstad. Gezien deze dotaties niet door de BFW50 worden geregeld of worden

uitgekeerd aan de stad Brussel (zie art. 64 BFW), vallen zij buiten het bestek van deze

eindverhandeling.

1.2.7. Evolutie van de middelen die de gewesten ontvangen sinds 2002

Net zoals bij de gemeenschappen (zie 1.1.7) wordt ook voor de gewesten de evolutie van

de middelen bekeken voor de periode 2002-2012. Het gaat dus over de middelen die het

Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de voorbije tien

jaar hebben ontvangen. Al moet worden opgemerkt dat bij het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest de dotaties ter ondersteuning van de nationale en internationale werking van

Brussel-Hoofdstad buiten beschouwing worden gelaten (zie 1.2.6). Daarnaast werd ook de

dode hand-compensatie niet opgenomen in de analyse gezien deze compensatie eigenlijk

wordt uitbetaald aan de betrokken gemeentes.

In wat volgt worden de evolutie van de fiscale autonomie (gewestelijke belastingen), de

middelen ontvangen uit de PB-opbrengst en de bijkomende middelen (met de dotatie voor

de wedertewerkstelling van werklozen) besproken. Tot slot wordt de evolutie van het

geheel van de middelen die de gewesten ontvangen weergegeven.

Net zoals bij de gemeenschappen wordt ook hier gewerkt met de theoretische bedragen en

niet met de bedragen die gewesten effectief ontvangen vanwege de federale overheid. Ook

hier toont Tabel 50 aan dat de eventuele verschillen die bestaan tussen het theoretische

bedrag en het doorgestorte bedrag verdwijnt op de middellange termijn51.

                                                            50 Deze dotaties zijn opgenomen in de Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen. 51 Voor de oefening op een langere termijn zie eveneens Tabel 92 ( Bijlage 4.2) 

65  

Page 68: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 50: Verschil tussen effectief doorgestort bedrag en theoretisch bedrag (bedragen in miljoen euro)

Theoretisch bedrag (1) Effectief bedrag (2) Verschil (2) ‐ (1)

2002 7.537,7 7.359,7 ‐177,9

2003 7.826,4 7.912,5 86,1

2004 8.138,7 8.065,8 ‐72,8

2005 8.474,3 8.539,2 64,9

2006 8.977,7 8.763,6 ‐214,1

2007 9.345,6 9.475,1 129,5

2008 9.891,2 9.979,7 88,5

2009 9.631,5 9.759,6 128,2

2010 9.998,0 9.662,9 ‐335,1

2011 10.546,4 10.550,1 3,7

‐299,2Verschil op 10 jaar Bron: FOD Financiën en eigen berekeningen (1) Dit bedrag is de som van de PB-dotatie, nationale solidariteitstussenkomst, negatieve term en de bijkomende middelen (met uitzondering van de trekkingsrechten). (2) Dit bedrag is gelijk aan de effectief doorgestorte PB-middelen.

1.2.7.1. Middelen die de gewesten ontvangen uit de fiscale autonomie: gewestelijke belastingen

In deze paragraaf wordt de evolutie van de opbrengst van de gewestbelastingen besproken

voor de drie gewesten. Voor de gewestbelastingen gaat het telkens om de gerealiseerde

opbrengst (en niet de geraamde opbrengst) waardoor het jaar 2012 niet is opgenomen in de

analyse. Omwille van het feit dat het Vlaams en Waals Gewest er in de loop van de

voorbije tien jaar voor geopteerd hebben om bepaalde pakketten van de gewestbelastingen

(zie 1.2.1.1) zelf te innen, worden cijfers uit diverse bronnen gehanteerd.

De totale opbrengst van de gewestbelastingen voor alle gewesten samen bedroeg in 2011

8.034,7 miljoen euro. Voor een overzicht van de gerealiseerde opbrengst per

gewestbelasting en per gewest voor het jaar 2011, zie 1.2.1.1 en Tabel 28.

Tabel 51 geeft de evolutie weer van de opbrengst van de gewestbelastingen sinds 2002.

Zowel de evolutie in absolute cijfers als relatieve cijfers (t.o.v. het bbp) zijn opgenomen in

de tabel. Hier valt de daling van de opbrengst van de gewestbelastingen in 2009 sterk op.

Deze daling is er zowel in absolute als relatieve termen en is volledig te wijten aan de

66  

Page 69: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

impact van de economische crisis. Voor 2011 zien we dat de opbrengst van de

gewestbelastingen (als % van het bbp) zich volledig heeft hersteld.

Tabel 51: Evolutie op 10 jaar van de opbrengst van de gewestbelastingen per gewest (bedragen in miljoen euro)

Vlaams 

Gewest

% van 

het bbp

Waals 

Gewest

% van 

het bbp

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

% van 

het bbp Totaal 

% van 

het bbp

2002 2.839,7 1,057% 1.237,8 0,461% 756,4 0,282% 4.834,0 1,800%

2003 2.975,4 1,077% 1.333,3 0,483% 800,1 0,290% 5.108,8 1,850%

2004 3.233,7 1,110% 1.462,4 0,502% 851,6 0,292% 5.547,6 1,904%

2005 3.681,1 1,213% 1.661,3 0,548% 980,0 0,323% 6.322,3 2,084%

2006 3.964,6 1,244% 1.829,7 0,574% 1.073,5 0,337% 6.867,7 2,155%

2007 4.177,8 1,245% 1.942,1 0,579% 1.105,7 0,329% 7.225,5 2,153%

2008 4.388,2 1,268% 2.028,5 0,586% 1.065,0 0,308% 7.481,7 2,162%

2009 4.120,6 1,211% 1.926,5 0,566% 929,6 0,273% 6.976,7 2,050%

2010 4.481,1 1,214% 2.053,9 0,557% 1.038,4 0,281% 7.573,4 2,053%

2011 4.713,4 1,251% 2.211,1 0,587% 1.110,2 0,295% 8.034,7 2,133%Bron: Eigen berekeningen, FOD Financiën, Vlaams Gewest en Waals Gewest & AMECO

Om de evolutie van de opbrengst van de gewestbelastingen gedurende de voorbije tien jaar

beter te kunnen opvolgen, wordt de reële groei van deze opbrengst bekeken tegenover het

basisjaar 2002 om zo de impact van de economische groei en inflatie uit te schakelen.

Zoals blijkt uit Figuur 10 is de opbrengst van de gewestbelastingen de voorbije tien jaar

sterk gegroeid voor het Vlaams en Waals Gewest. Hoewel het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest aanvankelijk ook dezelfde sterk stijgende trend vertoonde, is deze na 2006 volledig

verdwenen. Als gevolg van de negatieve groei die de jaren nadien werd waargenomen, ligt

de groei van de opbrengst van de gewestbelastingen ten opzichte van 2002 dan ook veel

lager in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in vergelijking met de andere twee gewesten.

Dit volgt uit het feit dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest veel zwaarder geraakt is door

de crisis op de vastgoedmarkt (zie infra) dan de andere twee gewesten.

De sterke groei die we waarnemen tot 2007 kan onder meer gelinkt worden aan de

vastgoedmarkt. Deze kende een heuse hausse gedurende die periode. De stijging van de

vastgoedprijzen maar ook van het aantal transacties hebben de opbrengst van de

registratierechten doen stijgen, net als de opbrengst van de successierechten. De negatieve

groei van de opbrengst van de gewestbelastingen in 2009 kan in alle gewesten gelinkt

67  

Page 70: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

worden aan onder andere de sterke terugval van de ontvangsten voor de registratierechten

(zie infra).

Figuur 10: Reële groei van de opbrengst van de gewestbelastingen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

80

85

90

95

100

105

110

115

120

125

130

Vlaams Gewest

Waals Gewest

BrusselsHoofdstedelijk Gewest

Bron: Eigen berekeningen, FOD Financiën, Vlaams Gewest & Waals Gewest

De opbrengst van de gewestbelastingen verschilt natuurlijk van gewest tot gewest (zie

Tabel 51) gezien de gewesten verschillen in oppervlakte en bevolkingsaantal. Om de

evolutie van de opbrengst van de gewestbelastingen correct te kunnen kaderen, wordt er

ook gekeken naar de opbrengst van de gewestbelastingen per capita. Zoals duidelijk blijkt

uit Figuur 11 is de opbrengst per capita van de gewestbelastingen het hoogst in het

Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevolgd door het Vlaams Gewest en het Waals Gewest.

Ten opzichte van 2002 is de opbrengst per capita in alle drie de gewesten duidelijk

toegenomen.

68  

Page 71: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 11: Evolutie van de opbrengst van de gewestbelasting per capita en per gewest (bedragen in euro)

0,0

200,0

400,0

600,0

800,0

1.000,0

1.200,0

Vlaams Gewest

Waals Gewest

BrusselsHoofdstedelijk Gewest

 Bron: Eigen berekeningen, FOD financiën, Vlaams Gewest & Waals Gewest

Tot slot wordt er dieper ingegaan op de evolutie van de totale opbrengst van de

verschillende componenten van de gewestbelastingen tijdens de voorbije tien jaar. Om het

overzichtelijk te houden, is er voor geopteerd de belastingen te groeperen.

Figuur 12 geeft de reële groei weer van de opbrengst van de zes componenten van de

gewestbelastingen ten opzichte van het basisjaar 2002. Meteen is duidelijk dat de

verschillende componenten van de gewestbelastingen de voorbije tien jaar een andere

evolutie hebben doorgemaakt. Eerst en vooral is er de sterke groei van de opbrengst van de

registratierechten, zeker tussen de periode 2002-2007. Deze groei kan gekoppeld worden

aan hogere inkomsten voor de registratierechten door de boom op de vastgoedmarkt in

deze periode. Niet alleen waren er meer transacties op de vastgoedmarkt, ook de prijzen

van de onroerende goederen stegen significant. De negatieve groei van de opbrengst van de

registratierechten gedurende de periode 2008-2009 is het gevolg van de afkoeling van de

vastgoedmarkt die voortvloeide uit de wereldwijde economische crisis. Sindsdien heeft de

vastgoedmarkt zich terug hersteld. De opbrengst van de successierechten kent dezelfde

evolutie als die van de registratierechten. Dit volgt uit het feit dat de opbrengst van de

successierechten in belangrijke mate (maar niet volledig) wordt bepaald door de waarde

van het onroerend goed in de erfenis. We zien echter wel dat de stijgingen en dalingen

69  

Page 72: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

minder uitgesproken zijn dan bij de opbrengst van de registratierechten. Ten opzichte van

2002 is de opbrengst van de beide belastingen duidelijk gestegen.

De reële groei van de opbrengst van de verkeersbelastingen was de voorbije tien jaar

relatief beperkt. De groei van de opbrengst in 2011 is licht negatief en hierdoor ligt ze zelfs

onder het niveau van het basisjaar 2002. De opbrengst van de verkeersbelastingen is

natuurlijk gekoppeld aan het wagenpark van de gewesten. Maar de evolutie van de groei

werd eveneens mee bepaald door enkele technische operaties waaronder het verschuiven

van ontvangsten tussen begrotingsjaren (Middelenbegroting 2008). Voor wat betreft de

ontspanningsbelastingen zien we dat de opbrengst de voorbije tien jaar een licht negatieve

groei heeft gekend. De negatieve trend kan gekoppeld worden aan de lagere opbrengst

voor de belasting op automatische ontspanningstoestellen en dit omwille van een nieuwe

wetgeving die het aantal ontspanningstoestellen flink beperkt (Middelenbegroting 2008).

De groei die wordt waargenomen in het begrotingsjaar 2007 kan dan weer gelinkt worden

aan een forse stijging in de opbrengst van de belasting op de spelen en weddenschappen

door de opening van een nieuw casino in Brussel (Middelenbegroting 2008). Ten opzichte

van het jaar 2002 is de groei van de opbrengst voor beide belastingen negatief.

De groei van de opbrengst van de openingsbelasting was de voorbije tien jaar duidelijk

negatief. De oorzaak hiervoor kan gezocht worden in een wijziging van het tarief. De

tarieven van de openingsbelasting zijn sinds 2002 tot nul herleid in het Vlaams en Brussels

Hoofdstedelijk Gewest (Fiscaal Memento 2003, p. 175) wat zich heeft vertaald in een

duidelijke daling van de opbrengst van deze belasting. De groei van de opbrengst van de

onroerende voorheffing heeft een sterke terugval gekend tussen 2002 en 2004 om zich

daarna te stabiliseren op een beduidend lager niveau dan in 2002. Deze terugval kan

mogelijk gelinkt worden aan de versnelde inkohiering in 2002 van de onroerende

voorheffing voor het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest (het Vlaams Gewest int

deze zelf). Dit had gevolgen voor de opbrengst in de begrotingsjaren 2003 en 2004 (zie

Middelenbegroting 2008).

70  

Page 73: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 12: Reële groei van de componenten van de gewestbelastingen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

0

20

40

60

80

100

120

140

160

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Ontspanningsbelastingen (1)

Onroerende voorheffing

Registratierechten (2)

Successierechten

Verkeersbelastingen (3)

Openingsbelasting

Bron: Eigen berekeningen, FOD financiën, Vlaams Gewest & Waals Gewest (1) Belasting op spelen en weddenschappen en belasting op automatische ontspanningstoestellen (2) Registratierecht op de overdracht van onroerende goederen, registratierecht op de vestiging van een hypotheek, registratierecht op de gedeeltelijke of gehele verdeling van onroerende goederen en registratierecht op schenkingen. (3) Verkeersbelasting op autovoertuigen, belasting op inverkeerstelling en eurovignet

1.2.7.2. Het eerste deel van de middelen ontvangen uit de PB-opbrengst

Het eerste gedeelte dat de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst bestaat uit het

basisbedrag (1.2.2.1), de negatieve term (1.2.2.2) en de nationale solidariteitstussenkomst

(1.2.2.3). De totale som van deze elementen bedroeg in 2012 10.593,3 miljoen euro.

Tabel 52: Totaal van de middelen ontvangen uit de PB-opbrengst (eerste deel) (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag uit de 

PB‐opbrengst 

2012

Negatieve 

term 2012

Nationale 

solidariteits‐

tussenkomst 2012

Totaal  van de middelen 

ontvangen uit de PB‐

opbrengst 2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 8.882,4 ‐2.876,5 ‐ 6.005,9 56,70%

Waals Gewest 4.018,9 ‐1.214,3 805,5 3.610,2 34,08%

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

1.190,2 ‐557,5 344,5 977,2 9,22%

Totaal 14.091,5 ‐4.648,3 1.150,1 10.593,3 100,00%

Bron: Eigen berekeningen

71  

Page 74: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De evolutie van de PB-middelen voor een periode van 10 jaar wordt weergegeven door

Tabel 53. Opnieuw zijn in de tabel zowel de absolute cijfers als de relatieve cijfers (als

percentage van het bbp) opgenomen om zo een beeld te krijgen van de reële evolutie van

deze middelen.

Tabel 53: Evolutie op 10 jaar van de PB-middelen (eerste deel) die de gewesten ontvangen (bedragen in miljoen euro)

Vlaams 

Gewest 

% van 

het bbp

Waals 

Gewest

% van 

het bbp

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

% van 

het bbp Totaal

% van 

het bbp

2002 4.164,7 1,55% 2.639,3 0,98% 556,6 0,21% 7.360,5 2,74%

2003 4.326,6 1,57% 2.719,3 0,98% 598,4 0,22% 7.644,2 2,77%

2004 4.502,9 1,55% 2.805,8 0,96% 641,2 0,22% 7.949,9 2,73%

2005 4.690,9 1,55% 2.904,7 0,96% 683,0 0,23% 8.278,6 2,73%

2006 4.991,4 1,57% 3.068,3 0,96% 712,8 0,22% 8.772,5 2,75%

2007 5.201,8 1,55% 3.156,2 0,94% 773,0 0,23% 9.131,0 2,72%

2008 5.505,2 1,59% 3.329,9 0,96% 829,1 0,24% 9.664,2 2,79%

2009 5.335,0 1,57% 3.247,3 0,95% 828,9 0,24% 9.411,2 2,76%

2010 5.539,3 1,56% 3.352,7 0,95% 876,6 0,25% 9.768,6 2,76%

2011 5.841,4 1,58% 3.512,2 0,95% 950,8 0,26% 10.304,4 2,79%

2012* 6.005,9 1,59% 3.610,2 0,96% 977,2 0,26% 10.593,3 2,81% Bron: Eigen berekeningen & AMECO * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Figuur 13 geeft aan dat vooral het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een sterke reële groei

heeft gekend van de ontvangen PB-middelen de voorbije tien jaar. Een mogelijke

verklaring voor deze sterke toename is het feit dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

sinds 2002 een steeds groter bedrag ontvangt voor de nationale solidariteitstussenkomst.

Voor het Vlaams Gewest is er de voorbije tien jaar niet veel veranderd, we zien enkel een

lichte reële groei van de ontvangen PB-middelen in 2012 ten opzichte van 2002. Voor het

Waals Gewest is er sprake van een lichte negatieve reële groei bij de ontvangen PB-

middelen gedurende de voorbije tien jaar. Dit volgt uit de daling die wordt waargenomen

bij de solidariteitstussenkomst die het Waals Gewest ontvangt (zie infra).

72  

Page 75: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 13: Reële groei van de PB-middelen (eerste deel) die de gewesten ontvangen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

80

85

90

95

100

105

110

115

120

125

130

Vlaams Gewest

Waals Gewest

Brussels HoofdstedelijkGewest

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Er wordt ook nagegaan wat de groei is van de verschillende componenten in het

totaalbedrag dat de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst. Figuur 14 geeft de reële groei

van de componenten van de PB-middelen weer gedurende de voorbije tien jaar. Het is

duidelijk dat de nationale solidariteitstussenkomst de sterkste groei heeft gekend de

voorbije tien jaar. Dit is onder meer het gevolg van de steeds hogere bijdrage die moet

worden gestort aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De pieken en dalen die worden

waargenomen in de groei kunnen gelinkt worden aan de stijgingen en dalingen die worden

waargenomen in de PB-opbrengst van het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. En

welke resulteren in een lagere of hogere solidariteitstussenkomst.

Het basisbedrag heeft ten opzichte van 2002 de voorbije tien jaar een licht negatieve groei

gekend maar bevindt zich in 2012 weer op het niveau van 2002. Ook de groei van de

negatieve term is de voorbije tien jaar licht negatief geweest.

73  

Page 76: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 14: Reële groei van het eerste deel van de PB-middelen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

80

85

90

95

100

105

110

115

120

Basisbedrag

Negatieve term

Nationalesolidariteitstussenkomst

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Uit Tabel 52 kan worden afgeleid dat de negatieve term een aanzienlijke impact heeft op

de middelen die de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst. De impact van de negatieve

term wordt eveneens geïllustreerd aan de hand van Tabel 54. Het eerste luik van deze tabel

geeft weer met hoeveel percent de negatieve term het basisbedrag, dat de gewesten

ontvangen uit de PB-dotatie, doet dalen. Zoals reeds werd aangetoond door Decoster en

Sas (2011a, p. 11) weegt de negatieve term zwaarder door voor het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest. Het basisbedrag uit de PB-opbrengst dat het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest ontvangt, wordt bijna gehalveerd door het terugstorten van de

negatieve term. Het eerste luik van Tabel 54 toont eveneens aan dat de impact het ‘kleinst’

is op het basisbedrag dat het Waals Gewest ontvangt uit de PB-opbrengst. De

uiteenlopende evolutie die wordt waargenomen in het eerste luik van Tabel 54 tussen het

Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan gelinkt worden aan het basisbedrag dat

beide gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst. De verdeelsleutel (juste retour) is de

voorbije jaren duidelijk toegenomen in het voordeel van het Vlaams Gewest en ten koste

van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hierdoor krijgt het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest een lager aandeel van de PB-opbrengst waardoor de negatieve term zwaarder gaat

wegen door de jaren heen.

74  

Page 77: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De resultaten van het eerste luik van Tabel 54 dienen echter genuanceerd te worden, zeker

voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Indien we kijken naar het gewicht van de

negatieve term ten opzichte van het basisbedrag uit de PB-opbrengst én de nationale

solidariteitsbijdrage (zie tweede luik Tabel 54) dan blijkt dat het aandeel van de negatieve

term in de totale PB-middelen voor het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

substantieel daalt. Gezien het Vlaams Gewest geen solidariteitstussenkomst ontvangt,

wijzigt het aandeel van de negatieve term in de totale PB-middelen niet tussen de twee

luiken van Tabel 54.

Indien wordt gekeken naar de evolutie (tweede luik van de tabel) gedurende de voorbije

tien jaar dan zien we dat het gewicht van de negatieve term in het Waals Gewest constant

is gebleven, terwijl het gewicht van de negatieve term in het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest duidelijk is afgenomen. Deze daling vloeit voort uit de steeds stijgende nationale

solidariteitsbijdrage die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontvangt (zie infra). Het

gewicht van de negatieve term in Vlaanderen is licht afgenomen de voorbije tien jaar, wat

kan verklaard worden door de stijging van het basisbedrag dat het Vlaams Gewest

ontvangt. Deze stijging is het gevolg van het de evolutie van de verdeelsleutel (juste

retour) in het voordeel van het Vlaams Gewest. Hoe hoger de PB-opbrengst in een gewest,

hoe meer middelen het krijgt toegewezen.

In de beide gevallen (met of zonder nationale solidariteitsbijdrage) weegt de negatieve

term het minst zwaar door voor het Waals Gewest. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

weegt de negatieve term het zwaarst.

75  

Page 78: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 54: Gewicht van de negatieve term

Vlaams 

Gewest

Waals 

Gewest

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

Vlaams 

Gewest

Waals 

Gewest

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

2002 33,66% 31,62% 44,89% 33,66% 25,32% 42,20%

2003 33,36% 31,73% 45,59% 33,36% 25,21% 41,06%

2004 33,17% 31,59% 45,92% 33,17% 25,20% 40,17%

2005 33,01% 31,26% 46,45% 33,01% 25,19% 39,49%

2006 32,51% 31,59% 45,72% 32,51% 24,88% 39,45%

2007 32,42% 30,69% 47,08% 32,42% 25,04% 38,46%

2008 32,34% 30,51% 47,15% 32,34% 25,01% 38,07%

2009 32,53% 30,93% 47,56% 32,53% 25,07% 37,49%

2010 32,49% 30,57% 46,78% 32,49% 25,14% 37,06%

2011 32,39% 30,22% 46,85% 32,39% 25,17% 36,33%

2012* 32,38% 30,21% 46,84% 32,38% 25,17% 36,33%

Gewicht negatieve term t.o.v. 

basisbedrag PB‐opbrengst

Gewicht negatieve term t.o.v. 

basisbedrag PB‐opbrengst en 

nationale solidariteitsbijdrage

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Tot slot wordt er ook nog dieper ingegaan op de evolutie van de nationale

solidariteitstussenkomst. Gezien de nationale solidariteitstussenkomst een controversieel

element is van de BFW, is het interessant om na te gaan hoe deze tussenkomst de voorbije

tien jaar is geëvolueerd.

Zoals vermeld in paragraaf 1.2.2.3 ontvangt het Vlaams Gewest deze tussenkomst niet. De

vraag is ook dan hoe deze tussenkomst de voorbije tien jaar is geëvolueerd voor het Waals

Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Figuur 15 geeft de evolutie weer van de

groei, gezuiverd voor de impact van de economische groei en inflatie, van de

solidariteitsbijdrage.

Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt er voor de voorbije tien jaar een zeer

sterke groei waargenomen. Deze groei kan volledig gelinkt worden aan het feit dat de PB-

opbrengst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de voorbije tien jaar een steeds grotere

negatieve afwijking is gaan vertonen ten opzichte van de gemiddelde PB-opbrengst in het

Rijk. De daling van de PB-opbrengst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten opzichte

van die van het Rijk is dan ook behoorlijk spectaculair. Op 15 jaar tijd is het Brussels

76  

Page 79: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Hoofdstedelijk Gewest geëvolueerd van een positieve afwijking ten opzichte van het Rijk

naar een negatieve afwijking van maar liefst 16 procentpunt (afgerond) in 2012.

De reële groei van de nationale solidariteitstussenkomst voor het Waals Gewest is sinds

2007 negatief. Dit is het gevolg van de daling die wordt waargenomen in het verschil dat

bestaat tussen de gemiddelde PB-opbrengst in het Waals Gewest en die van het Rijk. Met

andere woorden, het Waals Gewest heeft nu een gemiddelde PB-opbrengst die ten opzichte

van de PB-opbrengst van het Rijk hoger ligt dan tien jaar geleden. Er kan stilaan van een

positieve evolutie gesproken worden voor het Waals Gewest: de kloof ten opzichte van de

gemiddelde PB-opbrengst van het Rijk wordt geleidelijk aan kleiner. Dat betekent echter

ook een lagere nationale solidariteitstussenkomst en dus een duidelijke daling voor 2012

ten opzichte van 2002.

Figuur 15: Reële groei van de nationale solidariteitstussenkomst, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

0

50

100

150

200

250

300

350

400

450

Waals Gewest

Brussels HoofdstedelijkGewest

  Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag. 

1.2.7.3. De bijkomende middelen ontvangen uit de PB-opbrengst

Naast het eerste deel dat de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst, ontvangen de

gewesten ook nog bijkomende middelen uit de PB-opbrengst. Deze bijkomende middelen

77  

Page 80: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

dienen ter financiering van een pakket bevoegdheden dat in 200252 werd overgedragen aan

de gewesten (zie 1.2.2.6) en voor de financiering van de wedertewerkstellingsprogramma’s

(zie 1.2.2.5). Voor 2012 bedroeg het totale bedrag voor de financiering van deze

overgehevelde bevoegdheden 248,7 miljoen euro.

Tabel 55: Totaal van de bijkomende middelen die de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst (bedragen in miljoen euro)

Landbouw 

2012

Landbouw & 

zeevisserij 

2012

Wetenschappelijk 

onderzoek inzake 

landbouw 2012

Buitenlandse 

handel 2012

Provinicies & 

gemeentes 

2012

Wedertewerk‐

stellings‐

programma's 

2012

Totaal van de 

bijkomende 

middelen 2012

Aandeel in het 

totaalbedrag

Vlaams Gewest 69,3 30,4 30,1 13,2 5,0 259,9 407,8 55,75%

Waals Gewest 42,5 18,7 27,1 6,0 2,7 184,1 281,1 38,42%

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

‐ 1,3 ‐ 1,8 0,8 38,7 42,6 5,83%

Totaal 111,8 50,3 57,1 20,9 8,6 482,8 731,5 100,00%  Bron: Eigen berekeningen

Tabel 56 geeft de evolutie weer, voor de periode 2002-2012, van de bijkomende middelen.

