Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

48
ASEGA Jaargang 30, nummer 1 November 2011 SIMON VAN DER AA VERENIGING VOOR STRAFRECHT EN CRIMINOLOGIE www.simonvanderaa.nl Wapenbezit in Nederland Knigge over tegenpolen Veiligheid in ruil voor vrijheid Rechtspraak en straffen in het oude Rome

description

Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Transcript of Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Page 1: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

ASEGAJaargang 30, nummer 1 November 2011

Simon van der aa vereniging voor Strafrecht en criminologiewww.simonvanderaa.nl

Wapenbezit in Nederland

Knigge over tegenpolen

Veiligheid in ruil voor vrijheid

Rechtspraak en straffen in het oude

Rome

Page 2: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Gedempte Zuiderdiep 89711 HG Groningen

Tel: (+31) 50 312 99 19www.martinihotel.nl

Page 3: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Van de redactie...Van het bestuur...

WantedAram SpreyKort geding HolleederSimone GrondsmaWapenbezit in NederlandSanne LageveenHomicideHarrit LamsterKnigge concludeertprof. mr. G. Knigge

Van transactie naar strafbeschikkingSanne LageveenRechtspraak en straffen in het oude RomeMarloes LenferinkVeiligheid in ruil voor vrijheidSimone Grondsma en Aram SpreyToerekeningsvatbaarheidDanièlle van GinkelMisdaad loont minderHarrit Lamster

Zittingszaal 14Simon uncensoredAd informandumInterviewOproep

45

8

8

9

9

10

14

18

22

26

30

VOORWOORD

3536384044

COLUMNS

ESSAYS

RUBRIEKEN

40

8

30

Page 4: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

4

VOORWOORD

Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en),

Van de redactie...COLOFON

Jaargang 30, nummer 1, november 2011

Asega is het drie keer per jaar verschijnende tijdschrift van

de vereniging voor strafrecht en criminologie ‘Simon van der Aa’ van de Faculteit der

Rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen.

RedactieHarrit Lamster

Danièlle van GinkelSanne Lageveen

Simone GrondsmaMarloes Lenferink

Aram Sprey

Lay-out Aram Sprey

Daniëlle van Ginkel

Oplage280 exemplaren

DrukCopy Copy

ISSN 0920-2919

CopyrightNiets uit deze uitgave mag worden

verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van de uitgever.

Met speciale dank aan prof. mr. G. Knigge

dhr. J. van MuylwijckMarjet Schuitema

dhr. R. Zijlstrahet bestuur

[email protected]

Volgende editiefebruari 2012

Kopij voor de Asega dient in overleg te geschieden en tijdig

kenbaar gemaakt te worden.

Geachte lezers,

Wat is er nodig om een boeiende Asega te maken? De absolute randvoorwaarde is natuurlijk een enthousiaste commissie. Ik weet zeker dat die gevonden is in de personen van Aram, Daniëlle, Marloes, Sanne, Simone en ondergetekende. De vraag of wij in ons doel geslaagd zijn, is natuurlijk alleen door u, lezer, te beantwoorden. Alle reacties zijn daarom meer dan welkom!

Goed, wat hebben wij u in dit openingsnummer te bieden? Natuurlijk is er ook dit jaar weer een aantal essays geproduceerd door de commissie. Zo schrijft Sanne over (de wenselijkheid van) de recent in werking getreden wet OM-afdoening; vertellen Aram en Simone over preventief fouilleren; licht Daniëlle het bijzonder complexe begrip toerekening toe; geeft Marloes een introductie op het Romeinse strafrecht en ga ik zelf in op de veranderingen die teweeg zijn gebracht door de wet Verruiming Mogelijkheden Voordeelontneming.

Natuurlijk keren ook de vertrouwde bijdragen van derden terug. Zo is ook dit jaar de heer Knigge weer bereid gevonden om zijn column Knigge concludeert voort te zetten. In dit nummer schrijft hij over een geval van al dan niet vrijwillige terugtred te situeren tussen het bekende Cito-arrest en het Grenswisselkantoorarrest. Ook van Zittingzaal 14 en de strip De rechter kunt u dit nummer weer genieten.

Zoals u van alle journalisten mag verwachten, verkondigen ook wij graag (meer en minder luidkeels) onze mening. Naast in columns over de restrictie op wapenbezit en Amerikaanse toestanden in het Nederlandse opsporingsbeleid doen wij dat in een recensie over Homicide en twee rechtbankverslagen, waarvan één het begrip juridische objectiviteit op een wel heel bijzondere manier belicht.

In dit voorwoord mag ten slotte het interview met Marjet Schuitema niet onvermeld blijven. U leest over haar zowel schrijnende als hoopgevende belevenissen in Zuid-Afrika.

Namens de Asegacommissie spreek ik hierbij de hoop uit dat het lezen van dit nummer u een vrolijker, en misschien zelfs wijzer, mens zal maken!

Harrit Lamster

Voorwoord

Page 5: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

5

VOORWOORD

Voor

woo

rdAsega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en),

Van het bestuur...Adres Oude Kijk in ’t Jatstraat 269712 EK Groningen

Internet www.simonvanderaa.nl

[email protected]

Bestuur Reinder [email protected].: 06-54697054

Nadine [email protected].: 06-47103554

Sjoerd Huisman [email protected].: 06-17304571

Eva Kappelhof Commissaris [email protected].: 06-53167962

Jolanda MulderCommissaris [email protected].: 06-13465332

De contributie van Simon van der Aa bedraagt 17,50 Euro. De betaling hiervan geschiedt door middel van automatische incasso (rekeningnummer: 49.48.19.154). Leden ontvangen hiervoor de ‘Asega’ en hebben voorrang en korting bij deelname aan activiteiten die door Simon van der Aa worden georganiseerd. Een lidmaatschap wordt automatisch verlengd, behalve wanneer het lidmaatschap tijdig wordt opgezegd. Dit dient schriftelijk te gebeuren bij de secretaris van de vereniging en wel voor 15 september van elk collegejaar. Adreswijzigingen t.a.v. de secretaris van Simon van der Aa, p.a. Oude Kijk in ’t Jatstraat 26, 9712 EK Groningen. Zo ook klachten over de bezorging.

Beste Simonleden,

De nieuwe Asega heeft u op dit moment in uw hand. Het is aan mij om namens het bestuur 2011-2012 in deze prachtige editie een voorwoord te brengen. Dit biedt mij de gelegenheid u te vertellen hoe het de vereniging en ons als bestuur vergaat. Vol vreugde en enthousiasme mag ik dit dan ook doen, want zoals Erica Terpstra zou zeggen: het is ‘fantastisch!’

Van een na-lustrumjaar en passiviteit die daar doorgaans op volgt, is niets te merken. Simon is alles behalve brak. Alle commissies en wij als bestuur zijn sinds de overdracht volop in beweging. Organisatie van nieuwe activiteiten, productie van deze prachtige Asega en hier en daar een borreltje drinken is wat wij onder andere hebben gedaan. Nog meer activiteiten organiseren, een nog betere Asega leveren en wederom zo nu en dan een borreltje drinken, is wat wij in het verschiet hebben.

Dit klinkt natuurlijk allemaal leuk en aardig, maar lijkt niet zo bijzonder in verhouding tot voorgaande jaren. Toch waait er wel degelijk een nieuwe en frisse wind. Zo organiseert de pleitcommissie een extra pleittraining, komt de buitenlandse reis commissie met een nieuwe bestemming en organiseert de symposiumcommissie een extra kroegcollege. Daarnaast is deze Asega onder een nieuwe redactie vers van de pers en heeft de activiteitencommissie nieuwe en bijzondere activiteiten in het verschiet. Ook wij als bestuur nemen aan deze beweging deel en zijn met hulp van oud-besturen en andere vertrouwden bezig een langetermijnplan voor onze vereniging te ontwikkelen. Tot slot is er sinds vorige maand een vernieuwde website, waarop al deze beweging te volgen is.

Ondanks de moeilijke tijden door crisis blijft Simon van der Aa fier overeind staan. Voor ons blijft deze winter het licht gewoon branden en kunnen we ook mensen om ons heen blijven verlichten. Dit alles met dank aan onze beschermheer, al onze leden en onze partners. Vol blijdschap meld ik u dan ook dat Martini Hotel ook dit jaar één van onze hoofdsponsors is. Met een nieuw restaurant, WEEVA, aan het hotel toegevoegd zijn wij nog trotser op deze samenwerking en hopen wij veel voor elkaar te kunnen betekenen.

Voor nu heb ik u genoeg geïnformeerd en laat ik dit voorwoord voor wat het is. Echter doe ik dat niet voordat ik, mijn bestuur, alle oud-besturen, alle leden en andere Simon-sympathisanten heb bedankt. In de vijf jaar dat ik lid ben van deze vereniging, heb ik de vereniging en alle betrokkenen beter leren kennen. Trots ben ik dan ook dat ik het voorzitterschap dit jaar mag dragen en ik geniet ervan met volle teugen. Onze vereniging, Simon van der is Aa, is nu eenmaal fantastisch!

Reinder Broekstra

Page 6: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)
Page 7: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Columns

WantedKort geding Holleeder

Wapenbezit in NederlandHomicide

Knigge concludeert

Page 8: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

8

COLUMNS

WantedAram Sprey

Wie wel eens in de Amerikaanse staat Texas is geweest, zal het niet zijn ontgaan. Er hangen daar allerlei posters met daarop verdachten in grote moord of verkrachtingszaken. Grote zakken dollars worden uitgereikt aan diegene die de moordenaar weet op te sporen. ‘Dead or alive’. Gezellig, zo’n straat volgeplakt met misdadigers. In Nederland zijn de bomen, op wat vermiste huiskatten na, gelukkig nog altijd gevrijwaard van dergelijke posters. Als er in Nederland een misdaad wordt gepleegd is het dan ook de politieman die in actie komt, en niet de burger. Of vergis ik me hier? Het is 17 september 2011. Een vijftigtal wandelende capuchons bestormt de Kuip. De dreiging is van een dusdanig niveau dat de agenten besluiten hun pistolen te trekken. Geschoten wordt er niet, maar er is veel schade geleden en heel Nederland is het eens: deze verwerpelijke gastjes moeten van de straat, no matter what! In de hoop de verdachten zo snel mogelijk op te pakken plaatste het Openbaar Ministerie daarom foto’s van hen op billboards in het centrum van Rotterdam. Mensen die de verdachten herkenden, konden met deze informatie naar de politie stappen. Nooit eerder werden zulke drastische opsporingsmethoden aangegrepen waarbij er zo’n zwaar beroep werd gedaan op de hulp van de burger, en hiermee lijkt dan ook het eerste schaap over de dam. De vraag is alleen: blijft het bij één of volgen er meer? Even voor de goede orde; het ging in deze zaak om een uitzonderlijk geval. Er waren videobeelden aanwezig en daardoor was het overduidelijk wie erbij betrokken waren. Dat betekent dat degenen die op de billboards werden getoond, ook daadwerkelijk op die beruchte zaterdagavond hun billen hebben gebrand. Zij mogen dan wat mij betreft, in de vorm van deze feitelijke schandpaal, ook flink op de blaren zitten. Maar het blijft spelen met vuur. Het is immers nog altijd de rechter die bepaalt wie, en hoe er gestraft wordt. Echter, wanneer justitie deze methode in de toekomst te onvoorwaardelijk mocht gaan gebruiken, dan zal de goegemeente iedere verdachte al bij voorbaat genadeloos veroordelen. Laten we er met elkaar op toezien dat dit niet gebeurt. Hopelijk kunnen we dan over een jaar of tien nog steeds over de Grote Markt lopen, ons bekommerend over dat schattige katje dat wordt vermist, zonder steeds herinnerd te worden aan die moordzaak, die nooit werd opgelost.

Kort geding HolleederSimone Grondsma

Op 27 oktober is de film De Heineken Ontvoering in premiere gegaan, met Rutger Hauer in rol van Freddy Heineken. Heineken werd in november 1983 samen met zijn chauffeur Ab Doderer enkele weken vastgehouden in een loods.De Heineken ontvoering is een van de beruchtste en spectaculairste ontvoeringen uit de Nederlandse geschiedenis. De ontvoerders, waaronder Willem Holleeder, behoren sindsdien tot het criminele erfgoed. Nadat hij zijn straf ten gevolge van de ontvoering had uitgezeten heeft Holleeder zich opgewerkt tot de top van de Amsterdamse onderwereld. Sinds eind 2007 zit Holleeder vast wegens het afpersen van vastgoedhandelaren. Holleeder werd door de Heineken ontvoering een ‘beroemde’ crimineel. Doormiddel van een kortgeding wilde hij de premiere van De Heineken ontvoering in zijn huidige vorm voorkomen. Naar eigen zeggen zou hij imago schade lijden door het vertonen van de film. In de film ontbreekt het personage van Holleeder, echter herkent hij zich in het personage van Rem, die ook verdacht veel overeenkomsten vertoont met Holleeder. De filmmakers hebben laten weten dat het personage van Rem is gebaseerd op een combinatie van Holleeder en mede-ontvoerder Martin Erkamps. Daarbij verklaren zij dat de film niet gebaseerd is op enkel feitelijkheden maar dat op verschillende punten de verhaallijn is aangepast en aangedikt om de film zo een echte kaskraker te maken. Holleeder heeft via zijn advocaten laten weten dat hij staat staat voor wie hij is en wat hij heeft gedaan maar niet voor wie hij niet is en wat hij niet heeft gedaan . In de film zou hij worden afgeschilderd als een ‘medogeloze boef ’ en de kijker en verkeerd beeld krijgen van de ontvoering. De vraag die centraal staat in het kort geding is wat zwaarder weegt: de bescherming van de reputatie van Holleeder of de vrijheid van meningsuiting van de filmakers? De rechter heeft een vonnis in verkorte vorm gewezen dus de motivering laat nog even op zich wachten. Echter is de film op de geplande datum in premiere gegaan, waaruit men kan opmaken dat het imago van Holleeder niet zwaar genoeg heeft gewogen.Imago schade of niet, zal er iemand een ander beeld krijgen van Holleeder na het zien van deze film? Peter R. De Vries, de Endstra-tapes en zijn hele proces hebben er niet voor gezorgd dat iemand denkt dat Holleeder het braafste jongetje van de klas is, dus de schade zal wel beperkt blijven denk ik.

Columns

Page 9: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

9

COLUMNS

Col

umns

Wapenbezit in NederlandSanne Lageveen

Het is zaterdag, 9 april 2011, Alphen aan de Rijn. Wat begon als een normale dag, zou door het vreselijke schietincident die middag in winkelcentrum De Ridderhof eindigen als een gitzwarte. De dader betrof een jongeman van 24 jaar die in het bezit was van een vergunning voor maar liefst vijf wapens. Na enig speurwerk blijkt dat hij enkele jaren daarvoor met psychische klachten in een gesloten inrichting heeft gezeten. In reactie hierop heeft de minister van veiligheid en justitie, Ivo Opstelten, de Onderzoeksraad voor de Veiligheid opgedragen een onderzoek te verrichten naar de manier waarop wapenbezit in Nederland is geregeld. Het rapport zal duidelijk moeten maken of onze wetgeving toereikend genoeg is om schietpartijen zoals deze te voorkomen, of dat het moet worden aangepast. Vooropgesteld moet worden dat de Nederlandse wapenwet streng is en dat de straffen voor illegaal wapenbezit in 2000 fors zijn verhoogd. Het bezitten van een wapen is hier, in tegenstelling tot sommige andere landen in de wereld, geen recht, maar een voorrecht dat is verbonden aan sommige functies en het lidmaatschap van schietverenigingen. Om een wapenvergunning te krijgen, moeten de aanvragers minimaal een jaar lid zijn van een schietvereniging. Ook mogen ze al acht of vier jaar (dit is afhankelijk van het delict) geen strafblad hebben en moet de aanvrager geestelijk stabiel zijn. Ondanks de vele voorwaarden en beperkingen waaraan het vergunningenstelsel is onderworpen en de zware straffen die staan op het illegaal bezitten van wapens, heeft het voorval op 9 april 2011 plaats kunnen vinden. Moet de wet worden aangepast? Bestudering van het rapport van de Onderzoeksraad dat afgelopen september is uitgekomen, geeft te kennen dat het inderdaad wenselijk is om de huidige regelgeving te wijzigen. De belangrijkste aanbeveling die de Onderzoeksraad doet, is de omkering van de bewijslast bij de aanvraag van een vergunning; degene die de aanvraag doet, zal moeten bewijzen dat hij geschikt is om een wapen te hebben. De politie moet deze informatie vervolgens kritisch bekijken alvorens een vergunning af te geven. Daarnaast moeten schietverenigingen en zorginstanties betrokken worden bij deze problematiek. Hoe deze aandachtspunten zich in de praktijk zullen ontwikkelen en of deze effect zullen sorteren in die zin dat een volgende “Alpen aan de Rijn” zal kunnen worden voorkomen, is nog afwachten. Laten we het van harte hopen.

