Antwoorden Hoofdstuk 1 · Web viewGeachte docent, Deze docentenhandleiding bestaat uit twee delen....

151
Geachte docent, Deze docentenhandleiding bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat de antwoorden op de vragen aan het einde van ieder hoofdstuk uit het boek. Het tweede deel bevat vijf voorbeelden van tentamina met de uitwerkingen van die tentamina. Deze tentamina kwamen ook voor in de docentenhandleiding bij de tweede druk van het Basisboek Bedrijfskunde en zijn opgesteld door Dr. J. Adriaanse. Ten behoeve van de derde druk zijn deze tentamenopgaven door mij waar nodig aangepast. Ik ben Jan Adriaansen veel dank verschuldigd voor de toestemming om zijn tentamenopgaven in deze handleiding te mogen opnemen. Ik zou het zeer op prijs stellen uw reactie op het boek en op deze docentenhandleiding te mogen horen. Ook aanvullingen in de vorm van extra opgaven, tentamina of cases zijn buitengewoon welkom op [email protected] . Tilburg, augustus 2009, Sytse Douma

Transcript of Antwoorden Hoofdstuk 1 · Web viewGeachte docent, Deze docentenhandleiding bestaat uit twee delen....

Antwoorden Hoofdstuk 1

Geachte docent,

Deze docentenhandleiding bestaat uit twee delen.

Het eerste deel bevat de antwoorden op de vragen aan het einde van ieder hoofdstuk uit het boek.

Het tweede deel bevat vijf voorbeelden van tentamina met de uitwerkingen van die tentamina. Deze tentamina kwamen ook voor in de docentenhandleiding bij de tweede druk van het Basisboek Bedrijfskunde en zijn opgesteld door Dr. J. Adriaanse. Ten behoeve van de derde druk zijn deze tentamenopgaven door mij waar nodig aangepast. Ik ben Jan Adriaansen veel dank verschuldigd voor de toestemming om zijn tentamenopgaven in deze handleiding te mogen opnemen.

Ik zou het zeer op prijs stellen uw reactie op het boek en op deze docentenhandleiding te mogen horen. Ook aanvullingen in de vorm van extra opgaven, tentamina of cases zijn buitengewoon welkom op [email protected].

Tilburg, augustus 2009,

Sytse Douma

Antwoorden Hoofdstuk 1

Vraag 1.

Het primair proces is het proces bestaande uit het verwerven van inputs, het transformeren van inputs in outputs en het verkopen en verzenden van de outputs aan afnemers.

Vraag 2.

De verschillen tussen industriële ondernemingen, handelsondernemingen en dienstverlenende ondernemingen zitten vooral in de aard van het primaire proces.

Een industriële ondernemingen vervaardigt tastbare goederen. Bij een industriële onderneming bestaat het primaire proces uit het inkopen van grondstoffen en onderdelen, het bewerken, verwerken of assembleren van grondstoffen en onderdelen tot producten en het verkopen en bij de klant afleveren van die producten.

Een handelsondernemingen handelt in tastbare goederen. Het transformatie proces bij een goothandel bestaat uit het ontvangen van goederen in grote hoeveelheden, het verkopen van die goederen aan afnemers en het verzenden van die goederen naar afnemers in kleinere hoeveelheden.

Een dienstverlenende onderneming levert diensten aan afnemers. Diensten zijn niet tastbaar en dat heeft gevolgen voor de aard van het primaire proces. Bij een ziekenhuis bestaat het primaire proces uit het opnemen van patiënten, het stellen van een diagnose, het opstellen en uitvoeren van een behandelplan en het verplegen en verzorgen van patiënten.

Vraag 3.

De secundaire sector is bestaat uit de delfstoffenwinning, de industrie, openbare nutsbedrijven en de bouw.

Vraag 4.

Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met minder dan tien werknemers, tot het middenbedrijf ondernemingen met ten minste tien maar meer dan honderd werknemers en tot het grootbedrijf ondernemingen met meer dan honderd werknemers.

Vraag 5.

De indeling naar juridische vorm heeft vooral betrekking op twee vragen:

- wie is /zijn de eigenaar / eigenaren van de onderneming

- wie kan voor eventuele schulden van de onderneming worden aangesproken.

Vraag 6.

Een ruilrelatie is een relatie, waarin de ene partij tegen betaling goederen of diensten levert of verleent aan de andere partij. Ondernemingen onderhouden ruilrelaties met leveranciers, met afnemers en met vermogensverschaffers zoals banken.

Andere organisaties die de gang van zaken binnen de onderneming kunnen beïnvloeden zijn: organisaties van werkgevers en werknemers, uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid, de Kamers van Koophandel, belangengroepen (zoals milieuorganisaties) en de overheid (of onderdelen van de overheid zoals gemeente, waterschap, provincie, rijk, Europese Unie, de NMa, de belastingdienst). Deze organisaties zijn in figuur 1.2 met onderbroken pijlen aangegeven. Ook concurrerende ondernemingen kunnen de gang van zaken binnen de onderneming beïnvloeden.

Antwoorden Hoofdstuk 2

Vraag 1.

De privaatrechtelijke ondernemingsvormen met rechtspersoonlijkheid zijn:

- De openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid;

- De commanditaire vennootschap met rechtspersoonlijkheid;

- De besloten vennootschap;

- De naamloze vennootschap;

- De stichting;

- De vereniging;

- De coöperatieve vereniging;

- De onderlinge waarborgmaatschappij.

De privaatrechtelijke ondernemingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid zijn:

· De eenmanszaak;

· De openbare vennootschap;

· De niet-openbare vennootschap;

· De commanditaire vennootschap.

Vraag 2.

Voordelen van het ondernemen in de vorm van een eenmanszaak:

+ leiding en financiering zijn in handen van één persoon: de ondernemer.

+ alle voordelen komen toe aan één persoon: de ondernemer.

+ redelijk eenvoudig en snel op te richten.

+ weinig eigen vermogen vereist.

+ overzichtelijke organisatiestructuur.

Nadelen van het ondernemerschap in de vorm van een eenmanszaak:

· Het risico van het ondernemerschap rust bij slechts één persoon: de ondernemer.

· Geen scheiding tussen privé- en ondernemingsvermogen.

· Continuïteit van de onderneming is afhankelijk van slechts één persoon: de ondernemer.

Vraag 3.

Een openbare vennootschap

· treedt duidelijk naar buiten toe op;

· voert één gemeenschappelijke naam;

· in de naam moeten de woorden “Openbare Vennootschap” of de afkorting “OV” gevoerd worden.

Een stille vennootschap

· is niet gericht op een naar buiten gerichte samenwerking

· hoeft geen gemeenschappelijke naam te voeren.

Vraag 4.

Om rechtspersoonlijkheid te kunnen krijgen moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. In de vennootschapsovereenkomst moet zijn bepaald dat de ov een rechtspersoon moet zijn.

b. De vennootschapsovereenkomst moet zijn opgenomen in een notariële akte.

c. Deze akte moet zijn verleden in het Nederlands ten overstaan van een Nederlandse notaris.

d. Wordt voor de rechtspersoonlijkheid gekozen na de oprichting, dan moeten alle goederen die tot de vennootschap behoren onverwijld in de rechtspersoon worden ingebracht.

Vraag 5.

Dat komt omdat een stichting wel winst mag maken maar eventuele winst niet mag uitkeren aan de oprichters of aan de leden van de organen van de stichting.

Vraag 6.

* Om een BV op te richten is een geplaatst en gestort minimumkapitaal vereist van € 18.000,-; bij een NV is dat bedrag hoger: € 45.000,-

* Een BV kent alleen maar aandelen op naam en aandeelbewijzen worden niet uitgegeven; een NV geeft wel aandeelbewijzen uit en heeft behalve aandelen op naam, ook aandelen aan toonder.

* Bij een BV zijn de aandelen niet vrij overdraagbaar en moet er daarom in de statuten een blokkeringsregeling zijn opgenomen; de aandelen van een NV zijn vrij overdraagbaar.

Vraag 7.

a. Een of meer personen moeten het besluit nemen om een NV of BV op te richten.

b. Dit besluit moet worden vastgelegd in een voorovereenkomst.

c. Door een notaris moet een notariële oprichtingsakte worden opgemaakt waarin onder meer de statuten van de rechtspersoon zijn opgenomen.

d. Door de Minister van Justitie moet een verklaring van geen bezwaar zijn afgegeven.

Vraag 8.

Taken en bevoegdheden van de AVA

In zijn algemeenheid heeft de AVA alle bevoegdheden die niet aan het bestuur of een ander orgaan zijn toegekend. In de praktijk is de concrete omvang afhankelijk van

· Wettelijke bepalingen,

· statutaire beperkingen en

· feitelijke omstandigheden.

Een aantal bevoegdheden die door de wet aan de AVA zijn toegekend zijn:

a. De vaststelling van de jaarrekening (art.2:101 en 2:210 BW). De statuten mogen geen bepalingen bevatten die aan een ander vennootschapsorgaan of aan derden deze bevoegdheid toekent.

b. Benoeming, (art. 2:132 en 142; 242 en 252 BW) en ontslag / schorsing van bestuurders en commissarissen (art. 2:134 en 144; 244 en 254 BW).

c. Wijziging van statuten (art. 2: 121 en 231 BW).

d. De omzetting in een andere rechtsvorm (art. 2:18 BW).

e. Ontbinding van de vennootschap (art. 2:19 lid 1a BW).

Het is mogelijk om de bevoegdheden van de AVA middels statutaire bepalingen aanzienlijk te beperken. De variatie aan mogelijkheden is daarbij heel erg groot maar in de regel wordt de beperkingen vaak ingegeven door de behoeft van het bestuur van de vennootschap aan beschermingsmaatregelen tegen een onvrijwillige overnamen.

Wat de feitelijke omstandigheden betreft kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verschil tussen, aan de ene kant een vennootschap met een groot aantal verschillende aandeelhouders en aan de andere kant, een eenpersoonsvennootschap. Het is duidelijk dat bij deze laatste de AVA aanzienlijk meer invloed heeft dan bij de eerste. Vaak onderhouden de leden van de AVA een speciale relatie met het bestuur omdat er tussen het familiebanden bestaan; ook dat is bepalend voor de wijze waarop een AVA zal functioneren.

Taken en bevoegdheden van het bestuur.

Het bestuur heeft in feite twee hoofdbevoegdheden:

1. het bestuur is belast met de dagelijkse leiding van de onderneming;

2. Het bestuur is bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.

De omvang van de bestuursbevoegdheden wordt deels bepaald door de statuten (zie art. 2;129 en 239 BW) en deels door de wet. Zo bepaalt art. 2:136 en 246 BW dat, tenzij de statuten niet anders bepalen, het bestuur niet bevoegd is om zonder opdracht van de AVA het faillissement van de vennootschap aan te vragen.

Taken en bevoegdheden van de raad van commissarissen

Taken en bevoegdheden van de RvC verschillen al naar gelang er sprake is van een structuurvennootschap of een gewone vennootschap.

Betreft het de RvC van een gewone vennootschap dan heeft de RvC op grond vasn het bepaalde in art. 2:140, resp. art 2: 250 BW twee taken:

· toezicht houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken binnen de vennootschap, en

· het bestuur adviseren.

Bij een structuurvennootschap heeft de RvC het goedkeuringsrecht bij tal van belangrijke bestuursbesluiten (zie art. 2:164 en 274 BW). In geval het zgn.“volledige regime” geldt, heeft de RvC tevens de bevoegdheid het bestuur te benoemen en te ontslaan (art. 2: 162 en 272 BW).

Vraag 9.

Er zijn drie verschillende kapitaalbegrippen:

a. Maatschappelijk kapitaal;

Dat is het bedrag van de totale aandelenwaarde, zoals deze is vermeld in de statuten. Het maatschappelijke kapitaal geeft het maximumbedrag aan waar aandelen voor mogen worden uitgegeven.

b. Het geplaatste kapitaal.