Ook hier worden de middelen relatief tegenover het bbp beschouwd om zo tot het reële

beeld te komen van de dotaties die de gewesten ontvangen. Opnieuw wordt er in 2009 een

kleine terugval geregistreerd van de bijkomende middelen die de gewesten ontvangen.

Wederom kan deze terugval verklaard worden door tegenvallende economische parameters

als gevolg van de crisis.

                                                            52 Met uitzondering van een deel van de bevoegdheden met betrekking tot de landbouw dat reeds in 1993 werd overgedragen aan de gewesten.  

78  

Page 81: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 56: Evolutie op 10 jaar van de bijkomende middelen die gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst (bedragen in miljoen euro)

Vlaams 

Gewest

% van het 

bbp

Waals 

Gewest

% van het 

bbp

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

% van het 

bbp Totaal

% van het 

bbp

2002 366,9 0,137% 254,4 0,095% 41,8 0,016% 663,0 0,247%

2003 369,9 0,134% 256,3 0,093% 41,8 0,015% 668,0 0,242%

2004 373,8 0,128% 258,8 0,089% 41,9 0,014% 674,6 0,232%

2005 378,0 0,125% 261,6 0,086% 42,0 0,014% 681,6 0,225%

2006 383,7 0,120% 265,2 0,083% 42,2 0,013% 691,1 0,217%

2007 389,2 0,116% 268,9 0,080% 42,3 0,013% 700,4 0,209%

2008 396,6 0,115% 273,7 0,079% 42,5 0,012% 712,8 0,206%

2009 392,6 0,115% 271,1 0,080% 42,4 0,012% 706,1 0,207%

2010 396,3 0,112% 273,5 0,077% 42,3 0,012% 712,1 0,201%

2011 403,8 0,109% 278,4 0,075% 42,5 0,012% 724,7 0,196%

2012* 407,8 0,108% 281,1 0,075% 42,6 0,011% 731,5 0,194% Bron: Eigen berekeningen & AMECO * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Opvallend is dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest significant minder bijkomende

middelen ontvangt dan de andere twee gewesten (zie Tabel 55 en Tabel 56). De verklaring

hiervoor is tweeledig. Ten eerste ontvangt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen

bijkomende middelen voor de bevoegdheden landbouw en wetenschappelijk onderzoek

inzake landbouw. Een tweede verklaring volgt uit de verdeelsleutels die worden

aangewend om de bijkomende middelen te verdelen. Zo wordt onder meer het principe van

de juste retour toegepast voor de verdeling van bepaalde bijkomende middelen. Dit is in

het nadeel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gezien de gemiddelde PB-opbrengst in

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beduidend lager ligt dan de PB-opbrengst in de twee

andere gewesten. Daarnaast zijn ook de middelen die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

ontvangt voor de wedertewerkstellingsprogramma’s veel lager dan de middelen die de

andere twee gewesten ontvangen.

Figuur 16 geeft eveneens de evolutie weer van de bijkomende middelen, maar dan de reële

groei ten opzichte van het basisjaar 2002. Het is duidelijk dat de bijkomende middelen

sinds 2002 enkel een negatieve groei hebben gekend. Deze negatieve groei kan worden

gekoppeld aan de dotatie die de gewesten ontvangen voor de financiering van

wedertewerkstellingsprogramma’s (zie infra).

79  

Page 82: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 16: Reële groei van de bijkomende middelen die de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

 

40

50

60

70

80

90

100

110

Vlaams Gewest

Waals Gewest

Brussels HoofdstedelijkGewest

 Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

Ook hier wordt gekeken naar de reële groei van de verschillende dotaties van de

bijkomende middelen gedurende de voorbije tien jaar. Zoals blijkt uit Tabel 55 is de

dotatie voor de financiering van de wedertewerkstellingsprogramma’s de belangrijkste

dotatie van de bijkomende middelen. Uit Figuur 17 blijkt echter dat net de groei van deze

dotatie de voorbije tien jaar negatief was (zie ook impact op Figuur 16). Dit volgt uit het

feit dat het bedrag dat de gewesten ontvangen al jaren nominaal constant is en volledig

onafhankelijk van economische parameters wordt bepaald. De groei van de andere dotaties

blijft nagenoeg constant en volgt exact dezelfde evolutie tussen 2002 en 2012.

80  

Page 83: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 17: Reële groei van de componenten van de bijkomende middelen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

60

65

70

75

80

85

90

95

100

105

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012*

Landbouw

Landbouw & zeevisserij

Wetenschappelijk onderzoekinzake landbouw

Buitenlandse handel

Provincies & gemeentes

Wedertewerkstellingsprogramma's

Bron: Eigen berekeningen * Voor 2012 is dit het voorlopige bedrag.

1.2.7.4. Totaal

Ook het hoofdstuk van de gewesten wordt afgesloten met een overzicht van de evolutie

van de totale middelen die de gewesten ontvangen. Deze middelen zijn afkomstig van de

federale overheid of vloeien voort uit de belastingen die de gewesten zelf innen.

De gewesten ontvangen in 2012 van de federale overheid in het totaal

11.324,8 miljoen euro of 3,01% van het bbp. Voor 2012 moet daar nog de opbrengst van

de verschillende gewestbelastingen worden bijgeteld. Aangezien de gerealiseerde

opbrengst van de gewestbelastingen voor het begrotingsjaar 2012 nog niet beschikbaar is,

kijken we naar de gegevens voor het begrotingsjaar 2011. In 2011 ontvingen de gewesten

samen 11.029,1 miljoen euro vanwege de federale overheid en bedroeg de opbrengst van

de gewestbelastingen in totaal 8.034,7 miljoen euro. Dit maakt dat de gewesten samen in

2011 over een bedrag van 19.063,9 miljoen euro konden beschikken, afkomstig uit dotaties

en gewestbelastingen53.

Belangrijke opmerking: de bedragen voor het begrotingsjaar 2012 in Tabel 57 bevatten de

opbrengst voor de gewestbelasting nog niet. De tabel bevat bijgevolg enkel de dotatie uit

                                                            53 De gewesten kunnen ook nog financiële middelen halen uit andere bronnen dan de dotaties en gewestbelastingen vermeld in de BFW, zoals eigen niet-fiscale middelen of leningen. 

81  

Page 84: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

de PB-opbrengst en de bijkomende middelen. In de figuren is het begrotingsjaar 2012

buiten beschouwing gelaten.

Uit Tabel 57 blijkt dat, net zoals bij de gemeenschappen, het Vlaams Gewest in absolute

cijfers over dubbel zoveel middelen als het Waals Gewest beschikt en een vijfvoud heeft

van de middelen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Opnieuw kan verwezen worden

naar onder meer het gebruik van de juste retour-verdeelsleutel, waarbij ieder gewest

middelen krijgt op basis van de fiscale capaciteit, om de verschillen te verklaren. De

opbrengsten van de PB liggen immers beduidend hoger in het Vlaams Gewest. Het is

echter ook belangrijk om deze bedragen juist te kaderen. Vandaar dat het correcter is te

kijken naar de middelen waarover de gewesten beschikken per hoofd van de bevolking.

Zoals blijkt uit Tabel 57 (het jaar 2012 buiten beschouwing gelaten) heeft het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest de meeste middelen per inwoner. Uit het niveau per capita kunnen

we ook de conclusie trekken dat de verschillen tussen de gewesten veel minder

uitgesproken zijn dan in absolute cijfers. Daarnaast zien we dat het bedrag dat de drie

gewesten per capita ontvangen sinds 2002 alleen maar is gestegen, op een dipje in 2009 na

(als gevolg van de economische crisis).

Tabel 57: Evolutie op 10 jaar van het totaalbedrag van de middelen waarover de gewesten beschikken (bedragen in miljoen euro)

Vlaams 

Gewest

Per 

capita**

Waals 

Gewest

Per 

capita**

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

Per 

capita** Totaal

Per 

capita**

2002 7.371,3 1.238,3 4.131,5 1.234,6 1.354,7 1.428,9 12.857,5 1.254,7

2003 7.671,9 1.284,5 4.308,9 1.282,9 1.440,3 1.515,2 13.421,0 1.305,3

2004 8.110,4 1.352,7 4.527,0 1.344,0 1.534,7 1.610,1 14.172,1 1.373,7

2005 8.750,1 1.454,5 4.827,5 1.428,0 1.704,9 1.705,1 15.282,5 1.470,0

2006 9.339,7 1.545,5 5.163,2 1.520,4 1.828,4 1.816,2 16.331,3 1.563,4

2007 9.768,9 1.607,1 5.367,2 1.572,1 1.920,9 1.885,4 17.057,0 1.622,7

2008 10.290,0 1.682,1 5.632,1 1.639,2 1.936,6 1.877,9 17.858,7 1.687,2

2009 9.848,2 1.598,3 5.444,8 1.575,1 1.800,9 1.717,6 17.094,0 1.602,5

2010 10.416,7 1.677,7 5.680,0 1.634,2 1.957,4 1.831,8 18.054,1 1.679,0

2011 10.958,7 1.752,8 6.001,7 1.715,6 2.103,5 1.930,6 19.063,9 1.758,7

2012* 6.413,8 1.025,9 3.891,3 1.112,3 1.019,8 936,0 11.324,8 1.044,7Bron: Eigen berekeningen en aangepaste Middelenbegroting 2012 * Voor 2012 is dit nog niet het definitieve bedrag (de gerealiseerde opbrengst van de gewestbelastingen ontbreekt). ** De bedragen per capita zijn uitgedrukt in euro.

82  

Page 85: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 18 geeft de reële groei weer van de totale middelen (uitgedrukt als percentage van

het bbp) die de gewesten hebben ontvangen gedurende de voorbije tien jaar. Ten opzichte

van 2002 hebben de middelen die alle drie de gewesten ontvangen een positieve groei

gekend. De evolutie van het Vlaams en Waals Gewest loopt grotendeels gelijkaardig, met

het verschil dat het Vlaams Gewest een iets grotere groei heeft gekend over de jaren heen.

Verder valt meteen op hoe de curve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dezelfde

beweging maakt als die op Figuur 10. Met andere woorden, de opbrengst van de

gewestbelastingen wegen zwaar door in de totale middelen. Dat de curve van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest nu wel boven die van het Vlaams en Waals Gewest ligt, kan gelinkt

worden aan de enorme reële groei die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft gekend

voor de nationale solidariteitstussenkomst (zie Figuur 15).

Uit Figuur 18 onthouden we vooral dat de reële groei van de gewestelijke belastingen een

belangrijke impact heeft op de totale middelen die de gewesten ontvangen. Ze was de

voorbije tien jaar namelijk hoog genoeg om de negatieve groei van de andere componenten

te overtroeven.

Figuur 18: Reële groei van de totale middelen die de gewesten ontvangen, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

90

95

100

105

110

115

Vlaams Gewest

Waals Gewest

Brussels HoofdstedelijkGewest

Bron: Eigen berekeningen

Ter afsluiting wordt er voor het begrotingsjaar 2011 bekeken hoe de verschillende

middelen die de gewesten ontvangen zich verhouden ten opzichte van de totale middelen.

83  

Page 86: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Zoals blijkt uit Figuur 19 bestaan de middelen van de gewesten hoofdzakelijk uit de dotatie

die ze ontvangen uit de PB-opbrengst (het eerste deel van de PB-middelen) en de

opbrengst uit de gewestbelastingen. De PB-middelen vertegenwoordigen in 2011 54,05%

van de totale middelen die de gewesten ontvangen terwijl de opbrengst uit de

gewestbelastingen 42,15% vertegenwoordigt. De dotatie die de gewesten ontvangen uit de

PB-middelen voor de financiering van de bijkomende bevoegdheden vertegenwoordigt

slechts 3,80% van de totale middelen van de gewesten.

Sinds 2002 is er wel een duidelijke evolutie waarneembaar in de samenstelling van de

totale middelen waarover de gewesten beschikken. Zo is het aandeel van de opbrengst van

de gewestbelastingen van 37,60% in 2002 gestegen tot 42,15% in 2011. De omgekeerde

evolutie zien we echter bij het aandeel van de PB-middelen, dat van 57,25% in 2002

gedaald is tot 54,04% in 2011. Deze evolutie kan gelinkt worden aan de stijging van de

opbrengst van de gewestbelastingen. Enerzijds is deze stijging van de opbrengst van de

gewestbelastingen het gevolg van onder andere de vastgoedboom die er toe heeft geleid dat

er een forse stijging was in de opbrengst van de registratierechten (zie supra). Maar

anderzijds is het ook mogelijk dat de tariefverlagingen van bepaalde gewestbelastingen een

gunstige invloed hebben gehad op de opbrengst van de gewestbelastingen. Volgens het

principe van de Laffer-curve bestaat er immers een belastingvoet54 die een maximale

belastingopbrengst oplevert (Matthijs et al., 2007, p. 259). Zo is het mogelijk dat als

bepaalde hoge belastingtarieven worden verlaagd, er net meer belastingopbrengst is dan

voorheen. Het is met andere woorden dus mogelijk dat bijvoorbeeld de verlaging van de

registratierechten van 12,5% tot 10% in het Vlaams Gewest, gecombineerd met de boom in

de vastgoedmarkt, heeft geleid tot een hogere opbrengst voor de Vlaamse schatkist.

                                                            54 Deze optimale aanslagvoet is evenwel vaak niet gekend (zie Matthijs et al., 2007, p. 259) 

84  

Page 87: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 19: De componenten van het totaalbedrag waarover de gewesten kunnen beschikken

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Bijkomende middelen 5,16% 4,98% 4,76% 4,46% 4,23% 4,11% 3,99% 4,13% 3,94% 3,80%

gewestbelastingen 37,60% 38,07% 39,14% 41,37% 42,05% 42,36% 41,89% 40,81% 41,95% 42,15%

PB‐middelen 57,25% 56,96% 56,10% 54,17% 53,72% 53,53% 54,12% 55,06% 54,11% 54,05%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Bron: Eigen berekeningen

Tot slot bevat Figuur 20 de reële groei van de componenten van het totaalbedrag over de

voorbije 10 jaar. Daarin zien we dat de opbrengst van de gewestbelastingen sinds 2002

alleen maar is gegroeid en dat terwijl de bijkomende PB-middelen sinds 2002 enkel maar

een negatieve groei hebben gekend. De PB-middelen hebben de voorbije tien jaar dan weer

een relatief constant verloop gekend.

85  

Page 88: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 20: Reële groei van de componenten van het totaalbedrag, als percentage van het bbp (basisjaar 2002)

60

70

80

90

100

110

120

130

PB‐middelen

Bijkomende PB‐middelen

Opbrengstgewestbelastingen

 Bron: Eigen berekeningen 

86  

Page 89: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

1.3. Samenvatting en knelpunten

Het onderdeel over de Bijzondere Financieringswet na de vijfde staatshervorming wordt

hier afgesloten door eerst een korte samenvatting te geven en daarna de belangrijkste

knelpunten te bespreken van de huidige BFW.

1.3.1. Samenvatting

In dit eerste deel van de eindverhandeling is de Bijzondere Financieringswet in haar

huidige vorm besproken. Er werd met andere woorden een stand van zaken gegeven van de

BFW na de vijfde staatshervorming. De verschillende financieringsmechanismes die in

deze complexe wet vervat zitten, werden besproken en waar mogelijk geïllustreerd voor

het begrotingsjaar 2012. Daarnaast werd de evolutie van de middelen die de

gemeenschappen en gewesten als gevolg van de BFW ontvangen, besproken voor de

voorbije tien jaar.

De Federale Staat vormt voor zowel de gemeenschappen als de gewesten nog steeds de

belangrijkste bron van financiële middelen. In 2012 zal de federale overheid maar liefst

33.388,5 miljoen euro55 of 8,86% van het bbp doorstorten naar de gemeenschappen en

gewesten op basis van de financieringsmechanismes die zijn beschreven in de BFW.

Daarnaast kunnen de gewesten ook nog een beroep doen op de opbrengst van hun

gewestbelastingen.

Uit het hoofdstuk rond de gemeenschappen wordt onthouden dat de gemeenschappen

volledig gefinancierd worden op basis van dotaties. Hier is dus geen sprake van fiscale

autonomie. De dotaties komen hoofdzakelijk uit de btw-opbrengst en de PB-opbrengst en

worden verdeeld op basis van behoeftecriteria (zoals het leerlingenaantal of de

bevolkingscijfers) en de fiscale capaciteit (de juste retour-verdeelsleutel). De verdeling op

basis van de behoeftes is verbonden aan de bevoegdheden van de gemeenschappen. De

Vlaamse en Franse Gemeenschap zijn immers bevoegd voor persoonsgebonden

aangelegenheden zoals onderwijs en cultuur.

                                                            55 Ter herinnering: het gaat hier nog steeds om het theoretisch bedrag waar geen rekening werd gehouden met de afrekening.  

87  

Page 90: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Het hoofdstuk over de gewesten bracht duidelijk naar voor dat de financiering van de

gewesten complexer verloopt dan die van de gemeenschappen. Zo beschikken de gewesten

wel, zij het in beperkte mate, over fiscale autonomie (o.a. via de gewestbelastingen).

Daarnaast ontvangen de gewesten ook verschillende dotaties uit de PB-opbrengst. Het

eerste deel uit de PB-middelen wordt echter wel ‘aangevuld’ door enerzijds het bestaan

van een nationale solidariteitsbijdrage en anderzijds de negatieve term die sinds 2002 in

mindering moet worden gebracht. Hier worden de dotaties hoofdzakelijk verdeeld op basis

van het juste retour-principe. Dit houdt in dat het gewest een deel van de dotatie krijgt op

basis van de mate waarin het gewest heeft bijgedragen tot de PB-opbrengst.

1.3.2. Knelpunten

De volgende vier zaken worden in de literatuur56 vaak aangehaald als de belangrijkste

problemen of knelpunten van de Bijzondere Financieringswet na de vijfde

staatshervorming. Ze werden dan ook, al dan niet terecht, gebruikt als munitie in de

onderhandeling over de staatshervorming om een hervorming van de Bijzondere

Financieringswet rond te krijgen. Uit het tweede onderdeel van deze eindverhandeling zal

dan ook moeten blijken of er al dan niet rekening is gehouden met deze knelpunten bij de

hervorming van de BFW.

1.3.2.1. Complexiteit en transparantie

De BFW in haar huidige vorm is een complexe en weinig transparante wet. Deze

complexiteit is het gevolg van verschillende aanpassingen die deze Bijzondere Wet door de

jaren heen heeft moeten ondergaan. Maar ook de financieringsmethodes waarvoor men

heeft geopteerd waren vaak niet de eenvoudigste oplossing (zie de negatieve term of de

Lambermontmiddelen). Daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt van soms ondoorzichtige

verdeelsleutels. De complexiteit van de BFW wordt ook versterkt door het veelvuldig

gebruik van overgangsperiodes, wat maakt dat bepaalde financieringsmechanismes of

verdeelsleutels jaar na jaar werden gewijzigd. Dit alles leidt tot de conclusie dat de BFW in

de loop van de jaren stilaan is veranderd in een doolhof van financieringsmethodes en

verdeelsleutels.

                                                            56 Zie o.a. Decoster & Sas (2010), Decoster & Sas (2012) en Heremans, Peeters & Van Hecke (2010) 

88  

Page 91: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Het gebrek aan transparantie leidt er toe dat verschillende zaken van de BFW als het ware

‘verborgen’ blijven (Heremans et al, 2010, p. 9). Zo is er een impliciet

solidariteitsmechanisme ten voordele van de Franse Gemeenschap welke nergens expliciet

staat neergeschreven, maar wel aanwezig is door het gebruik van bepaalde verdeelsleutels

(zie voetnoot 31).

1.3.2.2. ‘Perverse’ effecten

In de huidige BFW zijn er op dit ogenblik enkele zaken aanwezig die ‘perverse’ effecten

als gevolg hebben. Het zijn vooral deze effecten die over de jaren heen hebben geleid tot

discussies op politiek vlak. Deze effecten zijn gelinkt aan de nationale solidariteitsbijdrage

en de negatieve term.

1.3.2.2.1. Te veel solidariteit

Het belangrijkste ‘perverse’ effect van de BFW is dat het juste retour-principe wordt

overgecompenseerd door de solidariteit (Heremans et al, 2010, p.6). Voor het Vlaams

Gewest betekent dit dat ze per capita minder middelen overhoudt dan het federaal

gemiddelde terwijl de per capita PB-opbrengsten van het gewest ruim boven het federaal

gemiddelde zit. Bij de andere twee gewesten nemen we net het omgekeerde effect waar.

Zij ontvangen dankzij de solidariteitstussenkomst per capita net veel meer middelen dan

dat ze zouden ontvangen enkel op basis van het juste retour-principe. Hierdoor is het zelfs

mogelijk dat ze dan meer middelen ontvangen dan het federaal gemiddelde. Dit perverse

effect is het gevolg van een te omvangrijke solidariteitstussenkomst.

Het mechanisme van de solidariteit werkt duidelijk goed, in de zin dat de ‘sterkste’

schouders een wezenlijk deel van de last van de ‘zwakkere’ dragen, maar de vraag kan

gesteld worden of dit mechanisme niet té goed werkt? Is het werkelijk gewenst dat via de

solidariteit het effect van juste retour-verdeling volledig verdwijnt? Zoals Decoster & Sas

(2011a, p. 22-23) hebben aangetoond volstaat zelfs een beperkte daling van de solidariteit

om dit perverse effect weg te werken en toch een solidariteitstussenkomst te voorzien voor

de gewesten waar het economisch moeilijker gaat.

Tot slot moet hier vermeld worden dat ook de negatieve term bijdraagt tot dit perverse

effect. Het is namelijk ook door de negatieve term (welke moet afgetrokken worden van de

89  

Page 92: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

PB-dotatie) dat het Vlaams Gewest op dit ogenblik per capita minder middelen heeft dan

de andere twee gewesten, ondanks een hogere fiscale capaciteit. Decoster & Sas (2011a,

p. 23) wijzen er op dat de negatieve term het perverse effect versterkt, maar dat het

perverse effect van een te omvangrijke solidariteit blijft bestaan zelfs als er geen rekening

wordt gehouden met deze negatieve term.

1.3.2.2.2. De ontwikkelingsval

Decoster & Sas (2011a & 2012) hebben meermaals gewezen op de theoretische

mogelijkheid van een ontwikkelingsval als gevolg van de nationale solidariteitsbijdrage.

Deze ontwikkelingsval houdt in dat het voor gewesten die de solidariteitstussenkomst

ontvangen, financieel aantrekkelijker zou kunnen zijn om er economisch niet op vooruit te

gaan. Een toegenomen economische activiteit zal zich immers vertalen in een hogere PB-

opbrengst. En deze hogere PB-opbrengst kan ertoe leiden dat het gewest in kwestie zijn

solidariteitsbijdrage verliest. Ondanks een hogere PB-opbrengst is het dan theoretisch

mogelijk dat een gewest, door het verlies van de omvangrijke nationale

solidariteitsbijdrage, minder financiële middelen zal overhouden dan toen de PB-opbrengst

lager lag. Er zou met andere woorden geen stok zijn dat slecht beleid zou straffen noch een

wortel dat goed beleid zou belonen. Dit kan een gewest dus mogelijk motiveren om slecht

te presteren en zou kunnen verklaren waarom er geen economische convergentie is tussen

de gewesten (Heremans et al, 2010, p.9).

Hoewel de vraag kan gesteld worden of de scenario’s waar de ontwikkelingsval wordt

waargenomen realistisch zijn (zie Decoster & Sas, 2011a, p.18-21), lijkt het toch

aangewezen om de mogelijkheid op een ontwikkelingsval te verwijderen uit de BFW.

1.3.2.3. Fiscale autonomie en responsabilisering

Fiscale autonomie is een gevoelig element in de BFW en is dan ook vaak het onderwerp

van hevige discussies. Zoals Decoster & Sas (2012, p. 7-8) aantonen, heerst er ook heel

wat verwarring over dit onderwerp. Eerst en vooral dient er een duidelijke keuze gemaakt

te worden over hoe de omvang van de fiscale autonomie wordt bepaald. Indien de fiscale

autonomie wordt beschouwd ten opzichte van alle middelen die de gemeenschappen en

gewesten ontvangen van de federale overheid zal ze uiteraard veel lager liggen dan de

90  

Page 93: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

fiscale autonomie beschouwd ten opzichte van de middelen die enkel de gewesten

ontvangen van de federale overheid. Om alle verwarring in de toekomst te vermijden, zou

het dan ook aangewezen zijn dat deze principiële kwestie voor eens en altijd wordt beslist

door het referentiekader bijvoorbeeld vast te leggen in de BFW.

Zoals Decoster & Sas (2012) aantonen, is de fiscale autonomie, gemeten ten opzichte van

de totale inkomsten van de gewesten, vrij hoog. Ondanks deze vaststelling was er vooral

langs Vlaamse zijde een sterke vraag naar een uitbreiding van de fiscale autonomie, onder

meer om zo nog autonomer het beleid te kunnen voeren. De cruciale vraag wordt dan hoe

de verhoging van de fiscale autonomie kan gerealiseerd worden onder de nieuwe BFW.

Ook hier gaat het om een louter kwantitatieve beoordeling van de fiscale autonomie. Zoals

eerder vermeld zijn er ook belangrijke kwalitatieve aspecten verbonden aan de fiscale

autonomie. Het zou eventueel ook wenselijk zijn om bij de bepaling van de mate van de

fiscale autonomie rekening te houden met de OESO-classificatie met betrekking tot de

fiscale autonomie.

Responsabilisering hangt nauw samen met fiscale autonomie, maar is een ruimer begrip.

