C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van...

25
Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden 1 Katern – De waarde van de munt Antwoorden hoofdstuk 1 – Geldontwaarding Opdracht 1 a Het gaat om 2,4 procentpunt. In de zin ‘de centrale bank verwacht dat arbeidskosten de komende twee jaar steeds gemiddeld voor 1 procentpunt bijdragen aan het geraamde tempo van de prijsstijgingen’, wordt dit duidelijk. b Hoger. Hoewel de economische bedrijvigheid maar met 0,2% toeneemt, verlaagt dit wel de doorberekening van de toename van de arbeidskosten. c De geldontwaarding is 100/103,5 x 100 = 96,6. De geldontwaarding door een prijsstijging van 3,5% is dus 3,4%. d Reëel. De groei van de economie neemt toe met 2,1%. e De arbeidsproductiviteit stijgt met 1,95%, de economische groei is 102,1/101,95 x 100% = 100,15, dus +0,15%. f De toename van de werkloosheid kan worden verklaard door de geringe toename van de economische groei en de prijsstijgingen. Opdracht 2 a De welvaart is gestegen, maar ook de kosten voor medische verzorging. b Vanaf 50.000 euro komt een verre reis in beeld. c Het gestegen inkomen en eventueel een daling van de kosten van een verre reis tussen 1998 en 2002. d (0,28 x 100) + (0,253 x 105) + (0,098 x 100) + (0,145 x 100) + (0,210 x 100) + (0,014 x 120) = 101,545, dus +1,545%. e 1,545 + 1 = 2,545%. f Het nettoloon was 100 - 29 en wordt 102,545 - 29,5, dus van 71 naar 73,045. Dit is een stijging van 73,045 - 71/71 x 100 = 2,88%. g Een stijging van 102,545/101,545 x 100 = 100,98, dus een stijging van 0,98%. h 102,88/101,545 x 100 = 101,3, dus een stijging van 1,3%. i 103,2/101,1 x 100 = 102, dus een stijging van 2%. Opdracht 3 a De CPI geeft aan hoe hoog de kosten voor het levensonderhoud zijn voor de gemiddelde Nederlander ten opzichte van een basisjaar. De inflatie geeft de algehele stijging van het prijspeil aan ten opzichte van het voorgaande jaar. b a 109,75 x 1,015 = 111,4. b 107,6/104,2 x 100 = 103,3 = 3,3%. c 103,57/102 x 100 = 1,54% (loonindexcijfer delen door prijsindexcijfer). c De inkomstenbelasting is verlaagd. d De koopkracht mediaan alle huishoudens geeft aan dat de helft van alle huishoudens een hogere koopkracht heeft en de helft een lagere koopkracht. In 2004 blijft de koopkracht voor een modaal inkomen gelijk terwijl de koopkracht mediaan alle huishoudens daalt. Dit betekent dat er meer huishoudens zijn met een laag inkomen. e 1,012 x 1,002 x 0,9925 x 1,01 = 1,016. Een stijging van 1,6%. f De productie is met 1,6% gestegen. De prijzen zijn met 11,4% gestegen. 1,016 x 1,114 = 1,1318, de nominale waarde van het BBP is dus met 13,2% gestegen.

Transcript of C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van...

Page 1: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

1

Katern – De waarde van de munt Antwoorden hoofdstuk 1 – Geldontwaarding Opdracht 1 a Het gaat om 2,4 procentpunt. In de zin ‘de centrale bank verwacht dat arbeidskosten de komende

twee jaar steeds gemiddeld voor 1 procentpunt bijdragen aan het geraamde tempo van de prijsstijgingen’, wordt dit duidelijk.

b Hoger. Hoewel de economische bedrijvigheid maar met 0,2% toeneemt, verlaagt dit wel de doorberekening van de toename van de arbeidskosten.

c De geldontwaarding is 100/103,5 x 100 = 96,6. De geldontwaarding door een prijsstijging van 3,5% is dus 3,4%.

d Reëel. De groei van de economie neemt toe met 2,1%. e De arbeidsproductiviteit stijgt met 1,95%, de economische groei is 102,1/101,95 x 100% = 100,15,

dus +0,15%. f De toename van de werkloosheid kan worden verklaard door de geringe toename van de

economische groei en de prijsstijgingen. Opdracht 2 a De welvaart is gestegen, maar ook de kosten voor medische verzorging. b Vanaf 50.000 euro komt een verre reis in beeld. c Het gestegen inkomen en eventueel een daling van de kosten van een verre reis tussen 1998 en

2002. d (0,28 x 100) + (0,253 x 105) + (0,098 x 100) + (0,145 x 100) + (0,210 x 100) + (0,014 x 120) =

101,545, dus +1,545%. e 1,545 + 1 = 2,545%. f Het nettoloon was 100 - 29 en wordt 102,545 - 29,5, dus van 71 naar 73,045. Dit is een stijging van

73,045 - 71/71 x 100 = 2,88%. g Een stijging van 102,545/101,545 x 100 = 100,98, dus een stijging van 0,98%. h 102,88/101,545 x 100 = 101,3, dus een stijging van 1,3%. i 103,2/101,1 x 100 = 102, dus een stijging van 2%. Opdracht 3 a De CPI geeft aan hoe hoog de kosten voor het levensonderhoud zijn voor de gemiddelde

Nederlander ten opzichte van een basisjaar. De inflatie geeft de algehele stijging van het prijspeil aan ten opzichte van het voorgaande jaar. b a 109,75 x 1,015 = 111,4. b 107,6/104,2 x 100 = 103,3 = 3,3%. c 103,57/102 x 100 = 1,54% (loonindexcijfer delen door prijsindexcijfer). c De inkomstenbelasting is verlaagd. d De koopkracht mediaan alle huishoudens geeft aan dat de helft van alle huishoudens een hogere

koopkracht heeft en de helft een lagere koopkracht. In 2004 blijft de koopkracht voor een modaal inkomen gelijk terwijl de koopkracht mediaan alle huishoudens daalt. Dit betekent dat er meer huishoudens zijn met een laag inkomen.

e 1,012 x 1,002 x 0,9925 x 1,01 = 1,016. Een stijging van 1,6%. f De productie is met 1,6% gestegen. De prijzen zijn met 11,4% gestegen. 1,016 x 1,114 = 1,1318, de nominale waarde van het BBP is dus met 13,2% gestegen.

Page 2: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

2

Opdracht 4 a Een dalende dollar betekent dat de prijs van Amerikaanse producten daalt, dit betekent dat er meer

kan worden geproduceerd omdat de vraag uit het buitenland naar Amerikaanse producten stijgt. Er kan meer geproduceerd worden, wat leidt tot hogere werkgelegenheid en hogere winsten van bedrijven (wat goed is voor de aandeelhouders). De economie trekt aan.

b Een dalende dollar betekent dat er meer moet worden betaald voor producten in de winkel. De koopkracht van de gemiddelde Amerikaan daalt.

c Zij zijn afhankelijk van hun pensioen, als dat niet meer gecorrigeerd hoeft te worden voor de inflatie betekent dit verlies aan koopkracht. Zij kunnen met hun pensioen veel minder goederen en diensten aanschaffen.

d Rendement na belasting = 7 - 1,2 = 5,8%. Reële rendement na belasting = 105,8/103,5 x 100 = 102,2, dus +2,2%. e Rendement na belasting = 2,8 - 1,2 = 1,6%. Reële rendement na belasting = 101,6/103,5 x 100 = 98,16, dus -1,84%. f Nee. Het rendement van het spaargeld/vermogen neemt af en de koopkracht zal dalen. g Hij bezit nu een huis dat redelijk waardevast is. Door zijn geld te investeren in onroerend goed

hoeft hij geen belasting meer te betalen over zijn spaargeld. Hij heeft nu ook voordeel van de aftrek van de hypotheekrente.