Dat deel van het maatschappelijk kapitaal waarvoor werkelijk aandelen zijn uitgegeven, noemt men het geplaatst kapitaal.

c. Het gestorte kapitaal.

Het gestorte kapitaal is dat deel van het geplaatste kapitaal dat daadwerkelijk in geld aan de vennootschap is overgemaakt.

Vraag 10.

Een structuurvennootschap is meestal een grote NV waarvoor een aantal dwingendrechtelijke voorschriften gelden. Een vennootschap moet aan deze voorschriften voldoen zodra

· het geplaatste kapitaal met de reserves volgens de balans 16 miljoen euro bedraagt en

· de vennootschap een OR heeft ingesteld en

· bij de vennootschap in totaal minimaal 100 werknemers in Nederland werkzaam zijn.

Vraag 11.

Joint Venture: is een vorm van samenwerking van zelfstandig blijvende ondernemingen die een gemeenschappelijke onderneming oprichten door middel van inbreng van kapitaal, knowhow en/of personeel.

Het EESV: een op contractuele basis fungerend samenwerkingsverband, met als doel economische activiteiten te vergroten of te verbeteren. Vaak wordt de EESV gehanteerd om een joint venture op te richten tussen ondernemingen in verschillende lidstaten van de Europese Unie.

Fusie: met een fusie wordt de samenvoeging aangeduid van 2 of meer voorheen zelfstandige ondernemingen die ongeveer in omvang gelijk zijn. Deze zelfstandige organisaties worden samengetrokken en komen dan onder een centrale beslissingsmacht te staan.

Vraag 12.

Een ondernemingsraad is verplicht zodra het aantal werkzame personen in de onderneming meer dan 50 bedraagt.

De drie belangrijkste bevoegdheden van een OR zijn:

· het recht op informatie (art. 31-31c WOR);

· Het adviesrecht (art. 25 lid 1 WOR).

· Het instemmingsrecht 9art. 27 lid 1 WOR).

Antwoorden Hoofdstuk 3

Vraag 1.

De strategie verschaft de basis voor het nemen van belangrijke (onomkeerbare) beslissingen.

De strategie dient ook als coördinatiemiddel, om ervoor te zorgen dat " alle neuzen dezelfde kant op staan". Dat geldt vooral voor wat grotere ondernemingen.

Vraag 2.

Het lijkt wel logisch om de verschillende stappen uit te voeren in de volgorde die de pijlen suggereren, maar in de praktijk zal het heel vaak voorkomen dat men die volgorde niet kan aanhouden. Het kan bijvoorbeeld heel goed voorkomen dat men na de analyse van de omgeving (of na het analyseren van de sterke en zwakke punten van de onderneming) de doelstellingen wil herzien.

Een meer fundamenteel punt van kritiek is dat de volgorde en scheiding tussen formuleren van de strategie en de implementatie van de strategie lijkt te impliceren (en dus leidt tot een scheiding van denken en doen). Terwijl men juiste tijdens de implementatie van een strategie tot de ontdekking kan komen dat het verstandig is de strategie bij te stellen, bijvoorbeeld omdat zich ondertussen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan, of omdat tijdens de implementatie nieuwe feiten inzichten ontstaan of nieuwe gegevens bekend worden, of eenvoudig om weerstanden te omzeilen.

Vraag 3.

De continuïteit van de onderneming hangt direct samen met de langetermijnrentabiliteit van de onderneming. Deze kan men echter moeilijk van te voren meten. Maar de langetermijnrentabiliteit is vermoedelijk wel gewaarborgd als de onderneming ervoor zorgt dat bepaalde indicatoren een bepaalde minimale of maximale waarde hebben. Voorbeelden van zulke indicatoren zijn: marktaandeel, aantal nieuwe producten, aantal nieuwe klanten, aantal octrooien, en leeftijdsopbouw en opleidingsniveau van medewerkers. Die indicatoren zijn meestal goed meetbaar. Daarom stelt men vaak doelen in termen van dat type indicatoren.

Vraag 4.

De onderwerpen die in de tekst worden genoemd zijn:

- de ontwikkeling van de vraag

- de dreiging die mogelijk uitgaat van substituutproducten

- de dreiging die uitgaat van mogelijke toetreders tot uw bedrijfstak

- de onderhandelingskracht van afnemers

- de onderhandelingskracht van leveranciers

- de manier waarop de felheid van de concurrentie binnen uw bedrijfstak zich zal - ontwikkelen

- technologische ontwikkelingen

- maatschappelijke en politieke ontwikkelingen

- het milieu

- de vakverenigingen

- ontwikkelingen op de vermogensmarkt.

Vraag 5.

De vijf krachten in het vijfkrachten schema van Porter zijn:

- de felheid van de concurrentie tussen de bestaande ondernemingen in de bedrijfstak

- de onderhandelingskracht van afnemers

- de onderhandelingskracht van leveranciers

- de dreiging die mogelijk uitgaat van substituutproducten

- de dreiging die uitgaat van mogelijke toetreders tot de bedrijfstak.

Vraag 6.

Bij een sterkte—zwakte analyse moet in elk geval aandacht worden besteed aan marktaandeel, kwaliteitsniveau en kostenniveau.

Daarnaast moet u aandacht besteden aan de materiële en vooral aan de immateriële activa die voor het concurrentievermogen van uw onderneming van belang (kunnen) zijn. Denk vooral aan (technologische) kennis en ervaring, reputatie, merknamen en innovatievermogen.

Vraag 7.

Materiële activa (waarbij u kunt denken aan een moderne machine waarmee de onderneming producten van een superieure kwaliteit kan maken) zijn relatief gemakkelijk te verhandelen of na te maken. Concurrenten kunnen zo ook in het bezit van soortgelijke activa komen. Daarmee verdwijnt het voordeel van degene die als eerste die activa heeft aangeschaft (zie ook het voorbeeld van Box 3.5).

Immateriële activa (zoals kennis en ervaring) kan in het algemeen veel minder gemakkelijk worden verhandeld en overgedragen. Daarom berusten sterke punten inde meeste gevallen eerder op immateriële dan op materiële activa.

Vraag 8.

Bij het formuleren van de strategie moeten keuzes worden gemaakt ten aanzien van;

de product-marktcombinaties

de wapens in de concurrentiestrijd

de manier waarop u de gang van zaken in uw bedrijfstak wilt beïnvloeden

de sterke en zwakke punten die u wilt versterken

de snelheid waarmee u wilt groeien

de wenselijkheid van horizontale expansie, verticale integratie en diversificatie

de timing van de te nemen stappen en beslissingen.

Vraag 9.

Een strategie van productdifferentiatie is een strategie waarmee u zich van concurrenten wilt onderscheiden door uw afnemers iets extra's te bieden.

Vraag 10.

Een cash cow is een sterk winstgevende business unit in een bedrijfstak met weinig of geen groeimogelijkheden.

Vraag 11.

Verticale integratie betekent het overnemen van een andere onderneming die voordien of leverancier of afnemer was.

Antwoorden Hoofdstuk 4

Vraag 1.

Ondernemingen moeten aan steeds meer criteria tegelijkertijd voldoen: eerst alleen efficiëntie, daarna efficiëntie en flexibiliteit, dan efficiëntie, flexibiliteit en creativiteit en nu efficiëntie, flexibiliteit, creativiteit en duurzaamheid. Zie ook figuur 4.1

Vraag 2.

In een functionele structuur zien we afdelingen die zich toeleggen op een bepaalde functie, zoals inkoop, productie, verkoop, administratie en personeelszaken. In een divisiestructuur zien we eenheden (divisies) die zich toeleggen op een bepaald product of op een bepaalde geografische markt. Binnen iedere divisie zien we de functies zoals inkoop, productie, verkoop, administratie en personeelszaken terug.

Vraag 3.

Flexibilisering vraagt een vermindering van de rol van de formele hiërarchie. Formele besluitvorming in een hiërarchie vraagt meestal veel tijd, terwijl flexibilisering juist vraagt om een vlotte besluitvorming. Dat kan worden bereikt door door meer beslissingen te delegeren en/ of door het aantal hiërarchische niveaus te verminderen. In het laatste geval wordt de structuur van de onderneming aangepast ( de organisatie wordt "platter").

Vraag 4.

Voor het bevorderen van creativiteit en duurzaamheid is directe informatie-uitwisseling en communicatie nodig. Dat leidt tot werken in teamverband. Binnen teams wordt gemakkelijk gecommuniceerd. Betere communicatie en informatie-uitwisseling wordt ook bevorderd door het aantal hiërarchische niveaus te verminderen (verplatting van de organisatie).

Vraag 5.

Kenmerken van een project zijn:

het is gericht op een resultaat

het is complex

het is uniek (eenmalig)

het is beperkt in tijd en reikwijdte

het verlangt inzet van een verscheidenheid van mensen uit de onderneming.

Een mijlpalenplan is een plan voor het uitvoeren van een project, waarin dat project in de tijd wordt gefaseerd en waarbij op bepaalde meetpunten (de mijlpalen) wordt vastgesteld of het project nog op koers ligt. Vaak is het mogelijk een project te faseren in een aantal deelprojecten. Zodra een bepaald deelproject is afgerond wordt een mijlpaal bereikt en wordt vastgesteld of het totale project nog op koers ligt.

Vraag 6.

Het belangenconflict tussen lijnmanager en projectmanager kan in goede banen worden geleid door het invoeren van een matrixstructuur. In een matrixstructuur heeft ieder lid van het projectteam twee leidinggevenden: de projectmanager en de lijnmanager.

Vraag 7.

Een werknemer die zijn werk ervaart als uitdagend en er persoonlijk een eer is stelt om doelen in zijn werk te bereiken, en die (dus) ook sterk betrokken is bij zijn werk en bij de onderneming waar hij werkt, heeft vooral een intrinsieke motivatie.

Een werknemer die zijn werk uitsluitend ziet als een manier om geld te verdienen heeft een instrumentele motivatie.

Vraag 8.

Een taakgerichte leider richt zich vooral op de inhoud van het werk. Hij/zij verdeelt het werk, stelt concrete doelen en ziet er op toe dat ieder zijn/ haar werk goed doet.

Een sociaal-emotioneel gerichte leider legt meer nadruk op het ontwikkelen van goede onderlinge relaties. Hij/ zij vertrouwt erop dat werknemers zelf doelen stellen en hun best doen als er een goede onderlinge sfeer is.

Antwoorden Hoofdstuk 5

Vraag 1.

In de (marketing)literatuur worden de volgende managementfilosofieën onderscheiden.

In de productieconceptie gaat het management ervan uit dat consumenten producten prefereren die beschikbaar en leverbaar zijn.

In de productconceptie gaat het management ervan uit dat consumenten de voorkeur geven aan producten met de beste prijs/kwaliteitsverhouding.

In de verkoopconceptie gaat het management ervan uit dat consumenten geen of onvoldoende producten van de onderneming zullen kopen, tenzij de onderneming zich sterk inspant om de verkoop van haar producten te bevorderen.

In de marketingconceptie gaat het management uit van de wensen en verlangens van de afnemers op wie men zich richt. Niet de producten, maar de behoeften van afnemers staan dus centraal.

Vraag 2.

Het juiste antwoord is a.

Vraag 3.

Het juiste antwoord is c.

Vraag 4.

Bij een productie georiënteerde filosofie ligt de nadruk op het zo efficiënt mogelijk produceren, bij een product georiënteerde filosofie ligt er daarnaast ook veel nadruk op de kwaliteit van het product: het gaat bij een product georiënteerde filosofie om de verhouding tussen de kwaliteit en de prijs van het product.

Vraag 5.

