Analyse van dosis en beeldkwaliteit bij gebruik van X...
Transcript of Analyse van dosis en beeldkwaliteit bij gebruik van X...
Analyse van dosis en
beeldkwaliteit bij gebruik van
X-Care voor CT-beeldvorming
Leen VAN DE SANDE
Verhandeling ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master in de Biomedische Wetenschappen
Promotor: Prof. dr. ir. Klaus BACHER
Vakgroep Medische basiswetenschappen
Academiejaar 2015-2016
Analyse van dosis en
beeldkwaliteit bij gebruik van
X-Care voor CT-beeldvorming
Leen VAN DE SANDE
Verhandeling ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master in de Biomedische Wetenschappen
Promotor: Prof. dr. ir. Klaus BACHER
Vakgroep Medische basiswetenschappen
Academiejaar 2015-2016
Toelating tot bruikleen
“De auteur geeft de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar
te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander
gebruik valt onder de beperkingen van auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het
aanhalen van resultaten uit deze masterproef.”
9 mei 2016
Leen Van de Sande
Voorwoord
Ik wens iedereen die een bijdrage heeft geleverd bij de realisatie van onderhavige masterproef
van harte te bedanken. Deze masterproef steunt immers op de bereidwilligheid van anderen om
mijn vragen te beantwoorden en mij met raad en daad bij te staan. Via deze weg wil ik deze
personen oprecht bedanken voor de steun en de hulp die ze mij hebben verleend.
Vooreerst wens ik promotor prof. dr. ir. Klaus Bacher te bedanken voor het aanreiken van een
boeiende studie. Ik heb veel bijgeleerd door mij te verdiepen in de problematiek die gepaard
gaat met het gebruik van ioniserende stralen. Bovendien werd voor mij de mogelijkheid
gecreëerd om de kennis en vaardigheden die ik de voorbije jaren heb verworven, toe te passen
in deze studie.
Vervolgens zou ik graag begeleider ir. Caro Franck willen bedanken voor haar tips en haar
begeleiding bij de proefopzet, het uitvoeren van testen, het verwerken van data en het schrijven
van de masterproef. Ze stond steeds voor mij klaar als ik vragen had. Haar constructieve
feedback hielp me telkens verder op weg.
Een bijzonder woord van dank gaat uit naar mijn ouders. Vele jaren lang hebben ze me kansen
geboden om twee opeenvolgende studies te doorlopen. De kansen die ik van hen heb gekregen,
betekenen veel voor mij en zal ik nooit vergeten. Door hun onvoorwaardelijke steun en
vertrouwen in alles wat ik doe, ben ik geraakt waar ik nu sta.
Tenslotte wil ik mijn vriend, mijn broer en mijn vrienden bedanken voor de interesse die ze in
mijn studies hebben getoond en me telkens te motiveren om er tegenaan te gaan. Ook bij hen
kon ik terecht voor raad, maar ook voor ontspanning tijdens moeilijke momenten. Ze stonden
steeds paraat voor mij als ik hen nodig had, ondanks het vele geduld dat ze soms met mij hebben
moeten uitoefenen.
Leen Van de Sande
Gent, 9 mei 2016
Inhoudstafel
Toelating tot bruikleen
Voorwoord
Inhoudstafel
Lijst met afkortingen
Samenvatting ............................................................................................................................ 1
Summary .................................................................................................................................. 2
1. Inleiding ............................................................................................................................. 3
1.1. Principe van computertomografie ............................................................................... 3
1.1.1. Productie van X-stralen .................................................................................... 3
1.1.2. Beeldacquisitie bij CT ...................................................................................... 4
1.2. Dosimetrie in de röntgendiagnostiek .......................................................................... 7
1.2.1. Radiologische grootheden ................................................................................ 7
1.2.2. Dosimetrie bij CT ............................................................................................. 8
1.2.2.1. CTDI........................................................................................................ 8
1.2.2.2. Bepaling van orgaandosis........................................................................ 9
1.3. Beeldkwaliteit ............................................................................................................. 10
1.3.1. Fysische parameters .......................................................................................... 10
1.3.2. Bepaling van beeldkwaliteit ............................................................................. 11
1.3.2.1. Subjectieve scoring ................................................................................. 11
1.3.2.2. Objectieve scoring ................................................................................... 11
1.4. Dosisreductietechnieken ............................................................................................. 12
1.4.1. Buisstroommodulatie ........................................................................................ 12
1.4.2. Iteratieve reconstructie...................................................................................... 13
1.4.3. Adaptieve collimatie ......................................................................................... 14
1.4.4. Bismutbescherming en schildklierkragen ......................................................... 15
1.4.5. X-Care............................................................................................................... 15
1.5. Probleemstelling .......................................................................................................... 17
2. Materialen en methoden ..................................................................................................... 20
2.1. Materialen... ................................................................................................................ 20
2.1.1. CT-scanner ........................................................................................................ 20
2.1.2. Potloodionisatiekamer ...................................................................................... 20
2.1.3. ImageJ ............................................................................................................... 21