Opdracht 5 a De bedrijven rekenen niet altijd de gehele verhoging van indirecte belastingen door aan de

consument, omdat dat kan betekenen dat de afzet te veel daalt. Dit leidt tot een lagere winst en soms zelfs tot een verlies. De bedrijven leveren dan liever iets van hun winstmarge in.

b Doordat er meer werd ingevoerd. De wegingsfactor van de invoer was groter dan de wegingsfactor van de huur bij de berekening van de prijsstijging.

c De arbeidsproductiviteit is meer toegenomen dan de lonen, de loonkosten per product zijn afgenomen.

d In jaar twee lag de winstmargeverbetering op 0,25% (0,25% / 2,00% = 1/8 verantwoordelijk voor prijsstijging) terwijl in jaar 1 nog een winstmargeverbetering van +0,75% (0,75% / 2,25% = 1/3 verantwoordelijk voor de prijsstijging) werd behaald. Dit betekent dat de bedrijven een slechtere concurrentiepositie hadden, een extra prijsstijging zou tot minder vraag leiden.

e De gemiddelde prijsstijging was in jaar 2 -2%. Jaar 1 wordt gelijkgesteld aan het basisjaar = 100. 100/102 x 100 = 98,04. De geldontwaarding door de prijsstijging was 1,96%. f Onder de voorwaarde dat het inkomen meer is toegenomen dan met 1,96%. Het inkomen neemt

dan procentueel meer toe dan de prijzen. Opdracht 6 a Deflatie kan leiden tot een hogere omzet, er worden meer goederen verkocht. Bij gelijkblijvende

nominale loonkosten betekent dit dat de winst gelijk kan blijven of zelfs kan stijgen. Hoewel de winstmarge per product kleiner wordt, kan er door de toegenomen omzet toch meer winst gemaakt worden.

b Deflatie hoeft niet te leiden tot een hogere omzet, bij gelijkblijvende nominale kosten zal de winstmarge onder druk komen te staan en zal de winst afnemen.

c Deflatie betekent dat de prijzen van basisbehoeften lager worden, dit betekent ook dat de werknemers niet hoeven te worden gecompenseerd voor koopkrachtdaling (er is immers geen inflatie), waardoor de looneisen gematigd kunnen worden.

Page 3: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

3

Opdracht 7 a De prijsindex voor Arabische olie ligt in 1971 (basis 1960) op 121.

Voor westerse producten geldt dat ten opzichte van 1965 de prijzen in 1970 met 24% zijn gestegen. In 1971 komt daar nog een prijsstijging van 7% ten opzichte van 1970 overheen.

De prijs van westerse producten is dus harder gestegen dan de prijs van Arabische olie. b 1 ton olie = 1,5 ton steenkool.

Kosten per ton olie = $ 15,-, kosten per 1,5 ton steenkool = $ 36,-. Verschil is $ 11,-. De maximale prijsstijging voor een ton olie bedraagt $ 11,-.

c Kosteninflatie januari 1974 t.o.v. december 1972. December 1972 = $ 2,47. Januari 1974 = $ 11,65.

11,65/2,47 x 100 = 471,7. De prijs van olie is 472% gestegen. Olie maakt 35% uit van de kosten van bedrijven. De kosteninflatie is dan 165%.

d Het overheidsaandeel van het productieland stijgt. De OPEC-landen verhogen dus de prijs van olie flink (door het aanbod te beperken).

Opdracht 8 a Arbeidsproductiviteit in Nederland:

1991 2001 154 248 Indexcijfer 248/154 x 100 = 161

Ontwikkeling CAO-lonen:

1991 2001 +3,75% +4,3% Indexcijfer 3,75/4,3 x 100 = 87,2

Het is niet waarschijnlijk dat Nederland loonkosteninflatie kende tussen 1991 en 2001. Indexcijfer loonkosten per product = indexcijfer loonkosten / indexcijfer ap x 100.

87,2/161 x 100 = 54. De loonkosten per product zijn vergeleken met het basisjaar 56% gedaald, er is geen loonkosteninflatie opgetreden.

b De arbeidsproductiviteit van ambtenaren zal naar alle waarschijnlijkheid niet met hetzelfde percentage stijgen, wat leidt tot loonkosteninflatie. Ambtenaren verlenen veelal diensten en produceren weinig goederen. Het werk kan moeilijker worden gemoderniseerd of worden geautomatiseerd.

c Gemiddelde inflatie in 2000-2003: 2000 2001 2002 2003 2,45% 4,4% 3,5% 3,1%

Gemiddeld ongeveer 3,4%. d Loonkosteninflatie ontstaat als de lonen harder stijgen dan de arbeidsproductiviteit, de loonkosten

per product stijgen. Dit leidt ertoe dat de prijzen stijgen. Als de prijzen stijgen, zullen werknemers meer loon eisen. Als dit niet gepaard gaat met hogere arbeidsproductiviteit, leidt dit wederom tot loonkosteninflatie.

Opdracht 9 a ap = BBP/aantal werkenden.

Aantal werkenden = BBP/ap = 8 mln. 80% is bezet dus 2 mln. werklozen. De beroepsbevolking = 8 + 2 = 10 mln.

b Beroepsbevolking = 10 mln. = 60% totale bevolking. Totale bevolking 100% = 16,7 mln. BBP per inwoner = 480 mld./16,7 mln. = $ 28.800. c Stijging BBP tot $ 606 mld. 100% inzet productiecapaciteit (480 = 80%) = 600.

Nominale stijging is 126 mld., de reële stijging uit toename productie tot 100% is 120 mld. 6 mld. is stijging uit verhoging van de prijs. De inflatie is 1%.

Page 4: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

4

d Bestedingsinflatie betekent dat de vraag groter is dan het aanbod. Hierdoor verhogen bedrijven de prijs om de vraag te drukken. Op het moment dat duidelijk is dat de prijs gaat stijgen, zullen mensen snel het product willen kopen wat leidt tot een hogere vraag en meer bestedingsinflatie doordat de bedrijven de prijzen nogmaals laten stijgen.

e Nominale stijging inkomen per hoofd = BBP per inwoner = 606/16,7 = $ 36.287 x 100. 36.287 - 28.800/28.800 x 100 = + 26%. f Reële stijging inkomen per hoofd = 126/101 x 100 = 124,75 = 24,75%. Opdracht 10 a Bij een GBO van 30 stijgt de prijs in de evenwichtssituatie naar € 110. Het productievolume wordt

30 stuks. b Productiewaarde incl. belastingen = 30 x 110 = 3300. Productiewaarde excl. belastingen = 30 x 80 = 2400.

c/d

e

f

Page 5: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

5

g Uit de grafiek TBO valt af te lezen: q = 10 GBO = 60 TBO = 600 q = 20 GBO = 45 TBO = 900 q = 30 GBO = 30 TBO = 900 q = 40 GBO = 15 TBO = 600

Een daling van de belastingtarieven (GBO) kan dus leiden tot een hoger productievolume (q) zonder dat de totale belastingopbrengst (TBO) daalt.

Bijvoorbeeld: GBO = 45 q = 20 TBO = 900 GBO = 30 q = 30 TBO = 900 h Een belastingverlaging leidt tot een hogere vraag en kan uiteindelijk bestedingsinflatie veroorzaken

als de vraag groter is dan de productiecapaciteit. i Een verlaging van de belasting leidt ertoe dat de kosten voor het bedrijfsleven afnemen. Ook

houden consumenten meer geld over, zij kunnen meer gaan consumeren. De bedrijven kunnen meer winst maken en een deel van die winst kunnen zij gebruiken om extra investeringen te doen. Dit leidt tot een hogere productie samen met de grotere vraag naar producten.

Opdracht 11 Schrijf een artikel. De strekking van het artikel kort omschreven per punt: 1. Snelle economische groei leidt op korte termijn tot hogere winsten en lagere werkloosheid.

2. Snelle economische groei leidt tot inflatie indien de vraag het aanbod overstijgt. Hierdoor stijgen de prijzen, wat leidt tot hogere bestedingsinflatie en loonkosteninflatie, wat leidt tot hogere kosten voor het bedrijfsleven, minder winst en hogere werkloosheid. 3. Een renteverhoging weerhoudt mensen om te lenen om goederen te kopen, de bestedingen lopen terug. Voor NL is dit geen goed instrument aangezien we in NL afhankelijk zijn van de rente in de Eurozone. 4. Door belastingverhoging of uitgavenverlaging door de overheid wordt de economie geremd in de groei. De effectieve vraag neemt af, waardoor de inflatie afneemt.