HomicideHarrit Lamster

“Anyone know this guy?” asks Landman. “Anyone get to talk to him?” / “Fuck no” says a uniform. “He was ten-seven when we got here.” / Ten-seven. The police communication code for “out of service” artlessly applied to human life. Je zou David Simons boek Homicide [(de recherche-afdeling) moordzaken] kunnen lezen als een treurzang op de onvoorstelbare ellende die de handel in verdovende middelen bijna onvermijdelijk met zich meebrengt. Dat zou terecht zijn, maar het boek is nog heel veel meer. Door de ogen van een onderzoeksjournalist leven en werken we een jaar lang mee met enkele agenten in één van Amerika’s meest gewelddadige steden: Baltimore (Maryland). We zien de detectives op hun best én hun slechtst; vol hoop én hopeloos dronken onder diensttijd; vervuld van compassie bij schrijnende gevallen én nodeloos wreed tegen daders die zich net wat te brutaal opstellen. Dit alles wordt begeleid door een constante ondertoon van de zwartst denkbare humor. Wat deze agenten te verduren krijgen, is dan ook niet gering. De levendige drugshandel in de verpauperde wijken van Baltimore is verantwoordelijk voor vele onschuldige doden en drijft sommigen tot haast dierlijke wreedheden. Langzaam aan loopt het boek uit tot een tragische conclusie: wie ooit verstrikt raakt in dit wrede spel, is onontkoombaar gedoemd tot een miserabel bestaan. En juist zij die het meeste lijden onder het systeem, houden het zelf ongewild in stand. Homicide eindigt veelzeggend met de slotzin On the first month of 1991, the city is averaging one murder a day. Bovenstaande doet misschien vermoeden dat het hier gaat om fictie, of op zijn minst om geromantiseerde feiten, maar het tegendeel is het geval. De vertellende journalist is de auteur zélf; het boek is het nagenoeg ongecensureerde relaas van zijn belevenissen gedurende één jaar onderzoek in Baltimore. Heldhaftig en treurig: een boek dat gelezen moet worden.

David Simon, Homicide, Boston: Houghton Mifflin 1991; Edinburgh etc.: Canongate 2009 (ISBN 978 1 84767 312 1, XIV en 646 p., circa €12,50).Voor wie liever kijkt dan leest: in opdracht van HBO is Homicide verfilmd en als televisieserie uitgebracht onder de naam The Wire.

Page 10: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

10

KNIggE CONCLUDEERt

De postbode die niet aanbelde. HR 12 april 2011, LJN: BN4351, NJ 2011, 358Prof. mr. G. Knigge is advocaat-generaal bij de Hoge Raad. In deze rubriek vertelt hij over zijn werk.

De omgangsvormen in het criminele milieu zijn niet altijd even plezierig. Daderschap en slachtofferschap liggen daardoor soms dicht bij elkaar. De verdachte in deze zaak, die door getuigen wel de lange Pool werd genoemd, was het slachtoffer in een andere zaak, waarin ik eveneens moest concluderen. De verdachte verbleef met een kameraad, die de korte Pool werd genoemd, in een pension in een dorpje ergens in Noord-Holland. Het pension heette “Hier is ‘t”. De politie wist dus waar ze moest wezen. De lange Pool werd bloedend en met een strop om de nek bij het pension aangetroffen. In het pension werd de korte Pool gevonden. Hij bleek te zijn doodgeknuppeld. De lange Pool wilde nog wel vertellen dat ze te grazen waren genomen door vier mannen die geld wilden zien. Maar wie die vier mannen waren, dat wilde hij niet zeggen. Misschien zat de angst voor represailles er goed in. Misschien ook speelde eigenbelang een rol.In de dakgoot van het pension vond de politie een pakketje met sieraden. Die sieraden bleken afkomstig te zijn van een zes dagen eerder gepleegde roofoverval op een echtpaar in Breezand, een ander dorp in Noord-Holland. Dat maakte de lange Pool tot verdachte. Hij ontkende bij de roofoverval te zijn betrokken. Volgens hem had de korte Pool die overval samen met een ander gepleegd. Wie die ander was, kon de verdachte niet zeggen. Men kan vermoeden dat de lange en de korte Pool beiden bij de overval betrokken waren en dat zij een deel van de buit achterover hadden gedrukt. Men kan ook vermoeden dat de andere overvallers daar achter waren gekomen en verhaal kwamen halen. De verdachte kon dat natuurlijk niet zeggen, want dan lapte

hij ook zichzelf erbij.Veel heeft dat niet geholpen. De lange Pool werd in hoger beroep door het gerechtshof veroordeeld voor de overval in Breezand. In cassatie klaagde zijn raadsman dat er onvoldoende bewijs was. Die klacht ging naar mijn oordeel niet op. Ook de Hoge Raad dacht er zo over. Maar daarmee was de kous niet af.Op de tenlastelegging stond ook een mislukte overval. Het doelwit van die overval was een wiethandelaar die in Purmerend (eveneens Noord-Holland) woonde en over miljoenen zou beschikken. Volgens de tipgever verdiende de man een pak slaag omdat hij hem bij een drugstransactie had bedonderd. Bij de overval waren drie Polen betrokken. Behalve de korte en de lange Pool ook de man voor wie zij “werkten”. Deze derde Pool werd later door het gerechtshof veroordeeld voor het doden van de korte Pool en het toetakelen van de lange. De vierde man in het complot was geen Pool. Hij was in Rotterdam geboren. Het plan voor de overval zat goed in elkaar. De Rotterdammer zou zich voordoen als postbode die een pakje kwam afleveren. Hij zou, als het slachtoffer de deur opendeed, hem met een stroomstootwapen onschadelijk maken. Daarna zouden de drie Polen uit de auto komen om het karwei af te maken. Zo gezegd, zo gedaan. Zo althans leek het. De Rotterdammer stapte uit de auto, gekleed in een jasje van de P.T.T., en liep met een doos waaronder het elektrische handwapen zat verstopt, naar de voordeur. Hij belde echter niet aan, maar deed slechts alsof. Dat verklaarde hij tenminste later tegenover de politie. Hij zei dat hij de mensen “geen pijn had willen doen”. Tegen de drie Polen in de auto had hij dat niet gezegd. Die liet hij in de waan dat het slachtoffer niet thuis was. Dat gebrek aan openhartigheid was misschien wel begrijpelijk. De omgangsvormen in het criminele milieu zijn immers niet altijd even plezierig.Ook voor deze mislukte overval werd de lange Pool door het gerechtshof veroordeeld. Ook over die veroordeling werd in cassatie geklaagd. Het hof was, zo bleek uit zijn arrest, ervan uitgegaan dat het inderdaad zo was dat de Rotterdammer niet had aangebeld. Dat was daarom een feit dat in cassatie vaststond. De raadsman formuleerde op basis daarvan twee klachten (cassatiemiddelen), die allebei juridisch interessant waren.Het eerste cassatiemiddel bestreed dat sprake was geweest van een strafbare poging. Volgens art. 45 Sr is daarvoor een “begin van uitvoering” nodig. Daarvan zou geen sprake zijn geweest. Het plan was volgens de raadsman in de voorbereidingsfase blijven steken. Ik zag dat anders. Ik schreef in mijn conclusie dat de casus in

Knigge concludeert

Page 11: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

11

KNIggE CONCLUDEERt

Kni

gge

conc

lude

ert

lag tussen die van het Cito-arrest (NJ 1979, 52) en die van het Grenswisselkantoorarrest (NJ 1988, 612). Dat zijn twee bekende arresten die ook in het vak Strafrecht III worden onderwezen. In het Grenswisselkantoorarrest zaten de overvallers in spe ’s morgens vroeg in hun auto te wachten op de komst van het bankpersoneel. Toen de politie verscheen, gingen zij er vandoor. Volgens de Hoge Raad was hier nog geen sprake van een begin van uitvoering. In het Cito-arrest waren de overvallers al wel uit de auto gestapt. Zij hadden aangebeld, maar het bankpersoneel rook onraad en deed de deur niet open. In dit geval had de Hoge Raad wel een begin van uitvoering aangenomen. Het enige verschil met dat geval was, dat de Rotterdammer niet (echt) had aangebeld. Over dat verschil stapte ik heen. Doordat de Rotterdammer in zijn P.T.T.-jasje en met zijn stroomstootwapen naar de voordeur was gelopen, was met de uitvoering van het gezamenlijke plan een begin gemaakt. De Hoge Raad was het met mij eens.Dat oordeel laat mooi zien dat het criterium dat de Hoge Raad sinds het Cito-arrest hanteert, met een korreltje zout moet worden genomen. Volgens dat criterium is van een begin van uitvoering sprake als de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf. De gedraging van de Rotterdammer leek echter voor de argeloze toeschouwer helemaal niet op het begin van een misdrijf. Wat hij zag, was heel onschuldig: een postbode die een pakje kwam brengen. Bij de uiterlijke verschijningsvorm moeten de intenties worden betrokken. Alleen wie weet wat de daders van plan zijn, ziet het begin van een overval.De tweede klacht betrof een echte rechtsvraag. De raadsman had al bij het gerechtshof betoogd dat sprake was geweest van vrijwillige terugtred. Op grond van art. 46b Sr is de dader straffeloos als hij tot inkeer komt en de verdere uitvoering van het misdrijf staakt. Dat was precies wat de Rotterdammer had gedaan. Het gerechtshof had dat verweer echter verworpen. De Rotterdammer was dan misschien wel tot inkeer gekomen, maar de verdachte niet. Naar het oordeel van het hof vormt art. 46b Sr een persoonlijke exceptie, die alleen voor de betrokkene zelf geldt en waarvan de andere medeplegers dus niet kunnen niet profiteren. De vraag in cassatie was of dat oordeel juist is. Volgens de raadsman niet. En hij had sterke argumenten. Daar was in de eerste plaats de tekst van de wet. Art. 46b Sr bepaalt dat de poging ingeval van vrijwillige terugtred niet “bestaat”. Hoe kon de verdachte een poging hebben medegepleegd die niet bestond? Daar was in de tweede plaats de wetsgeschiedenis. De

Memorie van Toelichting zei met zoveel woorden dat art. 46b Sr een objectieve grond voor uitsluiting van de aansprakelijkheid bevatte “die ook toegerekend moet worden aan ieder van de deelnemers”. Erg bevredigend vond ik dat niet. De wetenschappelijke literatuur bracht uitkomst. De Groningse schrijver Wolswijk had ontdekt dat de minister van Justitie later, in de Nota naar aanleiding van het eindverslag, iets anders had gezegd. De straffeloosheid werkt, zo zei de minister, alleen dóór bij de zogenaamde accessoire deelnemingsvarianten (de uitlokking en de medeplichtigheid), waarvoor een strafbaar grondfeit is vereist. Als dat grondfeit niet “bestaat”, gaan de uitlokker en de medeplichtige vrijuit. Maar voor de medepleger gold dat dus volgens de minister niet. Ik concludeerde op grond daarvan dat het middel faalde. De Hoge Raad ging daarin mee. Maar hij hield wel een slag om de arm. In “bijzondere gevallen” kan de ene medepleger wel profiteren van de terugtred van de andere medepleger. Waaraan de Hoge Raad daarbij dacht, is een beetje een raadsel. Misschien zal de toekomst het leren.Ten slotte nog dit. Er was nog een ander probleem dat door de raadsman over het hoofd was gezien en waaraan ik eerlijk gezegd zelf ook niet had gedacht. Keijzer wees er in zijn annotatie onder het arrest op dat niet duidelijk was op welk moment de Rotterdammer van gedachten was veranderd. Was dat pas op het allerlaatste moment, toen hij al bij de voordeur stond? Of had hij al veel eerder besloten om zijn kompanen voor de gek te houden? Ik zei dat de intenties betrokken moeten worden bij de uiterlijke verschijningsvorm. Anders bedriegt de schijn. Maar als men de ware intenties van de Rotterdammer erbij betrekt, was zijn gedraging dan nog wel naar haar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het misdrijf ? Als de Rotterdammer maar deed alsof toen hij uit de auto stapte en naar de voordeur liep, was hij helemaal niet bezig met de uitvoering van het misdrijf. Of, zoals Keijzer het zei, van de voor medeplegen vereiste nauwe samenwerking met de drie Polen was dan in feite geen sprake. De verdachte werkte niet mee, maar juist tegen. Hij was eigenlijk een tegenpool.

Page 12: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)
Page 13: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

13

Essays

Van transactie naar strafbeschikkingRechtspraak en straffen in het oude Rome

Veiligheid in ruil voor vrijheidToerekeningsvatbaarheid

Misdaad loont minder

Page 14: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

14

ESSAY

De officier van justitie op de stoel van de rechter? Van transactie naar strafbeschikkingSanne Lageveen

De officier van justitie vervolgt en de rechter bestraft. Deze verdeling, gebaseerd op de gedachte van de Trias politica, lijkt volkomen helder, logisch en mogen we inmiddels tot ons nationaal erfgoed rekenen. Echter, is deze scheiding der machten tegenwoordig nog wel zo scherp te noemen? En wat te denken van de in de Wet OM-Afdoening uit 2008 in het leven geroepen strafbeschikking in dit verband? Een eenduidig antwoord op deze hoofdbrekens zal niet eenvoudig verkregen kunnen worden, maar stof tot nadenken bestaat volop. Hierbij zal ten eerste een licht worden geworpen op het fenomeen transactie, vervolgens wordt, hiermee vergelijkend, de strafbeschikking onder de loep genomen en tot slot zal de positie van het openbaar ministerie in deze aan de kaak worden gesteld.

De transactie

Transigeren, zoals de praktijk van de transactie met een mooi woord wordt omschreven, vindt zijn oorsprong in de 19e eeuw. Na 1938 kon vervolging wegens zogenaamde politieovertredingen worden voorkomen door het betalen van de maximumboete die op het delict stond. Aan het eind van deze eeuw leek de transactie uit beeld te verdwijnen, maar niets is minder waar; omstreeks 1975 werd driekwart van alle overtredingen buiten de rechter om afgedaan.1 In 1983 is onze huidige transactieregeling tot stand gekomen, waarbij de schikkingmogelijkheid is uitgebreid tot misdrijven waarop door de wet niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld. Tegenwoordig komt de helft van de zaken die bij het openbaar ministerie staat ingeschreven op zitting ter beoordeling van de rechter te staan en de andere helft wordt zelfstandig afgedaan, waarbij in ongeveer 50% van de laatstgenoemde situaties sprake is van een transactie.2

Bijzonder aan de transactie is dat een strafzaak wordt afgedaan zonder de rechter daarbij te betrekken. Voor de transactie en zijn toepassingsmogelijkheden dient men artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht te raadplegen. Bestudering van deze regeling geeft te kennen dat de officier van justitie voorwaarden kan stellen ter voorkoming van strafvervolging voor zowel overtredingen als misdrijven, met uitzondering van die waarop een gevangenisstraf staat van meer dan zes jaar. In de meeste gevallen wordt deze voorwaarde ingevuld door een geldboete, maar ook een taakstraf behoort tot de mogelijkheden, zoals het tweede lid van artikel

74 laat weten. Zodra de officier van justitie de gelegenheid heeft gegeven om aan de voorwaarde te voldoen, wordt het recht tot strafvervolging geschorst.3 Consequentie van het vervolgens binnen de gestelde termijn aan deze voorwaarde(n) voldoen, is dat het recht tot strafvordering in zijn geheel komt te vervallen.4 Wanneer de verdachte akkoord gaat en het transactieaanbod accepteert, voorkomt hij aldus strafvervolging en hoeft hij niet voor de rechter te verschijnen. Als voordeel van deze wijze van afdoening wordt gezien het niet in het openbaar terecht hoeven staan van de verdachte. Ook levert het tijdsbesparing op voor de getuigen, deskundigen, raadsman, rechter en openbaar ministerie, waardoor met name de rechterlijke macht wordt verlicht en er meer ruimte wordt gecreëerd voor de behandeling van zaken die van wezenlijk belang zijn.5

Uit het bovenstaande is al duidelijk geworden dat de transactie een sterk overeenkomstrechtelijk karakter draagt. De verdachte dient het aanbod vrijwillig te accepteren en aan de voorwaarden te voldoen wil de transactie tot stand kunnen komen. De transactie kan in zijn algemeenheid worden gezien als een rechtshandeling ter voldoening aan een door het openbaar ministerie eenzijdig gestelde voorwaarde, waarbij het publiekrechtelijk aspect van deze ‘overeenkomst’ domineert.6 Het is aldus, zoals later bij de behandeling van de strafbeschikking duidelijk zal worden, geen beschikking waartegen via een bezwaarschrift opgekomen kan worden.7 Zoals al eerder opgemerkt, is de transactie een vorm van afdoening van strafzaken waarbij voor de rechter geen enkele rol is weggelegd. Dit terwijl de

Essay

Page 15: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

15

ESSAY

Ess

ayvoorwaarden die bij het aangaan van de transactie worden gesteld als een sanctie kunnen worden opgevat en de officier van justitie bij het bepalen van die voorwaarde daardoor een bevoegdheid uitoefent die normaliter aan de rechter toebehoort.8 Juist dit gegeven laat het systeem van de transactie op gespannen voet staan met het aan het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende idee dat geen straf mag worden opgelegd zonder berechting door een rechter.9

De strafbeschikking

De beschikking waarin straffen, maatregelen en (gedrags)aanwijzingen opgelegd en gegeven kunnen worden aan plegers van misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen.10 Dit is, aldus de officiële definitie, de strafbeschikking in het kort. Een voorzet voor de totstandbrenging van de strafbeschikking wordt gegeven in het Onderzoeksproject Strafvordering 2001, waarin een voorstel is gedaan voor buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten door het openbaar ministerie.11 Het voorstel heeft vervolgens gestalte gekregen in de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), met als gevolg dat het openbaar ministerie vanaf 1 maart 2008 in de artikelen 257a e.v. Wetboek van Strafvordering voor een aantal veelvoorkomende strafbare feiten de bevoegdheid heeft gekregen om een zaak zowel te vervolgen als te bestraffen zonder tussenkomst van de strafrechter. Het hoofddoel van de Wet OM-afdoening is gelegen in het feit dat door het vergroten van de mogelijkheden tot buitengerechtelijke afdoening van strafzaken er minder strafzaken op het bordje van de strafrechter zullen komen te liggen. De kern van de wet is aanpassing van de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening van strafzaken.12 Het uitvaardigen van een strafbeschikking is namelijk, zoals net geconstateerd, niet alleen een daad van vervolging, maar behelst tevens een schuldvaststelling en sanctieoplegging.13 De strafbeschikking strekt dus niet tot het voorkomen van vervolging, dit in tegenstelling tot de transactie. Daarmee kan, de nodige voorzichtigheid in acht nemende, worden gezegd dat de strafbeschikking qua rechtskarakter meer overeenkomt met een

rechterlijke veroordeling. Het grote voordeel ten opzichte van de transactie schuilt dan ook daarin dat de medewerking van de verdachte niet per definitie noodzakelijk is.

