Beknopte geschiedenis van de klarinet

2
De geschiedenis van de klarinet De zon kan je verbranden, eten kan je ziek maken, woorden kunnen je veroordelen, plaatjes kunnen je beledigen, muziek kan niet straffen, alleen zegenen. Niet iedereen is het erover eens waar de geschiedenis van de klarinet precies. Meestal wordt er gesproken over een aantal oude volksinstrumenten die verband zouden zijn aan de klarinet. De arghûl in Egypte, de aulos in Griekenland, de tibia in het Romeinse Rijk en de launeddas uit Sardinië, allemaal instrumenten bestaande uit een buis waar bovenaan een riet uitgesneden was. Ik probeer hier niet om de geschiedenis te herschrijven, maar ik wil toch zeggen dat ik het helemaal eens ben met wat Justo Sanz, een grote Spaanse klarinettist ooit gezegd heeft. “Geen enkele van deze instrumenten heeft enig verband met de klarinet.” De enige voorloper van de klarinet is de chalumeau, die onstaan is in de barokperiode. Het instrument was gemaakt uit palmhout, had dezelfde toongaten als de blokfluit, bovenaan een mondstuk met een riet en meestal 2 kleppen. De tessituur was slechts een duodecime (12 noten) en het instrument klonk een octaaf (8 noten) lager dan andere houtblaasinstrumenten. De chalumeau bestond in 4 maten: sopraan, alt, tenor en bas. Hij had (voor die tijd) grote dynamische mogelijkheden en een zacht timbre (klankkleur). De eerste geschreven referentie naar de chalumeau was in 1687, toen de graaf van Römhild-Sachsen 4 chalumeau’s bestelde bij Johann Christoph Denner (1655-1707) in Nürnberg. Denner verbeterde de chalumeau ook en volgens een zeker Johann Gabriel Doppelmayr heeft Denner rond 1700, enkele jaren voor zijn dood, een nieuwe instrument uitgevonden: de klarinet. Wie ook de ‘uitvinder’ is geweest, de chalumeau was alleszins de voorloper van de klarinet. Het grootste verschil tussen de ontwikkelde chalumeau en de allereerste klarinet was de plaats van de registerklep*. Doordat die bij de klarinet meer naar boven stond, was het mogelijk om ook in een hogere tessituur te spelen. Op deze manier kreeg het instrument een klank gelijkaardig aan die van de baroktrompet, de clarion, en zo kreeg zij de naam clarino, kleine clarion mee. (*Wij noemen dit de octaafklep, maar dat is eigenlijk een verkeerde benaming, want als we de registerklep indrukken klinken we geen octaaf, maar een duodecime hoger. We kunnen dus spreken van een registerklep of een duodecimeklep.) De clarion kreeg ook een houten klankbeker, om de klankprojectie te vergroten. Zij werd vaak gebruikt in marsen en moest voornamelijk ik het hoge register spelen. Door die verschillende registers bestonden de chalumeau en de klarinet lange tijd naast elkaar en speelden zij gewoon verschillende partijen. In het classicisme werd de klarinet verbeterd, waardoor zij minder zoals de trompet klonk en het lage register beter gestemd was. Vanaf nu had het instrument meestal 5 kleppen en een tessituur van 3 en een half octaaf. De chalumeau werd langzaamaan uit het orkest verdrongen en vervangen door een hele reeks van klarinetten, voornamelijk die in La, Sib en Do. De reden om klarinetten in verschillende stemmingen te gebruiken was dat de vingerzettingen vaak zo ingewikkeld werden dat het te moeilijk was om in alle toonaarden te spelen. Een belangrijke variant van de klarinet is de bassetklarinet in La. Deze werd voor het eerst geproduceerd door Theodor Lodz, in samenwerking met de klarinettist Anton Stadler. Het speciale aan deze klarinet is dat ze naar beneden toe nog 4 extra noten heeft, waardoor de tessituur gerekt wordt tot 4 octaven. Het beroemde Klarinetkwintet en Klarinetconcerto van Wolfgang Amadeus Mozart zijn voor deze bassetklarinet geschreven (maar ze worden tegenwoordig ook op de gewone klarinet in La gespeeld).

Transcript of Beknopte geschiedenis van de klarinet

Page 1: Beknopte geschiedenis van de klarinet

De geschiedenis van de klarinet

De zon kan je verbranden, eten kan je ziek maken,

woorden kunnen je veroordelen, plaatjes kunnen je beledigen,

muziek kan niet straffen, alleen zegenen.

Niet iedereen is het erover eens waar de geschiedenis van de klarinet precies. Meestal wordt er gesproken over een aantal oude volksinstrumenten die verband zouden zijn aan de klarinet. De arghûl in Egypte, de aulos in Griekenland, de tibia in het Romeinse Rijk en de launeddas uit Sardinië, allemaal instrumenten bestaande uit een buis waar bovenaan een riet uitgesneden was. Ik probeer hier niet om de geschiedenis te herschrijven, maar ik wil toch zeggen dat ik het helemaal eens ben met wat Justo Sanz, een grote Spaanse klarinettist ooit gezegd heeft. “Geen enkele van deze instrumenten heeft enig verband met de klarinet.”

De enige voorloper van de klarinet is de chalumeau, die onstaan is in de barokperiode. Het instrument was gemaakt uit palmhout, had dezelfde toongaten als de blokfluit, bovenaan een mondstuk met een riet en meestal 2 kleppen. De tessituur was slechts een duodecime (12 noten) en het instrument klonk een octaaf (8 noten) lager dan andere houtblaasinstrumenten. De chalumeau bestond in 4 maten: sopraan, alt, tenor en bas. Hij had (voor die tijd) grote dynamische mogelijkheden en een zacht timbre (klankkleur).