2.1.4. ImpactMC ......................................................................................................... 21
2.2. Methoden...... .............................................................................................................. 22
2.2.1. Selectie van patiënten ....................................................................................... 22
2.2.2. Scanprotocollen ................................................................................................ 22
2.2.3. Berekening kerma-in-lucht ............................................................................... 23
2.2.4. Meting borsthoeken .......................................................................................... 24
2.2.5. mAseff bij de standaard scan en de scan met X-Care ........................................ 24
2.2.6. Simulatie van de orgaandosis ........................................................................... 25
2.2.6.1. mA-verdeling .......................................................................................... 25
2.2.6.2. Simulatie van de CT-scan in ImpactMC ................................................. 25
2.2.6.3. Dosisbeelden exporteren naar ImageJ ..................................................... 26
2.2.6.4. Orgaandosis berekenen ........................................................................... 27
2.2.7. SSDE ................................................................................................................ 27
2.2.8. Image quality score ........................................................................................... 28
2.2.9. Statistische analyse ........................................................................................... 29
3. Resultaten........... ................................................................................................................ 30
3.1. Kerma-in-lucht ............................................................................................................ 30
3.2. Meting borsthoeken ..................................................................................................... 30
3.3. mAseff......... ... .............................................................................................................. 31
3.4. Invloed starthoek ......................................................................................................... 32
3.5. Orgaandosis ................................................................................................................. 33
3.5.1. Overzicht........................................................................................................... 33
3.5.2. Relatieve dosisverandering ............................................................................... 33
3.5.3. Statistiek ........................................................................................................... 34
3.6. CTDIvol en SSDE ........................................................................................................ 34
3.7. Beeldkwaliteit ............................................................................................................. 35
4. Bespreking......... ................................................................................................................. 36
5. Algemeen besluit ................................................................................................................ 47
6. Referentielijst..... ................................................................................................................ 48
Appendix I: Aangepaste mA-verdeling bij de standaard scan ................................................. 51
Appendix II: Aangepaste mA-verdeling bij X-Care ................................................................ 53
Appendix III: Scanparameters van ImpactMC ......................................................................... 56
Appendix IV: Monte Carlo-parameters van ImpactMC .......................................................... 59
Appendix V: Tabel met conversiefactoren in functie van Dw .................................................. 61
Appendix VI: mAseff-verdeling per patiënt .............................................................................. 62
Lijst met afkortingen
θ borsthoek
µ attenuatiecoëfficiënt
ALARA as low as reasonably achievable
AP anterieur-posterieur
CNR contrast-to-noise
CT computer tomografie
CTDI computed tomography dose index
CTDIvol volume computed tomography dose index
D geabsorbeerde dosis
Dorg orgaandosis
DLP dosis-lengteproduct
E effectieve dosis
ERR excess relative risk
FBP filtered backprojection
Gy Gray
H equivalente dosis
HU Hounsfield Units
I intensiteit van de fotonenbundel
IQs Image Quality Score
IR iteratieve reconstructie
Klucht kerma-in-lucht
LAT lateraal
m massa
mAs product van de buisstroom en de rotatietijd
mAseff effectieve mAs
PA posterieur-anterieur
PACS picture archiving and communication station
PMMA polymethylmethacrylaat
ROI region of interest
S oppervlakte
SSDE size-specific dose estimation
Sv Sievert
TLD termoluminiscente dosimeters
VGA visual grading analysis
1
Samenvatting
Het aantal uitgevoerde CT-onderzoeken is de afgelopen jaren sterk gestegen en dat lijkt tot op
heden nog niet te stagneren. De stralingsbelasting bij een CT-onderzoek is echter aanzienlijk
hoger dan bij conventionele beeldvorming. Met een stralingsblootstelling van 59% van alle
medische toepassingen, zijn CT-onderzoeken de grootste stralingsbelasters van de Belgische
bevolking. De opgelopen dosis na blootstelling aan ioniserende stralen speelt een belangrijke
rol in de ontwikkeling van stochastische effecten, zoals kanker. Het is daarom niet
verwonderlijk dat er veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van
dosisreductietechnieken bij CT-beeldvorming.
Het borstklierweefsel vertoont een verhoogde stralingsgevoeligheid. Om ervoor te zorgen dat
het borstklierweefsel een lagere dosis oploopt bij CT-onderzoeken, heeft fabrikant Siemens
X-Care op de markt gebracht. X-Care tracht de blootstelling aan X-stralen van oppervlakkig en
anterieur gelegen organen in te perken door anterieur een dosisreductiezone in te voeren. Het
doel van deze masterproef is om de performantie van X-Care na te gaan.