Responsabilisering houdt in dat de overheden van de deelstaten verantwoordelijk zijn voor

de gevolgen van het beleid dat ze gekozen hebben (fiscale autonomie is een onderdeel van

responsabilisering). Dit element is reeds in de BFW ingevoerd door bepaalde dotaties te

verdelen op basis van fiscale capaciteit (juste retour-verdeelsleutel), wat inhoudt dat

deelstaten die een goed economisch beleid voeren (nl. het stimuleren van de economische

groei) hiervoor beloond worden doordat ze een groter deel van de dotatie krijgen.

Naar aanleiding van de zesde staatshervorming werd in de publieke opinie meermaals

aangehaald dat de BFW niet voldoende responsabilisering zou bevatten. Zoals Decoster &

Sas (2011a, p. 23-24) reeds hebben aangetoond, gaat deze stelling niet volledig op. Een

groot deel van de BFW is reeds gebaseerd op de responsabilisering van de deelstaten, wat

wordt aangetoond door de fiscale autonomie en het gebruik van de PB-verdeelsleutel (zelfs

bij de gemeenschappen). De gewesten en gemeenschappen kunnen echter ook op andere

vlakken dan hun fiscale capaciteit geresponsabiliseerd worden. Ze zouden bijvoorbeeld een

bijdrage kunnen leveren tot de kost van de vergrijzing, meehelpen bij de sanering van de

91  

Page 94: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

overheidsfinanciën of andere doelen die de federale overheid wenst te halen, helpen

realiseren. En dit al dan niet in ruil voor een financiële bonus.

Gekoppeld aan de responsabilisering dient er tot slot nog een knelpunt te worden vermeld,

namelijk de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dit knelpunt zal niet verder worden

belicht in deze eindverhandeling, maar de vraag kan gesteld worden of de federale

overheid, na de financiering van de gemeenschappen en gewesten, nog genoeg middelen

overhoud om haar uitgaven én haar schulden te financieren.

92  

Page 95: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2. De Bijzondere Financieringswet na de zesde staatshervorming

De Bijzondere Financieringswet is een belangrijk hoofdstuk van de zesde

staatshervorming. Naast de hervorming van de Bijzondere Financieringswet heeft de zesde

staatshervorming ook tot doel om verschillende bevoegdheden over te dragen naar de

gemeenschappen en de gewesten, sociale en economische hervormingen door te voeren,

politieke vernieuwing te brengen en het aanslepende probleem van de kieskring Brussel-

Halle-Vilvoorde (BHV) en alle problemen rond BHV op te lossen. Al deze zaken staan

neergeschreven in het Vlinderakkoord.

Zoals duidelijk blijkt uit de knelpunten besproken op het einde van het eerste deel (zie

1.3.2) is er de voorbije jaren vanuit verschillende hoeken heel wat kritiek geweest op de

BFW57. Zo is er al jaren een (hoofdzakelijk Vlaamse) vraag naar grotere fiscale autonomie,

een grotere responsabiliteit van de gemeenschappen en de gewesten en een oproep om de

perverse effecten uit de BFW te verwijderen. De Bijzondere Wet was dan ook een heet

hangijzer tijdens de voorbije regeringsonderhandelingen.

De acht politieke partijen58 die de zesde staatshervorming hebben onderhandeld, zijn

tijdens de onderhandelingen de volgende principes overeengekomen welke de basis

moeten vormen voor de nieuwe Bijzondere Financieringswet (Regeerakkoord, p. 58):

‐ Deloyale concurrentie vermijden;

‐ Het behoud van de regels inzake de progressiviteit van de personenbelasting;

‐ Geen enkele deelstaat mag structureel verarmen;

‐ De leefbaarheid op lange termijn van de federale staat waarborgen en zijn fiscale

prerogatieven met betrekking tot het interpersoonlijke herverdelingsbeleid

handhaven;

                                                            57 Zowat iedere politieke partij was vragende partij om de BFW te wijzigen.  58 Deze partijen zijn: PS, SP.A, Open VLD, MR, CDH, CD&V, Groen! en Ecolo. 

93  

Page 96: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

‐ De responsabilisering van de deelstaten in verband met hun bevoegdheden en hun

gevoerde beleid versterken, rekening houdend met de verschillende

uitgangssituaties en verscheidene parameters;

‐ Rekening houden met externe aangelegenheden, de sociologische realiteit en de rol

van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

‐ Rekening houden met bevolkings- en leerlingencriteria;

‐ De financiële stabiliteit van de deelstaten verzekeren;

‐ Rekening houden met de inspanningen die alle deelstaten samen moeten leveren

om de overheidsfinanciën gezond te maken.

Op basis van deze principes heeft men nieuwe financieringsmechanismes uitgewerkt die

zouden moeten leiden tot een financieringsmodel van de deelstaten waarbij de fiscale

autonomie van de gewesten is uitgebreid, de deelstaten geresponsabiliseerd zijn, de

solidariteit wordt behouden zonder perverse effecten en de leefbaarheid van de federale

staat op lange termijn wordt gegarandeerd (Regeerakkoord, p. 58). De vraag kan gesteld

worden of de regering Di Rupo I er met haar Vlinderakkoord en de hervormde BFW

daadwerkelijk zal in slagen om aan de verschillende verzuchtingen te voldoen en de

complexe en weinig transparante BFW zal kunnen omvormen tot een eenvoudige en

heldere wet.

Dit en meer wordt besproken in het tweede deel van deze eindverhandeling waar de BFW

en haar toekomstige vorm centraal staat. Het tweede onderdeel van deze eindverhandeling

is als volgt gestructureerd. Eerst worden de wijzigingen in de financiering van de

gemeenschappen besproken, vervolgens worden de gewijzigde financieringsmechanismes

van de gewesten in kaart gebracht. Daarna wordt de responsabilisering en het

overgangsmechanisme behandeld. Dit tweede deel wordt afgesloten door een samenvatting

van wat de nieuwe BFW zou inhouden, waarna deze eindverhandeling wordt afgesloten

met een bespreking van de belangrijkste conclusies.

94  

Page 97: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Bij het lezen van dit onderdeel van de eindverhandeling dient rekening te worden

gehouden met de volgende twee opmerkingen.

Hoewel op dit moment algemeen wordt aangenomen dat de hervormde BFW pas ten

vroegste in 2014 in werking zal treden, worden de basisbedragen hier bepaald voor het

begrotingsjaar 2012 en wordt een illustratie van de evolutie van de basisbedragen (waar

mogelijk) gegeven voor het begrotingsjaar 2013. In bepaalde gevallen treedt een deel van

de hernieuwde BFW reeds in 2012 in werking. Dit zal bij de betrokken onderdelen telkens

worden toegelicht.

Tot slot dient er ook op gewezen te worden dat de berekeningen, cijfers en parameters die

worden gebruikt, vaak berusten op eigen interpretaties van het Vlinderakkoord en

gemaakte hypotheses. Dit werd gedaan om, ondanks de schaarse beschikbare info, toch tot

een beeld te komen van hoe de nieuwe BFW er mogelijk gaat uitzien. Het gebruik van de

hypotheses, voorlopige parameters en eigen interpretaties maakt dus dat de resultaten die

hieronder zullen besproken worden, kunnen verschillen van de definitieve versie van de

nieuwe BFW of van andere studies die gemaakt worden over de nieuwe BFW. In de mate

van het mogelijke worden de gehanteerde werkhypotheses telkens aangegeven.

95  

Page 98: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.1. DE GEMEENSCHAPPEN

Bij de financiering van de gemeenschappen staan in de nieuwe BFW de behoeftecriteria

centraal. Dit volgt uit het horizontaal gelijkheidsbeginsel waarbij iedereen voor bepaalde

zaken recht heeft op dezelfde diensten ongeacht de deelstaat waarin men woont (Decoster

en Sas, 2012, p. 13). De verdeling van de dotaties aan de gemeenschappen zou onder de

nieuwe BFW hoofdzakelijk moeten gebeuren op basis van demografische verdeelsleutels

zoals bevolkingsaantal of leerlingenaantal. Dit leidt tot een ingrijpende hervorming van

zowel de btw- als de PB-dotatie. Ook de dotaties voor de nieuwe bevoegdheden, die

allemaal kaderen binnen de sociale zekerheid, worden volledig bepaald aan de hand van

deze behoeftecriteria.

Achtereenvolgens worden de wijzigingen in de btw- en PB-dotatie besproken, gevolgd

door de bespreking van de nieuwe dotaties. Vervolgens wordt de gewijzigde financiering

van de drie gemeenschapscommissies belicht en wordt het deel gemeenschappen

afgesloten door een simulatie van de middelen voor de volgende tien jaar.

2.1.1. Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde

Net zoals bij de huidige BFW zullen de gemeenschappen nog steeds een gedeelte van de

opbrengst van de btw ontvangen. Deze dotatie wordt echter onder de nieuwe BFW grondig

hervormd. Een van de belangrijkste wijzigingen die hier zou worden doorgevoerd, is dat de

Lambermontmiddelen zouden verdeeld worden over de btw- en PB-dotatie en niet meer op

zichzelf zouden bestaan. Daarnaast moet er ook retroactief een einde komen aan de

zogehete Lambermontturbo59 en dit vanaf 2010 (Regeerakkoord, p.60). Ook de dotatie ter

compensatie voor het kijk- en luistergeld zou niet langer apart blijven bestaan, maar zou

opgaan in de nieuwe btw-dotatie.

                                                            59 De verdeling van de bijkomende btw-middelen op basis van de PB-verdeelsleutel (100% in 2012) welke voordelig is voor de Vlaamse Gemeenschap (zie voetnoot 31). 

96  

Page 99: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.1.1.1. Nieuw basisbedrag

De berekening van het nieuwe basisbedrag voor de btw-dotatie vergt enige uitleg. Eerst en

vooral moet er bepaald worden welk deel van de Lambermontmiddelen zou opgaan in de

nieuwe btw-dotatie en welk deel in de nieuwe PB-dotatie. Gezien er retroactief een einde

moet komen aan de Lambermontturbo en dit vanaf 2010 (zie Regeerakkoord p. 60), werd

de volgende werkhypothese gebruikt: het bedrag van de Lambermontmiddelen en dat van

de totale btw-dotatie in 2010 zullen de verdeelsleutel bepalen. De verdeelsleutel zou dan

gelijk kunnen zijn aan het aandeel van de Lambermontmiddelen in 2010 in de totale btw-

dotatie van 2010:

Tabel 58: Berekening verdeelsleutel Lambermontmiddelen (bedragen in miljoen euro)

Lambermont‐

middelen 2010*

Totale btw‐

dotatie 2010* Percentage

Totaal 1.595,0 13.385,9 11,9% Bron: aangepaste Middelenbegroting 2012 & eigen berekeningen *Bedragen berekend volgens de oude BFW

Nu moet dit percentage of eerder zijn complement (88,1%) worden gebruikt om het eerste

deel van de nieuwe btw-dotatie te bepalen. Het bekomen percentage moet worden

toegepast op het bedrag van de totale btw-dotatie in 2012 zoals ze is bepaald onder de oude

BFW. Dit levert het volgende bedrag op voor het eerste deel van de nieuwe btw-dotatie:

Tabel 59: Bepalen eerste deel van het basisbedrag nieuwe btw-dotatie (bedragen in miljoen euro)

Totale btw‐

dotatie 2012* Percentage

Eerste deel bedrag 

btw‐dotatie 2012

Totaal 14.668,8(1‐11,9%) = 

88,1%12.920,9

Bron: aangepaste Middelenbegroting 2012 & eigen berekeningen * Bedrag berekend volgens de oude BFW

Naast de 12.920,9 miljoen euro die afkomstig is uit de btw wordt het basisbedrag van de

nieuwe btw-dotatie nog verhoogd met de dotatie voor het kijk- en luistergeld. Deze dotatie

zal niet langer op zichzelf blijven bestaan en zou onder de nieuwe BFW worden

opgenomen in de nieuwe btw-dotatie. Dit maakt dat het basisbedrag van de nieuwe btw-

dotatie zou gelijk zijn aan 13.812,0 miljoen euro, zoals hieronder berekend.

97  

Page 100: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 60: Basisbedrag nieuwe btw-dotatie (bedragen in miljoen euro)

Eerste deel 

2012

Dotatie voor het kijk‐ 

en luistergeld 2012*

Basisbedrag 

2012

Totaal 12.920,9 891,1 13.812,0 Bron: Aangepaste Middelenbegroting 2012 & eigen berekeningen * Bedrag berekend volgens de oude BFW

2.1.1.2. Verdeling en evolutie

Net zoals in de oude BFW moet ook de nieuwe btw-dotatie worden verdeeld op basis van

de leerlingensleutel. Met andere woorden: onder de nieuwe BFW zou dus ook het kijk- en

luistergeld verdeeld worden op basis van de leerlingensleutel. Dit levert de volgende

bedragen op:

Tabel 61: Verdeling nieuw basisbedrag btw (bedragen in miljoen euro)

% van het aantal 

leerlingen 2012

Bedrag 

2012

Franse 

Gemeenschap43,32% 5.984,0

Vlaamse 

Gemeenschap56,68% 7.828,0

Totaal 100,00% 13.812,0 Bron: Aangepaste Middelenbegroting 2012 & eigen berekeningen

De nieuwe btw-dotatie zou moeten worden aangepast aan de (de)nataliteitscorrectie

(berekend en toegepast zoals in 1.1.1.1), aan de procentuele verandering van het gemiddeld

indexcijfer van de consumptieprijzen en aan 91% van de reële groei van het bbp. De

koppeling van de volledige btw-dotatie aan de reële groei van het bbp wordt dus ingevoerd

onder de nieuwe BFW60. Tabel 62 bevat een illustratie voor 2013:

Tabel 62: Evolutie nieuwe btw-dotatie (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

91% van de 

reële groei van 

het bbp 2013

Denataliteits‐

correctie 2013

Bedrag 

2013

Totaal 13.812,0 1,90% 91%*1,4% 104,93% 14.956,4 Bron: Economische vooruitzichten 2012-2017 FPB, Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 ADSEI en FPB en eigen berekeningen

                                                            60 Ter herinnering: onder de oude BFW waren enkel de bijkomende btw-middelen gekoppeld aan 91% van de economische groei (zie 1.1.1.2). 

98  

Page 101: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Net zoals in 2012 zal dit bedrag eveneens moeten verdeeld worden op basis van de

leerlingensleutel. Onder de werkhypothese dat het aantal leerlingen de komende jaren

constant blijft, krijgt de Franse Gemeenschap in 2013 6.016,8 miljoen euro en de Vlaamse

Gemeenschap 7.870,8 miljoen euro.

2.1.2. Toegewezen gedeelte van de opbrengst van de personenbelasting

Onder de nieuwe BFW zullen de gemeenschappen nog steeds kunnen beschikken over een

deel van de opbrengst van de PB. De PB-dotatie zou echter, net als de btw-dotatie, enkele

wijzigingen ondergaan. Zo zou een deel van de Lambermontmiddelen opgaan in de PB-

dotatie en zou het kijk- en luistergeld bij de btw-dotatie worden gevoegd.

2.1.2.1. Nieuw basisbedrag

Het basisbedrag van de nieuwe PB-dotatie zou bestaan uit het bedrag van de PB-dotatie in

2012, berekend volgens de oude BFW, en het deel van de Lambermontmiddelen dat niet is

opgegaan in de btw-dotatie. Dit laatste bedrag is dan gelijk aan 11,9% van de totale btw-

dotatie in 2012, berekend volgens de oude BFW (berekening zie 2.1.1.1). Dit brengt ons op

een basisbedrag van 8.081,0 miljoen euro voor de nieuwe PB-dotatie.  

Tabel 63: Basisbedrag nieuwe PB-dotatie (bedragen in miljoen euro)

PB‐dotatie 

2012*

Resterend deel 

Lambermont‐

middelen

Basisbedrag 

2012

Totaal 6.333,1 1.747,9 8.081,0 Bron: Aangepaste Middelenbegroting 2012 en eigen berekeningen * Bedrag berekend volgens de oude BFW

2.1.2.2. Verdeling en evolutie

De nieuwe PB-dotatie moet nog steeds verdeeld worden op basis van een PB-

verdeelsleutel. Deze verdeelsleutel zou moeten overeenstemmen met het aandeel van de

gemeenschap in de federaal gehouden PB-opbrengst, voor meer uitleg hieromtrent zie

paragraaf 2.2.1.1.4. De verdeling van de PB-opbrengst van het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest blijft nog steeds van kracht: 20% van de opbrengst wordt bij de PB-opbrengst van

de Vlaamse Gemeenschap gevoegd en 80% bij de Franse Gemeenschap.

99  

Page 102: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Gezien er op het moment van de redactie van de tekst nog geen informatie beschikbaar was

over hoe de federaal gehouden PB-opbrengst zich zal verhouden ten opzichte van de

gewesten is er uitgegaan van de volgende werkhypothese: de PB-verdeelsleutel die van

toepassing is in de oude BFW voor het jaar 2012 wordt hier aangewend als verdeelsleutel.

Met andere woorden, de verdeling 65% voor de Vlaamse Gemeenschap en 35% voor de

Franse Gemeenschap wordt hier gebruikt.

Tabel 64: Verdeling nieuw basisbedrag PB-dotatie (bedragen in miljoen euro)

PB‐

verdeelsleutel Bedrag 2012

Franse 

Gemeenschap65,00% 5.252,7

Vlaamse 

Gemeenschap35,00% 2.828,3

Totaal 100,00% 8.081,0 Bron: Eigen berekeningen

De volgende begrotingsjaren zou de nieuwe PB-dotatie moeten worden aangepast aan de

procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan

82,5% van de reële groei van het bbp. Voor 2013 wordt de totale PB-dotatie dan

8.329,6 miljoen euro. Onder de werkhypothese dat de PB-verdeelsleutel constant blijft, dus

65% VG - 35% FG, krijgt de Franse Gemeenschap in 2013 dan 2.915,3 miljoen euro en de

Vlaamse gemeenschap 5.414,3 miljoen euro.

Tabel 65: Evolutie nieuwe PB-dotatie (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

82,5% van de 

reële groei van 

het bbp 2013

Bedrag 

2013

Totaal 8.081,0 1,90% 82,5% * 1,40% 8.329,6 Bron: Economische vooruitzichten 2012-2017 FPB en eigen berekeningen

2.1.3. Financiering van de nieuwe bevoegdheden

Het Vlinderakkoord voorziet enkele belangrijke bevoegdheidsoverdrachten van het

federale niveau naar de gemeenschappen op het vlak van sociale bescherming. Het is voor

de eerste keer in het bestaan van de federale staat België dat er bepaalde delen van de

sociale zekerheid worden overgeheveld naar de deelstaten. Concreet zouden de

gemeenschappen bevoegd worden voor de gezinsbijslag, ouderenzorg en gezondheidszorg.

100  

Page 103: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Naast deze ‘sociale’ bevoegdheden worden de gemeenschappen ook nog verantwoordelijk

voor verschillende andere zaken. De financiering van deze nieuwe bevoegdheden zal

worden opgenomen in de nieuwe BFW en de verdeling van de middelen zou steeds

gebeuren op basis van demografische sleutels.

Gezien het niet altijd even duidelijk is welke gemeenschappen al dan niet de

verantwoordelijkheid krijgen over de nieuwe bevoegdheden, is het dus ook niet duidelijk

welke gemeenschappen de dotaties zullen ontvangen (bv.: de Duitstalige Gemeenschap en

de problematiek rond Brussel). Voor de nieuwe bevoegdheden wordt dan ook telkens de

volgende werkhypothese gehanteerd: zowel de drie gemeenschapen als de

Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (afgekort: GGC) voor Brussel zouden een

deel van de dotaties ontvangen.

2.1.3.1. Gezinsbijslag en FCUD

2.1.3.1.1. Gezinsbijslag

In het regeerakkoord is bepaald dat de gemeenschappen zouden bevoegd worden voor de

gezinsbijslagen61. De financiering van deze bevoegdheid zou gebeuren in de vorm van een

dotatie die over de drie gemeenschappen en de Gemeenschappelijke

Gemeenschapscommissie zou verdeeld worden op basis van een demografische sleutel. De

GGC staat in voor deze bevoegdheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Concreet werd er in december 2011 bepaald dat de totale enveloppe voor gezinsbijslag

5.822,5 miljoen euro bedraagt (Regeerakkoord, p.56). Dit bedrag zou worden verdeeld

over de gemeenschappen op basis van het aantal min 18-jarigen in de gemeenschappen. De

Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zou een forfaitair percentage krijgen van

dit basisbedrag. Gezien er op het moment van de redactie van de tekst nog geen gegevens

bekend waren over dit forfaitair aandeel, werd uitgegaan van de werkhypothese dat het

aandeel van de GGC op dezelfde wijze bepaald wordt als dat van de drie gemeenschappen,

namelijk: op basis van het aantal min 18-jarigen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

                                                            61 Gezinsbijslag bestaat uit de kinderbijslag, geboortepremies en adoptiepremies. 

101  

Page 104: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De verdeling van de dotatie op basis van het aantal min 18-jarigen op 30 juni 2011 (zie

aangepaste Middelenbegroting 2012) levert de volgende basisbedragen op voor de

gezinsbijslag:

Tabel 66: Verdeling van de enveloppe gezinsbijslag (bedragen in miljoen euro)

Aandeel min 

18‐jarigen 2012

Basisbedrag 

gezinsbijslag 2012

Vlaamse 

Gemeenschap55,18% 3.212,9

Franse 

Gemeenschap32,90% 1.915,6

Duitstalige 

Gemeenschap0,66% 38,6

GGC 11,26% 655,3

Totaal 100,00% 5.822,5 Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, aangepaste Middelenbegroting 2012 en eigen berekeningen

De bedragen in Tabel 66 vormen de basisbedragen die de gemeenschappen en GGC elk

zouden ontvangen voor de financiering van de gezinsbijslag. Deze basisbedragen moeten

vervolgens ieder begrotingsjaar worden aangepast aan de procentuele verandering van het

gemiddeld indexcijfer van de consumptieprijzen én aan de groei van de bevolking van 0 tot

18 jaar in iedere gemeenschap (en de GGC). Met andere woorden: het basisbedrag van

elke gemeenschap (en de GGC) zou volgens een ander ritme groeien, afhankelijk van de

groei van het aantal min 18-jarigen in de betrokken gemeenschap of de GGC. Een

illustratie voor het begrotingsjaar 2013:

102  

Page 105: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 67: Evolutie dotatie gezinsbijslag (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

Groei min 18‐

jarigen 2013

Basisbedrag 

2013

Vlaamse 

Gemeenschap3.212,9 1,90% 0,90% 3.303,4

Franse 

Gemeenschap1.915,6 1,90% 0,65% 1.964,8

Duitstalige 

Gemeenschap38,6 1,90% ‐0,92% 39,0

GGC 655,3 1,90% 2,34% 683,4

Totaal 5.822,5 1,90% 0,97% 5.990,5 Bron: Economische vooruitzichten 2012-2017, Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 ADSEI en FPB, en eigen berekeningen

Tot slot zou de nieuwe BFW ook de mogelijkheid voorzien om de basisbedragen die de

gemeenschappen ontvangen voor de gezinsbijslag te verhogen. Zoals is aangegeven in het

Regeerakkoord (p. 61) kan de regering deze bedragen verhogen indien de sociale partners

vaststellen dat de scholingsgraad van het aantal jongeren in het hoger onderwijs tussen

2012 en het dan lopende jaar aanzienlijk is toegenomen.

2.1.3.1.2. Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD)

Dit fonds62 dat tot op heden een aparte afdeling is van de Rijksdienst voor Kinderbijslag

voor Werknemers (RKW) zou verdwijnen en de middelen van dit fonds zouden verdeeld

worden over de gemeenschappen. Zoals is vastgelegd in het regeerakkoord, zou een bedrag

van 77,6 miljoen euro worden overgeheveld naar de gemeenschappen.

Op het moment van de redactie van deze tekst (23/08/2012) zijn er nog geen

verdeelsleutels of aanpassingsmechanismes bepaald of gepreciseerd.

2.1.3.2. Ouderenzorg

Net zoals de gezinsbijslag zouden bepaalde bevoegdheden met betrekking tot ouderen

worden overgedragen naar de gemeenschappen en de GGC. Het gaat om de bevoegdheid

over de verschillende opvangstructuren (bv.: rusthuizen of dagcentra), de tegemoetkoming

voor hulp aan bejaarden en geïsoleerde geriatrische ziekenhuizen. De financiering van deze                                                             62  Het FCUD moet de toegang tot kinderopvang vergemakkelijken voor werknemersgezinnen. Daartoe subsidieert het bijzondere vormen van kinderopvang, zoals buitenschoolse opvang, opvang van zieke kinderen, flexibele opvang buiten de normale openingsuren en urgentieopvang (bron: http://www.rkw.be/Nl/Info/Who/whoContrat_02.php ). 

103  

Page 106: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

bevoegdheid zou gebeuren op basis van een dotatie vanwege de federale overheid, welke

ook zal worden opgenomen in de nieuwe BFW.

