Eerste Asega

52
SIMON VAN DER AA VERENIGING VOOR STRAFRECHT EN CRIMINOLOGIE www.simonvanderaa.nl Heb jij ze ook, van die moordouders? De kroongetuige in het strafproces Afluisterpraktijken van het OM November 2009 Jaargang 28, nummer 1 Deskundigen in het strafrecht Het Nederlandse softdrugsbeleid: een vloek of een zegen? ASEGA

Transcript of Eerste Asega

Page 1: Eerste Asega

Simon van der aa vereniging voor Strafrecht en criminologiewww.simonvanderaa.nl

Heb jij ze ook, van die moordouders?

De kroongetuige in het strafproces

Afluisterpraktijken van het OM

November 2009Jaargang 28, nummer 1

Deskundigen in het strafrecht

Het Nederlandse softdrugsbeleid:een vloek of een zegen?

ASEGA

Page 2: Eerste Asega

Advoca t en • No tar i s s en • Be la s t in gku n d igen • Bedr i j f s adv i s eur s

Postbus 1100, 9701 BC GroningenTelefoon (050) 521 43 33R

ec

ruit

me

nt

A d v o c a t e n

N o t a r i s s e n

B e l a s t i n g k u n d i g e n

B e d r i j f s a d v i s e u r s

Prestaties ontstaan nooit vanzelf.

Het heeft alles te maken met talent. En

training: de continue bereidheid om je

vermogens en inzichten aan een volgen-

de uitdaging te onderwerpen. Zodat je

groeit, en al doende je grenzen verlegt.

Zo gaat dat in de sport, en zo gaat dat

bij Plas & Bossinade. Dat bewijzen we

keer op keer. In de rechtszaal, maar ook

bij een fusie proces of boedelverdeling.

Wij verschijnen altijd goed voorbereid

ten tonele, zodat we nooit voor onver-

wachte verrassingen komen te staan.

Daarom vragen we door, en scherpen

we onze geest met nieuw verworven

inzichten. Wij hebben specialisten in

huis in diverse takken van sport:

bedrijfsadviseurs, notarissen,

fiscaal juristen en advocaten.

Allemaal getraind om de juiste vragen

te stel len. En toe te slaan op het juiste

moment. Meer weten over vacatures of

studentstages bij Plas & Bossinade?

Kijk op www.plasbossinade.nl.

Advoca t en • No tar i s s en • Be la s t in gku n d igen • Bedr i j f s adv i s eur s

. . .en als je je s lagkracht

wil t bewijzen in de prakt i jk , v ind je bi j ons

de perfecte sparringpartners!

. . .en als je je s lagkracht

wil t bewijzen in de prakt i jk , v ind je bi j ons

de perfecte sparringpartners!

Page 3: Eerste Asega

Van De Redactie...Van Het Bestuur...

Het Nederlandse softdrugsbeleidMaarten-Bas OosterdijkHeb jij ze ook, van die moordouders?Sanne LeentjesDeskundigen in het strafrechtHarrie BijnenAfluisterpraktijken van het OMSanne van DamDe kroongetuige in het strafprocesMarjolein Buwalda

23

5

6

8

9

11

12

353739

40 41 44

14 20

VOORWOORD

ESSAYS

24

28

31

44

9

?

20

COLUMNS

CommentaarMaarten-Bas Oosterdijk en Sanne van DamKnigge ConcludeertExamentrillingenAfkraken?A.D. NauseamKraken en LeegstandSjoerd OtterWat kost een politiepaard?Sander FlightParticuliere vervolging in ZwedenAlbertine Tiemens

RUBRIEKEN

Zittingszaal 14BabbelboxKantoorbezoekBoekrecensieInterviewAd informandum

14

28

8

Page 4: Eerste Asega

Beste lezer,

Het is wederom gelukt om een goed gevulde Asega tijdig uit te brengen. De Asega-commissie, bestaande uit Harrie Bijnen, Marjolein Buwalda, Sanne van Dam, Sanne Leentjes, hebben zich daarvoor ingezet. Ook de inzet van onze gastschrijvers moet geprezen worden. Ze hebben allen een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van deze editie. En wat voor een editie is het geworden! Deze

Asega bevat spraakmakende columns, juridische artikelen die zowel het strafrecht als de criminologie bestrijken en een aantal nieuwe rubrieken. We hebben daarnaast ten aanzien van de lay-out een aantal aanpassingen doorgevoerd. Daarbij moet opgemerkt worden dat we onze voorgangers veel dank verschuldigd zijn. Zij hebben namelijk een lay-out ontworpen waarop wij voort konden borduren. Dit heeft ons veel werk uit handen genomen. De aanpassingen hebben geresulteerd in een nieuwe indeling van het blad. Grof gezegd bestaat het blad nu uit drie delen. Elk deel wordt apart ingeleid door een tussenpagina waarop kort wordt aangestipt waar dat deel uit bestaat.

Zo tref je in het eerste deel de columns aan. De nieuwe column, Commentaar, zal voortaan opgevuld worden door twee commissieleden. Als vanouds blijft prof. Knigge concluderen in zijn column die alweer toe is aan haar twaalfde deel. Ook vermeldenswaardig is de bijdrage van oud-bestuurslid Albertine Tiemens die momenteel in Zweden verblijft. Aan de hand van een actueel onderwerp vergelijkt ze het Zweedse strafrechtsysteem met het Nederlandse strafrechtsysteem. De vijf juridische artikelen die samen de kern van deze editie vormen, zijn terug te vinden in het tweede deel. Die kern is behoorlijk veelzijdig. Artikelen over het strafrecht alsook over de criminologie passeren de revue. Het coverartikel gaat over het Nederlandse softdrugsbeleid. Daar wordt stilgestaan bij de laatste ontwikkelingen. De andere artikelen snijden een breed scala van onderwerpen aan: van moordende ouders tot telefoontaps. Aansluitend daarop volgt het derde deel waarin een aantal vertrouwde rubrieken, zoals de babbelbox en Ad-informandum, terugkeren. Ook de interviews met twee strafrechtadvocaten zijn in dit deel ondergebracht. Zowel mr. Beutener als dr. mr. Sjöcrona worden stevig aan de tand gevoeld. Verder tref je twee verslagen aan: Rob Zijlstra doet verslag van een zitting en er wordt verslag gedaan van een kantoorbezoek. Als afsluiter hebben we De Rechter die zich over de DSB-affaire uitlaat.

Hopelijk vergroot de nieuwe indeling het leesplezier. Daar is het uiteindelijk om te doen geweest. Wij zijn benieuwd wat jij, als lezer, daarvan vindt. Is het blad verbeterd of hebben we het blad onnodig geweld aangedaan? Laat van je horen! Dit kun je doen door jouw ongezouten mening te mailen naar: [email protected].

Rest mij jou alleen nog veel leesplezier te wensen!

Maarten-Bas Oosterdijk

Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett.) volksrechter. Asega azig(m.;-\en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), Vo

orw

oord

Van de redactie...

COLOFONJaargang 28, nummer 1,

November 2009

Asega is het drie keer per jaar verschijnende tijdschrift van

de vereniging voor strafrecht en criminologie ‘Simon van der Aa’ van de Faculteit der

Rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen.

RedactieMaarten-Bas Oosterdijk

Harrie BijnenMarjolein Buwalda

Sanne van DamSanne Leentjes

Lay-out Harrie Bijnen

Maarten-Bas Oosterdijk

Oplage230 exemplaren

DrukCopy Copy

ISSN 0920-2919

CopyrightNiets uit deze uitgave mag worden

verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van de uitgever.

Met speciale dank aan Het bestuur

Prof. Mr. G. KniggeDr. mr. J. Sjöcrona

Mr. M. BeutenerSander Flight

Albertine TiemensJudith Ritsema

[email protected]

Volgende editieBegin februari

Kopij voor de Asega dient in overleg te geschieden en tijdig

kenbaar gemaakt te worden.

VOORWOORD

2 3

Page 5: Eerste Asega

Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en),

Van het bestuur...Adres Oude Kijk in ‘t Jatstraat 269712 EK Groningen.

Internet www.simonvanderaa.nl

[email protected]

Bestuur Lotte van [email protected].: 06-10282675

Marianne [email protected].: 06-51366022

Daan [email protected].: 06- 22049953

Judith Ritsema Commissaris [email protected].: 06-43430393

Marjolein den UylCommissaris [email protected].: 06-44619469

De contributie van Simon van der Aa bedraagt 17,50 Euro. De betaling hiervan geschiedt door middel van automatische incasso (rekeningnummer: 38.51.58.653). Leden ontvangen hiervoor de ‘Asega’ en hebben voorrang en korting bij deelname aan activiteiten die door Simon van der Aa worden georganiseerd. Een lidmaatschap wordt automatisch verlengd, behalve wanneer het lidmaatschap tijdig wordt opgezegd. Dit dient schriftelijk te gebeuren bij de secretaris van de vereniging en wel voor 15 september van elk collegejaar. Adreswijzigingen t.a.v. de secretaris van Simon van der Aa, p.a. Oude Kijk in ‘t Jatstraat 26, 9712 EK Groningen. Zo ook klachten over de bezorging.

Beste Simonleden,

Het lijkt nog maar zo kort geleden, de alge-mene leden vergadering waarin wij het vorige be-stuur opvolgden. Toch ligt inmiddels de eerste Asega alweer op de deur-mat. Nadat Daan, Judith, Marianne, Marjolein en ik begin september het stokje over hebben ge-nomen van het oude be-stuur zijn we enthousiast aan de slag gegaan. We hebben inmiddels een in-teressant kroegcollege georganiseerd over de criminele inlichtingen eenheid die ge-geven werd door de enthousiaste officier van justitie Van Der Zee. Ook hebben we een bezoek gebracht aan het strafrechtkantoor Sjöcrona ∙ van Stigt. Een geslaagde dag met een enthousiast kantoor en enthousiaste deelnemers.

Ook de commissies zijn stuk voor stuk enthousiast van start gegaan. Met de activitei-tencommissie is inmiddels een bezoek gebracht aan de van Mesdag kliniek, de regio-politie en de rechtbank. In de planning staan nog veel meer interessante activiteiten. Een bezoek aan het hof in Leeuwarden, een bezoek aan het bekende kantoor Anker & Anker en -niet te vergeten- de binnenlandse reis naar Den Haag. Ook de sympo-siumcommissie is hard aan de slag gegaan om een onderwerp te vinden. Kranten, tijdschriften en de Juridische Bibliotheek zijn doorgespit en het belooft dit jaar we-derom een interessant symposium te worden. Het onderwerp blijft nog even geheim, tijdens het kerstdiner zal dit bekend worden gemaakt. Wat ook nog even geheim blijft is de bestemming van de Buitenlandse Reis. De Buitenlandse reis commissie is hard aan het werk een geweldige week op een toplocatie te plannen. We moeten nog wachten tot de borrel van 2 december, dan zal de bestemming bekend worden gemaakt. Het resultaat van de Asegacommissie behoeft weinig toelichting, u heeft het immers in uw handen. Een prachtig blad met interessante bijdrages, dat hopelijk met veel plezier zal worden gelezen. Tot slot heeft ook onze nieuwste aanwinst, de pleitcommissie, niet stil gezeten. De eerste pleitinstructies zijn al binnenkort en ook aan de pleitwedstrijd in het voorjaar wordt hard gewerkt.

Maar niet alleen inhoudelijk, ook als het gaat om gezelligheid staat Simon sterk! Het bestuur heeft samen met alle actieve leden op het ‘Pannenkoekenschip’ van heerlijke pannenkoeken genoten en daarna zijn we met z’n allen gaan bowlen. Tijdens de eer-ste borrel hebben we van de live muziek van Cem Kekik en zijn band genoten. Zij gingen tot in de late uurtjes door en het was een erg geslaagde avond. Op moment van schrijven staat de volgende borrel voor de deur, met als thema ‘Simon houdt van Holland’. Dit wordt ongetwijfeld een gezellige borrel met prachtige outfits.

In een notendop waren dit de eerste maanden van het studiejaar, die we zeker erg geslaagd kunnen noemen. Het gaat goed met onze vereniging en het belooft een mooi jaar te worden. Dit dankzij de grote inzet die de actieve leden hebben. Ik wil jullie dan ook complimenten maken voor het werk dat jullie in deze eerste maanden hebben verricht. Tot op de volgende borrel of activiteit!

Lotte van Aanholt

VOORWOORD

2 3

Page 6: Eerste Asega

Columns

CommentaarKnigge concludeert

Afkraken?Kraken en Leegstand

Wat kost een politiepaard? Particuliere vervolging in Zweden

Page 7: Eerste Asega

COLUMN

5

Vrouwcke nuance is nastrevenswaardigMaarten-Bas Oosterdijk

Joost Eerdman, oud-LPF-kamerlid en medeoprichter van het Burgercomité tegen Onrecht, is van mening dat het strafrecht op de hand is van de daders en dat de slachtoffers het nakijken hebben omdat rechters te licht straffen. Hij schrijft dit toe aan de toename van het aantal vrouwelijke strafrechters. Zij zouden door hun karaktereigenschappen te veel oog hebben voor de omstandigheden van de dader en ze zouden te weinig oog voor vergelding hebben. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de slachtoffers en de bevolking verliest daardoor het vertrouwen in de rechtstaat. Door minimumstraffen in te voeren kan dat rechtgetrokken worden. Oud-minister van Justitie Winne Sorgdrager betoogde, eveneens in de Volkskrant, het tegendeel. Ondanks het feit dat het merendeel van de rechters vrouw is, zijn rechters strenger gaan straffen, waardoor Nederland in de pas loopt met de rest van Europa. Een straf dient meerdere doelen en ziet niet alleen op vergelding, maar ook op algemene preventie en resocialisatie. Bij het opleggen van een straf moet de rechter het toegebrachte leed alsook de persoonlijke omstandigheden van de dader meewegen. Dit vereist een zorgvuldige afweging. Als de rechter bepaalde eigenschappen bezit die daartoe bijdragen, valt dat alleen maar toe te juichen. Een afgewogen oordeel gaat nu eenmaal gepaard met een zekere beoordelingsvrijheid. Wanneer die vrijheid door minimumstraffen wordt ingeperkt, zal dat niet tot meer rechtvaardigheid leiden. Het louter en alleen hogere straffen opleggen, omdat de slachtoffers dat graag zien of omdat een deel van de bevolking daar om roept, is afkeurenswaardig. Daar moet in bepaalde mate rekening mee gehouden worden, maar het moet niet doorslaan. Nuance laat dat toe en moet daarom te allen tijde behouden blijven. Als vrouwelijke karaktereigenschappen dat vergroten, moet dat eerder aangemoedigd worden dan de kop in worden gedrukt.

Mogelijkheid om taakstraffen op te leggen wordt beperktSanne van Dam

Daders van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven kunnen geen ‘kale’ taakstraf meer krijgen. Wel blijft het mogelijk om bij dit soort misdrijven een combinatie van straffen op te leggen, bijvoorbeeld een taakstraf met een (onvoorwaardelijke of voorwaardelijke) gevangenisstraf. Dit is onderdeel van een wetsvoorstel van Minister van Justitie Hirsch Ballin dat in oktober jl. bij de Tweede Kamer is ingediend.1

Uit onderzoek van de Raad voor de Rechtspraak is naar voren gekomen dat bij het vorderen en opleggen van taakstraffen in het algemeen conform het oogmerk van de wetgever wordt gehandeld. Dat oogmerk van de wetgever moet als volgt worden omschreven: de taakstraf is een passende straf voor naar verhouding lichte delicten; voor (ernstige) zeden- en geweldsmisdrijven is het opleggen van een taakstraf in beginsel niet aan de orde.2 Hieruit blijkt dus dat het wetsvoorstel wat dat onderdeel betreft eigenlijk overbodig is. Bovendien kan men zich gaan afvragen of de wetgever nu niet op de stoel van de rechter gaat zitten. Aangezien niet elke strafzaak hetzelfde is, laat de rechter verschillende omstandigheden meewegen bij de strafoplegging. De rechter beschikt daarbij over een scala aan straffen en maatregelen waaruit hij de meest toepasselijke straf voor de concrete situatie kan kiezen. Straffen is nu eenmaal maatwerk.

Het is belangrijk dat straffen een breed maatschappelijk draagvlak hebben, maar het is niet de bedoeling dat de wetgever op de stoel van de rechter plaatsneemt.

1 Kamerstukken II 2009/10, 32 169, nr. 2. 2 Kamerstukken II 2007/08, 31 200, nr. 172.

Reageren? [email protected]

CommentaarKnigge concludeert

Afkraken?Kraken en Leegstand

Wat kost een politiepaard? Particuliere vervolging in Zweden

Page 8: Eerste Asega

COLUMN

6 7

Knigge concludeertProf. mr G. Knigge is advocaat-generaal bij de Hoge Raad. In deze rubriek vertelt hij over zijn werk.

Examentrillingen (HR 12 mei 2009, NJ 2009, 237)

Het Amsterdamse rijschoolbemiddelingsbureau ging ver in zijn dienstverlening. Het reserveerde voor klanten die theorie-examen wilden doen, plaatsen bij het examencentrum van het CBR in Apeldoorn. Het zorgde voor een chauffeur die de kandidaten naar Apeldoorn reed. En het mooiste van al, het hielp bij de beantwoording van de vragen. Dat alles voor het luttele bedrag van € 30,-. Handig was dat het reserveren van plaatsen geschiedde op naam van het rijschoolbemiddelingsbureau, niet op naam van de kandidaten. Daardoor konden er tot op het laatste moment klanten worden geworven. Khadija werd in het weekend opgebeld door haar vriendin, Fatima, die vertelde dat ze dinsdag theorie-examen ging doen. Of dat ook niet wat voor Khadija was. Nou en of, zeker weten. Dinsdagmorgen in alle vroegte werden de beide vriendinnen opgepikt door Mohammed. Die had nog nog twee andere Marokkaanse vrouwen in zijn wagen. Op weg naar Apeldoorn gaf Mohammed instructies. De vrouwen zouden in Apeldoorn een sigarettenpakje krijgen waarin geen sigaretten zaten, maar een apparaatje dat trilsignalen kon ontvangen. Dat apparaatje moesten zij in hun beha stoppen. In de examenzaal zou iemand van het rijschoolbemiddelingsbureau zitten die een zendertje had waarmee hij de goede antwoorden kon doortrillen. Eenmaal trillen was antwoord ja of antwoord a, twee keer trillen was antwoord b of antwoord nee, drie keer trillen was antwoord c. Makkelijker konden ze het niet maken.

Alles liep aanvankelijk volgens plan. In Apeldoorn werden de vrouwen opgevangen door Hassan, die Marlboro-pakjes uitdeelde met daarin het bewuste apparaatje. De apparaatjes werden in de beha gestopt en getest. Daarna gingen de vrouwen naar binnen en meldden zij zich onder Hassans leiding bij de balie aan. Daar bleek dat er te weinig plaatsen waren gereserveerd. Er waren in totaal tien kandidaten van het rijschoolbemiddelingsbureau komen opdagen en dat was te veel. Uiteindelijk kon geregeld worden dat de hele groep niet ’s morgens, maar ’s middags met het examen kon meedoen. Of het kwam door al dit gedoe is onduidelijk, maar vast staat dat een baliemedewerker argwaan had gekregen. Hij had het gevoel “dat er iets niet goed zat”. Hij dacht aan vervalste identiteitsbewijzen en waarschuwde de politie. Die wachtte de tien kandidaten na afloop van het examen op en begeleidde ze naar de wachtruimte. Daar werden hun identiteitsbewijzen gecontroleerd. Die bleken in orde. De meeste kandidaten hadden daarom al weer mogen vertrekken toen Hassan aan de beurt was. Bij het tevoorschijn halen van zijn paspoort viel per ongeluk het zendertje waarmee hij de antwoorden had doorgetrild, uit zijn zak. De politie sprong er boven op. Alle tien kandidaten werden gearresteerd, dus ook vrouwen die de wachtruimte hadden mogen verlaten.

Khadija werd buiten ingerekend. Zij bleek geen ontvangertje bij zich te hebben. Dat gold voor meer vrouwen. Wel vond de politie in bloempotten en afvalbakken in en buiten de wachtruimte een groot aantal Marlboro-pakjes met daarin een ontvangertje. Bovendien werd bij Fatima wél een ontvangertje in haar beha gevonden. Zij legde een volledige bekentenis af. Dat deed ook Mohammed. Khadija echter ontkende bij hoog en bij laag. Zij had geen ontvangertje gekregen, laat staan bij zich gestoken. Zij zei zelfs niets van de instructies te hebben gehoord die Mohammed in de auto had gegeven. Dat baatte haar weinig. Zij werd vervolgd wegens poging tot oplichting. Volgens de tenlastelegging zou ze gepoogd hebben het CBR door een listige kunstgreep te bewegen tot de afgifte van een theoriecertificaat. Het gerechtshof geloofde in hoger beroep weinig van haar ontkenningen. Het achtte het tenlastegelegde op grond van de verklaringen van Mohammed en Fatima bewezen. Op één onderdeel na. Bewezen werd wel dat Khadija vooraf instructies had gekregen en een ontvangertje bij zich had gestopt toen ze zich voor het examen aanmeldde, maar niet dat zij de examenzaal had betreden terwijl zij dat apparaatje bij zich had. Die laatste, gecursiveerde, woorden had het gerechtshof doorgestreept. Daarvoor was kennelijk geen bewijs. Dat betekende dat de bewezenverklaring de mogelijkheid openliet dat Khadija zich weer van het apparaatje had ontdaan voordat het examen begon. Het had tenslotte, doordat ze pas ’s middags examen kon doen, lang geduurd voor het zover was. Wie zegt dat ze zich in de tussentijd niet had bedacht?