3D-dosisdistributies werden berekend met ImpactMC, een patiënt-specifieke simulatiesoftware
op basis van Monte Carlo-algoritmes. Daaruit bleek dat er inderdaad een dosisreductie werd
bekomen bij oppervlakkig en anterieur gelegen organen. De borsten ondervonden een
dosisreductie van 10% ten opzichte van de standaard scan en de schildklier een dosisreductie
van 53%. De dosisreductie van de anterieur gelegen organen ging ten koste van de orgaandosis
van de organen die (grotendeels) niet in de dosisreductiezone waren gepositioneerd. Zo
ondervonden de lever, de longen en de nieren een dosistoename van respectievelijk 14%, 10%
en 23% vergeleken met de standaard scan. De beeldkwaliteit werd geëvalueerd door middel
van een Image Quality score (IQs). De wijzigingen in orgaandosis bij X-Care gingen gepaard
met een stijging van IQs met 6%, wat een betere beeldkwaliteit aantoonde.
In het algemeen kan worden besloten dat Siemens in zijn opzet is geslaagd om de dosis van de
borsten, en in het algemeen van de anterieur gelegen organen, te reduceren zonder in te boeten
op de beeldkwaliteit. Hoewel onderhavige studie de dosisreductie bij de borsten duidelijk
bevestigt, dient die reductie van 10% als matig te worden beschouwd, wetende dat de organen
die (grotendeels) niet gepositioneerd zijn in de dosisreductiezone een negatieve invloed
ondervinden van het gebruik van X-Care.
2
Summary
BACKGROUND: Computed tomography (CT) is one of the most used techniques in medical
diagnosis, and its use has become one of the main sources of exposure to ionizing radiation.
This is concerning knowing that ionizing radiation can cause stochastic effects. As such, there
is a great need for dose reduction tools in CT-imaging. The aim of this master’s thesis is to
evaluate X-Care as a dose reduction tool.
METHODS: Thoracic CT scans were performed on a Somatom Definition Flash CT scanner.
ImpactMC is a patient specific simulation software that uses 3D voxelised data derived from
the CT-exam of the patient. In this way, the organ dose of the breasts, liver, lungs, kidneys and
thyroid could be determined. Image quality was evaluated using an image quality score (IQs).
IQs is a physical parameter that is calculated by an edge-preserving mask-filtering algorithm.
RESULTS: Compared to the reference scan, dose to the breasts and the thyroid was decreased
by about 10% and 53%, respectively. However, the dose to the liver, the lungs and the kidneys
showed an increase by about 14%, 10% and 23%, respectively. IQs was increased with 6%. As
such, the image quality was improved with the use of X-Care.
CONCLUSIONS: X-Care can considerably contribute to dose reduction for anterior and
superficial positioned organs, without a decrease in image quality. Despite that benefit, organs
which are (largely) positioned outside the reduced dose zone of X-Care are being exposed to a
higher amount of X-rays leading to a higher organ dose.
3
1. Inleiding
1.1 Principe van computertomografie
Conventionele radiografie (RX) heeft het grote nadeel dat alle anatomische structuren
gesuperponeerd zijn, hetgeen leidt tot verlies aan details. De driedimensionale anatomie van de
patiënt wordt omgezet tot een tweedimensionaal beeld. De introductie van computertomografie
(CT), in 1972, heeft dat nadeel weggewerkt [1]. Bij CT-scans worden transversale slices van
de patiënt genomen, waardoor een driedimensionaal beeld wordt bekomen. Bij een CT-
onderzoek wordt gebruik gemaakt van X-stralen. X-stralen zijn elektromagnetische golven met
een golflengte van 1 pm tot 10 nm [2]. X-stralen zijn diep penetrerend in weefsels waardoor ze
kunnen worden toegepast in de medische beeldvorming. Het penetrerend vermogen houdt
verband met de gemiddelde energie van het X-stralenspectrum. Hoe hoger de kVp-waarde van
het spectrum, hoe hoger de gemiddelde energie van de X-stralenbundel. Spectra met een hogere
kVp-waarde hebben als dusdanig een dieper penetrerend vermogen in weefsels. In de CT-
beeldvorming worden X-stralenspectra van 70 tot 140 kVp gebruikt [3,4].
1.1.1 Productie van X-stralen
X-stralen worden opgewekt in een röntgenbuis (figuur 1). In de kathode wordt een
filamentstroom aangelegd waardoor het filament zal opwarmen en elektronen afgeven. Tussen
de kathode en de anode wordt een potentiaalverschil [kV] aangelegd waardoor de elektronen
worden versneld in de richting van een roterende anode die uit wolfraam bestaat [4].
Figuur 1: Productie van X-stralen in een röntgenbuis.