Het totaalbedrag van deze dotatie werd door de onderhandelaars in december 2011

geraamd op 2.981,2 miljoen euro. Deze enveloppe dient verdeeld te worden onder de drie

gemeenschappen en de GGC op basis van een demografische verdeelsleutel. Hier zou de

verdeelsleutel gelijk zijn aan het aandeel van de plus 80-jarigen in de betrokken

gemeenschap of de GGC. Op basis van de gegevens uit de bevolkingsvooruitzichten 2010-

2060 van ADSEI en het FPB leidt dit tot de volgende basisbedragen:

Tabel 68: Verdeling van de enveloppe ouderzorg (bedragen in miljoen euro)

Aandeel plus 80‐

jarigen 2012

Basisbedrag 

2012

Vlaamse 

Gemeenschap59,29% 1.767,6

Franse 

Gemeenschap31,25% 931,6

Duitstalige 

Gemeenschap0,63% 18,8

GGC 8,83% 263,2

Totaal 100,00% 2.981,2 Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Bevolkingsvooruitzichten 2011-2061 ADSEI en FPB en eigen berekeningen

Deze basisbedragen zouden voor elke gemeenschap en de GGC afzonderlijk evolueren

over de tijd heen. Dit is het gevolg van het feit dat het basisbedrag zou gekoppeld worden

aan de evolutie van het aantal bejaarden ouder dan 80 jaar in elke gemeenschap en de

GGC. Net zoals bij de dotatie voor de gezinsbijslag zou er dus een andere groeivoet zijn

voor elke gemeenschap en de GGC. Het basisbedrag zou eveneens gekoppeld worden aan

de procentuele verandering van het gemiddeld indexcijfer van de consumptieprijzen en aan

82,5% van de reële groei van het bbp per capita63. Op basis van deze aanpassingen zouden

de gemeenschappen en de GGC in 2013 dus de volgende bedragen krijgen:

                                                            63 Het bbp gedeeld door de totale bevolking van het land. 

104  

Page 107: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 69: Evolutie dotatie ouderenzorg (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

82,5% van de reële 

groei van het bbp 

per capita 2013

Groei van de 

plus 80‐jarigen

Bedrag 

2013

Vlaamse 

Gemeenschap1.767,6 1,90% 82,5%*0,58% 3,51% 1.873,3

Franse 

Gemeenschap931,6 1,90% 82,5%*0,58% 1,91% 972,1

Duitstalige 

Gemeenschap18,8 1,90% 82,5%*0,58% 3,58% 20,0

GGC 263,2 1,90% 82,5%*0,58% ‐0,01% 269,4

Totaal 2.981,2 1,90% 82,5%*0,58% 2,71% 3.134,7 Bron: Economische vooruitzichten 2012-2017, Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 ADSEI en FPB, AMECO en eigen berekeningen

Belangrijk om op te merken is dat deze dotatie slechts voor 82,5% gekoppeld is aan de

reële groei van het bbp per capita. Door deze beperkte koppeling aan de economische groei

per hoofd van de bevolking worden de gemeenschappen al verplicht om een bijdrage te

leveren aan de saneringsinspanningen en de vergrijzingkosten die de federale overheid

moet dragen. Gezien deze dotatie minder snel dan de economische groei zal evolueren,

zouden de gemeenschappen zelf moeten instaan voor een deel van de middelen die nodig

zullen zijn voor het financieren van de ouderenzorg.

Daarnaast voorziet het Vlinderakkoord ook de mogelijkheid om het Sint-Kwintensakkoord

toe te passen op deze bevoegdheid. Dit akkoord laat toe dat bepaalde bevoegdheden van de

Franse Gemeenschap worden uitgeoefend door het Waals Gewest of de Franse

Gemeenschapscommissie.

2.1.3.3. Gezondheidszorg

De gemeenschappen en de GGC zouden tot slot ook nog een dotatie ontvangen die alle

middelen bevat die gerelateerd zijn aan de overdragen bevoegdheden op het vlak van

gezondheidszorg en hulp aan personen. Tot de overgedragen bevoegdheden behoren onder

andere het ziekenhuisbeleid, geestelijke gezondheidszorg, preventiebeleid en eerstelijns-

gezondheidszorg. In het Regeerakkoord is het totaalbedrag voor deze dotatie geraamd op

1.230,2 miljoen euro in december 2011.

105  

Page 108: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

In tegenstelling tot de andere twee nieuwe bevoegdheden (zie 2.1.3.1 en 2.1.3.2) wordt hier

uitgegaan van de werkhypothese dat het totale bedrag ieder jaar opnieuw zou worden

verdeeld onder de gemeenschappen en de GGC en dit op basis van de volgende

verdeelsleutel: het aandeel van de bevolking van de gemeenschappen en de GGC in de

totale bevolking. Met andere woorden, hier wordt verondersteld dat er GEEN eenmalige

verdeling is van de dotatie, welke daarna op een ander ritme zou groeien per gemeenschap.

Er wordt van uit gegaan dat het totaalbedrag ieder jaar opnieuw moet verdeeld worden op

basis van het aandeel in de totale bevolking. Op basis van de bevolkingsvooruitzichten

2010-2060 (ADSEI en FPB) voor de totale bevolking in 2012 zou de 1.230,2 miljoen euro

als volgt verdeeld worden over de gemeenschappen en de GGC:

Tabel 70: Verdeling van de enveloppe gezondheidszorg (bedragen in miljoen euro)

Aandeel in de totale 

bevolking 2012 Bedrag 2012

Vlaamse 

Gemeenschap57,59% 708,4

Franse 

Gemeenschap31,46% 387,0

Duitstalige 

Gemeenschap0,69% 8,5

GGC 10,26% 126,2

Totaal 100,00% 1.230,2 Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 ADSEI en FPB en eigen berekeningen

Het totale basisbedrag zou vervolgens ieder begrotingsjaar moeten worden aangepast aan

de procentuele verandering van het gemiddeld indexcijfer van de consumptieprijzen en aan

82,5% van de reële groei van het bbp. Tabel 71 illustreert dit voor 2013.

Ook hier is de dotatie slechts deels gekoppeld aan de economische groei (nl. 82,5%),

wederom is dit een mechanisme dat verzekert dat de gemeenschappen zelf zouden instaan

voor een deel van de oplopende kosten voor de gezondheidszorg en de

saneringsinspanningen van de federale overheid.

106  

Page 109: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 71: Evolutie dotatie gezondheidszorg (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

82,5% van de 

reële groei van 

het bbp 2013

Bedrag 

2013

Totaal 1.230,2 1,90% 82,5%*1,4% 1.268,1 Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Economische Vooruitzichten 2012-2017 FPB en eigen berekeningen

Vervolgens moet het bekomen bedrag voor 2013 opnieuw verdeeld worden onder de

gemeenschappen en de GGC. De verdeelsleutel is wederom het aandeel van de

gemeenschappen en de GGC in de totale bevolking in dat begrotingsjaar (2013).

Tabel 72: Verdeling van het aangepaste basisbedrag (bedragen in miljoen euro)

Verdeelsleutel 

2013

Bedrag dat de 

gemeenschappen 

ontvangen 2013

Vlaamse 

Gemeenschap57,54% 729,7

Franse 

Gemeenschap31,41% 398,3

Duitstalige 

Gemeenschap 0,69% 8,7

GGC 10,36% 131,4

Totaal 100,00% 1.268,1 Bron: Bevolkingsvooruitzichten 2011-2061 ADSEI en FPB en eigen berekeningen

Net zoals bij de dotatie voor de ouderenzorg (zie 2.1.3.2) zou het ook hier mogelijk zijn

om het Sint-Kwintensakkoord toe te passen.

2.1.3.4. Andere bevoegdheden

Naast deze drie ‘sociale’ bevoegdheden worden nog andere bevoegdheden overgedragen

naar de gemeenschappen. Zo wordt bijvoorbeeld een deel van de justitie overgeheveld naar

de gemeenschappen (o.a. het jeugdsanctierecht)64. De financiering van deze bevoegdheden

zou ook in de BFW vastgelegd worden. Op dit ogenblik is er enkel nog maar geweten dat

het om dotaties zouden gaan die zouden verdeeld worden op basis van gebruikssleutels.

Het is dan ook nog niet mogelijk om hier verder in detail op in te gaan.

                                                            64 Voor een overzicht van alle bevoegdheden die worden overgedragen naar de gemeenschappen zie Regeerakkoord, p. 35-54. 

107  

Page 110: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.1.4. Financiering van de reeds overgehevelde bevoegdheden en specifieke dotaties

De volgende dotaties zijn reeds opgenomen in de BFW en worden niet gewijzigd in de

hervormde BFW. Voor de berekening van de bedragen van deze dotaties wordt dan ook

verwezen naar het eerste deel van deze eindverhandeling. Het gaat om:

‐ De dotatie voor de financiering van het universitair onderwijs dat aan buitenlandse

studenten wordt verstrekt: zie 1.1.3.1;

‐ De Lotto-middelen: zie 1.1.3.2.

De dotatie voor de Nationale Plantentuin van België (zie 1.1.3.3.) vormt hier een speciaal

geval. Zoals eerder werd opgemerkt, voorziet het Vlinderakkoord de effectieve overdracht

van de bevoegdheid over de Nationale Plantentuin naar de gemeenschappen. Het

aanpassings- en verdelingsmechanisme dat reeds werd vastgelegd in de BFW na de vijfde

staatshervorming zou van toepassing blijven. Maar zoals kan worden opgemaakt uit het

Regeerakkoord (p. 57) zou het totale basisbedrag dat wordt overgeheveld naar de

gemeenschappen wijzigen. Men voorziet immers bij de overheveling van de Nationale

Plantentuin een basisbedrag van 8,9 miljoen euro. Dit bedrag ligt hoger dan het bedrag dat

de gemeenschappen nu zouden krijgen indien de overdracht van bevoegdheid reeds had

plaatsgevonden zoals voorzien (met basisbedrag bepaald in 2002), namelijk

7,9 miljoen euro.

Eens de overdracht van de Nationale Plantentuin gefinaliseerd is, zal het mogelijk zijn de

verdeelsleutel van het totaalbedrag te bepalen (namelijk het aantal personeelsleden op

iedere taalrol op het moment van de overdracht).

2.1.5. Eigen niet-fiscale ontvangsten en leningen

Deze twee elementen blijven identiek aan de huidige BFW. Voor de gedetailleerde

bespreking zie paragraaf 1.1.4 en 1.1.5.

2.1.6. De Gemeenschapscommissies

2.1.6.1. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

Eerst en vooral blijft de financiering van kracht die werd bepaald in art. 65 van de BFW na

de vijfde staatshervorming. Zoals besproken in paragraaf 1.1.6.1 kan de GGC dus een

108  

Page 111: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

beroep doen op eigen niet-fiscale middelen, een dotatie van de federale overheid en kan de

GGC eventueel ook geld lenen.

Stellen dat de financiering van de GGC niet zou wijzigen, klopt echter niet. Het is immers

goed mogelijk dat de GGC heel wat nieuwe bevoegdheden onder haar hoede krijgt en daar

hoort meteen ook een deel van de financiering bij. Gezien de financiering van de nieuwe

bevoegdheden reeds werd besproken, kan hier verwezen worden naar paragraaf 2.1.3. 

2.1.6.2. Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie

In het Regeerakkoord is bepaald dat de beide gemeenschapscommissies in 2012

bijkomende middelen ontvangen en dit in het kader van de herfinanciering van de

Brusselse instellingen. Opmerkelijk aan de uitbreiding van de bijkomende middelen is dat

deze worden ingevoerd van zodra er gestemd is over de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde

(BHV). Met andere woorden: de twee Gemeenschapscommissies zullen niet moeten

wachten tot de nieuwe BFW in werking is om een beroep te kunnen doen op deze extra

middelen. Gezien de kieskring BHV op 13 juli 2012 officieel werd gesplitst in het federale

parlement65 betekent dit dat de middelen van de Vlaamse en Franse

Gemeenschapscommissie effectief zullen worden uitgebreid in 201266.

Zoals werd aangenomen in het parlement67 zal aan de BFW een art. 65ter worden

toegevoegd. Volgens dit artikel zullen de bijzondere middelen van de twee

gemeenschapscommissies (zoals bepaald in 1.1.6.2) in 2012 met 10 miljoen euro worden

verhoogd. Deze extra middelen worden volgens dezelfde verdeelsleutel verdeeld als de

oorspronkelijke dotatie, nl. 80% voor de Franse Gemeenschapscommissie en 20% voor de

Vlaamse Gemeenschapscommissie.

                                                            65 Zie http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/home/stemmingen20120713.pdf  66 Over de exacte datum waarop deze bijkomende betaling in 2012 zou gebeuren, is echter nog geen informatie beschikbaar.  67 Zie art. 5 van de Bijzondere Wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen (BS 22 augustus 2012).  

109  

Page 112: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 73: Verhoging dotatie Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie (bedragen in miljoen euro)

Bedrag 

2012

Bijkomende 

middelen

Nieuw 

bedrag 2012

Vlaamse 

Gemeenschapscommissie7,0 2,0 9,0

Franse 

Gemeenschapscommissie27,8 8,0 35,8

Totaal 34,8 10,0 44,8 Bron: art. 5 van de Bijzondere Wet houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en eigen berekeningen

Het nieuwe artikel bepaalt eveneens dat ook in 2013, 2014 en 2015 de dotatie telkens zal

worden verhoogd met 10 miljoen euro (deze moet steeds verdeeld worden volgens de 20-

80-regel). In totaal zullen de twee gemeenschapscommissies 40 miljoen euro bijkomende

middelen ontvangen. Na 2015 zal deze dotatie, inclusief de bijkomende middelen, verder

evolueren zoals is bepaald in art. 65bis BFW68.

De bijkomende middelen die de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie ontvangen

maken deel uit van een eerste pakket voor de herfinanciering van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest (zie 2.2.6).

2.1.7. Evolutie van de middelen die de gemeenschappen de komende tien jaar zullen ontvangen69

In deze paragraaf wordt gepoogd een overzicht te geven van hoe de middelen die de

gemeenschappen zouden ontvangen onder de nieuwe BFW, de komende tien jaar zullen

evolueren. Daarnaast wordt ook telkens de evolutie van de middelen die de

gemeenschappen onder de oude BFW zouden ontvangen, weergeven. Dit laat ons toe na te

gaan in welke mate de nieuwe BFW de financiële middelen van de gemeenschappen zal

beïnvloeden.

De bespreking hieronder blijft beperkt tot enkel de Vlaamse en Franse Gemeenschap

waarbij enkel de btw-dotatie, de PB-middelen en de totale middelen worden besproken. De

                                                            68 Het bedrag van deze dotatie dient jaarlijks aangepast te worden aan de inflatie en de reële groei (zie 1.1.6.2). 69 Deze simulaties zijn gebeurd aan de hand van een model waarin de eerder besproken werkhypotheses van toepassing zijn en gebruik werd gemaakt van groei-, inflatie- en bevolkingsvooruitzichten van het FPB (tot 2017, daarna werd de werkhypothese gehanteerd dat de groei en inflatie constant blijven). 

110  

Page 113: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

eerder veronderstelde werkhypotheses blijven ook hier van toepassing. Tot slot nog een

belangrijke opmerking: de bedragen die aan de gemeenschappen zouden worden

uitgekeerd onder het overgangsmechanisme, ook wel de sokkel genoemd (zie 2.4), zijn

hier niet inbegrepen.

2.1.7.1. Btw-middelen

Zoals werd besproken in paragraaf 2.1.1 zouden de btw-middelen grondig hervormd

worden. In Figuur 21 zien we welke gevolgen deze hervorming zou hebben op

middellange termijn (10 jaar). Wat meteen opvalt is dat onder de nieuwe BFW de Vlaamse

Gemeenschap minder middelen zou ontvangen dan onder de oude BFW terwijl de Franse

Gemeenschap aanvankelijk evenveel middelen zou ontvangen en daarna zelfs wat meer

middelen.

Dat de Vlaamse Gemeenschap minder middelen zou ontvangen volgt uit het feit dat de

koppeling aan de PB-verdeelsleutel van een deel van de btw-middelen (nl. de

Lambermontmiddelen) zou verdwijnen. Gezien de verdeling van de btw-middelen op basis

van aantal leerlingen voordeliger is voor de Franse Gemeenschap (zie voetnoot 31) dan de

verdeling op basis van de fiscale capaciteit is het dan ook logisch dat ze meer btw-

middelen zou ontvangen dan voorheen.

Figuur 21: Evolutie btw-middelen onder de oude en nieuw BFW (in % van het bbp)

1,50%

1,70%

1,90%

2,10%

2,30%

2,50%

2,70%

2,90%

2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022

VG oud

FG oud

VG nieuw

FG nieuw

 Bron: eigen berekeningen

111  

Page 114: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

‘Oude’ btw-middelen: basisdotatie + Lambermontmiddelen ‘Nieuwe’ btw-middelen: basisdotatie + deel Lambermontmiddelen + dotatie ter compensatie voor het kijk- en luistergeld 

2.1.7.2. PB-middelen

In tegenstelling tot de btw-middelen blijkt dat de PB-middelen onder de nieuwe BFW voor

zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap zouden toenemen. Deze toename ten

opzichte van de oude BFW is het gevolg van de opsplitsing van de Lambermontmiddelen,

waarbij een deel van deze middelen zou worden toegekend aan de PB-middelen. Het

gedeelte van de Lambermontmiddelen dat bij de PB-dotatie zou moeten worden

toegevoegd, is beduidend groter dan het kijk- en luistergeld dat naar de btw-dotatie zou

verdwijnen. Vandaar een toename van de PB-middelen voor de Vlaamse en Franse

Gemeenschap.

Het is duidelijk dat de toename van de PB-middelen groter is voor de Vlaamse

Gemeenschap dan voor de Franse Gemeenschap. Wederom heeft dit te maken met de

gekozen verdeelsleutel. De nieuwe PB-middelen worden immers, net zoals onder de oude

BFW, verdeeld op basis van de PB-verdeelsleutel. Gezien deze sleutel voordeliger is voor

de Vlaamse Gemeenschap (zie supra) houdt dit in dat de Vlaamse Gemeenschap een groter

deel van de Lambermontmiddelen, die bij de PB wordt gevoegd, zou ontvangen.

Figuur 22: Evolutie PB-middelen onder de oude en nieuwe BFW (in % van het bbp)

0,60%

0,80%

1,00%

1,20%

1,40%

1,60%

1,80%

2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022

VG oud

FG oud

VG nieuw

FG nieuw

 Bron: Eigen berekeningen

112  

Page 115: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

‘Oude’ PB-dotatie: basisdotatie + dotatie ter compensatie voor het kijk- en luistergeld ‘Nieuwe’ PB-dotatie: basisdotatie + deel Lambermontmiddelen 

2.1.7.3. Totaal

Tot slot wordt er gekeken naar de evolutie van het bedrag dat de twee gemeenschappen in

het totaal70 zouden ontvangen van de federale overheid. Gezien het feit dat de

gemeenschappen naar alle waarschijnlijkheid bijkomende dotaties zullen ontvangen voor

de financiering van de nieuwe bevoegdheden, is het dan ook geen verrassing dat de

Vlaamse en Franse Gemeenschap meer middelen zouden ontvangen onder de nieuwe

BFW.

Figuur 23: Evolutie totale middelen onder de oude en nieuwe BFW (in % van het bbp)

1,00%

2,00%

3,00%

4,00%

5,00%

6,00%

7,00%

2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022

VG oud

FG oud

VG nieuw

FG nieuw

Bron: Eigen berekeningen

Het lijkt er in Figuur 23 op dat de beide gemeenschappen dus substantieel zouden

“winnen” bij de nieuwe BFW. Er mag echter niet uit het oog verloren worden dat de

nieuwe middelen ook dienen ter financiering van nieuwe bevoegdheden en dus niet zomaar

vrij zullen kunnen worden besteed. Indien enkel wordt gekeken naar wat de

gemeenschappen de komende tien jaar zouden ontvangen aan btw- en PB-middelen (zie

Figuur 21 en Figuur 22) wordt duidelijk dat de Vlaamse Gemeenschap rekening zou

moeten houden met het feit dat ze minder btw-middelen zou ontvangen. Dit zou echter wel

                                                            70 Dit bedrag omvat de btw-dotatie, de PB-dotatie, de dotatie voor buitenlandse studenten, de Lottomiddelen en de dotaties voor de nieuwe bevoegdheden onder de nieuwe BFW. 

113  

Page 116: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

deels gecompenseerd worden door een toename van de PB-middelen. Indien rekening

wordt gehouden met de verwachte demografische evoluties en de groei per miljoen

inwoners van de btw- en PB-middelen (basisjaar 2012) wordt vergeleken tussen de oude en

nieuwe BFW dan blijkt dat voor de Vlaamse Gemeenschap de hervorming van de btw- en

PB-middelen op middellange termijn neutraal zou zijn (zie Figuur 24, luik A). Dit is in

tegenstelling tot de Franse Gemeenschap (luik B) die zowel meer btw- als PB-middelen

zou ontvangen en op middellange termijn er duidelijk op vooruit zou gaan ten opzichte van

de oude BFW.

Figuur 24: Evolutie btw- en PB-middelen per miljoen inwoners onder de oude en nieuwe BFW

Luik A: de Vlaamse Gemeenschap Luik B: de Franse Gemeenschap

100

105

110

115

120

125

130

135

140

145

VG oud

VG nieuw

100

105

110

115

120

125

130

135

140

145

FG oud

FG nieuw

Bron: Eigen berekeningen

Om af te ronden kan er dus gesteld worden dat onder de nieuwe BFW vooral de Franse

Gemeenschap een ‘goede zaak’ zou doen. Dit ligt in de lijn van de bevindingen van

Decoster en Sas (2012, p. 25 en 26). Al dient hierbij wel nog opgemerkt te worden dat in

haar startjaar de nieuwe BFW geen ‘winnaars’ of ‘verliezers’ mag hebben (zie het

overgangsmechanisme, 2.4). Dit houdt concreet in dat de Vlaamse Gemeenschap voor het

jaar 2012 een volledige compensatie zou ontvangen voor het bedrag dat ze verliest in de

btw-dotatie terwijl de Franse Gemeenschap haar ‘winst’ terug zou moeten afstaan.

114  

Page 117: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.2. DE GEWESTEN

De meest ingrijpende wijziging van de BFW gebeurt in de financiering van de gewesten.

Zo zouden o.a. de PB-dotatie en de negatieve term verdwijnen in ruil voor een fiscale

autonomie die gevoelig wordt uitgebreid. Dit zou de gewesten in staat moeten stellen om

een autonomer beleid te voeren. Naast een toename van de fiscale autonomie, welke zou

gerealiseerd worden via een deel van de personenbelasting, zouden de gewesten ook

kunnen beschikken over een nieuwe dotatie voor de financiering van de overgedragen

bevoegdheden werk en fiscale uitgaven. Verder blijven de bepalingen en regels van de

BFW na de vijfde staatshervorming van kracht.

Achtereenvolgens wordt de fiscale autonomie, de financiering van de nieuwe

bevoegdheden, de dode hand-compensatie en de nationale solidariteitstussenkomst

besproken. Daarna wordt er kort ingegaan op de herfinanciering van de Brusselse

instellingen om af te sluiten met een simulatie van de middelen voor de gewesten voor de

komende tien jaar.

2.2.1. Fiscale autonomie

Zoals vermeld in de inleiding zal de fiscale autonomie van de gewesten substantieel

worden uitgebreid. De zesde staatshervorming voorziet eigenlijk de gedeeltelijke

overdracht van één belasting. Er zou namelijk een deel van de personenbelastingen

geregionaliseerd worden via een systeem van uitgebreide opcentiemen. In wat volgt wordt

eerst het bedrag waarmee de uitbreiding van de fiscale autonomie overeenstemt,

besproken. Vervolgens wordt het model van de uitgebreide opcentiemen aangeraakt,

waarna het elasticiteitsvoordeel en de impact op de PB-sleutel worden toegelicht, om tot

slot te eindigen met de gewestbelastingen.

2.2.1.1. Uitbreiding van de fiscale autonomie: Personenbelasting

2.2.1.1.1. Bedrag fiscale autonomie

In ruil voor de uitbreiding van de fiscale autonomie zouden de PB-dotatie die de gewesten

ontvangen en de negatieve term verdwijnen. Het bedrag dat de gewesten zouden ontvangen

uit de uitgebreide fiscale autonomie zou dan ook overeenstemmen met het bedrag dat ze nu

115  

Page 118: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

ontvangen uit de PB-dotatie, verminderd met de negatieve term. Bij dit bedrag dient ook

nog 40% te worden geteld van het bedrag (1.911,4 miljoen euro) dat wordt overgedragen

naar de gewesten voor de financiering van de fiscale uitgaven (voor meer uitleg zie

2.2.2.1). Met andere woorden, hoewel de gewesten niet langer een PB-dotatie zouden

ontvangen, krijgen ze een gelijkaardig bedrag terug in de vorm van fiscale autonomie.

De berekening van de omvang van de fiscale autonomie is echter iets complexer dan de

som van de PB-dotatie (verminderd met de negatieve term) en 40% van het bedrag voor de

overgedragen fiscale uitgaven. Het bedrag van de negatieve term wordt immers niet

volledig afgetrokken van de PB-dotatie (Regeerakkoord, p. 59). Eerst dient er een correctie

te gebeuren omdat het aandeel van de gewesten in de negatieve term verschilt van het

aandeel van de gewesten in de PB-opbrengst (Bayenet, 2012, p. 20). Zoals volgt uit Tabel

74 ligt het aandeel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de negatieve term hoger dan

haar aandeel in de PB-opbrengst, terwijl het aandeel van de andere twee gewesten in de

negatieve term net lager ligt dan hun aandeel in de PB-opbrengst. Dit verschil kan

verklaard worden door het feit dat de opbrengst van de gewestbelastingen (welke de

negatieve term historisch hebben bepaald, zie 1.2.2.2) zwaarder doorweegt in de middelen

van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Bayenet, 2012, p. 20 en zie ook Tabel 54).

Tabel 74: PB-dotatie en negatieve term 2012 (bedragen in miljoen euro)

PB‐dotatie 

2012*

Aandeel gewest in 

PB‐opbrengst

Negatieve term 

2012*

Aandeel gewest in 

negatieve term 2012

Netto PB‐

dotatie 2012* (1)

Vlaams Gewest 8.882,4 63,03% 2.876,5 61,88% 6.005,9

Waals Gewest 4.018,9 28,52% 1.214,3 26,12% 2.804,7

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

1.190,2 8,45% 557,5 11,99% 632,6

Totaal 14.091,5 100,00% 4.648,3 100,00% 9.443,2 Bron: Aangepaste Middelenbegroting 2012 & eigen berekeningen * Bedrag berekend volgens de oude BFW (1) PB-dotatie – negatieve term

Om dit probleem op te lossen wordt de volgende werkhypothese gehanteerd: er zou een

nieuwe netto PB-dotatie berekend worden en dit door de netto PB-dotatie van het Waals

Gewest71 (nl. 2.804,7 miljoen euro) te delen door het aandeel van het Waals Gewest in de

                                                            71 De keuze voor het Waals Gewest volgt uit Frogneux & Saintrain (2012, voetnoot 22).  

116  

Page 119: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

PB-opbrengst72 (nl. 28.52%). Dit levert ons een nieuwe netto PB-dotatie van

9.834 miljoen euro op. Dit bedrag zou vervolgens verdeeld worden over de drie gewesten

volgens hun aandeel in de PB-opbrengst (werkhypothese). De nieuwe negatieve term zou

dan gelijk zijn aan het verschil tussen de PB-dotatie en de nieuwe netto PB-dotatie.

