€¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het...

37
Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie en Bedrijfskunde 19 maart 2009

Transcript of €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het...

Page 1: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012

Faculteit

Economie en Bedrijfskunde

19 maart 2009

Page 2: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Inhoud

1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 3

1.1 Achtergrond .............................................................................................................................................. 3

1.2 Leeswijzer.................................................................................................................................................. 3

2 Algemeen .................................................................................................................................................... 3

2.1 Korte terugblik ......................................................................................................................................... 3

2.2 Visie en hoofddoelstellingen..................................................................................................................... 4

2.3 Graduate Schools en Colleges.................................................................................................................. 5

2.4 Kwaliteit en kwaliteitszorg ...................................................................................................................... 5

3 Onderwijs ................................................................................................................................................... 7

3.1 Onderwijs Bachelorniveau ...................................................................................................................... 7

3.2 Onderwijs Masterniveau........................................................................................................................ 12

3.3 Contractonderwijs en maatwerktrajecten ........................................................................................... 14

4 Onderzoek ................................................................................................................................................ 17

4.1 Onderzoek algemeen .............................................................................................................................. 17

4.2 Onderzoekszwaartepunten .................................................................................................................... 18

4.3 Promovendi ............................................................................................................................................. 18

5 Kennisvalorisatie/kennistransfer, derde geldstroom............................................................................ 20

6 Dienstverlening ........................................................................................................................................ 21

7 Personeelsbeleid ....................................................................................................................................... 23

7.1 Beleid ....................................................................................................................................................... 23

7.2 Personeelskwaliteit ................................................................................................................................. 25

8 Middelen ................................................................................................................................................... 26

8.1 Financiën ................................................................................................................................................. 27

8.2 Huisvesting, arbo, veiligheid en milieuzorg.......................................................................................... 27

9 Slotbepaling .............................................................................................................................................. 28

10 Bijlagen Bestuursconvenant FEB 2009-2012......................................................................................... 29

FEB/UvA 2/37 19 maart 2009

Page 3: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 3/37 19 maart 2009

1 Inleiding 1.1 Achtergrond In het Bestuursconvenant 2009-2012 maken het College van Bestuur (CvB) en de decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde (FEB) op hoofdlijnen afspraken voor de periode 2009-2012. Deze hebben betrek-king op doelen en middelen, en beogen de decaan een stabiele basis te bieden voor de ontwikkeling van on-derwijs, onderzoek en dienstverlening in de faculteit. De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van oktober 2007 is vastgesteld dat de uni-versiteit de komende periode vier hoofddoelstellingen kent die voortvloeien uit het Instellingsplan, te weten het nastreven van excellentie op het gebied van onderwijs, onderzoek, kennisvalorisatie en dienstverlening. In februari van elk jaar levert de FEB input voor het UvA-jaarverslag. Het convenant vormt onderdeel van de verantwoordingscyclus binnen de universiteit: het is een uitwerking van de beleidsvoornemens die in het Instellingsplan zijn verwoord en vormt de basis voor het Periodiek Be-stuurlijk Overleg. Daarin bespreken College en decaan halfjaarlijks in hoeverre de faculteit erin slaagt het voorgenomen beleid uit te voeren en welke maatregelen nodig zijn om dit te realiseren. Indien beide partijen dat wenselijk achten, kan besloten worden tijdens de convenantsperiode de doelstellingen in beperkte mate bij te stellen. 1.2 Leeswijzer De vier hoofddoelstellingen vormen, na een hoofdstuk met enkele kernpunten, de volgende hoofdstukken van dit convenant. Daarna zijn de algemene hoofdstukken Personeelsbeleid, Middelen en Slotbepaling opgeno-men. De hoofdstukken die betrekking hebben op de hoofddoelstellingen alsmede het hoofdstuk over Perso-neelsbeleid worden afgesloten met een tabel met Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s). Dit zijn indicatoren die in het CBO van december 2007 zijn vastgesteld en waarvan bij nadere toetsing is gebleken dat de informa-tie de komende jaren redelijkerwijs beschikbaar is. Per indicator is voor de afgelopen drie jaar weergegeven hoe de faculteit er gedurende die periode op gepresteerd heeft. In de drie kolommen rechts daarvan kunnen de verwachte resultaten worden opgenomen. 2 Algemeen 2.1 Korte terugblik De afgelopen tien jaar hebben voor de Faculteit Economie en Bedrijfskunde in grote lijnen in het teken gestaan van twee hoofddoelstellingen: het doordringen in de Europese Top-10 voor wat betreft onderzoekskwaliteit in de economische wetenschappen, ondergebracht bij de Amsterdam School of Economics (ASE) en het opzetten van een volwaardige internationale business school, de Amsterdam Business School (ABS). Op beide fronten zijn, met steun van het College van Bestuur van de UvA, successen geboekt. In 19991 en in 20032 verschenen artikelen van Kalaitzidakis et al. waaruit blijkt dat de FEB (destijds FEE) in de Europese onderzoekstoptien stond. In 2007 verwierf de ABS de prestigieuze EQUIS-accreditatie, na een grondige evaluatie van onderwijs, onderzoek en management.

De faculteit heeft deze resultaten behaald in een periode van sterke groei. Begonnen in 2004 nog 470 studen-ten aan de bachelor, voor 2008 liggen de laatste schattingen rond de 790. Aan de ene kant is de FEB verheugd over deze grote populariteit onder de aankomende studenten, aan de andere kant is zij bezorgd over de borging van kwaliteit, omdat de bachelorrendementen achterblijven, ondanks vele inspanningen. De toegenomen inter-nationale instroom in de bachelor- en masteropleidingen is juist gunstig voor het rendement en het masterren-dement ligt hoog. 1 Kalaitzidakis, P., Mamuneas, Th. & Stengos, Th.(1999). European Economics: An Analysis Based on Publications in the Core Journals. European Economic Review, 43, 1150-1168. 2 Kalaitzidakis, P., Mamuneas, Th. & Stengos, Th. (2003). Rankings of Academic Journals and Institutions in Economics. Journal of the European Economic Association, 1, 1346-1366.

Page 4: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 4/37 19 maart 2009

De samenwerking met de HvA/HES binnen het grotere geheel van de AmSEB (Amsterdam Schools of Eco-nomics and Business) is minder succesvol gebleken en heeft zich wat betreft nieuwe activiteiten beperkt tot het jaarlijkse AmSEB-congres en de talent lectures voor de 10% beste studenten van de FEB en HvA/HES. Een belangrijk laatste punt, dat ook vaak wordt genoemd in visitatierapporten en evaluaties, is het esprit de corps. Medewerkers zijn betrokken, gemotiveerd en bereid een bijdrage te leveren aan nieuwe initiatieven. Een uitgebreidere terugblik op de vorige convenantsperiode is te vinden in bijlage 1. 2.2 Visie en hoofddoelstellingen De FEB heeft de visie dat kwaliteitsborging behoort tot de hoofddoelstelling van de universiteit en de faculteit wil, in lijn met haar eerdere doelstellingen en met het Instellingsplan van de universiteit, kwaliteit ruim baan geven en excellentie nastreven op het gebied van onderzoek en onderwijs. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit van Amsterdam wil een inspirerende, internatio-nale academische omgeving zijn waar zowel studenten als medewerkers zich optimaal kunnen ontwikkelen. Hiervoor is een open maar veeleisende houding nodig, waarbij de wetenschappelijke bestudering van de eco-nomische wetenschappen en bedrijfskunde, alsmede het leveren van een bijdrage aan de maatschappij, het oogmerk is. Excellentie en kwaliteit zijn tegenwoordig veelgebruikte termen en daarom is het nuttig om de ambities te concretiseren. Het ambitieniveau voor de bacheloropleidingen kan worden geformuleerd als een niveau waar-mee de afgestudeerden concurrerend zijn op de arbeidsmarkt. Voor doorstroom naar masteropleidingen kan als doelstelling gelden dat afgestudeerde bachelors hoge plaatsingskansen hebben bij masteropleidingen op het hoogste Europese niveau. Voor de masteropleidingen wordt een niveau nagestreefd waarbij afgestudeerden kunnen concurreren voor posities bij internationale bedrijven en internationale instellingen. De opleiding moet dus worden erkend als opleiding op Europees topniveau. Op onderzoeksgebied wil de faculteit zich (blijven) kunnen meten met andere Europese topinstellingen3. Uiteraard kan het ambitieniveau per opleiding of onder-zoeksprogramma iets afwijken, al naar gelang de huidige positie. In dit convenant wordt meer in detail geschetst hoe de FEB denkt dit beleid voort te zetten en verder uit te bouwen. De volgende drie onderwerpen zullen in de komende convenantsperiode de meeste bestuurlijke aan-dacht krijgen:

• Verdieping van de Amsterdam Business School Het gaat hierbij om (1) het aantrekken van hoogleraren zodat er op alle functionele gebieden van de be-drijfskunde senior-staf is van hoog internationaal niveau, (2) het ontwikkelen van researchmaster- en pro-movendi-opleidingen op deze gebieden, en (3) het sterker inbedden van de staf voor de niet-initiële pro-gramma’s op business-gebied in de reguliere formatie. • Verbreding van de financiële basis van de faculteit De FEB zal minder afhankelijk moeten worden van de eerste geldstroom. Dit zal vooral bereikt worden door het uitbreiden, over de hele breedte van de faculteit, van het aanbod van onderwijsproducten die te-gen een marktconforme prijs kunnen worden verkocht. Hiertoe dient het ondernemerschap, en het bijpas-sende gevoel van urgentie, in eigen kring te worden gestimuleerd. • Doorvoering van de BaMa-structuur Deze structuur is formeel ingevoerd sinds de eeuwwisseling maar dient verder te worden doorgevoerd. Bachelor- en masterprogramma’s dienen duidelijker te worden geprofileerd, wat onder meer een herzie-ning van de huidige programma’s vereist, en deze worden in aparte scholen ondergebracht.

3 Amsterdam School of Economics (2005). Van Speelbal tot Spelbepaler. Een discussiestuk over opzet en ambities, p. 8-10.

Page 5: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Dit is de kern van de bestuurlijke agenda in de komende convenantsperiode. Deze lijst is uiteraard niet uitput-tend. Zo zal er ook veel aandacht uitgaan naar de volgende onderwerpen:

• Groei van het aantal buitenlandse studenten. Deze studenten zijn veelal gemotiveerd en presteren goed. Uit ervaring blijkt dat de motivatie en inzet van buitenlandse studenten hun Nederlandse colle-ga’s aanzet tot een betere werkhouding.

• Versterken van het onderzoek. Eén instrument hierbij zijn de onderzoekszwaartepunten, conform het Instellingsplan.

• Aanscherpen van een personeelsbeleid. Dit beleid is op het behoud en aantrekken van kwalitatief hoogwaardig personeel. Dit wordt onder meer bereikt door het definitief doorvoeren van het carrière-beginsel.

• Versterken van de marketing van de faculteit. Hierbij worden de merknamen ABS en ASE verder uit-gedragen.

• Structuur van de faculteit. Om de bestuurlijke agenda te kunnen uitvoeren is een eenvoudige en trans-parante structuur nodig, die een effectief beleid en een doelmatige bedrijfsvoering mogelijk maakt. Tegelijkertijd dienen een aantal verworvenheden ten aanzien van de ABS en (in mindere mate) de ASE, waar velen aan gehecht zijn, zoveel mogelijk gerespecteerd te worden.

• Herziening van het allocatiemodel. De manier waarop de eerstegeldstroommiddelen intern verdeeld worden behoeft herziening. Er dient een model te komen dat, globaal uitgaand van de huidige alloca-tie, in de marge beter aansluit op het universitaire allocatiemodel.

2.3 Graduate Schools en Colleges In het Instellingsplan is opgenomen dat in de convenantsperiode bijzondere aandacht zal uitgaan naar de vor-ming van Graduate Schools voor master- en PhD-opleidingen en van Colleges voor bacheloropleidingen. Sinds 1 september 2008 is het College of Economics and Business van start gegaan. In dit College zijn, onder leiding van prof. dr. R. Sloof, de volgende vier BSc-opleidingen opgenomen: Economie en Bedrijfkunde, Fis-cale Economie, Actuariële Wetenschappen en Econometrie. De vorming van één of meer Graduate Schools is afhankelijk van de uitkomst van de discussie over de gewenste structuur van de faculteit. 2.4 Kwaliteit en kwaliteitszorg Kwaliteit staat aan de basis van al datgene waar de UvA voor staat. De FEB streeft ernaar om uitstekend on-derwijs te bieden aan alle studenten. Om behoud en verbetering van kwaliteit te verankeren staat de verdere ontwikkeling van kwaliteitszorg in het onderwijs hoog in het vaandel. Het systeem van kwaliteitszorg dient zo ingericht te worden dat wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden in het kader van de verwachte instel-lingsaccreditatie, waarover in het Centraal Bestuurlijk Overleg (CBO) nadere afspraken zullen worden ge-maakt. Het schema van accreditatie van de opleidingen is opgenomen in bijlage 3. Het CvB en de decaan onderken-nen het belang dat elke opleiding de accreditatie goed doorstaat. Informatie over andere accreditaties is te vin-den in bijlagen 4 t/m 7. Voor de controle van de kwaliteit van het onderwijs sluit de FEB aan bij de door de UvA gehanteerde PDCA-cyclus van kwaliteitszorg. Binnen deze cyclus worden alle onderwijsmodules periodiek geëvalueerd en op grond daarvan worden zonodig verbeteringen en aanpassingen geïnitieerd. De evaluatie moet gedaan worden door verschillende belanghebbenden: niet alleen studenten, docenten en medewerkers van het onderwijsinsti-tuut (direct belast met de kwaliteitszorg), maar vooral ook door de opleidingsdirecteuren en, voor grote oplei-dingen, de studierichtingscoördinatoren. De opleidingsdirecteuren dienen erop toe te zien dat verbeteringen ook echt worden doorgevoerd. Bij blijvende of onoplosbare problemen dient de opleidingsdirecteur contact op te nemen met de directeur van de School of het College waarbinnen zijn of haar opleiding behoort. Deze zorgt, vaak in overleg met de voorzitter van de afdeling die het onderwijs verzorgt, voor een oplossing. De FEB heeft een goede reputatie op het gebied van de kwaliteitszorg. De visitatiecommissie Economie gaf de FEB in 2003 zelfs het predikaat “best practice”. Het beleid is er op gericht deze positie te handhaven.

FEB/UvA 5/37 19 maart 2009

Page 6: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

De afgelopen convenantsperiode heeft de afdeling Kwaliteitszorg van het onderwijsinstituut van de FEB niet alle vakken periodiek geëvalueerd. Dit probleem is recentelijk opgelost door de aanstelling van een medewer-ker die zich vooral richt op de administratieve takenlast binnen de afdeling. Een ander terugkomend probleem is de lage respons van studenten op vakevaluaties, waardoor sommige do-centen en onderwijsdirecteuren de evaluaties niet altijd even serieus nemen. Naast het feit dat digitale enquête-ring blijkbaar leidt tot een lage respons, wordt door studenten ook aangevoerd dat deze lage respons wordt veroorzaakt door het niet openbaar publiceren van evaluatieresultaten. Het niet openbaar maken van de evalua-ties is het gevolg van een afspraak met de ondernemingsraad van de FEB. Daarbij is besloten dat resultaten van evaluaties slechts mogen worden gepubliceerd bij een respons van 50% of meer. De publicaties zijn niet toegankelijk voor derden. De FEB vindt het echter wenselijk studenten te informeren over de kwaliteit van het onderwijs. In de komende convenantsperiode wil de FEB de kwaliteitszorg op de volgende manier versterken:

• Met ingang van het collegejaar 2008-2009 worden vanaf het tweede onderwijsblok van het tweede semester vakken alleen nog schriftelijk (tijdens het tentamen of tijdens het laatste college) geëvalu-eerd. Een consequentie hiervan is dat een respons van 50% voor verreweg de meeste vakken haalbaar is en er dus kan er worden overgegaan tot publicatie van de resultaten op Blackboard.

• Met ingang van het collegejaar 2008-2009 wordt elk vak minstens eens in de twee jaar geëvalueerd. Een vak waarbij problemen zijn geconstateerd wordt het jaar daarop weer geëvalueerd.

• Er wordt naar gestreefd om elke opleiding van de FEB, naast voortdurende evaluaties van de onderde-len, eens in de vijf jaar volledig te evalueren. Deze programma-evaluatie verbetert de informatie voor de opleidingsdirecteuren. Overwogen dient te worden of er op grond van deze evaluatie een tussentijd-se audit, door in- en externe deskundigen, van de opleiding dient plaats te vinden.

• De opleidingsdirecteur heeft jaarlijks een gesprek met de directeur van de school of het college om de inhoud van het programma onder de loep te nemen en te bezien of het geheel geen lacunes bevat.

• Zoals nu al het gebruik is zullen de evaluaties bij de jaargesprekken door de afdelingsvoorzit-ters/sectiehoofden aan de orde komen en bij onvoldoende kwaliteit wordt van de betreffende docent verbetering verwacht. Ook spelen onderwijsevaluaties een rol bij bevorderingen.