4
Bij het invallen van de hoogenergetische elektronen op de anode, wordt de kinetische energie
van de elektronen voor 99% omgezet in warmte [4]. Door de anode op een roterend element te
plaatsen, vergroot het oppervlak waarop de elektronen invallen. Een groter oppervlak leidt tot
een betere warmtedissipatie op de anode. De overige 1% van de kinetische energie van de
elektronen wordt omgezet in X-stralen. De omzetting naar X-stralen gebeurt op twee manieren.
Enerzijds worden de elektronen afgeremd door de wolfraamkernen waardoor een continu
spectrum van X-stralen wordt bekomen, ook wel bremsstrahlung genoemd. Anderzijds botsen
de elektronen met de orbitale elektronen van een wolfraamatoom, wat de karakteristieke X-
stralen veroorzaakt [4]. De opgewekte X-stralen verlaten de röntgenbuis via een zijvenster uit
berilium dat transparant is voor X-stralen [5].
1.1.2 Beeldacquisitie bij CT
Door individuele interacties van de fotonen met het humane weefsel vermindert de intensiteit
van de X-stralenbundel. De intensiteit van een X-stralenbundel wordt uitgedrukt door het aantal
fotonen per eenheid van oppervlakte loodrecht op de bundel. De relatieve vermindering van de
intensiteit van de bundel per eenheid van weefseldikte wordt de attenuatiecoëfficiënt (µ)
genoemd en is weefselspecifiek. Vergelijking 1 geeft het exponentieel verloop weer van de
intensiteit van een mono-energetische fotonenbundel:
I(d) = I0 . e-µ.d (1)
met I(d) de intensiteit van de uittredende fotonenbundel, I0 de intensiteit van de intredende
fotonenbundel, µ de absorptiecoëfficiënt en d de afgelegde weg in het weefsel [6]. De
verschillen in de attenuatiecoëfficiënt tussen de verschillende humane weefsels vormen de basis
voor radiologische beeldvorming. De verschillen in attenuatiecoëfficiënt leiden tot een verschil
in intensiteit tussen de uittredende fotonenbundels waardoor de detector verschillende signalen
ontvangt. Die signalen worden aan de hand van vergelijking 2 door de computer omgezet in
Hounsfield Units (HU). HU is een maat voor de grijswaarden op het beeld en wordt uitsluitend
gebruikt voor CT-beeldvorming.
HU = µ𝑤𝑒𝑒𝑓𝑠𝑒𝑙 − µ𝑤𝑎𝑡𝑒𝑟
µ𝑤𝑎𝑡𝑒𝑟. 1000 (2)
5
HU kan waarden aannemen van -1000 HU (zwart) tot +3000 HU (wit) waarbij de radiodensiteit
van water overeenstemt met 0 HU [7,8]. Bot is een dens materiaal en heeft dus een hoge
attenuatiecoëffciënt. X-stralen zullen dan sterk attenueren waardoor relatief weinig X-stralen
de detector bereiken. Dat leidt tot hoge HU-waarden en witte structuren op het beeld. De longen
bevatten veel lucht waardoor ze een lage attenuatiecoëfficiënt hebben. Er zullen dan relatief
veel X-stralen de detector bereiken waardoor lage HU-waarden worden bekomen. Het beeld zal
donkergrijs zijn [7,8]. Alle HU-waarden afbeelden is niet mogelijk aangezien een beeldscherm
slechts 1024 grijswaarden kan weergeven. Bovendien kan een getraind menselijk oog slechts
200 grijswaarden van elkaar onderscheiden [4]. Windowing biedt een oplossing voor dat
probleem. Daarbij wordt naargelang de toepassing een venster met een welbepaalde breedte
ingesteld (figuur 2). HU-waarden boven en onder het venster worden respectievelijk wit en
zwart afgebeeld. De HU-waarden die binnen het venster vallen, worden weergegeven als een
bepaalde grijswaarde. De gemiddelde grijswaarde wordt het window level genoemd [8].
Figuur 2: (a) Het zacht weefsel venster - (b) Het bot venster [8].
De opbouw van een CT scanner wordt weergegeven in figuur 3. De gemotoriseerde tafel
verplaatst de patiënt volgens de z-as doorheen de gantry. In de gantry zijn de röntgenbuis en de
detector recht tegenover elkaar gepositioneerd. Tijdens een CT-scan draaien de röntgenbuis en
de detector rond de patiënt.
Figuur 3: De opbouw van een CT-scanner.
6
Om verschillende transversale slices van de patiënt te bekomen, beweegt de tafel volgens de z-
as. Er zijn twee methodes mogelijk zoals weergegeven in figuur 4. Een eerste methode is de
sequentiële scan (figuur 4a). Daarbij beweegt de tafel niet tijdens de opname van één slice. De
tweede methode is de spiraal scan (figuur 4b) waarbij de tafel continu beweegt volgens de z-as
terwijl de röntgenbuis ronddraait. De spiraal scan wordt het meest toegepast omdat het sneller
is en dus leidt tot minder bewegingsartefacten [8].