“Een strafbeschikking kan pas worden uitgevaardigd nadat het vooronderzoek is afgerond en is aan de orde voordat de zaak – bij het achterwege blijven van volledige tenuitvoerlegging - ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt. Met deze inkadering is voorts gegeven, dat de strafbeschikking slechts mag worden uitgevaardigd indien de officier van justitie of opsporingsambtenaar er op basis van de resultaten van dat opsporingsonderzoek van overtuigd is en kan zijn dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd.”14 Krachtens lid 1 van artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering kan het openbaar ministerie een strafbeschikking uitvaardigen indien het strafbare feit een overtreding of een misdrijf betreft, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar. In vergelijking met de bevoegdheidsgrenzen van de transactie, blijken deze overeen te komen. Het daaropvolgende lid 2 bevat de verschillende straffen en maatregelen die bij de strafbeschikking kunnen worden opgelegd: de taakstraf, de geldboete, de onttrekking aan het verkeer (van reeds in beslag genomen voorwerpen), de schadevergoedingsmaatregel en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. In lid 3 worden dan ten slotte enkele aanwijzingen genoemd die, eventueel naast de straffen of maatregelen, aan de betrokkene kunnen worden opgelegd. Als de regeling van de transactie daarnaast wordt gelegd, zijn ook op dit punt weer overeenkomsten te vinden. Zo behoren, evenals bij de transactie, taakstraf, geldboete, schadevergoedingsmaatregel en onttrekking aan het verkeer tot de mogelijkheden. Het oogmerk van dit wetsvoorstel is aldus niet de bestaande mogelijkheden in te perken, maar juist om de mogelijkheden tot buitengerechtelijke afdoening, op een hechtere grondslag, te verruimen.15 De grondslag waar hierop wordt gedoeld, is de al eerder genoemde schriftelijke vaststelling in de strafbeschikking dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan.

De bestrafte die zich niet kan verenigen met de strafbeschikking, heeft twee weken de tijd om verzet te doen bij het parket. De officier van justitie zal de strafbeschikking dan herbeoordelen

Page 16: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

16

ESSAY

en naar aanleiding hiervan kan hij deze intrekken, wijzigen of de bestrafte oproepen voor de terechtzitting. Behalve in het geval dat de officier de strafbeschikking intrekt, de bestrafte zijn verzet intrekt of hiervan afstand doet, moet de zaak altijd ter zitting worden aangebracht.16 De strafrechter zal de zaak vervolgens behandelen conform de standaard procedure, zodat hierna regulier hoger beroep en cassatie open staat. Het niet doen van verzet (of het niet binnen de toepasselijke termijn doen van verzet) of het niet tijdig, onvolledig of onjuist voldoen aan de strafbeschikking, heeft als resultaat onherroepelijkheid van de strafbeschikking en de daarmee gepaard gaande mogelijkheid van directe executie.17 Het procesinitiatief komt bij de strafbeschikking aldus bij de bestrafte te liggen: als hij het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking kan hij de zaak in volle omvang door de rechter laten beoordelen.18

Het overgangsrecht van de Wet OM-afdoening zorgt voor een gefaseerde invoering, wat wil zeggen dat de transactie op dit moment nog naast de strafschikking blijft bestaan, maar uiteindelijk zal komen te vervallen.

De positie van het openbaar ministerie

Recapitulerend mag het inmiddels duidelijk zijn dat de strafbeschikking wat rechtskarakter betreft, in vergelijking met de transactie, meer overeenkomt met een rechterlijke veroordeling. De nieuw verkregen bevoegdheid van de officier van justitie laat de opsporing, vervolging en berechting in één hand samenkomen. Kan er in dit licht nog wel gesproken worden van een met de gedachte van de rechtsstaat overeenstemmende bevoegdheidsverdeling tussen de rechtsprekende en de uitvoerende macht?19 Wordt met de invoering van een zelfstandige sanctiebevoegdheid aan het openbaar ministerie de idee van de Trias Politica niet teveel gerelativeerd en misschien zelfs wel uitgehold? In dit kader kan gekeken worden naar artikel 113 Grondwet (GW), waarin een evenwichtige bevoegdheidsverdeling wordt vastgelegd tussen wetgever, openbaar ministerie en rechter door te bepalen dat de berechting van strafbare feiten is opgedragen aan de rechterlijke macht. Dat de leden van het openbaar ministerie niet onder de rechterlijke macht vallen, mag worden aangenomen,20 maar wordt het begrip ‘berechting’ geen geweld aangedaan nu de officier

van justitie belast wordt met de vaststelling van de schuld van een verdachte aan een strafbaar feit en van een passende straf ? Hoe kan worden uitgelegd en gerechtvaardigd dat artikel 113 GW er niet aan in de weg zou staan dat de officier van justitie strafbare feiten kan afdoen op een wijze die in vrijwel alle relevante opzichten vergelijkbaar is met een strafvonnis? Daarnaast kan vanuit Europa artikel 6 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op het instituut van de strafbeschikking worden losgelaten. In dit artikel is het recht van een eerlijke en openbare berechting door een bij wet ingestelde onpartijdige rechterlijke instantie opgenomen, hetgeen de strafbeschikking op het eerste gezicht gezien niet lijkt te waarborgen.21 Met het oog op het feit dat het procesinititatief bij de strafbeschikking op het bordje van verdachte wordt gelegd, kan worden betwijfeld of hij in deze gang van zaken niet op onaanvaardbare wijze wordt gehinderd in zijn toegang tot de rechter.

Uit een arrest van het Europese hof van justitie in 1980 kan worden afgeleid dat het buitengerechtelijk afdoen van een zaak geen strijdigheid oplevert met het doel en de strekking van artikel 6 EVRM, mits de verdachte hiermee instemt.22 Met andere woorden, door in te stemmen doet de verdachte afstand van zijn recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie. Echter, het wezenlijke aan de strafbeschikking is nou juist dat er niet mee ingestemd hoeft te worden; als de verdachte geen actie onderneemt, komt zijn schuld vast te staan en kan de beschikking ten uitvoer worden gelegd. Dan is het dus toch mogelijk dat de verdachte zijn recht uit artikel 6 EVRM wordt ontzegd, zonder dat hij hiermee heeft ingestemd.23 Het Europese hof oordeelt in een arrest uit 1992 dat het niet aanwenden van een openstaand rechtsmiddel door het niet nemen van de nodige maatregelen een verantwoordelijkheid is van de verdachte.24 Als de verdachte aldus zijn mogelijkheid tot het aantekenen van verzet niet inroept, kan hij zich er niet op beroepen dat zijn recht op toegang de rechter is geschaad. Op dit punt bezien zou het Europees verdrag niet al te veel moeite moeten hebben met de strafbeschikking, zoals dit in Nederland is vormgegeven.

Uit het bovenstaande kan moeilijk een andere conclusie worden getrokken dan dat er nog veel

Page 17: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

17

ESSAY

vragen en onduidelijkheden leven met betrekking tot de in 2008 in werking getreden strafbeschikking. Dat de wetgever, klaarblijkelijk, de strafbeschikkende bevoegdheid van het openbaar ministerie een goed idee heeft gevonden, laat onverlet dat er veel kritiek bestaat. Zoals hierboven een voorzetje is gegeven, zo bestaan er nog veel meer punten van commentaar op de nieuwe buitengerechtelijke afdoening van strafzaken. Het lijkt mijns inziens noodzakelijk dat discussie over deze ontwikkelingen blijft bestaan, voordat de officier van justitie straks echt op de schoot van de rechter gaat zitten.

1 S. van Ruller & S. Faber, Afdoening van strafzaken in Nederland sinds 1813, VU Uitgeverij Amsterdam 1995, p. 111.2 S.N. Kalidien & A.Th.J. Eggen, Criminaliteit en rechtshandhaving 2008, Boom Juridische Uitgevers 2009, p. 144. 3 HR 19 november 1991, NJ 1992, 265.4 Noyon, Langemeijer & Remmelink, Wetboek van Strafrecht,5 Noyon, Langemeijer & Remmelink, Wetboek van Strafrecht, 6 Conclusie van A-G van Oosten bij HR 25 januari 1966, NJ 1966, 160.7 Tekst en commentaar strafrecht, artikel 74 Sr, Valkenburg.8 P. Osinga, Transactie in strafzaken, Gouda Quint B.V. Arnhem 1992, p. 55.

9 Tekst en commentaar strafrecht, artikel 74 Sr, Valkenburg.10 M. Kessler & B.F. Keulen, De strafbeschikking, Deventer: Kluwer, 2008.11 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, Het onderzoek ter zitting: eerste interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Gouda Quint B.V. Deventer, 2001.12 M. Kessler & B.F. Keulen, De strafbeschikking, Deventer: Kluwer, 2008.13 J.H. Crijns, Rationaliteiten achter de Wet om-afdoening, Kluwer, 2006, p. 51.14 Kamerstuk 29 849, nr. 3.15 Kamerstuk 29 849, nr. 3.16 M. Kessler & B.F. Keulen, De strafbeschikking, Deventer: Kluwer, 2008.17 Floriaan H. Went, De Wet OM-afdoening, van transactie naar strafbeschikking, 2007.18 . Kessler & B.F. Keulen, De strafbeschikking, Deventer: Kluwer, 2008.19 Eerste Kamer, vergaderjaar 2006-2005, 29 849, B, p. 5.20 Cleiren & Nijboer (2006), Aant. 6. Verhouding tot art. 113 lid 1 Gw; Corstens (2002). P. 114.21 D.M. Drok, Voldoet de strafbeschikking, zoals opgenomen in de Wet OM-afdoening, aan art. 6 EVRM?, Tijdschrift voor Formeel Belastingrecht, nr. 4 – juni 2008, p. 18.22 EHRM 27 februari 1980, NJ 1980, 561.23 D.M. Drok, Voldoet de strafbeschikking, zoals opgenomen in de Wet OM-afdoening, aan art. 6 EVRM?, Tijdschrift voor Formeel Belastingrecht, nr. 4 – juni 2008, p. 21.24 EHRM 16 december 1992, Serie A, vol 251-A.

Page 18: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

18

ESSAY

Rechtspraak en straffen in het oude RomeMarloes Lenferink

Met de woorden ‘kruisig die slaven, allemaal!’, beval Marcus Licinius Crassus, opperbevelhebber van het Romeinse leger, in de film Spartacus, zesduizend slaven te laten doden. De film uit 2004 is voor het grootste gedeelte gebaseerd op waargebeurde feiten en geeft ons daardoor een beeld van het leven in het Romeinse Rijk. Hoewel niet zeker is of er daadwerkelijk zesduizend slaven zijn gekruisigd, was het opleggen van de doodstraf aan opstandige of weggelopen slaven geen onbekend fenomeen in het oude Rome. Ook andere, soms zeer gruwelijke straffen werden door de Romeinen opgelegd aan misdadigers1. In de vele eeuwen die het West-Romeinse rijk heeft gekend, is de strafwetgeving stukje bij beetje tot ontwikkeling gekomen. Voornamelijk in de tijd van de Republiek en in de Keizertijd kwam het recht tot bloei. Vele juristen hebben zich in de loop der eeuwen voornamelijk beziggehouden met het Romeins privaatrecht. Vreemd is dit echter niet, van het Romeins strafrecht is namelijk maar weinig opgeschreven. Het privaatrecht is veel sterker ontwikkeld en is ook opgetekend in wetten, het strafrecht niet. Natuurlijk kenden de Romeinen wel straffen, maar deze zijn niet specifiek in een wet(boek) beschreven. Toch valt er wel een algemene lijn te trekken betreffende de ontwikkeling van het strafrecht in de Romeinse tijd. In dit artikel zal ik hieraan aandacht besteden.2

Afbakening en chronologische tijdlijn

Voordat dieper kan worden in gegaan op de strafrechtspraak binnen het Romeinse Rijk, moet eerst kort een schets worden gemaakt van belangrijke historische ontwikkelingen die dit ooit zo glorieuze rijk kenmerkten. Daarna zal ik in gaan op drie belangrijke fasen die de veranderingen in het rechtssysteem van de Romeinen uitstekend weergeven.

Volgens een aloude legende hebben de tweelingbroers Romulus en Remus Rome in de achtste eeuw voor Christus gesticht. Nadat Romulus zijn broer had vermoord, werd hij koning. Samen met de Senaat, een adviserend orgaan van oude, wijze mannen, regeerden koningen meer dan twee eeuwen lang over Rome. Toen de Romeinen in 509 voor Christus (v.C.) hun laatste koning de stad uitjoegen, kwam een nieuw staatsbestel tot ontwikkeling: de Republiek. Binnen de Republiek regeerden twee, door de Senaat gekozen, consuls. In deze nieuwe staatsvorm brak onenigheid uit tussen het armere deel van de bevolking (plebejers) en het patriciaat (patriciërs). Onder druk van de plebejers kwam omstreeks 450 v.C. de eerste geschreven wet van het Romeinse Rijk tot stand, de Wet van de Twaalf Tafelen. Hierin stond zowel publiekrecht als privaatrecht opgetekend. Na vijf eeuwen Republiek werd binnen een paar jaar de Keizertijd ingeluid. Toen de heersende consul Caesar een

dictator dreigde te worden, werd ingrijpen gewenst geacht. Caesar werd in 44 v.C. vermoord. In 27 v.C. werd de adoptieve zoon van Caesar, Octavianus, de eerste keizer van het Romeinse Rijk. Vele beroemde,beruchte en wrede keizers volgden, Augustus, Nero en Tiberius zijn slechts enkelen van hen. De keizers bleven tot het einde van het Romeinse Rijk aan de macht. Romulus Augustulus, de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk, werd in 476 na Christus door de Germanen afgezet3.

Fase I: rechtspraak door het volk

De eerste fase in de ontwikkeling van het Romeins Strafrecht begint rond 150 v.C. Hoewel het Romeinse Rijk dan al vele eeuwen floreert, is van deze periode wat betreft het strafrecht maar weinig bekend. In de overlevering wordt er van uit gegaan dat in de Koningstijd de koning straffen oplegde. Zo is bijvoorbeeld bekend, dat wanneer een persoon een ander ‘per ongeluk’ om het leven bracht, deze persoon de familie van het slachtoffer moest compenseren met geschenken.4

De eerste, echte vorm van codificatie vinden we pas in de vroege Republiek. Zoals gezegd kwam toen de Wet van de Twaalf Tafelen tot stand.5 De meeste strafrechtelijke zaken in de vroege Republiek werden echter niet gebaseerd op deze wet. In de loop der tijd is er veel gespeculeerd over de vroegste vorm van strafrechtelijke rechtspraak,

Page 19: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

19

ESSAY

Ess

ayik bespreek de meest aannemelijke vorm. Maakte een verdachte zich schuldig aan enig strafbaar feit, dan werd hij opgeroepen door een tribunaal bestaande uit burgers. In drie ronden beoordeelde dit tribunaal de strafbaarheid van de verdachte. Een bijzonderheid hierbij vormde de aanwezigheid van toeschouwers. De aanwezige toeschouwers mengden zich in het onderzoek en beïnvloedden op die manier de uiteindelijke strafoplegging.6 Na elke ronde deed het tribunaal een voorstel voor een passende straf, het publiek kon hier commentaar opleveren. Het tribunaal was bevoegd van straf te wisselen tussen de ronden door. Werd de verdachte beschuldigd van diefstal en bekende hij dit in één van de drie fases, dan werd het proces afgedaan. De verdachte werd dan als dader bestempeld. Bekende de verdachte niet, dan werd hij na een vierde ronde veroordeeld.7 De opgelegde straffen waren in deze periode zwaar, ter dood veroordelingen werden al op basis van kleine delicten opgelegd. Maakte iemand zich bijvoorbeeld schuldig aan vadermoord dan werd hij, samen met een aap of een hond, in een zak gestopt en daarna in de rivier gegooid.8

Fase II: juryrechtspraak

Naarmate het Romeinse Rijk zich steeds verder uitbreidde en zodoende steeds vaker in oorlog kwam met omliggende gebieden, ontstond er behoefte aan een efficiënter systeem van strafoplegging. Geleidelijk aan beseften de Romeinen dat de bemoeienis van toeschouwers met betrekking tot de procedures zeer tijdrovend en inefficiënt was. Daarnaast ontstonden er rond 133 v.C. talloze protesten over de kosten die de expansieoorlogen met zich mee brachten.9 Om deze crisis te bezweren, werden er twee stappen genomen. Allereerst werden er lage magistraten, de tresviri capitales, benoemd, welke recht spraken over de kleinere delicten zoals geweldpleging of het maken van vergif. In dergelijke rechtszaken werden vooral slaven en niet-Romeinen berecht. Een tijd later werden ook grotere strafrechtbanken opgericht, de zogenaamde quaestiones perpetuae. Deze rechtbanken werden opgericht om elk aparte strafbare feiten te behandelen. Onder de beruchte dictator Sulla werden de rechtbanken tevens vaste rechtbanken. Zo kende men vanaf die tijd zes aparte gerechten voor bijvoorbeeld moord, hoogverraad en verduistering van staatszaken.