Er wordt naar gestreefd de positie van de opleidingsdirecteur beter in te bedden in de kwaliteitszorgcyclus. Opleidingsdirecteuren dienen zich primair verantwoordelijk te voelen voor hun opleiding en dienen initiatie-ven te nemen ter verbetering van de opleiding, in samenwerking met de afdelingsvoorzitters en sectiehoofden. De opleidingsdirecteuren krijgen van de faculteit de faciliteiten om deze taak ook daadwerkelijk serieus te ne-men. De komende periode zullen de opleidingsdirecteuren meer dan in het verleden primair verantwoordelijk worden gesteld voor de kwaliteit van de opleiding. Uiteraard wordt het onderwijs verzorgd door de wetenschappelijke medewerkers van de secties en afdelingen. Dit is waar de kennis zich bevindt en waar deze kennis wordt getoetst, onderhouden, aangevuld en vernieuwd met inzichten uit het wetenschappelijk onderzoek. De prestaties van individuele medewerkers worden binnen de secties en afdelingen middels jaargesprekken geëvalueerd. De opleidingsdirecteuren dienen dus in hechte samenwerking met de sectiehoofden en afdelingsvoorzitters te opereren. Voor het overige bestaat het onderwijskwaliteitsbeleid uit:

• het in werking hebben van een systeem van voortdurende kwaliteitszorg in het onderwijs dat voldoet aan de daaraan door de NVAO te stellen eisen;

• de verantwoording van elk onderwijsinstituut in een voor 1 april aan de decaan uit te brengen jaarver-slag over het afgelopen jaar;

• de meting van en rapportage over de studenttevredenheid door Bureau Bestuursinformatie. De FEB heeft in de afgelopen jaren het contact met de alumni verstevigd. Het aantal contacten is van circa 4.000 in 2002 tot 10.000 in 2008 gestegen. Er is nu beperkt informatie van de arbeidsmarkt over hoe de afge-studeerden van de FEB presteren: ruim 98% van de FEB-afgestudeerden vindt binnen drie maanden een pas-sende baan. Ook voor studenten met alleen een bachelordiploma lijkt starten op de arbeidsmarkt geen pro-

FEB/UvA 6/37 19 maart 2009

Page 7: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 7/37 19 maart 2009

bleem4. Uit recent onderzoek is gebleken dat veel topondernemers een wetenschappelijk diploma hebben, veelal in de economische of bedrijfswetenschappen5. Ook de kwaliteit van het onderzoek staat voortdurend in de aandacht van de faculteit. De kwaliteitszorg bij het onderzoek bestaat uit zes pijlers.

• Een helder systeem van waardering van publicaties en registreren van tijdsallocatie voor onderzoeks-activiteiten door de twee onderzoeksinstituten (o.a. door het vaststellen van een tijdschriftenlijst).

• Verantwoording van elk onderzoeksinstituut in een voor 1 april aan de Schooldirecteur en decaan uit te brengen jaarverslag over het afgelopen jaar.

• Een jaarlijks gesprek tussen onderzoeksdirecteur, Schooldirecteur, decaan en individuele programma-leiders om knelpunten te bespreken.

• Een zesjaarlijkse onderzoeksvisitatie, samen met de andere faculteiten economie/bedrijfkunde in Ne-derland, onder leiding van een internationale commissie.

• Bespreking van de kwantiteit en kwaliteit van de onderzoeksprestaties door de afdelingsvoorzitter in het kader van het jaargesprek.

• Kwaliteitscontrole van promovendi en proefschriften: het Tinbergen Instituut is hofleverancier van promovendi binnen de ASE, binnen de ABS geldt de regel dat minstens één van de begeleiders een ac-tieve wetenschapper met internationale publicaties is. Voorts adviseert de directeur onderzoek de de-caan m.b.t. de samenstelling van de promotiecommissie.

Het verwachte schema van hernieuwde visitatie van de onderzoeksprogramma’s is opgenomen in bijlage 5. Kwaliteit van onderwijs en onderzoek wordt bepaald door de kwaliteit van de mensen die bij de faculteit wer-ken. Ieder jaar wordt met elke medewerker een jaargesprek gehouden waar o.a. kwaliteit van onderwijs en on-derzoek besproken wordt. Goede prestaties hebben een positieve invloed op de beloning en bevorderingskan-sen van de betrokkene. Bij onvoldoende onderwijsprestaties worden verbeteringen verlangd. Voor de nieuw startende onderwijsgevenden is deelname aan de BKO-cursus verplicht. Het personeelsbeleid staat beschreven in hoofdstuk 7. In 2006 begon de ABS met een aanvraag voor de QUIS-accreditatie. De accreditatie werd begin 2007 toege-kend. EQUIS staat voor de European Quality Improvement System van de EFMD (international network for excellence in management development). Deze accreditatie omvat een breed onderzoek naar kwaliteit van on-derzoek, onderwijs, management, organisatie en contacten met het bedrijfsleven. De EFMD geeft bij de accre-ditatie heldere aanbevelingen ter verbetering en verwacht een jaarlijkse rapportage m.b.t. de voortgang van de implementatie van beleid om verbeteringen in gang te zetten. In bijlage 7 staat meer informatie over het verde-re accreditatieschema. 3 Onderwijs In bijlage 2 staan per onderwijsinstituut opgenomen de bestaande opleidingen van de faculteit, met vermelding van de meest recente accreditatiedatum en hun meest recente positie in de nationale keuzegidsen. 3.1 Onderwijs Bachelorniveau In de komende convenantsperiode zal het beleid ten aanzien van het bacheloronderwijs met name in het teken staan van een verhoging van de kwaliteit van het onderwijs en de academische leeromgeving en de verdere internationalisering van zowel de studenten- als docentenpopulatie. Daarnaast zal er aandacht besteed worden aan de studieprogramma’s.

4 Faculteit Economie & Bedrijfskunde, Onderwijsinstituut (2007). Jaarverslag Onderwijsinstituut 2005-2006. p. 7 (sa-menvatting) en p. 41. 5 Cardia, F. (2007). The Influence of the Education Profile on the Success of an Entrepreneur. Master Thesis, University of Amsterdam.

Page 8: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Na de sterke groei in de afgelopen jaren is een verdere toename in de studentenaantallen op bachelorniveau geen primair doel meer. In vergelijking met de andere faculteiten is de bachelorinstroom de afgelopen jaren bovengemiddeld toegenomen. Zo was de groei bij de FEB in 2007 16% bij een UvA gemiddelde van 6%. De studierendementen blijven echter achter vergeleken met andere faculteiten. De verhoging van het studieren-dement via borging van de kwaliteit van het onderwijs en de leeromgeving dient daarom prioriteit te krijgen boven het vergroten van de absolute studentenaantallen. Wel streeft de FEB naar een groter aandeel buitenlandse studenten. Dit streven volgt direct uit de doelstelling van verdere internationalisering, maar is tevens ingegeven door de wens tot het verbeteren van de kwaliteit van de leeromgeving. De rijke ervaring die inmiddels is opgedaan met het Engelstalige bachelorprogramma in Economics & Business leert namelijk dat buitenlandse studenten doorgaans beter gemotiveerd zijn en gemid-deld betere studieresultaten behalen dan studenten in het overeenkomstige Nederlandstalige programma. De aanwezigheid van veel goed gemotiveerde buitenlandse studenten heeft een positief effect op de motivatie en het studiegedrag van de Nederlandstalige studenten en draagt bij aan het verbeteren van de studiecultuur. Bo-venstaande geeft de algemene beleidslijn aan met betrekking tot het bacheloronderwijs. Concrete doelstellin-gen en maatregelen worden hieronder besproken op basis van de onderscheiden kritische prestatie-indicatoren. 1. Marktaandeel Het marktaandeel van de bacheloropleidingen van de FEB is de laatste jaren gegroeid. In absolute aantallen studenten is er zelfs sprake van een sterke groei. Zo sterk zelfs, dat er soms met de grootste moeite docenten en collegezalen gevonden konden worden. Tevens is het moeilijk gebleken de studierendementen op een aan-vaardbaar niveau te houden. De massaliteit van het onderwijs lijkt daar deels debet aan. In lijn met de hierbo-ven uiteengezette algemene beleidslijn is toename van de absolute studentenaantallen, met name bij de groot-ste studierichting Economie en Bedrijfskunde, daarom geen doel op zich. Evenmin wordt een flinke toename in marktaandeel nagestreefd, handhaving van het huidige aandeel op de nationale markt wordt voorzien. Wel beoogt de FEB een beperkte en beheersbare groei van het aantal buitenlandse studenten binnen de Engels-talige variant van de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde. De mogelijkheden daartoe zijn groot. In principe kan de faculteit de hele EER- en niet-EER-markt hiermee bereiken. De FEB heeft veel ervaring opge-daan met het werven van buitenlandse studenten voor zowel de reguliere opleidingen als de post-masteropleidingen, zoals de MBA- en MIF-programma’s. Door het aanbod van Engelstalige varianten uit te breiden kan een grotere groep buitenlandse studenten worden aangetrokken. In eerste instantie wordt er aan gedacht om ook de studierichting Bedrijfseconomie in het Engels te gaan aanbieden. Het is belangrijk dat er extra aandacht komt voor de facilitering (met name huisvesting en procedures rondom registratie en inschrij-ving) van deze studenten, temeer daar juist deze studenten blijk geven van hoge motivatie en het in de pro-gramma’s goed doen. Hoewel de FEB een accentverschuiving nastreeft naar het aantrekken van een groter aandeel buitenlandse stu-denten, is er geen reden om aan te nemen dat de algemene groei in de bachelor van de afgelopen jaren vanzelf tot een halt zal komen. Een flinke daling van het marktaandeel wordt daarom niet verwacht. Bij een aanhou-dende groei zal op termijn een numerus fixus in de grootste richting Economie en Bedrijfskunde worden overwogen om de instroom te beperken, hoewel een instrument dat ook selectie toelaat de voorkeur zou genie-ten. 2. Tevredenheid over de studie-inhoud De facultaire score met betrekking tot de studie-inhoud stemt tot lichte tevredenheid. Het beleid van de facul-teit zal er op gericht zijn deze score in de toekomst ten minste te handhaven. In de afgelopen jaren is het on-derwijs in academische vaardigheden (uit veel evaluaties blijkt dat de faculteit op dit gebied niet goed genoeg scoort) uitgebreid en verbeterd. In de nabije toekomst wordt verwacht dat dit zijn vruchten af zal werpen. Re-centelijk is er binnen de meeste onderwijsprogramma’s de mogelijkheid geïntroduceerd om een 30-ec minor of een half jaar studeren in het buitenland in het studieprogramma op te nemen. Dit zal de studententevredenheid zeker ten goede komen. Op dit moment ontwikkelt de FEB, in samenwerking met een aantal buitenlandse uni-versiteiten, een aantal double-degree programma’s. Voor gemotiveerde en goede studenten biedt dit een zeer interessante uitbreiding van de mogelijkheden.

FEB/UvA 8/37 19 maart 2009

Page 9: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

De FEB kent een relatief grote instroom van weinig gemotiveerde studenten. De afgelopen jaren is de aan-dacht er vooral op gericht geweest om deze studenten beter te motiveren. Op korte termijn streeft de FEB er-naar meer aandacht te besteden aan de studenten die wél gemotiveerd zijn en goed presteren. Het relatief be-perkt ingevoerde facultaire honoursprogramma dient daartoe sterker aangezet te worden. Te denken valt bij-voorbeeld aan het op een of andere manier betrekken van honoursstudenten bij het onderzoek dat plaatsvindt aan de faculteit. Versterking van het honoursprogramma moet wel in het licht worden bezien van de geplande aflopende financiering per 2010. Zonder bekostiging van boventallige studiepunten zal het voor de FEB on-rendabel worden meer eigen honoursmodulen te ontwikkelen. 3. Studiepunten eerste studiejaar Het gemiddeld aantal behaalde studiepunten in het eerste jaar is laag en vertoont een licht dalende tendens. De FEB streeft ernaar deze situatie te verbeteren. De volgende maatregelen worden in de nabije toekomst beke-ken: i. Verbetering van de voorlichting aan studenten Veel studenten ervaren de voltijdopleidingen aangeboden door de FEB als deeltijdopleidingen. Er moet beter duidelijk worden gemaakt wat de FEB van studenten verwacht. Een intakegesprek kan hierbij een rol spelen. In de komende convenantsperiode wil de FEB een proef starten met het houden van intakegesprekken voor nieuwe eerstejaarsstudenten. Het is de bedoeling dat deze proef een representatieve afspiegeling gebruikt van de doelgroep. Gezien de positieve ervaringen hiermee bij de studierichtingen Psychologie en Media & Cul-tuur, zou deze selectie deels kunnen worden gebaseerd op basis van een vragenlijst die door aanmelders wordt ingevuld, om met name die studenten voor een intakegesprek uit te nodigen die tot de risicogroep behoren. Zowel bij de opzet als de uitvoering van deze proef zal mede gebruik worden gemaakt van de expertise die binnen het Facultaire Top Institute for Evidence Based Education Research (TIER) wordt opgebouwd. Bij ge-bleken (kosten-)effectiviteit zullen deze intakegesprekken dan integraal worden ingevoerd. De FEB wil er wel op wijzen dat zij geconfronteerd wordt met een aantal problemen die eerst opgelost dienen te worden. De be-langrijkste problemen zijn het financieren van de benodigde wp-capaciteit om deze gesprekken te kunnen voe-ren en het feit dat de grootste bulk (meer dan 50%) aan inschrijvingen in de maanden juli en augustus plaats-vindt. De faculteit wil de mogelijkheid onderzoeken om in de zomervakantie een 2-daags studium te houden voor vwo’ers die overgaan naar 6 vwo. Hierdoor hebben de vwo’ers de mogelijkheid kennis te maken met onze universiteit. Daarnaast zien de docenten dan wat de problemen zijn waardoor zij de aansluiting kunnen verbe-teren en de potentiële studenten betere voorlichting kunnen geven over wat van hen verwacht wordt. ii. Vergroting van het aantal studenten in de Engelstalige varianten Buitenlandse studenten, die met vol bewustzijn de keuze voor een universiteit in een ander land gemaakt heb-ben, behalen gemiddeld meer studiepunten dan hun Nederlandse collega’s. Maar dat geldt ook voor de Neder-landse studenten in de Engelstalige varianten. De reden hiervoor is, naast een bewuste keuze voor een bepaal-de opleiding en een betere motivatie, de selectie aan de poort: studenten die willen deelnemen aan de Engelsta-lige variant van de opleiding Economie en Bedrijfskunde dienen aan te tonen dat zij over voldoende wiskun-devaardigheden beschikken om de opleiding met succes te kunnen afronden. Juist voor Nederlandse aanmel-ders is dit vaak een onoverkomelijke hindernis. Dit geeft ook een van de belangrijkste redenen aan waarom de opleidingen van de FEB slecht scoren op de maatstaf ‘Studiepunten in het eerste studiejaar’. iii. Verbetering van het onderwijs in academische vaardigheden De taal- en rekenvaardigheid van propedeusestudenten van de FEB moet worden versterkt om ze betere moge-lijkheden te bieden de opleiding met succes af te ronden. Om de problemen met betrekking tot de wiskundige vaardigheden en de rekenvaardigheden op te lossen, wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van de moge-lijkheden die computers bieden. De FEB overweegt het per september 2008 afgelopen Webspijkeren-project, waarbinnen voor dit doel wiskundetoetsen zijn ontwikkeld, in de komende convenantsperiode verder voort te zetten. Met betrekking tot de verbetering van de Engelse taalvaardigheid zijn er een aantal modules ontwik-