En dat was het probleem. De advocaten van Khadija voerden bij de Hoge Raad aan dat het gerechtshof ten onrechte had geoordeeld dat sprake was geweest van een poging tot oplichting. Voor een strafbare poging is, zegt art. 45 Sr, vereist dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens de advocaten was, omdat niet vaststond dat Khadija het apparaatje de examenzaal in had gesmokkeld, niet bewezen dat zij met de uitvoering van de oplichting een begin had gemaakt. Haar voorgenomen misdrijf was in het voorbereidingsstadium blijven steken. Bovendien was mogelijk sprake geweest van vrijwillige terugtred. Art. 46b Sr bepaalt dat poging niet “bestaat” als het misdrijf niet is voltooid “tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk”. Als, met andere woorden, de dader uit eigen vrije wil de uitvoering van het misdrijf staakt, dan gaat hij vrijuit. Als Khadija zich had bedacht vóór het examen begon, was dat dan geen vrijwillige terugtred? Wat daarvan te denken? Volgens de vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering als de gedraging van de dader naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht

Page 9: Eerste Asega

op de voltooiing van het misdrijf. Dat is een criterium dat met een korreltje zout moet worden genomen. Kenmerkend voor een misdrijf als oplichting is juist dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging helemaal niet aan oplichting doet denken. Daardoor trappen de slachtoffers er juist in. Bij de toepassing van het criterium moet daarom uitgegaan worden van de kennis van de alwetende beschouwer. De vraag is op welk moment een denkbeeldige observator die weet wat de dader van plan is, zou zeggen: “Jetzt geht’s los”. Op dat moment is de uitvoering van het misdrijf begonnen.Erg veel houvast biedt dit criterium niet. Want wanneer kun je nu zeggen dat de gedraging objectief gezien gericht is op de voltooiing van het misdrijf ? Daarop geeft het criterium niet echt een antwoord. Ik heb in de onderhavige zaak dan ook lang geaarzeld over de vraag op welk moment het omslagpunt tussen voorbereiding en uitvoering gelegd moest worden. De instructies die de vrouwen op weg naar Apeldoorn van Mohammed ontvingen, lagen nog in de sfeer van de voorbereiding.

Dat gold ook nog voor het in ontvangst nemen van de bewuste apparaatjes en voor het uittesten daarvan. Maar toen de vrouwen, met de apparaatjes in hun beha verstopt, zich bij de balie van het CBR aanmelden als kandidaten voor het theorie-examen was, zo meende ik uiteindelijk, de uitvoering van het misdrijf begonnen. Op dat moment werd met het voor de gek houden van het slachtoffer (het CBR) daadwerkelijk een begin gemaakt. Dat de vrouwen door onvoorziene omstandigheden pas ’s middags examen konden doen en dus lang moesten wachten voordat ze met de uitvoering van het misdrijf verder konden gaan, was daarbij niet van belang. Aan het begin van de uitvoering veranderde dat niets. Maar hoe zat het dan met de vrijwillige terugtred? Daarmee was ik snel klaar. Art. 46b Sr vormt een exceptie waarop de verdachte zich bij de feitenrechter (het gerechtshof) moet beroepen. Dat had Khadija niet gedaan. Ze had immers alles ontkend. Haar advocaten waren dus in cassatie te laat met het verweer. De Hoge Raad onderzoekt immers de feiten niet. Daar komt bij dat vrijwillige terugtred door de feitenrechter aannemelijk

moet worden geacht. Welnu, het feit dat het gerechtshof niet kon bewijzen dat Khadija het apparaatje nog in haar beha had toen ze examen deed, wil niet zeggen dat het hof het tegendeel aannemelijk achtte.Mijn conclusie was daarom dat het cassatieberoep moest worden verworpen. En de Hoge Raad volgde mij daarin.

6 7

CO

LU

MN

COLUMN

Eenmaal trillen was antwoord ja

of antwoord a, twee keer trillen was antwoord b

of antwoord nee, drie keer trillen

was antwoord c. Makkelijker

konden ze het niet maken.

Page 10: Eerste Asega

COLUMN

8

Afkraken?A.D. Nauseam

De contouren binnen de politiek hebben de afgelopen weken weer gestalte gekregen. Aanleiding vormde deze keer niet migratie, maar een ander probleem in de Nederlandse samenleving: het kraken. Recent heeft de Tweede Kamer ingestemd met het initiatiefwetsvoorstel ‘Wet kraken en leegstand’ van de CDA, VVD en ChristenUnie. Mocht de wet ook in de Eerste Kamer worden aangenomen dan wordt kraken een misdrijf waarvoor een maximale straf van een jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd. Deze straf kan echter oplopen tot twee jaar en acht maanden indien er gekraakt wordt in groepsverband en er eveneens geweld wordt gebruikt.En vooral bij deze tweede, hogere straf wordt de vinger op de zere plek gelegd. De initiatiefnemers noemen de ‘sterke toename van criminaliteit, intimidatie en geweld rondom kraakpanden’ de directe aanleiding om met het wetsvoorstel te komen. Mensen voelen zich niet meer veilig bij de ongewassen legerbroeken en punkers die ongevraagd een huis binnen komen wandelen. Ze maken lawaai, blowen, drinken, stinken en hangen de hele dag maar wat rond. Bovendien zijn ze behoorlijk agressief, getuige onder andere de reactie op de koop van een monumentaal pand in Leiden. De krakers, die een weggeefwinkel in dit betreffende pand runden, bestookten de koper met dreigende teksten als ‘de poorten van de hel zullen openen’ en ‘u (moet) erop rekenen dat wij elkaar nog lange tijden gaan tegenkomen’. Bovendien tiranniseerden ze de familie van de koper door de ramen van het woonhuis in te gooien en zijn familie op deze manier angst aan te jagen. En voor wat? De beste man wil er woningen voor senioren bouwen! De koper is niet onder de indruk en zegt ‘niet te zullen buigen voor geweld of bedreiging’. Een vrij milde reactie. Sommige huiseigenaren reageren vele malen heftiger. Zo heeft een huiseigenaar in Zundert afgelopen zomer, na de krakers eerst vriendelijk verzocht te hebben het pand te verlaten, de giertank opengezet. Alsjeblieft, stank, geen dank.Hoe is het toch mogelijk dat krakers zomaar een pand binnen wandelen, is dat geen huisvredebreuk? Is dat niet een woning die bij een ander in gebruik is, wederrechtelijk binnendringen of wederrechtelijk aldaar vertoeven in de zin van art. 138 Sr? Neen, aldus de Hoge Raad in een tweetal arresten in 1971: ‘(hij) is alleen dan strafbaar (in de zin van art. 138 Sr) als deze woning ‘feitelijk als woning’ in gebruik is. Hierdoor was het strafrechtelijk niet verboden om een niet feitelijk

in gebruik zijnde woning te kraken. En plots nam het kraken een grote vlucht. Je zult het merendeel van het jaar in Spanje vertoeven om de kou in dit kikkerlandje te ontwijken, en je komt terug en ziet dat je woning is overmeesterd door onbekenden. In 1993 is het verstand deels teruggekomen en heeft de wetgever het kraken toch strafbaar gesteld in art. 429 sexies Sr, in die zin dat het strafbaar is om panden te kraken die niet meer dan twaalf maanden leeg staan. Met andere woorden, staat het pand langer dan een jaar leeg, dan is het ‘krakingsvatbaar’.Oud-linkse politici zullen zich omdraaien in hun graf als ze dit initiatiefwetsvoorstel horen. Wonen is toch de eerste levensbehoefte? Laten we wel wezen dat het kraken van tegenwoordig niet meer te vergelijken is met het kraken in de jaren ‘70. Het heeft niets meer met idealisme te maken, er wordt niet meer gekraakt om woningnood, leegstand en speculatie tegen te gaan. Er wordt gekraakt omdat het goedkoop is. Lekker gratis in andermans huis vertoeven. ‘Waarom zouden we gaan werken? Ik zie spandoeken met leuzen als ‘Kopen da’s pas echt bezopen’. Ik heb letterlijk iemand horen zeggen: ‘Waarom zouden wij ons hele leven opgeven?’. Misschien om te kunnen voldoen aan die levensbehoefte. Werken is geld verdienen en met geld kun je een huis kopen. Daar is geen woord Chinees bij. Er is totaal geen ontzag voor het meest absolute recht dat iemand op een zaak kan hebben: het eigendomsrecht.Is de kraker een hypocriete profiteur geworden? Is de idealistische kraker helemaal uitgestorven? Vast niet. Voor hen zal het dan ook als muziek in de oren klinken dat gemeenten met dit initiatiefwetsvoorstel meer mogelijkheden krijgen om leegstand te bestrijden. Ze kunnen eigenaren van woningen, kantoren en bewoonbare gebouwen die langer dan een jaar leeg staan, verplichten huurders te accepteren. Zij die werkelijk kraken uit idealistische overwegingen, zullen geen bezwaar hebben om een kleine vergoeding te geven. Als we nog een jaartje wachten komt er 10.000 m2 vrij aan de Spanbroekerweg 162. Met wat schotjes en wat glaswol kan hier aan heel wat mensen onderdak worden verleend op een dikke 50 kilometer afstand van Amsterdam. Niet verkeerd, me dunkt.

Page 11: Eerste Asega

COLUMN

9

In het wetsvoorstel Kraken en Leegstand wordt kraken strafbaar gesteld.1 Bovendien wordt er een registratiesysteem ingevoerd voor leegstaande panden. Het wetsvoorstel is door de Tweede kamer aangenomen en ligt nu bij de Eerste kamer.

Veranderingen Wetboek van Strafrecht en Strafvordering?Er wordt een nieuw artikel 138a ingevoerd in het wetboek van strafrecht (Sr) waarin kraken strafbaar word gesteld:

Artikel 138 lid 1:‘hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt als schuldig aan kraken, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geld boete van de derde categorie.’Lid 2: ‘Indien hij die bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.’Lid 3: ‘De in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.’

Daarnaast wordt de strafmaat voor huisvredebreuk (artikel 138 Sr) verhoogd van 6 maanden naar 1 jaar.

Er komt ook een nieuw artikel 551a in het Wetboek van Strafvordering: ‘In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het wetboek van strafrecht kan iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats betreden. Zij zijn bevoegd alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.’ Hiermee is er dus een wettelijke grondslag gekomen voor de ‘strafrechtelijke ontruiming’.

Meldingsplicht leegstandVolgens het wetsvoorstel kan de gemeente een leegstandsverordening vaststellen. De gemeente is hiertoe niet verplicht. Als er een leegstandsverordening is vastgesteld zijn eigenaren van leegstaande panden verplicht om leegstand van een pand te melden als deze langer duurt dan een bepaalde termijn. De gemeente kan deze termijn vaststellen maar de leegstand

moet minimaal 6 maanden duren (artikel 3 lid 1 wet Kraken en Leegstand. Vervolgens kan de gemeente, na de eigenaar de gelegenheid te geven in overleg te treden, in een leegstandsbeschikking vaststellen dat een gebouw of een gedeelte daarvan geschikt is voor gebruik (artikel 4 lid 2 wet Kraken en Leegstand.In de leegstandsbeschikking kan het college van Burgemeester en Wethouders een gebruiker voordragen. Voorwaarde is dat de leegstand langer duurt dan de termijn die in de leegstandsverordening staat van minimaal 1 jaar (artikel 4 lid 1 en 6 sub a wet kraken en leegstand). In de leegstandsbeschikking kan het college van Burgemeester en Wethouders de eigenaar ook verplichten voorzieningen in het pand aan te brengen zodat het weer in gebruik genomen kan worden en andere voorwaarden aan de uitvoering van het besluit te stellen (artikel 6 sub b en c wet Kraken en Leegstand).De eigenaar is verplicht om de voorgedragen gebruiker binnen 3 maanden na de voordracht een overeenkomst tot ingebruikname van het gebouw te bieden, tenzij een overeenkomst is gesloten met een andere gebruiker die het gebouw binnen redelijke tijd in gebruik neemt. Bij niet nakoming kan de gemeente een bestuurlijke boete opleggen of andere bestuursrechtelijke instrumenten inzetten. De bestuurlijke boete kan nooit hoger zijn dan 7500,- euro (artikel 18 lid 2 wet Kraken en Leegstand). De gemeenteraad kan bepalen dat er een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van de artikelen 3, eerste lid (meldingsplicht leegstand), en 7 derde lid (verplichting aanbieden overeenkomst aan voorgedragen gebruiker) en stelt maximumbedragen per overtreding vast (artikel 18 lid 1 en 3 wet Kraken en leegstand).

CommentaarKraken wordt strafbaar. Dat is een politieke keuze waar men het mee eens kan zijn of niet. Daarop zal ik in mijn commentaar op de wet Kraken en Leegstand niet in gaan. Echter er zijn een aantal bezwaren tegen het wetsvoorstel. Ten eerste is de delictsomschrijving van kraken te ruim Ten tweede gaat de ‘strafrechtelijke ontruiming’ erg ver, omdat geen machtiging van de rechter-commissaris vereist is en is misbruik mogelijk. Ten derde er is hiervoor geen overgangsregeling voor mensen die in een kraakpand wonen en ten vierde heeft een registratiesysteem voor leegstaande panden in het

Kraken en LeegstandSjoerd Otter

Page 12: Eerste Asega

COLUMN

verleden al gefaald. De delictsomschrijving van kraken is zeer ruim. Ook bezoekers van een kraakpand zijn strafbaar. Zelfs als zij zich in het geheel niet bemoeid hebben met het kraken in de zin van het letterlijk openen (openbreken van de deur met een breekijzer) en binnengaan van het pand. In kraakpanden zijn vaak voorzieningen zoals een veganistisch eethuis, marxistische bibliotheek en creatieve kunstuitingen. Soms worden ook buurtbewoners uitgenodigd om koffie te komen drinken. In een voormalige kraakpand in Groningen, het oude Rooms Katholieke Ziekenhuis, is een bioscoop gevestigd waar ook ‘normale burgers’ komen. Het zou heel ver gaan als argeloze bezoekers aan activiteiten in kraakpanden zouden worden opgepakt en vervolgd worden voor een misdrijf. Maar ook buren, vrienden en familie zouden niet meer bij krakers ‘thuis’ over de vloer kunnen komen.

Als men het nieuwe artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering te gemakkelijk toepast kunnen er onwenselijke situaties ontstaan. Een huurder die niet onmiddellijk kan bewijzen dat hij een geldige huurovereenkomst heeft, zou dus uit zijn huis kunnen worden gezet zonder enige vorm van proces. Een opsporingsambtenaar zal het huis leeghalen van iemand waarvan hij vermoed dat hij zonder recht of titel ergens verblijft. Een vermoeden lijkt me veel te vaag om zo diep in te grijpen in de persoonlijke levenssfeer van burgers. Een huurder met een conflict met zijn huisbaas zou gemakkelijk slachtoffer kunnen worden van misbruik van de bevoegdheid tot ‘standrechtelijke’ ontruiming. Het lijkt me de taak van de rechter om vast te stellen of een vermoeden van wederrechtelijk verblijf juist is en niet aan een individuele politieagent. Naar mijn mening zou de rechter-commissaris een machtiging moeten afgeven voordat de politie tot strafrechtelijke ontruiming kan overgaan.Veel krakers hebben geen enkele andere mogelijkheid om aan woonruimte te komen. Het zou in elk geval redelijk zijn als er een overgangsregeling zou zijn waardoor mensen die al in een kraakpand woonden voordat de wet in werking treedt niet automatisch strafbaar zijn wegens het aanwezig zijn in een kraakpand.

Een meldingssysteem voor leegstand heeft ook al in de Leegstandswet gestaan maar is omdat dit blijkbaar niet werkte begin jaren ’90 van de twintigste eeuw weer uit de wet geschrapt. Voorzover ik weet is bij het tot stand komen van de wet kraken en leegstand niet gekeken

naar evaluaties van de oude regeling in de leegstandwet. Daarnaast is de boete laag en zal het speculanten niet afschrikken. Voor een branche waar miljoenen euro’s in omgaan is 7500,- euro een fooi die men desnoods meerdere keren achter elkaar gewoon kan betalen terwijl het pand blijft leegstaan. Bestuursrechtelijke sancties zoals een (hoge) dwangsom zijn wel mogelijk, als een bestuurlijke boete niet blijkt te werken, maar het is maar de vraag of daar in de praktijk veel gebruik van zal worden gemaakt en of dit op een dusdanige termijn gebeurt dat een eigenaar een prikkel voelt om een pand in gebruik te geven.

ConclusieDe delictsomschrijving van het misdrijf kraken is zo ruim dat ook bezoekers van kraakpanden strafbaar zijn. De wijziging in het wetboek van strafvordering maakt het mogelijk dat zonder vorm van proces een kraakpand kan worden ontruimd. Misbruik tegen bijvoorbeeld huurders die een conflict met hun verhuurder hebben is mogelijk. Ik pleit er voor dat een machtiging van de rechter-commissaris vereist is voordat strafrechtelijk mag worden ontruimd. Er is geen overgangsregeling voor bewoners van reeds bestaande kraakpanden die niet op tijd vervangende woonruimte kunnen vinden. Lessen uit het verleden zijn niet geleerd. Een meldingssysteem zoals tot eind jaren ’90 in de leegstandwet stond werkte blijkbaar niet. De boetes voor niet naleven van de meldingsplicht en de voordracht van een gebruiker zijn zeer laag en zullen waarschijnlijk niet voldoende prikkel opleveren om een eigenaar te beïnvloeden.

1 Kamerstukken 2007-2008 nummer 31560.

10

Een vermoeden lijkt me veel te vaag om zo diep in te grijpen in de persoonlijke levenssfeer van burgers.

Page 13: Eerste Asega

Wat kost een politiepaard?Sander Flight Als ik boodschappen doe, let ik nauwelijks op de prijs. Ik ben zo gelukkig dat ik niet op elke cent hoef te letten. Vergeleken met mij is de overheid eerder een bijstandsmoeder die aan het eind van haar geld nog een stuk maand overheeft. Elke euro wordt drie keer omgedraaid en de overheid weet precies wat het rendement is van haar uitgaven, nietwaar? Niet waar. Ik heb in Nederland nog nooit een kosten-baten analyse van cameratoezicht gezien. Als ik het voorstel aan een gemeente of een politiekorps kijken ze me eerst wat glazig aan en dan zeggen ze dat ze de kosten wel weten, maar de opbrengsten niet. Want wat bespaar je als je met een camera een geweldsdelict voorkomt? Dat

is onbetaalbaar voor het slachtoffer. En trouwens: wat kost een politiepaard? Dat weten we ook niet. Dus die camera’s die kopen we gewoon. Ja, zo lust ik er nog wel eentje. Je kan van alles bepalen wat het waard is, dus ook van criminaliteit. Niet alleen de materiële schade, maar ook de immateriële schade. Kijk maar op de site van het Schadefonds Geweldsmisdrijven – daar staat een lijst met de immateriële kosten van alle geweldsdelicten. Een gebroken arm is 2.100 euro en een verkrachting met zeer ernstig lichamelijk letsel is 8.250 euro. Let wel: alleen de immateriële schade. Smartengeld, noemen ze dat. Daar kan je vervolgens de andere opbrengsten bij gaan optellen. Van minder ziekenhuisbezoek tot meer alcoholaccijnzen door al die mensen die weer in een veilige binnenstad gaan stappen. Je kan prima uitrekenen wat criminaliteit kost en je kan prima uitrekenen wat cameratoezicht oplevert. Het is niet makkelijk, maar laten we nou eens gewoon gaan rekenen. Zoals elke bijstandsmoeder weet: meedoen aan de loterij is niet gratis.

Zoals elke bijstandsmoeder weet: meedoen aan de loterij is

niet gratis.

COLUMN

11

Page 14: Eerste Asega

COLUMN

12

Page 15: Eerste Asega

Essays

Het Nederlandse softdrugsbeleid: een vloek of een zegen?Heb jij ze ook, van die moordouders?

Deskundigen in het strafrecht Afluisterpraktijken van het Openbaar Ministerie

De kroongetuige in het strafproces

Page 16: Eerste Asega

ES

SAY

Het Nederlandse softdrugsbeleid: een vloek of een zegen?Maarten-Bas Oosterdijk

“Wat mij betreft is het gedoogbeleid dood. Er is geen gedoogbeleid. Het gedoogbeleid heeft er voor gezorgd dat het één grote puinhoop is geworden”.1 Dit is een uitspraak van Harold, een verbitterde hippie met principes, die door de onderzoekster Nicole Maalsté is geïnterviewd. De uitspraak is illustratief voor de ontwikkelingen die rondom het softdrugsbeleid hebben plaatsgevonden. De ontwikkelingen zijn veelal terug te vinden in de tot verbeelding sprekende krantenkoppen als: “Aanpak wietteelt raakt misdaad niet” en “Fout lopen gedoogbeleid was voorspeld”. Op lokaal alsook op landelijk bestuursniveau zijn verschillende ontwikkelingen gaande: zo willen acht Limburgse gemeenten gaan experimenteren met een passysteem voor toegang tot de coffeeshops, stelde onlangs een aantal gemeenten in Brabant een algeheel verbod op coffeeshops in, gaat ook de gemeente Amsterdam met haar afstandscriterium coffeeshops nabij scholen sluiten, en wil de PvdA op landelijk niveau juist gaan experimenteren met het onder staatstoezicht kweken van hennep, terwijl het CDA en de ChristenUnie het liefst zoveel mogelijk coffeeshops gesloten zien. Eind 2008 vond in Rotterdam zelfs een heuse wiettop plaats, waarbij verschillende partijen tot een gezamenlijke aanpak probeerden te komen. Dat mislukte echter jammerlijk.