Opdracht 12 a Leer de begrippen uit de begrippenlijst.

Page 6: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

6

b Opdracht 13 a Alleen in 1986. b Het prijsindexcijfer van 1985 = 100. In 1986 is er een daling van de prijzen van 1%. Het

prijsindexcijfer wordt dus 99. In 1987 is er een stijging van 0,5% en het prijsindexcijfer wordt dus 100 x 0,99 x 1,005 = 99,5.

c Als het belastingvrije vermogen € 10.000 is dan is het ontvangen bedrag aan rente € 1200. De belasting daarover is € 360. Pieters houdt dus nog € 840 over.

d 840/40.000 x 100% = 2,1% en vervolgens 102,1/102,9 x 100 = 99,2. De netto reële rente is dus negatief en wel -0,8%. Opdracht 14 a * De arbeidsproductiviteitsgroei in de Nederlandse industrie blijft achter bij het landelijk

gemiddelde. De loonstijging kan gebaseerd zijn op de landelijke stijging van de arbeidsproductiviteit zodat de loonkosten per product in de industrie kunnen stijgen en die kostenstijging niet in de verkoopprijzen kan worden doorberekend. * De arbeidsproductiviteitsgroei in de Nederlandse industrie blijft achter bij die in de industrie in het buitenland. De buitenlandse industrie kan relatief goedkoper produceren en dus scherpere prijzen vragen waardoor de Nederlandse industrie gedwongen wordt de marge te verlagen om zo concurrerende prijzen te kunnen blijven vragen. * Door de sterke economische groei in de Verenigde Staten van Amerika (VS) stijgt de koers van de Amerikaanse dollar.

Page 7: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

7

De importen worden in euro’s duurder zodat de kosten van de Nederlandse industrie kunnen stijgen hetgeen ten koste gaat van de winstmarge als uit concurrentieoverwegingen de verkoopprijzen niet kunnen worden aangepast.

b Met 2,25%. c Nee, de loonkosten stijgen met 103/101,75 x 100 = 101,23 dus met 1,23%. Dit is minder dan de stijging van de verkoopprijzen met 1,40%. Opdracht 15 a 103,5/101,8 x 100 = 101,67 dus een stijging van 1,67%. b Nee, door de loonstijging stijgen de kosten met 0,75 x 1,67 = 1,25%, wat minder is dan de stijging

van de verkoopprijs. Opdracht 16 a De groei van het nationaal product is (aanhoudend) groter dan de groei van de

arbeidsproductiviteit zodat de vraag naar arbeid zal toenemen en er krapte op de arbeidsmarkt ontstaat zodat werknemers hogere looneisen gaan stellen / de werkgevers hogere lonen gaan bieden.

b De loonstijging moet de stijging van de arbeidsproductiviteit overtreffen zodat de kosten per product stijgen. De marktpositie moet toestaan dat de kostenstijging wordt doorberekend in de verkoopprijzen.

c Door een verslechtering van de internationale concurrentiepositie kan de export afnemen zodat de vraag naar dollars afneemt en de koers van de dollar daalt waardoor het importprijspeil stijgt.

Opdracht 17 a De verschuiving van de belasting heeft tot gevolg dat het nettoloon hoger wordt, waardoor de

vraag naar producten kan toenemen, wat kan leiden tot inflatie. Door de verschuiving van de belastingdruk naar goederen worden deze duurder, wat kan leiden tot inflatie op het moment dat de lonen niet stijgen maar gelijk blijven.

b De lagere loonbelasting leidt tot lagere bruto loonkosten voor bedrijven waardoor arbeid goedkoper wordt, hierdoor wordt het inzetten van arbeid aantrekkelijker dan het inzetten van kapitaal.

c Hierdoor is het mogelijk om rekening te houden met milieuvriendelijke goederen, deze kunnen minder belast worden. Maar het is ook mogelijk om een lager tarief te hanteren voor primaire goederen.

d De koffieprijs in Nederland exclusief BTW = 100/106 x $ 1,80 = $ 1,70. De koffieprijs in Denemarken exclusief BTW = 100/125 x $ 2,12 = $ 1,70. e Het prijsverschil per liter is 0,08 cent, de besparing op een volle tank is 90 x 0,08 = 7,20. Stel het aantal kilometers op x: op de heenweg zijn er x/12 x $ 1,00 en op de terugweg zijn er x/12 x $ 0,92 meer kosten. 0,083x + 0,077x = 7,20. Dus x is 45 kilometer. De afstand moet dus minder zijn dan 45 kilometer. f Hoger; hoe dichter bij de grens met Duitsland, hoe voordeliger het is om in Duitsland te tanken. g Een algemene verlaging van de benzine-accijns levert veel meer inkomstenderving voor de

overheid op dan een specifieke subsidieverstrekking aan een beperkt aantal pomphouders aan extra uitgaven voor de overheid.

Page 8: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding Antwoorden

8

Opdracht 18 a De aanbieders van aardgas volgen de prijs van aardolie. De prijs van aardolie wordt bepaald door

de OPEC, een kartel. b De gastoeleveranciers kunnen met elkaar concurreren op service, extra aanbiedingen en

klantvriendelijkheid. c Omdat de prijs van aardgas gekoppeld is aan de prijs van aardolie, zal een prijsstijging van

aardolie ook leiden tot een prijsstijging van aardgas. De vraag naar aardgas zal dus niet stijgen bij een prijsstijging van aardolie. De goederen functioneren niet als substituut van elkaar, de kruislingse elasticiteit zal dan negatief zijn.

d Prijsstijging van 25% van aardgas.

wegingsfactor gas = 1000

36

1000

16x

4

3

1000

24=+ .

0,036 x 125 = 4,5. 0,964 x 100 = 96,4. CPI = 100,9.

Page 9: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 2 Te veel geld leidt tot inflatie Antwoorden

9

Antwoorden hoofdstuk 2 – Te veel geld leidt tot inflatie Opdracht 1 a 18.997/? x 100 = 17,33%, dus ? = 109.619 = totale geldhoeveelheid. Girale geldhoeveelheid = 109.619 - 18.997 = 90.622. b Munten in jaar 3 = 6287. Munten in jaar 1 = 5048. Nieuw - oud/oud x 100 = 6287 - 5048/5048 x 100 = 24,5%.

c d De president maakte zich terecht zorgen omdat de geldhoeveelheid aanzienlijk sneller groeide dan

de productie, zodat er overbesteding en daardoor inflatie dreigde te ontstaan. Zie ook de grafiek. Opdracht 2 a MV = PT. M = jaar 1: 36% van 300 mld. = 108 mld. M = jaar 5: 43% van 370 mld. = 159 mld. % toename van M = 159 - 108/108 x 100 = 47,2% b jaar 1 MV = PT = 108 x ? = 300. V = 300/108 = 2,8. jaar 2 MV = PT = 159 x ? = 370. V = 370/159 = 2,3. c De productie houdt geen gelijke tred met de maatschappelijke geldhoeveelheid. Doordat er te

weinig productie is voor de geldhoeveelheid, dreigt er inflatie. Opdracht 3 a Het is geen betaalmiddel meer. Je kunt er niet meer mee betalen. Het blijft echter wel mogelijk om

in centen te rekenen en centen giraal op te potten. b Rekenmiddel. Het ligt aan het aantal centen dat betaald moet worden of er naar boven of naar

beneden wordt afgerond. Bij € 9,94 wordt het € 9,95. Bij € 9,92 wordt er afgerond tot € 9,90. c Indirecte ruil. Er wordt met behulp van geld een transactie gemaakt. d Geld is een betaalmiddel, er wordt mee betaald. Het is een rekenmiddel, het geeft uiting aan de

waarde van het cement. Het is geen oppotmiddel, het wordt immers niet achtergehouden om later inkopen mee te doen.