FEB/UvA 9/37 19 maart 2009

Page 10: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

keld die gericht zijn op de verbetering hiervan. Elke student van de FEB heeft de mogelijkheid hieraan deel te nemen. Zonodig dienen de mogelijkheden in de toekomst te worden uitgebreid. iv. Hogere kwaliteit door aanscherping van het bindend studieadvies (BSA) Het bindend studieadvies dat enkele jaren geleden is ingevoerd sorteert nog niet het gewenste effect. Het nu-merieke rendement van studenten die na het behalen van de BSA-norm binnen (totaal) vier jaar de bachelor afronden is te laag (zie ook het volgende punt). Dit suggereert dat de huidige norm van 35 ec in het eerste jaar te laag is. In lijn met de ontwikkelingen bij zusterfaculteiten wordt overwogen of de BSA-norm aangescherpt dient te worden. Daarbij dienen tevens flankerende maatregelen in ogenschouw te worden genomen (aantal tentamenkansen, intensivering aantal contacturen) zodat de huidige cultuur van vrijblijvendheid kan worden omgezet in een cultuur van verantwoordelijkheid. v. Verkleining van het aantal tentamenmogelijkheden Momenteel kunnen studenten drie keer per academisch jaar tentamen doen. Naast een regulier tentamen zijn er altijd twee herkansingen. Hoewel dit systeem studenten goede mogelijkheden biedt om een vak, ook na het zakken voor het eerste tentamen, alsnog te behalen, werkt dit naar verwachting ook uitstelgedrag in de hand. Minder tentamenmogelijkheden zou vanuit deze optiek disciplinerend kunnen werken. Daarnaast kan het voorkomen dat studenten lichtzinnig met tentamenkansen omspringen (de lage slagingspercentages per tenta-men tezamen met de in evaluaties opgegeven aantallen studie-uren geven aan dat dit niet uitzonderlijk is). De ervaringen die binnen de FMG zijn opgedaan met het verminderen van het aantal tentamenkansen van 3 naar 2 mogelijkheden laten zien dat dit de slagingspercentages niet negatief beïnvloedt; sterker nog, in veel gevallen is er zelfs sprake van een positief effect. (Hierbij kan nog opgemerkt worden dat zelfs bij een gelijkblijvend rendement zowel studenten als docenten erop vooruitgaan, omdat ze beiden minder tentamens hoeven voor te bereiden en dus effectiever tot het gewenste eindresultaat komen.) Het verkleinen van het aantal tentamenmo-gelijkheden kan dus volgens de FEB bijdragen aan de doelstelling om het studierendement te verhogen. Deze eventuele maatregel moet worden opgenomen in de jaarlijkse onderwijs- en examenregeling. De FEB ziet geen heil in programmaverlichtende maatregelen, zoals bijvoorbeeld het verminderen van het aantal studiepunten voor de vakken wiskunde en statistiek in het eerste studiejaar (of aanverwant, een ver-schuiving van een deel van deze vakken naar het tweede studiejaar zodat het eerste jaar een vertekend beeld geeft van wat op dit terrein van de student wordt verwacht). Recente ervaringen bij de VU leren immers dat dit er mede toe zou leiden dat studenten niet meer het gewenste eindniveau kunnen halen. De FEB is zich ten zeerste bewust van de noodzaak van het verhogen van de studierendementen maar reali-seert zich daarbij ook dat het om een hardnekkig probleem gaat waarbij er niet één of twee duidelijke oplos-singen voorhanden zijn die gegarandeerd tot succes leiden. Zo heeft de faculteit in het verleden via experimen-ten onderzocht of het geven van (bescheiden) financiële prikkels aan studenten de motivatie en het studieren-dement kan bevorderen. De resultaten geven aan dat van een dergelijk instrument niet al te veel kan worden verwacht. Momenteel loopt er een onderzoek of een meer gebalanceerde samenstelling van de propedeuse-groepen tot sterkere ‘peer group’ effecten en betere studierendementen leidt. De eerste resultaten daarvan val-len het aankomend jaar te verwachten. Zolang de rendementen achterblijven zal de FEB actief moeten blijven in het zoeken naar de juiste maatregelen. In de nabije toekomst kan daarbij ook veel worden geleerd van de ervaringen die bij andere faculteiten en universiteiten wordt opgedaan met instrumenten die het studiesucces beogen te verhogen. 4. Numeriek rendement opleiding Zoals eerder aangegeven is het percentage studenten die een bacheloropleiding van de FEB binnen vier jaar weet af te ronden veel te laag. De te nemen maatregelen tot verbetering hiervan zijn feitelijk grotendeels gelijk aan de maatregelen ter verbetering van het gemiddeld aantal studiepunten behaald in het eerste jaar. Voor stu-denten van buiten de EER zou een goed beurzenstelsel, gebaseerd op de studieprestaties van studenten, een extra stimulans tot snel afstuderen kunnen betekenen. Ook het propageren van de minor-programma’s, double degree-programma’s en het studeren in het buitenland (hierbij is, om geen studievertraging op te lopen, nomi-naal studeren noodzakelijk en bovendien is in een aantal gevallen selectie van studenten toe te passen) bieden mogelijkheden de rendementen te verbeteren.

FEB/UvA 10/37 19 maart 2009

Page 11: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Om de vertraging bij het schrijven van de bachelorscriptie te verkleinen heeft de FEB voor de meeste oplei-dingen recentelijk een verplicht afstudeerseminar doorgevoerd. Studenten worden hierbinnen begeleid om hun scriptie in de nominale tijd af te ronden. 5. Internationale studentenmobiliteit Door de recente introductie binnen de meeste studieprogramma’s van de mogelijkheid een semester in het bui-tenland te studeren, zal de internationale studentenmobiliteit naar alle waarschijnlijkheid verbeteren. Er wordt gestreefd naar een percentage van 20%. Studenten dienen goed te worden geïnformeerd over de mogelijkhe-den om binnen de studieprogramma’s in het buitenland te studeren en wat de voordelen daarvan zijn. Mochten deze maatregelen niet het gewenste effect sorteren dan overweegt de FEB voor bepaalde varianten een verblijf in het buitenland verplicht te stellen. 6. Deelname honoursprogramma Zoals eerder aangegeven wil de FEB het bestaande facultaire honoursprogramma sterker aanzetten. De facul-teit onderzoekt momenteel hoe dit het beste vorm kan worden gegeven, mede in het licht van de voorgenomen budgettaire kaders. Voor met name buitenlandse studenten blijkt het hebben van een honoursprogramma een reden om aan de FEB te komen studeren. Van de 42 eerstejaarsstudenten die vorig jaar met het programma zijn gestart, komt ruim 40% uit het buitenland. Toename van het aandeel buitenlandse studenten zal naar ver-wachting dus ook tot een verhoogde deelname aan het honoursprogramma leiden. Verwacht wordt dat de overheid gedurende de convenantsperiode in toenemende mate zal vragen naar gege-vens over het studiesucces van niet-Westerse allochtonen. Het College van Bestuur zal in overleg met de de-canen hiervoor geëigende meetinstrumenten selecteren. Studieprogramma’s Tien jaar na de Bologna-overeenkomst is het tijd voor reflectie op de studieprogramma’s. Bachelor- en mas-terprogramma’s dienen op zichzelf te staan, gescheiden door een harde knip. Bij bachelorprogramma’s dient het accent te liggen op didactisch superieure opleidingen, die een brede oriëntatie bieden en de student op in-troductory en desgewenst intermediate niveau met onderwerpen uit Economics en Business laat kennismaken. Het vakkenaanbod dient vraaggestuurd te zijn. Verdergaande specialisatie, in verwevenheid met onderzoek, hoort thuis in de masterprogramma’s. In de convenantsperiode zullen de bachelorprogramma’s op deze punten bekeken worden. Het vermijden van aanbodsturing en specialisatie kunnen daarbij leiden tot de conclusie dat het vakkenaanbod in de bachelor gereduceerd wordt. Deze operatie zou implicaties kunnen hebben voor de masteropleidingen. De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onder-staande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

1 Marktaandeel Bach-elorinstroom 9,7% 11,0% 12,1% 12% 12% 12% 12%

2 Tevredenheid over studiein-houd 94% - X 95% 95% 95% 95%

3 Studiepunten eerste studiejaar 41 39 36 39 41 43 45 4 Numeriek rendement opleid-

ing X 32% 27% 30% 35% 40% 45% 5 Internationale Studentenmo-

biliteit X X 1.6% 4% 8% 12% 16% 6 Deelname honourspro-

gramma's 6% 7% 8% 9% 10%

FEB/UvA 11/37 19 maart 2009

Page 12: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Ten aanzien van de instroom van buitenlandse studenten in de bachelor- en masterprogramma’s is de prognose in absolute aantallen: Prognose (cursief) instroom in de BSc Economics and Business Instroom van buitenlandse studenten in de regu-

liere BSc Economics and Business 2007-2008 60 (gerealiseerd) 2008-2009 100 (gerealiseerd) 2009-2010 110 2010-2011 115 2011-2012 120 2012-2013 125 Prognose (cursief) instroom in de Engelstalige masterprogramma’s Instroom van buitenlandse studenten in de regu-

liere masterprogramma’s 2007-2008 120 (gerealiseerd) 2008-2009 140 (gerealiseerd) 2009-2010 175 2010-2011 200 2011-2012 225 2012-2013 250 3.2 Onderwijs Masterniveau Overeenkomstig het bacheloronderwijs zal ook het algemene beleid met betrekking tot het masteronderwijs gericht zijn op verhoging van de kwaliteit van het onderwijs en de academische leeromgeving en de verdere internationalisering van het programma. Hoewel borging van de kwaliteit en verhoging van het rendement ook hier de volle aandacht vraagt, is de situatie beter dan bij het bacheloronderwijs. Een beheersbare, geregelde groei is daarom mogelijk. Dit wil de FEB bereiken door de instroom van met name buitenlandse studenten te bevorderen, zodat in de meeste programma’s binnen afzienbare termijn ook daadwerkelijk van een ‘internatio-nal classroom’ sprake is. Hieronder komen de relevante Kritische Prestatie-indicatoren kort aan de orde. 7. Instroom masters De directe instroom binnen de masteropleidingen van de FEB van studenten die hun bachelor elders hebben behaald, is sterk groeiende. De mogelijkheden tot verhoging van deze instroom, vooral via het aantrekken van internationale studenten, lijken verre van uitgeput. De FEB bevindt zich vanwege de aantrekkelijkheid van Amsterdam en het ‘randstad-effect’ in een gunstige positie. Een vergroting van de instroom tot ca. 600 studen-ten is haalbaar. Wel dient te worden gewaarborgd dat studenten ook daadwerkelijk die vakken kunnen volgen waarvoor ze naar de FEB komen. Vanwege de personele onderbezetting in verschillende vakgebieden die bij buitenlandse instromers populair zijn, met name Marketing en Strategie & Organisatie, is het noodzakelijk de groei beheersbaar te houden. De strikte invoering van de harde knip zou een belemmerende factor kunnen vormen. Dit kan deels worden opgevangen door het invoeren van twee instroommomenten bij alle grotere opleidingen. Voor de kleinere op-leidingen is dit vooralsnog echter geen realistische optie. Een tweede instroommoment brengt overigens aan-zienlijke kosten met zich mee.

FEB/UvA 12/37 19 maart 2009

Page 13: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

8. Tevredenheid alumni over de studie-inhoud De beoordeling door alumni van de breedte van de opleidingen aangeboden door de FEB stemt tot tevreden-heid. Verbetering is te bewerkstelligen door verdere verbreding van sommige opleidingen. In het bijzonder de MSc in Business Studies heeft behoefte aan uitbreiding van bijvoorbeeld de varianten Marketing en Strategie & Organisatie. Ook voor andere opleidingen is een verdere verbreding van het studieprogramma mogelijk. Te denken valt aan programmeervaardigheden in specialistische software of het introduceren van een expliciet onderzoeksvak binnen de MSc in Economics. De beoordeling in de diepte door alumni stemt tot minder tevredenheid. Veelal is de kritiek dat een opleiding teveel de diepte ingaat. Het aanbrengen van voldoende diepte in de opleiding is echter primair een taak van de facultaire beleidsmakers. Kenmerkend voor een kwalitatief hoogwaardige MSc is naar het oordeel van de FEB juist een aanzienlijke diepgang. 9. Rendement masteropleidingen De rendementen van de masteropleidingen zijn nog te laag. De faculteit stelt zich ten doel het aantal studenten dat een masteropleiding binnen twee jaar weet af te ronden omhoog te brengen tot 75%. De sleutel hiertoe is, daar waar het de instroom van buiten de eigen BSc opleiding betreft, selectie aan de poort. De FEB doet daar steeds meer ervaring mee op. In de toekomst moet dit selectieproces verder verbeterd worden. Voor studenten van buiten de EER kan de introductie van een goed beurzenstelsel, gebaseerd op studieresultaten behaald in het verleden, het rendement verbeteren. 10. Rendement instromers vanuit het HBO Schakelprogramma’s voor hbo-ers Voor studenten van een aantal hoger beroepsopleidingen is het mogelijk om via het volgen van een schakel-programma toegelaten te worden tot een Master of Science programma aan de FEB. Het rendement van de instromers vanuit het hbo is laag en de doorstroom is niet zelden problematisch. Instru-menten om de student op de juiste plek te krijgen zijn selectie, voorlichting en verbetering van onderwijspro-gramma’s, in het bijzonder met betrekking tot het aanleren van academische vaardigheden. Dit kan bijvoor-beeld via het introduceren van een ‘schakelscriptie’ in het schakelprogramma (in lijn met de suggestie van de visitatiecommissie Master of Business Studies). De grootste groep hbo-ers volgt het schakelprogramma voor de MSc Business Studies. Per 1 september 2008 wordt dit programma ook in het Engels aangeboden. Verwacht wordt dat dit de rendementen positief zal beïn-vloeden. Met het oog op de voorgestelde veranderingen in het allocatiemodel verkent de FEB de mogelijkheden om voor maatwerk schakelprogramma’s voor hbo-ers, die nu reeds (deels) worden aangeboden, een hoger colle-gegeld te vragen. De ervaring bij een van de zusterfaculteiten leert dat dit alleen mogelijk is als naast de maatwerkvariant ook een aanschuifvariant tegen het standaardtarief wordt aangeboden. Het aanbieden van twee verschillende schakelvarianten is uiteraard alleen aantrekkelijk als de extra collegegeldinkomsten die mogelijkerwijs op deze manier gegenereerd worden, ook daadwerkelijk naar de faculteit gaan. Doorstroomprogramma studenten HvA Het idee achter de samenwerking tussen UvA en HvA is het op de juiste plek krijgen van de student. Instru-menten daarvoor zijn selectie, voorlichting en verbetering van onderwijsprogramma’s. Ondanks de forse in-spanningen vanuit de FEB blijkt het doorstroomprogramma in Business Studies (HvA Academic Minor) tot op heden niet succesvol. De deelname aan het programma is in absolute aantallen laag en het aantal hbo-studenten dat het programma uiteindelijk afmaakt is gering. Mede met het oog op de kosten die dit programma met zich meebrengt, is de FEB vooralsnog van plan dit programma af te bouwen. 11. Aandeel buitenlandse studenten Het aantal buitenlandse studenten binnen de masteropleidingen die in het Engels worden aangeboden zal wor-den verhoogd. De FEB streeft er naar het percentage buitenlanders in de komende convenantsperiode op on-geveer 35% te brengen. Een van de manieren waarop dit wordt bevorderd is het intensiveren van de samen-werking met buitenlandse zusterfaculteiten. Zo zijn er in 2007 en 2008, na werkbezoeken, een groot aantal

FEB/UvA 13/37 19 maart 2009

Page 14: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

memoranda of understanding opgesteld met Chinese en Indiase topuniversiteiten om tot uitwisseling en joint programmes te komen. Tot slot De financiële consequenties van de groei van onze faculteit zijn voor het eerst zichtbaar geworden in de begro-ting 2008. Tot dan toe was de FEB in staat de groei van de aantallen studenten op te vangen binnen de be-staande onderwijsgroepen en binnen de huidige huisvesting. Vanaf het studiejaar 2007/2008 is de FEB ge-noodzaakt fors te investeren in zowel ons bestand aan wetenschappelijk personeel als in de ondersteuning. Dit zal gedurende de komende convenantsperiode een onderwerp zijn dat jaarlijks op de agenda zal komen te staan. Zelfs bij de voorgenomen beheersbare groei voorziet de FEB voortdurende druk op de financiën, vooral omdat de tijdspanne tussen de financiering van de instroom en de uitbetaling op basis van studiepunten twee jaar bedraagt. De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onder-staande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

7 Instroom Masters 506 287 391 450 500 550 600 8 Tevredenheid over studie-

inhoud 92% - n.n.b. 95% 95% 95% 95% 9 Tevredenheid alumni over

studieinhoud breedte opleiding 62% 71% 82% 85% 85% 85% 85% diepgang opleiding 59% 45% 55% 60% 60% 60% 60%

10 Rendement Masteropleid-ing(en)

1-jarige master 53% 47% 66% 70% 72% 74% 75% 2-jarige master 33% 80% 65% 80% 80% 80% 80%

11 Rendement instromers vanuit HBO

1-jarige master UvA 29% 16% 53% 55% 57% 59% 60% 2-jarige master UvA - - - - - - -

12 Aandeel buitenlandse studen-ten 4% 8% 14% 20% 25% 30% 35%

3.3 Contractonderwijs en maatwerktrajecten De faculteit streeft naar een aanzienlijke uitbreiding van zijn activiteiten op het gebied van het niet-bekostigde onderwijs. De mogelijkheden tot vergroting van het marktaandeel en de absolute studentenaantallen zijn hier legio, vooral door het aanbieden van nieuwe programma’s en betere marketing. Deze activiteiten leiden zowel academisch als financieel tot een verrijking van de faculteit. Via het niet-bekostigde onderwijs komt de facul-teit in contact met studenten met andere achtergronden en wensen dan bij het reguliere onderwijs. Ook is er sprake van intensieve contacten met een verscheidenheid aan sectoren uit bedrijfsleven en overheid, wat inspi-rerend werkt op het onderwijs en het onderzoek van de faculteit. Bovendien gaat het om activiteiten waar de faculteit vrij is in het bepalen van zijn cursusgelden. Hierdoor is het mogelijk om middelen te genereren die niet alleen toereikend zijn om het specifieke niet-bekostigde onderwijs op hoog niveau te kunnen aanbieden, maar die tevens dusdanig zijn dat er extra middelen worden gegenereerd die de gehele faculteit ten goede ko-men. Om de faculteit in de toekomst financieel gezond te houden dient diversificatie van inkomstenbronnen plaats te vinden, en dat kan bij uitstek via de niet-bekostigde opleidingen. Omdat de deelnemers veelal hoog-geschoolde professionals zijn, levert contractonderwijs tevens een efficiënte en directe wijze van kennisvalori-satie.