Figuur 4: (a) De sequentiële scan - (b) De spiral scan [9].
De dwarsdoorsnede van het menselijk lichaam is ellipsvormig waardoor fotonen in het midden
van een X-stralenbundel meer worden geattenueerd dan de fotonen aan de zijkant. Om die reden
wordt een shaping filter in de intredende bundel geplaatst. De filter is dikker aan de zijkant
zodoende dat de bundelintensiteit centraal groter zal zijn. De detectoren zullen daardoor
signalen van ongeveer dezelfde intensiteit ontvangen [10].
De attenuatie van de X-stralenbundel wordt gemeten in verschillende richtingen. Het
attenuatieprofiel dat wordt bekomen door X-stralen vanuit één richting door de patiënt te sturen,
wordt een view genoemd (figuur 5a). Per slice worden honderden views gegenereerd om daaruit
het beeld van elke slice te reconstrueren [11]. Een voorbeeld van een reconstructiealgoritme is
filtered back projection (FBP).
Figuur 5: (a) Het genereren van verschillende views - (b) Het principe van FBP [12].
7
Bij FBP worden de views gelijkmatig uitgesmeerd over een matrix, in dezelfde richting als de
view werd gemaakt (figuur 5b). Dat wordt backprojectie genoemd. Hoe meer views, hoe meer
het gereconstrueerde beeld op de werkelijke slice zal lijken. FBP heeft als nadeel de slechte
spatiale resolutie. De resolutie kan worden verbeterd door gebruik te maken van filters. Het
voordeel van FBP is dat deze reconstructie eenvoudig en snel kan gebeuren, wat praktisch is
bij CT omwille van het groot aantal datasets dat wordt verwerkt [12]. Heden ten dage wordt
vaker gebruik gemaakt van iteratieve reconstructiealgoritmes (IR). IR wordt besproken in
hoofdstuk 1.4.2.
1.2 Dosimetrie in de röntgendiagnostiek
1.2.1 Radiologische grootheden
Het definiëren van radiologische grootheden heeft als doel de kwantificatie van biologische
effecten ten gevolge van blootstelling aan X-stralen. Kwantificatie van de biologische effecten
gebeurt aan de hand van metingen van fysische grootheden die in verband staan met het
optreden van biologische effecten [2,6]. Zo kan na het opmeten van de blootstelling aan fotonen
de geabsorbeerde dosis (D) voor een bepaald orgaan of weefsel worden berekend. Vergelijking
3 toont dat D theoretisch kan worden gedefinieerd als de neergezette energie in een volume-
element (ε) uitgedrukt in Joule, gedeeld door de massa van het volume-element (m) uitgedrukt
in kilogram:
D = 𝜀
𝑚 (3)
D wordt uitgedrukt in Gray (Gy). Voor radioprotectiedoeleinden en kwantificatie van het risico
op late effecten bij een individu wordt de grootheid equivalente dosis (H) berekend. De
biologische effecten zijn afhankelijk van de ionisatiedichtheid langsheen het pad van de
ioniserende stralen. H houdt daarmee rekening door de stralingskwaliteitsfactor (wr) in te
voeren. De waarde van wr voor X-stralen bedraagt 1 [2,6]. Volgens vergelijking 4 wordt H
gedefinieerd als het product van D en wr, met als eenheid Sievert (Sv).
H = D . wr (4)
De stralingsgevoeligheid voor maligne aandoeningen is sterk afhankelijk van het soort weefsel
of orgaan en wordt uitgedrukt aan de hand van de weegfactor wt. De effectieve dosis (E) houdt
8
daarmee rekening. Bij een CT-onderzoek is de stralingsblootstelling niet homogeen zodat
bepaalde organen meer dosis krijgen, vergeleken met andere organen. Vergelijking 5 geeft weer
dat E [Sv] wordt bekomen door sommatie van de individuele equivalente dosiswaarden van de
weefsels en organen (T) na vermenigvuldiging met wt [2,6] :
E = ∑ 𝑤𝑡. 𝐻𝑇𝑇 (5)
De weegfactor wt, weergegeven in tabel 1, geeft de verhouding weer van het aantal fatale
maligne aandoeningen specifiek voor het weefsel of orgaan tot het totaal aantal fatale maligne
aandoeningen voor het totale lichaam bij een uniforme totale lichaamsblootstelling.