Een proces bij een rechtbank werd gestart op grond van een klacht van een burger. De praetor (magistraat) moest deze klacht eerst goedkeuren, waarna er een juryrechtbank werd gevormd. De partijen konden allebei een pleiter (advocaat) in dienst nemen ter verdediging. Won de klager, dan verkreeg deze een beloning. Was het omgekeerde het geval, dan kon de klager zelf worden aangeklaagd wegens valse beschuldiging. Werd de verdachte schuldig verklaard, dan kon hij rekenen op een boete of zelfs op de doodstraf. Hoewel de straffen in de late Republiek nog steeds vrij gruwelijk waren, bestond er voor de rijkere Romeinen soms een uitvlucht. Was een rijke Romein ter dood veroordeeld, dan kon hij soms kiezen voor vrijwillige verbanning. Hierbij verloor hij zijn vermogen en burgerrechten. Met alle voorzichtigheid kan worden gezegd dat zich een humaan aspect ontwikkelde binnen het Romeins Strafrecht.10

Fase III: rechtspraak door de keizer

De derde fase neemt een aanvang in de Keizertijd. De eerste keizer, Augustus, voerde grote veranderingen in het rechtssysteem door. Allereerst werden de tresviri capitales vervangen door keizerlijke ambtenaren. De juryrechtbanken uit de Republiek werden hervormd naar keizerlijk model. Zo riep Augustus twee nieuwe rechtbanken in het leven, een rechtbank voor de berechting van overspelplegers en een rechtbank voor de berechting van mensen die zich schuldig hadden gemaakt aan speculaties waardoor de voedselprijzen stegen. Gedurende de eerste decennia van de Keizertijd merkte men dat het bestaande systeem beperkt en ontoereikend was. Zo kon men alleen een klacht indienen betreffende een misdrijf waarvoor een speciale rechtbank bestond. Daarnaast vonden burgers de opgelegde straffen te mild en niet passend.11 Blijkbaar vond men het verbannen van een overspelige vrouw en het doden van haar minnaar een te milde straf.12

De nadelen van de juryrechtbanken en de machtlust van de heersende keizers, leidden tot een nieuwe vorm van rechtspraak, de keizerrechtspraak. De keizer sprak recht in allerlei soorten zaken, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk. Dit soort procedures werd de cognito extraordinaria genoemd13. In eerste instantie behandelde keizer Augustus alleen zaken die hem zeer persoonlijk aangingen. Later begon de keizer zich ook te bemoeien met andere

Page 20: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

20

ESSAY

zaken.14 Binnen de strafrechtspraak kon de keizer in zijn eentje een veroordeling uitspreken. Samen met het feit dat de keizer alleen heerser was, zorgde deze vorm van rechtspraak voor een zeer machtig wapen in de handen van de keizer. Zo werden de straffen er niet milder op. Bevond de keizer een burger schuldig en werd de dader bestempeld als zware misdadiger, dan kon het zijn dat hij als gladiator moest vechten in een amfitheater. In de meeste gevallen vonden er gevechten op leven en dood plaats, soms moest gevochten worden met wilde dieren.15 Toch liet de keizer zich zo nu en dan bijstaan door een aantal adviseurs. Samen vormden zij dan een soort gerechtshof. Daarnaast gaf de keizer bepaalde hoge ambtenaren een bevoegdheid tot rechtspreken in politiezaken. Naarmate de Keizerrechtspraak vaste vorm begon aan te nemen, vervielen de juryrechtbanken uit de late Republiek.16 Onder keizer Tiberius kreeg de Senaat ook een bijzondere bevoegdheid tot rechtspreken. Zij kreeg de opdracht om misdadigers uit de hogere klasse te berechten. Aangezien de leden van de Senaat ook afkomstig waren uit het patriciaat, moest dus worden geoordeeld over mensen van de eigen stand.

In de late Keizertijd verviel het recht van de burger om iemand voor de rechtbank te dagen. Dit was vanaf die tijd een taak van de staat. Er was nog wel een mogelijkheid om iemand aan te klagen, wanneer dit echter achteraf onterecht bleek, kreeg de aanklager de op te leggen straf! Hiernaast kon men voor steeds meer soorten delicten worden gestraft,want speciaal ingestelde gerechten voor bepaalde zaken bestonden immers niet meer. Ook werd de invloed van het Christendom steeds groter. Nadat deze godsdienst door keizer Constantijn in 313 n.C. als officiële godsdienst was erkend, ontstonden nieuwe, andere straffen. Zo werden alle niet-christelijke personen gezien als heidenen en ketters en zodoende vervolgd. Toch werden de gruwelijkste vormen van de doodstraf dankzij de intrede van het Christendom afgeschaft.

In latere eeuwen begonnen de Romeinen ook met bewijsmateriaal te werken. Zo mocht een verdachte in de keizertijd alleen ter dood gebracht worden als vast kwam te staan dat hij het delict ook echt had gepleegd. Een bijzondere regel was echter, dat de verdacht, en de eventuele getuigen, tijdens de verhoren mochten worden gemarteld om bewijzen te verzamelen.17

Slot

Hoewel er, in vergelijking met het privaatrecht, maar weinig bekend is over de strafrechtspraak in het Romeinse Rijk, kan er toch voorzichtig geconcludeerd worden dat het recht om te straffen zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Zo zagen wij in de eerste fase een vrij precaire vorm van rechtspraak, rechtspraak door het volk. Naarmate Rome zich uitbreidde, had men echter behoefte aan een meer gespecialiseerde vorm van rechtspraak, waarna de juryrechtbanken hun vorm kregen. Toen in de Keizertijd de macht in handen viel van een alleen heersende machthebber, begonnen de juryrechtbanken hun functie te verliezen. Deze rechtbanken werden vervangen door Keizerrechtspraak en keizerlijke gerechtshoven. In de late Keizertijd werd de rechtspraak beïnvloed door het Christendom, waardoor enkele gruwelijke straffen werden afgeschaft. Zo zien we dat het Romeins strafrecht langzaam overeenkomsten begint te vertonen met het huidige recht.

1 Spartacus (2004), DVD, reg. Robert Dornhelm. 2 J.H.A. Lokin, ‘Prota’, Groningen: 2008.3 J.H.A. Lokin, ‘Prota’, Groningen: 2008.4 Richart A. Bauman, ‘Crime and punishment in ancient Rome’, London: Routledge 1996, p. 9.5 J.H.A. Lokin, ‘Prota’, Groningen: 2008, p. 5.6 Richart A. Bauman, ‘Crime and punishment in ancient Rome’, London: Routledge 1996, p. 10-11.7 J.H.A. Lokin, ‘Prota’, Groningen: 2008, p. 47.8 http://www.museumkennis.nl/lp.rmo/museumkennis/i000799.html.9 Richart A. Bauman, ‘Crime and punishment in ancient Rome’, London: Routledge 1996, p. 21.10 Richart A. Bauman, ‘Crime and punishment in ancient Rome’, London: Routledge 1996, p. 23.11 Mr. O.E. Tellegen-Couperus, ‘Korte geschiedenis van het Romeinse Recht’, Deventer: Kluwer 1990, p. 76.12 Mr. O.E. Tellegen-Couperus, ‘Korte geschiedenis van het Romeinse Recht’, Deventer: Kluwer 1990, p. 54.13 Mr. O.E. Tellegen-Couperus, ‘Korte geschiedenis van het Romeinse Recht’, Deventer: Kluwer 1990, p. 76.14 Richart A. Bauman, ‘Crime and punishment in ancient Rome’, London: Routledge 1996, p. 53.15 Richart A. Bauman, ‘Crime and punishment in ancient Rome’, London: Routledge 1996, p. 66.16 Mr. O.E. Tellegen-Couperus, ‘Korte geschiedenis van het Romeinse Recht’, Deventer: Kluwer 1990, p. 78.17 Mr. O.E. Tellegen-Couperus, ‘Korte geschiedenis van het Romeinse Recht’, Deventer: Kluwer 1990, p. 114-115.

Page 21: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)
Page 22: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

22

ESSAY

Veiligheid in ruil voor vrijheidSimone Grondsma en Aram Sprey

Het is vrijdagnacht, 28 oktober, drie uur, je loopt in de Poelestraat. Er heerst een goede sfeer totdat er plotseling geschoten wordt. Grote paniek ontstaat en je probeert zo snel mogelijk weg te komen. Al snel blijkt dat er vier gewonden zijn. Zo’n vreselijk schietincident wil natuurlijk iedereen voorkomen. De vraag is echter hoe je zulke drama’s kunt voorkomen. Een middel dat hierbij een belangrijke rol kan spelen is preventieve fouillering. Voor ons dan ook reden te meer om dit fenomeen wat verder te bestuderen.

Achtergrond achter de huidige wetgeving

De wetgeving omtrent preventief fouilleren zoals die nu nog bestaat is het directe gevolg van een initiatiefwetsvoorstel uit 1999. Verschillende onderzoeken in die tijd toonden aan dat er sprake was van een geweldstoename,1 waaronder met name die van het wapengeweld. Toenmalig Tweede Kamerlid van de Camp (CDA) zag in die geweldstoename een groot gevaar voor de samenleving en wilde om die reden paal en perk stellen aan het illegale wapenbezit. Om dit wapenbezit terug te dringen dacht van de Camp aan het preventief fouilleren van burgers, volgens hem verhoogt dit de drempel tot het dragen van een wapen. Preventief wil in dit verband zeggen dat er gefouilleerd mag worden zonder dat er sprake is van een concrete verdenking.2 De op dat moment bestaande wetgeving, neergelegd in de (oude) Wet wapens en munitie (WWM), gaf echter nog geen bevoegdheid om dit preventief te doen en het is vanuit dat oogpunt bezien dan ook zeker geen verrassing dat van de Camp met een initiatiefwetsvoorstel kwam.3

Vooral in gebieden waar het wapenbezit zeer geconcentreerd is, bijvoorbeeld ’s nachts in uitgaansgebieden,4 moest het volgens hem mogelijk worden om preventief te fouilleren. Zijn wensen legde hij neer in een voorstel. Dit voorstel omvatte uiteindelijk zowel een wijziging van de WWM als een wijziging van de Gemeentewet (Gemw).5 Dit voorstel werd gesteund door het parlement en groeide van voorstel uit tot wet. Op 15 september 2002 zijn de wijzigingen in de WWM en de Gemw in werking getreden en sindsdien wordt van de Camp gezien als de ‘fouding father’ van het preventief fouilleren. Deze wetswijziging bevatte een aantal aanvullingen die nog steeds gelden en deze zullen we hieronder nader bespreken.

Gemeentewet

Om te beginnen werd bij de genoemde wetswijziging art. 151b aan de Gemw toegevoegd. Krachtens lid 1 van dit artikel kan de gemeenteraad bij verordening, bijvoorbeeld in een APV, aan de burgemeester de bevoegdheid geven om veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen. De raad kan deze bevoegdheid pas verlenen als er hetzij sprake is geweest van verstoring van de openbare orde door aanwezigheid van wapens, hetzij er ernstige vrees is voor het ontstaan daarvan. Let wel, het gaat in dit geval dus nadrukkelijk om het gevaar dat ontstaan is door wapenbezit. Dat de gemeenteraad hierbij zo’n belangrijke rol speelt heeft natuurlijk alles te maken met de democratische grondslag van de raad.

Daarnaast speelt ook de officier van justitie een essentiële rol, aangezien de burgemeester op grond van art. 151b lid 2 Gemw zo’n veiligheidsrisicogebied pas kan aanwijzen na overleg met de officier.6 Door de officier van justitie er bij te betrekken heeft de wetgever beoogd te waarborgen dat preventief fouilleren ook daadwerkelijk een strafvorderlijk belang dient.7 Tenslotte moet worden opgemerkt dat het aanwijzen van zo’n veiligheidsrisicogebied slechts van tijdelijke aard is. Het mag slechts zolang dat strikt noodzakelijk is voor handhaving van de openbare orde.8

Wet Wapens en Munitie

We weten nu dat de burgemeester een veiligheidsrisicogebied kan aanwijzen. Met het enkele aanwijzen van een veiligheidsrisicogebied is er op zichzelf echter nog niet zoveel veranderd. Het is de officier van justitie die vervolgens de bevoegdheid heeft om zo’n veiligheidsrisicogebied ook daadwerkelijk functioneel te maken. Wat dat precies behelst is geregeld in art. 50 lid 3, 51 lid 3 en 52 lid 3 van de WWM. Op grond van deze

Page 23: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

23

ESSAY

Ess

aybepalingen kan, respectievelijk, tegenover een ieder de bevoegdheid worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen te onderzoeken (art. 50 lid 3 WWM), om vervoermiddelen te onderzoeken (art. 51 lid 3 WWM) of om een onderzoek aan de kleding in te stellen(art. 52 lid 3 WWM). Deze bevoegdheid kan de officier van justitie slechts geven in de door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisicogebieden. In zo’n veiligheidsrisicogebied is het dus goed mogelijk dat een politieman zomaar in je zakken mag voelen, ook al gedraag je je nog zo normaal!

In alle gevallen geldt wel de eis dat zo’n bevel van de officier een omschrijving bevat van het aangewezen gebied en bovendien moet de geldigheidsduur van het bevel worden gegeven waarbij er een limiet bestaat van twaalf uur. Er zijn dus wel de nodige voorschriften die de vrijheid van de officier aanzienlijk inkaderen.

Natuurlijk is het meest opvallende als ook kenmerkende aan deze wetgeving het feit dat de bevoegdheid om te fouilleren tegenover ‘een ieder’ kan worden uitgeoefend. Sinds de invoering van de nieuwe wetgeving in 2002 is namelijk de eis van ‘redelijkerwijs aanleiding’ verdwenen en daarmee is de wens van initiatiefnemer van de Camp in vervulling gegaan. Preventief fouilleren werd toegestaan. Het feit dat er uitsluitend binnen de aangewezen veiligheidsrisicogebieden preventief gefouilleerd mag worden brengt logischerwijs met zich mee dat dit buiten die gebieden niet is toegestaan. Buiten die gebieden mag iemand nog steeds slechts gefouilleerd worden voor zover daartoe tegenover diegene aanleiding bestaat (zie. art. 50 lid 2, 51 lid 2 en 52 lid 2 WWM).

Daarmee sluiten we het wettelijk kader omtrent preventief fouilleren af. Het moge duidelijk zijn dat de net besproken wetgeving vergaande gevolgen heeft voor de mensen die zich begeven in zo’n veiligheidsrisicogebied. Immers, wanneer je zonder dat je verdacht gedrag vertoont zomaar gefouilleerd kunt worden, is dat een behoorlijke inbreuk op je privacy. En omdat het om zoiets ingrijpends gaat houdt de overheid scherp in de gaten of het hele fenomeen preventief fouilleren ook daadwerkelijk effect heeft. Op dit punt gaan we hierna verder in.

Doelstellingen

We hebben vastgesteld dat het dus van groot belang is om scherp in de gaten te houden of preventief fouilleren ook daadwerkelijk een enigszins belangrijk doel verwezenlijkt. Kijkend naar de doelstellingen van het preventief fouilleren kun je drie verschillende subdoelen ontdekken. Ten eerste het strafrechtelijke doel, om zoveel mogelijk wapens in beslag te nemen. Ten tweede het preventieve doel, wat wil zeggen dat wapenbezitters worden aangespoord om wapens thuis te laten. En tot slot, maar zeker niet onbelangrijk, het maatschappelijk doel van preventief fouilleren dat mensen weer een veilig gevoel wil geven.9

De resultaten

In alle gemeenten waar het preventief fouilleren is gebruikt door de politie is door verschillende commissies onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de methode. De diverse onderzoeken in de verschillende gemeenten hebben echter niet kunnen leiden tot een eenduidig antwoord op de vraag of preventief fouilleren het gewenste resultaat oplevert.10

Zoomen we echter in op de onderzoeken die alleen over Rotterdam gaan, dan zijn er wel een aantal concrete conclusies te trekken. Zo blijkt uit dat onderzoek dat er in 2003 in de gemeente Rotterdam nog gemiddeld 1 wapen per 30 gefouilleerde personen werd gevonden, in 2006 was dat al beduidend minder met nog maar 1 wapen per 44 gefouilleerde personen.11 Bovendien vindt bijna de helft van de respondenten dat preventief fouilleren de het veiligheidsgevoel (sterk) verbetert.12 Daarnaast vindt maarliefst 59 procent preventief fouilleren een effectief middel bij het bestrijden van wapenbezit.13 Kortom, het lijkt erop dat in Rotterdam zowel het strafrechtelijke als het maatschappelijke doel van de huidige wetgeving wordt bereikt.

De globale verandering door het nieuwe wetsvoorstel

Het feit dat de methode in Rotterdam een positief effect heeft gehad op de praktijk wil echter nog niet zeggen dat er geen tekortkomingen aan zitten. In de praktijk is namelijk gebleken dat er een grote behoefte is het instrument preventief

Page 24: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

24

ESSAY

fouilleren slagvaardiger te maken. Dit zal zich dan ook gaan uiten in een grotere bevoegdheid voor de burgemeester door de eventuele nieuwe wetgeving. Waar de burgemeester nu zonder bevoegdheid voortkomende uit een plaatselijke verordening gegeven door de gemeenteraad geen veiligheidsrisicogebied kan aanwijzen, zal dit in de toekomst wellicht wel mogelijk zijn. De burgemeester krijgt dan de mogelijkheid in incidentele noodsituaties een veiligheidsrisicogebied aan wijzen, waar vervolgens met een bevel van de officier van justitie preventief gefouilleerd kan worden. Door de beoogde wijzigingen wordt de weg naar het toepassen van preventief fouilleren een stuk sneller en eenvoudiger omdat de gemeenteraad pas achteraf zijn controlerende taak uitoefent.

Strijd met art.8 EVRM?