ESSAY

Deze uitkomst, die op voorhand vast stond, geeft weer hoe verdeeld de betrokken partijen zijn over de keuzes die gemaakt moeten worden. Het is dan niet verwonderlijk dat er een behoefte bestaat om het gevoerde beleid te evalueren. In dit essay zal daar nader bij stil worden gestaan. Alvorens daartoe over te gaan, zal allereerst kort uiteen worden gezet hoe de organisatie achter de wietteelt in elkaar steekt. Daarbij passeren een aantal begrippen de revue die van belang zijn bij het bespreken van softdruggerelateerde criminaliteit. Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende samenwerkingsverbanden die tot stand komen bij de hennepteelt. Aansluitend daarop komen de geweldsoorten aan de orde die gepaard gaan bij die totstandkoming. Neemt geweld op dat vlak toe? De kern van dit stuk wordt bereikt in de paragraaf daarop. Dan rijst de vraag of het gevoerde beleid de criminaliteit in de hand heeft gewerkt. Tot slot zal een kijk in de nabije toekomst worden geboden door de voorstellen van de adviescommissie Drugsbeleid kort te bespreken. Gaat het kabinet eindelijk knopen door hakken of worden er vooral oude koeien uit de sloot gehaald?

Van risico’s tot sociale bindingOm enigszins te kunnen begrijpen wat mensen beweegt om te gaan kweken, is het goed om de meest relevante begrippen op een rij te zetten waar het verdere verhaal aan opgehangen kan worden. Bovenkerk en Hogewind beschrijven in Hennepteelt in Nederland een aantal begrippen dat van belang is bij de bestudering van de criminaliteit

die de wietproductie omvangen. Die begrippen zijn: risicoafweging, risicoverkleining en risicoafwenteling, en sociale binding.2 Onder risicoafweging wordt verstaan dat mensen al dan niet bewust een aantal afwegingen maken voordat zij overgaan tot het op illegale wijze verkrijgen van een inkomen. Zij gaan dan na in hoeverre het mogelijk is om op illegale manier geld te verdienen, hoeveel zij daaraan kunnen verdienen, hoe groot de pakkans is en op welke straf men kan rekenen wanneer men gepakt wordt. Verondersteld wordt dat mensen bij het begaan van een strafbaar feit nagaan of de voordelen daarvan de risico’s van de mogelijke nadelen overtreffen. Dit geldt in het bijzonder voor delicten die uit een economisch motief worden gepleegd, waar ook de opiumdelicten onder kunnen worden geschaard.

Om die risico’s te ondervangen, zullen ondernemers bij de handel van verboden middelen overgaan tot risicoverkleining en risicoafwenteling. Tussenpersonen, zogenaamde ‘katvangers’, zijn een bekend fenomeen. Gebouwen waar criminele activiteiten plaatsvinden, staan dan op naam van een katvanger in plaats van de eigenaar. Een ander voorbeeld is de thuisteelt. Iemand staat een ruimte af aan een criminele organisatie die daar de teelt organiseert. De katvanger vangt dan de risico’s op, waarmee de achterliggende organisatie intact blijft. Vertrouwen is daarnaast van groot belang bij het kweken. Men werkt daarbij met familieleden en kennissen. Onder bekenden is namelijk de kans naar verhouding klein dat

14

Page 17: Eerste Asega

15

ESSAY

iemand verraad pleegt door naar de politie te stappen of met de concurrentie in zee te gaan. Bij de theorie van de sociale binding wordt tot slot verondersteld dat mensen meer kans lopen crimineel gedrag te ontwikkelen wanneer zij minder bindingen onderhouden met hun naaste omgeving. Voor mensen die geen werk hebben, in achterstandswijken wonen en in buurten waar veel sociale problemen voorkomen, geldt dit het meest.3 Samenwerken op niveauIn de cannabisbranche wordt verder op verschillende manieren samengewerkt. Bij het kweken van hennep is sprake van een oplopende graad van organisatie, van kleine thuiskwekers tot grote organisaties die de hele productieketen in handen hebben. In De wereld achter de wietteelt wordt door de auteurs een onderscheid in vier samenwerkingsverbanden gemaakt.4 Door hen worden afhankelijke thuiskwekers van zelfstandige thuiskwekers onderscheiden en worden zelfstandige bedrijftelers tegenover grote exploitanten geplaatst. Het voornaamste kenmerk van thuiskwekers is dat ze afhankelijk zijn van anderen in de cannabissector. Zij moeten hun advies inwinnen bij growshops over hoe te telen of zijn financieel afhankelijk van coffeeshops die bereid zijn om hun waar op te kopen. 5 De zelfstandige kwekers werken daarentegen op eigen risico. Alleen wanneer hun eigen kennis tekort schiet, winnen ze informatie in bij andere kwekers of growshops. Naast deze zelfstandigen zijn er ook zelfstandige bedrijftelers die op grote schaal kweken. Daarbij is meestal sprake van een organisatie waarbij verschillende taken verdeeld zijn over een aantal hulpkrachten. Bij exploitanten spreekt men al snel van een grote organisatie die de gehele productieketen, van het kweken tot aan de distributie, onder haar hoede heeft.

Naast het hebben van verschillende kwekerijen bezitten deze exploitanten growshops en werken ze met tussenhandelaren om ontmantelingen door de politie zoveel mogelijk te voorkomen, hetgeen een vorm van risicoafwenteling is. De exploitanten zijn daarmee één van de belangrijkste spelers in de wereld achter de hennepteelt. Kleine kwekers kunnen bij hen terecht voor het afzetten van hun waar. Dit ongeacht de kwaliteit van de hennep. Een deel daarvan is bestemd voor de buitenlandse markt, waar minder hoge eisen worden gesteld aan de kwaliteit. De exploitanten beschikken daarbij over een groot internationaal netwerk. Onder

hen bevinden zich opvallend veel woonwagenbewoners. Behalve dat zij handel voeren op grote schaal, voeren zij onderling op regionaal niveau een harde concurrentiestrijd. In Het Nationale dreigingsbeeld 2008 komt nog een samenwerkingsverband ter sprake.6 Deze nieuwe groep spelers op de markt wordt gevormd door zij-instromers met een Nederlandse nationaliteit. Andersoortige samenwerkingsverbanden komen dan tot stand. Te denken valt aan criminele samenwerkingsverbanden die voorheen actief waren in de cocaïne- en heroïnehandel en die nu hun slag slaan binnen de relatief rustige cannabisbranche. Zware geweldsdelicten en ripdeals, waar de oogst van een ander wordt weggekaapt, worden door hen niet geschuwd.

Verticaal en horizontaal geweldGeweld komt dus geregeld voor. De kwekers moeten daarom te allen tijde op hun hoede zijn, aangezien overvallen en ripdeals voortdurend op de loer liggen. Bovenkerk en Hogewind voeren aan dat juist thuiskwekers in oude stadswijken in de grote steden, waar het vaak aan een sociale binding ontbreekt, daarmee te maken hebben. Die zouden door exploitanten onder druk worden gezet om voor hen te gaan kweken. Spapens e.a. nuanceren deze stellingname.7 Het valt niet met zekerheid te zeggen of daar, van ‘verticaal geweld’, veelvuldig sprake is. Door hen wordt verticaal geweld gedefinieerd als geweld dat plaatsvindt tussen ongelijke relaties, bijvoorbeeld door een exploitant tegen een thuiskweker die in gebreke blijft. Uit interviews en casestudies komt het beeld naar voren dat deze vorm van geweld incidenteel voorkomt. Slechts een enkele keer kwam het voor dat door de thuiskweker bij de exploitant melding werd gemaakt dat de waar gestolen was, terwijl de laatstgenoemde hem van verduistering verdenkt. Daar volgde toen een geweldsexplosie op. Een ander voorbeeld kan gevonden worden in de casus waar een eigenaar van een silo in eerste instantie akkoord is gegaan met het vestigen van een plantage, maar daar later op terug kwam. Door bedreigingen durfde hij echter de kwekers niet de deur uit te zetten. Tegenover deze vorm van geweld staat ‘horizontaal geweld’. Dit wordt gedefinieerd ‘als geweld dat enerzijds voortvloeit uit uiteenlopende handelstransacties die in het kader van het productieproces moeten worden verricht en anderzijds als geweld dat zijn oorsprong vindt in concurrentie tussen criminele samenwerkingsverbanden.’8 Te denken valt aan afspraken met betrekking tot de prijs of de kwaliteit van de aangeleverde hennep. Horizontaal

Page 18: Eerste Asega
Page 19: Eerste Asega

ES

SAY

17

ESSAY

geweld lijkt voornamelijk voor te komen uit het niet nakomen van die afspraken en minder uit een onderlinge concurrentiestrijd. Het tegendeel lijkt eerder waar te zijn. Men zoekt de samenwerking juist op als een van hen op zoek is naar cannabis of als er sprake is van een overschot die men niet via de eigen afzetkanalen kwijt kan.

Geweld in relatie tot wietteelt komt ook voort uit het rippen van hennepkwekerijen. Ondanks de voorzorgsmaatregelen die criminelen nemen bij het installeren van kwekerijen, zoals het inzetten van bewakers en beveiligingscamera’s, kan diefstal niet altijd worden voorkomen. Dit kan leiden tot wraakacties uitgevoerd door de ‘slachtoffers’ wanneer zij een idee hebben wie de daders zijn. Ook komen er steeds meer (gewapende) overvallen op coffeeshop- en growshophouders voor. Bij dit alles neemt men het heft in eigen handen. Aangifte doen van diefstal of naar de rechter stappen wanneer afspraken niet worden nagekomen, behoren namelijk niet tot de mogelijkheden. Men wordt daarom genoodzaakt eigenhandig voorzorgsmaatregelen te nemen. Daar kan het gebruik van geweld, zoals bedreigingen, een onderdeel van zijn. Men kan alleen goed opereren in samenwerkingsverbanden, waarin verschillende risico’s tot een minimum kunnen worden beperkt. Door samen te werken wordt een soort veiligheidshaven gecreëerd. Dit kan een afschrikkende werking hebben voor degenen die het plan hebben opgevat om een ripdeal of een overval te gaan plegen. Men is er dan van verzekerd dat de represailles die daarop volgen niet mals zullen zijn.

Beleid ter bevordering van criminaliteit?De vraag werpt zich dan op in hoeverre de overheid criminaliteit in de hand heeft gewerkt met haar uitgezette beleid. Door Van der Vlies wordt in Nederwiet: de onschuld voorbij een aantal argumenten op een rij gezet dat tot een antwoord moet leiden op een vergelijkbare vraagstelling.9 In de eerste plaats zijn coffeeshops grote boosdoeners. Die zijn als paddenstoelen uit de grond gekomen. Dit zonder dat daar een bewust beleid voor is gevoerd. Bij de herziening van de Opiumwet van 1976 was daar namelijk geen rekening mee gehouden. Hierdoor ontstond een schimmig gebied tussen aan de ene kant een wettelijk kader, de Opiumwet, en anderzijds de illegaliteit; in het bijzonder de bevoorrading van de coffeeshops. Daar komt nog eens bij dat de bestrijding van softdruggerelateerde criminaliteit lange tijd niet op de prioriteitenlijst van politie en justitie stond. De pakkans was daardoor laag. Handel in sofdrugs was

daarom lange tijd aantrekkelijker voor criminelen dan de handel in harddrugs, waar de prioriteit wel lag. De risicoafweging viel dan positief uit voor de grote exploitanten, die het op een kweken zetten om aan de grote vraag van de coffeeshops te kunnen voldoen.

In de tweede plaats is er in het gedoogbeleid geen rekening gehouden met ‘de achterdeur’. De uitspraak, “Ik mag wel wiet verkopen, maar niet inkopen. [. . . ] Ze [de overheid] hebben dat gedogen 30 jaar geleden ingevoerd omdat er geen morele of gezondheidsproblemen waren met cannabis. Nu 30 jaar later hebben ze nog steeds verzaakt het goed te regelen. Er is geen wetgeving voor de praktijk gemaakt (…),” die afkomstig is van een coffeeshopeigenaar, wordt aangedragen ter illustratie voor de spanning die deze situatie met zich meebrengt.10 Naar zijn mening is er dus niet goed over nagedacht hoe het beleid in de praktijk zou uitpakken; welke gevolgen dat voor coffeeshophouders met zich mee zou brengen. Hij wordt daar dagelijks, bij de bevoorrading van zijn zaak, mee geconfronteerd. Hij wordt in feite steeds gedwongen de illegale markt te betreden om zich van voldoende toevoer van hennep te voorzien. Een alternatief om zijn zaak draaiende te houden heeft hij niet voorhanden. De opkomst van growshops wordt als laatste argument aangevoerd, waar het beleid niet in voorzag, maar wel van grote invloed is geweest op de cannabismarkt. Evenals bij de coffeeshops is ten aanzien van deze winkels tot dusverre geen doordacht beleid gevoerd. De aandacht gaat nog steeds uit naar de coffeeshops en het oprollen van plantages. Daar komt echter verandering in. Een meerderheid in de Tweede Kamer steunt een voorstel van het CDA voor een verbod op de growshops. Daarmee wordt recht gedaan aan het feit dat growshops het middelpunt vormen op de cannabismarkt. Zij voorzien namelijk enerzijds de kwekers van het benodigde materiaal en anderzijds fungeren zij vaak als eerste aanspreekpunt voor de coffeeshops met betrekking tot de aanvoer van goede kwaliteit hennep.

Van der Vlies komt tot de conclusie dat de opkomst van criminele organisaties één van de onbedoelde gevolgen is van het Nederlandse softdrugsbeleid. Allereerst is men veel verder gegaan met de decriminalisering dan men bij de laatste herziening van de Opiumwet voor ogen had. Door een onderscheid te maken tussen softdrugs en harddrugs, is de prioriteit bij justitie en politie verschoven naar de harddrugs. De normalisering van het gebruik van softdrugs heeft tot een grote vraagtoename geleid.

Page 20: Eerste Asega

Coffeeshops zijn daar op in gesprongen. Doordat ten aanzien van hen geen bewust beleid is gevoerd, kregen de grote exploitanten toegang tot de verkoop via de achterdeur. Growshops hebben daarbij een onmiskenbare rol gespeeld. Het maakt de drempel voor een grote groep geïnteresseerden om te gaan kweken lager. Dit heeft ertoe geleid dat meer mensen zich met het kweken bezig zijn gaan houden, waardoor het aanbod van kwalitatief goede hennep steeg. Zij verkopen hun waar vervolgens aan de exploitanten die alles opkopen ongeacht de kwaliteit. Gesteld kan worden dat dit tot een aantal verschuivingen op de cannabismarkt heeft geleid. Zo vormen de growshops het huidige middelpunt tussen kwekers en coffeeshops. Een steeds groter wordende groep kwekers staat onderaan de keten; bovenaan bevinden zich de grote exploitanten.

Weinig nieuws onder de zonDe adviescommissie Drugsbeleid heeft onlangs een rapport gepresenteerd waarin zij met een aantal voorstellen komt die worden meegenomen bij het opstellen van de nieuwe drugsnota.11 Men, het kabinet, zal in hoofdlijnen de voorstellen van de commissie overnemen. Een aantal punten uit het rapport zal met voorrang worden opgepakt.12 Ten aanzien van de coffeeshops wordt geconstateerd dat die zijn uitgegroeid tot moeilijk beheersbare cannabisverkooppunten. Men wil daar meer grip op krijgen. Dit wil men bereiken door allereerst de coffeeshops meer te laten aansluiten op de lokale vraag. De coffeeshop moet een klein etablissement worden dat gericht is op lokale gebruikers. Gemeenten worden daarbij gestimuleerd om pilots op te zetten, waarbij wordt nagegaan welke beleidsmaatregelen effect sorteren. Het kabinet is van oordeel dat kleinschaligheid veel voordelen met zich meebrengt voor zowel de controlerende instanties als de gebruikers. De overlast en criminaliteitsrisico’s zullen daarmee worden verminderd en er zal een veilige omgeving voor gebruikers ontstaan. Aansluitend daarop wil men, door de lokale situatie als uitgangspunt te nemen, het aantal coffeeshops verminderen. Tot slot wordt de integrale aanpak die gericht is op de bestrijding aan de georganiseerde criminaliteit, ook in relatie tot de coffeeshops, voortgezet. Hoewel daar de afgelopen tijd meer aandacht naar uit is gegaan, behoeft dat een verdere ontwikkeling en is de aanpak verre van volledig. Het kabinet wil dit terug laten komen als een speerpunt in de aangekondigde drugsnota.13 Al op korte termijn zal er gestreefd worden

naar een betere afstemming tussen de bestuurlijke en strafrechtelijke instrumenten. Net als in de drugsnota “continuïteit en verandering” grijpt men hier terug op het juridische instrumentarium en een betere samenwerking tussen verschillende instanties. Het lijkt erop dat eerder een voortzetting van het huidige beleid wordt nagestreefd dan dat er een nieuwe koers wordt ingezet. Klaarblijkelijk ziet men nog genoeg mogelijkheden om het gevoerde beleid nader uit te werken en verder tot ontwikkeling te brengen. Dat is op zich prima. Waar de schoen echter wringt is dat er bijvoorbeeld nog geen oplossing is gevonden voor de problematiek omtrent de bevoorrading van de coffeeshops. Hoewel wordt aangestuurd om op lokaal niveau pilots te gaan beginnen, durft men niet de stap te maken om een experiment te starten waar onder staatstoezicht hennep wordt gekweekt. Ook zal naar de lijstensystematiek van de Opiumwet worden gekeken, maar men zal niet tot het schrappen van wetsartikelen overgaan, waardoor de huidige gedoogsituatie grotendeels in stand blijft. Het beeld dat naar voren komt, is dat politiekgevoelige keuzes, zoals tot legalisering overgaan of een vorm van gereguleerd kweken toestaan, worden vermeden. Echte knopen zullen dus niet door het huidige kabinet worden doorgehakt. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de mening van Harold die eerder in dit artikel het gedoogbeleid dood verklaarde.“We kunnen alleen uit deze verziekte situatie komen als de overheid duidelijk positie inneemt en zijn gezicht durft te laten zien. Er zijn twee eenvoudige opties: of wiet wordt gelegaliseerd en de hele criminaliteit eromheen verdwijnt als sneeuw voor de zon, of we schaffen het gedoogbeleid af en we beginnen gewoon helemaal opnieuw. Weg met de coffeeshops dus. Dan gaan er wat mensen voor zichzelf kweken of voor hun vrienden. Dan komt snel het huisdealertje terug en daarna zien we wel weer. Blowen hou je in ieder geval niet tegen. En de wietplant ook niet. Wiet is zo’n sterk onkruid. Dat laat zich echt niet tegenhouden door de wet”.14

18

ES

SAY

ESSAY

Page 21: Eerste Asega

19

ESSAY

1 N. Maalsté en M. Panhuysen, Polderwiet. Een veelzijdig en onthullend beeld van de wietteelt in Nederland, Baarn: De Fontein 2007, p. 101, 102.2 F. Bovenkerk, W.I.M. Hogewind, Hennepteelt in Nederland. Het probleem van de criminaliteit en haar bestrijding, Utrecht/Apeldoorn, Willem Pompe Instituut voor Strafwettenschappen/Politie en Wetenschap 2002, p. 86, 112.3 F. Bovenkerk, W.I.M. Hogewind, Hennepteelt in Nederland. Het probleem van de criminaliteit en haar bestrijding, Utrecht/Apeldoorn, Willem Pompe Instituut voor Strafwettenschappen/Politie en Wetenschap 2002, p. 78.4 A.C.M. Spapens e.a., De wereld achter de wietteelt, Wetenschappelijk Onderzoek- en documentatiecentrum 2007, p.59-79.5 Growshops zijn niet verboden en deze winkels mogen cannabiszaden verkopen en alle apparatuur die voor de thuisteelt nodig is.6 Nationaal dreigingsbeeld 2008. Georganiseerde criminaliteit, Rapport van de Korps Landelijke Politiediensten 2008, p 63, 64.7 A.C.M. Spapens e.a., De wereld achter de wietteelt, Wetenschappelijk Onderzoek- en documentatiecentrum 2007, p. 95-104.8 A.C.M. Spapens e.a., De wereld achter de wietteelt, Wetenschappelijk Onderzoek- en documentatiecentrum 2007, p. 98.9 J. van der Vlies, Nederwiet: de onschuld voorbij (bachelorproject, Universiteit Leiden) 2006.10 J. van der Vlies, Nederwiet: de onschuld voorbij (bachelorproject, Universiteit Leiden) 2006. p. 18.11 Geen deuren maar daden. Nieuwe accenten in het Nederlands drugsbeleid. Rapport van Adviescommissie Drugsbeleid 2009.12 Hoofdlijnenbrief drugsbeleid, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009. p. 4.13 Hoofdlijnenbrief drugsbeleid, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009.14 N. Maalsté en M. Panhuysen, Polderwiet. Een veelzijdig en onthullend beeld van de wietteelt in Nederland, Baarn: De Fontein 2007, p. 102.