Tabel 1: wt van verschillende weefsels en organen [13].
weefsel – orgaan weegfactor (wt) weefsel – orgaan weegfactor (wt)
beenmerg 0,12 lever 0,04
borstklierweefsel 0,12 schildklier 0,04
dikke darm 0,12 botoppervlak 0,01
long 0,12 hersenen 0,01
maag 0,12 nier overige
urineblaas 0,04 speekselklieren 0,01
slokdarm 0,04 huid 0,01
gonaden 0,08 overige 0,12
1.2.2 Dosimetrie bij CT
1.2.2.1 CTDI
Een CT-opname resulteert in een reeks transversale slices van de patiënt waarbij elke slice
enkele millimeters dik is. Figuur 6a en figuur 6b tonen dat bij het scannen van één slice de X-
stralenbundel zijn energie niet alleen afzet binnen de slice zelf, maar ook daarbuiten als gevolg
van scatter [2,6].
Figuur 6: Principe van CTDI bij het axiaal scannen van één slice (b) en bij een multislice scan (c).
9
Per definitie is de computed tomography dose index (CTDI) de waarde die de dosis binnen één
bepaalde slice zou aannemen, waarbij het volledige enkelvoudige dosisprofiel (DZ) wordt
geconcentreerd binnen een rechthoekig profiel met de nominale snededikte (h) als breedte
(figuur 6b). Bij een multislice scan (figuur 6c) worden meerdere slices (n) in één rotatie
gescand. De breedte van het rechthoekig profiel komt dan overeen met de collimatie (n.h).
Vergelijking 6 geeft de formule voor de berekening van CTDI bij een multislice scan:
𝐶𝑇𝐷𝐼 =1
𝑛.ℎ ∫ 𝐷(𝑧). 𝑑(𝑧)
+∞
−∞ (6)
CTDI wordt in de praktijk bepaald met een potloodionisatiekamer in een cilindrisch PMMA
(polymethylmethacrylaat)-fantoom over een lengte van 100 mm. Bij een spiraal scan zal meer
specifiek worden gebruik gemaakt van de grootheid volume CTDI (CTDIvol) zoals weergegeven
in vergelijking 7, waarbij:
CTDIvol = 1
3 𝐶𝑇𝐷𝐼𝑃𝑀𝑀𝐴,100,𝑐+
2
3 𝐶𝑇𝐷𝐼𝑃𝑀𝑀𝐴,100,𝑝
𝑝 (7)
met CTDIPMMA,100,c de dosis gemeten centraal in het fantoom, CTDIPMMA,100,p de gemiddelde
dosis gemeten perifeer in het fantoom en p de pitch. De pitch wordt gedefinieerd als de
verhouding van de verplaatsing van de tafel bij één rotatie tot de collimatie [6].
1.2.2.2 Bepaling van orgaandosis
Tot voor kort werden orgaandoses berekend op mathematische antropomorfe fantomen. Daarbij
wordt de anatomie van een gemiddelde man en vrouw voorgesteld door een combinatie van
geometrische vormen. De anatomie van de gemiddelde mens kan als dusdanig volledig
mathematisch worden beschreven. De simulatie van de CT-scan wordt met de computer
uitgevoerd via het Monte Carlo-algoritme. Het simulatieprogramma kent de
orgaansamenstelling in elke slice van het antropomorf fantoom waardoor de orgaandoses
kunnen worden bepaald. Deze methode heeft echter als nadeel dat de scan wordt gesimuleerd
op een fantoom dat de anatomie van de gemiddelde man en vrouw weerspiegelt. De
dosiswaarden die met deze methode worden bekomen, houden dus geen rekening met de
anatomie van de individuele patiënt [6].
Recent doen softwarepakketten, die wel rekening houden met de anatomie van de individuele
patiënt, hun intrede. ImpactMC is een voorbeeld van een dergelijk softwarepakket. De 3D-
dosisdistributies worden gesimuleerd aan de hand van voxelgebaseerde Monte Carlo-
10
algoritmes. Doordat de CT-beelden van een specifieke patiënt kunnen worden ingeladen in de
software, kunnen de voxelmodellen op de CT-beelden zelf worden berekend. Op die manier
kunnen patiënt-specifieke simulaties van de CT-scan worden uitgevoerd [14]. Deze methode
laat dus toe om geïndividualiseerde orgaandoses te bepalen. De gebruiker dient echter zelf nog
alle organen en weefsels in te tekenen op de beeldenset.
1.3 Beeldkwaliteit
1.3.1 Fysische parameters
Een goede beeldkwaliteit is een vereiste bij het stellen van een diagnose. Beeldkwaliteit bij CT
kan omschreven worden aan de hand van fysische parameters zoals ruis, contrast-to-noise ratio
(CNR), spatiale resolutie en laag-contrast resolutie [15]. Het contrast van CT-beelden is
zichtbaar als het verschil in grijswaarden. Contrast wordt bekomen door het verschil in
intensiteit van de X-stralen die invallen op de detector na passage doorheen de patiënt. Het is
dus een gevolg van het verschil in attenuatiecoëfficiënten van weefsels en organen. De spatiale
resolutie van CT-beelden verwijst naar de mogelijkheid om twee punten van elkaar te
onderscheiden [3]. Deze parameter wordt bepaald door de grootte van de kleinste details die
nog te onderscheiden zijn voor de radioloog. De laag-contrast resolutie is de mogelijkheid om
objecten die slechts weinig van densiteit verschillen van elkaar te onderscheiden. Dat aspect
van fysische beeldkwaliteit wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van ruis en de
gebruikte vensterbreedte bij het bekijken van een beeld (windowing – zie 1.1.2.) [8]. De HU-
waarden van een CT-opname wordt het signaal (S) genoemd. Bij een welbepaalde
attenuatiecoëfficiënt kan het signaal toch variëren over de verschillende pixels. De
standaardafwijking van HU over een homogeen gebied wordt de ruis (noise, N) genoemd [16].