De eerste geschreven referentie naar de chalumeau was in 1687, toen de graaf van Römhild-Sachsen 4 chalumeau’s bestelde bij Johann Christoph Denner (1655-1707) in Nürnberg. Denner verbeterde de chalumeau ook en volgens een zeker Johann Gabriel Doppelmayr heeft Denner rond 1700, enkele jaren voor zijn dood, een nieuwe instrument uitgevonden: de klarinet.

Wie ook de ‘uitvinder’ is geweest, de chalumeau was alleszins de voorloper van de klarinet. Het grootste verschil tussen de ontwikkelde chalumeau en de allereerste klarinet was de plaats van de registerklep*. Doordat die bij de klarinet meer naar boven stond, was het mogelijk om ook in een hogere tessituur te spelen. Op deze manier kreeg het instrument een klank gelijkaardig aan die van de baroktrompet, de clarion, en zo kreeg zij de naam clarino, kleine clarion mee.

(*Wij noemen dit de octaafklep, maar dat is eigenlijk een verkeerde benaming, want als we de registerklep indrukken klinken we geen octaaf, maar een duodecime hoger. We kunnen dus spreken van een registerklep of een duodecimeklep.)

De clarion kreeg ook een houten klankbeker, om de klankprojectie te vergroten. Zij werd vaak gebruikt in marsen en moest voornamelijk ik het hoge register spelen. Door die verschillende registers bestonden de chalumeau en de klarinet lange tijd naast elkaar en speelden zij gewoon verschillende partijen.

In het classicisme werd de klarinet verbeterd, waardoor zij minder zoals de trompet klonk en het lage register beter gestemd was. Vanaf nu had het instrument meestal 5 kleppen en een tessituur van 3 en een half octaaf. De chalumeau werd langzaamaan uit het orkest verdrongen en vervangen door een hele reeks van klarinetten, voornamelijk die in La, Sib en Do. De reden om klarinetten in verschillende stemmingen te gebruiken was dat de vingerzettingen vaak zo ingewikkeld werden dat het te moeilijk was om in alle toonaarden te spelen.

Een belangrijke variant van de klarinet is de bassetklarinet in La. Deze werd voor het eerst geproduceerd door Theodor Lodz, in samenwerking met de klarinettist Anton Stadler. Het speciale aan deze klarinet is dat ze naar beneden toe nog 4 extra noten heeft, waardoor de tessituur gerekt wordt tot 4 octaven. Het beroemde Klarinetkwintet en Klarinetconcerto van Wolfgang Amadeus Mozart zijn voor deze bassetklarinet geschreven (maar ze worden tegenwoordig ook op de gewone klarinet in La gespeeld).

Page 2: Beknopte geschiedenis van de klarinet

Een andere klarinetvariant uit het classicisme is de bassethoorn in Fa. Die zag er oorspronkelijk een beetje vreemd uit. Om aan alle kleppen te kunnen stond het bovenstuk in een hoek van 120° met het onderstuk. De bassethoorn leidt zijn naam af van de hoorn, omdat ze een gelijkaardige metalen klankbeker hebben.

In de romantiek kwamen er ontelbare verbeteringen aan de klarinet. Zo werden er nog meer kleppen toegevoegd, om de vingerzetting makkelijker te maken en het gebruik van onzuiver vorkgrepen* te vermijden. Om aan klankprojectie te winnen werd de klarinet vanaf nu uit ebbenhout gemaakt, werden sommige klankgaten iets groter gemaakt, en de stemming opgetrokken tot de huidige stemming (La = 440 Hz). De meeste van deze vernieuwingen kwamen van de hand van Iwan Müller.

(*Een vorkgreep is een hulpgreep, zoals wij die nu nog voor een aantal noten kennen. Op de vroegere klarinetten werden veel vorkgrepen gebruikt, maar veel daarvan klonken te donker of hadden een moeilijke stemming.)

Vanaf de tijd van Müller hadden alle klarinetten bovendien kleppen met polsters en een duimsteun. En het mondstuk werd in de juiste richting gedraaid, zoals wij het ook doen. Daarvoor speelde men met het riet naar boven, hetgeen veel moeilijker was voor de intonatie.

In 1843 maakte de instrumentenbouwer Auguste Buffet en de klarinettist Hyacinthe Klosé samen een klarinet die gebaseerd was op die van Müller, maar het kleppensysteem van Theobald Böhm toepaste. Böhm was de grondlegger van de moderne dwarsfluit. Hij ontwikkelde een systeem met een heleboel klepjes en hefboompjes, zodat ook de kleppen waar we niet bij kunnen gesloten kunnen worden. De klarinet van Buffet en Klosé zag er uiteindelijk ongeveer uit zoals onze huidige klarinet: met 17 kleppen en 6 ringen boven open kleppen. Dit noemen we het Franse systeem of Böhm-systeem.

Daarnaast bestaat er ook nog het Duitse systeem of Albert-systeem. Dat is ontwikkeld door Eugène Albert, een Belg. Zijn instrument volgt beter de traditie van Müller, maar met een verbeterde vingerzetting, klankkleur, en stemming. Oskar Öhler bouwde de Albert-klarinet daarna nog om tot een volledig professioneel instrument en daar wordt nu nog steeds op gespeeld in Duitsland en Oostenrijk (en tot een tijd geleden ook vaak in Nederland).