Page 10: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 2 Te veel geld leidt tot inflatie Antwoorden

10

Opdracht 4 a In een situatie van laagconjunctuur. Er kan extra productie worden gedraaid, omdat de

productiecapaciteit nog niet is bereikt. Yr stijgt. b M x V = Yr x P. situatie 1: 120 x V = 480. V = 4. situatie 2: 130 x V = 505. V = 3,88. c Volgens Keynes kan de toename van M leiden tot een daling van V bij een situatie van

bodemrente. Het geld wordt opgepot, het is niet rendabel om het uit te geven of te beleggen. d Y stijgt van 480 naar 505. De productiecapaciteit bedraagt 500, dus de reële groei van Y is van 480

tot 500 en de nominale groei van 500 naar 505. Dus inflatie = 505 - 500/500 x 100 = 1%. e Als M = 120 en V = 4 dan is Y = 480. Als V 4 blijft en M wordt 130, dan wordt Y = 4 x 130 = 520. Inflatie = 520 - 500/500 x 100 = 4%. f Doordat mensen inflatie verwachten, stellen ze aankopen niet uit maar gaan ze er gelijk toe over.

Hierdoor neemt de vraag toe, terwijl de productie constant blijft. De inflatieverwachting leidt als zodanig tot verdergaande prijsinflatie.

Opdracht 5 a De economie krimpt. Dat wil zeggen dat er minder aankopen gedaan worden en minder betaald

wordt, dus zijn er minder bankbiljetten in omloop. b De gemiddelde waarde in 2004. 2003 = basisjaar - gemiddelde waarde is € 51. 2004 = totale waarde = -3,2% = € 51 x € 49,37. Het aantal bankbiljetten is gedaald met 0,5%. De gemiddelde waarde van een bankbiljet is dan € 49,60. c Voor bankbiljetten met een hogere nominale waarde. De totale waarde van de bankbiljetten is

procentueel meer gedaald dan de procentuele daling van het aantal bankbiljetten. d De totale geldhoeveelheid in 2004. Chartaal geld is € 17 mld. en bedraagt 30% van de totale geldhoeveelheid. 17 mld = 30%. De totale geldhoeveelheid is 56,7 mld. e De totale waarde van de bankbiljetten in 2001. 2004: 95% van 17 mld. = bankbiljetten = 16,15 mld. 2003: 16,15 + 3,2% = 16,7. 2002: 16,7 - 1% = 16,5. 2001: 16,5 - 0,9% = 16,35. Opdracht 6 a Gemiddeld aantal transacties in

1996 2000 370,9/14 = 26 801,5/22 = 36

% toename = nieuw - oud/oud = 36 - 26/26 x 100 = 38%. b Waarde aan transacties per pinpas

1996 2000 16 mrd./14 mln. = 1143 36,4 mrd./22 mln. = 1654,5

% toename = nieuw - oud/oud = 1654,5 - 1143/1143 x 100 = 44,75%. c De waarde van de transacties is meer toegenomen dan het aantal transacties. Dit kan betekenen

dat kleine uitgaven vaker gechipt dan gepind worden. d Ja. Het is gebaseerd op vertrouwen dat je het te allen tijde kunt gebruiken als wettig betaalmiddel

en dat het zijn waarde behoudt. Het bankbiljet heeft zelf geen onderliggende waarde meer. Opdracht 7 a Balans geldwisselaar:

bezit/activa schuld/passiva

Page 11: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 2 Te veel geld leidt tot inflatie Antwoorden

11

in kas 1500 gouden munten 1500 promessen

b 100% c Voor een bedrag van 1350. Balans geldwisselaar:

bezit/activa schuld/passiva in kas 150 gouden munten 1500 promessen debiteuren 1350 gouden munten crediteuren 1350 gouden munten

d 8500 + 1500 + 1350 = 11.350. e 13.500. Activa: gouden munten 1500 en debiteuren 13.500. Passiva: promessen 15.000. f 8500 + 15.000 = 23.500.

bezit/activa schuld/passiva in kas 1500 gouden munten 15.000 promessen

g Kredietverlening leidt tot toename van de productie, werkgelegenheid en welvaart. Zolang het dekkingspercentage in orde is, is er niets aan de hand.

h Geldschepping kan sneller gaan dan de toename van de productie. Dan is bestedingsinflatie het gevolg.

Opdracht 8 a Bank

activa passiva kas 700 rekening courant 1200 debiteuren 700

b Alle termijndepositotegoeden die niet langer vast staan dan twee jaar, worden meegeteld bij de geldhoeveelheid in ruime zin. Een termijndeposito is een secundaire liquiditeit en valt als zodanig niet onder de maatschappelijke geldhoeveelheid (geldhoeveelheid in enge zin). Met een termijndeposito kun je niet betalen, dus is het geen geld.

c Nee, een pinpas op zich is geen geld, het is slechts een drager van geld. Haar tegoed van € 1.100 is wel geld. Opdracht 9 Centrale bank: € 100 mld. chartaal geld in omloop. Algemene banken: 20% van het giraal geld dekken door chartaal geld in kas van de bank. Moment a: Algemene bank: 10 mld. in kas. 10 mld. = 20% dekking giraal geld in omloop, dus giraal geld = 50 mld. Maximale maatschappelijke geldhoeveelheid = giraal en chartaal geld in handen minus het geld in handen van geldscheppende banken, dus 100 + 50 - 10 = 140 mld. Opdracht 10 a Het publiek bezit 30 aan bankbiljetten (= bankbiljetten in omloop - bankbiljetten in kas bij de

Algemene bank) en 110 aan giraal geld. De maatschappelijke geldhoeveelheid is dus 140. b De kasliquiditeit moet minimaal 25% x 110 = 27,5 zijn en is nu 35. Er kan dus nog 7,5 uitgeleend

worden (chartaal). c De kas is 35. Rekening courant kan dus 140 worden. Er kan dus nog 30 uitgeleend worden

(giraal). d Bij wederzijdse schuldaanvaarding heeft de klant een schuld aan de bank, maar de bank ook een

schuld aan de klant. Het geleende geld komt namelijk op rekening van de klant. Bij enkelvoudige schuldaanvaarding ofwel het lenen uit de kas ontstaat er alleen een schuld van de klant aan de bank. De klant heeft namelijk het geleende geld chartaal ontvangen en moet in de toekomst nog wel aflossen.

Page 12: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 2 Te veel geld leidt tot inflatie Antwoorden

12

Opdracht 11 a Er is sprake van geldschepping door wederzijdse schuldaanvaarding. Bij de Activa neemt de post

debiteuren met 40 toe en de post kas met 50 af. Bij de Passiva neemt de post rekening courant met 10 af.

b De geldhoeveelheid blijft gelijk. Het saldo op een spaarrekening en het aandelenbezit tellen niet mee. Bij de Passiva nemen de spaartegoeden met 100.000 af en de effectenrekeningen met 100.000 toe.

c Er is sprake van geldschepping. De hypotheek is niet afgesloten bij een MFI en leidt dus niet tot geldschepping. Delta Lloyd moet dit geld weer aantrekken bij het publiek. Bij de Passiva neemt het bedrag aan effectenrekeningen met 200.000 af. Bij de Activa neemt de kas met 200.000 af.

d Er is sprake van geldvernietiging door transformatie. De kas van de bank stijgt met 5000 en de post vreemde valuta daalt ter waarde van 5000.

Opdracht 12

Nederlandse pensioenfondsen zijn geen geldscheppende instellingen. Het geld gaat van het publiek naar de staat, evenals het geld van Nederlandse particulieren. Het beleggen door Chinezen leidt eerst tot geldschepping via transformatie en vervolgens tot betalen aan de Staat en dus tot geldvernietiging. Dat effect zal echter snel ongedaan gemaakt worden omdat de Staat het ontvangen geld ook weer zal uitgeven. Per saldo dus een toename van 5% van 5 mld. Ook de lening van de algemene banken van 10% van 5 mld. zal tot een toename van de geldhoeveelheid leiden. Dus totale toename = 15% van 5 mld. = € 0,75 mld.