Ruis ontstaat doordat slechts een kleine fractie fotonen de detector bereikt en als dusdanig
bijdraagt aan de beeldacquisitie. De willekeurige fluctuaties bij de detectormeting leiden
onvermijdbaar tot ruis. Vergelijking 8 geeft de relatie tussen ruis en dosis weer:
𝑟𝑢𝑖𝑠 ~ 1
√𝑑𝑜𝑠𝑖𝑠 (8)
Dat verklaart waarom de dosis niet ongelimiteerd kan dalen. Het gebruik van convolutiefilters
beïnvloedt de zichtbaarheid van ruis in het beeld. Smooth filter maken het beeld waziger wat
leidt tot minder ruis, maar ook tot een afname in spatiale resolutie. Ze worden aangewend voor
11
de visualisatie van zacht weefsel. Een sharp filter zorgt voor een betere aflijning van randen in
het beeld met een toename van ruis als gevolg. Sharp filters worden gebruikt voor de
visualisatie van structuren met kleine details [17].
1.3.2 Bepaling van beeldkwaliteit
1.3.2.1 Subjectieve scoring
Om klinische beelden op een subjectieve manier te beoordelen, wordt gebruik gemaakt van de
Europese beeldkwaliteitscriteria voor computertomografie [18]. Aan een aantal ervaren
radiologen wordt gevraagd om onafhankelijk van elkaar de kwaliteit van de beelden te scoren
door middel van visual grading analysis (VGA). Bij VGA wordt nagegaan of bepaalde
anatomische structuren zichtbaar zijn op het beeld [19]. De Europese beeldkwaliteitscriteria
kunnen een leidraad zijn voor VGA.
1.3.2.2 Objectieve scoring
Beeldkwaliteit kan op een objectieve manier worden bepaald met een cilindrisch Catphan®-
fantoom. Het fantoom is opgebouwd uit een urethaanomhulsel met daarin een aantal sneden.
Elke snede is verschillend samengesteld waardoor telkens verschillende kwaliteitsparameters
kunnen worden geanalyseerd (figuur 7). De uniformiteitssnede (figuur 7a) laat toe om de ruis
in de beelden van de scans te vergelijken. De contrast-detailsnede (figuur 7b) zal een beeld
opleveren van steeds kleiner wordende cirkels. Het aantal cirkels dat kan worden waargenomen,
is een maat voor het contrast. Tenslotte wordt op de resolutiesnede (figuur 7c) het
resolutiepatroon bestudeerd. Hoe groter het aantal sets waarvan de lijntjes op het beeld nog van
elkaar te onderscheiden zijn, hoe beter de resolutie [20].
Figuur 7: Schematische voorstelling van Catphan®sneden – (a) uniformiteitssnede – (b) contrast-detailsnede – (c)
resolutiesnede [20] .
12
Het gebruik van een technisch fantoom, zoals het Catphan®-fantoom, is een goede manier om
objectief de beeldkwaliteit te bepalen, maar heeft als nadeel de manuele en tijdrovende
processen. Om tegemoet te komen aan die nadelen, wordt gewerkt aan een tool om de fysische
beeldkwaliteit op een automatische manier te scoren. Kortesniemi et al. maakt gebruik van een
filteringsalgoritme waaruit opname-specifieke beeldkwaliteitsparameters kunnen worden
bekomen [21]. De beeldkwaliteit wordt dan uitgedrukt met een Image Quality score (IQs). Een
eerdere studie heeft reeds aangetoond dat er een goede correlatie wordt gevonden tussen IQs en
de fysische beeldkwaliteitsparameters [22]. IQs kan deze parameters vervangen in
beeldkwaliteitsstudies. Bovendien kan IQs op een automatische manier bepaald worden,
waardoor de beeldkwaliteit van een groot aantal beelden snel geanalyseerd kan worden.