FEB/UvA 14/37 19 maart 2009

Page 15: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Het soort activiteiten waar het om gaat is niet nieuw voor de faculteit. Sinds meer dan zeventig jaar is de facul-teit betrokken bij het opleiden van accountants, in aanvulling op het reguliere onderwijs. De laatste jaren heeft de faculteit met veel succes zijn aanbod op de niet-bekostigde markt aanzienlijk uitgebreid, tot twaalf pro-gramma’s op dit moment. Gezien de bovengenoemde dubbele verrijking van de faculteit door deze program-ma’s, streeft de faculteit in de convenantsperiode naar een aanzienlijke uitbreiding van het aanbod, tegelijk met een verhoging van de instroom in de bestaande programma’s. Tevens wordt gestreefd naar een vergroting van de omzet op de markt voor op maat gesneden programma’s voor individuele klanten. Op deze markt heeft de faculteit zich nog maar beperkt begeven. Een goede organisatie van de ‘corporate contacts’ kan een hoog rendement hebben. Het geheel aan niet-bekostigde activiteiten wordt en zal worden aangeboden onder de merknaam Amsterdam Business School (ABS). Deze merknaam is de afgelopen jaren sterk ontwikkeld, met veel succes. Dit is bij uitstek het soort activiteiten waar een sterke merkidentiteit voordelen heeft bij de marketing. Om verschillende redenen is de groeiambitie realistisch. De omzet aan niet-bekostigd onderwijs bedraagt thans circa 5 M€ per jaar. Om die omzet te bereiken zijn de inzet en de toewijding van velen nodig, maar dat laat onverlet dat de unieke vestigingsplaats van de faculteit een aanzienlijk hogere omzet mogelijk maakt, zeker als het M-gebouw met zijn prachtige uitstraling definitief in gebruik wordt genomen. Een goede marketing is ech-ter essentieel. Wat betreft het aanbod van programma’s is veel meer mogelijk dan nu het geval is. De FEB streeft naar een uitbreiding van het aanbod op basis van mogelijkheden in de markt. Een deel van de uitbreiding van het aan-bod zal komen door de ABS-programma’s te laten aanbieden vanuit de hele faculteit. Op dit moment beperkt het aanbod zich tot opleidingen die geworteld zijn in de afdeling Business Studies. De andere twee afdelingen van de faculteit, Algemene Economie en Kwantitatieve Economie, beschikken echter ook over expertise die zich goed laat vertalen in niet-bekostigde programma’s. Dit potentieel is tot nu toe niet benut. In de hele facul-teit zal de ondernemerszin worden gestimuleerd, in die zin dat er een toenemend bewustzijn ontstaat van de commerciële mogelijkheden van de aanwezige kennis. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over marktordening, toe-zicht houden, veilingen, actuariaat, en geld- en bankwezen. De ontwikkelingen, tien jaar na de Bologna-overeenkomst, houden in dat bacheloropleidingen geen grote mate van specialisatie moeten bevatten. Die spe-cialisatie zou zich veeleer moeten uiten in de masteropleidingen. Deze zijn (vooralsnog) bekostigd, maar kun-nen vaak worden verrijkt met niet-bekostigde varianten om bepaalde doelgroepen op maat te bedienen. Wat betreft de bemensing wil de FEB, waar mogelijk, de banden tussen de reguliere stafleden en de niet-initiële programma’s hechter maken zodat ook hier de vruchten van de rijke wetenschappelijk traditie geplukt kunnen worden. De kracht van de niet-initiële programma’s ligt echter ook, zoals gezegd, in de band met het bedrijfsleven en de participatie van degenen die daar werkzaam zijn. Per programma zal nauwkeurig naar de balans gekeken moeten worden. Hoewel de faculteit groei in de niet-initiële tak ambieert, wil zij dit selectief en beheerst doen. Opleidingen dienen aan bepaalde selectiecriteria te voldoen, waarbij een belangrijk punt is dat gekeken moet worden naar de inbedding van het bestaande wetenschappelijke onderzoek: de kern is dat er wordt aangesloten bij wat er aan kennis binnen de faculteit is. Ook moet er voor elk nieuw initiatief een goed business plan zijn en een zorgvuldig afwegingsproces van kosten, baten en toegevoegde waarde (ook inhoudelijk) omdat er geen wild-groei aan structureel weinig renderende cursussen/opleidingen moet komen, of allerlei initiatieven die geen synergie opleveren met de andere activiteiten van de FEB. De baten en lasten van niet-bekostigd onderwijs zijn voor rekening van de faculteit, evenals de meerkosten en meeropbrengsten van maatwerktrajecten. Ook hier kan gekeken worden naar een slim systeem van incentives waardoor de FEB, de ABS en de individuele opleidingen geprikkeld worden zo goed mogelijk te presteren. Bij het ontwikkelen van een programma voor niet-bekostigd onderwijs of maatwerktraject bouwt de faculteit een dossier op waarin een interne kostencalculatie is opgenomen. Het college- of cursusgeld wordt in principe zodanig vastgesteld dat het naar verwachting ten minste de marginale (meer)kosten van het betreffende pro-gramma dekt.

FEB/UvA 15/37 19 maart 2009

Page 16: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

De decaan is evenwel met inachtneming van de wettelijke regels bevoegd een niet-kostendekkende opleiding aan te bieden en het verlies ten laste van zijn/haar eerste geldstroom te nemen (“matching”), indien deze oplei-ding tevens bijdraagt aan de toekomstige marktpositie van de faculteit en/of de relatie met regio en bedrijfsle-ven. De MBA, bijvoorbeeld, is de vlag op het gebouw van de ABS en een goede MBA, met een ranking in de Financial Times, zal op den duur zorgen voor een grotere uitstraling van de ABS als geheel, met naar ver-wachting een grotere algemene instroom als gevolg.

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

13 Baten in k€ 4.598 4.671 4.932 5.700 6.200 6.700 7.200

FEB/UvA 16/37 19 maart 2009

Page 17: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 17/37 19 maart 2009

4 Onderzoek 4.1 Onderzoek algemeen In bijlage 4 staan per onderzoeksinstituut opgenomen de bestaande onderzoeksprogramma’s van de faculteit, met vermelding van hun meest recente visitatie-uitkomst. Opgemerkt moet worden dat deze visitatie de perio-de tot en met het jaar 2000 betreft en nog maar beperkt relevant is. Op dit moment kent de FEB twee onderzoeksinstituten die op vergelijkbare wijze onderzoek stimuleren: on-derzoekstijd kan door wetenschappelijk medewerkers worden verdiend met publicaties in internationale we-tenschappelijke toptijdschriften (A en B)6. Dit systeem, dat in 1999 is ingevoerd, heeft het publicatiegedrag (voor wat betreft de kwaliteit en de kwantiteit) positief beïnvloed. De FEB hanteert als beleidsuitgangspunt een verdeling van 50% onderzoek en 50% onderwijs. Zij streeft ernaar om deze verdeling in de convenantspe-riode te handhaven, ondanks de druk op de middelen. Desondanks is er een spanning tussen de huidige positie en de ambities op onderzoeksgebied. De FEB behoort wat onderzoekskwaliteit betreft tot de top-10 van Euro-pa (zie hoofdstuk 2), en wil deze positie in de breedte handhaven en op sommige onderzoeksgebieden haar reputatie verder versterken. Met een onderwijslast van gemiddeld 50% (150 contacturen) blijkt het echter al bijzonder lastig te concurreren op de internationale arbeidsmarkt voor excellente onderzoekers. Uiteraard spelen ook andere factoren een rol bij de werving, zoals reputatie van de onderzoeksgroep, seminars en beschikbaarheid van een goede PhD-opleiding/researchmaster. Overwogen moet worden of meer diversiteit in de allocatie van onderzoekstijd aan wetenschappelijk medewerkers nog meer prikkels kan bieden om de onderzoeksproductiviteit verder op te voeren. Extern geld De faculteit is voor met name Algemene Economie succesvol in het binnenhalen van tweede geldstroom- (ve-ni-vidi-vici) en derdegeldstroomprojecten. Het is AE gelukt om met subsidie van NWO (m€5) het interuniver-sitaire Top Institute for Evidence based Education Research op te richten samen met de universiteiten van Groningen en Maastricht. Doel van dit instituut is het verrichten van excellent wetenschappelijk onderzoek en de resultaten van dit onderzoek ten dienste te stellen van (en bruikbaar maken voor) onderwijspraktijk en –beleid. Dit onder andere door de organisatie van een master Evidence Based Innovation in Teaching. Toch wordt geconstateerd dat het binnenhalen van NWO-gelden beter kan. Dit kan bereikt worden door bij de jaargesprekken het succes bij NWO nog nadrukkelijker aan de orde te stellen. Voorts participeert de FEB in de landelijke discussie om binnen het betrokken gebiedsbestuur bij NWO de concurrentie met de andere vakge-bieden beter aan te kunnen. Vooral van de aanpak van de psychologen kunnen we veel leren. Het verwerven van externe middelen gaat niet vanzelf en vereist veel en hard werk. Dat geldt voor de midde-len van NWO, en nog veel sterker voor Europese gelden. Maar ook bij de derde geldstroom is er veel werk aan de orde, uiteenlopend van het leggen van contacten tot de juridische vormgeving. Voorts is er expertise nodig omtrent subsidiemogelijkheden. Een deel van de beschikbare kennis is bij de UvA op centraal niveau beschik-baar, maar binnen de faculteit moet het loket dat verantwoordelijk is voor ondersteuning een meer (pro)actieve rol gaan spelen. Vanuit de onderzoekers is er evenwel niet altijd de behoefte om contact voor ondersteuning op te nemen. Hier ligt een rol voor de onderzoeksinstituten om beide partijen actief bij elkaar te brengen en de kwaliteit en kwantiteit van de internationale onderzoeksprojectaanvragen te vergroten. Het verwerven van middelen uit de tweede geldstroom is aantrekkelijk maar kan nog aantrekkelijker gemaakt worden. Interne matching van deze middelen kan in bepaalde situaties een effectieve maatregel zijn. Anders-om is er strength in numbers. Voorheen is gebleken dat een verplichting naar hoogleraren om, wanneer een promovendus door de FEB toegewezen wordt, het onderzoeksvoorstel van de promovendus naar NWO te stu-ren, vruchten af kan werpen. De FEB wil dit beleid in ere herstellen. Ook in de derde geldstroom zijn de mogelijkheden legio. In weerwil van de huidige economische problemen zijn er spelers in de financiële wereld met overvloedige middelen. (Mede)financiering van onderzoek (of on-

6 www.ase.uva.nl/resam → Standards for Research en www.abs.uva.nl/absresearch/ → Institute.

Page 18: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

derwijs, dan wel de verbinding ertussen) is voor deze partijen geen grote investering, gegeven de schaal waar-op ze opereren. Dit heeft al op beperkte schaal tot succes geleid, en als de kredietcrisis enigszins geluwd is zullen deze mogelijkheden actief worden onderzocht.

De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onder-staande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

14 Toegekende subsidies door NWO 1 2 2 3 3 4 4

15 Aantal wetenschappelijke publica-ties 368 475 473 480 480 490 490

16 Inkomsten 2e geldstroom 888 846 819 800 950 1100 1200 4.2 Onderzoekszwaartepunten In het Instellingsplan heeft de UvA zich ten doel gesteld om per faculteit maximaal drie zwaartepunten in het onderzoek aan te wijzen, waarvoor geld moet worden vrijgemaakt in de facultaire begroting. Een aantal daar-van zullen aanvullende middelen van het College van Bestuur krijgen. De FEB kiest voor twee zwaartepunten: 1. Corporate Governance Corporate Governance betreft de relatie tussen ondernemingen en het hele palet aan stakeholders met het oog op zowel het interne bestuur als de strategische richting en prestaties van de onderneming, bezien vanuit zowel economisch als maatschappelijk perspectief. Dit is ook een actueel thema i.v.m. de huidige kredietcrisis. Een dergelijke brede en interdisciplinaire benadering speelt in op actuele discussies over interne governance als ook de economische en sociale gevolgen van ondernemingsgedrag. Een eerste aanzet voor dit zwaartepunt zullen investeringen in enkele junior-onderzoekers zijn. Voor dit zwaartepunt zal samenwerking met de Facul-teit der Rechtsgeleerdheid worden nagestreefd. 2. Behavioural Economics Behavioural Economics is een relatief nieuwe tak van economische wetenschap die inzichten uit de psycholo-gie, sociologie in de neo-klassieke economische theorie integreert, en gebruik maakt van (een combinatie van) empirische methoden zoals laboratoriumexperimenten en veldwerk. De belangrijkste onderwerpen zijn strate-gische besluitvorming (speltheorie) en besluitvorming door individuen. De middelen zullen in eerste instantie worden ingezet op de financiering van experimenten, waardoor de zittende staf ontlast kan worden. In het CBO van oktober 2007 is overeenstemming bereikt over de interne financiering tot het einde van de convenantsperiode van bovengenoemde zwaartepunten. Gedetailleerde plannen zijn te vinden in de twee zwaartepuntvoorstellen die begin 2008 zijn ingediend. Er zullen evaluatiecriteria worden opgesteld om de op-brengsten van de onderzoekszwaartepunten te evalueren in het kader van het onderzoeksbeleid FEB. Het benoemen van onderzoekszwaartepunten betekent niet dat ander onderzoek binnen de FEB geen aandacht zal krijgen: hoge toppen zijn in berglandschappen te vinden en de zwaartepunten moeten ingebed zijn in een sterke brede onderzoekscultuur. 4.3 Promovendi De faculteit streeft naar een toename van het aantal promoties. Hoogleraren hebben het ius promovendi, en dienen dit recht te gebruiken. Tegenover een recht staat ook een plicht. De faculteit heeft ruim tachtig hoogle-raren, en van allen wordt een inspanning verwacht op het gebied van het begeleiden van promovendi en het aantrekken van middelen. Uiteraard geldt dit allereerst voor de hoogleraren wier hoofdtaak bij de faculteit ligt, maar ook de deeltijdhoogleraren dienen zich op dit punt in te spannen.

FEB/UvA 18/37 19 maart 2009

Page 19: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 19/37 19 maart 2009

Er is een aantal manieren waarop dit zal worden nagestreefd. Gezien de beperkte middelen is een vergroting van het aantal promotieplaatsen uit de eerste geldstroom niet of nauwelijks aan de orde. Eén van de manieren waarop er meer promovendi kunnen komen is het vergroten van de prikkel voor het verwerven van promotie-plaatsen bij NWO, zoals hiervoor beschreven. De mogelijkheden hiertoe zullen worden onderzocht. Verder zijn er dankzij de Duisenberg School of Finance (DSF) middelen beschikbaar voor MPhil-beurzen bij het Tin-bergen Instituut. Een deel van de betrokkenen zal doorgaan als promovendus bij de faculteit, nog steeds gefi-nancierd door de DSF. Anders dan aan de Economics-kant van de faculteit is er aan de Business-kant geen opleiding voor promoven-di. Er is zelfs geen researchmasteropleiding. Beide zaken zullen tijdens de nieuwe convenantsperiode worden aangepakt. Binnen de ABS is men thans doende het programma te formuleren voor Master of Business Re-search. Dit moet een NVAO-geaccrediteerde en bekostigde opleiding gaan worden die hoogleraren en UHD’s binnen de ABS gaat voorzien van hooggekwalificeerde promovendi. Voor deze opleiding en voor de opleiding van promovendi zal de mogelijkheid van samenwerking met de VU worden onderzocht. Voor Economie en Econometrie blijft de faculteit het primaat leggen bij het Tinbergen Instituut (TI). Helaas is de instroom vanuit de eigen bacheloropleiding naar de onderzoeksmaster van het TI tot nu toe beperkt van omvang. Door actieve-re voorlichting en werving van de eigen bachelorstudenten zal worden getracht hier verandering in te bren-gen. Wel wordt de exclusiviteit van het TI enigszins versoepeld. Het TI is in 2005 door een vooraanstaande internationale commissie gevisiteerd en deze commissie concludeerde dat het programma van het TI zich kan meten met de beste PhD-opleidingen in Europa7. De toelatingseisen van het programma zijn zeer streng en het TI richt zich in eerste instantie op het vergroten van de kwaliteit van de aankomend promovendi. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er via de TI-researchmaster meer promovendi bij de faculteit zullen starten. Wel slaagt het TI er steeds beter in om de allerbeste studenten aan zich te binden. Een andere bron van promovendi die kan worden aangeboord is de volgende. Er is wereldwijd een grote be-hoefte aan begeleiding van promovendi, waarbij er vaak beurzen beschikbaar zijn om in het buitenland te promoveren. Het gaat om promovendi die hun eigen geld meebrengen en die bovendien voor hun begeleiding bereid zijn te betalen. Op deze markt speelt de faculteit nog maar nauwelijks een rol. Daar kan verandering in komen maar dat gaat niet vanzelf. Hiervoor is een gedegen organisatie vereist en de bereidheid bij mogelijke promotoren moet worden gestimuleerd omdat het gaat om een groep promovendi die wat meer aandacht ver-eist dan gemiddeld. Bovendien moet er (ook op universitair niveau) meer duidelijkheid komen over de positie van deze promovendi gezien het feit dat hun (ook juridische) status anders is dan promovendi die een officiële aanstelling als promovendus hebben. Tot slot is er de categorie van externe promovendi. Ook hier liggen mogelijkheden om het aantal promoties te verhogen. Uiteraard zal de faculteit scherp in de gaten houden dat nieuwe initiatieven niet op gespannen voet komen te staan met de huidige strenge kwaliteitseisen. Daarentegen zijn interne belemmeringen door het stellen van na-dere eisen aan een promotor (bijvoorbeeld eisen aan research output) in strijd met het ius promovendi. Deze belemmeringen dienen te worden weggenomen. Het gaat hier om een belangrijke kwestie. In principe is de huidige kwaliteitsbewaking via de promotiecommissies afdoende. Een tijdige en kwalitatief hoogwaardige samenstelling van deze commissies behoeft wel aandacht. Bovendien worden vooral promotores die hun hoofdtaak elders hebben en die geen internationale staat van dienst hebben aangemoedigd een tweede promo-tor aan te trekken die wel over deze kwalificaties beschikt. Gezien de wettelijke status van het ius promovendi kan er hierbij geen dwang worden opgelegd, tenzij het gaat om promoties waaraan facultaire middelen worden besteed. Bij de doorvoering van het bovenstaande krijgt de faculteit steeds meer te maken met promovendi die veel begeleiding vereisen en die tegelijkertijd, minder dan tot nu toe, samen met de promotor op hoog niveau kun-nen publiceren. Daarmee komt een bron van immateriële beloning van promotores voor hun begeleiding onder druk te staan. Dit kan worden gecompenseerd door een materiële beloning, bijvoorbeeld voor het fonds van de betrokken promotor. Bij de ABS bestaat een dergelijk systeem al. Overwogen wordt om dit systeem, of een