Het beeld dat naar voren komt, is dat politiekgevoelige keuzes, zoals

tot legalisering overgaan of een vorm van gereguleerd kweken toestaan, worden vermeden. Echte knopen zullen dus niet door het huidige

kabinet worden doorgehakt.

Page 22: Eerste Asega

20

Stukje historieIn de oudheid was kinderdoding een algemeen aanvaard beginsel of werd dit vaak nog oogluikend toegestaan. Dit begon al in de Griekse mythologie waar veel verhalen bekend zijn over ouders die hun kinderen offeren aan de goden om ze goed te stemmen. In het oude Griekenland was het heel normaal om vooral misvormde, buitenwettige en zwakke kinderen te doden. Hier nam vooral de vader de beslissing over het leven van zijn kinderen. In de wet, de Patria potestas, was namelijk geregeld dat de vader zelfs zijn eigen kinderen mócht doden, want hij had de vaderlijke macht.1 In China en India waren, vooral in de middeleeuwen, de meisjes niet gewild. De jongetjes werden daar namelijk gezien als het sterkere geslacht. Deze moesten later dan ook voor de familie zorgen en hadden meer rechten binnen de familie. Aan een teveel aan meisjes binnen je gezin had je niks. Hierdoor zijn veel meisjesbaby’s vermoord.2

Veel kinderdoding van vroeger is toe te rekenen aan slechte economische omstandigheden, in voornamelijk de middeleeuwen, of uit schaamte dat een buitenwettig kind ontdekt werd. Naarmate er meer armoede heerst worden kinderen door ondervoeding of verwaarlozing aan hun lot overgelaten wat vaak de dood tot gevolg heeft. In het jaar 1883 zijn er naar schatting maar liefst 164.319 baby’s achtergelaten in de kou voor ziekenhuizen in Frankrijk op hoop voor een beter leven. Maar een paar hebben dit daadwerkelijk overleefd.3 De schaamte was ook groot als je niet getrouwd was en toch zwanger raakte. Dit kwam vaak voor bij dienstmeisjes in een gezin, die een kind verwachtten van de vader des huizes. Uit schaamte en angst dat de zwangerschap ontdekt ging worden, werd het kind vaak gelijk na de bevalling gedood.4 Nu de tijden op

veel vlakken gezien erg veranderd zijn staan de rechten van het kind tegenwoordig hoog in het vaandel. Kinderen worden gezien als kwetsbare en afhankelijke wezens die

beschermd moeten worden. Vandaag de dag kun je bij wijze van spreken zelf voor een kind ‘kiezen’ of niet kiezen door middel van anticonceptie. En ook is er nu het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Mede door deze veranderingen kan men, de omgeving, hedendaags niet begrijpen waarom ouders hun eigen kind zouden willen doden.

Begrippen en bestraffingEr zijn verscheidene begrippen te onderscheiden met betrekking tot kinderdoding. Filicide is het algemene woord voor het doden van kinderen door hun ouders. Daarnaast vallen te onderscheiden neonaticide, dit is het doden van een baby binnen 24 uur na de bevalling en infanticide, het doden van een kind onder de één jaar.5 Er zijn in ons wetboek van strafrecht speciale artikelen opgenomen met betrekking tot het doden van baby’s vlak na de geboorte door de moeder, dit zijn respectievelijk art. 290 en 291 WvSr. Deze artikelen hebben een strafverminderende werking, het wordt dan ook wel aangemerkt als een geprivilegieerd delict.6 Uit nader onderzoek blijkt dat deze artikelen al in 1886 in ons wetboek zijn opgenomen en sindsdien niet meer veranderd zijn. Het uitgangspunt is dat zij de (ongehuwde) kwetsbare vrouw beschermen.7 Als het kind ietsje ouder is, worden verdachten dus gewoon vervolgd voor moord of doodslag of mishandeling met de dood tot gevolg, respectievelijk art. 289, 287 jo. 288 en 300 WvSr.De statistieken die voorbij komen met betrekking tot de kinderdoding in Nederland, zijn gebaseerd op een grootschalig representatief onderzoek naar de daders (die geen zelfmoord hebben gepleegd) na de doding in de periode van 1994-2003, door A.J. Verheugt.8 In Nederland worden ongeveer 10 tot 15 kinderen per jaar gedood als gevolg van moord en doodslag.9 In 2008 waren dit er 13.10 Maar uit verscheidene buitenlandse onderzoeken blijkt dat dit aantal ongeveer vijf tot zeven keer hoger moet liggen. Dit betekent dat dit getal eigenlijk tussen de 30

Heb jij ze ook, van die moordouders?Sanne Leentjes

Er gaat een schok door de samenleving als er weer een geruchtmakende zaak over kinder-doding bekend wordt gemaakt. Afgelopen juni doodde een man zijn twee dochters en ook zichzelf in Almere. Maar denk ook aan grootse zaken zoals: ‘’Het Maasmeisje’’ en ‘’Savan-na’’. De zaken Savanna en het zogenoemde Maasmeisje hebben al een altijd jaar geleden plaatsgevonden, maar liggen denk ik bij menigeen nog goed in het geheugen door de grote media-aandacht die beide zaken hebben gekregen. De desbetreffende meisjes waren allebei jonge kleuters die gedood zijn door hun ouders. Maar welke ouder is zo tot wan-hoop gedreven om zijn eigen kind te kunnen vermoorden?

ESSAY

Page 23: Eerste Asega

21

ESSAY

en 70 moet liggen. Dit komt mede doordat de telling van mishandeling door ouders met de dood tot gevolg in het onderzoek, art 300 WvSr, niet werd meegeteld. Dit aantal zou zelfs op 50 per jaar kunnen liggen, zegt de Raad van de Kinderbescherming hierover.11

Er zijn vijf redenen aangenomen waarom kinderdoding vaak onontdekt blijft. Ten eerste is geweld of verwaarlozing niet altijd de eerste vastgestelde doodsoorzaak. Maar de doodsoorzaak wordt bijvoorbeeld vastgesteld op een (eigenlijk) bijkomstige longontsteking. Ten tweede wordt aangenomen dat sommige gevallen van kinderdoding ten onrechte aangemerkt worden als wiegendood. Omdat wiegendood niet wordt vastgesteld op basis van symptomen, maar juist op afwezigheid van symptomen waardoor een baby is omgekomen. Hierdoor kan het zijn dat een enkel geval, van de 18 in 2008, eigenlijk als kinderdoding aangemerkt moest worden.12 Ten derde is wettig bewijs vaak moeilijk te leveren. Vooral bij neonaticide en infanticide is dit het geval omdat het verschil tussen een natuurlijke of geen natuurlijke dood veel moeilijker vast is te stellen bij jonge kinderen. Er worden alleen al 40.4% van verdachte zaken geseponeerd door het OM, voornamelijk door gebrek aan bewijs. Vooral omdat er vaak weinig getuigen zijn, omdat meer dan 80% van de kinderdodingen binnenshuis gebeurt.13 Ten vierde kunnen lichaampjes van kinderen nooit zijn gevonden. Dit is vooral het geval bij neonaticide omdat het bestaan van de baby vaak niet bekend is bij anderen en dus ook nog niet staat ingeschreven in de bevolkingsregisters. Ten slotte is de omgeving (bijv. hulpverleners) terughoudend met het doen van aangifte. Vaak zijn er alleen maar verdenkingen en is niet hard te maken dat er sprake is van mishandeling of kinderdoding. Om de band met de familie niet te verliezen wordt geen aangifte gedaan.14

Motieven daderUit buitenlands onderzoek blijkt dat kinderdoding in tien motieven in te delen valt. Ik zal de meest voorkomende motieven gaan bespreken. De belangrijkste motieven zijn wraak, straf en ongewenstheid van het kind. Bij de doding door wraak spelen macht en controle, of afwezigheid van die macht en controle, in het gezin en in seksuele relaties een grote rol. De ouder heeft de macht over de kinderen, waarmee het mishandelen van kinderen als uiting van die macht kan worden aangemerkt. Als gevolg

van het motief straf, straffen de ouders het gedrag van het kind als zij dit, naar hun inzicht, ongewenst vinden. Bijvoorbeeld als het kind begint te huilen of niet wil eten dan krijgt het een lijfstraf te verduren. Deze mishandeling van het kind kan zo ver door slaan, dat het de dood tot gevolg heeft. Het motief, de ongewenstheid van een kind, is meestal in de vorm van neonaticide. Maar kan ook voorkomen bij het oudere kind. De kenmerken voor de gevallen bij neonaticide zijn dat de zwangerschap door de vrouw vaak ontkend wordt. Ze onderdrukken of verdringen hun gevoelens (van zwangerschap). Dit is dan ook het verschil met abortus. Neonaticide wordt wel gekenmerkt door passiviteit. Bij abortus erkennen vrouwen de zwangerschap en laten het in een vroeg stadium actief weghalen. Veel vrouwen die neonaticide plegen gedragen zich passief en willen er niet aan dat ze zwanger zijn.15

Op de tweede plaats komen de motieven altruïsme, psychose en jaloezie naar voren als belangrijkste motieven. Het motief altruïsme is in het belang van het kind doden. Dit is vaak het geval als de ouders zichzelf een hele slechte ouder vinden en daarom hun kind doden. Meestal leiden de ouders hierbij aan een zware depressie. Bij een psychotisch motief is de doding een gevolg van de waan waarin de ouders verkeren. Vaak overlapt dit motief met altruïsme, omdat door een psychose de ouders denken dat het kind heel erg lijdt. Doding vanwege jaloezie is het jaloers zijn op de aandacht die het kind krijgt. Dit is meestal de aandacht van de moeder. Ook als het kind een van de ouders het gevoel van afwijzing geeft kan dit een motief zijn. Ten gevolge van mishandeling bijvoorbeeld. Dit motief komt vrijwel alleen voor bij mannen.

DaderprofielEr zijn een aantal duidelijke verschillen aan te merken tussen mannen en vrouwen die hun kinderen doden. Ze hebben ten eerste vaak andere motieven. De motieven bij mannen betreffen vaker wraak, jaloezie en straf. Terwijl bij vrouwen vaak de motieven psychose, ongewenstheid van het kind en altruïsme een rol spelen. Bij mannen komt neonaticide vrijwel nooit voor. Deze delicten vallen bijna altijd aan alleen vrouwen toe te rekenen.16 Ook hebben mannen en vrouwen een andere manier van doden. De mannen doen dit gewelddadiger en gebruiken vaker steek- en schietwapens. Opvallend is dat 64.2% van de daders vrouw is en de rest man. Wel worden

Page 24: Eerste Asega

22

mannen gemiddeld vier keer zo zwaar gestraft voor kinderdoding, wat eigenlijk wel opmerkelijk genoemd kan worden!17 Neonaticide kenmerkt zich vooral als een delict begaan door jonge vrouwen, die vaak ongehuwd zijn.

Tevens hebben ze een relatief lage opleiding en zijn ze zeer overvallen door hun zwangerschap. Ze zijn over het algemeen niet suïcidaal. Stoornissen, vaak psychotische, worden vooral pas ontwikkeld in de aanloop tot kinderdoding. Meer dan 40% is in haar jeugd mishandeld en, nog een opmerkelijk getal, 58% heeft een ouder die tijdens haar jeugd aan een lichamelijke ziekte leed. De vrouwen geven als ze gaan doden vrijwel geen signaal vooraf. Infanticide plegers zijn zo rond de 19-49 jaar oud, hiervan bestaat tweederde uit vrouwen en een derde uit mannen. Bij deze groep is zelfs 66% tijdens zijn jeugd mishandeld en heeft 33.3% te maken gehad met een scheiding in het desbetreffende jaar van de kinderdoding. Ook heeft 46% problemen met hun directe omgeving. In het onderzoek ook wel aangemerkt als directe steungroep. In 80% van de gevallen gebruikten de ouders hun handen, dus geen steek- of schietwapens om hun kind te doden. Opmerkelijk te noemen is dat maar liefst 40% een signaal vooraf heeft doorgegeven! Filicide plegers hebben ongeveer dezelfde leeftijdsgroep als infanticide plegers. Hier is de verdeling tussen man en vrouw ongeveer gelijk. Maar liefst 81% is mishandeld in zijn jeugd en ook had 81% problemen met zijn directe omgeving. Bij dit type doding werd in een derde van de gevallen het delict gepleegd in vereniging, art. 47 WvSr. Bij de andere types van doding werd vrijwel niet in vereniging gedood. Meer dan de helft was van allochtone afkomst binnen deze groep. Ook had 45% van deze groep professionele hulpverlening in het jaar voorafgaand aan het drama. Bij deze groep gaf maar liefst 54% een signaal vooraf! Dit betekent dat gemiddeld genomen meer dan twee derde van de kinderdoders mishandeld is in zijn jeugd, hieronder valt ook verwaarlozing, seksuele mishandeling en psychische mishandeling. Ook heeft 85% te maken gehad met het verlies van één of meerdere dierbaren. Uit het onderzoek blijkt dat twee derde van alle kinderdoders aan een psychiatrische stoornis lijdt en ook twee derde aan een persoonlijkheidsstoornis. Dit betekent dat totaal meer dan 90% van de gevallen dus aan één van die stoornissen lijdt of aan beide. De ontwikkeling van een gehechtheidrelatie tegenover hun eigen ouders is met 4% van de kinderdoders tegenover 60% van de ‘normale’ bevolking erg weinig te noemen. Daders

zijn opgegroeid bij ouders die vaak emotioneel niet beschikbaar waren en zijn meer te vinden in de lagere sociaaleconomische klassen. Directe aanleiding om over te gaan tot het doden is vaak een nieuw verlies. Hierbij kan men denken aan een scheiding, het verlies van een dierbare of het kind dat zelf niet aan de verwachtingen voldoet van de ouder.

ConclusieWat zet een ouder nou aan om over te gaan op doding van het eigen kind. De ouder is, zoals aangegeven, meestal altijd beschadigd, omdat het te maken heeft gehad met een uiterst vervelend verleden. Dit gecombineerd met een ontwikkelde psychische stoornis en weinig gevoel van gehechtheid ontwikkelen ze vaak problemen met hun directe omgeving. Als er dan binnen afzienbare tijd weer iets gebeurt, bijvoorbeeld in de vorm van verlies, zoals eerder aan gegeven, kan dit leiden tot de explosie om over te gaan op het doden van je kind.18 Zoals Freud ooit al ontdekte: ‘Het verdrongene heeft de neiging terug te keren wanneer we het het minst verwachten.’19

ESSAY

De ouder heeft de macht over de

kinderen, waarmee het mishandelen van

kinderen als uiting van die macht kan

worden aangemerkt.

Page 25: Eerste Asega

23

ESSAY

1 J.H.A. Lokin, Prota: vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten, Groningen: Chimaira 2008, p. 68.2 G. Hausfater &S. Blaffer Hrdy, Infanticide: Comparative and Evolutionary Perspectives, New Brunswick: AldineTransaction 2008, p. 439-440.3 G. Hausfater &S. Blaffer Hrdy, Infanticide: Comparative and Evolutionary Perspectives, New Brunswick: AldineTransaction 2008, p. 443.4 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 31-35.5 L.M. Dil, TH.A.H. Doreleijers&R.A.Schoevers, ‘Filicide; psychiatrische aspecten van kinderdoding door ouders- een literatuuroverzicht’, Tijdschrift voor de Psychiatrie 50 2008-5. p. 263-272.6 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 13.7 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 48-49.8 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 94-97.9 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 26.10 Centraal Bureau Statistiek: <www.cbs.nl>.11 L.M. Dil, TH.A.H. Doreleijers &R.A.Schoevers, ‘Filicide; psychiatrische aspecten van kinderdoding door ouders- een literatuuroverzicht’, Tijdschrift voor de Psychiatrie 50 2008-5. 12 Centraal Bureau Statistiek: <www.cbs.nl>.13 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p.129.14 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 22-25.15 M. Spinelli, Infanticide: Psychosocial and Legal Perspectives on Mothers Who Kill, Washington: American Psychiatric Publishing inc. 2003, p. 82-92.16 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 70-76.17 A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 157-158.18 Aldus A.J. Verheugt, Moordouders, Assen: Van Gorcum 2007, p. 162-164.19 M. W. Piers, Kindermishandeling en kindermoord, Antwerpen: Het Spectrum 1980, p. 114.

Page 26: Eerste Asega

ES

SAY

24

Deskundigen in het strafrecht Harrie Bijnen

Het raadplegen van deskundigen uit niet juridische disciplines is niet nieuw. Al in 1593 heeft het Hof van Holland aan de professoren van de medische en filosofische faculteit gevraagd of de koudwaterproef om heksen te onderkennen een betrouwbare test was .1 De uitspraak was dat de koudwaterproef volkomen ondeugdelijk was en dat je door je adem in te houden ook blijft drijven. De uitspraak van de Leidse professoren leidde er (mede) toe dat de heksenprocessen in Holland, ruim voor andere landen in Europa, niet meer voorkwamen. De ontwikkelingen van de geneeskunde in de 17de eeuw en de natuurwetenschappen en psychiatrie in de 19de eeuw hebben ervoor gezorgd dat de justitiële autoriteiten steeds vaker de hulp in roepen van deskundigen.

Deskundigen bij de wet geregeldDe huidige wettelijke regeling om deskundige aan te trekken voor strafzaken stamt uit 1926. De reden voor de wetgeving was dat de wetgever de politie in ruime mate de middelen in handen wilde geven die de politie nodig had om bewijsmateriaal snel te verzekeren en strafbare feiten op te lossen. Sindsdien hebben de verklaringen en verslagen van deskundigen de status van wettig bewijsmiddel verworven en is het deskundigenbewijs steeds belangrijker geworden in het strafproces. Wetenschappelijke ontwikkelingen hebben niet alleen voor betere opsporingsmethoden gezorgd, maar ook de complexiteit van het bewijsmateriaal vergroot. Door deze ontwikkeling ziet de rechter, een leek op tal van wetenschappelijke gebieden, zich genoodzaakt om vaker een beroep te doen op deskundigen. Onder deskundigen wordt verstaan: mensen die op grond van ervaring, beroep of studie een bijzonder kennis bezitten op een bepaald terrein waarbinnen het probleem zich voordoet, waarbij deze personen de problematiek van het gehele terrein overzien.2 Sommige wetenschappers zijn gespecialiseerd in een bepaald onderwerp, andere zijn aan te merken als deskundigen vanwege jarenlange ervaring, een beroep of een hobby. De rechter-commissaris benoemt en beëdigt tijdens het gerechtelijke vooronderzoek de deskundigen (art. 227 jo 228 Sv). De duur van het onderzoek en het tijdstip worden bepaald door de rechter-commissaris (art. 229. Sv). Als het rapport van de deskundige daartoe aanleiding geeft kan de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte een nader onderzoek opdragen aan dezelfde deskundige of een andere deskundige (art. 235. Sv). Tijdens het opsporingsonderzoek kan de officier van justitie een deskundige benoemen die tot taak heeft om hem voor te lichten of bij te staan (art. 151. Sv). Bij benoeming wordt de opdracht vermeld die vervuld moet worden en wanneer deze klaar moet zijn.

Forensisch bewijsForensisch deskundigenbewijs is bewijs dat voortvloeit uit kennis, techniek en methode van alle bestaande wetenschappen die worden aangewend om de strafrechtspleging van dienst te zijn.3 Uit deze definitie valt af te leiden dat dit een breed begrip is. De deskundigheidsgebieden strekken zich dan ook uit van toxicologie tot schoensporenonderzoek en dactyloscopie tot bloedsporenonderzoek. Vooral het DNA onderzoek heeft de mogelijkheden ten aanzien van de opsporing aanzienlijk vergroot. De vooruitgang in de technologie heeft er voor gezorgd dat de forensische opsporing naast de tactische opsporing een essentieel onderdeel is geworden van het opsporingsonderzoek. Bij meer dan dertig procent van de veroordelende vonnissen in strafzaken heeft de forensische expertise een rol gespeeld.4 Uit verschillende hoeken wordt dan ook benadrukt hoe groot het belang is van forensisch bewijs bij strafzaken en wordt er gepleit voor een grotere rol van forensisch bewijs in strafzaken. Zo heeft de Raad van Hoofdcommissarissen in zijn schriftelijke visie ‘Spelverdeler in de opsporing’ aangegeven meer belang te zullen hechten aan het verzamelen van forensisch bewijs.5

Forensisch bewijs kan een zeer grote bijdrage leveren aan het opsporingsonderzoek, maar er kunnen ook fouten gemaakt worden met dit bewijs. DNA onderzoek wordt door velen beschouwd als een wondermiddel waarmee alle misdaden kunnen worden opgelost, maar het is in werkelijkheid slechts een hulpmiddel en zeer zeker niet altijd feilloos. Een eerste probleem is dat wanneer er een DNA spoor wordt aangetroffen op een plaats delict dit nog niet wil zeggen dat men hiermee de dader te pakken heeft. Een DNA spoor kan door meerdere oorzaken op een plaats delict zijn beland. Een mens verliest dagelijks vele haren, huidschilfers en ander DNA bevattend lichaamsmateriaal.

ESSAY

Page 27: Eerste Asega

25

Dit materiaal kan door directe en door indirecte overdracht op een plaats delict terecht komen. Het kan bijvoorbeeld gebeuren in een bus waar je DNA bevattend lichaamsmateriaal kan verliezen en iemand anders deze weer oppikt en naar een andere plek transporteert. Als dit een plaats delict wordt dan ligt jouw DNA op het plaats delict zonder dat je er geweest bent. Ook als men een verdachte direct op een plaats delict kan plaatsen door zijn DNA (bijvoorbeeld bij een zeer grote hoeveelheid DNA waardoor indirecte overdracht wordt uitgesloten) kan men met dit bewijs niet aantonen wanneer iemand op een plaats delict is geweest. Het is belangrijk om een positieve DNA- identificatie in context te zien met de overige bewijsmiddelen.