Tabel 75: Nieuwe negatieve term (bedragen in miljoen euro)

PB‐dotatie 

2012*

Nieuwe netto 

PB‐dotatie 2012

Nieuwe negatieve 

term 2012

Vlaams Gewest 8.882,4 6.198,8 2.683,7

Waals Gewest 4.018,9 2.804,7 1.214,3

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

1.190,2 830,6 359,6

Totaal 14.091,5 9.834,0 4.257,5 Bron: Aangepaste Middelenbegroting 2012 & eigen berekeningen * Bedrag berekend volgens de oude BFW

Het verschil tussen de oude en nieuwe negatieve term zou worden opgenomen in het

overgangsmechanisme (zie 2.4). Het bedrag dat de gewesten zouden krijgen via de fiscale

autonomie wordt dan berekend zoals geïllustreerd in Tabel 76 en bedraagt

10.598,6 miljoen euro. Hiermee is dus tegemoet gekomen aan de eis van de vooral

Vlaamse onderhandelaars om de fiscale autonomie uit te breiden.

Tabel 76: Bedrag fiscale autonomie (bedragen in miljoen euro)

PB‐dotatie 2012* 14.091,5

‐ Nieuwe 

negatieve term‐4.257,5

+ 40% van bedrag 

fiscale uitgaven764,6

Bedrag fiscale 

autonomie10.598,6

Bron: Aangepaste Middelenbegroting 2012, Ontwerpverklaring over het algemeen beleid en eigen berekeningen * Bedrag berekend volgens de oude BFW

                                                            72 Deze berekeningswijze levert hetzelfde resultaat als de werkwijze die het FPB hanteert, nl.: De totale nieuwe negatieve term is gelijk aan de negatieve term van het Waals Gewest (berekend volgens de oude BFW) gedeeld door het aandeel van het Waals Gewest in de PB-opbrengst. Ter illustratie: 4.257,5 = 1.214,3/28,52%. Bron: Frogneux & Saintrain (2012, voetnoot 22). 

117  

Page 120: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Merk op dat de uitbreiding van de fiscale autonomie ook budgetneutraal is voor de federale

overheid. Hoewel ze inderdaad minder PB-opbrengst zou ontvangen, zou de federale

overheid ook niet langer de PB-dotatie moeten betalen aan de gewesten gezien deze zou

verdwijnen onder de nieuwe BFW.

2.2.1.1.2. Uitvoeringsregels fiscale autonomie

De gewesten beschikken, zoals eerder vermeld, reeds over heel wat fiscale autonomie.

Naast de twaalf gewestbelastingen hebben ze ook de bevoegdheid om in beperkte mate de

opcentiemen te heffen op de personenbelasting. Zoals besproken in paragraaf 1.2.1.2 is

deze bevoegdheid echter wel strikt gelimiteerd. De opcentiemen, kortingen,

belastingvermeerderingen en –verminderingen mogen niet meer bedragen dan 6,75% van

de PB-opbrengst in het gewest.

De reeds bestaande fiscale autonomie zou na de zesde staatshervorming moeten worden

uitgebreid. Zoals is voorzien in het Vlinderakkoord zou een aanzienlijk deel van de

personenbelasting geregionaliseerd worden (nl. 10.598,6 miljoen euro, zie 2.2.1.1.1). Dit

zou gerealiseerd worden via ‘uitgebreide gewestelijke opcentiemen’ op de opbrengst van

de personenbelasting (zie infra). Om het uitgebreide systeem van de opcentiemen mogelijk

te maken voor de gewesten zou de beperking van 6,75%, die op dit moment van toepassing

is (art.6 §2 BFW), verwijderd worden uit de BFW. Met andere woorden: de gewesten

zouden ongelimiteerd gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om de percentages van

de personenbelasting te verhogen of te verlagen.

Er zijn echter wel enkele belangrijke voorwaarden verbonden aan het uitbreiden van de

fiscale autonomie via opcentiemen op de personenbelastingen. Ten eerste moeten de

gewesten de progressiviteit van de personenbelasting steeds respecteren73. Ten tweede

blijft de federale overheid exclusief bevoegd voor het vaststellen van de belastbare basis.

Ook de bepaling van de bedrijfsvoorheffing blijft een federale bevoegdheid. Tot slot blijft

de federale overheid als enige verantwoordelijk voor de inning van de personenbelasting.

Daarnaast moet ook deloyale fiscale concurrentie worden uitgesloten, moet dubbele

                                                            73 Deze regel zou uitzonderlijk niet van toepassing zijn voor lopende overeenkomsten waarvan het fiscaal voordeel gewestelijk wordt. Het is immers de bedoeling dat de belastingplichtigen dezelfde fiscale voordelen kunnen blijven behouden als waarop ze recht hebben onder het huidige systeem. Bv.: de woonbonus. 

118  

Page 121: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

belasting verhinderd en vermeden worden en moet het vrij verkeer van goederen, diensten,

personen en kapitaal binnen de EU-markt gevrijwaard blijven.

Eventueel zouden de gewesten bij het differentiëren van de opcentiemen per

belastingschijf kunnen afwijken van de progressiviteit (art. 9 BFW). Dit mag echter enkel

als voldaan is aan de volgende twee voorwaarden:

‐ Het gewestelijk opcentiemtarief op de belastingschijf mag niet lager zijn dan 90%

van het hoogste opcentiemtarief op de lagere belastingschijven;

‐ Het belastingvoordeel per belastingplichtige dat het gevolg is van de afwijking van

de progressiviteitsregel mag niet hoger zijn dan 1.000 euro (geïndexeerd) per jaar.

Met betrekking tot de federale belastingverminderingen voor inkomsten van buitenlandse

oorsprong zou de volgende regel van toepassing zijn: de belastingverminderingen zouden

proportioneel worden aangerekend. De belasting op de niet-inwoners zou dan weer een

exclusieve federale bevoegdheid blijven.

Tot slot is het ook van belang dat de gewesten geen belangenconflict zullen kunnen

inroepen als de federale overheid er voor zou opteren om de belastbare basis, het tarief, de

vrijstellingen of een ander element van de personenbelasting te wijzigen.

Het model voor de uitgebreide opcentiemen zou er, rekening houdend met de voorwaarden

uit de vorige paragrafen, als volgt kunnen uitzien. Opmerking: het gaat hier om een eerste

voorzichtige poging om de werking van het model van de uitgebreide opcentiemen te

illustreren op basis van de beschikbare info.

Stap 1:

Eerst wordt de federaal basisbelasting berekend op het belastbaar inkomen van de

belastingplichtige (zie Regeerakkoord, p. 67). Deze federale basisbelasting kan worden

weergegeven door FBB.

De nieuwe federale basisbelasting (FBB) wordt bekomen door de huidige federale

belasting met een bepaalde factor te verminderen. Deze factor is gelijk aan het aandeel van

het bedrag dat de gewesten winnen aan fiscale autonomie in de totale PB-opbrengst.

119  

Page 122: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Gezien het bedrag voorzien voor de fiscale autonomie ongeveer gelijk is aan 1/4de van de

totale PB-opbrengst zou dus in navolging van Bisciari en Van Meensel (2012, p. 81)

kunnen worden gesteld dat 75% van de PB-opbrengst federaal zou blijven en 25% van de

PB-opbrengst naar de gewesten gaat door middel van de uitgebreide opcentiemen. Met

andere woorden: de factor waarmee de huidige federale basisbelasting dient te worden

verminderd om tot de nieuwe federale basisbelasting te komen, zou kunnen gelijk zijn aan

25% (werkhypothese).

Stap 2:

De federaal basisbelasting kan vervolgens door de gewesten worden opgedeeld in

verschillende schijven (deze schijven mogen door de gewesten zelf bepaald worden).

Binnen elk van deze schijven kunnen de gewesten dan naar believen opcentiemen heffen.

Hierbij moeten de gewesten natuurlijk wel rekening houden met de verschillende

voorwaarden en regels die zullen worden opgelegd waaronder de progressiviteit (zie

supra).

Deze schijven worden voorgesteld door: FBB = ∑ Sa, …, Sx

Stap 3:

Daarna worden de volgende federale belastingverminderingen berekend: het belastingvrije

minimum, de bijkomende belastingvrije som voor personen ten laste en de

belastingverminderingen voor vervangingsinkomens. Deze verminderingen (FV) moeten

worden afgetrokken van de federale basisbelasting welke wordt berekend op basis van het

belastbaar inkomen. De belastingverminderingen dienen eerst van de laagste

belastingschijven te worden afgetrokken.

Schematisch wordt dit:

Sa – FV, Sb – rest van FV, etc.

Voorbeeld:

Dit alles wordt duidelijker aan de hand van een cijfervoorbeeld. Analoog aan Bisciari en

Van Meensel (2012) en Decoster en Sas (2011b) wordt er vertrokken van de volgende

120  

Page 123: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

vereenvoudigde situatie: een alleenstaande persoon zonder personen ten laste die een

belastbaar inkomen heeft in 2011 van € 45.000.

Volgens de belastingtarieven en –schijven welke vermeld staan in het Fiscaal Memento

(2012, p. 57-58) moet deze persoon onder het HUIDIGE systeem dan 16.597 euro

belastingen betalen. Hierbij is rekening gehouden met het vrijgesteld inkomen van

6.570 euro.

Tabel 77: Berekening van de personenbelasting onder het huidige systeem (bedragen in euro)

Tarief bedrag

Basis‐

belasting

Vrijgesteld 

inkomen

Federale 

belasting

0,00 8.070,00 25% 8.070 2.018 1.643 375

8.070,00 11.480,00 30% 3.410 1.023 0 1.023

11.480,00 19.130,00 40% 7.650 3.060 0 3.060

19.130,00 35.060,00 45% 15.930 7.169 0 7.169

35.060,00 en meer 50% 9.940 4.970 0 4.970

45.000 18.239 1.643 16.597

Belastingsschijven

Totaal Bron: Fiscaal Memento 2012 en eigen berekeningen

Als we de werkhypothese aannemen dat onder het NIEUWE systeem (regionalisering van

de PB) de gewesten de belastingdruk net als de belastingopbrengsten onveranderd zouden

laten, moeten ze in elke belastingschijf opcentiemen van 33,33% heffen (zie Decoster &

Sas 2011b, Bayenet 2012 en Bisciari & Van Meensel 2012). Samen met de toepassing van

de regel dat 75% van de PB-opbrengst federaal blijft en 25% naar de gewesten gaat,

krijgen we het volgende beeld:

Tabel 78: Berekening van de personenbelasting onder het nieuwe systeem (bedragen in euro)

Federaal 

Tarief bedrag

Basis‐

belasting

Vrijgesteld 

inkomen

Federale 

belasting

Belasting voor 

de gewesten 

(tarief: 33,33%) Totaal

0,00 8.070,00 25% 8.070 1.513 1.232 281 94 375

8.070,00 11.480,00 30% 3.410 767 0 767 256 1.023

11.480,00 19.130,00 40% 7.650 2.295 0 2.295 765 3.060

19.130,00 35.060,00 45% 15.930 5.376 0 5.376 1.792 7.168

35.060,00 en meer 50% 9.940 3.728 0 3.728 1.242 4.970

45.000 13.679 1.232 12.447 4.149 16.596

Belastingsschijven

Totaal Bron: Fiscaal Memento, Decoster & Sas (2011b), Bisciari & Van Meensel (2012) en eigen berekeningen

121  

Page 124: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De drie stappen die voorheen besproken zijn, kunnen duidelijk worden teruggevonden.

Eerst wordt de federaal gehouden personenbelasting berekend, nl. 75% van de totale PB-

opbrengst. Voor stap 2 is er van uitgegaan dat de gewesten ervoor hebben geopteerd om de

federale belastingschijven over te nemen en opcentiemen van 33,33% te heffen. Tot slot

stap 3: het deel van de PB dat naar de gewesten gaat, wordt berekend op de federaal

gehouden PB-belasting na aftrek van het belastingvrij inkomen (welke eveneens met 25%

is afgenomen).

Onder het nieuwe systeem is de wijziging van het belastingstelsel dus zo goed als neutraal

voor de belastingplichtige maar ontvangt de federale overheid nu 12.447 euro PB-

opbrengst (75% van 16.597 euro) en ontvangt het gewest 4.149 euro (25% van

16.597 euro).

Het systeem van de opcentiemen zou eveneens van toepassing zijn op de afzonderlijk

belastbare inkomens maar niet op roerende inkomsten (zoals dividenden, intresten en

royalties) of bepaalde diverse inkomens (roerende meerwaarden). Voor de afzonderlijk

belaste inkomens welke federaal worden belast volgens een eenvormig tarief zouden de

volgende regels worden ingevoerd: de differentiëring per schijf zou niet mogelijk zijn en

het tarief van de opcentiemen moet eenvormig en uniek zijn.

2.2.1.1.3. Fiscaal dividend

De uitbreiding van de fiscale autonomie heeft voor de gewesten ook nog een bijkomend

voordeel. Naast een kwart van de opbrengst van de personenbelasting zullen de gewesten

immers ook een deel ontvangen van het fiscaal dividend. Het fiscaal dividend, ook wel de

elasticiteitsbonus genoemd, volgt uit de progressiviteit van de personenbelasting. Bij

ongewijzigd beleid zorgt de progressiviteit van de personenbelasting ervoor dat de PB-

opbrengsten sneller groeien dan de economische groei. Het deel van de groei van de PB-

opbrengst dat de groei van het bbp overtreft, is de elasticiteitsbonus of het fiscaal dividend

(Matthijs et al, 2007, p.227). De elasticiteit die de elasticiteitsbonus zal bepalen, is de

122  

Page 125: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

gevoeligheid van de PB-opbrengst ten opzichte van het belastbaar inkomen of de

belastbare basis74 (Bisciari & Van Meensel, 2012, p. 70).

Onder de huidige BFW behoort het fiscaal dividend volledig toe aan de federale overheid.

Zoals Bisciari en Van Meensel (2012, p. 82) reeds aangeven ontvangt de federale overheid

nagenoeg de volledige PB-opbrengst om daarna een PB-dotatie naar de gewesten door te

storten die enkel aan de economische groei gekoppeld is en niet aan de elasticiteit. Na de

zesde staatshervorming zou de uitbreiding van de fiscale autonomie via de

personenbelasting dit dus wijzigen. De federale overheid zou een kwart75 van haar

elasticiteitsbonus moeten afstaan aan de gewesten gezien die onder de nieuwe BFW geen

PB-dotatie meer zouden krijgen maar wel een deel van de PB-opbrengst.

Verschillende studies (o.a. Bisciari & Van Meensel (2012) en Decoster & Sas (2012))

hebben reeds aangehaald dat de elasticiteit van de personenbelasting ten opzichte van de

belastbare basis zeer moeilijk te schatten is voor de komende jaren. Bijgevolg is de grootte

van de elasticiteitsbonus dan ook zeer onzeker. Later in deze eindverhandeling (zie

paragraaf 2.2.7) wordt aangetoond, door het toepassen van verschillende groottes voor

deze elasticiteit, hoe sterk deze elasticiteitsbonus kan schommelen. 

2.2.1.1.4. Impact op de PB-sleutel

Het is duidelijk dat de toename van de fiscale autonomie voor de gewesten door middel

van de uitgebreide opcentiemen op de personenbelasting een grote impact kan hebben op

de opbrengst van de personenbelasting. Dit kan mogelijk gevolgen hebben voor de PB-

verdeelsleutel. Zo zouden de gewesten eventueel kunnen proberen om de PB-

verdeelsleutel via de opcentiemen te beïnvloeden. Om dergelijke zaken te vermijden zou

ook de PB-sleutel een kleine wijziging ondergaan maar de verdeling op basis van de fiscale

capaciteit blijft behouden.

Volgens het Vlinderakkoord zou de nieuwe PB-sleutel gelijk zijn aan het aandeel van de

gewesten in de totale federaal gehouden PB-opbrengst. Dit is dus de totale PB-opbrengst

                                                            74 De elasticiteit van de PB-opbrengst t.o.v. de belastbare basis vermenigvuldigd met de elasticiteit van de belastbare basis t.o.v. het inkomen (bbp) vormt de macro-economische inkomenselasticiteit van de PB (Matthijs et al, 2007, p. 227). 75 Dit stemt overeen met de 75-25 verdeling van de PB-opbrengst. 

123  

Page 126: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

verminderd met het bedrag (zie 2.2.1.1.1) waarmee de fiscale autonomie van de gewesten

zou worden uitgebreid na de zesde staatshervorming. Door rekening te houden met het

gedeelte van de PB-opbrengst dat bij de fiscale autonomie komt, wordt vermeden dat de

gewesten in staat zouden zijn om de PB-verdeelsleutel in hun voordeel te manipuleren

door bijvoorbeeld hun opcentiemen aan te passen.

Hoewel de totale federaal gehouden PB-opbrengst reeds kan geschat worden76, is er op dit

ogenblik (23/08/2012) nog geen info beschikbaar over het aandeel van de gewesten in de

federaal gehouden PB-opbrengst. Vandaar dat het nog niet mogelijk is de nieuwe PB-

verdeelsleutel toe te passen. Volgens Decoster & Sas (2012, p. 12) kan er wel al gesteld

worden dat de nieuwe PB-verdeelsleutel iets voordeliger zou zijn voor het Vlaams Gewest

dan voor de andere twee gewesten. Dit volgt uit het feit dat verschillende fiscale uitgaven

(zie 2.2.2.1) gewestelijke bevoegdheden worden en dus niet meer van de federaal

gehouden personenbelasting zouden moeten worden afgetrokken. Gezien deze fiscale

uitgaven meer worden gebruikt in het Vlaams Gewest77 dan in de andere twee gewesten

zou het wegvallen van deze fiscale uitgaven in de federaal gehouden PB-opbrengst dus

inhouden dat het aandeel van het Vlaams Gewest in de federaal gehouden PB-opbrengst

zou toenemen.

2.2.1.2. Gewestbelastingen

Volgens het regeerakkoord wijzigt de zesde staatshervorming niets aan de gewestelijke

belastingen. De situatie blijft dus dezelfde als deze die van toepassing was na de vijfde

staatshervorming (zie 1.2.1.1).  

2.2.2. Financiering van de nieuwe bevoegdheden

Net zoals bij de gemeenschappen worden ook de bevoegdheden van de gewesten verder

uitgebreid. Zo worden ze onder meer bevoegd voor het arbeidsmarktbeleid, de mobiliteit,

bepaalde delen van het economisch beleid, landbouw, energie, etc.78.

                                                            76 Nl. de totale PB-opbrengst verminderen met het bedrag waarmee de fiscale autonomie wordt uitgebreid. Dit is 35.568,8 – 10.598,6 = 24.970,3 miljoen euro. 77 Zie voetnoot 23 in Frogneux & Saintrain (2012) 78 Voor een overzicht van alle bevoegdheden die worden overgedragen naar de gewesten zie Regeerakkoord, december 2011 p. 35 -54. 

124  

Page 127: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.2.2.1. Werk (arbeidsmarktbeleid) en fiscale uitgaven

De zesde staathervorming zou de gewesten bevoegd maken voor het arbeidsmarktbeleid en

de fiscale uitgaven in de domeinen waar de gewesten exclusieve bevoegdheid hebben. De

bevoegdheid over het arbeidsmarktbeleid zou de gewesten toelaten om in de toekomst een

eigen beleid te ontwikkelen dat op maat zal zijn van het gewest. Van belang is dat de

gewesten zelf zouden kunnen instaan voor de controle op de beschikbaarheid van de

werklozen en desbetreffend ook zelf zouden kunnen sanctioneren.

Onder fiscale uitgaven vallen de vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de

ontvangsten van de staat beïnvloeden79. Het gaat vooral over afwijkingen of

uitzonderingen op de belastingstelsels om zo bepaalde doelstellingen te bereiken (bv.: de

fiscale aftrekbaarheid van dienstencheques is er om het gebruik van het

dienstenchequesysteem te stimuleren). De gewesten zouden na de zesde staatshervorming

bevoegd worden om belastingverminderingen of –kredieten toe te staan voor de volgende

materies waarvoor ze exclusief bevoegd zullen zijn (Regeerakkoord, p. 53-54):

‐ Eigen woning;

‐ Uitgaven voor de beveiliging tegen diefstal of brand van een woning;

‐ Uitgaven voor het onderhouden en de restauratie van beschermde monumenten;

‐ Dienstencheques;

‐ Energiebesparing;

‐ Renovatie van woningen;

‐ Renovatie van sociale woningen.

De financiering van deze twee nieuwe bevoegdheden zou gebeuren door middel van één

dotatie. Het basisbedrag van deze dotatie zou bestaan uit de som van 90% van de middelen

die gerelateerd zijn aan de bevoegdheden inzake werk en 60% van de middelen die

verband houden met de fiscale uitgaven (de overige 40% zou worden opgenomen in de

                                                            79 Voor de exacte definitie van fiscale uitgaven en verdere uitleg zie: http://www.docufin.fgov.be/intersalgnl/thema/stat/Stat_fiscale_uitgaven_fed.htm  

125  

Page 128: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

fiscale autonomie, zie supra). De resterende 10% van de middelen voorzien voor de

bevoegdheid werk zouden worden opgenomen in het overgangsmechanisme (zie 2.4).

De middelen die voorzien zijn voor de bevoegdheid werk werden door de onderhandelaars

in december 2011 geschat op 4.326,1 miljoen euro. Bij dit bedrag moet eveneens de dotatie

voor de trekkingsrechten worden opgeteld (zie Bisciari & Van Meensel, 2012, p. 83), deze

bedraagt 482,8 miljoen euro voor 2012 (zie 1.2.2.5). De bijkomende middelen voor de

wedertewerkstellingsprogramma’s zouden dus opgaan in de dotatie voorzien voor de

bevoegdheid werk en niet langer op zichzelf blijven bestaan. Het totaalbedrag voor de

bevoegdheid werk, inclusief de trekkingsrechten, wordt dan 4.808,9 miljoen euro. Het

totale bedrag voor de fiscale uitgaven werd geraamd op 1.911,4 miljoen euro. Na het

toepassen van de percentages komen we tot het volgende basisbedrag voor 2012:

Tabel 79: Bepaling basisbedrag (bedragen in miljoen euro)

90% middelen 

Werk

40% middelen 

Fiscale uitgaven

Basisbedrag 

2012

Totaal 4.328,0 1.146,8 5.474,8  Bron: Algemene Toelichting Middelenbegroting 2012 en Ontwerpverklaring over het algemeen beleid 

Het basisbedrag (5.474,8 miljoen euro) zou verdeeld worden tussen de drie gewesten op

basis van de nieuwe PB-verdeelsleutel. Zoals beschreven in paragraaf 2.2.1.1.4 is het op

het moment van de redactie van de tekst nog niet geweten hoe de federaal gehouden PB-

opbrengst zich zal verhouden tot de gewesten. Het toepassen van de nieuwe verdeelsleutel

blijkt dan ook nog niet mogelijk. Om dit probleem op te lossen wordt de volgende

werkhypothese gehanteerd: de PB-verdeelsleutel voor 2012 (zoals bepaald onder de oude

BFW) wordt hier verder gebruikt en wordt verondersteld voor de komende jaren constant

te blijven.

126  

Page 129: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 80: Verdeling dotatie werk en fiscale uitgaven (bedragen in miljoen euro)

PB‐verdeelsleutel 

2012*

Basisbedrag 

2012

Vlaams Gewest 63,03% 3.451,0

Waals Gewest 28,52% 1.561,4

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

8,45% 462,4

Totaal 100,00% 5.474,8 Bron: Aangepaste middelenbegroting 2012, Ontwerpverklaring over het algemeen beleid en eigen berekeningen *Berekend volgens de oude BFW

Deze dotatie zou als volgt moeten evolueren: het basisbedrag moet ieder begrotingsjaar

worden aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de

consumptieprijzen en aan 70% van de reële groei van het bbp. Geïllustreerd voor het

begrotingsjaar 2013 wordt dit:

Tabel 81: Evolutie van de dotatie werk en fiscale uitgaven (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

70% van de reële 

groei van het 

bbp 2013

Bedrag 

2013

Vlaams Gewest 3.451,0 1,90% 70% * 1,40% 3.551,0

Waals Gewest 1.561,4 1,90% 70% * 1,40% 1.606,7

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

462,4 1,90% 70% * 1,40% 475,8

Totaal 5.474,8 1,90% 70% * 1,40% 5.633,5 Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Economische Vooruitzichten 2012-2017 FPB en eigen berekeningen

Zoals eerder vermeld verliest de federale overheid een deel van haar elasticiteitsbonus (nl.

ongeveer 25%) doordat een deel van de PB-opbrengst voortaan rechtsreeks naar de

gewesten gaat (zie 2.2.1.1). Door de dotatie voor werk en fiscale uitgaven slechts te

koppelen aan 70% van de reële groei van het bbp zorgt de federale overheid ervoor dat ze

op zijn minst deels gecompenseerd wordt voor het verlies van de elasticiteitswinst.

127  

Page 130: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.2.2.2. Andere bevoegdheden

Over de financiering van de andere bevoegdheden die zouden worden overgeheveld naar

de gewesten zoals mobiliteit en verkeersveiligheid is nog maar weinig geweten. Wel staat

vast dat de financiering zou gebeuren door middel van een of meerdere dotaties die zouden

worden verdeeld op basis van gebruikssleutels. Over de evolutie van de dotaties en hoe

deze gebruikssleutels zouden worden bepaald, was op het moment van de redactie van

deze tekst nog geen informatie beschikbaar.

2.2.3. Financiering van de reeds overgehevelde bevoegdheden en specifieke dotaties

2.2.3.1. Bijkomende middelen

De verschillende dotaties die onder de noemer bijkomende middelen vallen (met onder

andere dotaties voor landbouw, buitenlandse handel, etc.), wijzigen niet in de nieuwe

BFW. De dotaties en hun aanpassingsmechanismes blijven behouden. Voor de uitvoerige

bespreking van deze dotaties en een illustratie zie paragraaf 1.2.2.6. Zoals eerder vermeld

zouden de bijkomende middelen voor de wedertewerkstellingsprogramma’s opgaan in de

dotatie voor de bevoegdheid werk en fiscale uitgaven (zie 2.2.2.1).