Opdracht 13 a De waarde van goud is gestegen. Door de dreigende oorlog neemt de prijs van goud toe. De

dreiging van een oorlog betekent een instabiele wereldorde, wat kan leiden tot verminderd vertrouwen in de dollar of beleggingen en dus meer vraag naar goud.

b Monetaire financiering is het financieren van het begrotingstekort van de overheid door middel van geldschepping. Door de opbrengst direct over te maken is er sprake van monetaire financiering. Goud is geen geld maar als het wordt verkocht aan algemene banken of het buitenland, neemt de geldhoeveelheid toe als de overheid het geld weer uitgeeft.

c Indien Nederlandse particulieren het goud kopen, neemt de geldhoeveelheid per saldo niet toe. Er is dan geen sprake van monetaire financiering.

d De maatschappelijke geldhoeveelheid neemt toe. Er komt meer ruimte op de geldmarkt. e De overheid kan nu waarschijnlijk beter gekwalificeerd personeel aantrekken, wat de publieke

sector ten goede komt. f Indien er niet genoeg productie tegenover de extra geldhoeveelheid staat, kan dit leiden tot een

verslechtering van de economische positie en inflatie. g Op die manier daalt het gevaar voor monetaire inflatie. h Door met het rendement het tekort te voldoen. i Let op dat de leerling drie argumenten heeft uitgewerkt die ook aanvullend zijn en conflicterend. Let

op het aantal woorden. Let op het juiste gebruik van economische begrippen.

Page 13: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 2 Te veel geld leidt tot inflatie Antwoorden

13

Opdracht 14 a Leer de begrippen uit de begrippenlijst.

b Opdracht 15

a De omloopsnelheid neemt af. V ↓. b Een hoogconjunctuur betekent dat er veel vertrouwen is in de economie. Iedereen wil

meeprofiteren van de winsten en vraagt om loonsverhogingen en dergelijke. De vraag naar geld en krediet neemt toe. Banken willen winst maken en zullen het maximale bedrag uitlenen dat mogelijk is.

c De omloopsnelheid kan volgens Keynes veranderen. Een lage M en een lage V leiden tot een lagere bezetting van de productiegraad dan mogelijk is, dus tot een slechtere economie.

d Het nominale BBP stijgt met 4%, het prijspeil stijgt ook met 4%, M mag niet stijgen. e Door alleen te kijken naar de groei van de reële productie wordt de kans op monetaire inflatie veel

beter de kop ingedrukt. Opdracht 16 a De klant krijgt een giraal tegoed en de klant wordt debiteur van de bank. Er komen dus twee

schulden.

Page 14: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 2 Te veel geld leidt tot inflatie Antwoorden

14

b De ontwikkeling ‘banken leggen zich steeds meer toe op andere diensten dan het betalingsverkeer’. Banken verkopen bijvoorbeeld ook reizen en verzekeringen.

c De ontwikkeling ‘in het betalingsverkeer speelt ICT een steeds grotere rol’. Doordat mensen steeds makkelijker elektronisch kunnen betalen, zullen ze minder geld opnemen van hun rekening.

d Het aandeel is toegenomen. De girale tegoeden zijn bij de A-bank met 94,4% gestegen. In heel Europa is de girale geldhoeveelheid 80% gestegen. Het aandeel van de A-bank moet dus groter geworden zijn.

Opdracht 17 a Centrale overheid en centrale bank (Europese Centrale Bank). b De rekening courant. c Wederzijdse schuldaanvaarding is kredietverlening door primaire banken middels de rekening

courant, waarbij de bank een kortlopende schuld erkent aan de kredietnemer (in de rol van crediteur), en de kredietnemer een schuld aangaat met de bank (als debiteur). Deze vorm van geldschepping is er de belangrijkste oorzaak van dat de maatschappelijke geldhoeveelheid vrij snel kan toenemen. Daarom houdt DNB hier toezicht op.

d 5500/11 x 100 = 50.000. De rekening courant is 32.000, er kan nog 18.000 giraal worden geschapen.

e De rekening courant neemt toe met 500 tot 32.500. f De maatschappelijke geldhoeveelheid neemt toe, er komt meer geld in handen van het publiek. g 5500/32.500 x 100 = 16,9%. Een daling van 0,28 procentpunt. Opdracht 18 a Een rentedaling in de VS met 3 procentpunt leidt tot een daling van 0,75 procentpunt op de

kapitaalmarktrente in de EU. De wisselkoers stijgt met 10%, dit leidt tot een stijging van de kapitaalmarktrente in de EU van 0,34 procentpunt. Een daling van de inflatie in de EU met 2 leidt tot een daling van de kapitaalmarktrente met 0,38 procentpunt.

Totaal daling = 0,79 procentpunt. b Hoge inflatieverwachting: mensen stellen aankopen niet uit, maar kopen direct. Hierdoor neemt de

vraag naar goederen en geld toe, wat leidt tot een hogere rente op de kapitaalmarkt. c Door de hoge inflatieverwachting wordt er meer geld aangeboden op de kapitaalmarkt, het wordt

voor beleggers rendabeler om in andere valuta te beleggen die wel waardevast zijn.

Page 15: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 3 De interne waarde Antwoorden

15

Antwoorden hoofdstuk 3 – De interne waarde Opdracht 1 a Ja, op het moment dat niet meer voldaan kan worden aan de vraag naar geld zal het vertrouwen in

geld dalen en dat is gevaarlijk. b Nee. c Ja. d Ja, als het vertrouwen van de burger in geld vermindert. Maar waarschijnlijk zal de algemene bank

zelf ook al ingrijpen. e Ja, als de interne waarde van de euro hierdoor in gevaar komt. f Nee. Dit is een zaak van justitie en politie. g Nee. Het betreft een interne zakelijke overweging van de bank. Opdracht 2 a Bank X heeft een kasliquiditeit van 160/400 x 100 = 40%. Bank Y heeft een kasliquiditeit van 60/400 x 100 = 15%. b Bank X heeft een overschot van 60 miljoen aan kasgeld, bank Y heeft een tekort van 40 miljoen

aan kasgeld. Er is een geldmarktoverschot van 20 miljoen. c Ruime geldmarkt. d Een kasgeldoverschot van € 40 miljoen. e Een kasgeldtekort van € 60 miljoen. f Er is een geldmarkttekort van € 20 miljoen. g De rente gaat waarschijnlijk stijgen. De banken moeten een beroep doen op DNB. h Bank Y moet € 20 miljoen lenen bij DNB. Opdracht 3 a Het tegoed van de (financiële instellingen) algemene banken daalt en het tegoed Schatkist stijgt. b De post rekening courant en het tegoed bij de centrale bank daalt. c Sterker, de kasliquiditeit en dus het geldscheppend vermogen van de algemene banken daalt. d De post kasreserverekeningen stijgt en het tegoed van de algemene banken daalt. In plaats van de

laatste post kan ook de basisherfinanciering stijgen. e Het tegoed bij de centrale bank daalt of de schuld aan de centrale bank stijgt en de post

kasreserverekeningen neemt toe. f Bankbiljetten in circulatie neemt af en het tegoed van de algemene banken stijgt. g Door de storting van de winkeliers neemt de kas toe, evenals de post rekening courant. Het

verkopen van bankbiljetten aan de centrale bank leidt tot het afnemen van de kas en het stijgen van het tegoed bij de centrale bank.

h Zwakker. De kasliquiditeit stijgt omdat de stijging van het tegoed bij de centrale bank relatief groter is dan de stijging van de post rekening courant.

Opdracht 4 a De geldmarkt is verkrapt door de belastingafdracht. Het tegoed bij de centrale bank van de

algemene bank is afgenomen met 2 miljard. b Hierdoor daalt de rentebetaling die ze moeten doen aan DNB. c

Activa Passiva deviezen 34 Bankbiljetten in omloop 30 basisherfinanciering 2 Saldo schatkist 4

d De noodzakelijke omvang van de kasreserve is dan 3.

Page 16: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 3 De interne waarde Antwoorden

16

Opdracht 5 a Pijl 1, 5, 7, 9, 14. b Positief verband: een stijging van de een leidt tot een stijging van de ander. Negatief verband: een stijging van de een leidt tot een daling van de ander. Pijl 1 = positief verband Pijl 5 = negatief verband Pijl 7 = positief verband Pijl 9 = positief verband Pijl 14 = positief verband c Als de ECB de rentetarieven minder verhoogt, dan stijgt de kredietverlening. Hierdoor neemt de

vraag naar goederen en arbeid toe (waardoor de prijzen en lonen kunnen stijgen). d Op het moment dat de huizenprijs heel hoog is en de rente stijgt, zal de huizenmarkt hiervan hinder

ondervinden omdat het kopen van een huis duur is. Hierdoor zullen uiteindelijk de prijzen van huizen dalen.

e Een hoge rente leidt tot een grotere vraag naar de valuta. Hierdoor stijgt de wisselkoers. Het importeren van goederen wordt goedkoper, terwijl de export duurder wordt. De prijzen dalen door de goedkopere import.