Met de komst van een verruiming van de bevoegdheid tot preventief fouilleren, ligt het in de lijn der verwachting dat opnieuw een discussie zal losbarsten over de schending van de privacy. Wat zijn de standpunten die door eerdere rechtspraak zijn vastgesteld?

Op 20 februari 2007 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte opzettelijk niet zou hebben voldaan aan een krachtens art. 50, 51 en 52 WWM gegeven bevel of vordering om medewerking te verlenen aan een zogenaamde preventieve fouilleringsactie. De verdachte werd door de rechtbank in het gelijk gesteld, het Hof ontkrachtte deze uitspraak vervolgens. In het geding was of de burgemeester door het aanwijzen van een veiligheidsrisico gebied met geringe motivering buiten zijn bevoegdheden was getreden. Daarnaast is in dit arrest ook sprake van eventuele schending van art. 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof. Dit wordt onder meer gemotiveerd met de stelling dat het Hof terughoudend had moeten toetsen. Echter focussen wij ons op hetgene er in dit arrest wordt gezegd over het preventief fouilleren toegespitst op art. 8 EVRM.

Ten eerste wordt opgemerkt dat preventief fouilleren en de ingrijpende aard hiervan, inbreuk maakt op het recht op vrijheid van een ieder en op het recht op eerbiediging van ieders persoonlijke

levenssfeer. Gezien de gekozen bewoordingen en de formulering van art 151 lid 1 Gemw kan men opmaken dat bij de uitleg van dit artikel terughoudendheid geboden is. Daarnaast moet ervan uit worden gegaan dat bij de uitleg van dit artikel de bevoegdheid slechts binnen strikte grenzen op grond van een ondeugdelijke motivering kan worden uitgeoefend.14 Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat besluiten in het kader van art. 151 Gemw zich niet zouden verdragen met de bescherming van de rechten die voortkomen uit art. 8 EVRM. Evenmin kunnen de besluiten voldoen aan de eisen die aan inbreuk op dit recht genoemd in art. 8 lid 2 EVRM rechtvaardigen.

Verderop in het arrest wordt er op gewezen dat er een duidelijke begrenzing van de bevoegdheden van art. 151b Gemw is. Daarnaast is daarvoor op grond van art. 8 EVRM respectievelijk art. 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) een wettelijke regeling daartoe vereist is. Op grond van art.8 EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag in het privéleven toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder andere de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van gezondheid.15 De genoemde belangen dienen dan ook in acht te worden genomen bij het uit oefenen van de bevoegdheid voortkomend uit art. 151b Gemw. Tevens moet worden voldaan aan de vraag of een bepaalde beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Bij de invulling hiervan heeft de nationale wetgeving wel ruime beoordelingsvrijheid, dit vloeit voort uit een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).16 Het EHRM heeft in andere uitspraken wel vastgesteld dat deze vrijheid niet onbeperkt is. Zo moet er sprake zijn van een dringende maatschappelijke behoefte, dient de beperking proportioneel te zijn in relatie tot het beoogde legitieme doel en moeten de redenen voor de beperking relevant en voldoende zijn.17

In casu werd, volgens de beredenering van de Hoge Raad, voldaan aan de vereiste van art. 8 EVRM omdat de noodzaak werd aangetoond door rapporten waaruit bleek dat preventief fouilleren noodzakelijk was voor de openbare veiligheid. Daarnaast werd voldaan aan de proportionaliteitseis

Page 25: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

25

ESSAY

omdat aan de regeling een nadrukkelijke beperking in tijd en plaats is opgenomen.18

Een ander arrest waarin art. 8 EVRM ter sprake komt is een arrest van 12 januari 2010 door het EHRM. In deze zaak waren de partijen Gillan en Quinton staande gehouden en gefouilleerd in een van tevoren aangewezen risicogebied in Londen. De rechtsvraag is hier of er in Engelse wet is voorzien op de inbreuk van art. 8 EVRM?

Het Hof stelde allereerst vast dat het criterium op basis waarvan een risicogebied kan worden aangewezen, namelijk dat van ‘expediency’ (wenselijkheid met het oog op een bepaald doel), ontoereikend is.19 De beperkingen die in de regelgeving zijn opgenomen zijn zo ruim te interpreteren dat men eigenlijk niet kan spreken van een beperking. Daarnaast zijn de discretionaire bevoegdheden van de agent te groot, voor het fouilleren van een persoon heeft hij ter verantwoording alleen zijn professionele intuïtie nodig, maar geen redelijk vermoeden van schuld. De enige beperkende voorwaarde is dat het doel van het zoeken, het vinden van terroristische voorwerpen is. Een zodanig ruime bevoegdheid met weinig beperkingen geeft kans aan willekeur en discriminatoir handelen.20

Uitspraak in de zaak luidt dat de Engelse wetgeving niet voldoende grondslag biedt om strijd met art. 8 EVRM te rechtvaardigen. De waarborgen die het EHRM afleidt uit art. 8 EVRM, die als grondslag dienden voor de toets waaraan het Engels recht onderhevig was, en die in deze uitspraak ertoe leidde dat het Engels recht niet voldoende grondslag bood, zijn een goede aanwijzing voor het Nederlands recht.

De twee bovenstaande arresten hebben beide een andere uitkomst. Echter is het goed mogelijk dat Nederland in de toekomst het zelfde overkomt

als Engeland. Nu de onderzoeksmogelijkheden alsmaar worden uitgebreid door de aankomende wetswijzigingen is het de vraag of de wettelijke grondslagen van de nieuwe artikelen de toets van het Hof van Straatsburg wel doorstaan.

1 M.M. Schreuders e.a, Criminaliteit en rechtshandhaving, Den Haag: WODC 1999.2 T.D. Cammelbeeck & H.R.B.M. Kummeling, Gemeentewet, Provinciewet, Deventer: Kluwer 2009, p.164. 3 Rb. Amsterdam 23 februari 2000, LJN AA4906.4 Kamerstukken II 1999/00, 26 865, nr. 5, p. 1.5 Kamerstukken II 1999/00, 26 865, nr. 5, p. 1.6 Kamerstukken II 1999/00, 26 865, nr. 11, p.4.7 T.D. Cammelbeeck & H.R.B.M. Kummeling, Gemeentewet, Provinciewet, Deventer: Kluwer 2009, p.165. 8 Hof Amsterdam 23 september 2005, AB 2006, 30.9 Kamerstukken II 1999/00, 26865, nr. 5, p. 6.10 N. van der Bijl e.a., rapport ‘Waarborgen bij preventief fouilleren’, 2011, p.1.11 E.J. van der Torre & V. Dijk, rapport ‘Preventief fouilleren in Rotterdam 2007, Den Haag: COT - Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement B.V., p. 26.12 E.J. van der Torre & V. Dijk, rapport ‘Preventief fouilleren in Rotterdam 2007, Den Haag: COT - Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement B.V., p. 14. 13 E.J. van der Torre & V. Dijk, rapport ‘Preventief fouilleren in Rotterdam 2007, Den Haag: COT - Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement B.V., p. 75.14 LJN: AZ2475, Hoge Raad, 00225/0615 LJN: AZ2475, Hoge Raad, 00225/0616 EHRM 26 april 1979, Publ. EHRM A 30, par. 49, NJ 1980, 146 (Sunday Times)17 EHRM 7 december 1976, Publ. EHRM, A 24, par. 48 (Handyside)18 LJN: AZ2475, Hoge Raad, 00225/0619 EHRM, 12 januari 201020 EHRM, 12 januari 2010

Page 26: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

26

ESSAY

ToerekeningsvatbaarheidDaniëlle van Ginkel

Van tijd tot tijd worden we opgeschrikt door schokkende misdrijven, dat we nauwelijks kunnen bevatten dat mensen daartoe in staat zijn. Een gedachte die dan vaak door ons hoofd schiet is dat het niet anders kan dan dat deze mensen ‘ziek’ zijn. Regelmatig blijkt dit ook het geval te zijn. Uit onderzoek blijkt vaak dat deze mensen in meer of mindere mate ontoerekeningsvatbaar zijn en daardoor het begane feit niet of niet geheel aan hem kan worden toegerekend. In dit artikel zal ik nader ingaan op het begrip ‘toerekeningsvatbaarheid’. Hierbij wil ik nog opmerken dat ik mijn essay volledig heb ontleend aan de hand van het boek “Toerekeningsvatbaarheid” geschreven door Antoine Mooij.1 Het begrip toerekeningsvatbaarheid is niet terug te vinden in het Wetboek van Strafrecht maar volgt uit artikel 39 van dat boek en luidt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend”. De vraag of een strafbaar feit kan worden toegerekend, hangt samen met het oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van de dader. Als iemand ten gevolge van een psychische stoornis niet kon helpen wat hij heeft gedaan en de daad niet kon vermijden, is dat hem dan ook niet toe te rekenen in de zin van verwijtbaarheid. Omdat hij geen schuld heeft is straf niet op zijn plaats, daarbij rekening houdend dat onder omstandigheden wel een maatregel kan worden opgelegd zoals plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of een terbeschikkingstelling.

De vraag naar toerekening wordt gesteld wanneer er sprake is van een ernstig misdrijf. Hierbij worden een viertal vragen gesteld. De eerste luidt of bewezen kan worden dat het feit door de verdachte is begaan. Hiermee richt de aandacht zich op de feitelijke gedragingen en handelingen van de betrokkene. De volgende vraag is welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert, de kwalificatievraag. De gedragingen en handelingen worden hierbij geïnterpreteerd en in een kader van normen geplaatst. De derde en vierde vraag betreffen tenslotte de strafbaarheid van de dader en welke straf of maatregel moeten worden opgelegd. In deze laatste fase komt de vraag naar schuld in de zin van vermijdbaarheid aan de orde waarbij mogelijk een psychische stoornis de straf kan beïnvloeden,waardoor er een maatregel kan

worden opgelegd zoals plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of een terbeschikkingstelling. Een vast onderdeel bij de derde vraag is de Pro Justitia-rapportage2. Hierin wordt de vraag gesteld aan de gedragsdeskundige welke conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid is te adviseren. Echter is daarbij het begrip ‘toerekeningsvatbaar’ problematisch. Het is immers niet mogelijk om vast te stellen welke psychische gesteldheid bij een verdachte aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit en welke causale relatie er bestond tussen het delict en de geestelijke gesteldheid van de verdachte. Voor de beoordeling van toerekeningsvatbaarheid moet er gekeken worden naar de begrippen verantwoordelijkheid en psychische stoornis.

Verantwoordelijkheid

In de oorspronkelijke betekenis van verantwoordelijkheid gaat het om toerekenen van de verantwoordelijkheid aan degene die een handeling heeft verricht, de zogenaamde “actorgerelateerde” verantwoordelijkheid.3 Bij de vraag of iemand verantwoordelijk is zal er rekening worden gehouden of hij al dan niet opzettelijk heeft gehandeld en in welke mate de gevolgen van dat handelen kon worden voorzien. Hieruit blijkt dat verantwoordelijkheid ook een normatief component heeft.

De betekenis van verantwoordelijkheid in de zin van toerekening is een tweevoudig gelaagd begrip.4 De eerste laag heeft betrekking op het daderschap, “ook wel de auteur zijn” van de handeling. Hij en niet iemand anders heeft het gedaan. Tevens is hem dit niet overkomen maar heeft hij het zelf

Page 27: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

27

ESSAY

Ess

aygedaan of laten gebeuren. Indien het daderschap is vastgesteld, kan verantwoordelijkheid toegewezen worden. Verantwoordelijkheid staat dan gelijk met aansprakelijkheid. Bij aansprakelijkheid gaat het om de vraag; “Wat heeft hij gedaan en hoe heeft hij het gedaan ?”. Bij het bepalen van de aansprakelijkheidsverantwoordelijkheid wordt er gekeken naar een aantal factoren, te weten: 1) de ernst van het feit, 2) de bijzonderheden die een rol hebben gespeeld, 3) de persoon van de verdachte en 4) zijn persoonlijke omstandigheden.

De feitelijke toerekening vooronderstelt dat de betrokkene vatbaar is voor toerekening en over geestelijke vermogens beschikt op grond waarvan hij vrij is om te handelen.5 Dit wordt ook wel vermogensverantwoordelijkheid genoemd en is tevens de “tweede” laag van verantwoordelijkheid. Hiermee wordt aangegeven dat er bepaalde vermogens aanwezig moeten zijn om verantwoordelijkheid te kunnen dragen.

Het handelen wordt bepaald door weten en willen. Het weten is met de handeling zelf gegeven en is niet een soort toegift bij de handeling. Dit geldt ook voor het willen. Er is verbondenheid tussen “het willen en weten” en de handeling. Datgene dat wordt nagestreefd in de handeling is het doel en het inzicht is de algemene kennis om dat doel te kunnen bereiken. Echter, mensen worden niet alleen in hun handelingen geleid door inzichten en bedoelingen, ook hebben zij het vermogen om die inzichten en bedoelingen af te wegen. Kortom: een mens laat zich bij zijn handelingen leiden door aanwezige verlangens en inzichten, maar ook door een vermogen tot overleg met zichzelf. Het vermogen tot overleg bevat twee componenten: de eerste component is het vermogen tot inzicht. Het vermogen tot inzicht toetst of wat we in eerste instantie voor waar houden ook werkelijk het geval is, of dat we ons wellicht vergissen. Een voorbeeld: “ik voel me bedreigd, maar de vraag is of ik ook bedreigd wordt, of dat ik mij vergis”. De tweede component is het vermogen tot redelijke doelstelling. Het vermogen tot redelijke doelstelling toetst of wat we ons ten doel stellen of wensen wel redelijk of zinvol is en of de middelen die we daartoe willen aanwenden geschikt zijn. Een voorbeeld is het volgende: ‘ik wil graag bewonderd worden en ik denkt dat te krijgen door heel veel te presteren; maar waarom wil ik door iedereen zo graag bewonderd

worden dat ik daardoor al mijn vrije tijd opoffer?’ De verhouding tussen de twee vermogens is dat het vermogen tot redelijke doelstelling het vermogen tot inzicht vooronderstelt.

Psychische stoornis

Het vermogen tot overleg kan zijn aangetast en dit vindt zijn wortels in artikel 39 Wetboek van Strafrecht. Er wordt in de wettekst gesproken van “ziekelijke stoornis” en van “gebrekkige ontwikkeling”. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de term “gebrekkige ontwikkeling” is toegevoegd om hiermee lichamelijke gebreken in de ontwikkeling te kunnen vatten. Een “gebrekkige ontwikkeling” is een stoornis die zich openbaart naarmate mensen zich ontwikkelen en deze stoornis is duurzaam aanwezig. Een voorbeeld is een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Een “ziekelijke stoornis” is een toestandsbeeld die op een bepaald moment of een langere tijd kan bestaan. Hierbij kan je denken aan een psychose.6 Het is niet voldoende om een delict niet toe te rekenen als er sprake is van een psychische stoornis die de wilsvrijheid heeft aangetast. De stoornis moet tevens doorgewerkt hebben in het ten laste gelegde feit. Dit leidt tot vele vragen. Wat is een psychische stoornis? En hoe werkt deze stoornis door in het ten laste gelegde feit?

Aanvaardbaarheid psychische stoornis

In de wet treffen we geen bepaling aan van welke psychische stoornissen sprake moet zijn om het ten laste gelegde niet of in mindere mate toe te rekenen. Het is in laatste instantie de rechter die over de aanvaarbaarheid hiervan beslist. Een psychische stoornis is dan ook een normatief begrip in de zin dat er altijd sprake is van afwijking van een norm die op haar beurt biologisch, conventioneel of antropologisch gefundeerd kan zijn. Let wel; omgekeerd is het niet zo dat afwijkingen van normen per definitie een stoornis oplevert.

Doorwerking psychische stoornis

Behalve dat de psychische stoornis strafechtelijk aanvaardbaar is moet deze ook relevant zijn. Voor de vraag naar toerekeningsvatbaarheid is een psychische stoornis slechts relevant, indien deze stoornis het vermogen tot overleg heeft geschaad. Er zijn slecht een aantal stoornissen van

Page 28: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

28

ESSAY

strafrechtelijke belang in de zin van de wet. Het gaat met name om psychotische stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen.7 Er is sprake van een psychische stoornis als het vermogen tot overleg is aangetast, te onderscheiden in het vermogen tot inzicht en het vermogen tot redelijke doelstelling. Bij een psychotische stoornis is het vermogen tot inzicht aangetast. Zo’n stoornis kenmerkt zich door de aanwezigheid van wanen en of hallucinaties, waarbij een waan kan worden omschreven als een oncorrigeerbare dwaling en een hallucinatie als een waarneming zonder object die toch een waarnemingskarakter heeft. Wanneer handelingen geheel onder invloed van wanen en/of hallucinaties worden verricht, is het vermogen tot overleg opgeheven. Bij een persoonlijkheidsstoornis is het vermogen tot redelijke doelstelling aangetast. De persoon laat zich leiden door zijn eigen verlangens, in combinatie met een zekere mate van onvermogen om hiervan afstand te nemen. Deze verlangens beïnvloeden zowel zijn innerlijke als zijn relationele wereld. Een voorbeeld van een persoonlijkheidsstoornis is iemand die lijdt aan narcisme. Bij een persoonlijkheidsstoornis is het vermogen tot overleg niet opgeheven maar beperkt.