Een ander probleem bij het gebruik van DNA bewijs is het getalsmatig interpreteren van dit bewijs. Indien er DNA wordt aangetroffen op een plaats delict en dit DNA kan positief gekoppeld worden aan het DNA profiel van een verdachte, bestaat er nog altijd een, zij het zeer geringe, kans dat het gevonden spoor toch niet van deze verdachte is. De kans dat dit spoor al dan niet van verdachte afkomstig is wordt getalsmatig uitgedrukt en aan de rechter voorgelegd. Bij het interpreteren van dit getal ontstaat vaak een onjuist beeld, de zogenoemde prosecutor’s fallacy. Prosecuter’s fallacy is een redeneerfout die wordt gemaakt bij waarschijnlijkheidsuitspraken wanneer een ‘als…dan redenering wordt omgedraaid.6 Ik zal hiervan een kort voorbeeld geven: Een hond is een dier met een staart en vier poten, maar het omgekeerde is niet altijd juist. Een dier met een staart en vier poten is niet altijd een hond, het kan bijvoorbeeld ook een kat zijn. Dit werkt ook zo met interpreteren van statistische kansen. Er is een deel van een DNA spoor aangetroffen op een plaats delict. De kans dat iemand anders dan verdachte eenzelfde deel DNA bezit bedraagt 1/40.000. De rechtbank zal dan concluderen dat de verdachte de dader is, want de kans dat het DNA van de verdachte is bedraagt 39.999/40.000, met andere woorden, 99 procent. Bij de interpretatie van de kans op een toevalstreffer moet echter rekening worden gehouden met meerdere aspecten, zoals de plaats waar verdachte woont. Indien de kans 1/40.000 is en de woonplaats van de verdachte heeft 80.000 inwoners dan is de kans dat hij de dader is gedaald tot 50 procent op basis van

dit DNA deel. Ondanks de problemen die er bestaan met forensisch bewijs wordt er zeer veelvuldig gebruik van gemaakt bij strafzaken. Indien een rechter gebruik maakt van forensisch bewijs bij zijn vonnis hoeft hij deze beslissing in beginsel niet nader te motiveren.7 Pas indien de verdediging gemotiveerd vraagtekens plaatst bij de betrouwbaarheid van het deskundigenonderzoek moet de rechter aangeven waarom hij al dan niet waarde hecht aan de betrouwbaarheid van het forensisch bewijs.8 Enkele problemenDe rechter moet zich tijdens een strafproces beraadslagen over de aan hem gepresenteerde bewijsstukken. Hij zal zich dus ook een oordeel moeten vormen over de deskundigenverklaringen. Hij zal moeten bekijken of in casu de voor hem verschenen deskundigen kundig waren terzake van hetgeen zij verklaard hebben. Ook zal hij de verklaringen dienen te interpreteren in context van de strafzaak. Alsof dit nog niet voor voldoende moeilijkheden kan zorgen komt het zeer veelvuldig voor dat door partijen verschillende deskundigen worden opgeroepen met elk hun eigen, vrijwel altijd zeer tegenstrijdige, opvattingen. Ik zal hieronder enkele voorbeelden geven waarbij moeilijkheden zijn ontstaan ten gevolge van deskundigenverklaringen.Een geruchtmakende zaak is de Balpenmoord. Politie en justitie waren overtuigd van de schuld van verdachte die middels een kruisboog een balpen in het oog van zijn moeder zou hebben geschoten en haar derhalve zou hebben vermoord. In deze zaak zijn zeer veel verschillende deskundigen opgeroepen om deze overtuiging al dan niet te steunen, maar geen van allen kon sluitend bewijs tonen.9 In juni 2003 leverde een gewijzigd oordeel van een deskundige een grote bijdrage aan heropening van de Puttense moordzaak.10 Op het lichaam van het slachtoffer werd sperma aangetroffen dat niet overeen kwam met het DNA profiel van de twee bekennende verdachten. Een hoogleraar gynaecologie kon dit verklaren door de zogenoemde sleeptheorie. Deze theorie hield in dat het sperma van eerder seksueel contact afkomstig kon zijn, maar dat dit door de verkrachting weer naar buiten gesleept was. Het sperma kon dus van een eerder seksueel contact, dus van een ander dan

ESSAY

Page 28: Eerste Asega

26

werden verschillende DNA-sporen aangetroffen. De deskundigen van het NFI hadden twijfels over de herkomst van deze sporen. Het Openbaar Ministerie wist van deze twijfel af, maar verzuimde om dit aan de rechter te vertellen. Mede door de verklaringen van het NFI is de verdachte ten onrechte veroordeeld. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt wel dat de relatie tussen de rechter en de deskundigen moeizaam is. Indien er onjuiste resultaten worden voorgelegd, indien de resultaten niet juist worden geïnterpreteerd of als er sprake is van tegenstrijdige verklaringen kan dit leiden tot fouten of zelfs gerechtelijke dwalingen. In deze tijd van grote vooruitgang op het gebied van met name forensisch bewijs moet de rechter steeds meer een beroep doen op deskundigen.

Deskundigheid en betrouwbaarheid van de deskundige Het Nederlandse strafprocesrecht is onder meer gebaseerd op een vertrouwen in de wetenschap en de objectiviteit van de wetenschappelijke kennis. De rechters hebben altijd een groot vertrouwen gehad in de deskundigen. Men kan zich afvragen of dit vertrouwen in sommige gevallen niet te ver gaat gezien bovenstaande problematiek. De betrouwbaarheid van onderzoeksmethoden kwam voor het eerst ter sprake in 1989 in het Poppenspelarrest van de Hoge Raad.12 In dit arrest werd de betrouwbaarheid van een verklaring van een deskundige betwist die was verkregen door middel van een onderzoek met behulp van anatomisch correcte poppen om seksueel misbruik bij kinderen aan te tonen. De Hoge Raad bepaalde in dit arrest dat de rechter een onderbouwd verweer van de verdediging aangaande een deskundigenverklaring niet naast zich mag neerleggen zonder nadere motivering. In 1998 heeft de Hoge Raad eisen omtrent de betrouwbaarheid en kwaliteit van de deskundigen in strafzaken vastgesteld. In dit zogenoemde Schoenmakersarrest werd beslist dat wanneer er een betrouwbaarheidsverweer wordt gevoerd door de verdediging, de rechter moet het deskundigenbewijstoetsen aan een aantal inhoudelijke vragen:13

Wat is het beroep, de opleiding en ervaring van •de deskundige?Strekt de deskundigheid zich uit tot de materie •waarover de deskundige zich uitspreekt?Welke methode heeft de deskundige gebruikt?•Wat is de betrouwbaarheid van de gebruikte •methode?Was de deskundige in staat de methode •vakkundig toe te passen?

De rechter is op het gebied waarop deskundigen verklaringen afleggen zelf vaak niet voldoende deskundig en hij moet daarom kunnen vertrouwen op hun oordeel. Hierdoor kan zich een onwenselijke situatie voordoen waarbij het strafproces min of meer geleid wordt door de deskundigen, omdat bij een cruciaal bewijsstuk de deskundigen de materie waar het in de betreffende zaak om gaat zeer goed kennen en de rechter volledig van hun deskundigheid afhankelijk is. Dit is echter een niet te vermijden probleem aangezien een rechter niet op elk willekeurig vlak expertise kan bezitten en zodoende altijd verklaringen van deskundigen nodig zal hebben. Dit probleem kan echter opgelost worden door goede communicatie tussen de rechters en de wetenschappelijke wereld. Deze communicatie verloopt vaak niet probleemloos. Rechters begrijpen niet wat een deskundige bedoeld, deskundigen begrijpen niet wat een rechter met zijn vraag beoogt te weten te komen. Deze communicatieproblemen worden nog eens vergroot door het vakjargon waarin beide spreken.

De oplossing: Registratie systeem van deskundigenUit het bovenstaande kan men concluderen dat de relatie tussen rechters en deskundigen voor verbetering vatbaar is. Er bestaat een “taalbarrière” tussen beide. Rechters weten niet hoe wetenschappers te werk gaan en deskundigen weten niet hoe het er in de juridische wereld aan toe gaat. De kloof die er is tussen rechters en deskundigen moet kleiner worden om het strafproces soepel te laten verlopen. Een van de oplossingen om een betere verhouding te creëren tussen beiden is het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD). Het NRGD functioneert tussen andere Nederlandse registers zoals het Landelijke Register van Gerechtelijke deskundigen (LRGD), de Deskundigenindex (DIX van en voor rechters) en de Landelijke Deskundigheidsmakelaar (van en voor politie en het OM). Deze instanties werken samen aan een gezamenlijk register voor gerechtelijke deskundigen. In dit register worden deskundigen opgenomen die voldoen aan zeer strenge kwaliteitseisen. Vanaf 1 januari 2009 is er begonnen met de inschrijving van de eerste deskundigen op het gebied van DNA.14 Andere vakgebieden volgen later. De toetsbare criteria zijn in eerste instantie bedoeld om te kijken of de deskundige zijn vak verstaat. Daarnaast wordt het juridische aspect zwaar meegerekend. Hiervoor kan de deskundige een cursus volgen. Daarnaast wordt de deskundigen geleerd om een rapport op te stellen die voor de rechtspartijen duidelijk moet zijn.

ESSAY

Page 29: Eerste Asega

27

Ook vanuit de gerechtelijke organisatie worden stappen ondernomen om de rechterlijke macht beter voor te lichten over deskundigenverklaringen. Het opleidingsinstituut van de rechtelijke organisatie SSR geeft daarom cursussen ‘Magistratuur en Deskundigen’ voor rechters.

1 M.V. Polak (red.), Geschillenbeslechting naar behoren, Algemene beginselen van behoorlijke geschillenbeslechting in traditionele en alternatieve procesvormen, Leiden: E.M. Meijers Instituut 1998, p. 73.2 K.Boonen (red.), Criminalistiek, forensische deskundigen en strafrechtspleging, Deventer: Kluwer, 2000, p. 75.3 K.Boonen (red.), Criminalistiek, forensische deskundigen en strafrechtspleging, Deventer: Kluwer, 2000, p. 75. 4 W.H. van Boom & M.J. Borgers (red.), De rekenende rechter, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, p. 21.5 Raad van Hoofdcommissarissen: Een raad bestaande uit alle hoofdcommissarissen van Nederland die onder andere verschillende ministeries adviseert aangaande politiezaken.6 M.J. Sjerps & J.A. Coster van Voorhout, Het onzekere bewijs. Gebruik van statistiek en kansberekening in het strafrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 61.7 HR 12 januari 1993, DD 93, 239.8 HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748.9 Hof Den Haag 4 april 1996, NJ 1996,441.10 HR 26 juni, NJ 2001, 564. 11 Hof Den Haag 8 maart 2002, LJN AE0013.12 HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748.13 HR 27 januari 1998, NJ 1998, 404.14 M.Evenblij, Gerechtelijke deskundig., vechten tegen de kennisparadox, Mr 2008-6/7.

ESSAY

Een hond is een dier met een staart en

vier poten, maar het

omgekeerde is niet altijd

juist. Een dier met een

staart en vier poten

is niet altijd een hond,

het kan bijvoorbeeld ook een kat

zijn.

Page 30: Eerste Asega

Afluisterpraktijken van het Openbaar MinisterieSanne van Dam

In Nederland is in 2008 voor 26.425 telefoonnummers een bevel tot aftappen afgegeven door het Openbaar Ministerie (OM). Ter vergelijking: in 2007 werden er in België 3603 tapbevelen gegeven en in Frankrijk werden er in 2008 26.000 tapbevelen gegeven.1 Deze cijfers laten zien dat Nederland op grote schaal gebruik maakt van tapmaatregelen. En dan zijn deze cijfers nog exclusief de hoeveelheid telefoontaps van de inlichtingendiensten. Nederlandse opsporingsdiensten maken niet alleen veel gebruik van telefoontaps, maar uit onder andere de Hells Angels zaak en onderzoek door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), blijkt dat de regels met betrekking tot de telefoontap niet worden nageleefd. Zo wordt er regelmatig niet voldaan aan de wettelijke vernietigingsplicht. Hierdoor ontstaat vaak strijd met het verschoningsrecht van de advocaat.

In dit artikel behandel ik de telefoontap. Ten eerste verdiep ik me in de wettelijke regeling van de telefoontap. Wie beoordeelt of een gesprek een geheimhoudersgesprek is en wie beoordeelt of een gesprek vernietigd dient te worden? Wat valt er onder het verschoningsrecht van een advocaat? Vervolgens zal ik kijken naar de uitwerking in de praktijk. Met name het onderzoek van het CBP is hierbij van belang, evenals de jurisprudentie naar aanleiding van de telefoontap. Ook ga ik na of de telefoontap wel nuttig is en zo ja in welk opzicht? Tot slot zal ik ingaan op het advies van de Commissie geheimhoudersgesprekken aan de Minister van Justitie. Hieruit zal zijn af te leiden wat er in de toekomst zal worden veranderd aan de huidige regeling.

De wettelijke regelingArtikel 218 Wetboek van Strafvordering (Sv) regelt het verschoningsrecht van de advocaat. Dit houdt in dat iedere burger die zich om hulp of bijstand tot een advocaat wendt, erop moet kunnen rekenen dat hetgeen hij de advocaat toevertrouwd, geheim blijft. Het verschoningsrecht omvat ingevolge art. 218 Sv ‘al hetgeen waarvan de wetenschap aan de beroepsbeoefenaar als zodanig is toevertrouwd.’ In beginsel komt dus alle informatie die de advocaat heeft verkregen in het kader van zijn beroepsuitoefening in aanmerking voor geheimhouding. Het verschoningsrecht van de advocaat is van essentieel belang voor het contact tussen advocaat en cliënt en daarmee voor een goed functionerende verdediging. Een goed functionerende verdediging is weer mede bepalend voor de kwaliteit van de strafrechtspleging. Artikel 126aa lid 2 Sv eist dat voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van art. 218 Sv zou kunnen verschonen, deze stukken dienen

te worden vernietigd. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is als uitgangspunt naar voren gekomen dat alleen de informatie hoeft te worden vernietigd, die valt onder het verschoningsrecht.2 Voor zover het gegevens betreft die niet onder het verschoningsrecht vallen, worden ze niet bij de processtukken gevoegd dan na machtiging door de rechter-commissaris (R/C), aldus art. 126aa lid 2 Sv. Deze tweede controle moet voorkomen dat vertrouwelijke informatie daadwerkelijk in de openbaarheid komt door voeging bij de processtukken. De vernietigingsplicht is verder uitgewerkt in het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken.

Artikel 4 lid 1 en lid 2 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken bevatten de procedure inzake het aftappen en het vervolgens vernietigen van de stukken die vallen onder het verschoningsrecht. Volgens het Besluit dient de opsporingsambtenaar de officier van justitie op de hoogte te stellen van de stukken waarvan hij denkt dat die zijn gedaan door of aan een geheimhouder. De officier bekijkt of de stukken inderdaad mededelingen bevatten die vallen onder het verschoningsrecht. Indien dat het geval is, moet de officier bevelen tot vernietiging van die stukken. De Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders geeft nadere invulling aan het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. Deze instructie bepaalt dat de procedure uit art. 4 van het Besluit met betrekking tot de vernietiging van de geheimhoudersgesprekken, zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden. Zoals punt zes van de Instructie aangeeft, dient de officier van justitie terstond een schriftelijk bevel tot vernietiging te geven indien sprake is van geheimhoudersgesprekken.Het zwaartepunt van de regeling ligt niet alleen in de

ESSAY

28

Page 31: Eerste Asega

ES

SAY

29

vernietigingsplicht ten opzichte van het verschoningsrecht, maar ook in de functie van de officier van justitie ten opzichte van het verschoningsrecht. Het is namelijk de zaaksofficier die de afgeluisterde gesprekken beluistert en beoordeelt of die onder het verschoningsrecht vallen. Hoewel de officier de plicht heeft om vertrouwelijke mededelingen te vernietigen, valt niet te controleren in hoeverre die informatie in zijn geheugen blijft en van invloed is op het verdere verloop van een strafzaak. De Minister van Justitie denkt hier echter anders over. De regelgeving met betrekking tot afgeluisterde gesprekken met advocaten dient ertoe het verschoningsrecht te waarborgen, door gesprekken die onder het verschoningsrecht vallen zo snel mogelijk te doen vernietigen. De Minister van Justitie vindt dat er voldoende waarborgen in de wet zijn opgenomen tegen eventuele wildgroei van telefoontaps. Er zijn in het Wetboek van Strafvordering verschillende toetsmomenten opgenomen en elke keer wordt daarbij getoetst aan onder andere de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dus elke keer als een tapbevel wordt afgegeven of een verlenging, aanvulling of wijziging van een tapbevel plaatsvindt, dient er weer aan die normen getoetst te worden. ‘Hiermee is een voldoende duidelijk en effectief toetsingskader gecreëerd voor de inzet van het middel tappen,’ aldus de minister.3 Helaas wijst de praktijk anders uit.

De (niet-)naleving van art.126aa SvHet CBP heeft in 2007 een onderzoek ingesteld naar de naleving van art. 126aa lid 2 Sv.4 Dit onderzoek richtte zich op de naleving van de vernietigingsplicht ten aanzien van geheimhoudersgesprekken. De afluisterpraktijken van twee tapkamers werden hierbij onderzocht. De conclusies van dat onderzoek waren schokkend. Het bleek namelijk dat de plicht uit art. 126aa lid 2 Sv om alle weergaven van geheimhoudersgesprekken te vernietigen veelal niet werd nageleefd. Niet alleen werden niet alle weergaven van geheimhoudersgesprekken vernietigd, ook vond vernietiging in driekwart van de gevallen niet binnen de wettelijke termijn plaats.5 Na dit onderzoek bleek uit onder andere de Hells Angels zaak dat de regelgeving omtrent de telefoontap en de vernietigingsplicht wel vaker niet wordt nageleefd. In de Hells Angels zaak stelt de rechtbank voorop dat het in art. 218 Sv opgenomen verschoningsrecht door de wetgever zo belangrijk is gevonden dat de

waarheidsvinding in een strafzaak er in het algemeen voor moet wijken. De regelgeving met betrekking tot afgeluisterde gesprekken dient ertoe het verschoningsrecht te waarborgen door gesprekken die onder het verschoningsrecht vallen zo snel mogelijk en op afdoende wijze te doen vernietigen. Een schending van deze regels beschouwt de rechtbank daarom als even ernstig als een directe schending van het verschoningsrecht zelf.6 Vervolgens komt de rechtbank tot de conclusie dat de regelgeving in deze zaak niet is nageleefd.7In onderzoek naar de activiteiten van de Hells Angels hebben opsporingsambtenaren jarenlang kennis kunnen nemen van vele gesprekken tussen diverse advocaten en hun cliënten. Het OM heeft 128(!) gesprekken pas na jaren beoordeeld en toen pas vernietigd. De rechtbank constateerde tevens dat, in strijd met de regelgeving, een aantal onder het verschoningsrecht vallende gesprekken toch in het procesdossier terecht waren gekomen. De geconstateerde ernstige, grootschalige en herhaaldelijke inbreuken op de regelgeving waren in de ogen van de Rechtbank Amsterdam voldoende om het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging van de Hells Angels-leden.8 Zo werden 22 Hells Angels op vrije voeten gesteld, omdat het OM grove blunders had begaan.

Ook recent nog heeft de rechtbank een oordeel gegeven over de regelgeving met betrekking tot het afluisteren van advocaten. Hierin stelt de rechtbank vast dat het verschoningsrecht ruim moet worden opgevat, doch niet onbegrensd is. Niet ieder gesprek met een advocaat valt onder het verschoningsrecht.9 Zoals in eerdere zaken de regelgeving met betrekking tot het aftappen niet onrechtmatig werd geacht, komt de rechtbank in deze zaak tot de conclusie dat de Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders wel onrechtmatig is. Namelijk voor zover daaruit volgt dat het inhoudelijke kennisnemen van telefoongesprekken tussen een burger en een advocaat geschiedt door opsporingsambtenaren en officieren van justitie die inhoudelijk betrokken zijn bij het bewuste strafrechtelijke onderzoek. Tevens handelt de staat onrechtmatig door de inhoudelijke kennisneming te laten geschieden door dergelijke personen.10 De rechtbank gebiedt de staat zelfs tot het nemen van maatregelen die ertoe strekken dat het inhoudelijk kennis nemen van telefoongesprekken tussen een burger en een advocaat

ESSAY

Page 32: Eerste Asega

30

1 Kamerstukken II 2008/09, 30 517, nr. 14, p.12.2 Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p.60-61 en nr. 7, p.76-77.3 Kamerstukken II 2008/09, 30 517, nr. 14, p.9.4 In oktober 2007 heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) het rapport ‘De vernietiging van geheimhoudersgesprekken’ uitgebracht. Hierbij is ambtshalve onderzoek verricht bij de Technische Interceptie Faciliteit 1 te Epe en de Technische Interceptie Faciliteit 2 te Driebergen, waar een groot deel van de uitvoering van de vernietiging van opnamen van telefoongesprekken met ‘geheimhouders’ plaatsvindt.5 Rapport CBP ‘De vernietiging van geheimhoudersgesprekken’, p.3. 6 Rb Amsterdam 20 december 2007, LJN BC0685, r.o.2.1.3.3.7 Rb Amsterdam 20 december 2007, LJN BC0685, r.o.2.1.3.3.8 Rb Amsterdam 20 december 2007, LJN BC0685, r.o.2.1.3.3.9 Rb Den Haag 3 september 2008, LJN BE9675, r.o.4.4.2.10 Rb Den Haag 3 september 2008, LJN BE9675, r.o.4.6.11 Kamerstukken II 2008/09, 30 517, nr. 14, p.8. 12 Kamerstukken II 2008/09, 30 517, nr. 14, p.15.13 Kamerstukken II 2008/09, 30 517, nr. 8, p.4.

niet langer geschiedt door opsporingsambtenaren en officieren van justitie die bij het desbetreffende strafrechtelijke onderzoek te nauw betrokken zijn. Concluderend kan gezegd worden dat de vernietigingsplicht uit art. 126aa lid 2 Sv stelselmatig niet wordt nageleefd. Er wordt niet voldaan aan de vernietigingsplicht en als er al aan wordt voldaan dan gebeurt dat vaak te laat.Dit is slechts een kleine greep uit de vele rechtszaken die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van art. 126aa, tweede lid, Sv. Logischerwijs gaat men zich afvragen of de telefoontap nog wel gebruikt moet worden.