In de eerste plaats moet men een grondige kennis hebben of verkrijgen van de wensen en verlangens van de afnemers. In de tweede plaats moeten alle beslissingen in alle functionele gebieden zoveel mogelijk geïntegreerd worden genomen, waarbij steeds de wensen en verlangens van de afnemers centraal moeten staan. In de derde plaats moeten die beslissingen leiden tot een zekere mate van winstgevendheid.

Vraag 6.

Bij het 'societal marketing concept' vervalt de derde eis (genoemd in het antwoord op vraag 5) namelijk de 'profit orientation'. Deze eis wordt bij het 'societal marketing concept' vervangen door maatschappelijke doelstellingen.

Vraag 7.

In het 'societal marketing concept' is sprake van verbreding van de marketingconceptie omdat men zich behalve op de (potentiële) afnemers ook richt op andere groepen van belanghebbenden (bijvoorbeeld milieugroeperingen). Er is ook sprake van verdieping omdat men zich, bij het 'societal marketing concept' niet alleen richt op customer satisfaction maar op long-run consumer welfare.

Vraag 8.

Het juiste antwoord is c.

Vraag 9.

Het juiste antwoord is a.

Vraag 10.

Het juiste antwoord is b.

Vraag 11.

Het core marketing systeem is het systeem bestaande uit de partijen met wie de organisatie waarden ruilt. Daartoe behoren de belangengroepen leveranciers, intermediairs en afnemers. Ook de belangengroep concurrenten rekent men tot het core marketing systeem.

Vraag 12.

Stelling 1 is juist.

Stelling 2 luidt: "De omgeving van een organisatie ....". Hiervoor mag men ook lezen "De externe omgeving van een organisatie ....". De stelling is dus juist.

Het juiste antwoord is dus a.

Vraag 13.

Onder het begrip marketing mix verstaat men de totale verzameling marketingactiviteiten. Daartoe behoren in elk geval beslissingen ten aanzien van de marketinginstrumenten product, distributie, prijs en promotie.

Vraag 14.

In een planningsproces worden de volgende fasen onderscheiden:

analyse van variabelen en het verzamelen van informatie over die variabelen

specificatie van beslissingen

uitvoering van die beslissingen

toetsing van de uitvoering aan het plan.

Vraag 15.

Marketing management is het plannen en beheersen van de marketingactiviteiten. dat zijn de activiteiten die gericht zijn op de uitwisseling van waarden tussen een organisatie en afnemers, leveranciers en intermediairs.

Vraag 16.

De antwoorden a,c,en d zijn juist.

Antwoorden Hoofdstuk 6

Vraag 1.

De doelstellingen bij scheduling in een machinefabriek zijn:

(1) ervoor zorgen dat in zo veel mogelijk gevallen de met de klant afgesproken levertijd wordt gehaald;

(2) produceren tegen zo laag mogelijke kosten;

(3) het minimaliseren van de voorraad onderhanden werk.

Deze drie doelstellingen zijn meestal strijdig. Men kan bijvoorbeeld de voorraad onderhanden werk minimaliseren door in de machinefabriek slechts aan een order tegelijk te werken. Die order hoeft dan nooit te wachten bij de volgende bewerkingsplaats omdat andere orders nog niet zijn uitgegeven. Dat leidt echter tot zeer hoge kosten omdat machines en mensen een grot deel van de tijd staan te wachten tot die ene order bij hen aankomt. Ook zal het vrijwel onmogelijk zijn om voor de volgende orders de met de klant afgesproken levertijd te realiseren, tenzij men uitzonder lange levertermijnen met de klant heeft afgesproken.

Als er om welke reden dan ook zeer weinig orders in de machinefabriek zijn, hoeven de drie doelstellingen niet strijdig te zijn. In de praktijk zijn ze dat echter bijna altijd wel. Dan moet men dus een afweging tussen de verschillende doelstellingen maken.

Vraag 2.

Capaciteitsplanning houdt in het vaststellen van de productiecapaciteit voor de middellange termijn ( één tot vier jaar). Voor ondernemingen die een grote verscheidenheid aan producten maken (zoals autofabrieken die auto’s in allerlei uitvoeringen produceren) wordt niet vastgelegd welke producten men wanneer gaat maken, maar wel hoeveel producten men per periode gaat maken.

De capaciteit van een restaurant zou men kunnen uitdrukken in het aantal stoelen in de eetzaal. Maar als er een vaste tafelopstelling is, is wellicht het aantal tafels een betere maatstaf. Ook is van belang of een tafel een keer of meer wordt gebruikt. In een brasserie-formule wordt een tafel twee of soms wel drie keer per avond gebruikt. In dat geval is niet het aantal tafels maar het aantal maaltijden dat men per avond kan serveren de beste maatstaf voor de capaciteit.

De theoretische capaciteit van de brasserie in Parijs die 15 uur per dag open is, 100 tafels heeft, en een volledige maaltijd gemiddeld in 90 minuten serveert bedraagt 1000 maaltijden per dag. In werkelijkheid zal dat restaurant wellicht niet meer dan 400 maaltijden per dag serveren.

De capaciteit van een restaurant zou men ook kunnen uitdrukken in het aantal maaltijden dat de keuken per uur kan bereiden.

Vraag 3.

Als er in het stadion voor de WK-finale te weinig capaciteit is kan er een zwarte markt ontstaan voor kaartjes en kunnen er rellen rond het stadion uitbreken.

Een te geringe capaciteit van de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis kan leiden tot een ernstig tekortschietende zorg. In het ergste geval tot het overlijden van patiënten die bij voldoende capaciteit in leven hadden kunnen blijven.

Een te geringe capaciteit van een scheepswerf gespecialiseerd in de bouw van baggerschepen kan leiden tot zeer lange levertijden en (als ander werven ook te weinig capaciteit hebben) tot hogere prijzen voor de afnemers.

Een te geringe capaciteit bij een herenkapper kan leiden tot lange wachttijden en tot het vertrek van klanten die geen zin hebben lang te wachten.

Vraag 4.

De optimale seriegrootte is die seriegrootte waarbij de som van bestelkosten en voorraadkosten zo klein mogelijk is. Men moet bij het bepalen van de optimale seriegrootte dus bestelkosten en voorraadkosten tegen elkaar afwegen. Voor het “bestellen” van producten bij de eigen fabriek ter aanvulling van de voorraad gereed product bestaan de “bestelkosten” grotendeels uit het de kosten verbonden aan het omstellen van machines.

Vraag 5.

Bij een brouwerij treft men aan:

- gereed product: bier in flessen en kratten en bier in vaten;

- grondstoffen: o.a. graan en hop;

- "halffabrikaat": gistend graan in grote vaten, waaruit bier ontstaat

- emballage in de vorm van flessen, fusten en kratten.

Bij een garage treft men aan:

- gereed product: nieuwe voor de verkoop bestemde auto's en tweedehands voor de - verkoop bestemde auto's;

- onderhanden werk: auto's van klanten die worden gerepareerd of waaraan regulier onderhoud plaats vindt;

- grondstoffen en componenten: o.a. reserveonderdelen en olie;

Bij een elektriciteitscentrale treft men aan:

- gereed product: geen

- onderhanden werk: geen

- grondstoffen: kolen, olie, uranium, gas

- reserveonderdelen: bestemd om snel een storing in de centrale te kunnen verhelpen.

Bij een fabriek voor de assemblage van passagiersvliegtuigen treft men aan:

- gereed product: wellicht enkele toestellen die gereed zijn;

- onderhanden werk: verschillende toestellen in aanbouw;

- grondstoffen en componenten: een grote verscheidenheid aan componenten variërend van stoelen tot complete vleugels, staartstukken en vliegtuigmotoren.

Antwoorden Hoofdstuk 7

Vraag 1.

Theo van Campen en H. de Bont bv hebben in principe dezelfde informatiebehoefte. Maar dat betekent niet dat zij hetzelfde informatiesysteem zouden moeten gebruiken. Het verschil tussen beide bedrijven is dat bij H. de Bont bv meer dan vijftig mensen werken terwijl Theo van Campen alleen werkt. De medewerkers van H. de Bont bv moeten onderling gegevens uitwisselen om hun werk goed te kunnen doen. Dat komt doordat zij zich specialiseren op een bepaalde taak, bijvoorbeeld het opstellen van offertes. Medewerkers die offertes uitbrengen moeten weten of eerdere offertes die tot opdrachten hebben geleid op juiste aannames waren gebaseerd. Daartoe zal men bij een wat groter bedrijf, zoals H. de Bont bv nacalculaties van iedere opdracht maken. Theo van Campen moet af en toe ook offertes maken. Hij heeft in principe behoefte aan dezelfde informatie. Maar omdat hij de opdrachten zelf uitvoert zal hij waarschijnlijk niet van iedere opdracht een nacalculatie maken. Hij zal in dit opzicht waarschijnlijk vertrouwen op zijn ervaring in plaats van op een informatiesysteem.

Vraag 2.

Stuurinformatie is de informatie die het management van een onderneming stuurt naar het uitvoerende niveau. Stuurinformatie is dus informatie waarmee men op het uitvoerende niveau (het operationeel management) rekening moet houden. Stuurinformatie is voor een deel gebaseerd op informatie uit de omgeving en voor een ander deel op informatie (vooral verantwoordingsinformatie) die het management vanuit de eigen onderneming ontvangt.

Voorbeelden van stuurinformatie zijn: budgetten, productieplanningen, algemene richtlijnen, specifieke instructies en werkorders.

Vraag 3.

De informatiesystemen die we bij bedrijven aantreffen bestaan inderdaad meestal uit een of meer aan elkaar gekoppelde computers met de daarop geïnstalleerde software. Maar een informatiesysteem omvat ook altijd meer dan dat, namelijk mensen die het systeem gebruiken, invoergegevens, uitvoergegevens en gegevensbestanden. Het juiste antwoord is dus: niet waar.

Vraag 4.

We onderscheiden, zie figuur 7.2 vier niveaus: strategisch niveau, tactisch niveau, operationeel niveau en enkelvoudige handelingen.

Op strategisch niveau is er behoefte aan sterk toekomstgerichte informatie; vooral aan extern georiënteerde informatie is behoefte. De informatie is doorgaans samengevat in grote lijnen en wordt niet erg frequent verstrekt.

Op tactisch niveau heeft men behoefte aan meer op de nabije toekomst (het heden) gerichte informatie, die op de verschillende activiteiten is gericht. De informatie is minder samengevat en verschijnt frequenter.

Op operationeel niveau is behoefte aan nog meer actuele informatie met nog meer detail.

Op het niveau van enkelvoudige handelingen heeft de informatie betrekking op actuele en precieze instructies.

Vraag 5.

Een managementinformatiesysteem (een ander woord daarvoor is bestuurlijk informatie systeem) is een systeem dat is bedoeld om het management van de onderneming te ondersteunen bij het nemen van beslissingen. De bestuurlijke informatie omvat vrijwel altijd een overzicht van recente financiële resultaten. Daarnaast worden vaak meerdere kengetallen (zoals orderportefeuille, bezettingsgraad en ziekteverzuim) vermeld.

Vraag 6.

Ja, bij het ontwerpen van een informatiesysteem moet men uitgaan van de informatiebehoeften van de mensen en afdelingen die op dat moment bestaan. Dat wil echter niet zeggen dat iedereen altijd zijn of haar informatiebehoeften precies kan specificeren. Soms is er meer mogelijk dan mensen denken. Daarom is het verstandig om bij voordat men de informatiebehoeften inventariseert ook iets te vertellen over de mogelijkheden die er zijn.

Voorts kan het natuurlijk zijn dat men de bestaande organisatiestructuurniet meer optimaal vindt. Het zal dan vaak het beste zijn om eerst de organisatiestructuur te veranderen en pas daarna de nieuwe, veranderde informatiebehoefte vast te stellen.