Het causale verband

Tenslotte is van belang wat onder causaliteit wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan dat de stoornis ten tijde van het feit dient te hebben bestaan en aan de totstandkoming van het delict heeft bijgedragen. De stoornis dient niet alleen strafrechtelijk aanvaardbaar en relevant te zijn maar ook feitelijk effectief. Hiermee wordt bedoeld dat de stoornis aan het tot stand komen van het strafbare feit moet hebben bijgedragen. Dit is vaak niet het geval. Veel strafbare feiten worden enkel gepleegd om het materiële voordeel dat ze opleveren. Hoewel het gebruikelijk is om te spreken van causaal verband tussen stoornis en feit, dient er te worden bedacht, dat dit verband een interne relatie is die niet noodzakelijk is en slechts “hermeneutisch” begrepen kan worden. De psychische stoornis is dan ook niet in causale zin de oorzaak van de handeling maar vloeit wel uit de handeling voort.8 Hieruit volgt dat de mate en de manier waarop de stoornis de wilsvrijheid heeft aangetast en in de handeling heeft doorgewerkt, alleen kan worden bezien in een individualiserend onderzoek. Wanneer iemand lijdt

aan een ernstige stoornis hoeft dit niet te leiden tot ontoerekeningsvatbaarheid. Tevens kan het causale verband met het ten laste gelegde delict ontbreken en ook het omgekeerde kan het geval zijn. Een minder ernstige stoornis kan door zijn causale verband juist wel tot ontoerekeningsvatbaarheid leiden. Verder zal het onderscheid in verschillende gradaties van toerekeningsvatbaarheid ertoe noodzaken dat het onderzoek zich toelegt op de individuele persoon.

Het onderzoek naar toerekenbaarheid

Alvorens er tot een voorstel van toerekeningsvatbaarheid wordt overgegaan, zal er nog moeten worden onderzocht hoe de betrokkene de wereld om zich heen beleeft en hoe hij zich verhoudt tot anderen en zichzelf. Daarna wordt er nagegaan in hoeverre deze gegevens uitingsvormen zijn van een stoornis. Bij het onderzoek wordt er gekeken naar aandachtspunten zoals; het geweten, het vermogen tot empathie, omgang met agressieve gevoelens of gevoeligheden voor verlating of krenking en dergelijke. Een voorstel ten aanzien van toerekeningsvatbaarheid is alleen mogelijk door een individualiserende benadering.9

Daarnaast kan er bij toerekeningsvatbaarheid sprake zijn van “partiële toerekening” omdat het betrokken is op een ten laste gelegde feit en dat zegt niets over toerekening van een ander gepleegd delict.10 Ook hoe iemand iets gedaan heeft, bijvoorbeeld impulsief of met voorbedachten rade, zal tot grote verschillen in uitkomst kunnen leiden. Het onderzoek naar toerekeningvatbaarheid is dan ook erg gecompliceerd en staat tevens onder grote druk omdat de belangen zeer groot en vrijwel altijd tegenovergesteld zijn.

Echter, kunnen zich bij de bepaling van toerekeningsvatbaarheid nog een aantal complicaties voordoen. Zo kunnen mensen door eigen schuld “culpa in causa” in een situatie terechtkomen waaruit het delict is ontstaan.11 Voorbeelden zijn alcohol- of drugsgebruik of situaties waarin de medicatie ingeval van een psychose gestaakt wordt. In het algemeen betekent dit dat voor de beoordeling of iemand toerekeningsvatbaar was, niet naar het tijdstip van het begaan van het delict wordt gekeken maar naar een tijdstip daaraan voorafgaand. In de voorbeelden is dat dan het moment waarop het alcohol dan wel het drugsgebruik wordt

Page 29: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

29

ESSAY

ingenomen of het moment waarop het innemen van de medicijnen werd gestaakt. Echter, het is niet uitgesloten dat op dat eerdere moment sprake was van ontoerekeningsvatbaarheid. Verder doet zich nog een complicatie voor als de verdachte ontkent het delict te hebben gepleegd of als een bepaalde kwalificatie van het ten laste gelegde wordt betwist. Het onderzoek wordt bemoeilijkt omdat het delict dan niet met de betrokkenen kan worden doorgesproken, terwijl bovendien het risico bestaat dat mogelijk wordt bijgedragen aan waarheidsvinding of beïnvloeding van de overtuiging van de rechter, hetgeen uitdrukkelijk niet tot het doel van een onderzoek naar toerekeningsvatbaarheid behoort.12 In dit geval is terughoudendheid geboden en zal alleen in gevallen waarin heel duidelijk sprake is van een relevante stoornis, mogelijk een voorstel gedaan worden.

Toerekening

Het toerekenen is een complex gebeuren, waarbij de rechter kijkt naar de ernst van het feit, de omstandigheden ervan en hij laat de persoonlijke aspecten van de verdachte meewegen in zijn uiteindelijke beoordeling en straftoemeting. Om te oordelen over het vermogenverantwoordelijkheid gaat het om de vaststelling van een stoornis, de wijze waarop zij het vermogen tot overleg raakt en de mate waarin zij inhoudelijk in de feiten doorwerkt. Ondanks het feitelijke karakter van de beschouwing spelen ook normatieve overwegingen hier een rol en wel bij de uiteindelijke straftoemeting. De rechter kan bij een niet zo’n ernstige stoornis toch volledige toerekeningsvatbaarheid besluiten, maar ook kan hij bij een zeer ernstige stoornis en sterke doorwerking in het feit, zonder dat het vermogen tot overleg is aangetast tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid

besluiten omdat het niet redelijk en billijk is om tot enige toerekening te komen. Hieruit blijkt dus wel dat het proces van toerekening en de bepaling naar toerekeningsvatbaarheid een omvangrijke zaak is die van begin tot het eind juridisch is ingekaderd.

1 Antoine Mooij is hoogleraar psychiatrische aspecten van de rechtspraktijk met name de forensische psychiatrie aan het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtwetenschappen van de Universiteit Utrecht.2 J.W. Hummelen, toerekeningsvatbaarheid en toerekenen; de conclusie van de gedragsdeskundige versus het oordeel van de strafrechter. Prof dr. J.W. Hummelen is bijzonder hoogleraar forensische psychiatrie aan de Rijksuniversiteit Groningen.3 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 113.4 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 114.5 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 115.6 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 119.7 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 123.8 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 125.9 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 131.10 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 132.11 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 133.12 A.W.M. Mooij, toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid. Amsterdam 2004, p. 135.13 A.W.M. Mooij, ‘de vraag naar toerekenbaarheid’ p19,20, http://rechten.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/Tijdschriften/Ontmoetingen/Nr11/Mooij/Mooij.pdf

Page 30: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

30

ESSAY

Misdaad loont minder. Over de Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming1

Harrit Lamster

“Misdaad loont niet,” zegt men wel, maar we weten allemaal dat dit hoogstens gedeeltelijk waar is. Denk bijvoorbeeld aan de film Ocean’s Eleven, over de sympathieke overvallers die niet alleen ongestraft met de buit wegkomen, maar die je dit ook nog eens van harte gunt. Een voorbeeld dichter bij huis: door de Groninger rosse buurten rijden verdacht vaak veel te dure auto’s…Hoe ontnemen we een crimineel zijn onwettige gewin? Dit is een vraagstuk dat de wetgever al decennia lang bezighoudt. Sinds 1983 biedt het strafrecht hier mogelijkheden voor door middel van een complex aan artikelen verspreid over verschillende wetten. Dit complex is in zijn geheel ook wel Pluk-ze-wetgeving gaan heten. In 1993 en 2003 is het instrumentarium dat het Openbaar Ministerie ter beschikking staat bij deze taak flink uitgebreid, in het laatste geval met de Wet aanpassing ontnemingswetgeving.2 In 2009 heeft het Openbaar Ministerie gebruik makend van deze wetgeving 38,8 miljoen euro aan crimineel gewin weten te ontnemen.3

Toch wordt voortdurend gezocht naar nieuwe manieren om dit stelsel verder te verfijnen. Afgelopen juli is zodoende de bestaande ontnemingswetgeving ingrijpend gewijzigd door de Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming (Wet VMV).4 Over de strekking van deze wijzigingen zal dit artikel gaan.

De titel van de wet schept al een vrij duidelijk beeld: het gaat hier om verruiming van bevoegdheden. Lezing van de preambule (“... aanvullen ... vergroten ... voorzien in bevoegdheden ...”) leert ons dat dit inderdaad het geval is.5 Om de vernieuwingen die deze wet teweeg heeft gebracht goed in kaart te kunnen brengen, zullen we eerst naar de oude stand van zaken moeten kijken.

De ontnemingswetgeving is niet integraal te vinden in een aparte wet of titel, maar wordt gevormd door een verzameling artikelen die voornamelijk te vinden zijn in de wetboeken van strafrecht (Sr) en Strafvordering (Sv). De belangrijkste artikelen zijn 36e Sr (voordeelontneming in het algemeen) en 94a Sv (anderbeslag), het zijn dan ook vooral deze twee artikelen die ingrijpend gewijzigd zijn en hier besproken worden.

Eerste voordeelontnemingsgrond

Art. 36e Sr kent twee verschillende gevallen waarin voordeelontneming mogelijk is. Het proces van voordeelontneming wordt in beide gevallen geïnitieerd door een vordering van het Openbaar Ministerie. Om deze vordering in te kunnen stellen, is in een afzonderlijke veroordeling nodig. Ook moet de ontnemingsvordering zelf door een rechterlijk vonnis bekrachtigd worden.

Lid 1 introduceert de persoon veroordeeld wegens een strafbaar feit, hem kan de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (worden opgelegd). Lid 2 (oud) stelt nadere regels met betrekking tot de ontneming: het moet gaan om voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het daar (lid 1 (oud)) bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie (€76.000) kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan. Het was dus ook mogelijk om voordeel uit een feit waar veroordeelde niet voor veroordeeld is, te ontnemen. In lid 2 (nieuw) is deze mogelijkheid sterk uitgebreid. Ontneming is nu mogelijk bij winsten uit het (in lid 1) bedoelde feit of andere strafbare feiten, dus ook bij feiten van een andere aard dan het grondfeit die niet bedreigd worden met een geldboete uit de vijfde categorie. Wel blijft natuurlijk de eis dat er voldoende aanwijzingen moeten bestaan voor de omstandigheid dat deze feiten door de verdachte zijn begaan.

Tweede voordeelontnemingsgrond

Veel fundamenteler is de wijziging van de eisen bij de tweede grond van voordeelontneming, te vinden in lid 3 (oud en nieuw). Voorheen kon tegen degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd een ontnemingsactie ingesteld worden. Deze actie

Page 31: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

31

ESSAY

Ess

aymoet de veroordeelde weer in de financiële staat terugbrengen die hij had voor hij dat feit of andere strafbare feiten pleegde. Hiervoor was wel nodig dat een zogenaamd Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) ingesteld werd. Het Openbaar Ministerie heeft in dit SFO de taak om te bewijzen dat het betwiste voordeel onrechtmatig is. Dit wordt als bijzonder omslachtig ervaren, daarom heeft de wetgever hier een ander systeem voor bedacht.

Juridische fictie uit Engeland

In Engeland kent men net als in Nederland al geruime tijd wetgeving omtrent ontneming. Echter, in dat systeem werkt men al jarenlang met de juridische fictie omtrent de criminal lifestyle.6 Wordt vastgesteld dat een veroordeelde er zo’n levensstijl op nahoudt, dan verschuift de bewijslast bij de Engelse tegenhanger van het SFO in de richting van de crimineel.

Ook in Nederland is nu zoiets ingevoerd. De eis tot een SFO is komen te vervallen, gedeeltelijk daarvoor in de plaats is er een nieuw sub a gekomen: (vermoed kan worden dat) uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf (lid 3 (nieuw)), wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten. Dit aannemelijk maken is nu de verantwoordelijkheid van de veroordeelde.

Wie dus veroordeeld wordt voor een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie opgelegd kan worden, zal in beginsel al zijn ‘verdachte aankopen’ van de afgelopen zes jaren moeten kunnen verantwoorden. De drugsdealer moet dus aannemelijk maken dat zijn nieuwe Porsche Cayenne betaald is met de erfenis van zijn oudtante, en niet met drugsgeld. Deze herpositionering van de bewijslast bij de tweede voordeelontnemingsgrond is mijns inziens de meest opzienbarende wijziging die de Wet VMV heeft teweeggebracht.

Een bijkomend aspect van de nieuwe regeling is dat een veroordeelde die voordeel heeft genoten uit andermans strafbaar feit, dit voordeel ontnomen kan worden. Een tempering van deze en eerder genoemde vernieuwingen vinden we in het nieuwe lid 4, dat de rechter de mogelijkheid biedt de periode van zes jaren in te korten.

Anderbeslag

We hebben gezien dat de wetgever zich flink heeft ingespannen om ontneming in zo veel mogelijk gevallen tot een optie te maken. Echter, ook de ‘andere kant’ zit natuurlijk niet stil. Een bijzonder eenvoudige truc om ontneming te frustreren is het ‘parkeren’ van gestolen goed bij een derde, deze constructie staat bekend als verhaalfrustratie. Om dit tegen te gaan kent het Nederlandse strafrecht het zogenaamde “anderbeslag,” dit is geregeld in het ook gewijzigde art. 94a Sv.

Om dit anderbeslag toe te kunnen passen, zo stelt lid 3 sub a (oud), moesten de voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn van het misdrijf (...), dit is het afkomstvereiste. Dit vereiste is per 1 juli komen te vervallen.

Daarnaast was en is er sprake van een wetenschapsvereiste: de derde moest ten tijde van dat gaan toebehoren (weten) of redelijkerwijze (kunnen) vermoeden dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren (lid 3 sub c (oud)). Na de wijziging is slechts nodig dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden (lid 3 b). Over de criminele herkomst van de goederen wordt dus niet meer gerept.

Onduidelijkheden

Toch moeten er ook zwakke aspecten van de wet belicht worden. In de eerste plaats schort er iets aan het specifieke overgangsrecht: dit ontbreekt in zijn geheel. Zoals Zweers en Punt naar Knigge beargumenteren, is dit bijzonder problematisch.7 Zeker bij wetgeving als deze, die vaak bij complexe, langlopende zaken toegepast wordt, zal het algemene overgangsrecht veel onduidelijkheden laten bestaan.

Het is gebruikelijk dat in Nederlandse wetgeving niet alles tot in de laatste details geregeld wordt, de rechter wordt normaal gesproken tamelijk vrij gelaten in zijn oordeel. Toch laat de Wet VMV wel erg veel aan toekomstige jurisprudentie over. Kijken we bijvoorbeeld naar de verhaalfrustratie: wanneer is er te spreken van het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen (art. 94a lid 3 Sv (nieuw))? Naast duidelijke overgangswetgeving

Page 32: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

32

ESSAY

laat dus ook de wetstekst zelf nogal wat vragen staan.

Wel hoopgevend is bestaande jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.8 Deze uitspraak uit 2001 laat de Engelse wetgeving omtrent de criminal lifestyle in stand en Muller betoogt dat de Nederlandse wetgeving voldoende op de Engelse lijkt om te kunnen stellen dat zij ook aan de vereisten van het Hof voldoet.

Conclusie

Met de Wet VMV lijkt een goede stap te zijn genomen. Het Openbaar Ministerie kan in significant meer gevallen meer ontnemen, jurisprudentie lijkt er op te wijzen dat het EVRM niet geschonden wordt en de belangrijkste problemen bij het anderbeslag lijken te zijn opgelost. Of de wetswijziging daadwerkelijk zal leiden tot een grotere jaarlijkse ontnemingssom, kan alleen de toekomst uitwijzen. Natuurlijk rapporteert het Openbaar Ministerie hier zelf uitgebreid over, iets om zeker in de gaten te houden!9

1 Bij het schrijven van dit essay is veel geput uit het ‘Themanummer Wetswijziging Verruiming Mogelijkheden Voordeelontneming 1 juli 2011’ van BOOM-Nieuws 2011, 61. Mijn hartelijke dank gaat uit naar mevrouw D.J. Gardenier van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie voor het verstrekken van deze informatie.2 Wet van 8 mei 2003, Stb. 202.3 www.om.nl/organisatie/landelijke/bureau, geraadpleegd 1 november 2011.4 Wet van 31 maart 2011, Stb. 171, in werking getreden op 1 juli 2011, Stb. 237.5 Wet van 31 maart 2011, Stb. 171, preambule.6 D. Muller, ‘Artikel 36e Sr: Voldoet de nieuwe wetgeving aan de vereisten van het EVRM?,’ BOOM-Nieuws 2011, 61, p. 22-23.7 C.J. Zweers en H.G. Punt, ‘Overgangsrecht bij de wetswijziging per 1 juli 2011,’ BOOM-Nieuws 2011, 61, p. 13-14; G. Knigge, Verandering van wetgeving. Beschouwingen over de artt. 4 A.B. en 1 Sr (diss. Groningen), Gouda: Quint 1984.8 EHRM 5 juli 2001, 41087/98; LJN AD3514. Zie ook Muller, ‘Voldoet.’9 De jaarverslagen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie zijn openbaar.

Page 33: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Rubrieken

Zittingszaal 14Simon Uncensored

Ad InformandumInterview

Page 34: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Advertentie Copy copy

Page 35: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

35

ZIttINgSZAAL 14

Zit

ting

szaa

l 14

Positief stukjeRob Zijlstra

Het komt voor dat mensen mij na afloop van een strafzaak aanschieten en dan vragen wat mijn rol in het geheel is. Ik zeg dan altijd dat ik van de krant ben en stukjes schrijf. Tijdens de zitting had ze tegen de rechters geroepen dat ze de moeder is van de verdachte. Of ze ook iets mocht zeggen? Dat mocht niet van de rechters. Toen de zitting ten einde was, vroeg ze wat ik daar deed. Ik zei wat ik altijd zeg. Daar was de moeder niet blij mee. Want, zei ze, stukjes in de krant zijn altijd zo negatief. Terwijl er ook een ander verhaal valt te vertellen. Ik antwoordde dat ik dat weet, dat achter ieder verhaal weer een ander verhaal schuilgaat. Maar dat ik mij baseer op wat er tijdens de rechtszaak wordt gezegd. Anders kan ik wel bezig blijven. Ze zei: ‘Maar u schrijft wel over mijn zoon en dus ook over mij en ons gezin. U kunt met uw stukjes veel kapot maken.’Ik zei dat ik mij daarvan bewust ben. Toen gaven we elkaar de hand en wenste ik de moeder van de verdachte sterkte. Zij: ‘Maak er maar een positief stukje van.