Het nut van de telefoontapHoewel er geen precieze cijfers over bekend zijn, zijn er wel verschillende onderzoeken gedaan naar het nut van de telefoontap. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de tap een effectief opsporingsmiddel is. Aangetoond is dat met name de van de tap afgeleide resultaten het rechercheonderzoek verder helpen. De tap levert een bijdrage aan het inwinnen van informatie over verdachten en relaties tussen verdachten onderling en met derden. In dat verband speelt de tap een belangrijke rol in de sturing van het opsporingsonderzoek en bij indirect uit de tap voortvloeiend bewijsmateriaal. De resultaten van het tappen moeten daarnaast worden gezien in samenhang met andere opsporingsmethoden, zoals het horen van getuigen en verdachten en observatie.11 Concluderend mag gezegd worden dat er ondanks de vele nadelen die kleven aan de telefoontap, het toch ook heel nuttig is geweest in zeer waarschijnlijk veel zaken. Toch meen ik dat deze voordelen veelal niet opwegen tegen de nadelen. Dus óf de bevoegdheid tot aftappen dient te worden ontnomen óf de regelgeving ten aanzien van de telefoontap dient te worden gewijzigd. En daar is de Commissie geheimhoudersgesprekken het met mij eens.

De Commissie geheimhoudersgesprekkenHet College van procureurs-generaal heeft in juli 2008 een Commissie geheimhoudersgesprekken ingesteld. Deze commissie kreeg als opdracht te onderzoeken op welke wijze een systeem van nummerherkenning mogelijk een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de procedure van het herkennen en vernietigen van onderschepte geheimhoudersgesprekken. Dat onderzoek is inmiddels afgerond en heeft geleid tot een advies aan de minister. De kern van het advies is dat het wenselijk is een systeem van automatische nummerherkenning in te voeren. De strekking van het aan het college uitgebrachte advies van de Commissie geheimhoudersgesprekken is dat, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, de invoering van een systeem van nummerherkenning effectief kan bijdragen

aan het oplossen van de knelpunten die zich voordoen rond de vernietiging van geheimhoudersgesprekken. Zo wordt gepoogd de vernietigingsplicht beter te kunnen naleven, en meer in het algemeen zal het bijdragen aan een goede waarborging van het verschoningsrecht. Met de Commissie geheimhoudersgesprekken is de minister van mening dat een geautomatiseerd systeem van herkenning en vernietiging van geheimhoudersgesprekken soelaas kan bieden voor de problemen die zich thans voordoen bij de ‘handmatige’ herkenning en vernietiging van geheimhoudersgesprekken.12 Maar voordat men te optimistisch wordt, komt de minister ook met enige voorbehouden. De minister geeft aan dat met dit nieuwe systeem van nummerherkenning nog steeds geen volledige zekerheid kan worden verschaft dat het daarna niet meer zal kunnen voorkomen dat de inhoud van geheimhoudersgesprekken onbedoeld in processtukken terecht komt. De doelgroep waarvoor een systeem van nummerherkenning zal worden ingevoerd betreft vooraleerst de advocatuur. De nummers van andere geheimhouders, zoals huisartsen of notarissen, zullen handmatig uitgefilterd blijven worden, dan wel in een later stadium onder het regime van automatische nummerherkenning worden gebracht.13 Naar verwachting zal het traject van invoering van het systeem van nummerherkenning minstens een jaar looptijd vergen. Hoewel het nieuwe systeem van nummerherkenning aantrekkelijk lijkt, zal moeten worden afgewacht in hoeverre het de huidige problemen zal oplossen. Er wordt in ieder geval een stap in de goede richting gezet om het verschoningsrecht van advocaten beter te waarborgen

ESSAY

Page 33: Eerste Asega

31

HistorieDe geschiedenis van de kroongetuige gaat eeuwen terug. De reden van het ontstaan was dat de gerechten voor de rechtshandhaving sterk afhankelijk waren van informanten die met justitie wilden samenwerken, omdat er nog geen sprake was van een georganiseerde opsporingsinstantie. De rechtsfiguur raakte na een tijdje echter in onbruik vanwege misbruik en de kroongetuige verdwijnt dan ook van het toneel met het ontstaan van een politieorganisatie die onder andere belast wordt met de opsporing van strafbare feiten. Wanneer in de jaren zeventig veel Europese landen geconfronteerd worden met ernstige vormen van politiek geweld is het de hoogste tijd om de kroongetuige uit het stof te halen om een actieve bijdrage te leveren aan het voorkomen van voorgenomen terroristische activiteiten en het opsporen van daders van onopgeloste vormen van terrorisme.2 In Nederland is de figuur van de kroongetuige later tot ontwikkeling gekomen dan in de ons omringende rechtsstelsels. In 1994 wees de Hoge Raad het eerste arrest, waarin deze zich over de verenigbaarheid van dit instrument met het geldende strafrecht en strafprocesrecht moest uitlaten.3 De verdachten waren op de Antillen werkzame politieambtenaren. Zij hadden een ‘ripdeal’ gesloten met cocaïnesmokkelaars. De smokkelaars gingen vrijuit en dankzij hun verklaring werden de agenten veroordeeld. Opvallend in dit arrest is dat het ging om opsporingsambtenaren. Dit lijkt misschien niet relevant, tot men zich bedenkt dat er meer landen zijn waarin bij strijd tegen foute dienders eventuele normen enigszins worden opgerekt.4 Dit eerste arrest kon dus nog geen echte doorbraak worden genoemd. In 1998 werd in de zaak van de doodgeschoten kroongetuige duidelijk dat een deal, zoals gezien in de zaak op de Antillen, ook in een Nederlandse strafzaak mogelijk was. 5Hoewel de Hoge Raad zich niet waagde aan een definitie van het begrip kroongetuige, vond het college het niet verwerpelijk

dat aan de doodgeschoten getuige volledige immuniteit was toegezegd, dit vanwege het feit dat het bewijs tegen de getuige grotendeels afkomstig was uit zijn eigen verklaring.6

NederlandWat betreft de wettelijke regeling waren veel landen Nederland voor met het vastleggen van de figuur van de kroongetuige in het straf(proces)recht. Er bestonden hier namelijk veel bezwaren tegen de regeling. Deze kwamen, kort gezegd, hierop neer dat criminelen geen recht hebben op strafvermindering, hoe hun verklaring ook zal luiden, terwijl in de figuur van de kroongetuige strafvermindering juist centraal staat (gelijkheidsbeginsel). Het OM zou een te grote vrijheid krijgen om verdachten te vrijwaren van strafvervolging en de rechter een onbeperkte vrijheid om strafvermindering toe te kennen (rechtszekerheidsbeginsel). Al staat daar tegenover dat vast te leggen is dat het OM verplicht is verdachten te vervolgen en dat de door de rechter toe te kennen strafvermindering aan grenzen gebonden is. De figuur maakt straf tot onderwerp van onderhandeling, hoewel meteen kan worden tegengeworpen dat iets soortgelijks in de praktijk al met grote regelmaat gebeurt. Denk aan de transactie, en de ad informandum procedure.7 Voorts kan tegen het gebruik van de kroongetuige worden aangevoerd dat de figuur zal leiden tot onbetrouwbare verklaringen. Daarvan kan worden gezegd dat een kroongetuige weliswaar een groot eigen belang heeft bij zijn verklaringen, maar dat deze verklaringen niet zonder nader onderzoek naar hun waarheidsgehalte worden gebruikt als bewijsmateriaal. Vaker zullen de verklaringen juist basis zijn voor nader onderzoek en maken deze de toepassing van dwangmiddelen mogelijk, aan de hand waarvan dan weer nieuw bewijsmateriaal kan worden gevonden. Daarnaast moet de rol van de rechter niet vergeten worden, aangezien hij degene is die de verklaringen op hun betrouwbaarheid

De kroongetuige in het strafprocesMarjolein Buwalda

Op 8 februari van dit jaar is in de beveiligde rechtbank in Amsterdam Osdorp het Liquidatieproces- Passage van start gegaan, over tien liquidaties in de onderwereld. Centrale rol in dit proces is toebedeeld aan Peter la S. die fungeert als kroongetuige. Het OM heeft in de zaken waarvoor La S. vervolgd wordt een straf geëist die de helft bedraagt van de straf die zou worden geëist zonder zijn bereidheid tot verklaren. In dit artikel zal de ontwikkeling van de positie van de kroongetuige in het Nederlandse strafproces worden geschetst, waarbij de kroongetuige is te omschrijven als de getuige die tevens medeverdachte is van georganiseerde criminaliteit en die in ruil voor strafvermindering een belangrijke bijdrage levert aan de voorkoming, opsporing en vervolging van georganiseerde criminaliteit.

ESSAY

Page 34: Eerste Asega

32

en hun waarheidsgehalte zal gaan toetsen.8 In de eerder besproken zaak van de doodgeschoten kroongetuige overweegt de Hoge Raad dat indien de betrouwbaarheid van de verklaringen door de verdediging wordt betwist, de getuige dient te worden ondervraagd door een rechter. Dit dient dan bij voorkeur ter terechtzitting te gebeuren, waarbij ook de verdediging de gelegenheid krijgt tot het stellen van vragen aan de getuige. Daarnaast heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in enkele zaken verklaringen van kroongetuigen getoetst aan het EVRM en geconcludeerd dat, naast ondervraging door de verdediging, de verklaring steun moet vinden in ander bewijsmateriaal wil er sprake zijn van een eerlijk proces.9 De rechter zal uiteindelijk in zijn beslissing eveneens blijk moeten geven de betrouwbaarheid van de verklaringen te hebben onderzocht. Er is dus sprake van een bijzondere motiveringsplicht. Een groot voordeel dat in het oog springt, heeft betrekking op het feit dat de figuur van de kroongetuige sterk samenhangt met de georganiseerde criminaliteit. Het zal niet verbazen dat de heren of dames die aan de top van criminele organisaties staan vaak buiten schot blijven door de organisatiestructuur van het criminele circuit.

Door middel van de figuur van de kroongetuige kan worden doorgedrongen tot de kern van een organisatie omdat een kroongetuige, die immers eveneens zelf verdachte is, exact op de hoogte is van het reilen en zeilen van de organisatie en hij belastende verklaringen kan afleggen over de hoofdverdachten. Dit biedt politie en justitie de uitgelezen kans om weer een stap dichter in de buurt van de kern van de organisatie te komen, om deze zo uiteindelijk op te kunnen rollen. Aantrekkelijk aspect is dat de figuur niet onderhevig is aan slijtage en dat de inzet van de kroongetuige eveneens niet te vermijden is voor criminele organisaties. Zoals methoden als bijvoorbeeld het aftappen van de telefoon, de fax en andere vormen van telecommunicatie en infiltratie, dat wel zijn. Professionele criminelen ontwikkelen namelijk steeds weer nieuwe methoden om deze maatregelen te ontduiken. Een criminele organisatie kan echter niet voorkomen dat één van haar leden, vanwege welk belang dan ook, uit de organisatie stapt en overloopt naar justitie.10 De parlementaire enquêtecommissie Van Traa heeft gewezen op een kanttekening die hierbij kan worden gemaakt, namelijk dat de overheid door onderhandelen de regie kwijt kan raken waardoor een ongewenste afhankelijkheidsverhouding kan ontstaan tussen justitie en crimineel. De commissie achtte juist daarom een wettelijke basis van groot belang.

De wettelijke regelingBovenstaande opsomming van bezwaren is ontstaan nadat in het kader van de behandeling van de nota De georganiseerde criminaliteit in Nederland. Dreigingsbeeld en aanpak de suggestie werd gedaan het instrument van de kroongetuige in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit in te zetten en er een wettelijke grondslag voor te creëren. 11 Zoals ik al heb laten zien zijn de bezwaren nu grotendeels te weerleggen. In 2005 is er daadwerkelijk een wettelijke regeling gekomen.12 Alleen het bezwaar omtrent het gelijkheidsbeginsel zal hiermee niet kunnen worden weggenomen en in verband daarmee moet met klem worden gezegd dat het instrument gereserveerd dient te blijven voor gevallen waarin de criminaliteit niet via andere wegen kan worden bestreden. De figuur van de kroongetuige dient daarom een ultimum remedium te blijven waarbij de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit scherp in het oog moeten worden gehouden. De wetgever heeft de regeling ook beperkt tot twee soorten misdrijven. Namelijk de misdrijven als omschreven in artikel 67 lid 1, die in georganiseerd verband zijn gepleegd en gezien hun aard of samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. En de misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, artikel 226g lid 1 Sv.

De overeenkomst met Peter la S.In het Liquidatieproces heeft het OM een toelichting gegeven op de overwegingen die hebben geleid tot het sluiten van een overeenkomst.13 Het is belangrijk dat het OM tijdens het onderzoek ter terechtzitting openheid van zaken geeft door middel van een toelichting. Dit vanwege het feit dat de rechter moet kunnen toetsen hoe de overeenkomst in elkaar steekt. Wat ik eerder omschreef als het grootste voordeel van de figuur van de kroongetuige komt direct terug in de toelichting. Namelijk het feit dat Nederland de afgelopen 20 jaar is geconfronteerd met een lange reeks afrekeningen in het criminele milieu en dat in vrijwel geen enkele moordzaak de politie voldoende materiaal heeft kunnen verzamelen om de verdachten veroordeeld te kunnen krijgen. Daarop wordt overwogen dat reguliere opsporingsmethoden vrijwel onvoldoende waren om te komen tot een volledige oplossing. Hieruit blijkt dat het OM zich er bewust van is dat het inzetten van de figuur van de kroongetuige een ultimum remedium dient te zijn en dat zij deze ook als zodanig inzet in haar opsporingsonderzoek. Het OM verklaart dat La S. zich in de zomer van 2006

ESSAY

Page 35: Eerste Asega

33

meldde bij de CIE (Criminele Inlichtingen Eenheid) met de mededeling dat hij kon verklaren over een aantal onopgeloste levensdelicten, alsmede een aantal poging of voorbereidingen die nog niet bij politie en justitie bekend waren. Het OM geeft hier de voorzichtigheid weer die moet worden betracht. Ze geeft aan dat, hoewel de wetgever een expliciete mogelijkheid heeft gecreëerd om een overeenkomst te sluiten met een getuige die tevens verdachte is, de vraag toch was of de overheid met een persoon die zich schuldig heeft gemaakt aan een voltooid levensdelict (en ten minste twee pogingen of voorbereidingen) überhaupt wel zaken zou moeten willen doen. Deze vraag zal niet snel met ‘ja’ worden beantwoord. Feit was echter dat La S. tevens wist te verklaren over nog uit te voeren liquidaties waartoe al opdrachten waren uitgezet in het milieu. Er moest dus rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitvoering daarvan aanstaande was. Dit vormde tevens een aanknopingspunt om nieuwe levensdelicten te voorkomen, wat een plicht is van de overheid. Wanneer er geen overeenkomst zou worden gesloten, konden de verklaringen niet worden gebruikt en zou de politie geen tactische aanknopingspunten hebben om aan deze plicht te kunnen voldoen. Het OM geeft tevens aan dat er zeer kritisch onderzoek is verricht naar de bewering van La S. en dat niets als zoete koek is geslikt.

ConclusieDe ontwikkeling van de kroongetuige is er één van vele jaren, die ondanks vele bezwaren in 2005 toch is uitgemond in een wettelijke regeling. De figuur van de kroongetuige zet de geloofwaardigheid van het strafrechtelijk systeem niet op het spel wanneer scherp in de gaten wordt gehouden dat het instrument gereserveerd blijft voor gevallen waarin de criminaliteit niet via andere wegen kan worden bestreden. De beperking in de wettelijke regeling die het instrument alleen toestaat bij twee soorten van misdrijven draagt hier aan bij. Op het onderzoek ter terechtzitting is het van belang dat de verklaringen van de kroongetuige worden getoetst door de rechter, waarbij tevens de verdediging de mogelijkheid dient te krijgen tot het stellen van vragen aan de kroongetuige. Daarnaast moet de verklaring steun vinden in ander bewijsmateriaal. De uitkomst met betrekking tot de betrouwbaarheid schept voor de rechter een bijzondere motiveringsplicht. Verder is het van belang dat het OM een toelichting geeft op de overeenkomst die gesloten is met de kroongetuige, bij voorkeur aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting. Uit het voorbeeld in het liquidatieproces blijkt dat het OM zich, ondanks een wettelijke regeling, realiseert dat er niet zomaar gebruik kan worden gemaakt van het instrument en verantwoordt zij haar beslissingen

uitgebreid. Om de geloofwaardigheid ook in de toekomst gewaarborgd te houden zijn de genoemde punten van cruciaal belang.

1 F.D. van Asbeck, De kroongetuige vanuit de visie van de wetgever, in P.J.P. Tak (red.), Bespiegelingen omtrent de kroongetuige, Arnhem: Gouda Quint 1994, p. 25-36.2 P.J.P. Tak, De kroongetuige en de georganiseerde misdaad, Arnhem: Gouda Quint 1994, p.7.3 HR 15 februari 1994, NJ 1994, 322, m.nt. Swart.4 Y.Buruma, Afspraken met criminelen, DD 1999, p.584-600.5 HR 30 juni 1998, NJ 1998,799 m.nt. Sch.6 Y.Buruma, Afspraken met criminelen, DD 1999, p.584-600.7 G.J.M. Corstens, Consensualiteit, DD 1994, p. 4-8.8 F.D. van Asbeck, De kroongetuige vanuit de visie van de wetgever, in P.J.P. Tak (red.), Bespiegelingen omtrent de kroongetuige, Arnhem: Gouda Quint 1994, p. 25-36.9 E. Manunza en B.J. Koops, Garanties voor de betrouwbaarheid van kroongetuigen, DD 1998, p.768-785.10 E.M.H. Hirsch Ballin, De bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en de plaats van de kroongetuige daarin, in P.J.P. Tak(red.), Bespiegelingen omtrent de kroongetuige, Arnhem: Gouda Quint 1994, p. 7-11.11 TK 1992-1993, nr 22 838.12 Wet van 12 mei 2005, Stb. 2005,254, Kamerstukken 26294, Wet van 12 mei 2005, Stb. 2005,255 Kamerstukken 28017.13 De overeenkomst tussen het OM en de kroongetuige in het liquidatieproces, NJB 2009, 379, p.470-471.

ESSAY

De figuur van de kroongetuige dient

daarom een ultimum remedium te blijven

waarbij de beginselen van subsidiariteit

en proportionaliteit scherp in het oog moeten worden

gehouden.

Page 36: Eerste Asega

Rubrieken

Zittingszaal 14Babbelbox

KantoorverslagBoekrecensie

InterviewAd informandum

Page 37: Eerste Asega

Wie verdacht wordt van een misdrijf is niet verplicht zijn eigen rechtszaak bij te wonen. De verdachte die dat wel doet, is tijdens de zitting niet verplicht antwoord te geven op vragen die aan hem worden gesteld. Verdachten mo-eten wel goed opletten. Dit laatste zeggen rechters ook al-tijd bij aanvang van de zitting. Ruud is een verdachte die donderdagmiddag terechtstond. Hij wilde zijn zaak niet bijwonen, hij wilde liever thuisblijven, in de gevangenis in Hoogeveen. Maar dat vonden de rechters in zijn geval niet goed. Daarom gaven zij ’s ochtends een bevel tot mede-brengen. Dus zat Ruud er toch. Maar hij zei niks. Hij zei alleen een paar keer dat hij zich beriep op zijn recht te mogen zwijgen. Toen hij even niet goed oplette, zeiden de rechters dat hij dat wel moest doen. Ruud wordt ver-dacht van acht gewapende overvallen op tankstations. Op de Gulf in Groningen (Hoendiep), de Shell bij Ten Post, op de Gulf en de Texaco in Putten, de BP in Barneveld, Easyfill in Grave, de Gulf in Hoevelaken en op de BP in Maasdriel. En dat allemaal in twee weken tijd in februari dit jaar. Er waren akelige verklaringen van slachtoffers die de rechters lieten weten dat hun leven door de overval naar de vernieling is geholpen, dat ze nooit hadden ge-dacht dat zo’n overval zo een grote impact zou hebben, dat de overvaller ook hun privé-leven is binnengedrongen.