7 Jorgenson, D. et al. (2005). Report of the International Committee to Evaluate the Tinbergen Institute.

Page 20: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

variant erop, faculteitsbreed in te voeren. De recent aangekondigde verhoging van de promotievergoeding maakt dit voornemen realistischer. De uitbreiding van het aantal promoties en de complexiteit van de omgeving waarin die moet worden gereali-seerd leidt tot de wenselijkheid van een facultaire PhD-directeur. Deze is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het bovengeformuleerde, expansieve beleid. Hij of zij is goed op de hoogte van de mogelijkheden voor het verwerven van externe middelen, ziet toe op het goede verloop van de promotietrajecten, speelt een belangrij-ke rol bij de bewaking van de kwaliteit van de proefschriften, en geeft leiding aan het back office ten dienste van de promoties. Gezien de schaalvoordelen is een enkele functionaris voor de hele faculteit voldoende. De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onder-staande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

17 Instroom promovendi x 17 15 12 14 16 16 18 Aandeel buitenlandse promovendi x 53% 53% 60% 60% 60% 60% 19 Aantal gerealiseerde promoties 12 14 17 15 17 18 20

5 Kennisvalorisatie/kennistransfer, derde geldstroom Het bedrag aan derde geldstroom heeft voor het grootste deel (65%) betrekking op ontvangen EU-gelden. Daarnaast ontvangt de FEB subsidie van het Ministerie van Economische Zaken (30%) en het restant (5%) uit de private markt. De FEB ziet vooral kansen op vergroting van de middelen uit de private markt, maar mikt eveneens op vergroting van de inkomsten uit derde geldstroom in het algemeen, ongeacht de herkomst. De baten en lasten van de derdegeldstroomprojecten zijn voor rekening van de faculteit. Bij het uitbrengen van een offerte of indienen van een subsidievoorstel voor een onderzoek bouwt de faculteit een dossier op waarin, behalve de offerte of het voorstel, ook een interne kostencalculatie is opgenomen. De meeste projecten zorgen voor (extra) inkomsten door de centrale matching en doordat een deel van de overhead uit het project gedekt wordt. De decaan is bevoegd een niet-kostendekkend project aan te nemen en het verlies ten laste van zijn/haar eerste geldstroom te nemen (“matching”), indien het project tevens bijdraagt aan de lopende onderzoeks-programmering van de faculteit. Daarnaast heeft veel van het wetenschappelijk onderzoek dat binnen de faculteit plaats vindt directe internati-onale maar ook nationale en zelfs lokale relevantie. Het voert te ver hier alles te noemen, maar de wetenschap-pelijke staf van de faculteit publiceert in toonaangevende internationale tijdschriften op het gebied van finan-ciering, monetair beleid, insider trading, entrepreneurship, cultureel ondernemerschap, maatschappelijk ver-antwoord ondernemen, economie van armoede, evaluatie van gezondheidsprojecten in de derde wereld, ar-beidsmarkteconomie, onderwijseconomie, verzekeringswiskunde, operations research, veilingen, concurrentie, marktordening en regulering. Hoogleraren en andere onderzoekers van de FEB staan in nauw contact met ver-schillende partijen in het veld en publiceren regelmatig in de media en in vaktijdschriften, waardoor weten-schappelijk kennis verder zijn weg vindt. Sinds enkele jaren kent de faculteit het Amsterdam Center of Entrepreneurship (ACE). Dit centrum coördi-neert de enterpreneurship-inspanningen binnen de universiteit. Het heeft de ambitie een leidende positie in nemen op het gebied van het onderwijs in het ondernemerschap, wat kan bijdragen aan het opzetten van nieu-we ondernemingen. Daarnaast is het centrum ook penvoeder voor het CASE-project, waarin wordt samenge-werkt met de VU, HvA, InHolland en de gemeente Amsterdam. Onderdeel van de activiteiten is het onder-steunen en faciliteren van nieuwe ondernemingen, waarin UvA-kennis gevaloriseerd wordt. Het ACE werkt

FEB/UvA 20/37 19 maart 2009

Page 21: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

hierbij nauw samen met het Science Park Center of Entrepreneurship. Uit onderzoek blijkt dat dergelijke acti-viteiten op den duur voor de universiteit winstgevend kunnen worden. Daarnaast is er een sterke band met de Stichting Economisch Onderzoek (SEO). Deze stichting doet voorna-melijk contractonderzoek, maar biedt haar medewerkers ook enige ruimte voor wetenschappelijk onderzoek. Dit onderzoek is gestructureerd als één van de programma’s van de faculteit. Verder zijn, zoals hierboven be-schreven, de niet-initiële opleidingen van de ABS een goed voorbeeld van directe kennisvalorisatie. Het ver-groten van de inbreng vanuit de eigen wetenschappelijke staf in deze opleidingen draagt bij aan een verdere kennisvalorisatie. De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onder-staande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

20 Aantal populariserende publi-caties 244 232 x 240 240 250 250

21 Aantal octrooien 0 0 0 0 0 0 0 22 Inkomsten 3e geldstroom in

K€ 1.404 1.276 1.980 2.000 2.200 2.500 2.500 6 Dienstverlening In het Instellingsplan heeft de UvA zich ten doel gesteld om uitstekende dienstverlening te realiseren voor stu-denten en medewerkers. Het streven is de dienstverlening aan studenten en staf te verbeteren van voldoende tot uitstekend. Daarbij gaat het om twee onderdelen: faciliteiten en (onderwijs)organisatie. Ten aanzien van de faciliteiten ligt het zwaartepunt bij roostering, de kwaliteit van de collegezalen, audiovisu-ele middelen en schoonmaak. Deze service is inmiddels gecentraliseerd, waardoor de invloed van de FEB be-perkt is. Mede door de groei van de studentenaantallen zijn er regelmatig klachten over de kwaliteit van colle-gezalen en AV-middelen. Een inhaalslag is gestart. Met het nieuwe gebouw M zal de FEB beschikken over meer (kleinere) collegezalen en kan betere kwaliteit geboden worden ook aan de ca 1000 post-masterstudenten, die een hoog collegegeld betalen. Op dit moment blijft de zalenproblematiek echter urgent. Een aandachtspunt blijft de prijs van de Sorbon-catering en de logistiek. Colleges in de avonduren en op zater-dag blijken iedere keer op logistieke problemen en hoge kosten bij centrale diensten en de catering te stuiten. Ook dit behoort hopelijk met gebouw M tot het verleden. Bij de (onderwijs)organisatie kan de FEB zelf meer betekenen. De klachten over lange wachttijden bij de Examencommissie behoren door extra inzet tot het verleden. Afgezien van een enkele klacht over een te lange nakijktermijn en ICT-storingen bij blackboard, zijn hier geen structurele problemen. In verband met de stij-gende instroom van internationale studenten wordt gewerkt aan het Engelstalig beschikbaar komen van alle studentenregelingen. Ditzelfde geldt overigens ook voor het beschikbaar komen van alle (docent-)informatie voor medewerkers aangezien een groeiend percentage niet-Nederlands is. De kwaliteit van de dienstverlening weerspiegelt zich in de perceptie van de studenten en docenten. De FEB hecht aan een goede relatie met faculteits- en studieverenigingen, deze blijven binnen de gebouwen in adequate ruimten geaccommodeerd en op hun wensen wordt snel ingespeeld.

FEB/UvA 21/37 19 maart 2009

Page 22: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 22/37 19 maart 2009

Over twee jaar wil de FEB ‘one-stop-shopping’ ingevoerd hebben, waardoor afdelingsbalies verspreid in het gebouw voor studenten tot het verleden behoren. Het UvA Servicemodel is hiertoe leidend. Hieraan vooraf-gaand zal een degelijk onderzoek plaatsvinden naar welke diensten nu waar verleend worden en in hoeverre centralisatie mogelijk en wenselijk is. Ook zullen er voor internationale studenten ontmoetingsruimten worden gerealiseerd. Er blijft behoefte aan meer werkplekken en openstelling in de avonduren. De komende jaren gaat de aandacht uit naar de optimalisering van de administratieve service aan de internati-onale studenten, zowel bachelor-, master- als MBA- en MIF-studenten. De grotendeels centrale systemen zijn niet geheel adequaat ingericht als het gaat om late en tussentijdse aanmeldingen, betalingen, verblijfspapieren en huisvesting. Studenten moeten op verschillende plaatsen geholpen worden. Van het nieuwe informatiesys-teem SIS-UvA wordt veel verwacht m.b.t. de aanmeldings- en inschrijvingsproblematiek. De tevredenheid van medewerkers moet ook beter. Dit betreft vooral de centrale dienstverlening: werkplek, klachten over de responsietijd in geval van ICT-storingen en de financiële- en personeelsadministratie. Be-drijfsvoerders beschikken door de SAP-problematiek nog niet over management- en sturingsinformatie en de personeelsadministratie is zeer bewerkelijk. Bovendien brengt die (voor de faculteit) veel verborgen kosten met zich mee: facultair OBP op gebied van ICT, financiën, facilitaire zaken fungeert als buffer en moet vaak in actie komen om de problemen daadwerkelijk op te lossen. De faculteiten wordt niet de mogelijkheid gebo-den diensten elders af te nemen als de centrale dienstverlening niet aan de eisen voldoet. Een zakelijker ver-houding is nodig en in overleg met de diensten dient dit de komende jaren snel te verbeteren, zeker gezien het feit dat voor 2009 op centraal niveau er overal gekort wordt behalve in de budgetten voor de diensten. Ook binnen de FEB zal het niveau van dienstverlening een hoger peil moeten bereiken. Enige jaren geleden is een intern onderzoek naar het functioneren van het faculteitsbureau uitgevoerd. De uitkomsten zijn na de cen-tralisatie van vele diensten nu niet meer bruikbaar, maar in het komende jaar moet een duidelijker afbakening komen tussen de centrale en decentrale diensten. Als die duidelijkheid er is zal ook binnen de FEB, bijvoor-beeld aan de hand van KPI’s, naar de kwaliteit van de dienstverlening gekeken worden. In dienstverlening rond het binnenhalen van subsidies en extern geld moet worden geïnvesteerd. Dit is reeds in hoofdstuk vier aan de orde geweest. Universiteiten concurreren met elkaar om studenten op nationaal en internationaal niveau en in alle segmenten van de markt. De markt voor economische en bedrijfskundige studies is groot, evenals het aantal universiteiten dat haar aandeel in deze markt tracht te vergroten. Dit leidt tot een zeer competitief wervingsklimaat, waarin het niet vanzelfsprekend is dat binnen- en buitenlandse studenten van excellente kwaliteit de weg naar de FEB weten te vinden. Een gestructureerde aanpak van marketing en werving is daarom nodig, zodat de gewenste instroomresultaten (met name internationaal, zie Instellingsplan) bereikt worden en bij kan worden gedragen aan een goed rendement van de binnenkomende studenten. De benadering uit het verleden heeft goede resultaten opgeleverd, maar zal vooral in de internationale werving niet meer voldoende blijken te zijn. De concurrenten uit de traditionele bestemmingslanden (Verenigde Staten, Engeland, Australië) gebruiken steeds geavanceerdere wervingsmethodes, waarbij studenttevredenheid in elke fase van het wervingsproces het sleutelwoord is. De FEB zal in de convenantsperiode verder gaan op de inge-slagen weg van een meer geïntegreerde en gecoördineerde manier van marketing. Hierbij zal nadrukkelijk de samenwerking met bureau Communicatie van de UvA worden gezocht. Op basis van een uitgebreide SWOT-analyse zijn voor de internationale marketing de volgende hoofdaandachtspunten geïdentificeerd voor de ko-mende periode: CRM-systemen en aanmeldproces, communicatiemiddelen, Alumni, Internationale markten, Interne Organisatie8. Kortom, stevige investeringen in marketing zijn onontbeerlijk als de FEB daadwerkelijk wil inzetten op de buitenlandse student. De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onder-staande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).

8 Bakker, M. & Krijger, M. (2008). International Marketing Plan 2008-2009. FEB

Page 23: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

23 Tevredenheid van studenten over faciliteiten 92% - x

24 Tevredenheid van studenten over organisatie 78% - x

25 Algemene tevredenheid van personeel over dienstverlening X - x

7 Personeelsbeleid Gedurende de convenantsperiode wordt voor elke afdeling (dan wel onderwijsinstituut en onderzoeksinstituut) een beleidsplan geformuleerd met daarin opgenomen een strategisch personeelsplan. Dit strategisch perso-neelsplan dient te zijn afgerond uiterlijk 15 december 2009 en vormt onderwerp van gesprek in de voorjaars-PBO’s van 2010. 7.1 Beleid De faculteit staat of valt met de mensen die er werken. Het hebben van gemotiveerde en enthousiaste mede-werkers is van levensbelang. Goed personeelsbeleid is daarom essentieel. In de convenantsperiode zal dit per-soneelbeleid op facultair niveau worden vastgelegd. Dit beleid zal worden gestoeld op een aantal algemene principes. Voor het WP geldt open werving en het carrièrebeginsel, niet langer het formatiebeginsel. Verder streeft de faculteit bij zowel het OBP als het WP naar brede inzetbaarheid. Een derde principe is dat de indivi-duele medewerker, WP of OBP, allereerst zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar carrière en dat de faculteit dat faciliteert. Carrièrebeginsel Het is al enige tijd algemeen beleid dat het WP wordt aangesteld en promotie maakt op basis van het carrière-beginsel en niet op basis van een historisch bepaald formatieplan. Dit principe is binnen de gehele faculteit algemeen ingevoerd, een uitzondering zal worden gemaakt voor structurele leerstoelen zoals hieronder aange-geven. Voor de carrière-ontwikkeling van het WP is dit positief, een nadeel is de mindere beheersbaarheid van kosten. Binnen de afdelingen zijn er geen formele of structurele leerstoelgroepen meer te onderscheiden. Al het WP is onder de afdelingsvoorzitter of het sectiehoofd (de laatste heeft een afgeleide verantwoordelijkheid van de afdelingsvoorzitter) geplaatst. Uitgangspunt bij tenure track is dat er vooral WP aangetrokken wordt dat de potentie heeft om op termijn door te groeien naar de positie van hoogleraar. Het ligt in de lijn der verwach-ting dat de FEB verder zal groeien. Nieuw personeel dat op tenure track-basis aangesteld wordt, zal voorname-lijk nog internationaal geworven worden, waarbij zoveel mogelijk bij de Amerikaanse job market cyclus aan-gehaakt zal worden. De komende tijd zal er een sterke behoefte blijven aan enthousiaste medewerkers in alle gelederen. Begeleiding (van junior-medewerkers) door leidinggevenden en monitoring van behoeften en zorgpunten via de jaargesprekken blijven een essentieel onderdeel van de kwaliteitsborgingscyclus. Nagenoeg elke medewer-ker heeft thans een jaargesprek met de leidinggevende. Zoals eerder gesteld zullen prestaties op onderwijsge-bied in de toekomst zwaarder meewegen in de beoordeling. De FEB wil zich ook, waar nodig, toeleggen op het bieden van ondersteuning van leidinggevenden bij jaargesprekken. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met twee zaken. De realiteit van de arbeidsmarkt zorgt er soms voor dat van het algemene principe moet worden afgeweken. Bovendien zijn voor delen van het onderwijs full-time docenten gewenst, zowel vanwege de professionaliteit als vanwege de kosten. Er dient daarbij wel meer aandacht te komen over de carrièremogelijkheden voor deze docenten. Dit punt wordt des te actueler door de ontwikkelingen bij het bacheloronderwijs, waar de nadruk steeds meer komt te liggen op de onder-