De zoon van de moeder staat terecht omdat hij wordt verdacht van vier straatroven in Groningen.Op het Heerdenpad, tussen de Gerrit Krolbrug en de wijk Beijum – beroofde hij in de nacht drie fietsende vrouwen. De vrouw die zich verzette, werd met een wapen hard in het gezicht geslagen. De verwondingen zijn in de rechtszaal nog zichtbaar. De anderen hoefden alleen maar in de loop van het wapen te kijken. De eerste overval, op 7 juli, leverde een hoop pasjes op, een rode mobiele telefoon van Samsung en zeven euro aan contanten. Omdat zeven euro te weinig was, werd een uurtje later op dezelfde plek een tweede vrouw beroofd, de vrouw die zich verzette. Twee dagen later was het opnieuw raak. Weer veel pasjes, een waardebon van IciParis, een iPad2, dertig euro en nog een Samsung-telefoon.‘s Middags werd in de binnenstad van Groningen een bruine tas uit de handen van een oudere vrouw gegraaid. Er zat 88 euro in. De vrouw was gevallen en brak daarbij haar linkerarm. Kortom, het gaat om heftige berovingen.

Hajo zou je een klassieke straatrover kunnen noemen. Hij stelde zich, zoals struikrovers dat in de Middeleeuwen al deden, verdekt op in het gewas, wachtte op een geschikt slachtoffer (vrouw) en sprong dan plots tevoorschijn. Het motief is inmiddels ook klassiek: geld voor drugs. Op andere punten wijkt Hajo niet af van de gemiddelde straatrover. Jong, want 21 jaar. Toen hij het deed, dacht hij er niet bij na (‘ik was me van geen kwaad bewust’).En nu hij vastzit, opgesloten, heeft hij spijt. Straatrovers krijgen altijd spijt. De manier waarop hij tegen de lamp liep, is van vandaag de dag. Hij maakte mobiele telefoons buit. En mobiele telefoons zijn, geachte straatrovers, altijd te traceren, ook als jullie er een andere simkaart in doen. Gestolen telefoons gaan op de tap en zo gebeurde het dat de politie al snel bij Hajo voor de deur stond. Achter de deur lag her en der de buit. Op het contante geld en de iPad2 na. Die had hij verpatst voor 200 euro. In de rechtszaal geeft Hajo alles ruiterlijk toe. Het wapen had hij een paar jaar geleden in Leer, Duitsland, gekocht, in zo’n winkel waar je die dingen gewoon kunt kopen. Hij had het wapen gekocht om er mee op schijfjes te schieten, niet met de intentie om er mensen mee te beroven.Hij had nog een snackbar willen overvallen, maar toen hij naar binnen wilde gaan, bleek de zaak gesloten. Eigenlijk had het goed moeten gaan met Hajo.

Op school – het Rölingcollege volgens zijn profiel op Facebook – deed hij het goed, want leren is voor Hajo geen probleem. En hij was goed in sport, zo goed dat hij een talentvol basketballer was met uitzicht op een professionele topcarrière. Wanneer ik zijn naam noem, zegt de collega van de sportredactie: een basketballer. En dat hij een hele grote had kunnen worden. Maar een hardnekkige blessure deed hem eerst aan de zijlijn belanden en toen in de goot. Daar lagen de drugs. De laatste jaren had hij per maand 2500 euro nodig om zich staande te houden. Hajo bleef scoren. Om te overleven betaalde hij niets. Hij verdiende geld door mensen via het internet op te lichten. Op websites die waarschuwen voor oplichters, duikt zijn naam nog steeds op. Hij had ook een tijdje werk, maar al snel kon hij arbeid en verslaving niet meer combineren. Hij zat al eens in een afkickkliniek. Na ruim twee maanden haakte hij af. Tegen de rechters: ‘In de kliniek werd gedeald. Dan is het vrij lastig om er van af te blijven.’ Zijn moeder had tijdens de zitting tegen de rechters willen zeggen dat de hulpverlening haar zoon heeft laten vallen, dat de hulpverlening heeft gefaald. Maar dat mocht dus niet. De officier van justitie prijst Hajo omdat hij volledig opening van zaken geeft en omdat hij zijn verantwoordelijkheid neemt. Hij wil, hoewel hij dat niet kan, de slachtoffers schadeloos stellen. De officier van justitie zegt dat het leven van Hajo na die blessure een dramatische wending heeft genomen. Een van de slachtoffers had gezegd dat zij geen wrok koestert, maar juist medelijden heeft met de dader. De officier van justitie zegt dat de weg naar het goede, de terugweg, begint met een afstraffing. Dat moet een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden wezen. Hajo schrikt van de strafeis. Hij zegt dat hij wel een lagere straf wil, in de hoop dat de slachtoffers het daar dan mee eens zijn. Ik begrijp de moeder van de verdachte wel.

Rob Zijlstra is rechtbankverslaggever voor Dagblad van het Noorden.Zie ook: www.zittingszaal14.nl

Zittingszaal 14

Page 36: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

36

SIMON UNCENSORED

Wist u dat...Fleur L. het openingsliedje van Pokémon van A tot Z mee kan zingen. Zij dit naar eigen zeggen heeft geleerd doordat haar broertje er zo vaak naar kijkt. U naar eigen inzicht de geloofwaardigheid hiervan mag bepalen.

Maaike R. veel sjans heeft met barmannen.Het echter Vincent de W. is die dan (merkwaardig genoeg) lieve smsjes naar ze stuurt.

Vincent de W. sowieso al niet om aandacht verlegen zit als pimp van de Symp.Hij niet voor niets in zijn commissie vier vrouwen om zich heen heeft verzameld.

Harrit L. een Simon-tattoo op z’n kont wil laten zetten . Hij daarmee wel voorbij gaat aan het feit dat er nog vele andere ‘Simons’ rondlopen op deze wereld. Die andere Simons zich wellicht aangetrokken voelen door zo’n bekladde achterkant.

Marjolein B. in beschonken toestand graag mensen om mag stoten. Melissa T. in dat stadium prefereert om glazen op de grond kapot te gooien.Zij dit doet onder het mom van ‘iedereen heeft hier toch veilige schoenen aan?’ Wij dit als Asegacommissie een gevaarlijke combinatie van liefhebberijen vinden.

Nadine P. haar toetjes liever lekker ordinair opslurpt dan dat ze het netjes met een lepel eet. Zij dit in goed gezelschap echter niet aandurft.En zij dus regelmatig lijdend haar toetjes naar binnen werkt. Eva zich na het verstrijken van enige jaren aan wil melden bij een wielervereniging.Zij daarbij heeft aangegeven dat haar voorkeur uitgaat naar de Groningse vereniging ‘Tandje hoger’.

De activiteitencommissie zich voor het etentje met het bestuur heel erg heeft uitgesloofd. Zij wellicht hoopten hierdoor minder flessen op te hoeven halen bij de flessenactie. De reden echter ook kan zijn dat het gewoon vijf heel leuke meiden zijn (!!)

Harrit L. als ware gentleman zijn groentekroketje liefkozend deelt met Simone L. De keuze voor groente daarbij te verklaren valt uit het feit dat Harrit L. vegetariër is. Gefrituurde groente dus ook wel degelijk romantisch kan zijn.

Reinder B. afgelopen zomer taxichauffeur was op Terschelling. Daarbij opviel dat het opvallend vaak om vrouwelijke passagiers ging. Hij dan ook vermoedelijk geen cent heeft verdiend.Dit te verklaren valt door zijn liefde voor natura.

Eva K. door haar schoenenliefde een probleem kreeg doordat haar schoenen niet meer in de kast pasten. Zij hierop een nieuwe kast besloot aan te schaffen. Echter ook deze kast onvoldoende ruimte bleek te bieden. Het nog onbekend is hoe dit probleem zich gaat verhelpen.U wellicht stilletjes aan eens een kijkje kunt nemen op marktplaats.

Simon Uncensored

Page 37: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

37

SIMON UNCENSORED

Sim

on U

ncen

sore

dJolanda M. van paarden houdt. Evenals van hockey en van lollies.

Esther van S. als geconcentreerde student tijdens colleges fanatiek bezig is om de taal te bedrijven.Zij dit echter doet in de vorm van het spelen van het spelletje Wordfeud.

Niels W. en Wendy D. ’s nachts een hele tijd op Niels’ kamer hebben doorgebracht.Dit naar eigen zeggen was om gewoon zijn kamer te bekijken.Wij vermoeden dat Wendy alle hoeken wel zal hebben gezien.

Sjoerd H. de oktoberborrel supermooi vond.Net als de novemberborrel.en zo vermoedelijk ook de decemberborrel.

Sanne L. en Bram A. sinds enige tijd samenwonen. ‘Samen’ in dit geval een zeer rekbaar begrip is.Er sinds kort namelijk ook een aantal muizen in het huis rondwandelen.Dit leidt tot een panische Sanne.Waarmee aan de nachtrust van Bram A. voorgoed een einde lijkt te zijn gekomen.

Er op de oktoberborrel geprobeerd is om vijf generaties Asega’ers goed op de foto te krijgen.De fotograaf na vijf pogingen bijna wanhopig werd van de mislukte plaatjes.Het klaarblijkelijk een te grote opgave was, gezien de geringe fotogeniekheid van de betrokkenen.Echter wel verklaarbaar is waarom het niet lukte.Het op deze foto immers om Asega’ers ging.En zij niet voor niets worden gelezen in plaats van worden gezien….

Marloes L. niet goed tegen vieze verhalen kan. Zij daardoor namelijk naar eigen zeggen in haar broek poept. Het om die reden zo is dat de Asega-vergadering regelmatig kort wordt onderbroken.

Er op de oktoberborrel een wc was ondergekotst.Nadine P. als laatste wel verdacht lang aanwezig was op plaats delict. Dajana N. in Den Haag woont.En daar in korte tijd is veranderd in een viswijf.Nu ze bijna dagelijks een harinkje naar binnen schuift.

Wij als commissie het begrip deadline een compleet nieuwe dimensie hebben gegeven.Dit woord letterlijk een ‘bewegingloos touw’ betekent. Het begrip ‘rubber band’ in ons proces beter op z’n plaats was geweest.

Page 38: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

38

AD INfORMANDUM

Ook juristen hebben gevoelMarloes Lenferink

28 juni 2010 was een prachtige zomerdag. Voor de receptie van vakantiepark PonyparkCity in Collendoorn staat een lange rij mensen, wachtend op de sleutel van hun vakantiehuisje. Ook de heer en mevrouw van Egmond hebben zich aangesloten in de rij. Dan slaat het noodlot toe. Een auto komt met een gierende vaart op de groep mensen af rijden. Sommige mensen kunnen weg springen, helaas benadert de auto mevrouw van Egmond van achteren, waardoor zij de auto niet ziet aankomen. Mevrouw wordt tegen de grond geworpen waarna de auto geheel over haar heen rijdt.

Bij het betreden van de rechtszaal van de rechtbank Zwolle-Lelystad moet ik even drie keer slikken. Nu ik min of meer persoonlijk betrokken ben bij deze rechtszaak, voel ik me bijna schuldig over mijn aanwezigheid hier. Een objectieve jurist ben ik op dit moment zeker niet. De verdachte komt binnen en neemt plaats op de stoel in het midden van de zaal. De advocaat van verdachte en andere belanghebbenden komen ook binnen. Hoewel ik al wist dat de verdachte 77 is, ziet hij er toch anders uit dan ik had verwacht. In mijn aantekeningen beschreef ik hem als ‘rustig, schuldbewust en fragiel’. Als de rechters van de meervoudige strafkamer binnen komen en plaatsnemen op hun verhoogde podium voor aan in de rechtszaal, kan de inhoudelijke behandeling beginnen. Na de gebruikelijke formaliteiten, komt de officier van justitie aan het woord. Verdachte is gedagvaard voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994(WVW): ‘Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor (…) aan een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht (…)’. De voorzitter geeft nu de verdachte het woord. Vrij gedetailleerd vertelt hij hoe hij die 28ste juni heeft beleefd. Ook hij was die dag, samen met zijn vrouw, aangekomen in het vakantiepark. Eenmaal aangekomen, moest mevrouw naar het toilet. Om zijn vrouw tegemoet te komen, stapte verdachte achter het stuur van de automaat en reed richting de toilethokken. Langzaam slingerde hij de Hyundai over het parkeerterrein. Verdachte verklaart van de volgende momenten niet veel meer te weten. Hij weet nog dat hij, in plaats van de rem, het gaspedaal intrapte. Hierdoor kwam de automaat onverwacht met een snelle vaart op de groep wachtende mensen af. Verdachte weet niet waarom hij niet remde De voorzitter vraagt of verdachte nog weet dat hij over het slachtoffer is gereden. Dit weet hij nog, maar exact kan hij het niet na vertellen. De rechtbank vraagt de verdachte naar de oorzaak van het ongeval. Uit onderzoek blijkt dat de verdachte epilepsie heeft en daarom niet mocht rijden. De voorzitter vraagt zich daarom af waarom de verdachte, wetende dat dit niet mocht, toch in de auto is gestapt. Verdachte verklaart nog nooit in deze automaat te hebben gereden en zegt ook niet te weten waarom hij het nu wel deed. Volgens enkele getuigenverklaringen die zijn opgenomen in het proces-verbaal, heeft de vrouw van verdacht direct na het ongeluk geroepen dat haar man waarschijnlijk een epileptische aanval heeft gehad terwijl hij de auto bestuurde. Verdachte ontkent dit echter stellig. De advocaat pleit voor het aannemen van de laagste vorm van schuld. Hierbij wordt natuurlijk verwezen naar het aloude arrest ‘Onvoldoende rechtshouden te Winssum’. Ook de officier pleit voor het aannemen van de laagste vorm van schuld, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad. Er wordt een boete van duizend euro en een rijontzegging geëist. Als de verdacht het laatste woord krijgt, weet ik dat hij heel veel spijt heeft en er emotioneel onder lijdt. De verdachte wordt uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van vierhonderd euro en een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen van zes maanden. Mevrouw van Egmond, mijn oma, raakte bij het ongeluk zwaar gewond. Door de druk van de autobanden zijn al haar ribben en haar borstbeen gebroken. Ook alle botten in haar gezicht waren gebroken of verbrijzeld. Verder liep zij een schedelbasisfractuur, een gebroken pols, een gebroken enkel, enkele ernstige brandwonden en een hart- en levershock op. Na een zes uur durende operatie en weken van revalidatie is ze weer thuis. Als kleindochter vind ik de straf te laag. Medelijden met de verdachte heb ik zeker niet. Als jurist denk ik dat het een passende straf is, de verdacht wordt door spijt en emotie al genoeg gekweld. Toch?

Ad informandum

Page 39: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

39

AD INfORMANDUM

Ad

info

rman

dum

De veelplegerDaniëlle van Ginkel

Het is maandag 17 oktober 2011, 13:30 uur. Een 44 jarige man uit Winschoten staat terecht voor de meervoudige kamer wegens joyriding (tevens met teveel drank op achter het stuur), vernieling, mishandeling en diefstal.

Tijdens de aanvang van de zitting blijkt dat de verdachte niet aanwezig is, maar zijn raadsman bevestigt gemachtigd te zijn. Aanvankelijk ging het om een aantal politierechter zaken maar deze zijn samengevoegd tot een zaak voor de meervoudige strafkamer. Dit was nodig omdat het OM een ISD maatregel wil opleggen. De raadsman laat blijken dat verdachte erg boos is dat zijn zaken nu voorkomen voor de meervoudige strafkamer. De rechter verteld nog dat er geen inhoudelijke rapporten zijn van de reclassering omdat het contact met de verdachte zeer moeizaam verloopt. Hij komt steeds zijn afspraken niet na en is ook niet bereid om mee te werken. Tenslotte blijkt nog dat verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Allereerst is de Officier van Justitie aan het woord. Er blijken drie verschillende strafzaken tegen verdachte te bestaan. Dagvaarding 1 bestaat uit 7 feiten, dagvaarding 2 en 3 bestaan allebei uit 1 feit. Nadat alle feiten besproken zijn gaat de Officier van Justitie over tot de straf: het opleggen van een ISD maatregel. Gezien het aantal feiten, de aard en de ernst van de feiten en het feit dat verdachte al drie keer is veroordeeld voor vernieling en dronkenschap, ziet hij geen andere mogelijkheid dan het opleggen van ISD. Mocht de rechter niet toekomen aan ISD dan wordt er subsidiair gevorderd: een veroordeling van 12 maanden en 5 jaar rijontzegging, een vordering van 860, 52 euro of 17 dagen voorlopige hechtenis. Tevens staat nog open (van de vorige veroordelingen) 275 euro, drie keer 28 uur werkstraf en 84 dagen gevangenisstraf. Daarna is het woord aan de advocaat. Hij is het niet eens met toerekening van alle feiten. Zo zou verdachte zich niet schuldig hebben gemaakt aan vernieling van de voordeur, omdat hij zeer bezorgd was om het welzijn van slachtoffer (zijn ex-vrouw). Hij zou meerdere malen aangebeld hebben maar zij had niet opengedaan. Dit was echter iets, wat zij nooit deed, verdachte dacht daarom dat slachtoffer bewusteloos op grond zou liggen en besloot daarom de voordeur te forceren. Ook het joyriding zou niet bewezen kunnen worden. Verdachte kreeg toestemming van slachtoffer om met haar auto te rijden. Verdachte zou voor slachtoffer de auto naar de garage brengen. Nu er sprake is van toestemming kan het bestanddeel ‘wederrechtelijkheid’ niet bewezen worden. (de Ovj stelde nog dat er alleen toestemming was voor het brengen naar de garage en niet voor het omrijden.) quote advocaat: “ ik heb een strikvraag met betrekking tot joyriding: als ik de auto van mijn ouders meekrijgt voor het boodschappen doen en ik rijd daarmee een stukje om, pleeg ik dus een misdrijf jegens mijn ouders?”.Tenslotte vraagt de advocaat zich af wat er nou met zijn cliënt moet gebeuren. Het is immers niet gebruikelijk om een ISD maatregel op te leggen wanneer verdachte niet in voorlopige hechtenis zit. Tevens moet er gekeken worden wanneer de delicten zijn gepleegd. Inmiddels zijn we meer dan een jaar verder en verdachte heeft zich al die tijd netjes gedragen en heeft zijn leven aanzienlijk verbeterd. Kan er dan nog wel worden gesproken van recidivegevaar? Ook heeft verdachte moeite gedaan om in contact te komen met reclassering en heeft zelfs afspraken gemaakt. Mag er dan wel worden uitgegaan van gebrekkig advies te wijten aan weigering van verdachte contact op te nemen met reclassering? Verder verwijt de advocaat de reclassering dat zij tijdens gesprekken met verdachte nooit hebben gesproken over ambulante toezicht terwijl dit wel in hun rapport wordt voorgesteld. Verdachte heeft juist te kennen gegeven dit zeer graag te willen om zo zijn leven verder op orde te krijgen. De ISD maatregel is zeker nog een brug te ver. Tussendoor wordt er nog verteld dat verdachte zijn gevangenisstraf nog niet heeft uitgezeten omdat verdachte “detentie ongeschikt” blijkt te zijn. Deze zaak is door de andere rechters opgeschort. Het opleggen van ISD komt volgens de advocaat neer op; “Mosterd na de maaltijd”.