Officier van justitie Oebele Brouwer zegt dat hij geen gre-intje twijfel heeft over de schuld van Ruud. En dat hij het zwijgen van Ruud ‘niet sterk’ vindt. Advocaat Johan Keizer zegt dat justitie wel meer kan zeggen, maar dat de bewijzen die moeten aantonen dat Ruud de dader is, flinterdun zijn. Los zand. En dat de rechtbank Ruud dus acht keer moet vrijspreken.Ruud is het daar mee eens. Want hij knikt. Vol-gens Keizer heeft de recherche van de politie Groningen last van tunnelvisie. Ruud heeft een beruchte reputatie – waar hij volgens de psycholoog ook trots op is – en daar-om moesten ze Ruud hoe dan ook hebben. Ruud kwam niet helemaal uit de lucht vallen toen de politie onderzoek deed naar gewapende overvallen. Wat opviel was dat bij acht overvallen in het land een kleine rode auto was gesig-naleerd, een Suzuki Swift, met het kenteken HB-VV-19. En laat dat nou net de auto zijn die op naam van Ruud staat. Dat is niet alles. Op beelden van beveiligingscamera’s is steeds een zelfde man te zien. Te zien is – de beelden werden tijdens de zitting getoond – hoe steeds dezelfde man met een zwart NY-petje op het hoofd het tanksta

tion binnenloopt, naar de kassa gaat, een pakje Marlboro besteld en dan ineens een mes in handen heeft en daarmee dreigt. Vervolgens is te zien hoe de pompbediende volgens de instructies de kassa-lade opent, iets terugdeinst en dat dezelfde man dan bankbiljetten uit de kassa graait en daarna wegloopt. En steeds dezelfde man zou heel goed Ruud kun-nen zijn. Advocaat Keizer zegt dat de aanwezigheid van de rode Suzuki Swift die van Ruud is, niet automatisch betek-ent dat Ruud het ook heeft gedaan. Komt bij, zegt Keizer, dat de signalementen die de beroofde pompbediendes ver-strekten, steeds weer anders zijn. Dus dan kan het ook wel iemand anders zijn geweest. Iemand aan wie Ruud zijn auto had uitgeleend om bijvoorbeeld maar eens wat te noemen.Dat die signalementen steeds anders luiden, is te lezen in het dossier. Maar ik dacht: die man op de beelden is wel steeds dezelfde man, met steeds dat zwarte petje op en ook dezelfde jas. Zelfde loopje ook. Dus dat de sig-nalementen steeds anders luiden, zegt misschien meer over de signaleerders dan over de gesignaleerde. De menselijke waarneming is immers een wonderlijk iets.

Advocaat Keizer had in het dossiers iets anders gelezen. Iets frappants. Eén getuige had een signalement verstrekt die wel heel precies overeenkomt met een signalement die bij een overval in Den Haag hoort. Dus zou het heel goed kunnen dat die Haagse overvaller de man is die hier had moeten zitten. En dan dus niet Ruud. Uit detentiegegevens blijkt dat die Haagse man in februari dit jaar op vrije vo-eten was. Dat maakt het nog aannemelijker. In mei had ad-vocaat Keizer deze voor Ruud ontlastende informatie aan de recherche doorgegeven. En wat? Die vooringenomen rechercheurs hadden er helemaal niets mee gedaan. De of-ficier van justitie reageert getergd. Keizer gebruikt grote woorden, zegt hij. ‘Maar het is klinkklare onzin.’ Ruud zwi-jgt niet omdat hij geen prater is. Integendeel. Tijdje geleden belde hij op vanuit de gevangenis. Of ik ook niet dacht dat hij met zo’n slecht onderzoek van de politie in Groningen snel vrij zou komen. Ik denk dat Ruud zwijgt omdat advo-caat Keizer hem dat heeft geadviseerd. Advocaat Keizer komt uit Amsterdam en Amsterdamse advocaten doen dat, in tegenstelling tot Groninger advocaten, wel vaker. Overigens compenseerde hij het zwijgen van Ruud volle-dig. Met een mooi en gepassioneerd uitgesproken pleidooi doet hij zijn stinkende best de rechters te overtuigen van de onschuld van Ruud. Er rest uiteindelijk maar één vraag:

35

Zittingszaal 14

Suzuki Swift (rood)Rob Zijlstra

VERSLAG

Page 38: Eerste Asega

36

als Ruud onschuldig is en zijn rode Swift had uitgeleend in februari, waarom zwijgt hij dan? Hij zou zijn onschuld kunnen aantonen door te zeggen aan wie hij zijn auto had uitgeleend. En waar hij toen, op die dagen in februari, was.Misschien wel fietsen. Advocaat Keizer zegt dat hij niet kan zeggen waarom Ruud niets zegt. Zegt dat hij dan zijn beroepsgeheim geweld aan doet. Hij zegt wel: ‘Ruud kan, wil of durft het niet te zeggen.’ De officier van justi-tie haalt de schouders op, zegt dat hij dat dus niet sterk vindt en eist vijf jaar gevangenisstraf en nog eens twaalf maanden extra, maanden die Ruud bij eerdere vero-ordelingen voorwaardelijk opgelegd had gekregen.Ik zei tegen Ruud, toen hij belde, dat ik mij kan voorstellen dat hij nog een tijdje in de gevangenis moet blijven zitten.

Uitspraak:

Ruud is veroordeeld en op alle punten schuldig verklaard: acht gewapende overvallen met bedreiging met geweld. De eis van het openbaar ministerie is passend en geboden, vindt de rechtbank. Vijf jaar celstraf plus nog eens negen en drie maanden die hij bij twee eerdere veroordelingen voorwaardelijk opgelegd had gekregen. De rode Suzuki Swift wordt verbeurd verklaard. Hij gaat in hoger beroep.

Meer verhalen uit zittingszaal 14 van de rechtbank Gron-ingen kun je nu lezen in het nieuwe boek van Rob Zijlstra, Zittingszaal 14, deel 2.

VERSLAG

VE

RS

LA

GEr waren akelige verklaringen van

slachtoffers die de rechters lieten weten

dat hun leven door de overval naar de vernieling is gehol-

pen, dat ze nooit had-den gedacht dat zo’n overval zo een grote impact zou hebben,

dat de overvaller ook hun privé-leven is binnengedrongen.

Page 39: Eerste Asega

37

INTERVIEW

- Wie is Judith? ‘Ik ben Judith Ritsema, 24 jaar oud en woon al ongeveer 3,5 jaar in Groningen. Ik ben geboren en getogen in het Drentse dorpje Roden. Dat ligt zo’n 25 kilometer van Groningen, in de kop van Drenthe.’

- Waarom Simon van der Aa?‘Simon van der Aa spreekt mij erg aan omdat het een ve-reniging is die nog heel erg kan groeien. Je kunt er heel veel creativiteit in kwijt. Ook is het een vereniging met een kleine, maar erg actieve ledengroep. Zij hebben echt hart voor de vereniging. Doordat de vereniging klein is leer je mensen makkelijk kennen en worden nieuwe leden gauw opgenomen. Last but not least: Voor het strafrecht!’

- Wat is jouw rol binnen de vereniging dit jaar? ‘Vorig jaar ben ik actief geworden bij Simon van der Aa. Via de website zag ik dat ze nieuwe actieve leden zochten en ik heb gesolliciteerd voor de Buitenlandse Reis Com-missie. Dit jaar zit ik in het bestuur en vervul de functie van Commissaris Intern. In deze functie probeer je een brug te slaan tussen het bestuur en de vijf commissies. Je bent het aanspreekpunt voor de commissieleden. Tevens hou ik mij bezig met een stukje promotie voor de verenig-ing.’

- Wat vind je het leukste aan het studentenleven? ‘Op dit moment geniet ik erg van de vrijheid van het studentenleven. Je hebt nog niet zoveel verantwoordeli-jkheden. Daarnaast is geen enkele dag hetzelfde; je weet nooit hoe je dag zal eindigen als je ’s ochtends opstaat. Het studentenleven zorgt er ook voor dat je kennis maakt met verschillende mensen. Het studeren aan een univer-siteit biedt je tevens de mogelijkheid om je te verdiepen in allerlei facetten van je eigen studie en andere vakgebieden. Door bijvoorbeeld congressen, lezingen, masterclasses enz. Ook heb je tegenwoordig de mogelijkheid om via je studie kennis te maken met het (studeren in het) buiten-land.’

- Waar liggen jouw interesses in het dagelijkse leven? ‘Naast het strafrecht en alles wat daar mee verbonden is, vind ik het leuk om het nieuws en de actualiteiten bij te houden. Tevens hou ik erg van reizen. Om mijn gezond-heid een beetje op pijl te houden zwem ik vaak. Ik hoop

ooit weer tijd over te hebben om het paardrijden weer op te pakken. Daarnaast heb ik een hond (woont bij mijn ouders in Roden) waar ik in het weekend lange wandelin-gen mee maak. Film en boeken weten mij ook altijd te boeien.’

- Welke afstudeerrichting heb je gekozen? ‘Voor Strafrecht natuurlijk. Alhoewel ik nog twijfel over een eventuele Master Privaatrecht.’

- Hoe zie jij je studie in de toekomst in de praktijk? ‘Ik ben erg gemotiveerd om een goede strafrechtadvocaat te worden. Zelf zie ik mij niet werken bij een groot kan-toor. De mens en zijn verhaal spreekt mij meer aan, dan het perse willen winnen van een zaak.’

- Ren jij straks met je bul in je handen richting het westen, of blijf je lekker in het nuchtere noorden? ‘Van oorsprong kom ik en de rest van mijn familie uit het nuchtere Noorden. Het Westen begint echter steeds meer te trekken. Het kantoor en zijn sfeer is belangrijker voor mij, dan de plaats waar het kantoor is gevestigd. Feit is, het Westen heeft op het gebied van strafrecht meer te bieden. In 2007 heb ik een semester in Engeland mogen studeren. Hiervoor was ik niet zo bekend met Engeland en de Engelsen. Maar sindsdien is Engeland ook een op-tie. De mensen zijn er erg gastvrij, aardig, wel gemanierd en hebben een goed gevoel voor humor. Het landschap is niet zo vlak en er is nog ruimte. Ik voel me er erg thuis. Engeland is niet voor niets een onderdeel van GREAT Britain! ’

BabbelboxMarjolein Buwalda en Sanne Leentjes

Ook dit jaar verdient de Babbelbox weer een vaste plek in de Asega. Aan de hand van een kort interview maak je nader kennis met een bekend of wat minder bekend lid van Simon van der Aa. In deze editie hebben wij Judith Ritsema!

Page 40: Eerste Asega

INTERVIEW

- Heb je nog meer nevenactiviteiten naast Simon van der Aa? ‘Op dit moment heb ik naast Simon van der Aa en mijn stud-ie weinig tijd voor nevenactiviteiten. Afgelopen zomer heb ik stage gelopen in de P.I. Veenhuizen, locatie Norgerhaven. Mijn functie bestond uit het schriftelijk en mondeling ver-weren van beklaagschriften namens de directie. Daarnaast heb ik bemiddeld tussen gedetineerden en de directie. Ik hoop nog een stage bij een strafrechtkantoor te kunnen doen voordat ik afstudeer.’

- Wat is de grootste blunder die je ooit hebt begaan? ‘Ik bega vaak blunders (helaas), ik schijn een beetje klun-zig te zijn. Zelf probeer ik ze echter zo snel mogelijk te ver-geten. (En ik hoop dan dat andere mensen dat ook doen).’

- Zeg Judith, van wie heb jij eigenlijk je laatste liefdes-brief ontvangen? ‘Tijdens mijn stage in de Norgerhaven heb ik een liefdes-brief ontvangen van een gedetineerde. Helaas niet echt een potentiële kandidaat.’

- Ten slotte, wat wil je graag nog kwijt aan onze trouwe lezers? ‘Ik zet mij in om er ook dit jaar weer een mooi Simon jaar van te maken. Ik hoop jullie te zien bij de vele activ-iteiten die het bestuur en de commissies voor jullie zul-len organiseren. Vergeet vooral niet om te genieten en te dromen!’

38

INT

ER

VIE

W‘Ik ben erg gemo-

tiveerd om een goede strafrechtadvocaat

te worden. Zelf zie ik mij niet werken bij

een groot kantoor. De mens en zijn verhaal

spreekt mij meer aan, dan het perse willen

winnen van een zaak.’

Page 41: Eerste Asega

Op vrijdag 16 oktober is Simon van der Aa op bezoek geweest bij advocatenkantoor Sjöcrona-Van Stigt te Den Haag. Na een vroeg vertrek uit Groningen werden wij om 11.00 uur in de bibliotheek ontvangen met koffie, thee en koek. Gastvrouw op deze dag was mr. Caroline L.A. de Sitter. Zij is sinds september 2005 werkzaam op het kantoor. Om even bij te komen van de lange reis zijn we begonnen met een kort voorstelrondje door alle deelnemers. Daarna kregen we een rondleiding door het kantoor. Sjöcrona is gevestigd in een groot, authentiek pand. Alle kantoorgenoten hebben hun eigen kantoor.

Na deze rondleiding volgde een presentatie van partner mr. Enide Perez over de verdediging in strafzaken. Sjöcro-na-Van Stigt richt zich voornamelijk op corporate criminal defence, ook wel het ondernemingsstrafrecht genoemd. Artikel 51 Sr ligt ten grondslag aan dit gebied van het strafrecht. Het artikel bepaalt dat strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtsper-sonen. Denk bijvoorbeeld aan boekhoud- of belasting-fraude en milieuovertredingen. Daarnaast kan het dan ook nog zo zijn dat werknemer X het strafbare feit heeft gepleegd, wat de vraag oproept of het bedrijf daarvoor aansprakelijk kan zijn. Verdediging in strafzaken bestaat echter niet alleen uit procederen, veel aandacht gaat ook uit naar het geven van advies en het onderhandelen. Voor bedrijven is het belangrijk om te weten waar zij aan toe zijn wat betreft geldende regelgeving en of zij juist handelen.

Na deze interessante presentatie, waar veel ruimte was om vragen te stellen en met elkaar in gesprek te gaan, begonnen er verscheidene buikjes te rommelen en werden we getrakteerd op rijkelijk belegde broodjes. Die gingen er goed in na zoveel interessante informatie! In de week voorafgaand aan het bezoek ontvingen de deelnemers van dit bezoek een serie krantenartikelen met betrek-king tot een ernstig verkeersongeval in Arkel eind 2007. Aan de hand van deze artikelen hebben we tijdens het bezoek een casus behandeld. Stap voor stap hebben we de belangrijkste punten doorgenomen waar een advo-caat op let tijdens de behandeling van een zaak. Opval-lend was dat hier uit echt duidelijk werd dat het geven van goede antwoorden tijdens het verhoor een zaak kan maken of kraken, oftewel het verschil uit kan maken tussen veroordeling of vrijspraak. Toen ik dit las op de

website van het kantoor heb ik me hier over verbaasd, maar gedurende het bezoek vielen de puzzelstukjes op hun plaats. Mr.Floris Knoef heeft ons hierop volgend iets verteld over de start in de (strafrecht)advocatuur. Mr. Knoef is sinds september 2007 werkzaam bij het kantoor en hij heeft ons uitgelegd hoe de opleiding tot advocaat eruit ziet en hoe hij dit tot nu toe ervaren heeft. De laat-ste presentatie van de dag werd gegeven door mr. Caro-lien Nooduyn en had betrekking op de cassatiepraktijk. Binnen het kantoor zijn er een aantal advocaten die zich (naaste de gewone praktijk) ook specifiek bezig houden met cassatie. Deze specialisatie wordt steeds belangrijker omdat de Hoge Raad alleen nog die punten beoordeeld die opgenomen zijn in de cassatieschriftuur. Zou er dus reden zijn voor cassatie, maar die reden is niet aangevoerd door de verdediging, dan gaat de Hoge Raad niet meer over tot ambtshalve casseren. Een goed onderbouwde en volledig cassatieschriftuur is dan ook erg belangrijk, vandaar dat Sjöcrona zich op dit gebied profileert. Na deze heldere uiteenzetting was het echt tijd voor afslu-iting van de dag. Wij hebben onze gastvrouw bedankt door het uitreiken van een fles wijn en een echte Gron-inger koek. Vervolgens werd de dag feestelijk afgesloten onder het genot van een hapje en drankje. Al met al een geslaagde dag met een interessant programma. Graag wil-len we van deze gelegenheid gebruik maken om het kan-toor en onze gastvrouw nogmaals hartelijk te bedanken!

Aan het einde van het bezoek kreeg de Asega-commissie nog de mogelijkheid om dr. mr. Jan Sjöcrona te intervie-wen. Dit interview zal worden geplaatst in de volgende Asega.

Verslag kantoorbezoek Sjöcrona-Van Stigt te Den HaagMarjolein Buwalda en Sanne Leentjes

39

VERSLAG

Page 42: Eerste Asega

40

Vers

lag

W.A Wagenaar, H.Israëls, P.J. van Koppen, De slapende rechter Uitgever: Bert Bakker Prijs: € 19,95 240 pagina’s ISBN: 978 90 351 32283

Dit jaar verscheen het nieuwste boek van rechtspsychologen Wagenaar, Israëls en van Koppen onder de titel ‘De slapende rechter, waarom het veroordelen van burgers niet alleen aan de rechter kan worden overgelaten’. Na een kritische recensie te hebben gelezen van NVvR-voorzitter Reinier van Zutphen werd ik nieuwsgierig en heb ik het boek aangeschaft. 1Het boek presenteert acht bekende en minder bekende zaken waarbij de rechter, volgens de auteurs, op aantoonbaar onjuiste gronden heeft geoordeeld, zonder dat er een mogelijkheid bestaat dit nu nog te corrigeren. Het boek heeft hoofdzakelijk betrekking op de manier waarop rechters feiten vaststellen. Met name de Hoge Raad wanneer hij in herzieningsprocedures optreedt als feitenrechter. De auteurs pleiten voor een onafhankelijk bestuursorgaan dat is belast met de beslissing over de herziening van strafzaken. Een aantal punten wordt door de psychologen terecht voor het voetlicht gebracht, maar ook een onoplettende (of moet ik zeggen: slapende) lezer zal het niet ontgaan dat er een hoop speculatieve elementen te ontdekken zijn. Van groot belang is bijvoorbeeld de kritiek wanneer de psychologen wijzen op de manier waarop verklaringen tot stand komen, op de mogelijke beïnvloeding van en door getuigen en op de reconstructieve werking van het geheugen. Maar men slaat door wanneer er gespeculeerd wordt over wat er in de beschreven zaken werkelijk gebeurd kan zijn, wat de rechter daarvan wel en niet heeft onderzocht en waarom en tot welke gevolgen dat heeft geleid.

De psychologen willen daarmee duidelijk maken dat een rechter ook alternatieve scenario’s moet onderzoeken, maar dat in hun ogen niet doet. Loth merkt terecht op

dat het in het institutionele kader van het strafproces gaat om de vraag of deze verdachte dit verwijt kan worden gemaakt en niet om de vraag wat er gebeurd is en wie daar verantwoordelijk voor is.2 Storend is de complottheorie die door het hele boek verweven is. Door auteurs wordt dit de closed shop genoemd. Dit zou blijken uit het feit dat volgens de wereld van de rechtspraak herzieningsverzoeken alleen maar beoordeeld kunnen worden door rechters. De auteurs zijn er heilig van overtuigd dat men elkaar binnen de rechterlijke macht de hand boven het hoofd houdt. Het is vooral de toon van het verhaal waardoor bij de lezer niet de juiste snaar geraakt wordt. Door de vele verwijten die het boek bevat en de manier waarop die gebracht worden stuit de boodschap van de rechtspsychologen af. Terwijl er misschien best een rijk debat uit zou kunnen voortvloeien dat een bijdrage kan leveren aan zowel de rechtspsychologie als de strafrechtspleging. Kritiek mag best scherp zijn en ook nog wel confronterend, maar de toonzetting blijft daarbij van essentieel belang. De auteurs zijn dit essentiële punt bij het schrijven van dit boek uit het oog verloren. Al met al is de boodschap in deze vorm niet een om kennis van te nemen.

1 R.F.G. van Zutphen, bescheidenheid maakt een goede rechter, Mr. 2009, nr.4, p.87. 2 M.A. Loth, ‘Slapende rechters’ of ‘dwalende deskundigen’?, NJB 2009,868, p.1142-1147

Rechtspsychologen ‘bashen’ rechtersMarjolein Buwalda

VERSLAG

Page 43: Eerste Asega

41

INTERVIEW

-Wie is Marjolein Beutener? Ik ben Marjolein Beutener en ik ben geboren in Tiel. Ik ben van het jaar 1963 en ik kom uit een ondernemersgezin. Ik heb verder twee zussen, waarvan ik de middelste ben. Sinds 1994 ben ik advocaat en vanaf het jaar 2000 geef ik ook les op de politieacademie. In mijn vrije tijd lees ik graag en houd ik me bezig met het verzorgen van mijn paard.

-Waarom hebt u voor een rechtenstudie gekozen?Toen ik klaar was met mijn middelbare school had ik nog geen idee wat ik wilde gaan studeren. In eerste instantie wilde ik toneelspelster worden, maar toen ik niet werd toegelaten tot de toneelschool ben ik rechten gaan studeren in Nijmegen. Daar ging geen bewuste keuze aan vooraf. In de begintijd was ik vooral bezig met het volwassen worden; genieten van het vrije leven dat we hadden. In die tijd haalden we onze examens en daar bleef het bij. Pas na mij kandidaats raakte ik daadwerkelijk geïnteresseerd in het recht. Met name het civiele recht trok me het meest. Dat had te maken met het grote examen dat we daarover moesten afleggen. Ik moest het van binnen en van buiten kennen, waardoor ik er achter kwam dat dit rechtsgebied me erg lag. Ik ben daar uiteindelijk ook in afgestudeerd.