Opdracht 6 a De liquiditeitenmassa stijgt terwijl de inflatie daalt. b Hoogconjunctuur en laagconjunctuur. In tijden van een hoogconjunctuur kan een toename van de

liquiditeitenmassa leiden tot een toename van de bestedingen die groter is dan de productiecapaciteit, wat leidt tot bestedingsinflatie. In een situatie van laagconjunctuur wordt de productiecapaciteit niet volledig benut, extra bestedingen leiden niet tot inflatie maar tot hogere productie.

c De liquiditeitencreatie neemt af terwijl de liquiditeitenmassa toeneemt. d Korte rente heeft een looptijd korter dan een jaar. Bij een normale rentestructuur is het goedkoper

om voor een korte periode geld te lenen dan voor een lange periode. Dit heeft te maken met het risico dat de banken lopen.

e De vraag naar korte leningen als belegging neemt af, omdat de geldmarktrente weer daalt. Opdracht 7 a Economische groei is een indicatie voor de toename van het aantal transacties waarvoor gezinnen

betaalmiddelen nodig hebben. Inflatie die ontstaat door prijsstijgingen leidt tot een grotere behoefte aan betaalmiddelen.

b De maximaal toegestane groei is 4% + 1,5% = 5,5%, de verwachte groei in december 2002 ligt 0,1% hoger dan deze maximaal toegestane groei.

c De centrale bank zal een kasreserve instellen of verhogen. De liquiditeit van banken neemt hierdoor af, waardoor er minder geldschepping mogelijk is.

d Hoger. Een deel van de extra liquiditeiten wordt opgepot, en deze leiden dus niet tot bestedingen die kunnen leiden tot extra inflatie.

e Er is sprake van groei van een secundaire liquiditeit, M3 groeit zonder dat de maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt.

Opdracht 8 a Nee. Het is geen wettig betaalmiddel. b De bezitter van het bankbiljet. Omdat het geen wettig betaalmiddel is, het kan niet ingeruild worden

voor echt geld of voor goederen. c In Nederland waren we niet gewend aan vals geld (kleinere markt), in Duitsland kwam dat veel

meer voor (grotere markt). Nu wordt er wel al gevalsemunt, maar omdat de euro zo jong is nog niet op zo’n grote schaal als mogelijk was met de Duitse mark. Dus in Nederland een toename en vooralsnog in Duitsland een afname.

d Uit veiligheidsoverwegingen.

Page 17: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 3 De interne waarde Antwoorden

17

e Daar zijn al langere tijd veel valse biljetten in omloop. Opdracht 9 a Het vertrouwen van de klanten in de kredietwaardigheid van de bank moet hersteld worden. b Dan loop je het risico dat je het kwijtraakt, op het moment dat de bank niet meer aan zijn

verplichtingen kan voldoen. c Ja. d Geld is gebaseerd op vertrouwen, dat betekent ook dat er meer geld wordt uitgeleend dan er

werkelijk in kas is bij de bank. Dit kan leiden tot een domino-effect waarbij de failliete bank gaat lenen bij een andere bank die daardoor ook in de problemen kan raken.

Opdracht 10 a Een verhoging van het nationaal inkomen leidt tot een stijging van de effectieve vraag, wat zal

leiden tot voorraadintering bij bedrijven. b Ye = -20 x (3,75 + 6,25) + 900 = 700 miljard euro.

Ye is lager dan het bestedingsevenwicht (735), er is sprake van conjuncturele werkloosheid. Bij volledige bezetting is de vraag naar arbeid: 735/70 = 10,5 miljoen arbeidsjaren. Het arbeidsaanbod is groter (11 miljoen arbeidsjaren), er is dus sprake van structurele werkloosheid.

c Een verhoging van de geldmarktrente heeft binnen dit model alleen gevolgen voor de omgang van de effectieve vraag, maar heeft geen gevolgen voor de omgang van de aanbodfactoren Aa (vergelijking 8) en arbeidsproductiviteit (vergelijking 7).

d Door de rentepolitiek van de ECB verandert de geldmarktrente, in dit model komt de rente alleen voor in vergelijking 2. Het betreft dus de voorraadinvesteringen Iv.

e Zijn bewering wordt ondersteund. In de uitgangssituatie zijn er Aa - Av = 11 - 10 = 1 mln. werklozen. Als Rg stijgt van 3,75% naar 4,75%, dan wordt Ye = 680 mld. Av wordt 9,71 mln. en de werkloosheid wordt Aa - Av’ = 11 - 9,71 = 1,29 mln. Dit is meer dan 250.000.

Opdracht 11 a Door een renteverlaging wordt het lenen van geld goedkoper. Dit kan de bestedingen en dus ook

de productie stimuleren zodat de economische groei in stand blijft. b Aan de hoge kant. De ECB wil toenemende inflatie voorkomen omdat renteverlaging de

bestedingen stimuleert en tot meer bestedingsinflatie kan leiden. c De koers van de euro stijgt doordat de rente in de EU relatief minder daalt dan in de VS. Beleggen

wordt aantrekkelijker in de EU, wat de vraag naar euro’s doet toenemen. d Door de hogere koers van de euro dalen de importprijzen. Dit wordt doorberekend in de

consumentenprijzen. Opdracht 12 Schrijf een artikel.

Page 18: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 3 De interne waarde Antwoorden

18

Opdracht 13 a Leer de begrippen uit de begrippenlijst.

b Opdracht 14 a Het tegoed rekening courant. Dit geld is in handen van het publiek. b Bankbiljetten in omloop. De bankbiljetten bevinden zich deels in de kas van de algemene banken. c De liquiditeit is 5%. 70/1400 x 100 = 5%. d Vreemde valuta verkopen aan de centrale bank. Daardoor neemt de post vreemde valuta af en het

tegoed bij de centrale bank toe. Minder nieuwe leningen verstrekken en de aflossingen laten doorlopen. De posten tegoeden rekening courant en debiteuren dalen.

Geld lenen bij CB: tegoed CB en schuld aan eurosysteem neemt dan toe. e Verslechteren. De kas daalt en de post vreemde valuta stijgt (maar dit is geen dekkingsmiddel).

Page 19: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 3 De interne waarde Antwoorden

19

Opdracht 15 a De geldhoeveelheid bestaat uit 1650 giraal en 360 chartaal geld. In totaal dus 2010. b 2010 + 480 aan kortetermijndeposito’s + 180 aan kort spaargeld = 2670. c 2670/3500 x 100 = 76,3% d Voor bank X 20% en voor bank Y 40%. e De dekking is al minimaal, dus moet er voor 100 miljoen een beroep gedaan worden op de centrale

bank. f Dit geld moet geleend worden, omdat er geen kasgeld over is gezien de lage kasliquiditeit. g Bij de centrale bank daalt het tegoed van de Schatkist en stijgt het tegoed van de algemene

banken. Bij bank Y neemt de post rekening courant toe en neemt het tegoed bij de centrale bank toe.

h Dat stijgt, omdat de kasliquiditeit van bank Y is gestegen. Opdracht 16 a Rentetarieven ECB. b Positief. Een verhoging van de rentetarieven van de ECB kan leiden tot een hogere vraag van

buitenlandse beleggers naar de euro, wat de koers van de euro kan doen stijgen. c Een stijging van de loonkosten leidt via doorberekening in de verkoopprijzen tot een stijging van

het binnenlands prijspeil, zie pijl 13. Een daling van de koers van de euro heeft een stijging van de prijzen van importproducten tot gevolg. Het binnenlands prijspeil zal stijgen, zie pijl 3.

d Via een verhoging van de rente kan de ECB de effectieve vraag afremmen, pijl 5 -, wat via pijl 8 + kan leiden tot een vermindering van de stijging van het binnenlands prijspeil. Via een verhoging van de rente de effectieve vraag afremmen, pijl 5 -, wat via pijl 10 - en 11 + kan leiden tot een vermindering van de loonkostenstijging, wat via pijl 13 + de stijging van het binnenlands prijspeil kan verminderen.

e Een koersdaling van de euro leidt tot een verbetering van de concurrentiepositie, pijl 1 -, wat via een stijging van het saldo op de lopende rekening de effectieve vraag verhoogt (pijl 7 en 9 allebei +). Deze vraagstijging zal leiden tot meer inzet van arbeidskrachten, wat de werkloosheid kan verlagen (pijl 10 -).