Antwoorden Hoofdstuk 8

Vraag a

De beginbalans per 1 september 2009 luidt:

ACTIVAPASSIVA

Bank20.000Eigen vermogen20.000

____________

Totaal activa20.000Totaal passiva20.000

Vraag b

De balans per 30 september luidt:

ACTIVAPASSIVA

Gereedschappen18.000Eigen vermogen20.000

Vooruitbetaalde huur 2.000Lening van der Laan Sr15.000

Bank33.000Crediteuren18.000

____________

Totaal activa53.000Totaal passiva53.000

Vraag c

Om de balans en de resultatenrekening op te stellen beginnen we met het inventariseren van de activa en passiva.

De activa bestaan uit:

Gereedschappen

Voorraad materiaal

Debiteuren

Vooruitbetaalde huur

Bank

Gereedschappen: deze staan op de balans per 30 september voor een waarde van 18.000. De gereedschappen worden in tien jaar afgeschreven, dus met 1.800 per jaar. Over het eerste boekjaar (dat slechts vier maanden telt) wordt een derde deel van de ‘normale’ jaarlijkse afschrijving ten laste van het resultaat gebracht. Dat is 600. De waarde van de Gereedschappen per 31 december 2009 is dus 17.400.

Voorraad materiaal: Bart heeft voor 7.000 materiaal ingekocht. Dit materiaal is geheel verwerkt in de eerste opdracht en wordt aan de klant in rekening gebracht gedurende de periode 1 september tot 31 december 2009. De voorraad materiaal per 31 december 2009 is dus 0.

Debiteuren: per 31 december staat er nog een factuur open ter waarde van 9.600

Vooruitbetaalde huur: op 24 december is de huur voor januari 2010 al betaald. Deze huur (2.000) komt niet ten laste van de resultaten over de verslagperiode en staat dus als activum op de balans.

Bank: de bankstand is per 31 dec 16.400

Het totaal der activa is dus per 31 december 45.400.

De passiva bestaan uit;

Eigen vermogen

Lening Sr

Crediteuren

De lening Sr bedraagt per 31 december 15.000

Crediteuren: de rekening van de gereedschappen is betaald en de rekening van het materiaal ook. Per 31 december is de stand crediteuren dus 0.

Het totaal der passiva exclusief het eigen vermogen is dus 15.000.

Het eigen vermogen berekenen we als sluitpost: 45.400 – 15.000 = 30.400

De balans per 31 december 2009 is dus:

ACTIVAPASSIVA

Gereedschappen17.400Eigen vermogen30.400

Voorraad materiaal 0Lening van der Laan Sr15.000

Debiteuren 9.600Crediteuren 0

Vooruitbetaalde huur 2.000

Bank16.400

____________

Totaal activa45.400Totaal passiva53.000

De resultatenrekening over de verslagperiode luidt:

Omzet24.000

Materiaalkosten 7.000

Huur 6.000

Afschrijving gereedschappen 600

______

Winst10.400

Opmerking: Bart moet over de winst natuurlijk nog belasting betalen, in zijn geval inkomstenbelasting. Daar is nog geen rekening mee gehouden. In een eenmanszaak wordt ook geen loon uitbetaald aan de eigenaar. Bart moet dus “ leven” van de winst na belasting.

Vraag d

Om het kasstroomoverzicht op te stellen bepalen we van iedere ontvangst en betaling de aard van die ontvangt/betaling.

1 september, 20.000 storting uit privévermogen: financiering

25 september, 2.000 huur betaald: operaties

26 september, 15.000 lening vader: financiering

9 oktober, 18.000 gereedschappen: investering

12 oktober, 12.400 ontvangen van klant: operaties

25 oktober, 2.000 huur betaald: operaties

3 november, 7.000 materiaal betaald: operaties

25 november, 2.000 huur betaald: operaties

7 december, 12.000 ontvangen van klant: operaties

24 december, huur betaald: investering.

Dat leidt tot het volgende kasstroomoverzicht:

Beginsaldo 0

Kasstroom uit operaties:

Ontvangen van klant14.400

Betaalde kosten13.000

Totaal kasstroom uit operaties 1.400

Kasstroom uit financieringsactiviteiten:35.000

Kasstroom uit investeringsactiviteiten - 20.000

Eindsaldo16.400

Antwoorden Hoofdstuk 9

Vraag 1.

Financieel management houdt zich bezig met investeringsbeslissingen (het vastleggen van vermogen in vaste en vlottende activa) en financieringsbeslissingen (het aantrekken van vermogen).

Vraag 2.

Tijdvoorkeur betekent dat u als u kunt kiezen tussen het ontvangen van € 1000,- nu of € 1000,- over vijf jaar, altijd zult kiezen voor € 1000,- nu. Ook als u het geld pas over vijf jaar wilt besteden, zult u kiezen voor € 1000,- nu. U kunt dan het geld gedurende vijf jaar op een spaarrekening zetten waardoor u na vijf jaar meer dan € 1000,- hebt.

Vraag 3. De terugverdienperiode is voor project A 3 jaar, voor project B 3 jaar en voor project C 3,33 jaar.

De netto contante waarde van de drie projecten blijkt uit onderstaande tabel. De tabel geeft de contante waarde van de kasstroom van het betreffende jaar, de totale contante waarde en de netto contante waarde.

Project A B C

Jaar 1181813642727

Jaar 216531653 826

Jaar 315021878 751

Jaar 4136613661366

Jaar 5124212421863

Restwaarde 310 621

Totaal789175038154

NCW189115032154

Als de drie projecten elkaar uitsluiten en men de terugverdienperiode hanteert, zijn de projecten A en B even aantrekkelijk (beide een terugverdienperiode van drie jaar). Als men echter de netto contante waarde als keuzecriterium gebruikt, moet men aan project C de voorkeur geven.

Als de drie projecten onafhankelijk van elkaar zijn en men de netto contante waarde als keuzecriterium gebruikt, moet men alle drie de projecten uitvoeren.

Vraag 4.

De methode van de terugverdienperiode houdt geen rekening met de kasstromen na de terugverdienperiode. De methode van de terugverdienperiode houdt slechts zeer ten dele rekening met de tijdvoorkeur.

Volgens de methode van de terugverdienperiode zijn de projecten A en B beide even aantrekkelijk: ze hebben beide een terugverdienperiode van drie jaar. Maar na afloop van de terugverdienperiode komt bij project A nog de restwaarde van € 500,- binnen (de operationele kasstromen in jaar 4 en jaar 5 zijn voor beide projecten wel gelijk). Alleen al vanwege de restwaarde zou men bij een gelijke terugverdienperiode aan project A de voorkeur willen geven boven B. Bovendien verschillen de kasstromen van de projecten A en B gedurende de eerste drie jaar. In totaal over drie jaar zijn de kasstromen van beide projecten weliswaar gelijk (€ 6000,- voor beide projecten), maar bij project B is de kastroom in jaar 1 € 500,- lager en in jaar 3 € 500,- hoger dan bij project A. Dat maakt project B ook vanwege de tijdvoorkeur binnen de terugverdienperiode minder aantrekkelijk dan project A.

Vraag 5.

Kredietwaardigheid van een afnemer wordt mede bepaald door diens solvabiliteit en liquiditeit van de afnemer. Men kan de kredietwaardigheid van een afnemer ook beoordelen door te kijken naar de ‘vijf C's’. Dat zijn:

· Character; de morele integriteit van de afnemer.

· Capacity; het vermogen van de afnemer om voldoende kasstromen te genereren. De liquiditeit van de afnemer speelt daarbij een grote rol.

-Capital; beschikt de afnemer over gezonde vermogensverhoudingen. Dit aspect heeft betrekking op de solvabiliteit van de afnemer.

· Collateral; is de afnemer bereid en in staat om bepaalde goederen in onderpand te geven zolang de vordering niet is betaald.

· Conditions; de algemene voorwaarden waaronder de kredietverlening plaatsvindt.

Vraag 6.

Eigen vermogen is eigendom van de onderneming zelf. Het hoeft niet aan de verschaffers van het vermogen te worden terugbetaald en staat dus permanent ter beschikking van de onderneming. Vreemd vermogen moet in principe aan de verschaffers van het vreemd vermogen worden terugbetaald en staat dus niet permanent ter beschikking van de onderneming.

De verschaffers van eigen vermogen ontvangen meestal een vergoeding (bijvoorbeeld in de vorm van dividend) waarvan de hoogte afhankelijk is van de gedurende een bepaalde periode bereikte resultaten. De verschaffers van vreemd vermogen ontvangen meestal een vaste rentevergoeding voor het door hen ter beschikking gestelde vermogen.

In geval van faillissement worden eerst de verschaffers van vreemd vermogen terugbetaald. Alleen als er daarna nog geld over is, ontvangen de verschaffers van het eigen vermogen het restant.

Vraag 7.

Voorbeelden van hybride vermogensvormen zijn: achtergestelde leningen, converteerbare obligatieleningen en preferente aandelen.

Een achtergestelde lening verschilt van een gewone lening in die zin dat in geval van faillissement eerst de andere verschaffers van vreemd vermogen worden terugbetaald en pas daarna de verschaffers van de achtergestelde lening. In die zin lijkt een achtergestelde lening een beetje op eigen vermogen.

Een converteerbare lening verschilt van een gewone lening in die zin dat de houder van een converteerbare lening gedurende een bepaalde periode het recht heeft om de lening om te zetten in aandelen. Als de onderneming goed presteert en de koers van de aandelen stijgt, kan dat voor de houders van de converteerbare lening heel aantrekkelijk zijn. De houder heeft dus de mogelijkheid mee te delen in de winst als het de onderneming goed gaat. Dat lijkt een beetje op eigen vermogen.

Preferent aandelenkapitaal is aandelenkapitaal waarop de verschaffers een tamelijk vaste vergoeding (in de vorm van preferent dividend) ontvangen. Dat lijkt een beetje op de vaste vergoeding die de verschaffers van vreemd vermogen gewoonlijk ontvangen.

Vraag 8.

Een obligatielening is een lening die in kleine coupures is gesplitst. Obligaties kunnen daardoor gemakkelijk worden verhandeld. Obligaties worden gewoonlijk aangeboden aan een breed publiek en gedurende de looptijd van de lening via effectenbeurzen verhandeld.

Een onderhandse lening is niet verdeeld in kleinere coupures en kan daarom minder gemakkelijk worden verhandeld. Het gaat bij een onderhandse lening meestal om een lening verstrekt door één institutionele belegger aan één onderneming.

Vraag 9.

Bij een operationele lease komt het onderhoud voor rekening van de lessor (de eigenaar). De lessee (de gebruiker) kan ook het contract opzeggen.

Bij een financiële lease komt het onderhoud voor rekening van de lessee (de gebruiker van het activum). De lessee kan het leasecontract gedurende de looptijd niet opzeggen.

Antwoorden Hoofdstuk 10

Vraag 1.

Ten opzichte van een bepaalde auto zijn

de salariskosten van de vijf medewerkers: indirect, vast

de huisvestingskosten: indirect en vast

de wegenbelasting: direct en vast

de verzekeringspremie: in ieder geval direct en waarschijnlijk ook vast (maar misschien geldt boven een bepaald aantal kilometers per jaar een hogere premie)

de afschrijvingskosten: direct en grotendeels vast

de onderhoudskosten: direct en grotendeels variabel

de brandstofkosten; direct en variabel.

Vraag 2.

De antwoorden op de vragen betreffende Verburg Natuursteen bv luiden als volgt.