2.2.3.2. De ‘dode hand’-compensatie

Zoals aangegeven in paragraaf 1.2.3 ontvangen de gewesten een compensatie voor de

onroerende voorheffing die ze mislopen voor de eigendommen die zijn vrijgesteld van

deze heffing op hun grondgebied. Zoals duidelijk werd geïllustreerd in Tabel 49, krijgt het

Brussels Hoofdstedelijk Gewest het grootste deel van deze compensatie gezien de vele

onroerende goederen in het gewest die deze vrijstelling genieten. De compensatie bedraagt

onder de oude BFW 72% van de niet-geïnde gemeentelijke opcentiemen. Nu is, in het

kader van de herfinanciering van de Brusselse instellingen, beslist om deze compensatie uit

te breiden naar 100%80. Met andere woorden: de gewesten zouden volledig worden

gecompenseerd voor de gemeentelijke opcentiemen die niet worden geïnd.

Voor het begrotingsjaar 2012 zijn nog geen gegevens bekend met betrekking tot de dode

hand-compensatie (zie ook 1.2.3). Daarom wordt de nieuwe dode hand-compensatie

                                                            80 Bron: art. 2 van de Bijzondere Wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen. 

128  

Page 131: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

geïllustreerd aan de hand van de gegevens die gekend zijn voor het begrotingsjaar 2011. In

2011 bedroeg de totale niet-inning van de gemeentelijke opcentiemen 64.063.395 euro.

Onder de nieuwe BFW zou dit bedrag dus integraal verdeeld moeten worden onder de drie

gewesten. De verdeling gebeurt hier onder de werkhypothese dat het aandeel van de

gewesten in de dode hand-compensatie van 2011 (zie Tabel 49) niet wijzigt in 2012.

Tabel 82: Dode hand-compensatie (bedragen in miljoen euro)

Totaal 

2011

Aandeel in het 

totaalbedrag 2011

Nieuwe dode 

hand compensatie

Vlaams Gewest 9,91% 6,3

Waals Gewest 9,02% 5,8

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

81,07% 51,9

64,1

Bron: Persbericht van de Ministerraad (18 november 2011) & eigen berekeningen

Gezien de dode hand-compensatie deel uitmaakt van het pakket van de herfinanciering van

de Brusselse instellingen dat in werking treedt na de splitsing van de kieskring BHV (zie

2.1.6.2 en 2.2.6), zullen de gewesten reeds in 2012 volledig gecompenseerd worden voor

de onroerende voorheffing die ze mislopen. Zoals is bepaald in art. 6 van de Bijzondere

Wet houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen treedt de nieuwe

dode hand in werking op een datum die zal worden bepaald door de Ministerraad en zal

gepubliceerd worden in een KB (ten laatste op 1 januari 2016). Voor het geval de nieuwe

compensatie nog niet in werking is getreden, zal er een forfaitaire dotatie worden voorzien

voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die de huidige dode hand compensatie moet

aanvullen. Voor 2012 bedraagt deze dotatie 24 miljoen euro81.

2.2.4. Solidariteitsmechanisme

Het solidariteitsmechanisme zou blijven bestaan voor de gewesten waar de gemiddelde

opbrengst van de personenbelasting per inwoner lager is dan de gemiddelde opbrengst van

de personenbelasting per inwoner van het Rijk. Belangrijk is dat het mechanisme van de

solidariteit grondig zou wijzigen om zo de mogelijke problemen die konden voortkomen

uit het ‘oude’ solidariteitsmechanisme (zie 1.3.2.2) te verhelpen. De solidariteitsbijdrage

                                                            81 Deze forfaitaire dotatie bedraagt in 2013 eveneens 24 miljoen euro, in 2014 en 2015 25 miljoen euro. 

129  

Page 132: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

zou ook na de zesde staatshervorming een verticale overdracht blijven (Bisciari en Van

Meensel, p. 83) en zal de vorm aannemen van een dotatie van de federale overheid naar de

gewesten welke recht hebben op de bijdrage.

In het Vlinderakkoord is een formule opgenomen die de werking van het nieuwe

solidariteitsmechanisme samenvat:

Als db – dpb > 0 dan is de solidariteitstussenkomst = V x (db – dpb) x 80%

Als db – dpb < 0 dan is de solidariteitstussenkomst = 0

V staat in deze formule voor het nieuwe basisbedrag dat van toepassing zal zijn voor de

berekening van de solidariteitsbijdrage. Dit basisbedrag bestaat uit de som van drie

elementen. Eerst en vooral het bedrag dat gelijk is aan de fiscale autonomie die gewesten

er na de zesde staatshervorming bijkrijgen (zie 2.2.1.1.1), ten tweede het totaalbedrag van

de dotaties die onder de gewesten verdeeld worden op basis van de nieuwe PB-sleutel (de

dotatie voor werk en fiscale uitgaven, zie 2.2.2.1) en tot slot 50% van de dotatie van de

gemeenschappen die verdeeld wordt op basis van de nieuwe PB-sleutel (de nieuwe PB-

dotatie, zie 2.1.2). Na het maken van deze som wordt voor 2012 een basisbedrag bekomen

van 20.113,9 miljoen euro.

Tabel 83: Basisbedrag solidariteitsbijdrage (bedragen in miljoen euro)

Bedrag fiscale 

autonomie

Dotatie werk en 

fiscale uitgaven

50% van de nieuwe 

PB‐dotatie 

gemeenschappen

Basisbedrag 

2012 (V)

Totaal 10.598,6 5.474,8 4.040,5 20.113,9 Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid en eigen berekeningen

Vanaf het volgende begrotingsjaar zou dit basisbedrag niet alleen aan de procentuele

verandering van het gemiddeld indexcijfer van de consumptieprijzen worden aangepast

maar ook aan de reële groei van het bbp. Dit laatste is nieuw ten opzichte van het

solidariteitsmechanisme onder de oude BFW. Tabel 84 bevat een illustratie voor het

begrotingsjaar 2013.

130  

Page 133: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 84: Evolutie van het basisbedrag van de solidariteitsbijdrage (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

Reële groei van 

het bbp 2013

Bedrag 

2013

Totaal 20.113,9 1,90% 1,40% 20.783,0 Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Economische Vooruitzichten 2012-2017 FPB en eigen berekeningen

In de formule staat db voor het aandeel van het gewest in de totale bevolking en terwijl dpb

staat voor het aandeel van het gewest in de federaal gehouden personenbelasting82. Een

gewest zal de solidariteitstussenkomst ontvangen indien het aandeel van dat gewest in de

totale bevolking groter is dan het aandeel van het gewest in de federaal gehouden PB-

opbrengst83. Voor de berekening van het aandeel van de gewesten in de totale bevolking is

een beroep gedaan op de Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 van ADSEI en FPB. Voor

het aandeel van de gewesten in de federaal gehouden PB-opbrengst is uitgegaan van de

volgende werkhypothese: het aandeel van de gewesten in de totale PB-opbrengst van 2012

wordt hier gebruikt en er wordt verondersteld dat dit aandeel constant blijft over de jaren

heen. Indien de oefening wordt gemaakt, blijkt dat ook onder de nieuwe BFW het Waals

Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog steeds de solidariteitstussenkomst zouden

ontvangen.

Tabel 85: Bepalen verschil db en dpb

db 2012 dpb 2012 db ‐ dpb

Vlaams 

Gewest57,59% 63,03% ‐5,45%

Waals Gewest 32,15% 28,52% 3,63%

Brussels 

Hoofstedelijk 

Gewest

10,26% 8,45% 1,81%

Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Economische Vooruitzichten 2012-2017 FPB, Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 ADSEI en FPB en eigen berekeningen

                                                            82 Dit is opnieuw de PB-opbrengst zonder het deel van de PB-opbrengst dat naar de gewesten zal gaan (zie 2.2.1) 83 Volgens de Decoster & Sas (2012, p. 18) geldt de volgende redenering: “Wanneer er procentueel meer mensen woonachtig zijn in een gewest dan deze procentueel bijdragen aan de federale PB ontvangsten, ligt de fiscale capaciteit van dat gewest (gemeten als PB opbrengst per hoofd) lager dan het nationaal gemiddelde”. 

131  

Page 134: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tot slot zou de nationale solidariteitstussenkomst nog slechts 80% van het verschil tussen

het aandeel van het gewest in de totale bevolking en het aandeel van het gewest in de PB-

opbrengst compenseren. Een illustratie voor begrotingsjaar 2012:

Tabel 86: Solidariteitstussenkomst 2012 (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag V (db ‐ dpb) V * (db ‐ dpb) * 80%

Waals Gewest 3,63% 584,5

Brussels 

Hoofstedelijk 

Gewest

1,81% 291,820.113,9

Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Economische Vooruitzichten 2012-2017 FPB, Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 ADSEI en FPB en eigen berekeningen

In het totaal zou de nationale solidariteitstussenkomst in 2012 876,3 miljoen euro

bedragen. Indien we dit vergelijken met de solidariteitstussenkomst onder de oude BFW,

namelijk 1.150,1 miljoen euro (zie 1.2.2.3), dan blijkt dat de solidariteit onder de nieuwe

BFW duidelijk zou afnemen. Dit blijkt nog duidelijker indien we de per capita bedragen

vergelijken die het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zouden ontvangen.

Tabel 87: Per capita solidariteitstussenkomst onder de oude en nieuwe BFW (bedragen in euro)84

Bedrag per capita na de 

vijfde staatshervorming

Bedrag per capita na de 

zesde staatshervorming

Waals Gewest 223,7 165,0

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

350,0 258,1

Bron: Aangepaste Middelenbegroting 2012, Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 ADSEI en FPB en eigen berekeningen

Hier zijn de onderhandelaars duidelijk tegemoet gekomen aan een van de elementen die

door velen werd gezien als een probleem van de oude BFW, namelijk een te grote

solidariteit (zie 1.3.2.2.1) die aanleiding zou kunnen geven tot een ontwikkelingsval

(zie 1.3.2.2.2).                                                             84 Opmerking: de nationale solidariteitstussenkomst onder de oude BFW is berekend aan de hand van de bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 van ADSEI en FPB, hierdoor verschilt ze van de berekeningen in paragraaf 1.2.2.3 waar de bevolkingscijfers gegeven in de aangepaste middelenbegroting 2012 werden gebruikt. Dit werd gedaan om de vergelijking mogelijk te maken met de nationale solidariteitstussenkomst berekend onder de nieuwe BFW waar de bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 van ADSEI en FPB zijn gebruikt. 

132  

Page 135: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.2.5. Eigen niet-fiscale ontvangsten en leningen

Deze twee elementen blijven identiek aan de huidige BFW. Voor de gedetailleerde

bespreking zie paragraaf 1.2.4 en 1.2.5.

2.2.6. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Het Vlinderakkoord besteedt specifieke aandacht aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

onder meer op het vlak van de financiering van het gewest. Het gewest heeft namelijk

enkele zeer specifieke ‘kenmerken’ die de andere twee gewesten niet hebben en waarvoor

financiering op maat nodig is.

Een eerste specifiek kenmerk van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dat een groot

aantal mensen in het gewest werken en er hun loon verdienen maar dat deze mensen niet

worden belast in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (denk aan de pendelaars of

internationale ambtenaren). Dit vormt een probleem voor het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest gezien in België de fiscale capaciteit wordt bepaald op basis van de woonplaats en

niet de werkplaats. Dit leidt er toe dat de verdeling van bepaalde dotaties op basis van de

fiscale capaciteit (zoals de juste retour-verdeelsleutel) niet wenselijk wordt geacht om toe

te passen op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een ander kenmerk van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest is de aanwezigheid van een groot aantal gebouwen die zijn

vrijgesteld van de onroerende voorheffing (zie supra). Dit heeft als gevolg dat het gewest

te maken heeft met een inkomensverlies door de misgelopen opbrengst van de onroerende

voorheffing. Een laatste specifiek kenmerk van het gewest is dat Brussel zowel nationaal

als internationaal een hoofdstad is. Dit brengt heel wat bijkomende kosten met zich mee,

zoals uitgaven voor mobiliteit, veiligheid, etc., die dienen gedragen te worden door het

Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Om deze redenen werd besloten de financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te

herzien en bijkomende middelen te voorzien. Concreet wordt dit gerealiseerd in twee

delen: een eerste deel dat in werking treedt in 2012 en een tweede deel dat vervat zal zitten

in de nieuwe BFW. In totaal zou het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegen 2015

461 miljoen euro extra middelen ontvangen. Na 2015 geldt de afspraak dat de

herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (uitgezonderd de gemeenten en de

133  

Page 136: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

gemeenschapscommissies) niet meer zal bedragen dan 0,1% van het bbp. De extra

middelen worden verdeeld over het gewest, de gemeenschapscommissies en de gemeentes

van het gewest.

2.2.6.1. Eerste deel van de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Bijzonder aan dit eerste deel bijkomende middelen is dat deze reeds in 2012 zullen worden

overgedragen naar het gewest. Het eerste deel van de herfinanciering van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest is namelijk gekoppeld aan de goedkeuring van de splitsing van de

kieskring BHV in het federale parlement. Op 13 juli 2012 heeft het parlement, samen met

de goedkeuring van de splitsing van de kieskring BHV, een bijzondere wet gestemd die het

eerste deel van de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest regelt85. Gezien

deze wetten reeds gepubliceerd zijn in het Belgische Staatsblad86, zou deze nieuwe

financiële regeling dan ook al van toepassing moeten zijn.

De Bijzondere Wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse

Instellingen regelt de uitbreiding van de dode hand-compensatie, de mobiliteitsdotatie, het

Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel

en de bijkomende bedragen die worden toegekend aan de Franse en Vlaamse

Gemeenschapscommissies. Twee elementen van deze wet zijn reeds behandeld: de extra

middelen voor de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie (zie 2.1.6.2) en de

uitbreiding van de dode hand-compensatie naar 100% (zie 2.2.3.2). De andere elementen

van deze wet worden hieronder besproken.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal voor zijn mobiliteitsbeleid een speciale dotatie

ontvangen. Deze dotatie bedraagt in 2012 45 miljoen euro en dit bedrag zal toenemen tot

135 miljoen euro in 2015. Vanaf 2016 zal deze dotatie worden aangepast aan de

procentuele verandering van het gemiddeld indexcijfer van de consumptieprijzen en aan

50% van de economische groei.

Tabel 88: Evolutie mobiliteitsdotatie (bedragen in miljoen euro)

                                                            85 Zie http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/home/stemmingen20120713.pdf voor de stemmingen van 13 juli 2012. 86 BS 22 augustus 2012 

134  

Page 137: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Bedrag 

2012

Bedrag 

2013

Bedrag 

2014

Bedrag 

2015

Geraamde 

inflatie 2016

50% van de reële groei 

van het bbp 2016

Bedrag 

2016

Mobiliteits‐

dotatie45,0 75,0 105,0 135,0 1,80% 50%*2,10% 138,9

Bron: art. 3 van de Bijzondere Wet houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen, Economische vooruitzichten 2012-2017 FPB en eigen berekeningen

Het ‘Fonds ter financiering van sommige uitgaven die verbonden zijn met de veiligheid

voortvloeiend uit de organisatie van de Europese toppen te Brussel’ wordt het ‘Fonds ter

financiering van sommige verrichte uitgaven die verbonden zijn aan de veiligheid

voortvloeiend uit de organisatie van de Europese toppen te Brussel, evenals van uitgaven

voor veiligheid en preventie die verbonden zijn aan de nationale en internationale

hoofdstedelijke functie van Brussel’87 zodat alle uitgaven met betrekking tot veiligheid in

de hoofdstad worden gedekt. Zoals is bepaald in art. 4 van de Bijzondere Wet houdende

een correcte financiering van de Brusselse Instellingen zal er een art. 64ter aan de BFW

worden toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat het Fonds een voorafneming op de opbrengst

van de personenbelasting zal ontvangen van 55 miljoen euro88.

De tweetaligheid van de Brusselse instellingen en overheden moet gewaarborgd blijven.

Om ambtenaren hiertoe te motiveren is een taalpremie (in verhouding tot het niveau van de

taalkennis) voorzien voor iedere ambtenaar (statutair of contractueel) die het niveau van

zijn taalkennis laat testen. Hiervoor voorziet de federale overheid een dotatie voor de

Brusselse gemeentes (Bisciari & Van Meensel, 2012). Via de oprichting van een

begrotingsfonds Taalpremies (zie art. 8 & 9 van de wet in voetnoot 87) zal in 2012 een

dotatie van 25 miljoen euro worden voorzien. Dit basisbedrag zou overeenstemmen met

het gemiddelde bedrag dat op dit moment aan taalpremies wordt gespendeerd door de

verschillende Brusselse lokale instellingen89. Vanaf volgend begrotingsjaar zal dit bedrag

                                                            87 Zie eveneens art. 3 van de Wet van 19 juli 2012 houdende wijziging van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. 88 Deze 55 miljoen euro bestaat uit de 25 miljoen euro die het Fonds jaarlijks krijgt (sinds 2004) en 30 miljoen euro bijkomende middelen welke voorzien zijn in het Vlinderakkoord. Bron: Nassaux, 2012, p. 30. 89  Verschillende Brusselse gemeentes en lokale overheidsinstellingen vereisen dat hun ambtenaren een taalbrevet afleggen (zie Selor: http://www.selor.be/nl/testen/taaltesten/ambtenaar-taalcertificaat-uitoefening-job-lokale-overheid ) 

135  

Page 138: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

worden aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddeld indexcijfer van de

consumptieprijzen.

Tabel 89: Dotatie voor de taalpremies (bedragen in miljoen euro)

Basisbedrag 

2012

Geraamde 

inflatie 2013

Bedrag 

2013

Dotatie 

taalpremie25,0 1,90% 25,5

Bron: Wet houdende wijziging van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen & eigen berekeningen

2.2.6.2. Tweede deel van de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Dit tweede onderdeel van de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou

worden opgenomen in de nieuwe BFW en zou dus pas worden uitgevoerd als de

hervormde BFW in werking treedt. Het gaat om de zogenaamde “correctie voor de

pendelaars” en een financiering “internationale ambtenaren” (Regeerakkoord, p. 65).

Bij de correctie voor de pendelaars gaat men ervan uit dat de pendelaars uit de twee andere

gewesten volop gebruik maken van de openbare diensten en infrastructuur van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest, zonder dat het Brussels Hoofdstedelijk gewest hier een vergoeding

voor krijgt. Dit volgt uit het feit dat de PB wordt geïnd op basis van de woonplaats en niet

de werkplaats (Bisciari & Van Meensel, 2012). Bijgevolg ligt de belastingopbrengst in het

Brussels Hoofdstedelijk Gewest beduidend lager dan wanneer er een verdeling zou zijn op

basis van de werkplaats terwijl de infrastructuur wel dagelijks belast wordt en moet

worden onderhouden. Vandaar een horizontale dotatie, betaald door de andere twee

gewesten, als compensatie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Er wordt voorzien dat deze dotatie tegen 2015 44 miljoen euro90 zou bedragen en dat dit

bedrag daarna (vanaf 2016) nominaal constant wordt gehouden. De 44 miljoen euro moet

gefinancierd worden door de andere twee gewesten en zou een deel van het verlies aan

potentiële belastinginkomsten dat verband houdt met de netto stroom pendelaars moeten

compenseren (Ontwerpverklaring algemeen beleid, 2011). Gezien dit bedrag zou worden

betaald door het Vlaams en het Waals Gewest moet dit bedrag onder deze twee gewesten

                                                            90 In 2013 zou deze dotatie 13 miljoen euro bedragen en in 2014 28 miljoen euro. 

136  

Page 139: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

verdeeld worden. Er zou een verdeelsleutel bepaald worden die equivalent is aan het aantal

pendelaars.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft ook te maken met een verlies aan potentiële

gewestelijke belastinginkomsten als gevolg van de ambtenaren die werkzaam zijn in de

internationale instellingen aanwezig in onze hoofdstad en die geen personenbelastingen

dienen te betalen in België91. Het Brussels Hoofdstedelijk gewest zal enkel een

compensatie ontvangen voor het aandeel internationale ambtenaren in het gewest dat groter

is dan het aandeel internationale ambtenaren in de andere twee gewesten. Zoals Bisciari en

Van Meensel (2012) berekend hebben, bedraagt de loonsom van de internationale

ambtenaren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 15,4% ten opzichte van 0,7% in het

Vlaams en Waals Gewest.

Tegen 2015 zou deze dotatie 159 miljoen euro bedragen na een lineaire toename in de

jaren ervoor (2013: 48 miljoen euro, 2014: 101 miljoen euro). Vanaf begrotingsjaar 2016

zou dit bedrag nominaal constant blijven.

2.2.7. Evolutie van de middelen die de gewesten de komende tien jaar zullen ontvangen92

Ook hier wordt er gepoogd om een beeld te schetsen van de middelen die de gewesten de

komende tien jaar zouden ontvangen onder de nieuwe BFW. Net zoals bij de

gemeenschappen wordt ook de vergelijking gemaakt met de middelen die de gewesten

zouden ontvangen indien de oude BFW de volgende tien jaar van kracht zou blijven.

Hieruit zou dus analoog aan de gemeenschappen (zie 2.1.7) duidelijk moeten worden

welke impact de nieuwe BFW zou hebben op de financiering van de gewesten.

De herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de dode hand-compensatie

worden analoog aan paragraaf 1.2.7 buiten beschouwing gelaten net als de

gewestbelastingen. De werkhypothesen die in eerdere paragrafen zijn gemaakt, blijven nog

steeds van toepassing en ook hier is geen rekening gehouden met de eventuele bedragen

                                                            91 Het gaat hier onder meer over Europese ambtenaren of werknemers van de NAVO. 92 Deze simulaties zijn gebeurd aan de hand van een model waarin de eerder besproken werkhypotheses van toepassing zijn en waar gebruik werd gemaakt van groei-, inflatie- en bevolkingsvooruitzichten van het FPB (tot 2017 waarna de werkhypothese werd gehanteerd dat de groei en inflatie constant blijven). 

137  

Page 140: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

die de gewesten extra zouden ontvangen onder het overgangsmechanisme of de sokkel (zie 

2.4). De bespreking blijft beperkt tot de evolutie van de PB-opbrengst, de nationale

solidariteitstussenkomst en de totale middelen (exclusief de gewestbelastingen).

2.2.7.1. De opbrengst van de personenbelasting voor de gewesten

Voor er wordt gekeken naar de evolutie van de PB-opbrengst voor de gewesten moet er

eerst gewezen worden op de belangrijke rol van de elasticiteitsbonus in de opbrengst van

de uitgebreide fiscale autonomie voor de gewesten. In paragraaf 2.2.1.1.3 werd reeds

gewezen op het feit dat deze bonus afhankelijk is van de elasticiteit van de

personenbelasting ten opzichte van het belastbaar inkomen (bij ongewijzigd beleid). De

exacte bepaling van deze elasticiteit is echter zeer moeilijk. Door middel van de volgende

simulatie wordt aangetoond hoe groot de impact kan zijn van een hoger of lager dan

verwachte elasticiteit op de middelen die de gewesten ontvangen uit de PB-opbrengst. De

volgende werkhypotheses worden gehanteerd voor de simulatie van de PB-elasticiteit: er

wordt verwacht dat de elasticiteit dezelfde is voor de federale overheid als voor de drie

gewesten93 en dat ze constant blijft gedurende de volgende tien jaar.

Als basisscenario wordt de elasticiteit genomen welke de onderhandelaars hebben

gehanteerd, nl. een supra-unitaire elasticiteit van de belasting per hoofd in reële termen ten

opzichte van het belastbaar inkomen per hoofd in reële termen94 die 1,55 bedraagt. Het

eerste alternatief is een PB-elasticiteit die hoger is dan 1,55, nl. 1,77395. Deze elasticiteit

bekomen Lenoir & Valenduc (2006) in hun herziening van de macro-economische

methode voor de raming van de fiscale ontvangsten en werd initieel gebruikt in de

budgettaire context96. Het tweede alternatieve scenario is de PB-elasticiteit die Decoster &

                                                            93 Frogneux & Saintrain (2012) hebben aangetoond dat de PB-elasticiteit wel kan verschillen van gewest tot gewest. 94 Waarbij de belasting de finale belasting is, inclusief de gemeentelijke opcentiemen maar exclusief de bijzondere sociale zekerheidsbijdragen (Frogneux & Saintrain, 2012, p. 10). 95 Voor een mogelijke verklaring waarom de PB-elasticiteit, die gehanteerd wordt door de Studie- en Documentatiedienst van de FOD Financiën, veel hoger ligt dan de PB-elasticiteit verkozen door de onderhandelaars zie Frogneux & Saintrain (2012, p.11). 96 Ondertussen zou deze elasticiteit reeds een actualisatie hebben ondergaan en zou ze naar beneden toe zijn herzien. 

138  

Page 141: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Sas (2012) hanteren, nl. 1,15. Belangrijk verschil met de vorige twee scenario’s is dat het

ditmaal gaat om de gevoeligheid van de personenbelasting ten opzichte van de bbp-groei97.

Figuur 25 geeft meteen weer dat de grootte van de elasticiteit een belangrijke rol speelt in

de middelen die de gewesten zouden ontvangen uit de PB. Indien de elasticiteit lager

uitvalt dan de onderhandelaars verwachten, dus alternatief 2, vertaalt dat zich tegen 2022

in een minderopbrengst (t.o.v. het basisscenario) voor de gewesten van ongeveer

1.218,1 miljoen euro. Valt de elasticiteit hoger uit (alternatief 1) dan wat de

onderhandelaars verwachten (basisscenario) dan krijgen de gewesten in 2022 een bonus

van rond 700 miljoen euro. Met andere woorden: hoe hoger de PB-elasticiteit hoe

voordeliger de nieuwe BFW zou zijn voor de gewesten (Decoster & Sas, 2012, p.11).