Opdracht 17 a Daalt. Het bedrag zal dalen als de ECB dollars verkoopt in ruil voor euro’s om de vraag naar de

euro op de valutamarkt te vergroten. b Een daling. Een relatief laag rentepeil in het eurogebied ten opzichte van de VS zal leiden tot een

kapitaalstroom van het eurogebied naar de VS. Er vloeien dollars af naar de VS. c Bankbiljetten in omloop. De bankbiljettenomloop is toegenomen, wat er op kan wijzen dat het

publiek meer giraal geld heeft omgezet in chartaal geld. d Krediet aan banken in het eurogebied. Een stijging van dit bedrag duidt op een extra lening van de

banken bij de centrale bank. Opdracht 18 a Bij een stijging van de totale waarde van de bankbiljetten in omloop neemt de liquiditeit van de

banken af, wat het aanbod op de geldmarkt verkrapt. b Als de groei van M3 groter is dan de referentiewaarde, zijn er meer liquiditeiten nodig vanwege

prijsstijgingen en groei, wat kan leiden tot extra bestedingen. Bij achterblijvende groei van de productiecapaciteit leidt dit tot overbesteding.

c Plus. De verkoop van waardepapieren aan geldscheppende banken leidt tot een daling van de waardepapieren bij ECB en verslechtert de liquiditeitspositie van de banken waardoor de ruimte op de geldmarkt kleiner wordt.

d Een verhoging van het tarief. De ECB maakt op deze manier het lenen van geld minder aantrekkelijk, wat de bestedingsgroei en de groei van M3 kan afremmen.

Page 20: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 3 De interne waarde Antwoorden

20

Opdracht 19 a Een overschot. ‘Omdat de geldmarkttarieven onder het officiële ... bij andere financiële

instellingen.’ b Ze moeten tegen een veel hogere rente lenen dan het officiële bodemtarief van de ECB. c Het ECB wil waarschijnlijk liever een krappere geldmarkt. d Tot de volgende veiling van de ECB.

Page 21: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 4 De externe waarde Antwoorden

21

Antwoorden hoofdstuk 4 – De externe waarde Opdracht 1 a a 1,995 euro. b 1,034 dollar. c 104 yen. b In Rusland kost een hamburger 1,66 dollar terwijl in Amerika diezelfde hamburger 2,30 dollar kost. c Als de lokale prijs in dollars 2,30 dollar wordt, dan moet de prijs van een lokale hamburger in

Rusland met 1118 roebel verhoogd worden. Opdracht 2 a De amerikaanse import wordt goedkoper. b De export naar dollargebieden wordt duurder en zal waarschijnlijk afnemen. De vraag naar

producten daalt. c De rentestand in de EU, deze kan het verschil in de koers verklaren. Misschien is de rente in

Groot-Brittannië nog hoger dan de eurorente. d Er wordt betaald in euro’s. Dit betekent dat de producten van Philips duurder worden. e Onderdelen uit Amerika voor de producten van Philips zijn goedkoop. De productie kan ook in

andere landen (niet perse in euro’s). Ze kunnen ook de wisselkoersrisico’s afdekken op de valutamarkt.

f Rentedaling, minder vraag naar de euro, lagere koers. g De taak van de ECB is om zowel de interne als de externe waarde van de euro te beschermen en

inflatie tegen te gaan. Door een renteverlaging kan inflatie optreden. Opdracht 3 a Toeristen die op vakantie gaan naar Australië, bedrijven die Australische producten willen kopen. b Het willen kopen van artikelen buiten Australië, vakantie in het buitenland. c Meer aanbod, zie onderste gedeelte grafiek. Het aantal verhandelde dollars neemt toe, de koers

daalt. d Minder vraag, zie onderste gedeelte grafiek. Het aantal verhandelde dollars neemt af, de koers

daalt. Opdracht 4 a Een negatieve invloed. De producten uit dat land stijgen relatief snel in prijs dus de vraag ernaar

zal dalen. b De Amerikaanse dollar zal depreciëren en de Canadese dollar appreciëren. De Canadese

producten worden relatief goedkoper, dus men zal in Noord-Amerika minder producten uit de VS kopen. De vraag naar Canadese dollars zal stijgen en het aanbod ervan zal dalen.

c In de derde kolom is af te lezen dat Argentinië de hoogste rente heeft ten opzichte van de EMU-landen en Japan de laagste.

d In Australië is de rente gestegen met 1,49 procentpunt, terwijl de rente in de EMU is gestegen met 0,03 procentpunt.

e Beleggers zoeken vaak de valuta op met de hoogste rente. Dat leidt tot vraag naar die valuta op de wisselmarkt waardoor de koers gaat stijgen.

f De rente is 2,50 procentpunt lager in Japan. In tien jaar scheelt dat op een bepaald te beleggen bedrag 25%. Daarbij is verondersteld dat de rente jaarlijks wordt uitgekeerd en niet toegevoegd aan de belegging.

g Het risico op depreciatie is kennelijk heel hoog. Opdracht 5

Page 22: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 4 De externe waarde Antwoorden

22

a Het aanbod van roebels daalt. De wisselkoers van de Russische roebel stijgt. b De vraag naar Russische roebels neemt af (het aanbod neemt toe doordat de buitenlandse

beleggers hun stukken dumpen). De wisselkoers daalt. c Kapitaalbalans. d Stijging. Het olieaanbod neemt af. e Een hogere prijs voor olie betekent dat er meer vraag komt naar Amerikaanse dollars. Olie wordt

namelijk in dollars verhandeld. De koers stijgt. Opdracht 6 a In 1997 is 3599 + 6170 = 9769 = 100. In 1999 is het totaal 8942. Dus (8942/9769) x 100 = 91,5. b 224.156 + 56.983 + 49.524 = 330.663 aan ontvangsten en 203.260 + 56.772 + 54.810 = 314.842

aan uitgaven. Het saldo is dan +15.821. c De waarde van de export is met 21,0% gestegen. De prijzen van de export zijn met 4,5%

gestegen. Daaruit volgt dat 1,045 x ? = 1,21. ? = 1,1658, een stijging dus van 15,8%. d In 1998 is de ruilvoet ten opzichte van 1997 (99,6/98) x 100 = 101,6. e 15% van 7865 = 1179,75 en 1179,75 x 0,95 = 1120,8 (miljoen dollar). f Voor een euro moeten meer ponden betaald worden. Voor een dollar ook, aangezien de koers van

de dollar ten opzichte van de euro constant is gebleven. De dollar is dus ten opzichte van het pond geapprecieerd.

Opdracht 7 a De spilkoers is (0,1495 + 0,1105)/2 = 0,1300 euro. De afwijking naar boven en beneden is 1,15%.

De bandbreedte is dus 2,3%. b -100p + 36 = 300p - 18, dus 1 Deense kroon = 0,135 euro. c De kapitaalbalans speelt ook een rol. d Ja. De vraag en het aanbod van Deense kronen zijn in evenwicht en dus zijn de pluskant en de

minkant van de Deense betalingsbalans ook in evenwicht. e Nee, alleen als de evenwichtskoers binnen de bandbreedte blijft.

f g 300p - 6 = -100p + 36, dus de evenwichtskoers bedraagt 0,105 euro. Dit is onder de laagste

interventielijn, de handelskoers wordt 0,1105 euro. h De centrale bank heeft Deense kronen gekocht en met euro’s betaald bij de algemene banken. i Zie grafiek. j Bij een koers van 1 Deense kroon = 0,1105 euro is de gevraagde hoeveelheid 24,95 en de

aangeboden hoeveelheid 27,15. Er is een overschot van 2,2 miljard kronen op de valutamarkt. De Deense betalingsbalans vertoont een tekort van 2,2 miljard x 0,1105 euro = 243,1 miljoen euro.