Vraag a: kasstroomplanning voor 2009

De inkomsten gedurende 2009:

Debiteuren per 31 december 2008 die in 2009 betalen:500

Klanten die worden beleverd gedurende de eerste tien maanden van 2009

en die dus in 2009 ook betalen:1875

Totaal inkomsten2375

De uitgaven gedurende 2009:

Crediteuren per 31 december 2008 die in 2009 worden betaald225

Inkopen gedurende de eerste 10,5 maanden van 2009 die dus ook

in 2009 moeten worden betaald:1181,25

Personeelskosten1000

Hypotheekrente 20

Betaling belasting 7

Rente over rekening courant krediet (eerste schatting is 5 % over 523)26,15

Totaal uitgaven2459,40

Kasstroom over 2009- 84,40

Vraag b: herziene kasstroomplanning voor 2009

De stand van het krediet in rekening courant wordt volgens bovenstaande schatting

523 + 84,4 = 607,4. De in 2009 te betalen rente wordt dus 5 % van (523 + 607,4)/2 = 28,26.

Dat leidt tot onderstaande kasstroomprognose over 2009:

Inkomsten

Ontvangsten van klanten2375

Totaal inkomsten2375

Uitgaven

Betalingen aan leveranciers1406,25

Betaling belasting 7

Personeelskosten1000

Rentebetalingen 48,26

Totaal uitgaven2461,51

Kasstroom over 2009- 86,51

NB: De bankstand per 31 december 2009 wordt dus 523 + 86,51 = 609,51.

Vraag c: prognose balans per 31 december 2009 en prognose resultatenrekening over 2009

We maken eerst in prognose van de afzonderlijke balansposten.

Prognose vaste activa

De waarde van de vaste activa per 31 december 2008 is 700. In 2008 bedroegen de afschrijvingen 100; voor 2009 gaan we ook uit van afschrijvingen ten bedrage van 100. Gedurende 2009 vinden geen investeringen in vaste activa plaats. Dat leidt tot

Prognose vaste activa600.

Prognose voorraden: Gedurende 2009 wordt voor 1350 aan natuursteen ingekocht en voor 2250 aan natuursteen aan klanten verkocht. De verhouding tussen inkoop en verkoop is dus 6 : 10, net als in 2008. Het ligt dus voor de hand om te veronderstellen dat de natuursteen die in 2009 wordt ingekocht ook wordt verkocht. De voorraad natuursteen blijft dan gelijk.

De prognose voor de waarde van de voorraad is dus: 600.

Prognose debiteuren:

De verkopen gedurende de laatste twee maanden van 2009: 375

Prognose totaal activa: 1575

Prognose hypothecaire lening: 400

Prognose crediteuren:

De inkopen gedurende de laatste 1,5 maanden van 2009: 168,75

Prognose bank rekening courant:

Volgens herziene kasstroomprognose 609,51

De prognose voor het eigen vermogen per 31 december 2009 wordt nu:

1575 – 400 -168,75 - 601 =396,74

Dat geeft de volgende prognose balans per 31 december 2009

ACTIVAPASSIVA

Vaste activa600Eigen vermogen396,74

Voorraden600Hypothecaire lening400

Debiteuren375Handelscrediteuren168,75

Belastingschuld0

Bank, rekening courant609,51

___________

Totaal activa15751575

Resultatenrekening:

Omzet: 2250

Inkopen: 1350

Personeelskosten: 1000

Afschrijving: 100

Hypotheekrente : 20

Bankrente: 28,26

Verlies: 248,26

De afname van het eigen vermogen is 645 – 396,74 = 248,26. Dat is gelijk aan het verlies.

Vraag 3.

De contributiemargeratio is 80/180 ofwel 44,44 cent. De vaste kosten bedragen 40.000

Vraag a.

De break-evenomzet is gelijk aan de totale vaste kosten gedeelde door de contributiemargeratio, dus gelijk aan 40.000 / 0,4444 = 90.000.

Vraag b

Winst = omzet x contributiemargeratio – vaste kosten.

Als uw vriend 36.000 per jaar wil verdienen moet gelden:

36.000 = omzet x 0,4444 – 40.000. Daaruit volgt dat de omzet dan 76.000/0,4444 = 171.000 moet bedragen.

Vraag c

Als een artikel van 180 euro met 25 % korting wordt verkocht bedraagt de verkoopprijs van dat artikel 135 euro. A;s alle artikelen met een korting van 25 % worden verkocht daalt de contributiemarge tot 35/180 = 19,44 cent.

Door deze lagere contributiemarge neemt het breakeven punt toe. Als alle artikelen met een korting van 25 % worden verkocht (maar dat os wel een heel sombere veronderstelling) bedraagt het break-evenpunt 40.000/ 0,1944 = 205.760.

Als uw vriend 36.000 per jaar wil verdienen en hij moet alles met 25 % korting verkopen moet zijn omzet 76.000 / 0,1944 = 390.950 bedragen.

Antwoorden Hoofdstuk 11

Vraag 1.

Sommige activa zijn heel moeilijk te verkopen als er geen sprake is van continuïteit (dus als de onderneming wordt geliquideerd). Dat geldt bijvoorbeeld voor apparatuur die specifiek voor de onderhavige onderneming is gebouwd. Voor een andere onderneming is de waarde van die apparatuur dan veel geringer omdat de apparatuur aan het productieproces van de nieuwe eigenaar moet worden aangepast.

Ook voorraden halffabrikaat zijn in het algemeen bij liquidatie (veel) minder waard dan in geval van going concern: halffabrikaten kunnen niet aan afnemers worden verkocht en ook concurrerende bedrijven zullen er vaal weinig belangstelling voor hebben.

Het eigen vermogen neemt bij het ontbreken van continuïteit af doordat bepaalde activa lager moeten worden gewaardeerd.

De waarde van de schulden van een onderneming daalt, als er bij de verschaffers van vreemd vermogen ernstige twijfel bestaat over de vraag of de onderneming in staat zal zijn verplichtingen inzake het betalen van rente en aflossing na te komen.

Vraag 2.

Het toerekeningsbeginsel houdt in dat kosten en opbrengsten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben.

Vraag 3.

Volgens titel 9 BW2 moet de jaarrekening worden opgesteld volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Als een onderneming bij het opstellen van de jaarrekening het continuïteitsbeginsel en/of het toerekeningsbeginsel niet zou toepassen zou men met recht kunnen stellen dat de jaarrekening niet is opgeteld volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Hoewel dus het continuïteitsbeginsel en het toerekeningsbeginsel niet zijn opgenomen in de wet, zijn ondernemingen toch verplicht deze beginselen toe te passen.

Vraag 4.

Nee, dat is niet altijd het geval. als de onderneming van plan is het actief zo spoedig mogelijk te verkopen en niet te vervangen is de actuele waarde gelijk aan de directe opbrengstwaarde. Als de onderneming van plan is het actief nog enige tijd te gebruiken en niet te vervangen is de actuele waarde gelijk aan de indirecte opbrengstwaarde.

Vraag 5.

De wet gebruikt het woord jaarverslag voor het verslag van de directie over het afgelopen jaar. In de meeste gevallen gebruikt men daarvoor de aanduiding "directieverslag" of "verslag van de raad van bestuur".

Vraag 6.

Bij het opstellen van de jaarrekening moeten, vooral vanwege het toepassen van het toerekeningsbeginsel allerlei subjectieve beoordelingen worden gemaakt, bijvoorbeeld over de afschrijvingstermijnen van duurzame activa of het beoordelen van de vraag of bepaalde uitgaven voor R&D als "onderzoekskosten" dan wel als "ontwikkelingskosten"moeten worden aangemerkt. Onderzoekskosten komen ten laste van de resultatenrekening, ontwikkelingskosten worden geactiveerd.

Vraag 7.

We kunnen de kasstroom uit operationele activiteiten volgens de indirecte methode als volgt bepalen:

kasstroom uit operationele activiteiten = winst + afschrijvingen – toename werkkapitaal.

Volgens de gegevens in par 8.6 met betrekking tot de eerste drie maanden van 2009 van Game Trek geldt:

winst = 19805

afschrijvingen = 1000

toename werkkapitaal = toename debiteuren + toename voorraden – toename crediteuren = 2.000 + 2.625 – 3.500 = 1125

De kasstroom uit operationele activiteiten is dus gelijk aan 19805 + 1000 – 1125 = 19680.

DEEL 2: Tentamenopgaven met uitwerkingen

Tentamenopgave 1

Vraagstuk I (20 punten)

Henk, Peter en Mattie zijn drie ondernemende studenten met een voorliefde voor Nederlandse popmuziek. Zij bezoeken graag concerten van hun favoriete bands. Probleem is dat zij daarvoor vaak lange reizen moeten maken omdat in hun woonplaats vrijwel nooit concerten worden georganiseerd. Op de lange terugweg van een fantastisch optreden van de band Kaïn besluiten ze dat hierin eens verandering moet komen. Het plan wordt gesmeed om een bedrijfje te beginnen dat popconcerten organiseert. Om de plannen en gedachten op een rij te zetten en niet onbezonnen aan het avontuur te beginnen besluiten ze de volgende dag om een ondernemingsplan te schrijven. De naam weten ze al: HPM Music Events kortweg HPM.

Vraag 1 (3 punten)

Wat wordt volgens het Basisboek Bedrijfskunde verstaan onder een onderneming?

Vraag 2 (3 punten)

In het Basisboek Bedrijfskunde worden ondernemingen naar de aard van hun primaire proces ingedeeld in drie categorieën. In welke categorie zou een bedrijf dat popconcerten organiseert kunnen worden ingedeeld?

Hoewel er geen vaste regels bestaan voor het schrijven van een goed ondernemingsplan is een aantal aspecten te noemen dat in de praktijk meestal terug te vinden is in een ondernemingsplan, één daarvan is de SWOT-analyse (Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats).

Vraag 3 (6 punten)

De heren van HPM komen bij het maken van de SWOT-analyse er vrij snel achter dat in hun woonplaats geen enkele onderneming actief is op het gebied van concertorganisatie en dat geen reële kans aanwezig is dat dergelijke ondernemingen in de toekomst zullen worden opgericht. Onder welk van de vier onderdelen van de SWOT-analyse zal dit gegeven worden ondergebracht?

Mattie heeft wel eens een tentamen Ondernemingsrecht gedaan tijdens zijn studie waarin iets gevraagd werd over de Besloten Vennootschap (BV) en de Naamloze Vennootschap (NV). Henk weet zich te herinneren dat veel eenmanszaken op een gegeven moment worden omgezet in een BV of NV.

Vraag 4 (6 punten)

Noem twee redenen die vaak worden genoemd om een onderneming onder te brengen in een vennootschap (NV/BV) en geef per reden een korte toelichting.

De wet omschrijft de stichting als volgt: “Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden kent en beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken.”

Vraag 5 (2 punten)

Mag een stichting winst maken?

Vraagstuk II (25 punten)

Tijdens het schrijven van het ondernemingsplan hebben de heren van HPM een inventarisatie gemaakt van de zaken die nodig (en eventueel te koop) zijn voor het organiseren van concerten alsmede het vermogen dat nodig is om het te financieren. Deze zaken en financieringsmogelijkheden betreffen:

· Een concertruimte. Een zaal naast een bekend café in de stad kan worden gehuurd voor 1.500 euro per avond. De zaal heeft een capaciteit van 550 bezoekers.

· Een geluidsinstallatie is nodig. De huurkosten hiervan worden door de heren van HPM geschat op 1.000 euro per avond.

· Een professioneel kopieerapparaat en twee computers (voor het maken van kaartjes en posters). Een tweedehands kopieerapparaat staat te koop voor 2.000 euro. De computers kosten tezamen 3.000 euro. De afschrijvingskosten van deze apparaten worden geschat op 100 euro per concert per apparaat, derhalve totaal 300 euro per concert.

· Een voorraad papier ter waarde van 500 euro ten behoeve van te maken posters en kaartjes. Per concert dat wordt georganiseerd is een hoeveelheid ter waarde van 250 euro nodig.

· Eigen Vermogen. Financiering zal plaatsvinden door inbreng van Eigen Vermogen.