Figuur 25: Simulatie van de totale PB-opbrengst voor de gewesten: rol van de elasticiteit (bedragen in miljoen euro)

10.000,000

11.000,000

12.000,000

13.000,000

14.000,000

15.000,000

16.000,000

17.000,000

18.000,000

Basisscenario (� = 1,55)

Alternatief 1 (� = 1,773)

Alternatief 2 (� = 1,15)

Bron: Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, Lenoir & Valenduc (2006), Decoster & Sas (2012) en Eigen berekeningen

De elasticiteit van de personenbelasting is dus van groot belang voor de middelen die de

gewesten krijgen uit de PB. Dit belang wordt alleen nog maar groter doordat deze PB-

elasticiteit een hoogst onzeker gegeven is. Het verleden heeft immers duidelijk aangetoond

dat deze elasticiteit zeer variabel evolueert over de tijd heen (zie Grafiek 1 in Elasticiteit

                                                            97  De impact van de PB-elasticiteit wordt voor de drie scenario’s telkens op dezelfde wijze nagegaan. Namelijk door het bedrag van de extra fiscale autonomie aan te passen aan de inflatie en aan het product van de economische groei en de PB-elasticiteit. 

139  

Page 142: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

van de personenbelasting (2012)). Daarnaast moet ook gewezen worden op de rol van

bepaalde hypotheses welke gehanteerd worden voor de bepaling van de PB-elasticiteit van

de onderhandelaars. De vraag kan gesteld worden of deze wel hanteerbaar zijn op langere

termijn. Zo is het moeilijk aan te nemen dat het belastingbeleid alsook de

inkomensverdeling op tien jaar tijd niet zouden wijzigen. Kortom: de PB-elasticiteit en de

omvang van de elasticiteitsbonus voor de gewesten zijn uitermate onzekere gegevens.

Voor de evolutie van de middelen die de gewesten ontvangen onder de nieuwe BFW wordt

in de onderstaande analyse rekening gehouden met de PB-elasticiteit die de

onderhandelaars hebben aangenomen, nl. 1,55.

De PB-dotatie die de gewesten krijgen en de negatieve term die daarvan wordt

afgetrokken, zou onder de nieuwe BFW verdwijnen en vervangen worden door een

uitbreiding van de fiscale autonomie. Deze uitbreiding van de fiscale autonomie zou de

vorm aannemen van uitgebreide opcentiemen op de personenbelasting. Figuur 26 en

Figuur 27 geven de evolutie weer van het bedrag waarmee de fiscale autonomie zou

worden uitgebreid voor de drie gewesten. Het gaat om de evolutie van de groei van dit

bedrag per miljoen inwoners met 2012 als basisjaar. Er is met andere woorden rekening

gehouden met de verwachte demografische evolutie. Voor alle drie de gewesten zou het

niveau van de middelen onder de nieuwe BFW beduidend hoger liggen dan dat van de

oude BFW. Als gevolg van het model van de uitgebreide opcentiemen krijgen de gewesten

immers niet alleen de PB-opbrengst maar ook een deel van de elasticiteitsbonus.

Met andere woorden, de drie gewesten zouden voordeel doen bij het afschaffen van de PB-

dotatie en de negatieve term in ruil voor het invoeren van de uitgebreide fiscale autonomie.

Figuur 26: Evolutie groei PB-middelen per miljoen inwoners onder de oude en nieuwe BFW voor het Vlaams en Waals Gewest

Luik A: Vlaams Gewest Luik B: Waals Gewest

140  

Page 143: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

100

110

120

130

140

150

160

VG oud

VG nieuw

100

110

120

130

140

150

160

WG oud

WG nieuw

Bron: Eigen berekeningen ‘Oude’ PB-middelen: PB-dotatie – negatieve term ‘Nieuwe’ PB-middelen: opbrengst uit de uitgebreide fiscale autonomie (gerealiseerd door middel van uitgebreide opcentiemen)

Figuur 27: Evolutie groei PB-middelen per miljoen inwoners onder de oude en nieuwe BFW voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

100

110

120

130

140

150

160

Bru H G oud

Bru H G nieuw

Bron: Eigen berekeningen ‘Oude’ PB-middelen: PB-dotatie – negatieve term ‘Nieuwe’ PB-middelen: opbrengst uit de uitgebreide fiscale autonomie (gerealiseerd door middel van uitgebreide opcentiemen)

2.2.7.2. De nationale solidariteitstussenkomst

Ook het solidariteitsmechanisme zou onder de nieuwe BFW sterk veranderen. Figuur 28

toont meteen aan dat het gewijzigde solidariteitsmechanisme dan ook een grote impact zal

141  

Page 144: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

hebben op de financiële middelen van het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest (het

Vlaams Gewest ontvangt vooralsnog geen solidariteitstussenkomst). De beide gewesten

zouden onder de nieuwe BFW substantieel minder solidariteitstussenkomst ontvangen. Dit

volgt onder meer uit het feit dat het solidariteitsmechanisme nog slechts 80% van het

verschil tussen het aandeel van de bevolking en het aandeel in de PB-opbrengst

compenseert. Vooral het Waals Gewest zou flink wat middelen ‘verliezen’ als gevolg van

de invoering van de nieuwe BFW.

Belangrijk is dat Figuur 28 duidelijk aantoont dat de solidariteit onder de nieuwe BFW

duidelijk zou afnemen. Zoals werd aangegeven in paragraaf 2.2.4 is er dus een oplossing

gevonden voor een van de knelpunten uit de oude BFW (zie 1.3.2.2.1).

Figuur 28: Evolutie van de nationale solidariteitstussenkomst onder de oude en nieuwe BFW (in % van het bbp)

0,050%

0,070%

0,090%

0,110%

0,130%

0,150%

0,170%

0,190%

0,210%

0,230%

2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022

WG oud

Bru H G oud

WG nieuw

Bru H G nieuw

 Bron: Eigen berekeningen ‘Oude’ nationale solidariteitstussenkomst, zie paragraaf 1.2.2.3 ‘Nieuwe’ nationale solidariteitstussenkomst, zie paragraaf 2.2.4

2.2.7.3. Totaal (exclusief gewestbelastingen)

Net zoals bij de gemeenschappen (zie paragraaf 2.1.7.3) lijkt het er in Figuur 29 op dat alle

drie de gewesten erop vooruit zullen gaan onder de nieuwe BFW. Ook hier moet deze

evolutie genuanceerd worden. De drie gewesten zouden onder de nieuwe BFW effectief

meer middelen ontvangen. Dit is enerzijds het gevolg van de uitbreiding van de fiscale

autonomie (de rol van de elasticiteitsbonus) en anderzijds door de dotaties ter financiering

142  

Page 145: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

van de nieuwe bevoegdheden. Het is dus niet zo dat de gewesten deze middelen vrij

zouden kunnen besteden, meer zelfs, de dotaties voor de nieuwe bevoegdheden zijn gelinkt

aan zware uitgavenposten (zoals arbeidsmarktbeleid). Hierbij komt dan ook nog eens dat

niet alle middelen die er federaal voor beschikbaar zijn, zouden worden overgedragen98.

Figuur 29: Evolutie totale middelen (exclusief gewestbelastingen) onder de oude en nieuwe BFW (in % van het bbp)

0,00%

0,50%

1,00%

1,50%

2,00%

2,50%

3,00%

3,50%

2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022

VG oud

WG oud

Bru H G oud

 VG nieuw

WG nieuw

Bru H G nieuw

Bron: Eigen berekeningen

Vermits de absolute bedragen geëvalueerd worden zonder ook rekening te houden met de

verwachte demografische evolutie, wordt er beter beoordeeld of de gewesten er op zouden

vooruit gaan op basis van de groei van het totaalbedrag per miljoen inwoners met 2012 als

basisjaar. Uit Figuur 30 volgt dan dat het totaalbedrag voor het Vlaams (luik A) en het

Waals Gewest (luik B) duidelijk sneller zou groeien onder de nieuwe BFW. Tegen 2022 is

voor beide gewesten het niveau van de nieuwe BFW duidelijk hoger. Voor het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest zou het beeld echter niet eenduidig zijn. Zoals kan worden afgeleid

uit Figuur 31 blijkt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aanvankelijk minder middelen

zou krijgen onder de nieuwe BFW. Pas vanaf 2020 zouden de middelen uit de nieuwe

BFW voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het niveau van de oude BFW inhalen. Dit is

onder meer het gevolg van de inperking van de solidariteitsbijdrage. Hierbij is echter wel

                                                            98 Zoals vermeld in paragraaf 2.2.2.1 wordt er voor de dotatie werk maar 90% van de middelen overgedragen (de resterende 10% wordt opgenomen in het overgangsmechanisme). 

143  

Page 146: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

geen rekening gehouden met de extra middelen die het gewest en haar instellingen zullen

krijgen onder de herfinanciering van de Brusselse instellingen.

Het beeld dat wordt geschetst in Figuur 30 en Figuur 31 moet echter verder genuanceerd

worden. Zo blijkt uit Bayenet (2012, p. 39) dat het Waals Gewest en het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest aanzienlijk meer middelen nodig hebben voor hun

arbeidsmarktbeleid dan wat ze onder de nieuwe BFW zouden krijgen. Hoewel niet alle

parameters gekend zijn doet dit vermoeden dat het correcter zou zijn om te stellen dat

hooguit het Vlaams Gewest zou ‘winnen’ bij de nieuwe BFW. Deze bevinding ligt in de

lijn van Decoster & Sas (2012) en wordt tevens bevestigd in paragraaf 2.4 en Tabel 90.

Figuur 30: Evolutie groei van de totale middelen (exclusief gewestbelastingen) per miljoen inwoners onder de oude en nieuwe BFW voor het Vlaams en Waals Gewest

Luik A: Het Vlaams Gewest Luik B: het Waals Gewest

100

105

110

115

120

125

130

135

140

145

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

VG oud

VG nieuw

100

105

110

115

120

125

130

135

140

145

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

WG oud

WG nieuw

Bron: Eigen berekeningen

144  

Page 147: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Figuur 31: Evolutie groei van de totale middelen (exclusief gewestbelastingen) per miljoen inwoners onder de oude en nieuwe BFW voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

100

105

110

115

120

125

130

135

140

145

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Bru H G oud

Bru H G nieuw

Bron: Eigen berekeningen

Tot slot dient ook hier gewezen te worden op de rol van de sokkel of het

overgangsmechanisme (zie 2.4). In het startjaar van de nieuwe BFW zouden het Waals

Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een volledige compensatie ontvangen voor

het ‘verlies’ ten opzichte van de oude BFW terwijl het Vlaams Gewest haar ‘winst’ terug

zou moeten afstaan.

145  

Page 148: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.3. Responsabilisering

Zoals eerder aangegeven (zie 1.3.2.3) is het de bedoeling van de zesde staatshervorming

om de responsabilisering van de gewesten en gemeenschappen uit te breiden. Voor de

gewesten zou dit deels gerealiseerd worden door de fiscale autonomie gevoelig uit te

breiden. Ze zullen de gevolgen van hun gevoerde beleid duidelijk voelen in hun PB-

opbrengst. De gemeenschappen worden ook reeds geresponsabiliseerd door het feit dat de

dotaties voor gezondheidszorg en hulp aan bejaarden slechts deels gekoppeld zijn aan de

groei, zij zullen de beschikbare middelen goed en correct moeten besteden om niet in de

problemen te komen. Naast deze eerder ‘impliciete’ responsabiliseringsmechanismes heeft

het Vlinderakkoord ook nog twee ‘expliciete’ responsabiliseringsmechanismes voorzien,

namelijk inzake pensioenen en klimaat.

2.3.1. Pensioenen

Tot op vandaag staat de federale overheid in voor de financiering van de pensioenen van

de statutaire ambtenaren van de gemeenschappen en gewesten. En dit ondanks de

Bijzondere Wet van 5 mei 200399 waarin reeds werd bepaald dat de gemeenschappen en

gewesten een responsabiliseringsbijdrage dienden te betalen. Het mechanisme dat

beschreven staat in deze Bijzondere Wet is echter nooit toegepast.

Gezien de budgettaire uitdagingen waarvoor de federale overheid staat, waaronder de

vergrijzing en de pensioenkost, is het van belang dat de deelstaten (zowel de

gemeenschappen als de gewesten) de kost van de vergrijzing helpen dragen. Vandaar dat

het Vlinderakkoord voorstelt om het mechanisme dat beschreven is in de Bijzondere Wet

van 5 mei 2003 vanaf 2012, na overleg met de deelstaten, in werking te laten treden. Het is

de bedoeling dat de deelstaten deze responsabiliseringsbijdrage reeds vanaf het

begrotingsjaar 2012 zouden betalen aan de federale overheid en dus niet wanneer de

nieuwe BFW in werking treedt. Het lijkt op dit moment (afsluiten redactie van de tekst:

23/08/2012) echter nog lang niet zeker of de deelstaten reeds in 2012 hun eerste bijdrage

                                                            99 BS 15 mei 2003 

146  

Page 149: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

zullen betalen. Het overleg omtrent de bijdrage voor de pensioenen lijkt vast te zitten of is

onderbroken.

Vanaf 2016 zou via de nieuwe BFW een nieuw mechanisme in werking treden dat ervoor

moet zorgen dat de responsabiliseringsbijdrage vanaf 2016 progressief en lineair zal

toenemen tot ze in 2030 gelijk zou zijn aan de bijdrage die tot op heden wordt betaald door

de deelstaten voor het contractueel personeel, namelijk 8,86% (Bayenet, 2012, p. 45).

Volgens Bisciari en Van Meensel (2012) zou vanaf 2016 de grootste bijdrage moeten

worden doorgestort aan de federale staat:

‐ ofwel het bedrag dat volgt uit het mechanisme beschreven in de Bijzondere Wet

van 5 mei 2003;

‐ ofwel het bedrag dat volgt uit het nieuwe mechanisme dat zal beschreven staan in

de nieuwe BFW.

Er wordt verwacht dat het bedrag dat volgt uit het nieuwe mechanisme van de BFW snel

het grootst zal zijn.

Tot slot is het nog van belang te wijzen op het feit dat het responsabiliseringsmechanisme

voor de pensioenen niet zal opgenomen worden in het overgangsmechanisme (zie 2.4). Het

gaat hier dus om een overdracht van de deelstaten naar de federale overheid waarvoor ze

geen compensatie zullen krijgen. 

2.3.2. Klimaat

De regels van dit responsabiliseringsmechanisme zijn nog niet bepaald. Wel is

overeengekomen dat er een systeem zou worden uitgewerkt waarbij elk gewest een

doelstelling of traject zal opgelegd krijgen voor het reduceren van zijn broeikasgassen in

de sector gebouwen. Indien het gewest in kwestie zijn doelstelling behaalt en overschrijdt,

zou het gewest een financiële bonus krijgen in verhouding met de ‘extra’ reductie die ze

heeft gerealiseerd. De middelen om de financiële bonus federaal te financieren mogen

enkel komen uit het federale aandeel in de veiling van de Emissions Trading Scheme-

emissierechten. Indien het gewest haar doelstelling niet haalt, zou het gewest een financiële

malus moeten betalen in verhouding met de reductie die ze niet heeft gerealiseerd. De

147  

Page 150: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

federale overheid zou de middelen die ze ontvangt uit de financiële malus dan investeren in

beleid voor de reductie van de broeikasgassen.

De finale constructie van dit mechanisme zou worden vastgelegd in een gewone wet die op

hetzelfde moment als de Bijzondere Financieringswet zal gestemd worden.

148  

Page 151: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.4. Het overgangsmechanisme

Tot slot hebben de onderhandelaars vastgelegd dat geen enkele deelstaat tijdens het

aanvangsjaar van de nieuwe BFW middelen zou ‘winnen’ of ‘verliezen’. Om dit te

realiseren voorziet het Vlinderakkoord een overgangsmechanisme dat ook wel de sokkel

wordt genoemd. De bedoeling van het overgangsmechanisme is om de transitie tussen de

oude BFW en de nieuwe BFW vlot en vooral niet te bruusk te laten verlopen.

Het overgangsmechanisme zou als volgt worden toegepast: in het eerste jaar dat de nieuwe

BFW in werking treedt, zou een egalisatiebedrag bepaald worden die de deelstaten extra

kunnen krijgen of net moeten afstaan. Dit bedrag zou dan de komende tien jaar nominaal

constant worden gehouden (het zou dus niet mee evolueren met inflatie of economische

groei) om daarna in de volgende tien jaar lineair af te nemen. Na 20 jaar zou het

overgangsmechanisme dus volledig verdwenen moeten zijn en dan pas zouden de

mechanismes van de nieuwe BFW volledig voelbaar zijn voor alle deelstaten. Er kan dus

gesteld worden dat deze 20 jaar ruim voldoende zal zijn om de deelstaten voor te bereiden

op de werking van de nieuwe BFW en de eventuele financiële gevolgen.

Volgens Decoster & Sas (2012) wordt het egalisatiebedrag zeer eenvoudig bepaald, nl.

door voor iedere deelstaat te bepalen wat ze zou winnen of verliezen onder de nieuwe

BFW ten opzichte van de oude BFW. Daarna dient simpelweg het tegengestelde teken

voor dit bedrag te worden geplaatst. Dit wordt geïllustreerd in de onderstaande tabellen

voor iedere deelstaat aan de hand van het hierboven beschreven model. Voor zowel de

gewesten als de gemeenschappen wordt het egalisatiebedrag bepaald voor het

begrotingsjaar 2012.

De egalisatiebedragen voor de gewesten worden bekomen door het verschil te maken

tussen wat de gewesten zouden ontvangen onder de nieuwe BFW en wat ze ontvangen

onder de huidige BFW. Hierbij is geen rekening gehouden met de bijkomende PB-

middelen gezien daar niets wijzigt, idem voor de gewestbelastingen. De dode hand-

compensatie en de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn hier ook

niet opgenomen in de sokkel. Dit levert de volgende resultaten op:

149  

Page 152: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 90: Egalisatiebedragen gewesten (bedragen in miljoen euro)

Egalisatiebedrag 

2012 Sokkel

Vlaams Gewest 290,954 ‐290,954

Waals Gewest ‐640,841 640,841

Brussels 

Hoofdstedelijk 

Gewest

‐14,035 14,035

Bron: eigen berekeningen

Concreet houdt dit dus in dat het Vlaams Gewest als enige gewest zou ‘winnen’ bij de

nieuwe BFW (zie ook 2.2.7). Door het overgangsmechanisme, dat beoogt in het eerste jaar

de nieuwe BFW neutraal te maken, zou het Vlaams Gewest echter 291 miljoen euro

minder krijgen dan wat volgt uit de berekeningsmechanismes van de nieuwe BFW en dus

geen ‘winst’ meer maken ten opzichte van de oude BFW. Het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest en het Waals Gewest zouden daarentegen, dankzij de sokkel, net meer middelen

krijgen. Deze bedragen zouden, zoals eerder besproken, de eerste tien jaar nominaal

constant blijven. Dit houdt dus in dat Vlaanderen de komende tien jaar 291 miljoen euro

minder zou krijgen, ongeacht de evolutie van deze winst ten opzichte van de oude BFW in

de toekomst (Decoster & Sas, 2012). Terwijl het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het

Waals Gewest de komende tien jaar zeker kunnen zijn van respectievelijk 14 en

641 miljoen euro meer. De volgende tien jaar zouden deze bedragen lineair afnemen om na

20 jaar op nul uit te komen.

Voor de gemeenschappen is exact hetzelfde principe van toepassing. Gezien er echter

informatie ontbreekt met betrekking tot de huidige verdeling over de gemeenschappen van

de financiële middelen die de federale overheid nu spendeert aan de nieuwe bevoegdheden

is het egalisatiebedrag hier voorlopig enkel bepaald aan de hand van de verschillen in de

btw-dotatie, PB-dotatie en de dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld. Verder is

er voor de berekening van de sokkel ook geen rekening gehouden met de bestaande

dotaties die niet wijzigen.

150  

Page 153: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Tabel 91: Egalisatiebedragen gemeenschappen (in miljoen euro)

Egalisatiebedrag 

2012 Sokkel

Vlaamse 

Gemeenschap‐89,435 89,435

Franse 

Gemeenschap89,435 ‐89,435

Bron: Eigen berekeningen

Gezien het ontbreken van de nieuwe bevoegdheden in de berekening van het

egalisatiebedrag krijgen we slechts een potentieel beeld van wie zou ‘winnen’ en wie

‘verliest’. Opnieuw blijkt dat de Franse Gemeenschap zou ‘winnen’ bij de nieuwe BFW,

zie eveneens paragraaf 2.1.7. De 89,4 miljoen euro winst ten opzichte van de nieuwe BFW

zou de Franse Gemeenschap echter, net als het Vlaams Gewest, weer moeten afstaan onder

het regime van het overgangsmechanisme. Los van de evolutie van haar winst zou de

Franse Gemeenschap onder de nieuwe BFW dus tien jaar lang 89,4 miljoen euro minder

ontvangen. Daarentegen zou de Vlaamse Gemeenschap de komende tien jaar

89,4 miljoen euro extra ontvangen, ongeacht de evolutie van haar verlies ten opzichte van

de oude BFW. Net zoals bij de gewesten zouden de egalisatiebedragen de volgende tien

jaar lineair afnemen tot het overgangsmechanisme na 20 jaar volledig verdwenen is.

Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat de bijdragen die de gemeenschappen en

gewesten dienen te betalen als gevolg van de twee nieuwe responsabiliseringsmechanismes

niet onder de sokkel zouden vallen.

151  

Page 154: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

2.5. Samenvatting

In het tweede deel van deze eindverhandeling is een stand van zaken gegeven van hoe de

BFW er mogelijk zou kunnen uitzien na de zesde staatshervorming. Op basis van de

beschikbare informatie werd getracht een beeld te schetsen van de mogelijke wijzigingen

in de financiering van de gemeenschappen en gewesten. Aan de hand van een model

(opgesteld met behulp van verschillende werkhypotheses) werd gepoogd om de evolutie

van de nieuwe BFW weer te geven en dit telkens ten opzichte van de oude BFW.

Indien de nieuwe BFW reeds van kracht zou zijn in 2012 dan zou de federale overheid

38.795,2 miljoen euro100 of 10,30% van het bbp moeten doorstorten naar de deelstaten. Dit

is een duidelijke toename ten opzichte van de huidige BFW waar de federale overheid in

2012 8,86% van het bbp doorstort naar de gemeenschappen en gewesten. Van deze 10,30%

is 4,12% van het bbp voor de financiering van de nieuwe bevoegdheden (gezinsbijslag,

ouderenzorg, gezondheidszorg, werk en fiscale uitgaven) die als gevolg van de zesde

staatshervorming worden overgeheveld naar de gemeenschappen en gewesten. De

uitbreiding van de fiscale autonomie via de personenbelasting die voorzien is onder de

nieuwe BFW zou 2,81% van het bbp vertegenwoordigen.

Net zoals onder de oude BFW zouden de gemeenschappen nog steeds gefinancierd worden

op basis van dotaties. De bestaande btw- en PB-dotatie zouden wijzigen ten opzichte van

de oude BFW. Zo zou het kijk- en luistergeld bij de btw-dotatie gevoegd worden en dus

niet langer tot de PB-dotatie behoren. De Lambermontmiddelen, welke retroactief eindigen

vanaf 2010, zouden op hun beurt dan weer verdeeld worden over de btw- en PB-dotatie.

De gemeenschappen zouden ook nieuwe dotaties ontvangen voor de financiering van hun

nieuwe bevoegdheden. Deze dotaties zouden volledig op basis van behoeftecriteria

verdeeld worden. Tot slot blijven de lotto-middelen en een dotatie voor de buitenlandse

studenten behouden.

De financiering van de gewesten zou ingrijpend wijzigen ten opzichte van de BFW na de

vijfde staatshervorming. Zo verdwijnen de PB-dotatie en de negatieve term in ruil voor een

                                                            100 Dit bedrag volgt uit de simulaties van het hierboven behandelde model. 

152  

Page 155: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

uitbreiding van de fiscale autonomie, welke gerealiseerd zou worden via de

personenbelasting. De gewestbelastingen zouden niet wijzigen ten opzichte van de oude

BFW en blijven behouden. Daarnaast zouden de gewesten een nieuwe dotatie ontvangen

voor de financiering van hun nieuwe bevoegdheden met betrekking tot werk en fiscale

uitgaven. Deze dotaties zouden verdeeld worden op basis van de nieuwe PB-verdeelsleutel.

Onder de hervormde BFW zouden de bijkomende PB-middelen behouden blijven. Het

solidariteitsmechanisme blijft eveneens bestaan maar zou grondig gewijzigd worden. Zo

zou het nieuwe systeem moeten vermijden dat de solidariteit een te grote omvang zou

aannemen.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en meer precies Brussel-Hoofdstad kreeg tijdens de

zesde staatshervorming bijzondere aandacht, wat heeft geleid tot de herfinanciering van de

Brusselse instellingen. Deze herfinanciering zal in twee delen gebeuren. Het eerste deel dat

de uitbreiding van de dode hand-compensatie, de uitbreiding van de dotatie voor de Franse

en Vlaamse Gemeenschapscommissie, de uitbreiding Fonds ter financiering van de

internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en een mobiliteitsdotatie bevat

zal reeds in 2012 in werking treden (samen met de splitsing van BHV). Het tweede deel

treedt in werking op hetzelfde moment als de nieuwe BFW en omvat een compensatie

gelinkt aan de aanwezigheid van pendelaars en internationale ambtenaren werkzaam in

Brussel.

In de nieuwe BFW wordt ook responsabilisering van belang. Dit wordt gerealiseerd door

enerzijds een responsabiliseringsmechanisme voor de gemeenschappen en gewesten met

betrekking tot pensioenen en anderzijds een responsabiliseringsmechanisme voor de

gewesten op het vlak van klimaat.

Tot slot zou er een overgangsmechanisme voorzien worden waardoor de nieuwe BFW in

haar aanvangsjaar neutraal zou zijn voor de deelstaten. Deze egalisatiebedragen zouden de

eerste tien jaar nominaal constant worden gehouden om vervolgens de volgende tien jaar

geleidelijk aan te worden afgebouwd. Pas na 20 jaar zou het overgangsmechanisme

volledig verdwijnen. Dit zou de deelstaten in staat moeten stellen om zich voor te bereiden

op de nieuwe financieringsmechanismen van de hervormde BFW.