Opdracht 8 a De goederen die in de nieuwe EU-landen worden geproduceerd zijn goedkoper dan in de oude

EU-landen. Doordat deze landen toetreden tot de EU kunnen de producenten gebruik maken van de regels die gelden in de EU en hoeven ze geen invoerrechten meer te betalen. Hierdoor verslechtert de concurrentiepositie van de oorspronkelijke landen.

Page 23: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 4 De externe waarde Antwoorden

23

b Minder vraag naar producten uit de EU, grotere vraag naar producten uit nieuw toetredende landen. Minder vraag naar de euro, groter aanbod, de koers daalt.

c Als de vreemde valuta worden opgekocht om de koers, via interventie door de centrale banken op de valutamarkt, op peil te houden, veranderen de monetaire reserves. Er worden buitenlandse deviezen opgekocht, waardoor de montaire reserves stijgen.

Opdracht 9 a Depreciatie = koersdaling van een munt als gevolg van een wijziging in het vrije spel van vraag en

aanbod. Het betreft een koersdaling bij een flexibel wisselkoerssysteem, of een daling binnen de bandbreedte van een vast systeem. Door de lagere koers zijn de producten uit Amerika goedkoper, waardoor de export toenam. Dit leidde tot een lichte verbetering van de handelsbalans.

b Door de lagere koers is de import duurder geworden. Dit heeft gevolgen voor de prijzen op de Amerikaanse markt.

c Door de lage rentetarieven is de vraag naar de dollar relatief laag. Beleggers laten de dollar links liggen en beleggen liever in een andere munt. Hierdoor kan een overschot aan dollars ontstaan waardoor de koers daalt.

d Doordat de Europese exporteurs hun winstmarge hebben verkleind, blijven de prijzen binnen de perken en blijft de export op peil. De producten uit Europa zijn op deze manier niet duurder geworden voor Amerika en andersom zijn Amerikaanse producten niet veel goedkoper geworden.

e Depreciatieverwachting betekent dat de beleggers een wisselkoersrisico lopen (dat risico wordt groter). Dit willen ze gecompenseerd zien in een hogere nominale rente.

Opdracht 10 a Het importvolume zal stijgen. Door een appreciatie van de eigen munt wordt het buitenland

goedkoper, en hierdoor zal het importvolume, de hoeveelheid geïmporteerde goederen, stijgen. b ∆Y = 2,5 (∆Co + ∆Io + ∆Oo) en ∆Oo = +9. ∆Y = 2,5 x 9 = 22,5 mld. c Y wordt 322,5 mld. E = M. Eo - 0,9K = 0,4Y + 0,6K. 270 - 0,9K = 0,4 x 322,5 + 0,6K. 141 = 1,5K. K = 94. De wisselkoers was 100 en daalt dus met 6%. d De monetaire reserves blijven gelijk. In een systeem van flexibele wisselkoersen zal er op de

valutamarkt altijd een evenwichtskoers tot stand komen.

e ∆Y = -1,875K + 1,25(∆Co + ∆Io + ∆Oo + ∆Eo). ∆K = -2. ∆Oo = 9. ∆Y - 1,875 x -2 + 1,25 x 9 = 15. f Y wordt 315. K = 98. E - M. (Eo - 0,9K) - (0,4Y + 0,6K) (270 - 0,9 x 98) - (0,4 x 315 + 0,6 x 98) = 181,8 - 184,8 = -3. Er gaat 3 mld. meer het land uit dan er binnenkomt. De monetaire reserves nemen af met 3 mld. g Door de begrotingspolitiek neemt de effectieve vraag (EV) toe. Dit leidt ook tot een stijging van de

vraag naar buitenlandse goederen, er komt een importlek. Dit zorgt voor een tekort op de betalingsbalans. Bij vaste wisselkoersen wordt het importlek niet gedicht, de effectieve vraag wordt blijvend afgeremd. Bij flexibele wisselkoersen zal de wisselkoers dalen bij een tekort, waardoor het importlek weer wordt gedicht. Bij flexibele wisselkoersen zal de begrotingspolitiek effectiever zijn.

Page 24: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 4 De externe waarde Antwoorden

24

Opdracht 11 a Leer de begrippen uit de begrippenlijst.

b Opdracht 12 a 140 - 120/120 x 100 = 16,6%. b 1,2%. c Als de prijzen van Britse goederen en diensten nauwelijks stijgen of zelfs dalen, zal de vraag naar

Britse goederen stijgen, wat leidt tot een grotere vraag naar de Britse pond om de goederen en diensten te kunnen aanschaffen, waardoor de koers stijgt.

d Als buitenlandse beleggers gaan investeren in Brits onroerend goed, zal dat de vraag naar Britse ponden doen toenemen, wat een koersstijging tot gevolg heeft.

Opdracht 13 a Het saldo op de overige deelrekeningen kan in totaal niet negatiever zijn dan het overschot op de

goederenbalans. b De reserves waren (403/185) x 100 = 217,84. De toename is dus gelijk aan 403 - 217,84 = 185,16. Gemiddeld over twee jaar is dat 92,58 miljard per jaar. c Door buitenlandse investeringen in China kan dit saldo zo hoog zijn.

Page 25: C - Antwoorden vwo 5 De waarde van de munteconog.nl/Gemeenschappelijk/Antwoorden vwo 5 De waarde van de munt.pdf · Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 1 Geldontwaarding

Vwo katern 5 De waarde van de munt - hoofdstuk 4 De externe waarde Antwoorden

25

d Door de aankoop van dollars met yuan door de Chinese centrale. Er dreigde een te hoge koers voor de yuan.

Opdracht 14 a -50p + 86 = 25p + 17; 75p = 69; p = 0,92. Q = 25 x 0,92 + 17 = 40. De totale omzet bedraagt 0,92 x 40 miljard = 36,8 miljard dollar. b -50p + 86 = 25p + 17 + 3; 75p = 66; p = 0,88. De koers daalt met 0,04/0,92 x 100 = 4,35%. c Groter. Bij een minder elastische vraag leidt een aanbodstoename tot een minder sterke stijging

van de marktafzet en juist tot een sterke daling van de evenwichtsprijs. d De toename van de investeringen van de VS in China leiden tot minder aanbod van dollars door de

VS, er worden minder euro’s gevraagd op dit deel van de valutamarkt wat kan leiden tot een daling van de koers van de euro in dollars.

Opdracht 15 a Verlaagd. Een rentedaling maakt beleggen in Amerika minder aantrekkelijk. b De koersdaling van de dollar leidt tot een stijgende export. Amerikaanse producten worden

goedkoper voor het buitenland. De import zal dalen, omdat buitenlandse producten in dollars duurder worden.

c De concurrentiepositie verbetert. d Amerikaanse producten blijven duur. e 20.000 miljard yen = 173 miljard dollar. 100 yen = 0,865 dollar. f De rente daalt, omdat het aanbod van leningen stijgt. g De koers zal dalen, een rentedaling maakt beleggen in Amerika een stuk minder aantrekkelijk. h Valuta-interventies worden opnieuw noodzakelijk. Opdracht 16 a Een sterke economische groei kan gepaard gaan met toenemende bestedingen waardoor de

import van goederen kan toenemen en de lopende rekening verslechtert. b Door de sterke economische groei kan het aantrekkelijk worden om te beleggen of te investeren in

Amerikaanse bedrijven, wat leidt tot kapitaalimport in de VS waardoor de kapitaalrekening verbetert.

c De rente wordt verhoogd, de VS wordt aantrekkelijker voor buitenlandse beleggers, via pijl 6 leidt dit tot kapitaalimport en tot een grotere vraag naar dollars, waardoor via pijl 7 de koers van de dollar stijgt.

d De veronderstelling dat de inflatie in de VS hoger is dan die in de EU. De concurrentiepositie van de Amerikaanse bedrijven ten opzichte van bedrijven in de EU verslechtert, waardoor de export afneemt.