Ga er bij beantwoording van de onderstaande vragen van uit dat de bovenstaande zaken worden aangeschaft / gehuurd tegen de genoemde prijzen / kosten en dat de gegeven financieringsmogelijkheden worden benut.

Vraag 1 (10 punten)

Geef, op grond van bovenstaande gegevens, de openingsbalans van HPM.

Het eerste concert dat wordt georganiseerd, moet een daverend succes worden, niet alleen op het gebied van ´klanttevredenheid´ maar met name financieel. Henk probeert het break-even-point te berekenen. De band van die avond, Plof, kost 5.000 euro. De overige kosten op de avond zelf schat Henk op 1.000 euro. De toegangsprijs zal, zoals afgesproken met de band, 20 euro bedragen per bezoeker.

Vraag 2 (5 punten)

Bereken op grond van bovenstaande gegevens het break-even-point van het eerste concert?

Als HPM een succes wordt zal de onderneming worden ingebracht in een BV.

Vraag 3 (5 punten)

Geef een belangrijk verschil tussen de NV en de BV.

Vraag 4 (5 punten)

Bereken op grond van de bij vraag 1 opgestelde openingsbalans de solvabiliteit van HPM.

Vraagstuk III (35 punten)

Na een aantal financieel zeer succesvolle concerten heeft de nieuwe onderneming HPM voldoende geld in kas om te kunnen investeren. In hun wekelijkse vergadering besluiten de drie directeuren (HPM is inmiddels een BV geworden) dat een geluidsinstallatie moet worden aangeschaft, niet alleen uit financieel oogpunt maar met name om de geluidskwaliteit in de toekomst te bewaken, er worden de komende vijf jaar immers maar liefst 24 concerten per jaar georganiseerd! Mattie laat twee leveranciers een offerte maken en gaat vervolgens na welk apparaat het aantrekkelijkst is om aan te schaffen. Installatie A kost 20.000 euro, installatie B kost 18.000 euro.

Allereerst berekent hij de verandering in kasstromen (= de extra uitgaven en ontvangsten ten opzichte van de oude situatie, dat wil zeggen ten opzichte van het huren) die plaatsvindt als gevolg van deze investeringsbeslissing. De besparing per concert bedraagt 200 euro bij installatie A. Met installatie B kan 150 euro per concert worden bespaard.

Voor eventuele berekeningen mag u veronderstellen dat uitgaven en ontvangsten telkens aan het einde van het betreffende jaar plaatsvinden, met uitzondering van de investeringsuitgave, die aan het begin van het eerste jaar (op t=0) plaatsvindt. In dit vraagstuk wordt afgezien van (eventuele) belastingen.

Vraag 1 (11 punten)

Geef de verandering in kasstromen als gevolg van deze investeringsbeslissingen.

Ga daarbij als volgt te werk:

a) Bepaal de netto-uitgave (negatieve kasstroom) op t=0 als gevolg van de aanschaf van installatie A of B.

b) Bepaal de netto-ontvangsten (´de jaarlijkse besparingen´) in jaar 1 tot en met jaar 5 als gevolg van het feit dat het apparaat in eigendom is en niet per keer voor 1.000 euro moet worden gehuurd.

c) Bepaal de kasstroom aan het einde van het 5e jaar die ontstaat doordat beide installaties kunnen worden verkocht voor 1.000 euro.

Om doorrekenfouten te voorkomen, rekent u bij de beantwoording van de volgende vragen met het volgende kasstroomoverzicht :

(N.B. deze kasstromen zijn fictief en komen niet overeen met het kasstroomoverzicht dat u zojuist zelf berekend heeft):

Installatie A

t=0t=1t=2t=3t=4t=5

-19.000 euro + 6.000 euro + 6.000 euro+ 6.000 euro+ 6.000 euro+ 7.000 euro

Installatie B

t=0t=1t=2t=3t=4t=5

-15.000 euro + 5.000 euro + 5.000 euro+ 5.000 euro+ 5.000 euro+ 6.000 euro

Mattie berekent de terugverdientijd van de investeringen.

Vraag 2 (6 punten)

Bereken de terugverdientijd van Installatie A en B.

Vraag 3 (6 punten)

Geef twee nadelen van het hanteren van de terugverdientijd als investeringsselectiemethode.

Een andere investeringsselectiemethode om de investeringen te beoordelen is de netto contante waardemethode. Veronderstel dat er sprake is van een vermogenskostenvoet (rentevoet) van 10% op jaarbasis.

Vraag 4 (8 punten)

Bereken de netto contante waarde van de vervangingsinvestering.

Vraag 5 (4 punten)

Welke installatie is de beste investering op grond van de netto contante waarde? Licht uw antwoord toe.

Vraagstuk IV (20 punten)

De heren van HPM bv programmeren de bands op grond van hun eigen muzikale voorkeur. Zij zijn daarmee niet altijd succesvol. Het komt vaak voor dat het aantal bezoekers sterk achterblijft bij de verwachtingen. Soms is er een regelrecht fiasco: recentelijk trok de favoriete band van Mattie genaamd Het Slechte Doel, maar 50 bezoekers. Na afloop vraagt de directie zich af wat er is misgegaan ondanks de grote reclamecampagne (posters en ´flyers´) die zoals gebruikelijk is uitgevoerd in hun woonplaats en omstreken.

Vraag 1(5 punten)

Hoe zou u de werkwijze van HPM typeren? Wordt het productieconcept, het productconcept, het verkoopconcept, het marketingconcept of het societal marketingconcept toegepast? Motiveer uw antwoord.

Vraag 2 (8 punten)

De vader van Henk is werkzaam als marketingmanager bij een grote multinational. Hij adviseert de heren om, ter voorkoming blunders in de toekomst, een marketingplan voor de onderneming te maken (vanwege de drukte bij de oprichting was dit onderdeel van het ondernemingsplan achterwege gelaten). Beschrijf beknopt de vier klassen van marktinstrumenten (de 4 p´s) voor HPM.

Al nadenkend over het marketingplan komen de heren tot de conclusie dat het misschien verstandig is om ´naar de markt te luisteren´ zodat lege zalen in de toekomst kunnen worden voorkomen. De vader van Henk oppert dat inzet van internet en computers een uitkomst daarbij kan bieden.

Vraag 3 (7 punten)

Geef op grond van bovenstaande gegevens een concrete invulling voor het idee ´om beter naar de markt te luisteren´.

Tentamenopgave 2

Vraagstuk I (25 punten)

Hans de Weerd is directeur-eigenaar van een garagebedrijf in het Noorden van het land. De onderneming, VTT NV, is gespecialiseerd in het inkopen en verkopen van tweedehands terreinauto´s van verschillende merken. Naast in- en verkoop is de onderneming gespecialiseerd in ´service en onderhoud´. De onderneming heeft acht medewerkers waaronder twee verkopers, één inkoper en vijf monteurs. Na een managementcursus over ´Strategie binnen het MKB´ te hebben gevolgd bezint Hans zich over de strategie van zijn onderneming.

Vraag 1 (3 punten)

Hoe wordt strategie in de bedrijfskundige literatuur over het algemeen gedefinieerd?

Hans had voor aanvang van de cursus nooit echt nagedacht over de strategie van VTT NV, nooit heeft hij iets bewust, volgens plan, gedaan.

Vraag 2 (3 punten)

Is er, ondanks het gebrek aan planning in zake de strategie, toch sprake geweest van een strategie bij VTT NV?

Vraag 3 (6 punten)

In de cursus heeft Hans geleerd dat in het proces van strategieformulering vijf stappen kunnen worden onderscheiden. Noem deze vijf stappen.

De laatste twee jaar is VTT NV explosief gegroeid. Consumenten herkennen steeds meer het gemak van terreinauto´s in het dagelijkse gebruik, daarnaast worden de modellen steeds luxer. Hans voorziet een verdere stijging van de verkopen en overweegt een filiaal op te zetten in het Zuiden van het land.

Vraag 4 (4 punten)

Hoe heet een dergelijke expansie van de onderneming?

Vraag 5 (4 punten)

Hoe zou de bestaande organisatiestructuur van VTT NV kunnen worden getypeerd?

Hans overweegt om het op te zetten filiaal in het zuiden van het land zelfstandig te laten functioneren. Dat wil zeggen, er wordt een afzonderlijke BV opgericht (een dochtermaatschappij van VTT NV) met een directeur die volledig verantwoordelijk is voor de gang van zaken bij de dochtermaatschappij en rechtstreeks rapporteert aan Hans.

Vraag 6 (5 punten)

Hoe kan de ontstane organisatiestructuur worden getypeerd?

Vraagstuk II (20 punten)

Met het oprichten van de dochteronderneming is VTT NV in een nieuwe fase beland. Wanneer het filiaal in het zuiden een succes wordt zullen in het westen en oosten van het land ook filialen “uit de grond worden gestampt”, om met de woorden van Hans te spreken. Met een groei van de onderneming stijgt ook de groei van het personeelsbestand. In het verleden is weinig aandacht besteed aan het personeelsbeleid. De meeste medewerkers in het noorden werken al tientallen jaren voor de onderneming en er hebben zich nooit problemen voorgedaan. Hans heeft wel eens van de human resource cyclus gehoord maar meer dan een term is het niet voor hem.

Vraag 1 (10 punten)

Beschrijf de human resource cyclus en geef daarbij een toelichting.

Vraag 2 (5 punten)

Geef een voorbeeld van een immateriële beloning.

Vraag 3 (5 punten)

Hans wil graag dat zijn medewerkers actief meedenken over de bedrijfsvoering in de onderneming en dat zij aanzet geven tot veranderingen in bedrijfsprocessen als dat nodig is. Hoe wordt deze benadering met betrekking tot veranderingen in de onderneming genoemd?

Vraagstuk III (35 punten)

Om de oprichting van de verschillende filialen te kunnen financieren wil Hans een onderhandse lening afsluiten bij de bank. De accountmanager, waar Hans al vele jaren plezierig zaken mee doet, is positief gestemd over de plannen maar wil toch graag eerst een jaarverslag (jaarrapport) zien om een beeld te kunnen vormen van de vermogenstoestand van VTT NV.

Vraag 1 (5 punten)

Geef een drietal voordelen van een onderhandse lening ten opzichte van een obligatielening.

Vraag 2 (6 punten)

Welke stukken dienen (grote) rechtspersonen jaarlijks op grond van titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te publiceren?

Vraag 3 (8 punten)

De jaarrekening moet onder andere worden opgesteld op grond van het toerekeningsbeginsel. Leg uit wat dit beginsel inhoudt.

Vraag 3 (6 punten)

De solvabiliteit uitgedrukt in het Eigen vermogen gedeeld door het Totaal vermogen van VTT NV blijkt 60% te zijn. Geef aan, voor zover mogelijk, wat dit zegt over de vermogenstoestand van VTT NV.

Vraag 4 (6 punten)

Leg in woorden uit wat in het kader van de jaarverslaggeving onder liquiditeit wordt verstaan.

Vraag 5 (4 punten)

Een afnemer (een handelsonderneming genaamd Woh!) van VTT NV heeft recent faillissement aangevraagd. Op de vordering van 30.000 euro, betrekking hebbende op de levering van een Jeep Wrangler zal volgens de curator van de failliete onderneming hoogstens 10% kunnen worden voldaan. VTT NV zal de vordering voor 90% afschrijven. Had VTT NV deze afschrijving op debiteuren kunnen voorkomen?

Vraagstuk IV (20 punten)

VTT NV verzorgt het onderhoud van vele door haar verkochte terreinauto´s. Voor dat onderhoud zijn vaak specifieke onderdelen nodig, die alleen door de importeur van het betreffende merk worden geleverd. Als bij een van de filialen een dergelijk onderdeel nodig is wordt dat onderdeel bij de betreffende importeur besteld. Dat brengt natuurlijk kosten met zich mee: de bezorgkosten bedragen 18 euro per zending.