153  

Page 156: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

3. Besluit

Als gevolg van het Vlinderakkoord en de zesde staatshervorming zal de BFW grondig

hervormd worden en zal ze de komende tijd een ‘hot topic’ zijn. Vandaar deze

eindverhandeling waarin zowel de BFW in haar huidige vorm als de BFW zoals ze er zou

kunnen uitzien na de zesde staatshervorming besproken worden.

In het eerste deel van deze eindverhandeling stond de BFW na de vijfde staatshervorming

centraal. Daaruit blijkt dat de gemeenschappen enkel gefinancierd worden op basis van

dotaties. Het gaat om een btw-dotatie (inclusief Lambermontmiddelen), een PB-dotatie,

een dotatie ter compensatie voor het kijk- en luistergeld en specifieke dotaties (waaronder

de Lotto-middelen). De gewesten worden op hun beurt gefinancierd door een combinatie

van dotaties van de federale overheid (PB-dotatie verminderd met de negatieve term en

bijkomende middelen), de opbrengst uit hun fiscale autonomie (gewestbelastingen en

beperkte opcentiemen op de PB) en eventueel een nationale solidariteitstussenkomst. Zoals

volgde uit de analyse en de literatuur heeft de huidige BFW te kampen met enkele

probleempunten. Een gebrek aan transparantie, de complexiteit van de wet, de perverse

effecten (veroorzaakt door een te hoge solidariteit en de negatieve term), de vraag naar

fiscale autonomie en responsabilisering waren dan ook de aanleiding om de BFW grondig

te hervormen.

In het tweede deel van deze eindverhandeling werd de BFW zoals ze er zou kunnen uitzien

na de zesde staatshervorming, behandeld. Hierbij werd op basis van de beschikbare

informatie geprobeerd om een zo duidelijk mogelijk beeld te scheppen van hoe de

financiering van de gemeenschappen en de gewesten er zou kunnen uitzien onder de

nieuwe BFW. Hoewel de gemeenschappen nog steeds op basis van dotaties zouden worden

gefinancierd en de gewesten via de combinatie van dotaties en fiscale autonomie zou de

BFW na uitvoering van de zesde staatshervorming toch ingrijpend wijzigen. Zo zouden de

gemeenschappen drie nieuwe dotaties krijgen voor de financiering van hun nieuwe

bevoegdheden (gezinsbijslag, ouderenzorg en gezondheidszorg), zouden zowel de btw- als

PB-dotatie hervormd worden (hierbij verdwijnt de Lambermontturbo) en zouden de Franse

154  

Page 157: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

en Vlaamse Gemeenschapscommissie extra middelen krijgen. Bij de gewesten zijn de door

de onderhandelaars voorzien wijzigingen ingrijpender. De financiering van de gewesten

door middel van fiscale autonomie zou er aanzienlijk toenemen. Om dit mogelijk te maken

zouden de PB-dotatie en de negatieve term verdwijnen ten voordele van een uitbreiding

van de fiscale autonomie via een gedeeltelijke regionalisering van de personenbelasting.

Daarnaast zouden ook de gewesten een nieuwe dotatie ontvangen voor de financiering van

hun nieuwe bevoegdheden, zijnde werk en fiscale uitgaven, en zou er een hervorming van

het solidariteitsmechanisme moeten komen. Tot slot zouden de Brusselse instellingen heel

wat extra middelen krijgen.

De uitvoerige bespreking van enerzijds de BFW na de vijfde staatshervorming en

anderzijds de BFW na de zesde staatshervorming heeft ertoe geleid dat er een duidelijk

beeld kan gevormd worden van welke financieringsmechanismes in de nieuwe BFW

mogelijk zouden wijzigen, bijkomen of zelfs verdwijnen. Dankzij deze uitvoerige

bespreking werd het mogelijk om na te gaan of de deelstaten baat hebben bij de geplande

hervorming van de BFW. Daarnaast moet ook duidelijk worden of de hervorming van de

BFW zou leiden tot een oplossing voor de knelpunten van de huidige BFW. De bekomen

resultaten liggen grotendeels in de lijn van de literatuur omtrent dit onderwerp.

Het is natuurlijk van belang te weten of de deelstaten al dan niet baat hebben bij een

hervorming van de BFW. Met andere woorden, het is interessant om na te gaan welke

deelstaat er financieel zou op vooruit gaan en welke deelstaat niet. Voor er kan besproken

worden welke deelstaat ‘beter’ of ‘slechter’ af zou zijn na de nieuwe BFW is het van

belang dat er enkele zaken worden genuanceerd. Zo zijn de simulaties in deze

eindverhandeling gebeurd aan de hand van een model waar enkele belangrijke

werkhypothesen zijn gemaakt en dit omwille van het ontbreken van bepaalde informatie.

Daarnaast zijn bepaalde parameters hoogst onzeker en is het goed mogelijk dat de

bedragen weergegeven in het Regeerakkoord nog geactualiseerd zullen worden. Het

wijzigen van deze hypothesen, bedragen en/of parameters kan ervoor zorgen dat de

simulatie-uitkomst grondig wijzigt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de rol van de PB-

elasticiteit. In het aangenomen scenario is gebruik gemaakt van de groei- en

155  

Page 158: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

inflatievooruitzichten van het FPB, de bevolkingsvooruitzichten van het FPB en de PB-

elasticiteit van de onderhandelaars.

Volgens het gehanteerde simulatiemodel zou bij de gemeenschappen vooral de Franse

Gemeenschap erop vooruitgaan. Ten opzichte van de BFW na de vijfde staatshervorming

zou de Franse Gemeenschap zowel meer btw- als PB-middelen ontvangen. Terwijl de

Vlaamse Gemeenschap het met wat minder btw-middelen zou moeten stellen. Al blijkt de

hervorming van de btw- en PB-dotatie op middellange termijn neutraal te zijn voor de

Vlaamse Gemeenschap. Bij de gewesten blijkt dat het Vlaams Gewest een goede zaak zou

doen en dit vooral dankzij de ruime elasticiteitsbonus die het zou ontvangen bij de

uitbreiding van de fiscale autonomie. Hoewel ook het Waals en Brussels Hoofdstedelijk

Gewest een deel van de elasticiteitsbonus zouden ontvangen, zouden deze gewesten toch

lijden onder het feit dat de nationale solidariteitstussenkomst aanzienlijk zou afnemen en

het feit dat de nieuwe dotatie werk zou verdeeld worden op basis van de fiscale capaciteit.

Tot slot is het de federale overheid die het minste baat zou hebben bij de hervorming.

Onder de nieuwe BFW moet de federale overheid niet alleen meer middelen afstaan (door

de nieuwe dotaties), maar ze zou ook minder opbrengsten hebben als gevolg van de

gedeeltelijke regionalisering van de PB. Al zou de federale overheid natuurlijk ook minder

uitgaven hebben na de voorziene overheveling van bevoegdheden naar de deelstaten.

Deze simulaties houden echter geen rekening met het overgangsmechanisme. Dit

mechanisme zou ervoor moeten zorgen dat tijdens het aanvangsjaar van de nieuwe BFW

geen enkele deelstaat verliest. Het eerste jaar zou de nieuwe BFW dus neutraal moeten zijn

doordat de deelstaten een bedrag krijgen of moeten afstaan afhankelijk van een negatief of

positief verschil ten opzichte van de BFW na de vijfde staatshervorming. Pas na 20 jaar zal

de BFW zoals ze er zal uitzien na de zesde staatshervorming op kruissnelheid komen en

zouden de gemeenschappen en gewesten de werkelijke impact van de hervormde BFW

voelen.

Gezien de hervorming van de BFW er kwam na jaren van kritiek op de huidige BFW

waarbij vooral werd gefocust op de eerder aangehaalde probleempunten is het ook van

156  

Page 159: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

belang om te weten of de grondige hervorming van de BFW daadwerkelijk een oplossing

zal bieden voor de problemen waarmee de huidige BFW kampt.

De huidige BFW is reeds een zeer complexe en weinig transparante wet. Hoewel er

inspanningen geleverd zijn om de nieuwe BFW minder complex te maken (zo verdwijnt de

negatieve term), zijn er bepaalde zaken die onvermijdelijk tot verwarring en complexiteit

zullen leiden. Vooral de uitbreiding van de fiscale autonomie via het model van de

uitgebreide opcentiemen dreigt te leiden tot een ingewikkeld en complex

financieringsmechanisme. Kortom: ook na de zesde staatshervorming zal de BFW een

complexe wet blijven.

Daarnaast zorgt de nieuwe BFW, hoewel er nog geen wetteksten zijn, reeds voor de nodige

verwarring. Zo ontbreekt nog heel wat informatie en zijn de mechanismes beschreven in

het Regeerakkoord niet altijd even duidelijk. Dit maakt dat de nieuwe BFW op dit ogenblik

moeilijk transparant of duidelijk kan worden genoemd. Het gebrek aan informatie omtrent

de zesde staatshervorming heeft dan ook al geleid tot een polemiek tussen de deelstaten en

de federale overheid (deze ontstond in januari van dit jaar met betrekking tot de

hypothecaire aftrek). Het is dan ook noodzakelijk dat het regeerakkoord wordt vertaald in

duidelijke en heldere wetteksten die alle stof tot discussie wegnemen.

De perverse effecten hebben, zoals eerder besproken, betrekking op de hoogte van de

solidariteit, de rol van de negatieve term en de ontwikkelingsval. Met de nieuwe BFW

zouden al deze ‘ongewenste’ gevolgen van de BFW verdwijnen. Ten eerste zou de

negatieve term worden afgeschaft zodat ze niet meer kan bijdragen tot het feit dat het

Vlaams Gewest onder de oude BFW per capita minder middelen overhoudt dan de andere

twee gewesten ondanks het feit dat de PB-opbrengst per capita er hoger ligt. Ten tweede is

de solidariteit aanzienlijk afgenomen. Het principe blijft behouden: een gewest heeft recht

op een solidariteitsbijdrage indien de PB-opbrengst per capita er lager ligt dan de PB-

opbrengst per capita van het Rijk. Maar het mechanisme van de solidariteit is gewijzigd en

zorgt er voor dat het systeem minder genereus geworden is (onder meer door slechts 80%

van het verschil te vergoeden). Ook de mogelijke ontwikkelingsval verdwijnt dankzij het

inperken van de solidariteit.

157  

Page 160: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

De fiscale autonomie zou onder de nieuwe BFW duidelijk toenemen. Naast de bestaande

fiscale autonomie (nl. de gewestbelastingen) zou immers een deel van de

personenbelasting geregionaliseerd worden. Er is dus duidelijk ingegaan op de vraag van

bepaalde partijen naar een grotere fiscale autonomie. Door de uitbreiding van de fiscale

autonomie via de gedeeltelijke regionalisering van de personenbelasting is meteen ook een

nieuwe stap gezet in het federale België.

Tot slot is de responsabilisering voor zowel de gemeenschappen als de gewesten wel

degelijk toegenomen. De responsabilisering onder de nieuwe BFW neemt echter

verschillende vormen aan. Zo zouden de gemeenschappen hoofdzakelijk gefinancierd

worden op basis van dotaties verdeeld aan de hand van behoeftecriteria maar toch

geresponsabiliseerd worden doordat bepaalde dotaties niet 100% gekoppeld zijn aan de

groei. Daarnaast zouden de gemeenschappen moeten bijdragen tot de financiering van het

pensioen van hun statutaire ambtenaren. De gewesten dienen eveneens een bijdrage te

leveren voor het pensioen van hun ambtenaren. Daarnaast zouden de gewesten ook op het

vlak van klimaat geresponsabiliseerd worden. De responsabilisering van de gewesten is

eveneens sterk toegenomen door de uitbreiding van de fiscale autonomie. Met andere

woorden: de nieuwe BFW voorziet inderdaad bijkomende responsabilisering, zij het niet

altijd via het klassieke kanaal, nl. de fiscale capaciteit.

Deze eindverhandeling kan dus afgesloten worden met de vaststelling dat de BFW er na de

uitvoering van het Vlinderakkoord inderdaad anders zal uitzien. Eerdere

staatshervormingen (respectievelijk in 1993 en 2002) hebben de BFW al op bepaalde

vlakken gewijzigd maar deze wijzigingen waren niet zo vergaand als de veranderingen die

voorzien zijn in de zesde staatshervorming. Er wordt onthouden dat dankzij deze

hervorming enkele belangrijke probleem- en twistpunten uit de BFW zouden verdwijnen.

Al kan de vraag natuurlijk gesteld worden of de nieuwe BFW geen nieuwe

probleempunten met zich zal meebrengen. Een ingrijpende verandering van de BFW heeft

natuurlijk ook gevolgen op financieel vlak voor de gemeenschappen en gewesten. Gezien

deze eventuele onaangename gevolgen de eerste jaren zouden worden verzacht door het

bestaan van een overgangsmechanisme zou de overgang van de huidige BFW naar de

nieuwe BFW op financieel vlak behoorlijk vlot moeten verlopen. Al blijft het natuurlijk

158  

Page 161: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

wachten op een door het parlement goedgekeurde hervorming van de Bijzondere

Financieringswet alvorens de werkelijke impact en gevolgen van de BFW na de zesde

staatshervorming zullen gekend zijn.

Deze eindverhandeling bevat ook nog pistes voor verder onderzoek. Zo zou de impact van

de zesde staatshervorming op de houdbaarheid van de openbare financiën (eveneens een

knelpunt) in detail kunnen worden onderzocht. Het blijft immers afwachten of de federale

overheid, na de hervorming van de BFW, voldoende middelen zal overhouden om de

staatsschuld te financieren. Tot slot heeft deze studie de nieuwe BFW hoe ze er mogelijk

zou kunnen uit zien besproken, dit laat de piste open om, eens de hervormde BFW

beschikbaar is, een vervolg te breien aan dit verhaal.

159  

Page 162: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

160  

4. Bijlagen

4.1. Lijst met afkortingen

ADSEI: Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie

AJ: aanslagjaar

AMECO: annual macro-economic database of the European Commission’s Directorate General for Economic and Financial affairs

Bbp: bruto binnenlands product

BEF: Belgische frank

BFW: Bijzondere Financieringswet

BHV: Brussel-Halle-Vilvoorde

Bru H G: Brussels Hoofdstedelijk Gewest

BS: Belgisch Staatsblad

Btw: belasting over de toegevoegde waarde

FCUD: Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten

FG: Franse Gemeenschap

FOD: federale overheidsdienst

FPB: Federaal Planbureau

GGC: Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

KB: koninklijk besluit

NBB: Nationale Bank van België

PB: personenbelasting

VG: Vlaamse Gemeenschap of Vlaams Gewest

WG: Waals Gewest

Page 163: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

4.2. Verschil tussen effectief doorgestort bedrag en theoretisch bedrag op langere termijn

Tabel 92: Verschil tussen effectief doorgestort bedrag en theoretisch bedrag op 13 jaar (bedragen in miljoen euro)

Gemeenschappen (1) Gewesten (2) Totaal (3) = (1) + (2) Gemeenschappen (4) Gewesten (5)  Totaal (6) = (4) + (5) Verschil = (3) ‐(6)

1999 13.081,1 9.641,2 22.722,3 13.160,5 9.703,9 22.864,4 142,1

2000 13.518,3 10.117,1 23.635,4 13.284,4 9.749,2 23.033,6 ‐601,8

2001 13.896,9 10.454,1 24.351,0 14.275,4 11.022,6 25.298,0 947,1

2002 15.156,7 7.537,7 22.694,4 15.078,6 7.359,7 22.438,4 ‐256,0

2003 15.636,2 7.826,4 23.462,6 15.674,8 7.912,5 23.587,3 124,7

2004 16.215,8 8.138,7 24.354,5 16.112,7 8.065,8 24.178,5 ‐176,0

2005 17.127,6 8.474,3 25.602,0 17.117,6 8.539,2 25.656,9 54,9

2006 17.757,6 8.977,7 26.735,3 17.779,9 8.763,6 26.543,5 ‐191,8

2007 18.580,7 9.345,6 27.926,3 18.544,5 9.475,1 28.019,5 93,3

2008 19.686,2 9.891,2 29.577,4 19.885,5 9.979,7 29.865,2 287,8

2009 19.228,4 9.631,5 28.859,9 19.538,1 9.759,6 29.297,7 437,8

2010 20.069,2 9.998,0 30.067,2 19.417,8 9.662,9 29.080,7 ‐986,5

2011 21.213,7 10.546,4 31.760,0 21.293,5 10.550,1 31.843,6 83,5

‐41,0

Theoretische bedragen Effectieve bedragen

Verschil op 13 jaar  Bron: FOD Financiën, eigen berekeningen (1) Dit bedrag bestaat uit de totale middelen die gemeenschappen ontvangen uit de btw en de PB (exclusief de gemeenschapscommissies, dotatie voor buitenlandse studenten en de Lotto-middelen).  (2) Dit bedrag is de som van de PB-dotatie, nationale solidariteitstussenkomst, negatieve term en de bijkomende middelen (met uitzondering van de trekkingsrechten). (4) Dit is de som van de effectief doorgestorte btw- en PB-middelen. (5) Dit bedrag is gelijk aan de effectief doorgestorte PB-middelen.

161  

Page 164: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Bibliografie

Referenties

Algoed Koen & Van Den Bossche Wim, 2009, Bijzondere Financieringswet in een notendop (met een illustratie voor het jaar 2009), Documentatieblad, jg. 69, nr. 2, 2de kwartaal 2009, p. 63-90

Bayenet Benoît, 2012, Note Politique: Les derniers accords institutionnels belge sur la 6ème réforme de l’état et le financement des communautés et des régions, IEV, Centre d’etudes du PS

Bisciari P. & Van Meensel L., 2012, De hervorming van de wet betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, Economisch Tijdschrift, juni 2012, p. 67-89

Blöchliger Hansjörg & Rabesona Josette, 2009, The fiscal autonomy of sub-central governments: an update, OECD, WP (2009 ) 9

Decoster André & Sas Willem, 2011a, De Bijzondere Financieringswet voor dummies, FLEMOSI Discussion Paper, nr. 4

Decoster André & Sas Willem, 2011b, La réforme du financement des Communautés et Régions, Presentatie voor Société Royale d’Economie Politique de Belgique (asbl), Brussel

Decoster André & Sas Willem, 2012, De nieuwe Financieringswet: Anders maar ook beter?, Levense Economische Standpunten, 2012/137, Centrum voor Economische Studiën, KU Leuven

Deloddere Eddy & Valenduc Christian, 2003, Fiscaal Memento, Studie- en Documentatiedienst FOD Financiën, nr. 15

Deloddere Eddy, Haulotte Samantha & Valenduc Christian, 2011, Fiscaal Memento, Studie- en Documentatiedienst FOD Financiën, nr. 23

Deloddere Eddy, Haulotte Samantha & Valenduc Christian, 2012, Fiscaal Memento, Studie- en Documentatiedienst FOD Financiën, nr. 24

Frogneux Vincent & Saintrain Michel, 2012, De elasticiteit van de personenbelasting: Prospectieve macro-economische benadering van de nationale elasticiteit en van de elasticiteit van een geregionaliseerde personenbelasting, Working Paper 1-12, Federaal Planbureau, maart 2012

162  

Page 165: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Heremans D., Peeters T., Van Hecke A., 2010, Towards a more efficient and responsible financing mechanism for the Belgian federation, Steunpunt fiscaliteit en begroting (Spoor A2)

Heremans Dirk, Van Hecke Annelore & Jennes Geert, 2012, Het ontwerp Nieuwe bijzondere financieringwet en de dynamiek van de middelenvoorziening voor Gewesten en Gemeenschappen, Vives Briefings, juli 2012, Leuven

Hoge Raad van Financiën, afdeling Fiscaliteit en Parafiscaliteit, november 2010, De schommelingen van de verdeelsleutel van het aan de gewesten toegewezen gedeelte van de personenbelasting, Brussel

Lenoir Thierry & Valenduc Christian, 2006, Herziening van de macro-economische methode voor de raming van de fiscale ontvangsten, Documentatieblad, jg. 66e, nr. 1, 1ste kwartaal 2006, p. 97-220

Matthijs Herman, Naert Frank & Vuchelen Jef, 2007, Handboek Openbare Financiën, Intersentia, Antwerpen

Nassaux Jean-Paul, 2012, Les aspects bruxellois de l’accord de réformes institutionnelles du 11 octobre 2011, CRISP, Courrier hebdomadaire, nr. 2129-2130

Spinnoy, Carine, 2007, Financieel-budgettaire relaties binnen de overheid, onderdeel van de cursus macro-economische aspecten van het begrotingsbeleid, Gecertifieerde opleidingen FOD P&O

Taskforce Federaal Planbureau – Nationale Bank van België voor de Bijzondere Financieringswet, 2010, Nota: Elasticiteit van de personenbelasting, Brussel

Vanalme, Evelien, 2007, De kloof tussen de totale ontvangsten en de rijksmiddelen: een analyse van de periode 2000-2006, Documentatieblad, jg. 67e, nr. 4, 4e kwartaal 2007, p.89-167.

Vande Lanotte Johan, Bracke Siegfried en Goedertier Geert, 2010, België voor beginners: Wegwijs in het Belgische labyrint, Die Keure, Brugge

Vande Lanotte Johan & Goedertier Geert, 2010, Handboek Belgisch Publiekrecht, Die Keure, 6de editie

Vanhee Dieter, 2012, De levensloop van een staatshervorming: Een analyse van de bevoegdheidsoverdrachten van 2001, Vanden Broele

Andere

Dode hand 2011, persbericht van de Ministerraad, 18 november 2011, Presscenter.org

163  

Page 166: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Economische vooruitzichten 2012-2017, mei 2012, Federaal Planbureau, Brussel

Fiscale autonomie – Personenbelasting, Antwoord op parlementaire vraag nr. 30 van dhr. Vereeck aan dhr. Muyters, 3 oktober 2011, Vlaams Parlement, Brussel

Nationale Plantentuin – Stand van zaken, Antwoord op parlementaire vraag nr. 403 van mevr. De Vroe aan dhr. Peeters, 23 september 2011, Vlaams Parlement, Brussel

Ontwerpverklaring over het algemeen beleid, regeerakkoord Di Rupo I, december 2011, Brussel

Amendementen, ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2011, stuk 778, nr. 3, 23 november 2010, Vlaams Parlement, Brussel

Statistieken van de fiscale cel van het Waals Gewest

Verslag, Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting, stuk 15, nr. 7, 2 december 2010, Vlaams Parlement, Brussel

Begrotingsdocumenten

Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2008, DOC 52 0993/001, Brussel

Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2011, DOC 53 1347/001, Brussel

Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, Algemene toelichting bij de begrotingen van ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2012, DOC 53 1942/001, Brussel

Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2012, DOC 53 1943/001 Brussel

Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, aanpassing van de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2012, DOC 53 2112/001, Brussel

Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2012, DOC 53 2113/002, Brussel

Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, Bijlage bij de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2012: Inventaris 2010 van de vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de staat beïnvloeden, DOC 53 1943/002, Brussel

Federaal Planbureau, Economische Begroting 2012, 10 februari 2012, Brussel

164  

Page 167: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

Rekenhof, Commentaar en opmerkingen bij de ontwerpen van staatsbegroting voor het begrotingsjaar 2012, 5 januari 2012, Brussel

Wetten

Wet van 31 december 1983 tot de hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, W1983-12-31/40, BS 18-01-1984

Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, W1989-01-12/30, BS 14-01-1989

Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, W1989-01-16/30, BS 17-01-1989

Bijzondere wet van 16 juli 1993 ter vervollediging van de federale staatsstructuur, W1993-07-16/30, BS 20-07-1993

Wet van 23 mei 2000 tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, §2, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten, W2000-05-23/30 , BS 30-05-2000

Bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, W2001-07-13/35, BS 03-08-2001

Wet van 7 januari 2002 tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, W2002-01-07/39, BS 01-02-2002

Bijzondere wet van 5 mei 2003 tot instelling van een nieuwe berekeningswijze van de responsabiliseringsbijdrage ten laste van sommige werkgevers van de openbare sector, W2003-05-05/39, BS 15-05-2003

Bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen, W2012-07-19/31, BS 22-08-2012

Wet van 19 juli 2012 houdende wijziging van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, en van de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, W2012-07-19/30, BS 22-08-2012

Koninklijke Besluiten

Koninklijk besluit tot bepaling van het voorlopige verdelingsplan van de subsidies van de Nationale Loterij voor het dienstjaar 2012, KB2012-08-03/11, BS 13-08-2012

165  

Page 168: De Bijzondere Financieringswet: heden en toekomst...huidige Vlinderakkoord te komen, zie Vanhee (2012, p. 3-5) 2 De eerste zin van het eerste artikel van de Grondwet werd gewijzigd

166  

Webpagina’s

Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie en Federaal Planbureau: Bevolkingsvooruitzichten 2011-2061 (op 1 januari en per leeftijd) http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/bevolking/downloads/bevolking_op_1_januari_2011-2061.jsp

AMECO Database (laatste update mei 2012): bbp in lopende prijzen (2002-2012) http://ec.europa.eu/economy_finance/ameco/user/serie/ResultSerie.cfm

De Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers: Stemming van 13 juli 2012 http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/home/stemmingen20120713.pdf

Departement Financiën en Begroting Vlaanderen, afdeling Financieel management: Evolutie van de ontvangsten en de uitgaven (overheidsfinanciën) http://fin.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=33

Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers: FCUD http://www.rkw.be/Nl/Info/Who/whoContrat_02.php

Selor: Taaltesten http://www.selor.be/nl/testen/taaltesten/ambtenaar-taalcertificaat-uitoefening-job-lokale-overheid

Studie- en Documentatiedienst FOD Financiën: de federaal geïnde fiscale ontvangsten en de ontvangsten “Gewesten en Gemeenschappen”, de realisaties van de afgelopen jaren en maanden http://www.docufin.fgov.be/intersalgnl/thema/stat/Stat_ontvangsten_fed.htm

Studie- en Documentatiedienst FOD Financiën: Inventaris van de federale fiscale uitgaven http://www.docufin.fgov.be/intersalgnl/thema/stat/Stat_fiscale_uitgaven_fed.htm

Vlaamse overheid: de Vlaamse jobkorting http://www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=Solution_C&cid=1247814216020&context=1141721623065---1191211214230-1191211214230--1153881186954&p=1186804409610&pagename=Infolijn%2FView