FEB/UvA 23/37 19 maart 2009

Page 24: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

wijskwaliteit en minder op de interactie met het onderzoek. (Overigens stelt de Hay-indeling grenzen aan de carrièremogelijkheden van docenten). Efficiëntie Gezien de beperkte middelen en de grootschaligheid van het onderwijs dat de faculteit kent zullen de moge-lijkheden worden verkend van het efficiënter inzetten van staf. Specifieke oplossingen zullen vooral op decen-traal niveau gevonden worden: in een bepaalde sectie/voor bepaalde vakken kan het voordelig zijn een voltijds docent in te huren, elders is het wellicht beter junior-docenten, toegevoegd docenten en studentassistenten in te zetten. Een doorvertaling van het centrale allocatiemodel binnen de faculteit zal automatisch zorgen voor de nodige efficiëntie waarbij op decentraal niveau een optimale oplossing gevonden kan worden (zie ook hoofd-stuk Middelen). Brede inzetbaarheid personeel De faculteit hecht, bij zowel het WP als bij het OBP, aan brede inzetbaarheid. Het is niet langer vanzelfspre-kend dat men zolang men het wil op dezelfde plaats kan blijven zitten. Daar, zoals al gezegd, het WP bij een afdeling of sectie hoort en niet meer onder een specifieke leerstoelgroep wordt van een medewerker verwacht dat hij of zij voor wat betreft het onderwijs breed inzetbaar is, in ieder geval binnen de afdeling of sectie. Bovendien wil de faculteit bevorderen dat medewerkers ook inzetbaar zijn voor onderwijs over de grenzen van de eigen afdeling of sectie heen. Dit is van belang voor de persoonlijke ontwikkeling van de medewerker en in de geest van de academie, waar geen schotten horen te zijn. Bovendien levert een brede inzetbaarheid meer flexibiliteit voor de organisatie en op die manier efficiencyvoordelen op voor de faculteit. In voorkomende gevallen zal de faculteit de middelen ter beschikking stellen om deze brede inzetbaarheid te faciliteren. Ook wat betreft het OBP is brede inzetbaarheid en mobiliteit een belangrijk onderwerp. De FEB wil daar waar mogelijk medewerkers een doorgroei bieden, dit uiteraard op vrijwillige basis. Maar het kan ook betekenen dat er tijdelijk inzet gevraagd wordt bij een ander onderdeel waar op dat moment dringend behoefte is aan extra inzet. Het stimuleren van (tijdelijke) mobiliteit dient drie doelen. Ten eerste stimuleert het de eigen persoonlij-ke ontwikkeling van de medewerker. Ten tweede geeft het de medewerker inzicht in andere aspecten van de organisatie en breder inzicht in het functioneren van de faculteit en universiteit. Ten slotte kan het de faculteit een besparing opleveren van in de vorm van minder inzet van uitzendkrachten. Bovenstaande heeft uiteraard belangrijke consequenties voor de werving. Internationalisering Een andere belangrijke doelstelling is verdere internationalisering van de (wetenschappelijke) staf. Op dit ter-rein zijn de laatste jaren grote successen geboekt maar verdere inspanningen zijn nodig om een faculteit te worden die internationale studenten aan zich weet te binden, maar ook vanwege de toegevoegde waarde voor het onderwijs- en onderzoeksklimaat. De FEB heeft geïnvesteerd in het aanbieden van een groot aantal opleidingen in het Engels en de toename van het aantal buitenlandse studenten en wetenschappelijke staf is substantieel geweest. Daarnaast is het onderzoek dat binnen de faculteit gedaan wordt nu overwegend internationaal: niet alleen publiceert het merendeel van de onderzoekers regelmatig in internationale wetenschappelijke tijdschriften, ook doen zij dit niet zelden samen met co-auteurs uit het buitenland. Beleid 65 + Op grond van de CAO NU eindigt het dienstverband van rechtswege bij 65 jaar. De faculteit volgt het emiriti-beleid zoals dat is vastgesteld door de UvA. Het streven is maatwerk. Wanneer de CAO meer ruimte biedt voor het 65+-beleid wil de faculteit dit graag benutten. Alleen bij wijze van uitzondering wordt in voorkomen-de gevallen een nieuwe, tijdelijke aanstelling verleend aan gepensioneerden. Het uitgangspunt hierbij is altijd de aanwezige expertise van de betreffende persoon. Voor emeriti die dat wensen wordt bekeken of een flex-werkplek en faciliteiten aanboden kunnen worden. Op deze manier blijft hun kennis voor de faculteit behou-den.

FEB/UvA 24/37 19 maart 2009

Page 25: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Hooglerarenbeleid De faculteit zal nieuw hooglerarenbeleid ontwikkelen. Centraal hierbij staat een hooglerarenplan, dat wil zeg-gen een lijst van circa twintig structurele leerstoelen. Dit zijn de leerstoelen die de faculteit in ieder geval bezet wil hebben door hoogleraren met een vooraanstaande positie op hun vakgebied, volgens de gebruikelijke in-ternationale maatstaven. Met deze leerstoelen worden de verschillende vakgebieden binnen het geheel van Economie en Bedrijfskunde afgedekt. Dit hooglerarenplan zal leidend zijn bij de werving, waarbij rekening gehouden kan worden met de vergrijzing en de lange tijd die vaak gemoeid gaat met het vinden van kandida-ten die een daadwerkelijke versterking van de faculteit vormen (dakpanconstructie). Daarnaast blijft de moge-lijkheid bestaan van benoeming op een persoonlijke leerstoel als het gaat om een interne promotie in het ver-lengde van het tenure track beleid. Vooruitlopend op het opstellen van de lijst van structurele leerstoelen en het daaruit afleiden van een wer-vingsplan, ligt het voor de hand om vooral op het gebied van de managementvakken alvast te gaan werven om daar tot een verdere versterking te komen. Vooral op de terreinen waar veel groeipotentieel zit en waar de af-gelopen jaren al een sterke toename van de onderwijsvraag is geweest. In de eerste plaats gaat het daarbij om marketing, om de omslag te voltooien van een traditionele onderwijsge-richte groep naar een volwaardige marketinggroep, die ook het potentieel in executive onderwijs en tweede- en derdegeldstroomonderzoek kan realiseren. Een terrein waarop ook versterking nodig is, is strategie. Dit is eveneens een zeer succesvol onderwijsterrein, zowel regulier als ook in de executive-sfeer, met veel potentieel. De FEB heeft al op twee belangrijke thema’s op strategiegebied, cultural entrepreneurship en maatschappelijk verantwoord/duurzaam ondernemen, leerstoelen op internationaal niveau ingevuld. Niettemin bestaat er drin-gend behoefte aan een ‘reguliere’ hoogleraar strategie (international strategy, corporate strategy). Een speciale categorie vormen de bijzonder hoogleraren. Aan de FEB zijn momenteel 16 bijzonder hooglera-ren verbonden, werkzaam op een breed scala van onderwerpen. Tevens zijn er vier vacante leerstoelen. De FEB acht de banden met het bedrijfsleven en de maatschappij in bredere zin, die d.m.v. deze leerstoelen wor-den onderhouden, van groot belang. Zij kunnen instrumenteel zijn om de eerdergenoemde kansen in de markt ten volle te benutten. 7.2 Personeelskwaliteit De basis voor het kwalitatieve personeelsbeleid is de nota Presteren en Ontwikkelen uit 2003, samen met het Instellingsplan 2007-2010. Naast wat op deze gebieden in de vorige paragraaf al is opgenomen, onderneemt de faculteit de volgende acties voor de ontwikkeling en prestatieverbetering van de medewerkers. De komende vier jaar zal de faculteit werken aan de personeelskwaliteit. Aandacht voor scholing is daarbij van essentieel belang. Basiskwalificatie onderwijs (BKO) Naast aandacht voor scholing voor individuele medewerkers is er ook aandacht voor de verplichte basiskwali-ficatie onderwijs (BKO) voor beginnende docenten. Om kwalitatief goed onderwijs te kunnen aanbieden is het noodzakelijk dat een docent beschikt over een aantal vereiste basisvaardigheden of -competenties. Voor wie voldoet aan de eisen van de BKO is in ieder geval duidelijk dat hij of zij op verantwoorde wijze onderwijs kan aanbieden. Voor het aanbieden van hoogwaardig onderwijs zal onderwijservaring, veelal in combinatie met verdere scholing, noodzakelijk zijn. Via de BKO krijgt het management van de faculteit een instrument in han-den om te beoordelen of een docent in staat is onderwijs te geven op een kwalitatief goed niveau. In eerste in-stantie is het de bedoeling om de BKO geleidelijk in te voeren, te beginnen met de nieuw aan te stellen onder-wijsgevenden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ook voor zittende docenten, op grond van een bij het jaargesprek geconstateerde behoefte, de BKO als middel in te zetten bij de verbetering van de individuele on-derwijskwaliteiten van de medewerkers. Engelse taal Een ontwikkeling binnen de faculteit is dat er steeds meer Engelstalig onderwijs wordt gegeven en er steeds meer medewerkers van buiten de landsgrenzen zijn. Docenten die in het Engels les geven zullen aantoonbaar over voldoende niveau van Engels taalvaardigheid moeten beschikken. Op dit moment doet de faculteit reeds het nodige aan het faciliteren van taalverwerving (er is een freelance docente die geregeld wordt ingehuurd en aan senior stafleden worden maatwerkcursussen aangeboden) maar er wordt gewerkt aan een gestructureerder

FEB/UvA 25/37 19 maart 2009

Page 26: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

plan om de Engelse taalvaardigheid van (nieuwe) medewerkers te toetsen en waar nodig op voldoende niveau te brengen. Dit kan ertoe leiden dat sommige medewerkers aanvullende trainingen Engels zullen moeten vol-gen. Overigens geldt dit niet alleen voor het WP maar ook voor het OBP voor zover men veelvuldig contact heeft met buitenlandse studenten en staf. Nevenwerkzaamheden Het terrein waar de faculteit zich op beweegt alsmede de brede en diepe kennis van medewerkers op dit terrein houdt in dat regelmatig stafleden benaderd worden voor het verrichten van nevenwerkzaamheden. Dit is on-derworpen aan het universitaire beleid terzake. Bij het geven van toestemming en de besteding van de op-brengsten is er sprake van maatwerk. Er kan in ieder geval alleen toestemming worden gegeven als er sprake is van goed functioneren, geconstateerd in een jaargesprek.

KPI Resultaat t-2

Resultaat t-1

Resultaat t (nulmeting)

Doel t+1

Doel t+ 2

Doel t+ 3

Doel t+ 4

26 Percentage internationale we-tenschappelijk medewerkers 17% 23% 22% 23% 25% 27% 30%

8 Middelen De faculteit is zich bewust van haar financiële positie en is voornemens om interne parameters te ontwikkelen op basis waarvan de beschikbare middelen zo effectief mogelijk ingezet kunnen worden. De structuur van het nieuwe UvA-allocatiemodel is hierbij leidend. De review van het allocatiemodel zet druk op een groeiende, studentrijke faculteit. Wanneer de bekostiging van het schakeljaar wordt stopgezet zal de HBO-instroom naar verwachting van thans ca 200 studenten jaarlijks naar 0 dalen. Bezien zal moeten worden wat de personele gevolgen zijn. De groei van de afgelopen jaren heeft, zoals ook elders in het convenant al is opgemerkt, voor diverse proble-men gezorgd. De groei van de instroom van studenten van gemiddeld 15% over de laatste drie jaar heeft forse investeringen in personeel met zich mee gebracht. Deze investeringen staan op gespannen voet met de huidige financieringswijze. Er zit een vertraging van twee jaar tussen de uitgaven en de uitbetaling op basis van stu-diepunten, waardoor er telkenmale een aanzienlijke voorfinanciering plaatsvindt. Tevens zijn de nodige investeringen in onderontwikkelde delen van de faculteit, m.n. in de Amsterdam Busi-ness School, gedaan. Investeringen van deze aard zullen ook in de toekomst nodig blijven, gezien de facultaire ambities voor wat betreft de kernleerstoelen, de onderzoekszwaartepunten en de marketing op de internationa-le studentenmarkt. Voor de convenantsperiode 2009-2012 bestaan de eerstegeldstroommiddelen van de FEB in hoofdzaak uit de bedragen die berekend worden conform de systematiek van het allocatiemodel, zoals dit in de zomer van 2008 is aangepast (review van het allocatiemodel met de afspraken uit Oxford). Op de prijzen van dit allocatiemodel die voor 2009 gelden blijkens de begroting van 2009, wordt voor de jaren 2010-2012 indexering toegepast voorzover de rijksbijdrage dit toelaat, waarbij eerst zoveel mogelijk de stijging van de loonkosten op grond van de CAO-NU van de faculteiten zelf wordt gecompenseerd, vervolgens die van de diensten en ten derde de materiële prijsstijging (cpi). Zulke compensatie vindt op globale wijze plaats waarbij onderwijs voor 70% en onderzoek voor 80% als loongevoelig wordt aangemerkt. De niet-prestatiegerelateerde beleidsbudgetten van de faculteit worden jaarlijks aangepast op grond van de aan de universiteit opgelegde NWO-korting en op grond van de afspraken rond de zg. zwaartepunten (en voorts op basis van exogene invloeden). Alle eigen middelen die de faculteit genereert, komen ongekort aan de faculteit

FEB/UvA 26/37 19 maart 2009

Page 27: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 27/37 19 maart 2009

ten goede. Jaarlijks adviseert de faculteit aan het College in hoeverre het niveau van het niet-EER tarief boven kostendekkend niveau kan worden gesteld9, waarbij dat meerdere aan de faculteit ten goede komt. 8.1 Financiën De faculteit ontvangt middelen via het allocatiemodel van de UvA en dient allereerst daarmee het beschreven beleid uit te voeren. Daarnaast streeft de faculteit naar het spreiden van zijn inkomstenbronnen, zodat de af-hankelijkheid van gemeenschapsgeld afneemt. Alleen op die manier vallen in de toekomst ambitieuze plannen te realiseren. Het allocatiemodel maakt het verwerven van externe middelen door de aanwezigheid van de ver-schillende matchingsbedragen aantrekkelijk. Wel is het huidige ontwerp voor verbetering vatbaar waar het gaat om de matching van derdegeldstroominkomsten. De matchingsgrondslag is bevroren, zodat de middelen wel worden uitgegeven zonder dat de faculteiten geprikkeld worden om hun prestaties te verbeteren. Een belangrijke financiële kwestie doet zich voor bij het aantrekken van meer buitenlandse studenten. De fa-culteit heeft hoge kosten voor de marketing en de administratie. Zo zijn er zes fte belast met de administratie rondom buitenlandse studenten. Het bovenwettelijke deel van het collegegeld dat door niet-EER-studenten betaald wordt valt echter niet toe aan de faculteiten waar de studenten heen gaan en die de inspanningen heb-ben verricht om ze binnen te halen, maar komt centraal bij de universiteit terecht. Een deel ervan wordt aan de faculteiten uitgekeerd in een gebonden vorm, namelijk via de AMS-beurzen. Voor het waarmaken van zijn internationale ambities dient de universiteit een beter mechanisme te ontwerpen teneinde de faculteiten tot be-tere prestaties te prikkelen. Op de meerjarencijfers eerste geldstroom zegt het CvB de volgende prijscorrectie toe:

• de (genormeerde) personele lasten component in het allocatiemodel wordt verhoogd met de gemiddel-de loonkostenstijging op jaarbasis van de CAO NU;

• de prijscorrectie op het overige deel van het allocatiemodel is ten minste 0% en ten hoogste gelijk aan de consumentenprijsindex, en wordt daarbinnen bepaald met inachtneming van de ruimte die de uni-versitaire begroting biedt.

De faculteit is verantwoordelijk voor de opvang van de loon- en kostenstijgingen van de tweede- en derde-geldstroomactiviteiten. 8.2 Huisvesting, arbo, veiligheid en milieuzorg Met betrekking tot de uitvoering van het Huisvestingsplan maken het CvB en de decaan de volgende afspra-ken: De FEB groeit jaarlijks met ca 15% aan studenten en 10% aan medewerkers. Dit laatste is mede afhankelijk van (onderzoeks)projecten. De grenzen met het aantal werkplekken zijn bereikt, tenzij er andere bezettingsme-thoden (kantoortuinen) worden gebruikt, maar deze laten zich in veel gevallen moeilijk rijmen met de aard van het wetenschappelijke werk. Met gebouw M, waarin de Business School op efficiëntere wijze dan in E gehuis-vest zal worden, is waarschijnlijk de komende twee jaar in de groei voorzien, mits de herstructurering van het REC niet van invloed is op de drie E-torens, b.v. als deze tijdelijk in verband met de bouwactiviteiten ont-ruimd moeten worden. Gebouw M zou binnen twee jaar geheel ter beschikking moeten komen. De FEB is het CvB overigens dankbaar dat dit moderne en goed geoutilleerde gebouw aan de Business School ter beschik-king is gesteld. De FEB beoogt uit te komen op de UvA huisvestingsnorm, te meer omdat de gerenoveerde m2 prijs als gevolg van het UvA huisvestingsplan zal stijgen. Overigens is in de norm geen rekening gehouden met groei door onderzoeksprojecten. De kosten van de investeringen voortvloeiend uit het Huisvestingsplan zijn voor rekening van het CvB; zij

9 in de wetenschap dat de wet geen “waiver” toelaat van dit tarief, zodat dus niet naar believen tussen het kostendekkend niveau en het gepubliceerde tarief kan worden gespeeld, anders dan door toekenning van beurzen op basis van objectieve criteria.