Vraag 1(5 punten)

Hoe zou men de bezorgkosten sterk kunnen verlagen? En welke ander kosten zouden dan gaan stijgen?

VTT NV laat via ´Onderdelen Express´ jaarlijks ongeveer 10.000 dozen bij haar vestigingen bezorgen. Dat zijn allemaal aparte zendingen. De kosten bedragen 18 euro perzending. Hans vindt dit een behoorlijke kostenpost en overweegt dan ook zelf een vrachtwagen (een ´Scania´) aan te schaffen om zelf dagelijks de onderdelen op te halen bij de importeurs. De aanschafwaarde van deze vrachtwagen bedraagt 100.000 euro, de jaarlijkse afschrijvingskosten hierop bedragen 20.000 per jaar. De brandstof bedraagt gemiddeld 80 eurocent per liter. Een vrachtwagen heeft een gemiddeld brandstofverbruik van 1 liter op 4 kilometer. De loonkosten voor de benodigde twee chauffeurs bedragen totaal ongeveer 70.000 euro per jaar. De overige kosten voor de vrachtwagen bedragen ongeveer 20.000 euro per jaar. Het aantal af te leggen kilometers wordt geschat op 100.000.

Vraag 2 (10 punten)

Is het verstandig, op grond van bovenstaande gegevens, om zelf onderdelen te gaan vervoeren?

Vraag 3 (5 punten)

Geef een (niet financieel) argument om toch de onderdelen door de importeurs te laten bezorgen.

Tentamenopgave 3

Vraagstuk I (15 punten)

BEP, een leverancier van telecomdiensten (abonnementen, telefoons en bijbehorende accessoires), heeft bij het aantrekken van vermogen de keuze uit twee vermogensvormen: eigen vermogen en vreemd vermogen.

Vraag 1 (6 punten)

Geef drie verschillen tussen eigen vermogen en vreemd vermogen.

BEP koopt haar te verkopen mobiele telefoontjes in bij een grote Zweedse fabrikant genaamd KOKIA. Een maand na aankoop hoeft BEP pas te betalen, er is derhalve sprake van leverancierskrediet. Leverancierskrediet kan worden beschouwd als kort vreemd vermogen. BEP is geen rente verschuldigd over de openstaande rekening bij KOKIA maar wanneer zij contant betaalt, dat wil zeggen betaalt bij levering van de goederen, ontvangt zij een korting van 5% op de totale aankoopprijs.

Vraag 2 (5 punten)

Is leverancierskrediet “gratis”? Licht uw antwoord toe.

Vraag 3 (4 punten)

Wat wordt in het kader van leverancierskrediet en in verband met korting bij contante betaling verstaan onder impliciete rentekosten?

Vraagstuk II (35 punten)

BEP waardeert de ingekochte telefoontjes op de balans (onder voorraad) naar de betaalde inkoopprijs. “Gezien de snelle technologische ontwikkelingen en de concurrentie in de branche moet de voorraad zo klein mogelijk zijn”, stelt Fleur van der Mast, financieel adviseur van de directie van BEP.

Vraag 1 (6 punten)

Wat bedoelt Fleur, als financieel adviseur, met bovenstaande opmerking?

Gezien de onzekerheden in de telecombranche heeft de huisbank van de BEP een aantal zekerheden gevestigd op de materiële vaste activa en voorraden van de onderneming.

Vraag 2 (6 punten)

Geef een tweetal voorbeelden van zekerheden die een onderneming kan stellen aan de bank.

Vraag 3 (6 punten)

Geef aan waarom banken bij de uitwinning van zekerheden meestal een lagere opbrengst voor de verkochte goederen ontvangen dan de waarde volgens balans.

De huisbank van BEP eist dat de jaarrekening van BEP stelselmatig wordt weergegeven (de wet eist dit overigens ook!).

Vraag 4 (6 punten)

Wat houdt in het kader van de jaarrekening van een onderneming de eis van stelselmatigheid in en wat wil de bank met deze eis bereiken?

Het management van BEP stelt op 1 januari vast dat de vlottende activa van de onderneming een waarde vertegenwoordigen van 13 miljoen euro en dat de kortlopende schulden op 1 januari 18 miljoen euro bedragen.

Vraag 5 (6 punten)

Geef een gemotiveerd oordeel over de liquiditeit van BEP op 1 januari.

Vraag 6 (5 punten)

Wat wordt verstaan onder het ´management information system´ van een onderneming?

Vraagstuk III (20 punten)

Bram en Axel schrijven een ondernemingsplan voor een op te richten onderneming. Zij zijn van plan om Zwitserse kaasjes via internet (www.swisscheese.nl) te gaan verkopen aan consumenten in Nederland. Het blijkt mogelijk om de kaasjes (die een halve kilo wegen) in te kopen bij een groothandel voor 1,5 euro per stuk. Bram en Axel denken dat het mogelijk is deze kaasjes via internet concurrerend te verkopen voor 2,5 euro (in de Nederlandse supermarkt en kaaswinkel wordt gemiddeld ongeveer 5,5 euro per kilo als verkoopprijs gehanteerd). Bram en Axel schatten dat de jaarlijkse vaste kosten voor de onderneming op ongeveer 250.000 euro uitkomen.

Genoemde prijzen zijn exclusief eventuele bezorgkosten (voor rekening van de koper) en de bedragen gelden uitsluitend voor jaar 1.

Vraag 1 (4 punten)

Bereken op grond van bovenstaande gegevens de contributiemarge per kaasje.

Bram en Axel denken in het eerste jaar verlies te zullen maken. Zij denken dat het verlies in het eerste jaar 200.000 euro zal bedragen. Zij zien dit trouwens meer als een investering. “In latere jaren zal dit verlies, of liever, deze investering in marktaandeel dubbel en dwars worden terugverdiend”, aldus Bram.

Vraag 2 (6 punten)

Hoeveel kaasjes worden volgens de verwachting verkocht in het eerste jaar?

Vraag 3 (10 punten)

Geef vanuit marketingoogpunt en op grond van bovenstaande gegevens een oordeel over het plan, geef in ieder geval twee redenen ter ondersteuning van uw oordeel.

Vraagstuk IV (30 punten)

De groei van BEP is in het afgelopen jaar gestagneerd. Hoewel de omzet en winst nog redelijk op peil zijn, voorziet de directie dat een zelfstandig bestaansrecht voor BEP, als middelgrote ´operator´, moeilijk is. Zelfs grote telecomondernemingen als ´LQM´ en ´BelgianTone´ hebben problemen om de gestelde omzet- en winstdoelstellingen te behalen. Fleur van der Mast stelt voor op zoek te gaan naar een grote partij waarmee BEP zou kunnen fuseren.

Vraag 1 (6 punten)

Wat wordt in dit kader bedoeld met een fusie?

Na een gedegen zoektocht wordt een grote marktpartij, genaamd ´Lieverwel´, gevonden die bereid is een aandelenfusie aan te gaan tegen aandelen. BEP is een naamloze vennootschap.

Vraag 2 (6 punten)

Leg in woorden uit wat een aandelenfusie inhoudt. Geef in uw antwoord aan wat het verschil is tussen een aandelenfusie en een bedrijfsfusie.

De ondernemingsraad van BEP staat sceptisch tegenover de aandelenfusie met ´Lieverwel`. De voorzitter ervan vraagt zich af of de ondernemingsraad om instemming moet worden gevraagd door de directie van BEP bij een dergelijke ingrijpende wijziging van de zeggenschap in de onderneming.

Vraag 3 (6 punten)

Heeft de ondernemingsraad een instemmingsrecht bij een aandelenfusie?

Door de kritiek van de ondernemingsraad van BEP alsmede “ontwikkelingen in de markt”, zoals de directie van BEP het formuleert, wordt op het laatste moment afgezien van een fusie. Wel wordt afgesproken met betrekking tot de ontwikkeling van ´mobiele internetapplicaties´ een samenwerkingsverband aan te gaan, BEP heeft veel knowhow op dat gebied terwijl ´Lieverwel´ beschikt over voldoende kasmiddelen om de ontwikkeling te financieren.

Vraag 4 (6 punten)

Hoe kan een dergelijke wijze van samenwerking worden vormgegeven?

De bedrijfstak waarin BEP en ´Lieverwel´ zich bewegen is behoorlijk in beweging. Een drietal jonge ondernemers wil ook graag in de telecombranche ´iets beginnen´. Eén van hen, Eelco van der Wulp, besluit de bedrijfstak te ´screenen´ op haar aantrekkelijkheid met behulp van het vijf-krachtenmodel van Porter.

Vraag 5 (6 punten)

Beschrijf de vijf krachten die, volgens Porter, de aantrekkelijkheid van een bedrijfstak bepalen.

Tentamenopgave 4

Vraagstuk I (35 punten)

Betty de Haan is eigenaar (100% aandeelhouder) van een middelgrote keten van videotheken in Nederland en België genaamd De Thuisbioscoop. In de videotheken is het mogelijk om cd´s, video´s en dvd´s te huren. Daarnaast is elk filiaal ingericht met een assortiment speelgoed gebaseerd op filmthema´s (bijvoorbeeld speelgoedbeesten van tekenfilmkarakters).

Vraag 1 (6 punten)

Hoe zou u deze onderneming op grond van het primaire proces van de onderneming willen karakteriseren?

Elke onderneming heeft haar eigen specifieke omgeving en komt in aanraking met een groot aantal personen en organisaties.

Vraag 2 (5 punten)

Leg een verband tussen De Thuisbioscoop en de overheid als organisatie in haar omgeving.

De Thuisbioscoop bestaat uit een moedermaatschappij genaamd Thuisbios Holding BV en een dertigtal dochtermaatschappijen genaamd De Thuisbioscoop Eindhoven BV, De Thuisbioscoop Leeuwarden BV, De Thuisbioscoop Groningen BV enz., genoemd derhalve naar de plaats van vestiging. In dertig plaatsen is dus een vestiging te vinden en in de vestiging Leeuwarden is tevens de moedermaatschappij gevestigd.

Vraag 3 (4 punten)

Wat is een belangrijk verschil tussen de BV en de NV met betrekking tot de uitgifte van aandelen?

Vraag 4 (5 punten)

Stel, het maatschappelijk kapitaal van een BV bedraagt 1.000.000 euro, hoeveel moet dan minimaal hiervan zijn geplaatst?

Vraag 5 (5 punten)

Leg uit wat met blokkeringsregeling wordt bedoeld in het kader van de BV.

Vraag 6 (5 punten)

Noem een reden waarom de verschillende vestigingen in aparte BV´s zijn ondergebracht.

Betty is enig aandeelhouder en directeur van De Thuisbioscoop, en hoewel wettelijk niet verplicht zou zij graag een Raad van Commissarissen (RvC) instellen.

Vraag 7 (5 punten)

Welke taak heeft een Raad van Commissarissen in het algemeen?

Vraagstuk II (45 punten)

In de bedrijfskunde wordt vaak gesteld dat “ontvangsten niet altijd gelijk zijn aan opbrengsten”.

Vraag 1 (5 punten)

Geef, met De Thuisbioscoop in het achterhoofd, een voorbeeld waarbij ontvangsten en opbrengsten wél gelijk zijn aan elkaar.

De Thuisbioscoop Arnhem BV heeft aan één van haar werknemers, Petra van den Broek, een lening verstrekt ter waarde van 10.000 euro met een looptijd van drie jaar.

Vraag 2 (5 punten)

Waar kan deze lening in de jaarrekening van De Thuisbioscoop Arnhem BV worden teruggevonden?

Vraag 3 (5 punten)

Waar dient in de winst-en-verliesrekening van de Thuisbioscoop Arnhem BV de terugbetaling te worden genoteerd in het jaar van terugbetaling van het volledige bedrag door Petra van den Broek?