-Bent u gedurende uw studententijd actief geweest binnen een studievereniging of studentenvereniging?Ik ben bij een traditionele studentenvereniging, Carolus Magnus, gegaan. Daar ben ik in een dispuut terechtgekomen. Het was in die tijd een behoorlijk rechtse studentenvereniging, hetgeen wel opvallend was aangezien Nijmegen van oudsher een links bolwerk is. Het was een Calimero tussen de andere verenigingen in. Het werd door de andere verenigingen ook niet echt geaccepteerd. Desondanks zat ik daarbij. Ik heb daar veel vriendinnen aan over gehouden waar ik nog steeds bevriend mee ben. Al met al kijk ik met veel plezier terug op mijn tijd bij die vereniging.

-Stond van meetafaan vast dat u de advocatuur in wilde?Zoals gezegd ben ik afgestudeerd in het civiele recht en dan specifiek in het vennootschapsrecht en het faillissementsrecht. Daar wilde ik mee verder gaan in de hoedanigheid als advocaat. Het was evident en het stond eigenlijk niet eens ter discussie dat je die kant op zou gaan.

Ik heb er niet over nagedacht om bijvoorbeeld de Raio-opleiding te gaan doen of bij een bedrijf te gaan werken. De advocatuur was datgene wat je in die tijd wilde. Het was in die tijd ook moeilijk om een baan te vinden in de advocatuur. In de afstudeerfase heb ik geregeld het Nederlandse Juristenblad er op na geslagen. Daar stonden toen weinig vacatures in. Je wilde het gewoon. Waarom ik het wilde? Ik werd daarin niet gedreven omdat ik de wens had om mensen te gaan helpen. Daar was ik niet mee bezig. In die tijd leek het me wel mooi om bij een advocatenkantoor te werken dat zich bezig hield met bedrijfsovernames. Ik had toen niet het idee om een advocaat te worden die actief zou zijn in een strafrechtpraktijk. Maar de wens om in de advocatuur aan de slag te gaan, stond voordat ik afstudeerde wel vast.

-Waarom bent u een strafrechtpraktijk begonnen?Op een gegeven moment werkte ik op een klein advocatenkantoor dat weliswaar geen strafrechtpraktijk omvatte, maar waar ik wel in aanraking kwam met het strafrecht. Ik raakte me ervan bewust dat dit bij mij paste en waar ik in verder wilde. Toen ik dat merkte en ik er mijn passie in vond, liep alles vanzelf. Na een tijdje had ik een aardig netwerk van cliënten opgebouwd en had ik volop werk. Aangezien ik een ondernemend type ben, kwam bij mij gaandeweg het verlangen om een eigen praktijk op te gaan starten. In mijn derde jaar van mijn stage heb ik dan ook besloten om voor mezelf te gaan beginnen. In Deventer heb ik me naderhand gevestigd en mij sindsdien volledig bezig gehouden met het strafrecht.

-Met wat voor soort zaken houdt u zich voornamelijk mee bezig?In beginsel doe ik alle zaken, maar op enig moment heb ik geconstateerd dat georganiseerde criminaliteit mij minder goed ligt. Het is niet zo dat ik bijvoorbeeld geen drugszaken doe, maar ik heb gemerkt dat in de grote drugszaken, die zich in het verleden hebben voorgedaan, de advocaten als pitbulls te werk gingen om achter de misstanden te komen. Daar zie ik mezelf niet in terug. Ik kan die vorm van advocatuur niet bedrijven. Dat soort zaken doe ik minder. Evenals mensenhandelzaken, daar speelt eigenlijk hetzelfde. Ik doe daarom voornamelijk zedenzaken, moordzaken, maar ook de veelpleger die zijn zoveelste inbraak heeft gepleegd.

InterviewMaarten-Bas Oosterdijk

Page 44: Eerste Asega

INTERVIEW

42

-Welke eigenschappen/vaardigheden moet een (aankomende) advocaat bezitten?Het allerbelangrijkste vind ik dat je je kunt aansluiten bij je cliënt. Die gave moet je hebben. Niet zelden betreft het mensen met een geestelijke beperking. Het is dan heel belangrijk dat je ze het gevoel kunt geven dat je ze begrijpt. Je bent vaak de enige vertrouwenspersoon en jouw cliënt moet er op aankunnen bij jou zijn verhaal kwijt te kunnen. Je bent als ware de vertolker van zijn verhaal. Alleen door in jouw cliënt te verplaatsen, kun je in de rechtszaal een overtuigend verhaal neerzetten. Als advocaat moet je dat in huis hebben.

- Wat vindt u van de stelling: vrouwen zijn van nature minder geschikt als rechter, die Joost Eerdman heeft opgeworpen in de Volkskrant. Kunt u zich daar in vinden?Die stelling vind ik te speculatief. Wat ik wel vind, maar dat staat los van deze stelling, is dat een rechter streng moet terechtwijzen. De beklaagde moet het gevoel hebben iets fout te hebben gedaan. De rechters van de oude garde deden dat op een mooie manier, waarbij een stukje opvoedkunde om de hoek kwam kijken. Dat zo’n rechter vervolgens een milde straf oplegt, maar dat de beklaagde toch het idee heeft dat hij dit niet nog eens moet doen. Dat stukje opvoedkunde mis ik tegenwoordig. Nu accepteren de cliënten het oordeel van de rechter minder, waardoor ze sneller in hoger beroep gaan. Het enige wat ik verder echt belangrijk vind, is dat de rechterlijke macht een afspiegeling van de maatschappij moet zijn. Ik zou het jammer vinden wanneer er alleen maar mannelijke rechters zouden zijn.

- Naast dat u advocaat bent, bent u ook docent op de politieacademie. Hoe is deze samenloop tot stand gekomen?Nadat ik een aantal jaren bezig was en ik me had gespecialiseerd in het strafrecht, begon ik rond het jaar 2000 vermoeid te raken in het vak. Ik voelde me niet meer op mijn plek. Ik gaf toen ook les op de beroepsopleiding voor advocaten en daar werd ik wel blij van. In mijn hoedanigheid als advocaat had ik bepaalde gebeurtenissen meegemaakt waardoor ik het gevoel kreeg dat men in de rechtszaal niet blij met me was. Men dacht: onze rechtstaat omvat een recht op een advocaat dus moeten we daar naar luisteren. Ik kreeg echter niet het idee dat ze ook werkelijk geïnteresseerd waren in de waarheidsvinding. Dat viel me op een gegeven moment zwaar. Omdat ik al les gaf, was de overstap naar het docentschap zo gemaakt.

-Waarom juist les gaan geven op een rechercheschool?Ik wilde graag lesgeven aan ervaren politiemensen die bezig waren met het opsporingsonderzoek. Ik heb contact opgenomen met de rechercheschool en toen is het balletje gaan rollen. Door les te gaan geven aan politiemensen dacht ik meer te kunnen bereiken dan in het strafproces; als het gaat om de integriteit van de opsporing en het respecteren van de belangen van de verdachten. Ik had het gevoel dat het onderwijs op dat vlak steken liet vallen.

-Kunt u mij vertelen welke mensen met de rechercheopleiding beginnen?De rechercheschool is van oorsprong een school waar in dienst zijnde rechercheurs verdiepend onderwijs kregen. Sinds pakweg 2005 is er een nieuwe onderwijsstructuur gekomen. Ik heb toen meegewerkt aan de totstandkoming van twee leergangen. Het zogenaamde duale onderwijs waarbij men zowel praktijkervaring als theorie opdoet. Voorheen was dat anders, toen bestond de opleiding uit een korte cursus. Tegenwoordig worden rechercheurs voor een langere periode bijgeschoold. Zo heb je een leergang op mbo-niveau en een leergang recherchekunde op Hbo-niveau dat speciaal in het leven is geroepen om zij-instromers aan te trekken. Grof gezegd kun je een onderscheid maken in doorstromers en zij-instromers. Doorstromers zijn mensen die al langer bij de politie werken en vervolgens de recherche instromen. De zij-instromers zijn meestal hoger opgeleid en hebben vaak enige jaren werkervaring achter de rug voordat zij besluiten zich te laten omscholen.

-Waarom is er een specifieke rechercheopleiding voor zij-instromers ontwikkeld?De leergangen vormen een onderdeel van het versterkingsprogramma Opsporing en Vervolging. Dat programma is een uitkomst van het onderzoek dat onder leiding van Posthumus heeft plaatsgevonden naar hetgeen er op het vlak van de opsporing mis ging rondom de Schiedammer parkmoord. Een item dat uit het onderzoek naar voren kwam, is dat het onderwijsniveau van de opsporingsambtenaren omhoog moest om de kans op herhaling te voorkomen. Mede in het licht van: de boeven worden steeds slimmer dus moet ook de rechercheur slimmer worden, zijn die leergangen tot stand gekomen. Het kwam erop neer dat het rechercheonderzoek naar een hoger niveau moest. Er zouden ook meer mensen van buiten de politie binnengehaald moeten worden. Zij kunnen dan

Page 45: Eerste Asega

43

INTERVIEW

met een frisse blik tegen de materie aankijken, waardoor tunnelvisies in de toekomst voorkomen kunnen worden.

-Doet men veel praktijkervaring op of is het voornamelijk theorie dat men voorgeschoteld krijgt?De doorstromer gaat ongeveer een dag per weer naar school. De rest van de tijd is hij aan het werk. De zij-instromer is, in de twee jaar dat de opleiding duurt, met name met het opdoen van kennis bezig. Hoewel men veel theorie krijgt, betekent dat niet dat men alleen maar in de boeken zit. De studie is behoorlijk praktijkgericht. Als ik kijk naar de onderdelen waarin ik les geef dan zijn het geen colleges die gegeven worden. Het zijn meer discussielessen waar aan de hand van casussen wordt gediscussieerd over de juiste aanpak en de mogelijke oplossingen. Het is dus wel de bedoeling dat men praktijkervaring opdoet, maar daar wordt op verschillende manieren een invulling aangegeven.

- Waar kan men zich in specialiseren?In het eerste jaar worden de zij-instromers als ware blauw geverfd; gaan ze de straat op en komen ze in aanraking met het basis politiewerk. In het tweede jaar gaan ze de verdieping in. Er zijn dan verschillende kernopgaven waar ze zich mee bezig houden. In groepjes gaan ze onder andere een meer omvattend onderzoek nader analyseren. Gedurende die kernopgave krijgen ze voornamelijk juridisch tactische lessen. Dan komen onderwerpen als bewijsrecht, financieel rechercheren, digitaal rechercheren aan de orde. Er wordt gefocust op de juridische aspecten van zo’n zaak. Het idee is dat ze op het eind van het traject het onderzoek kunnen doorgronden. Ze worden dan geacht de zaak van alle kanten te bekijken en de fouten eruit te halen. In feite worden ze opgeleid om de kritische noten in een rechercheonderzoek te zijn die de tegenspraak kunnen organiseren. Binnen de trajecten kan men zich verder specialiseren. Men kan dan bijvoorbeeld een financieel recherchekundige worden of de forensisch technische kant opgaan.

-Zijn er na de opleiding voldoende doorgroeimogelijkheden?Opgemerkt moet worden dat de cursisten niet tot leidinggevenden of managers worden opgeleid. In eerste instantie worden ze tot inhouddeskundigen opgeleid. Ik ben zelf erg benieuwd hoe de verschillende korpsen deze mensen gaan opnemen in hun organisaties. Hoe ze daarin zullen gedijen. Dat zal per korps anders zijn aangezien het opzichzelfstaande organisaties zijn. Daar valt denk ik

nog wel een slag in te maken. Ik krijg signalen dat het niet altijd even gemakkelijk is voor de afgestudeerden om in een bepaalde werkcultuur aan de slag te gaan. Als ik naar de ervaringen van mijn oud-studenten luister, dan ben ik er wel op gerustgesteld dat het goed komt. Voor velen is het in het begin aftasten, maar gaandeweg vinden de meesten hun draai in de organisatie en worden ze door de gevestigde orde geaccepteerd.

-Wat wilt u uw cursisten uiteindelijk bijbrengen?Wat ik de cursisten graag bij wil brengen, is dat ze weten hoe veel invloed zij kunnen hebben op de uitkomst van een zaak. Datgene wat zij in een proces-verbaal opschrijven, kan grote gevolgen hebben voor de verdere rechtsgang. In de lessen besteden we daar aandacht aan. Daarnaast discussiëren we over de grenzen van creatief opsporen. Ook ik, als burger, wil dat de politie veel boeven vangt en dat men daarbij op het scherps van de snede te werk gaat. Dit zonder dat de mensenrechten tekort worden gedaan. Ze moeten leren inzien dat ze op de justitie manier de grenzen moeten opzoeken in de mensenrechten. Op de politieschool hebben ze zo niet leren denken. Als je de mensenrechten helder voor ogen hebt, kun je beter gebruik maken van de ruimte die daarbij hoort. Dat is wat ik ze wil bijbrengen; inzicht in de mensenrechten vergroten, opdat ze beter hun werk kunnen doen.

-Tot slot, wat wilt u nog kwijt aan onze lezers?

INT

ER

VIE

W

Page 46: Eerste Asega

Ad informandumSanne van Dam

Buschauffeur vrijgesproken van seks of ontucht met vrouw met gebrekkige ontwikkeling

De Rechtbank Zwolle heeft 29 september jl. een 58-jarige buschauffeur vrijgesproken, die er van werd verdacht dat hij seks dan wel ontucht zou hebben gehad met een vrouwelijke passagier met een gebrekkige ontwikkeling.De chauffeur en het meisje troffen elkaar gedurende enkele jaren regelmatig op één van de buslijnen waarop de man regelmatig reed. Er ontstond toenadering tussen beiden. Daarbij kwam het in de loop van de tijd tot gemeenschap. Dit gebeurde een enkele keer in de bus op een rustplaats. Enkele malen heeft de chauffeur het meisje ook wel met zijn auto van school opgehaald en hebben ze samen onderweg naar haar huis op een afgelegen plaats seks gehad. De zaak kwam aan het licht, toen het meisje geëmotioneerd terugkwam op haar groep in het tehuis waar zij verbleef, omdat de man de relatie met haar had uitgemaakt. De man werd vervolgd voor de artikelen 243 en 247 Sr, namelijk gemeenschap dan wel ontucht met een vrouw waarvan verdachte wist dat ze leed aan een gebrekkige ontwikkeling. De rechtbank overweegt dat het in de delictsomschrijving van de artikelen 243 en 247 Sr niet gaat om een gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens in het algemeen. Het gaat, aldus de rechtbank, om de vraag of het ‘slachtoffer’ door die gebrekkige ontwikkeling en/of stoornis niet of onvoldoende haar wil omtrent seksuele handelingen ten aanzien van haar persoon kan bepalen. Uit het dossier is wel gebleken dat de vrouw enigszins achterloopt in haar ontwikkeling, maar niet is gebleken van een zodanige gebrekkige ontwikkeling dat zij ook voor wat betreft haar seksuele gedragingen niet zelfstandig beslissingen zou kunnen nemen. Nu dit voor de rechtbank onvoldoende is komen vast te staan, is de man van het ten laste gelegde vrijgesproken.

Hoge Raad vernietigt uitspraak Hof Leeuwarden over belediging politieagenten door studente

De verdachte uit deze zaak wordt verweten dat zij op 14 augustus 2005 in Groningen vier politieagenten opzettelijk beledigd heeft door hen uit te maken voor ‘sukkels’, ‘klootzakken’, ‘loosers’ en ‘kankerlijers’. De politierechter in Groningen heeft de verdachte daarvan op 29 mei 2006 vrijgesproken. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft de verdachte op 6 februari 2007 ook in hoger beroep vrijgesproken. Het hof heeft de geuite woorden in het algemeen wel beledigend geacht, maar in dit geval niet omdat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht. Het hof noemt daarbij als omstandigheden dat de verdachte, die aangeschoten was, haar uitlatingen deed na een woordenwisseling temidden van het nachtelijke uitgaanspubliek. De AG bij het hof heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het cassatiemiddel hield in dat het hof de grondslag van de tenlastelegging zou hebben verlaten door een verkeerde uitleg te geven aan de term ‘belediging’ in art. 266 Sr. De HR komt tot de volgende redenering. ‘Een mondelinge uitlating gedaan tegen iemand, is beledigend als zij de bedoeling heeft die ander in zijn eer en goede naam aan te tasten. Daarvan is in het algemeen sprake als de uitlatingen woorden bevat die een beledigend karakter hebben. De geuite woorden ‘sukkels’, ‘klootzakken’, ‘loosers’ en ‘kankerlijers’ zijn te beschouwen als zulke beledigende woorden. De omstandigheden waaronder die uitlatingen zijn gedaan zijn van onvoldoende gewicht om daar in deze zaak anders over te denken. De opvatting van het hof dat politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen moeten hebben is onjuist. Die opvatting vindt geen steun in het recht,’ aldus de HR. ‘Aangezien het hof de woorden op zichzelf beschouwd als beledigend opvat is dat voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een belediging. De bijkomende omstandigheden in deze zaak doen daar niet aan af.’ De HR heeft daarom 22 september jl. de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Leeuwarden.

AD INFORMANDUM

44

AD

IN

FO

RM

AN

DU

M

Page 47: Eerste Asega

45

AD INFORMANDUM

Voorwaardelijke werkstraf voor dodelijk ongeval

De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft 6 oktober jl. een 21-jarige vrouw uit Den Dungen veroordeeld voor art. 6 WvW tot een voorwaardelijke werkstraf van zestig uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. De rechtbank acht bewezen dat de vrouw vorig jaar in Heusden aanmerkelijk onvoorzichtig reed en daarbij een 17-jarige jongen overreed waardoor die jongen overleed. De vrouw had haar rijgedrag moeten aanpassen aan de omstandigheden ter plaatse. De weg waarop de vrouw reed is zo smal dat auto’s niet kunnen uitwijken. Daarnaast is de weg gevaarlijk. De vrouw was hiervan op de hoogte. Door te rijden met de snelheid waarmee ze reed (ze reed ongeveer 70 kilometer per uur, terwijl 60 kilometer per uur is toegestaan) heeft ze onvoldoende zorgvuldigheid betracht. Bovendien gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw reed met dimlicht. Had ze gereden met groot licht, dan had zij ruim voor het slachtoffer tot stilstand kunnen komen. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. De rechtbank achtte een lichtere straf voldoende, onder meer omdat de vrouw contact heeft gezocht met de nabestaanden om haar spijt te betuigen. Bovendien liet zij tijdens de zitting blijken dat ze de ernst inziet van het leed dat zij de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan.

Vrijspraak van genitale verminking

De Rechtbank Haarlem heeft op 10 september jl. een 30-jarige man vrijgesproken van de hem ten laste gelegde genitale verminking van zijn dochtertje van 6 jaar. De rechtbank stelt in het vonnis vast dat er sprake is van een genitale verminking, die niet door het meisje zelf is toegebracht. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de vader de verminking heeft toegebracht. Volgens de rechtbank kan niet met zekerheid worden vastgesteld wanneer en waar de verminking heeft plaatsgehad. Hierdoor kan niet worden bepaald hoeveel tijd is verstreken tussen het moment van de verminking en het moment waarop het meisje voor het eerst “papa” als de dader van de genitale verminking noemt. Als hier langere tijd tussen heeft gezeten, tast dit de betrouwbaarheid van de verklaring van het meisje op dit punt aan. De rechtbank acht wel bewezen dat de vader zijn dochtertje tussen 2004 en 2008 in haar wang heeft gebeten en haar meermalen in het gezicht en op haar rug heeft geslagen. Voor deze mishandelingen is de verdachte veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat het dochtertje, in deze periode aan de zorg van verdachte was toevertrouwd en zich bij hem veilig en geborgen heeft moeten kunnen voelen. De verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zeer jonge dochter. In zijn nadeel telt mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.

De verdachte uit deze zaak wordt verweten dat zij op 14

augustus 2005 in Groningen vier politieagenten opzettelijk bele-digd heeft door hen uit te ma-ken voor ‘sukkels’, ‘klootzak-

ken’, ‘loosers’ en ‘kankerlijers’.

Page 48: Eerste Asega

Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November De-cember Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Jan-uari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari M aart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November De-cember Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Jan-uari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December

AGENDAOPROEP!

DE RECHTERJesse van Muylwijck

46

Alvast een fijne kerstvakantie en een gelukkig nieuw jaar

gewenst!

De Asega-commissie:

Maarten-Bas Oosterdijk

Harrie Bijnen

Sanne van Dam

Sanne Leentjes

Marjolein Buwalda

November ‘09

23 Kantoorbezoek Anker&Anker

December ‘09

2 Laatste borrel van het jaar en bekendmaking reisbestemming buitenlandse reis.7 Bezoek Hof Leeuwarden9 Halfjaarlijkse ALV 10 Kerstdiner en bekedmaking onderwerp symposium

Kijk voor een actueel overzicht op www.simonvanderaa.nl!

Januari ‘10

27 Boekenmarkt

Page 49: Eerste Asega
Page 50: Eerste Asega
Page 51: Eerste Asega

Advertentie Copy Copy

Page 52: Eerste Asega