Page 28: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

worden op de in de Kaderbrief 2008 uiteengezette wijze door middel van een uniforme prijs per m2 v.v.o. bij de primaire prestaties in rekening gebracht. Ten aanzien van het BHV-beleid en calamiteiten constateert de FEB onduidelijkheden t.a.v. de verantwoorde-lijkheden op het Roeterseilandcomplex. Blijkens een onderzoek van de voormalige AMD bevindt het FEB VGM-beleid (Veiligheid, Gezondheid, Mi-lieu) zich op een hoog peil. De ambitie is om dit niveau te handhaven. Het accent ligt de komende periode op het implementeren van het bedrijfsnoodplan en ontruimingsplan, alsmede BHV-oefeningen. T.a.v. het BHV- en calamiteitenbeleid constateert de FEB onduidelijkheid t.a.v. de verantwoordelijkheden op het REC. Wederom zal getracht worden de binnenklimaatproblemen, dat wil zeggen warmte en onvoldoende ventilatie in enkele onderwijszalen, werkkamers en doorlopen tussen de torens, te lijf te gaan. Er komt een update van de RI&E van 2003. In het HRM-beleid ligt het accent op het integreren van de arbozorg en het evalueren van jaargesprekken. Voor het verzuim geldt dat preventie nader onder de aandacht van leidinggevenden moet worden gebracht. De afdeling P&O zal op geregelde basis hiertoe overzichten aan de afdelingsvoorzitters en andere leidinggeven-den verstrekken. Ten aanzien van de arbozorg, veiligheid en milieuzorg is de decaan conform het gegeven bedrijfsvoerings-mandaat, verantwoordelijk. De FEB wil zich actief inzetten om energieverbruik te reduceren. Er is een initiatief voor een CO2 neutrale computerzaal in het H-gebouw via besparing en opwekking. Hierna kunnen energie- en kostenbesparende ope-raties wellicht breder worden toegepast in de faculteit. Het mag voor zichzelf spreken dat de faculteit openstaat voor ideeën en initiatieven om de faculteit duurzamer te maken. 9 Slotbepaling Omstandigheden en/of nieuwe feiten kunnen aanleiding vormen om de afspraken in het convenant gedurende de looptijd te actualiseren of wijzigen. Indien dit aan de orde is, bespreken het CvB en de decaan tijdens de halfjaarlijkse Periodiek Bestuurlijke Overleggen welke wijzigingen zullen worden aangebracht.

FEB/UvA 28/37 19 maart 2009

Page 29: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

10 BIJLAGEN Bestuursconvenant FEB 2009-2012 1. Terugblik faculteit op periode 2005-2008 incl. realisatiecijfers 2. Bestaande onderwijsprogramma’s incl. meest recente accreditatiedatum & positie in keuzegidsen 3. Nieuw visitatieschema onderwijs & vervaldatum accreditatie 4. Bestaande onderzoeksprogramma’s incl. meest recente visitatie-uitkomst 5. Nieuw visitatieschema onderzoek 6. Midterm review schema onderzoek 7. Schema EQUIS-accreditatie 1. Terugblik periode 2005-2008 De belangrijkste ambities en doelstellingen uit dit convenant waren: Verdere internationalisering op bachelor- en masterniveau Dit is, mede door de start met Bedrijfskunde, ruim gehaald. Het aandeel instroom internationale studenten be-draagt thans 15% tegen 5% in 2005, in de BSc en thans 30% tegen 5% in 2005, in de MSc. Het studierende-ment van deze studenten ligt hoog. De verwachte daling van de nationale instroom deed zich niet voor. Vergroting marktaandeel, kwaliteit en rendement opleiding bedrijfskunde De propositie Economie en Bedrijfskunde als brede bachelor met latere specialisaties blijkt interessant voor de instroom. Voor de bekendheid, ook internationaal, is de naam van de faculteit in 2006 gewijzigd, van FEE naar FEB. Vergroting marktaandeel vindt geleidelijk plaats, onderwijsvisitatie heeft plaatsgevonden, met posi-tief resultaat en goede suggesties voor verdere verbetering. Vooral de master Bedrijfskunde biedt veel moge-lijkheden tot uitbreiding (ook internationaal), hoewel relatie groei-kwaliteit/goede bemensing (met onder-zoeksgerichte docenten) aandacht behoeft. Geleidelijke verhoging van het studierendement via vergroting van de selectiviteit De werking van het bindend studieadvies blijkt beperkt. Ca 40% van de eerstejaars valt af, dit is hoog ten op-zichte van het 25% UvA-gemiddelde. De practica academische vaardigheden en extra wiskundecursussen bie-den onvoldoende soelaas. Continuering promovendibeleid binnen Tinbergen/research master De tweejarige researchmaster die via het Tinbergen Instituut wordt aangeboden (voor economie, econometrie en finance) is een groot succes. Selectie aan de poort is zeer streng, het programma is veeleisend. Enige aan-dachtspunt is dat UvA-hoogleraren moeten leren zich te profileren op de interne markt van uitstromende mas-ter-studenten. Daar lijkt de laatste jaren verbetering in te zitten. Hoogwaardig onderzoek binnen bedrijfskunde en ontwikkeling (met partners) van een PhD-programma Binnen de afdeling Business Studies zijn ook buiten de onderzoeksgroep Finance toponderzoekers aangetrok-ken. Accounting is nu een volwaardig programma met drie hoogleraren die in internationale topbladen publi-ceren. De nieuw opgerichte secties HRM en Strategy & Marketing hebben inmiddels ook een sterke basis aan internationaal publicerende (junior)onderzoekers, hoewel verdere versterking nodig blijft zeker gezien onder-wijsgroei. Het aantal internationale refereed publicaties ging van 29 in 2005 naar 60 in 2007. Het opzetten van een PhD-programma bleek meer tijd te kosten (o.a. door slechts geleidelijke werving van gekwalificeerde se-nior-onderzoekers die de opleiding/begeleiding moeten verzorgen), maar is nu in ontwikkeling via het opzet-ten van de Master of Business Research.

FEB/UvA 29/37 19 maart 2009

Page 30: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Opbouw ABS op basis van bestaande onderzoeksprogramma’s en in ontwikkeling zijnde gebieden als vastgoed, verzekeringskunde, duurzaamheid en cultureel ondernemerschap De basis is gelegd (zie punt hierboven). Op de meeste van de in het vorige convenant genoemde gebieden zijn successen geboekt: real estate finance (4 parttime HGL, 1 UD, 3 promovendi; grotendeels op extern geld), duurzaamheid/maatschappelijk verantwoord ondernemen (versterking in convenantsperiode met 1 post-doc gefinancierd door NWO, 1 post-doc uit de derde geldstroom, 3 promoties, start 3 nieuwe promovendi en veel output), cultureel ondernemersschap (1 HL, 0,5 via de derde geldstroom, 1 promovendus, 1 UHD, verwerving post-doc via NWO als ook output); verzekeringskunde is (in samenwerking met het onderzoeksprogramma actuariaat van de ASE) nog in opbouw. Het aandeel van de tweede en derde geldstoom is stijgende. Bovenge-noemde thema’s zijn succesvol ingebed in bestaande onderzoeksprogramma’s of nieuw ontwikkelde onder-zoeksprogramma’s (cultureel ondernemerschap en duurzaamheid/maatschappelijke verantwoordelijkheid in strategy & marketing; duurzaamheid eveneens ingebed in accounting programma; real estate finance in finan-ce-programma). Aanbieden van elite masterprogramma’s die de internationale reputatie versterken Dit is gehaald met de Master in International Finance (MIF), recent via de accreditatie ten behoeve van de Duisenberg School of Finance, en The Amsterdam MBA, opgezet (in zeer moeilijke/krimpende markt) in 2005, een succesvol programma met zowel deeltijd- als voltijdvariant. Tevens zijn zowel MBA als MIF geac-crediteerd. In 2007 is een executive (weekend) MBA gestart in samenwerking met Vlerick. Identificatie met het Amsterdamse bedijfsleven De ABS behaalde in 2007 de prestigieuze EQUIS-accreditatie, waarbij ook de al langer bestaande corporate contacts van diverse post-masteropleidingen (Accountancy, Control, Auditing, en de MIF/MBA-opleidingen) van belang was. EQUIS oordeelde eveneens dat bijdrage aan de samenleving in meer algemene zin (zowel via maatschappelijk relevant onderzoek als andere dienstverlening/contacten) aan de internationale standaards voldeed. Dit was evident op finance terrein, maar bijvoorbeeld ook op terreinen als duurzaamheid, entrepre-neurship (ABS/ASE samen) en onderwerpen zoals insider trading en accountability. Het beoogde verdere spe-cifieke cursusaanbod voor bedrijven vereist meer tijd en is dus onvoldoende gehaald. Wel is er een succesvolle pilot geweest (2 modules) voor TCS (Tata Consulting Services), waarin klantgerichtheid samengaat met aca-demische kwaliteit. Deze pilot kan model staan voor vervolgcursussen. AmSEB Deze gemeenschappelijke regeling heeft de beoogde doorstroom van hbo-studenten niet bewerkstelligd, het aantal schakelstudenten is nagenoeg gehaald. Het aandeel HvA hierin valt tegen, alhoewel in een aantal geval-len voor ‘stapelaars’ maatwerk kon worden geleverd. Ook hier geldt het struikelblok Wiskunde. In de afgelopen convenantsperiode hebben vele ontwikkelingen binnen de twee schools (ASE en ABS) plaats-gehad. Hieronder daarom een terugblik per school met de meest relevante wapenfeiten. ASE In de vorige convenantsperiode zijn door de faculteit afspraken gemaakt over de oprichting van drie schools binnen het groter geheel van de Amsterdam Schools of Economics and Business (AmSEB). De Amsterdam School of Economics (ASE) is in 2006 gestart met het vaststellen van haar strategische doelen (vastgelegd in de notitie “van Speelbal naar Spelbepaler”), en het vaststellen van het personeelbeleid. Zij is begonnen via marketing en communicatie medewerkers een plaats te geven binnen het geheel van de faculteit in de School of Economics, analoog aan de Amsterdam Business School. Zij heeft daarbij gezocht naar overeenkomsten in onderzoek en onderwijs om een permanente brug te slaan tussen enerzijds ASE en ABS en anderzijds de pro-fessional School HvA/HES. Dit is gedaan door middel van de organisatie van talentlectures voor de 10% bes-te studenten van beide instellingen en een jaarlijks AmSEB-congres. Ook zijn er interne notities over actief onderzoeks- en onderwijsbeleid binnen de ASE besproken. De Amsterdam School of Economics bestaat uit de afdelingen Algemene economie en Kwantitatieve econo-mie. Deze afdelingen bestaan uit een groot aantal excellente onderzoeksprogramma’s. Het onderzoeksinstituut RESAM maakt deel uit van de ASE. De missie van de Amsterdam School of Economics is het bieden van

FEB/UvA 30/37 19 maart 2009

Page 31: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

goed onderwijs aan studenten die daartoe gekwalificeerd en gemotiveerd zijn en het verrichten van grensver-leggend onderzoek. ASE heeft ernaar gestreefd om een positie in te nemen onder de beste tien academische instellingen in Europa. Dit is niet mogelijk zonder grensverleggend onderzoek te verrichten en daarover te publiceren. Zij heeft haar doelstelling meer dan waar gemaakt, als zij terugkijkt op het aantal wetenschappelijke publicaties en de om-vang van het tweedegeldstroomonderzoek (Veni, Vidi, Vici en Top Instituut) en derdegeldstroomonderzoek (Netspar, Europese Commissie, De Nederlandsche Bank, Mn Services). De samenwerking van RESAM met het Tinbergen Instituut begint haar vruchten af te werpen door een groter aantal promoties van hogere kwali-teit. De actieve bijdrage aan het onderwijs binnen het Tinbergen Instituut heeft mede tot het grote succes van het TI geleid (visitatiecommissie Jorgenson). De School verricht niet alleen grensverleggend onderzoek, haar leden zijn actief in internationale verbanden en doen gezamenlijke projecten met onderzoekers van prominente universiteiten in het buitenland (o.a. Berkeley, London School of Economics en Tel Aviv). Ze onderhouden intensieve contacten met nationale en internatio-nale beleidinstellingen (DNB, verschillende Ministeries, IMF, Wereldbank, Europese Commissie, ECB) en met de financiële sector (o.a. Robeco, ABP, MnServices). Tenslotte hebben een aantal leden editorial posities bij prominente tijdschriften (zoals de Journal of Economic Literature). Vanuit het onderzoek is de link gelegd met onderwijs. De medewerkers verbonden aan de afdelingen AE en KE zijn actief in het geven van onderwijs binnen de School of Economics en binnen de Amsterdam Business School. Met het Onderwijsinstituut is een discussie in gang gezet over de modernisering van het curriculum. Ook heeft ASE bijgedragen aan de maatschappelijke doelstelling van de UvA door zowel de oprichting van ACE, CASE en BASE, de samenwerking met de Stichting voor Economisch Onderzoek als liaison van de af-deling Algemene Economie en de oprichting van het Top Instituut voor Evidence Based Education onderzoek (voortzetting SCHOLAR) in samenwerking met wetenschap (NWO), beleid (OCW) en onderwijsveld (PO t/m WO). Een aantal leden van ASE leveren via de media een substantiële bijdrage aan het economische debat. Sinds de oprichting van de School in 2006 zijn de zorgpunten vooral financieel van aard, als gevolg van buiten de School om gemaakte individuele afspraken met wetenschappelijke medewerkers en de aangekondigde be-zuinigingen. De ASE heeft in de afgelopen convenantperiode actief bijgedragen aan de discussie over het in-voeren van een intern allocatiemodel met een duidelijke verdeling van kosten en baten over de beide schools. Overigens heeft de ASE zowel administratief als financieel de zaken goed op orde. De recent ingezette discus-sie over de structuur van de FEB zorgt voor stagnatie van het in juli 2006 ingezette proces om een krachtige School of Economics van de grond te brengen en de naam verder internationaal uit te dragen. ABS De Amsterdam Business School (ABS) heeft in de afgelopen convenantsperiode hoog ingezet en hieronder worden de hoofdlijnen geschetst. De startpositie van de ABS was niet ongunstig, maar vooral op onderzoeks-gebied diende het nodige te gebeuren. Het onderzoekspalet was beperkt en het onderzoek was vooral georiën-teerd op het Nederlandse discours. Maar de ABS heeft een aantal belangrijke kansen benut. Ten eerste kon de ABS, voor wat betreft haar commerciële poot, voorbouwen op de lange traditie die de FEB op dit gebied reeds kende. Naast de oude accountantsopleiding (PMA, voorheen PDOA) waren al enkele andere opleidingen die hun eerste stappen op de markt hadden gezet. De verbinding met de academie was nog niet zeer sterk, maar een bundeling van deze programma’s onder één school zorgde voor de nodige energie om mogelijkheden ver-der te verkennen. Inmiddels kent de ABS een palet van 12 executive en internationale opleidingen. Hiernaast is het de ABS gelukt om af te rekenen met het overwegend parttime karakter van de wetenschappe-lijke staf. Docenten/onderzoekers met een kleine aanstelling aan de ABS en een hoofdfunctie in het bedrijfsle-ven vormden een substantieel deel van de populatie. De banden met het bedrijfsleven die dit opleverde, waren (en zijn) zeer waardevol, maar de nodige binding met de academie ontbrak niet zelden. Het beleid van de ABS was er daarom op gericht om veelal nieuwe staf aan te trekken met een volledig dienstverband en een sterke internationale onderzoeksreputatie of de motivatie om die te bereiken. Dit beleid is een doorslaand succes ge-worden. Kende de ABS voorheen nog maar één serieuze internationaal publicerende onderzoeksgroep (de Fi-nance Group), nu bestaan die over de volle breedte van de bedrijfskunde. Het aantal internationale publicaties is gestegen van 114 in 2004 tot 222 in 2007, verwacht wordt dat in 2008 meer dan 55 A- en B-publicaties uit zullen komen, tegen 16 in 2004.