Page 40: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

40

INtERVIEW

Vrijwilligerswerk in Zuid-AfrikaSimone Grondmsa

Afgelopen zomer is Marjet Schuitema 4 weken naar Zuid-Afrika geweest om daar vrijwilligerswerk te doen. Via de stichting Be More kwam zij terecht in Wentworth, een township in Durban. Be More is een stichting die kleinschalige projecten steunt, deze zijn opgezet door de lokale bevolking. De missie van Be More is om doormiddel van vrijwilligers een verschil te maken in het leven van mensen die minder bevoorrecht zijn. Marjet heeft zich ingezet bij het Wentworth Victim Friendly Centre, een centrum opgericht door zes inspirerende vrouwen die samen met het plaatselijke politiekorps hulp bieden daar waar het het hardst nodig is. Naast het bieden van crisis opvang voor slachtoffers van misbruik, bieden zij ook counseling en workshops aan om een blijvende verandering teweeg te brengen binnen de gemeenschap. In een interview met de Asega redactie heeft Marjet haar ervaringen in Wentworth gedeeld en vertelt welke lessen ze in Durban heeft geleerd.

Voor vertrek

In de aanloop naar het vertrek naar Durban heeft Marjet de nodige voorbereiding gehad. “Sowieso vindt er van te voren een selectiegesprek plaats door Be More. Voor mij was er een andere vrijwilliger naar het project in Wentworth gegaan, maar die bleek ter plaatse de situaties waarin je betrokken raakt toch niet aan te kunnen. Het is wel belangrijk dat je het aankan, vandaar de screening. Be More vraagt ook en verklaring omtrent goed gedrag. Daarnaast is er ook een algemene voorbereidingsdag waarop je kennis maakt met, en leert over de algemene cultuur in, Zuid-Afrika.” Ook plaatste Marjet een oproep voor donaties, deze giften kon ze gedeeltelijk naar eigen inzicht uitgeven binnen het project en de rest van het geld was bedoeld voor uitgave op de lange termijn. “Eigenlijk zou het resourche centre, waar workshops worden gegeven om slachtoffers de kans te geven weer verder te gaan, al af zijn bij mijn aankomst. Echter was dat nog niet het geval, een deel van het geld wat ik heb opgehaald is gebruikt om het centre van water te voorzien. Daarnaast wordt er op dit moment gespaard voor een auto, tot nu toe is al het gebruikte vervoer wat de vrouwen gebruiken van henzelf. Alle kosten voor het centrum worden zelf betaald, er is geen sprake van subsidie vanuit de staat en vanuit de gemeenschap komen ook geen donaties, simpelweg omdat ze daar het geld niet voor hebben.’’ Het kan opmerkelijk genoemd worden dat de staat geen geld beschikbaar stelt voor het centre, aangezien het door de staat wel verplicht

wordt gesteld dat elk politiebureau beschikt over een centre die crisisopvang biedt aan de slachtoffers. Marjet vertelt dat er sinds enkele jaren in Wentworth een nieuwe politiekorpschef is aangesteld die veel waarde hecht aan het bestaan van een crisisopvang en dat mede door zijn investeringen het centre op het niveau is wat het nu heeft.

Aan de slag in het centre zelf

Het centre is er in de eerste plaats om crisisopvang te bieden aan slachtoffers van misbruik. Met misbruik worden verschillende dingen beldoeld; fysiek, emotineel, finacieel en mentaal misbruik. Er is sprake van samenwerking tussen het centre en de politie, het centre biedt een luisterend oor voor de slachtoffers en proberen zo tot een oplossing te komen. Zo nodig helpen ze de slachtoffers over te halen tot aangifte en helpen hierbij. Toch blijkt dit in de praktijk vaak een struikelblok te zijn, daarbij is er ook sprake van corruptie binnen de politie en zijn slachtoffers toch vaak huiverig de stap tot rechtsvervolging te nemen omdat veel gevallen zich afspelen binnen de familie. “Er komen veel vrouwen binnen die mishandeld worden door hun echtgenoten, die komen vaak bij het centre binnen om hun verhaal te doen maar gaan niet over tot aangifte. Wel wordt er in zulke gevallen ook met de echtgenoot gepraat en wordt er op deze manier gezocht naar een oplossing. Daarbij biedt het centre ook workshops aan, die gericht zijn op het voorkomen van misbruik in dergelijke situaties. Zo wordt er bijvoorbeeld besproken wat

Interview

Page 41: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

41

INtERVIEW

je kan doen als je hoort dat je buren ruzie hebben en er geslagen wordt. Door aan te kloppen en om een schroevedraaier te vragen onderbreek je het gevecht en is de kans op misbruik kleiner omdat iedereen even een momentje krijgt om na te denken en te kalmeren’’. Ondanks de inzet van de huidige korpschef laat de medewerking van de politie wel eens te wensen over zo vertelt Marjet. “Zo kwam er een keer een vrouw bij het centre binnen met het verhaal dat haar dochter was verkracht, er volgt een verplicht doktersonderzoek waar wordt vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van verkrachting. In dit geval had dat onderzoek plaatsgevonden en kon er daarna verder worden gegaan met de aangifte.

Echter werd de moeder op het politiebureau weggestuurd omdat het onderzoek niet goed zou zijn. Toen heeft één van de vrouwen van het centre de korpschef aangesproken over de gang van zaken en is het probleem wel opgelost, maar dit laat wel zien dat de bereidheid van de politieagenten tot medewerking er niet altijd is en aangiftes niet altijd serieus worden genomen.

Marjet is ook een ochtend langsgeweest bij de magistrate’s court. Het Zuid-Afrikaanse recht is een combinatie van Nederlands-Romeins recht en English common law. De magistrate’s court is een rechtbank in eerste aanleg die geen uitspraak kan doen in zaken waarbij meer dan drie jaar gevangenisstraf kan worden geëist. Na een ochtend in de rechtszaal zijn er grote verschillen te zien in de

gang van zaken tussen Nederland en Zuid-Afrika. “Op één ochtend, dat was van 9 tot 2, werden er veertig zaken behandeld door één rechter. In de rechtszaal zaten de officier van justitie, de griffier en de rechter. Dan was er een soort van strafbankje waar de verdachte plaats moest nemen en er was een raadsman aanwezig. Elke zaak werd razendsnel afgehandeld, er werd gevraagd of de verdachte schuld bekende en of hij rechtsbijstand wilde. Als hij rechtsbijstand wilde dan vroeg de aanwezige raadsman in een bliksemoverleg hoe het zat en kwam dan met een kort pleidooi. Niet echt sterke vertegenwoordiging dus. “Een van de redenen dat er vanuit het centre veel aan medeation wordt gedaan

om conflicten op te lossen is dat het opleggen van straffen van niet veel helpt delicten te voorkomen, mede omdat de straffen niet echt streng of hoog zijn. “De borg komt vaak neer op tien euro, als een zaak echt bij de rechter komt wordt er de eerste paar keer vaak een boete opgelegd van rond de vijftig euro en pas na een aantal keer wordt er eens een taakstraf opgelegd. Voor dat ik aankwam was er een zaak van een vrouw die door haar man 38 keer was gestoken met een mes. Deze man had al een aantal keer eerder voor de rechter gestaan. Het OM had 25 jaar geëist maar tijdens de rechtszaak verklaarde de vrouw dat ze het haar man had vergeven. Deze man heeft uiteindelijk maar 5 jaar gekregen.” De ervaringen bij de rechtbank en op het centre laten zien hoe anders de werkethiek is in Afrika.

Page 42: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

42

INtERVIEW

“Het werktempo is zo veel langzamer, de instelling van de agenten bijvoorbeeld is eigenlijk vrij laks. Als er tien minuten voordat hun dienst is afgelopen nog iemand komt om aangifte te doen bestaat de kans dat ze deze gewoon wegsturen, overwerken is absoluut niet gewenst. Het was dan ook wel wennen toen ik begon met mijn vrijwilligerswerk. Zo zouden we elke dag om half 9 opgehaald worden om naar het centre te gaan. Het kwam regelmatig voor dat ze dan om kwart over 9 kwamen aanzetten met een reden als ik moest mijn haar nog even wassen. En niemand die daar dan van opkijkt. Toch hebben we uiteindelijk zelf het initiatief genomen om iets te gaan doen. Op een gegeven moment was er een rustige week wat erop neer kwam dat we eigenlijk niets aan het doen waren overdag. Met het opgehaalde geld dat ik had meegenomen hebben we besloten de traumakamer onder handen te nemen. We hebben een regenboog op de muur geschilderd, wat staat voor de regenboognatie die Zuid-Afrika is en voor hoop. Daarnaast is het wat comfortabeler ingericht. Toen de medewerkers van het centre zagen wat er allemaal bereikt kan worden met een beetje inzet, werkte dat wel aanstekelijk. Dat was heel leuk om te zien. De vrouwen hebben in die week ook hun documenten geordend en alle kantoortjes opgeruimd, een hele verandering.’’ Marjet vertelt ook dat er veel interesse was naar hoe alles in Nederland geregeld is. Dat was een lastige vergelijking omdat het contrast tussen Nederland en Zuid-Afrika zo groot is. “Zo heb ik met de politie over voorlichting gehad. De workshops worden daar heel anders aangepakt dan in Nederland. De insteek van de workshops is vooral het verbieden van het gebruik van drugs. Ik heb verteld dat voorlichting in Nederland vaak veel meer gebaseerd is op informatie over de slechte effecten van drugs en het gevaar ervan op basis van voorbeelden. Dat er niet bij voorbaat gezegd wordt dat je het absoluut niet moet doen, maar dat er door voorlichting wel hetzelfde wordt geprobeerd te bereiken. Mijn adviezen hebben ze ook meegenomen in hun voorlichtingen, zo werd er toen ik er nog was een voorlichting gegeven over roken waar ze foto’s lieten zien van wat roken met je gezondheid doet door foto’s van longen te laten zien. Het was heel leuk om te zien dat er goed gereageerd werd op deze ander manier van voorlichten. De kinderen die meededen in workshop waren heel geïnterreseerd

in plaats dat ze het verhaal slechts aanhoorde zoals eerder vaak het geval was.’’

Door alle verhalen en incidenten die Marjet heeft beleefd gedurende haar tijd in het centre heeft ze wel besloten dat ze in ieder geval geen advocaat wilt worden. “Tijdens mijn studie heb ik altijd geleerd om heel objectief naar de feiten te kijken, en om vanuit die feiten te kijken of je tot een veroordeling kan komen. Als je echter een paar keer een verhaal hoort rechtstreeks van een slachtoffer die emotioneel zijn verhaal doet, kan je je objectiviteit niet bewaren. Dan ga je al snel denken dat zo’n dader gewoon een flinke gevangenisstraf verdient.’’ Wat ze nu wil gaan doen na haar studie weet Marjet nog niet helemaal, misschien officier van Justitie worden? Wat ze in ieder geval wel zeker weet is dat ze nog een keer terug gaat naar Wentworth. “ Na een paar weken voelde ik me echt thuis daar, alsof je een van hen bent. Ik heb ook nog steeds veel contact met de vrouwen van het centre, en zij hebben ook al gevraagd wanneer ik weer terug kom. Zuid-Afrika heeft echt mijn hart gestolen!”

Na het indrukwekkende verhaal en op verzoek van Marjet willen we graag nog even de aandacht vragen voor de stichting Be More. Zoals in het verhaal naar voren is gekomen bieden de projecten van Be More echt hulp op kleine schaal. De kracht van deze projecten is dat ze geïnititeerd zijn vanuit de eigen gemeenschap en hierdoor een groot draagvlak hebben. Ben je geïnspireerd door het verhaal van Marjet en zou je zelf ook vrijwilligerwerk willen doen? Kijk dan op de site: www.be-more.nl . Tevens kan het project Wentworth Victim Friendly Centre donaties goed gebruiken, dit omdat alles zelf bekostigd moet worden. Helpen op afstand kan dus ook door een donatie te doen op 121774228 t.n.v. Be More te Nijmegen onder vermelding van Wentworth Victim Friendly Centre.

Page 43: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

Gedempte Kattendiep 15 9711 PL Groningen www.cafehetcatshuys.nl 050-3641438 [email protected]

- Borrels - Afstudeerborrels - verjaardagsborrels - commissieborrels -

besloten - ruimte tot 80 personen

- Activiteiten - ‘Wie is de mol’

Binnenstad van Groningen - vertrouw niemand! - houd je ogen goed open! - ontmasker de mol!

‘GPS Monopoly’Maakt slim gebruik van een smartphone - Spannning,

samenwerking en strategie staan centraal - bezit zo veel mogelijk gebouwen in de binnenstad van Groningen

‘Ik hou van Holland’Oer-Hollands spel - test je kennis -

o.a. muziek, spelling en weetjes

Page 44: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

44

OpROEp

Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November De-cember Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Jan-uari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari M aart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November De-cember Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Jan-uari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December

AgENDA

DE RECHtERJesse van Muylwijck

7 december is de bekendmakingsborrel van de buitenlandse reis in café

Sinners (naast ‘t Pleidooi). Kom en schrijf je in!

Geïnteresseerd in de voetbal-

wetgeving? Schrijf je dan

in

voor de excursie van

13 december en bezoek ond

er

meer de Euroborg.

November 201124 Kroegcollege 29 Excursie Hof Leeuwarden29 Kroegcollege samen met PR

December 20116 Pleittraining bij De Haan advocaten7 Bekendmakingsborrel buitenlandse reis (café Sinners)12 Kerstdiner13 Voetbalwet-excursie13 Documentaire SOLD over mensenhandel.

De website van Simon van der Aa is vernieuwd. Nieuwsgierig?

Kijk dan snel opwww.simonvanderaa.nl

Kijk voor meer details en een actueel overzicht op www.simonvanderaa.nl

Oproep

Page 45: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)
Page 46: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)
Page 47: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

www.boekel.com

Wij leveren zakelijke, juridische dienstverlening voor bedrijven, overheidsinstellingen en non-profit organisaties. Daarbij ligt onze focus op ondernemingsrecht, vastgoed en arbeidsrecht.

Wij zijn gevestigd in Amsterdam en Londen.

“Boekel De Nerée is geeN Naamloze veNNootschap”

marc kuijper, advocaat Boekel De Nerée

Page 48: Asega jaargang 30, nummer 1 (november 2011)

for the worst case

the best scenario

Als student breng je al veel

tijd door in de bibliotheek.

Ook als advocaat is het vaak

studeren geblazen. Hoe kun je anders de beste

oplossingen bedenken voor de moeilijkste

zaken..? Hertoghs advocaten-belastingkun­digen is

ge spe cialiseerd in fiscaal procesrecht, fiscaal

boete- en strafrecht en invorderingsrecht.

Drie boeiende, complexe werkgebieden. Onze

advocaten en belastingkundigen staan op de

bres voor de rechtsbescherming van de onder-

nemende belastingplichtige tegenover de

fiscale overheid. Wij kruisen de degens met de

belasting in spec teur, de ont-

vanger, dou ane- autoriteiten,

het Open baar Ministerie

en/of de FIOD. Uiteraard op het échte strijdtoneel

en niet in de bibliotheek!

Bijna afgestudeerde, getalenteerde studenten

Fiscaal recht en Nederlands recht nodigen wij

graag uit voor een studentenstage.

A d v o c a t e n - i n - s p é m / v s u r f e n n a a r w w w. h e r t o g h s a d v o c a t e n . n l

Parkstraat 8 • Postbus 4729 • 4803 ES Breda • T (076) 520 22 66 • F (076) 520 22 88 • infoAhertoghsadvocaten.nl • www.hertoghsadvocaten.nl

-00052_Adv_A4.indd 1 06-08-2009 11:09:03