Alle gebouwen waarin de videotheken zijn gevestigd zijn in eigendom van de moedermaatschappij en worden verhuurd aan de verschillende dochter-maatschappijen. De gebouwen hebben een gezamenlijke aanschafwaarde van 10.000.000 euro. De enige activiteit van de moedermaatschappij is het verhuren van deze gebouwen aan de dochtermaatschappijen. Jaarlijks betalen de gezamenlijke dochters hiervoor 1.000.000 euro aan de moedermaatschappij, daarnaast keren de dochters 50% van de winst uit als dividend. De winst bedroeg in het afgelopen jaar gemiddeld 100.000 euro per dochtermaatschappij. De rentekosten op de hypothecaire lening bedragen jaarlijks 6% van de hoofdsom, deze hoofdsom is in het afgelopen jaar gelijk aan de aanschafwaarde van de gebouwen. De overige kosten van de moedermaatschappij bedragen 400.000 euro per jaar. De moedermaatschappij lost elk jaar 500.000 euro van haar hypothecaire lening af.

Vraag 4 (10 punten)

Stel op grond van bovenstaande gegevens, een eenvoudige winst-en-verliesrekening op van de moedermaatschappij over het afgelopen jaar, ga er hierbij van uit dat de dochtermaatschappijen niet zijn geconsolideerd.

Vraag 5 (7 punten)

Zijn dividendbetalingen van de dochtermaatschappijen aan de moedermaatschappij kosten voor deze maatschappijen?

De Thuisbioscoop heeft zich in de loop der jaren ontpopt tot onderneming waarbij naast het huren van video´s, dvd´s en cd´s ook speelgoed kan worden gekocht.

Vraag 6 (5 punten)

Hoe wordt deze uitbreiding van bedrijfsactiviteiten genoemd, leg uit?

De vestiging in Amersfoort heeft in 2009 een omzet gedraaid van 800.00 euro, waarvan 650.00 uit de verhuur van cd´s, video´s en dvd´s en 150.000 uit de verkoop van speelgoed. De inkoopwaarde van het verkochte speelgoed was 60.000 de personeelskosten bedroegen 120.000, de huur van het bedrijfspand bedroeg 30.000 en de overige kosten (waaronder de afschrijvingskosten van de cd´s, video´s en dvd´s ) bedroegen 140.000.

Vraag 7 (8 punten)

Welke gegevens heeft u nog meer nodig om te kunnen vaststellen welke van de twee activiteiten (verhuur van cd´s, video´s en dvd´s en verkoop van speelgoed) het meest rendabel is?

Vraagstuk III (20 punten)

Betty de Haan wordt door haar medewerkers vaak omschreven als een participatieve leider.

Vraag 1 (6 punten)

Wat wordt bedoeld met participatief leiderschap?

Aangenomen wordt dat participatief leiderschap het meest effectief is in bepaalde situaties binnen de onderneming en haar omgeving.

Vraag 2 (8 punten)

Noem een tweetal situaties.

Betty de Haan bemerkt dat met de turbulente groei van de onderneming de limiet van haar zogenaamde omspanningsvermogen is bereikt. Elk filiaal heeft een vestigings-manager maar de moedermaatschappij heeft alleen Betty als werknemer.

Vraag 3 (6 punten)

Geef een oplossing voor bovengenoemd probleem.

Tentamenopgave 5

Vraagstuk I (36 punten)

“Een onderneming is een organisatie die voor haar voortbestaan afhankelijk is van de vraag of inkomsten, die zij verkrijgt door haar outputs te verkopen, voldoende zijn om de leveranciers van de inputs te betalen.”

Vraag 1 (5 punten)

Geef vijf voorbeelden van inputs.

Henk Kipper is manager te Diemen van een lokale vestiging van een groot internationaal verhuisbedrijf, met hoofdkantoor in Washington, genaamd Movements. Het concern is actief in 40 landen en verzorgt zowel nationale als internationale verhuizingen. De nadruk ligt echter op internationale verhuizingen. Vanwege de vele in Nederland gevestigde multinationals behoort de vestiging in Diemen tot één van de belangrijkste business-units in Europa voor Movements.

Vraag 2 (10 punten)

Beschrijf het primaire proces van een verhuisbedrijf.

De strategie van het concern is erop gericht om in zoveel mogelijk landen lokale vestigingen te hebben.

Vraag 3 (8 punten)

Geef een argument voor deze keuze op concernstrategieniveau.

De business units van Movements moeten iedere maand verantwoordingsinformatie sturen naar het hoofdkantoor van Movements in Washington.

Vraag 4 (5 punten)

Wat wordt bedoeld met verantwoordingsinformatie? Wat zou dat in het geval van een business unit van Movements, zoals die in Diemen, kunnen inhouden?

Henk Kipper heeft als verantwoordelijke manager van de Nederlandse vestiging ook een strategie geformuleerd. Eén van de uitdrukkelijk geformuleerde onderdelen van deze strategie is het aanbieden van ´special services´ aan klanten. Zo verzorgt zijn vestiging op verzoek de inschrijving van kinderen van klanten op scholen in het land van vestiging of regelt de onderneming de (vlieg)reis naar het land van bestemming. Kipper wil zijn klanten iets extra´s bieden. Naast extra serviceverlening ontstaat zo ook een extra inkomensbron. Hij is de enige in Nederland die deze ´special services´ aanbiedt.

Vraag 5 (8 punten)

Hoe heet de hierboven beschreven strategie?

Vraagstuk II (34 punten)

Movements Nederland ontvangt van de branchevereniging ´Bekende Verhuizers´ een prijs vanwege haar uitgekiende marketingstrategie.

Vraag 1 (16 punten)

Beschrijf achtereenvolgens kernachtig de productieconceptie, de productconceptie, de verkoopconceptie en het begrip marketingconceptie.

Vraag 2 (8 punten)

Beschrijf uitvoerig het begrip marketing mix.

Movements Nederland is gevestigd op een industrieterrein in Diemen, aldaar is een grote opslagruimte aanwezig voor inboedels naast een moderne kantoorruimte. De opslag van inboedels voorziet in de behoefte van zogenaamde ´expats´ van multinationals (medewerkers die voor langere tijd in het buitenland werkzaam zijn) om voor een langere periode hun huisraad op te slaan. Henk is namelijk van overtuigd dat het voor de expats (buitenlanders die voor enige tijd en Nederland komen werken en wonen, en Nederlanders die voor enige tijd in het buitenland gaan werken en wonen) belangrijk is een totaalpakket te kunnen leveren. “Expats willen gewoon van alle gezeur af zijn” zegt Henk vaak tegen zijn medewerkers. Daarmee bedoelt hij dat Movements transport en tijdelijke opslag voor de expats helemaal voor hen regelt.

Vraag 3 (4 punten)

Past Henk met deze overtuiging impliciet (zonder dat hij zich dat bewust is) de productconceptie toe? Of eerder de marketingconceptie?

Om internationale verhuzingen doelmatig te kunnen uitvoeren is een goede logistieke beheersing van groot belang.

Vraag 4 (6 punten)

Welke elementen van logistieke beheersing zijn voor de internationale verhuizingen van Movements volgen s waarschijnlijk van groot belang?

Vraagstuk III (30 punten)

Vraag 1 (5 punten)

Beschrijf het verschil tussen stroomgrootheden en voorraadgrootheden in het kader van financieel management.

Vraag 2 (5 punten)

Als de beurskoers van een beursgenoteerde onderneming stijgt, wat gebeurt er dan met het eigen vermogen van deze onderneming?

Vraag 3 (8 punten)

Leg uit dat de current ratio, die een indicatie geeft van de liquiditeit van een onderneming, een relatief karakter heeft en geef een voorbeeld.

Vraag 3 (6 punten)

Welke informatie moet een jaarrekening geven op grond van titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk wetboek?

Vraag 4 (6 punten)

Leg, in het kader van externe verslaggeving, het verband uit tussen een vennootschappelijke en een geconsolideerde jaarrekening.

Antwoorden Tentamen 1Vraagstuk I (20 punten)

Vraag 1 (3 punten)

Wat wordt volgens het Basisboek Bedrijfskunde verstaan onder een onderneming?

“Een onderneming is een organisatie die voor haar voortbestaan afhankelijk is van de vraag of de opbrengsten ten minste gelijk zijn aan de kosten” of “een onderneming is een organisatie die voor haar voortbestaan afhankelijk is van de vraag of de winst groter dan of gelijk aan nul is” of “een onderneming is een organisatie die voor haar voortbestaan afhankelijk is van de vraag of de inkomsten, die zij verkrijgt door haar outputs te verkopen, voldoende zijn om de leveranciers van de inputs te betalen”.

Vraag 2 (3 punten)

In het Basisboek Bedrijfskunde worden ondernemingen naar de aard van hun primaire proces ingedeeld in drie categorieën. In welke categorie zou een bedrijf dat popconcerten organiseert kunnen worden ingedeeld?

Dienstverlenende onderneming. In het primaire proces van een dienstverlenende onderneming worden geen tastbare goederen geproduceerd of verhandeld zoals bij industriële respectievelijk (zuivere) handelsondernemingen. Een dienstverlenende onderneming levert aan zijn afnemers diensten. Diensten zijn niet tastbaar.

Vraag 3 (6 punten)

Onder welk van de vier onderdelen van de SWOT-analyse zal dit gegeven worden ondergebracht?

De heren van HPM onderzoeken de omgeving van de op te richten onderneming. Het gegeven dat er geen concurrentie is c.q. zal ontstaan creëert een kans voor HPM. Dit zal dan ook onder Opportunities worden weergegeven.

Vraag 4 (6 punten)

Noem twee redenen die vaak worden genoemd om een onderneming onder te brengen in een vennootschap (NV/BV) en geef per reden een korte toelichting.

· Aansprakelijkheid

Door de onderneming onder te brengen in een BV of NV wordt de aansprakelijkheid van de ondernemer voor eventuele schulden beperkt.

· Fiscaal

Aangenomen wordt dat het fiscaal aantrekkelijker is om een onderneming in een NV of BV in te brengen, met name bij hoge winsten. Voordeel zit vooral in het uitstellen van belasting.

· Continuïteit

Ook als de ondernemer overlijdt, zal de onderneming blijven voortbestaan. Bij een eenmanszaak is dit moeilijker met name voor overdracht van activa en passiva. Daarnaast hoeft een privé-faillissement niet te leiden tot een faillissement van de BV.

Vraag 5 (2 punten)

Mag een stichting winst maken?

Ja, maar deze winst mag niet worden uitgekeerd aan de oprichters of aan leden van de organen van de stichting.

Vraagstuk II (25 punten)Vraag 1 (10 punten)

Geef, op grond van bovenstaande gegevens, de openingsbalans van HPM.

ActivaPassivaKopieerapparaat 2.000Eigen vermogen5.500Computers3.000Voorraad 500Totaal Activa5.500Totaal Passiva5.500

Vraag 2 (5 punten)

Bereken op grond van bovenstaande gegevens het break-even-point van het eerste concert?

Huur zaal1.500

Huur apparatuur 1.000

Afschrijving apparatuur 300

Kosten drukwerk250

Band5.000

Overige kosten1.000

9050 = 20 X -> bij X = 452,5 bezoekers zal de winst 0 zijn. Omdat we natuurlijk geen halve bezoekers kennen (er niemand tegen halve prijs een concert mag bijwonen) ronden we af op 453 bezoekers. De winst is dan 10 euro, dus niet precies gelijk aan nul.

Vraag 3 (5 punten)

Geef een belangrijk verschil tussen de NV en de BV.

- NV kan aandelen aan toonder uitgeven

- het minimum kapitaal voor een NV bedraagt € 45.000, voor de BV bedroeg het minimum kapitaal in