FEB/UvA 31/37 19 maart 2009

Page 32: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Begin 2007 is de prestigieuze EQUIS-accreditatie behaald. Niet alleen was dit op zichzelf erkenning voor de behaalde resultaten, het proces om tot de gevraagde zelfstudie te komen dwong te ABS nog beter na te denken over haar visie, missie, sterkten en zwakten en heeft ook gezorgd voor meer binding tussen de academische en commerciële delen van de ABS. De interne organisatie is echter, zoals het EQUIS rapport ook al opmerkte, een punt van zorg. Een van de be-leidsspeerpunten van de ABS is het neerzetten van een solide interne organisatie met een heldere scheiding van bevoegdheden en duidelijke procedures. Conclusies Conclusie is dat over het geheel ambities voldoende zijn gehaald, met daadwerkelijke successen op een aantal terreinen, maar op andere onderdelen minder. Met name met betrekking tot rendement bachelor, samenwer-king met de HvA, research master Bedrijfskunde en executive onderwijs is de ambitie vertraagd of zal zij worden bijgesteld c.q. verdiept in de komende convenantsperiode. Cijfers Hieronder worden de cijfermatige resultaten gegeven. De realisaties zijn, in tegenstelling tot de streefcijfers uit het vorige convenant, vet gedrukt. ONDERZOEK INDICATOR 2003 2004 2005 2006 2007 2008 # promoties 8 8 14 14 14 14 8 7 12 14 16 nnb # promovendi 1e gs (fte) 41.5 39.5 45 45 45 45 41.5 37 39 32 32 35 # promovendi 2e gs (fte) 3.2 4.0 4.0 4.0 4.0 4.0 3.2 5 7 6 7 6 # promovendi 3e gs (fte) 2.9 2.5 2.5 2.5 2.5 2.5 2.9 2 2 4 5 4 # wetenschappelijke publicaties 216 220 220 230 240 250 216 220 474 497 440 nnb Europese rankings Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 Top 10 nnb Tilburg Top 40 4e 3e Top 3 Top 3 Top 3 Top 3 4e 3e 5e 5e 6e nnb FINANCIEN INDICATOR 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Omzet 2e geldstroom 1630 1720 1000 1200 1400 1600 1517 617 888 946 819 800 # fte's 2e geldstroom 15,4 22,6 20 22 24 26 18 7,8 9,1 10,1 8,2 8,2 Netto resultaat 2e geldstroom 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Omzet 3e geldstroom 60 910 1000 1000 1200 1200 479 1016 1404 1278 2015 2000 # fte's 3e geldstroom 10,7 9,3 10 10 12 12 10,7 9,3 10 10 12 12 Netto resultaat 3e geldstroom pm pm pm pm pm pm

FEB/UvA 32/37 19 maart 2009

Page 33: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

ONDERWIJS INDICATOR 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Instroom bachelorfase 488 500 500 500 500 500 470 517 529 607 704 750 Rendement bachelorfase 50% 50% 50% 50% 50% 50% 10% 10% 10% 10% 32% 27% Aantal studiepunten BSc 66371 72286 72000 72000 72000 72000 73521 75231 80818 78838 Buitenlandse studenten BSc 65 75 100 100 100 100 40 50 50 50 60 100 Instroom masterfase 506 287 391 450 400 210 248 102 153 251 350 Rendement masterfase 80% 80% 80% 80% 80% 60% 53% 47% 66% 60 60 Aantal studiepunten MSc 16593 18071 18000 18000 18000 18000 20924 23684 27935 29915 Buitenlandse studenten MSc 17 30 40 75 75 75 17 35 60 90 120 Doorstroomfactor BSc > MSc 90% 90% 90% 90% 90% SCHATTING 95% 95% 95% 95% 90% Marktaandeel BSc (in %) 12 13 13 13 13 13 12 12 14 15 15 16 CONTRACTONDERWIJS INDICATOR 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Omzet contractonderwijs 3463 3583 3584 3800 4000 4100 4008 4238 4598 4939 4824 4800 Netto resultaat contractonderwijs 574 540 347 400 500 600 226 223 494 146 (14) 0 Omzet maatwerktrajecten nvt nvt nvt nvt nvt nvt Netto resultaat maatwerktrajecten nvt nvt nvt nvt nvt nvt INDICATOR 2003 2004 2005 2006 2007 2008 WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL (FTE) HGL 33.67 37.63 40.31 42.31 42.31 41.81 33.67 32.97 37.32 41.68 42.3 45.98 UHD 19.05 19.05 21.42 21.42 22.42 22.41 19.05 18.47 21.41 22.8 22.26 24.73 UD 32.26 34.24 38.93 41.93 42.77 42.77 32.26 34.92 32.04 34.92 37.83 46.96 OVERIG 45.68 55.31 56 56 56 56 66.7 62.31 56.76 59.85 67.12 79.37 PROMOVENDI 31.6 44.6 45 45 45 45 35.1 37.43 46.67 41.4 44.97 61.86 GEMIDDELDE LEEFTIJD 45 45 44 43 43 43 41 41 41 41 41 42 AANDEEL VROUWEN (%) 13.7 15 18 19 20 20

FEB/UvA 33/37 19 maart 2009

Page 34: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

13.7 16.8 15.7 15.6 17.5 19% ZIEKTEVERZUIM LANG (> 1 jaar) 0.3% 0.1% 0.1% 0.1% 0.1% 0.1% ZIEKTEVERZUIM KORT (< 1 jaar) 1.6% 1.5% 1.5% 1.5% 1.5% 1.5% 1.2% 1.5% 1.6% 1.2% 0.8%

2. Bestaande Onderwijsprogramma’s Bsc Economie en Bedrijfskunde (meest recente accreditatiedatum 1 januari 2008) BSc Fiscale Economie (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) BSc Econometrie en Operationele Research (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) BSc Actuariële Wetenschappen (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) MSc Accountancy and Control (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) MSc Actuariële Wetenschappen (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) MSc Business Economics (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) MSc Business Studies (meest recente accreditatiedatum 01-01-2008) MSc Econmetrics (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) MSc Economics (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) MSc Fiscal Economics (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) MSc Operations Research and Management (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) Mphil in Economics (meest recente accreditatiedatum 25-8-2003) Veelal staan de meeste opleidingen in de middenmoot in de Keuzegids Hoger Onderwijs. De laatste jaren worden met name de kwantitatieve opleidingen nog wat beter beoordeeld, nr. 2. De positie in Elsevier is tot twee jaar geleden altijd erg laag geweest (laatste plaats). Het laatste jaar was de positie een stuk beter (tweede plaats weliswaar gedeeld met 4 andere instellingen. Het oordeel van hooglera-ren over onze opleidingen is altijd wat beter, vaak een tweede of derde plaats. Master of Business Administration (MBA) (meest recente accreditatiedatum 19-12-2005) Master of International Finance (MIF) (meest recente accreditatiedatum 29-11-2005) Master of Business Studies- Intensive Programme (MBS-IP) (meest recente accreditatiedatum 01-01-2008) Master of Accountancy- Intensive Programme (iMA) (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) Master of Control- Intensive Programme (iMC) (meest recente accreditatiedatum 12-04-2005) Executive Master of Information Management (EMIM) Excutive Master of Internal Auditing (EMIA) (geen accreditatie, voorstel is in 2008 ingediend) Executive Master of IT Auditing (EMITA) (geen accreditatie, voorstel wordt in 2009 ingediend) Executive Master of Finance and Control (EMFC) (meest recente accreditatiedatum 25-04-2006) International Executive Master of Finance and Control (IEMFC) (meest recente accreditatiedatum 25-04-2006) Post Master Accountancy (PMA) (Commissie Eindtermen Accountantsopleiding: 2008) Master of Financial Planning (MFP) (geen accreditatie, voorstel wordt dit jaar ingediend) Master in Verzekeringskunde (VZK) (meest recente accreditatie 02-07-2004) Master in Enterprise Risk Management (ERM) 3. Vervaldatum accreditaties & visitatieschema Bsc Economie en Bedrijfskunde (01-01-2014) BSc Fiscale Economie (12-04-2011) BSc Econometrie en Operationele Research (12-04-2011) BSc Actuariële Wetenschappen (12-04-2011)

FEB/UvA 34/37 19 maart 2009

Page 35: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

MSc Accountancy and Control (12-04-2011) MSc Actuariële Wetenschappen (12-04-2011) MSc Business Economics (12-04-2011) MSc Business Studies (01-01-2014) MSc Econmetrics (12-04-2011) MSc Economics (12-04-2011) MSc Fiscal Economics (12-04-2011) MSc Operations Research and Management (12-04-2011) Mphil in Economics (25-08-2009) (01-09-2008 is een aanvraag voor heraccreditatie ingediend) Master of Business Administration (MBA) (19-12-2011) Master of International Finance (MIF) (29-11-2011) Master of Business Studies- Intensive Programme (MBS-IP) (01-01-2014) Master of Accountancy- Intensive Programme (iMA) (12-04-2011) Master of Control- Intensive Programme (iMC) (12-04-2011) Executive Master of Information Management (EMIM) Excutive Master of Internal Auditing (EMIA) (geen accreditatie, voorstel wordt dit jaar ingediend) Executive Master of IT Auditing (EMITA) (geen accreditatie, voorstel wordt dit jaar ingediend) Executive Master of Finance and Control (EMFC) (25-04-2012) International Executive Master of Finance and Control (IEMFC) (25-04-2012) Post Master Accountancy (PMA) (Commissie Eindtermen Accountantsopleiding: 11-2007) Master of Financial Planning (MFP) (geen accreditatie, voorstel wordt dit jaar ingediend) Master in Verzekeringskunde (VZK) (02-07-2010) Master in Enterprise Risk Management (ERM) (02-07-2010) Visitatieschema Het bovenstaande betekent dat de opleidingen waarvan de accreditatie vervalt op 12-04-2011 binnenkort moe-ten worden gevisiteerd. Er moet nog worden besloten of de FEB alleen wordt gevisiteerd of dat wordt meege-daan met een gezamenlijke visitatie met een aantal zusterfaculteiten. Ook moet er nog een VBI worden geko-zen. De deadline voor de zelfstudie voor deze opleidingen is 1 april 2009, en de visitatie vindt plaats in juni 2009. De rapportage is gereed in januari 2010, en medio 2010 kan de accreditatie worden aangevraagd. Deze moet dan eind 2010 worden verkregen. 4. Bestaande onderzoeksprogramma’s incl. meest recente visitatie-uitkomst Dit betreft de visitatie op basis van de verslagjaren 1996-2000 en is derhalve relatief gedateerd. Naam programma Visitatieuitkomst 2002

(Quality, Productivity, Relevance, Viablity) Onderzoeksinstituut RESAM UvA-Econometrics 5,3,3,4 Operational Research 3,2,3,2 Eqiulibrium, Expectations & Dynamics 3,3,2,4 Actuarial Science 4,3,3,2 The Transformation of Europe 4,4,4,3 Human Capital 3,4,4,4 History & Methodology of Economics 3,3,2,2 Experimental & Political Economics 5,4,3,5 Industrial Organisation, n.v.t. (nieuw programma)

Competition Policies & Regulation SEO Economic Research 3,3,4,4

FEB/UvA 35/37 19 maart 2009

Page 36: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Onderzoeksinsituut ABS Accounting 3,3,4,3 (als Accounting Organisations & Society) Corporate Finance & Financial Systems 5,4,4,4 Information Management 3,3,3,2 Human Resource Management/ n.v.t. (nieuw programma)

Organisational Behaviour Strategy & Marketing n.v.t (nieuw programma) 5. Nieuw visitatieschema onderzoek Alle onderzoeksprogramma’s van de FEB, m.u.v. de vorig jaar begonnen programma’s Human Resource Ma-nagemen/Organisational Behaviour en Strategy & Marketing zullen dit jaar (2008) gevisiteerd worden. Een zelfstudie is opgesteld en naar het QANU gezonden, een eerste ontmoeting tussen programmadirecteuren en een deel van de visitatiecommissie staat gepland voor 25 november 2008. Naar alle waarschijnlijkheid zal in april of mei 2009 een tweede ontmoeting plaatshebben. Het rapport wordt medio 2009 verwacht. De daarop-volgende visitatie zal na 6 jaar plaatsvinden (rapportage in 2014 of 2015). 6. Midterm review schema onderzoek N.v.t. De faculteit heeft jaarlijkse verslagcyclus met gesprekken tussen decaan, onderzoeksdirecteur en pro-grammadirecteuren. 7. Schema accreditatie EQUIS Reaccreditatie vindt plaats rond februari 2010. Dit betekent dat de EQUIS Peer Review Visit in september-december 2009 zal zijn, zodat zij hun rapport in februari/maart 2010 klaar zullen hebben voor de uitreikende instantie. Het Self-Assessment Report (SAR) moet zes weken voor het bezoek van de Peer Review commissie gereed zijn (waarschijnlijk medio oktober 2009). De huidige accreditatie is begin 2007 behaald en gaat drie jaar mee. Voorts wordt overwogen om accreditatie door de The Assocation to Advance Collegiate Schools of Business (AACSB) en de Association of MBAs (AMBA) in gang te zetten. Definities KPI’s: Bron: 1 Aantal 1e jaarsstudenten t.o.v. het totaal aantal 1e jaarsstudenten in NL (EI ba/prop,

vooropleiding VWO), t=instroom 2007/2008 1CHO

2 Percentage studenten dat van “neutraal”, tot "zeer tevreden" scoort op de vraag naar tevredenheid over de studie-inhoud, t-2= 2005. De enquête voor t=2008 is in juni 2008 onder de studenten uitgezet.

UvA Ba Enquête

3 Gemiddeld aantal EC per (ba/prop) eerstejaarscohort (excl. no-show studenten) t= cohort 2006

ISIS

4 Percentage BA- afgestudeerden na 4 jaar van het aantal studenten van een cohort dat zich na het eerste studiejaar opnieuw heeft ingeschreven voor dezelfde opleiding. t=cohort 2003

KUO

5 Percentage in jaar ‘t’ afgestudeerde bachelors die tenminste 1 geregistreerde studie-punt in het buitenland hebben gehaald tijdens hun bachelorprogramma -van het totaal aantal afgestudeerde bachelors in dat jaar.

ISIS / FACT

6 Het percentage tweedejaarsstudenten dat begint aan een facultair honour-programma

Fac. Opgave

FEB/UvA 36/37 19 maart 2009

Page 37: €¦ · De afspraken worden gemaakt binnen het kader van de universitaire strategie, in het bijzonder het in breed overleg totstandgekomen Instellingsplan 2007-2010. In het CBO van

Bestuursconvenant 2009-2012 Faculteit Economie & Bedrijfskunde

FEB/UvA 37/37 19 maart 2009

7 Aantal 1e jaarsstudenten die zich gedurende een collegejaar inschrijft voor de mas-ters (EOI, alle vooropleidingen) eindejaarscohorten, t=2006

ISIS

8 Percentage studenten dat van “neutraal”, tot "zeer tevreden" scoort op de vraag naar tevredenheid over de studie-inhoud, t-2= 2006. De enquête voor t=2008 wordt in mei 2008 onder de studenten uitgezet.

UvA Master Enquête

9 Percentage afgestudeerden dat tevreden is over de diepgang/breedte van de gevolg-de opleiding incl. GNK en THK, t=2007

WO-monitor

10 Percentage MA-afgestudeerden t.o.v. de masterinstroom (eindejaarscohorten) na maximaal (nominale studieduur + 1) jaar, t=cohort 2005 voor éénjarige master, t=cohort 2004 voor tweejarige master

ISIS

11 Percentage MA-afgestudeerden met hoogste vooropleiding HBO t.o.v. de masterin-stroom (eindejaarscohorten) na maximaal (nominale studieduur + 1) jaar, t=cohort 2005 voor éénjarige master, t=cohort 2006 voor tweejarige master. Minimale cohortomvang: 15 studenten (voor niet-research master)

ISIS

12 Percentage internationale MA-studenten (niet-NL nationaliteit en vooropleiding) t.o.v. totaal aantal ingeschreven MA-studenten, t=cohort 2006/2007

ISIS

13 t= boekjaar 2007 Jaarrekening UvA

14 Aantal Veni-, Vidi- en Vici-winnaars + Spinoza-winnaars t= 2007 NWO

15 Aantallen wetenschappelijke publicaties per verslagjaar t= 2006. Doordat publica-ties bij meer dan één instituut kunnen tellen is het totaal van de faculteit niet gelijk aan de som van de instituten Metis

16 Totaal aan 2e geldstrooominkomsten van de faculteit in een jaar, t=2007 SAP 17 Instroom promovendi per jaar, peildatum 31 dec, PID en PNID, dus in-

clusief bursaal, gedetacheerden, NWO, FOM, junior onderzoekers t=2007 SAP HR

18 Percentage nieuw aangestelde promovendi met niet-NL natio-naliteit t=2007 SAP HR

19 Per kalenderjaar, promotie heeft plaatsgevonden aan de Universiteit van Amsterdam t=2007 Pedel

20 Definitie wetenschappelijk verslag, t= 2006 Metis

21 Definitie wetenschappelijk verslag, t= 2006 Metis

22 Per jaar, in k €, t= 2006 Jaarverslag

23 Percentage studenten dat van “neutraal”, tot "zeer tevreden" scoort op het item 'faci-liteiten', t-2= 2005. De enquête voor t=2008 is in juni 2008 onder de studenten uit-gezet.

Student Enquête

24 Percentage studenten dat van “neutraal”, tot "zeer tevreden" scoort op het item 'or-ganisatie', t-2= 2005. De enquête voor t=2008 is in juni 2008 onder de studenten uitgezet.

Student Enquête

25 Percentage personeelsleden dat van “neutraal”, tot "zeer tevreden" scoort op het item 'dienstverlening' t =2008

UvA- monitor

26 Percentage WP dat uit het buitenland afkomstig is, t=2007. Exclusief promovendi. Fac. Opgave