1.4 Dosisreductietechnieken
1.4.1 Buisstroommodulatie
Bij buisstroommodulatie wordt de buisstroom aangepast naargelang de positie van de
röntgenbuis (figuur 8). Bij een gemoduleerde scan zal de buisstroom toenemen in de regio’s
waar de X-stralen sterk geattenueerd worden. Als de X-stralen weinig worden geattenueerd, zal
de buisstroom afnemen [2]. Enerzijds, varieert de buisstroom in het transversale (xy-)vlak
(angulaire modulatie). Zo zal bij het scannen van de schouders een hogere buisstroom vereist
zijn in de laterale (LAT) richting dan in de anterieur-posterieure (AP) richting. Anderzijds,
varieert de buisstroom volgens de lengteas (z-as) van de patiënt (longitudinale modulatie). Zo
zal in de AP-richting een hogere buisstroom vereist zijn om het abdomen te scannen dan de nek
[23]. Door gebruik te maken van buisstroommodulatie wordt de dosis aangepast aan de
anatomie van de individuele patiënt: bij een slanke patiënt zal de buisstroom afnemen terwijl
bij een obese patiënt de buisstroom wordt opgedreven. De buisstroom is dus afhankelijk van de
lichaamsbouw van de patiënt. Buisstroommodulatie heeft als doel een constante beeldkwaliteit
te leveren. Een dosisverlaging tot 43% kan worden gerealiseerd in vergelijking met een
constante buisstroom [16,23,24]. Buisstroommodulatie wordt door verschillende fabrikanten
aangewend. Een overzicht wordt gegeven in tabel 2.
13
Figuur 8: Het verschil in buisstroom in de AP- of LAT richting bij dezelfde tafelpositie weerspiegelt de angulaire
modulatie. Het verschil in buisstroom in functie van de tafelpositie weerspiegelt de longitudinale modulatie [25].
Tabel 2: Overzicht buisstroommodulatie bij verschillende fabrikanten.
fabrikant merknaam
Siemens CARE Dose4D
General Electric (GE) 3D Dose modulation (SmartmA en AutomA)
Philips DoseRight (ACS, Z-DOM, D-DOM en cardiac)
Toshiba SureExposure
1.4.2 Iteratieve reconstructie
Bij iteratieve reconstructie (IR)-algoritmes wordt gebruik gemaakt van een correctielus (figuur
9). Om IR te initiëren, wordt door middel van FBP uit de gemeten projecties een beeld
gereconstrueerd. Dat initiële beeld ondergaat een reprojectie (forward projection) waarbij een
simulatie van de CT-scan wordt uitgevoerd met het initiële beeld als meetobject. In een
volgende stap worden de gesimuleerde projecties vergeleken met de werkelijk opgemeten data
en wordt een correctiefactor berekend. Rekening houdend met die correctiefactor kan een
correcter beeld worden gereconstrueerd. Dat beeld zal dan opnieuw een forward projection
ondergaan. Per iteratie wordt het beeld als dusdanig verbeterd. IR wordt beëindigd wanneer een
vooropgesteld aantal iteraties zijn volbracht of wanneer aan vooropgestelde
beeldkwaliteitscriteria is voldaan [26,27].
14
Figuur 9: Het principe van iteratieve reconstructie [26].
Bij elke correctie van het beeld wordt de resolutie verbeterd in hoge contrastzones en de ruis
verlaagd in lage contrastzones. Bovendien leidt IR, vergeleken met FBP, tot een dosisreductie
te wijten aan een nauwkeurige modellering van het beeldacquisitieproces. Om beelden met
eenzelfde kwaliteit te bekomen, wordt de patiënt aan een lagere dosis blootgesteld bij gebruik
van IR. Daartegenover staat dat er meer krachtige computers nodig zijn en dat het langer duurt
vooraleer een beeld wordt bekomen [26,27]. Tabel 3 geeft een overzicht van de fabrikanten die
IR op de markt hebben gebracht.
Tabel 3: Overzicht IR bij verschillende bedrijven.
bedrijf merknaam
Siemens IRIS, SAFIRE, ADMIRE
General Electric (GE) Veo, ASiR
Philips iDose
Toshiba AIDR 3D
1.4.3 Adaptieve collimatie
Een spiraal scan kent tal van voordelen ten opzichte van een sequentiële scan, maar kent echter
ook nadelen. Één nadeel ligt in het feit dat door de typische spiraalvormige scan (figuur 4) er
onvoldoende beeldinformatie wordt bekomen in het begin en aan het einde van de geplande
scanregio. Om aan dat probleem tegemoet te komen, wordt er supplementair een halve rotatie
voor en na de geplande scanregio gescand zodat ook van de begin- en eindzones beelden kunnen
worden gereconstrueerd met voldoende beeldkwaliteit. Dat fenomeen wordt overscan
(figuur 10a) genoemd [4]. Overscan leidt echter tot een grotere stralingsbelasting voor de
15
patiënt. Om dat effect te reduceren werden collimatietechnieken, zoals adaptieve collimatie
(figuur 10b), geïntroduceerd. Adaptieve collimatie kan de hoeveelheid extra stralingsbelasting
reduceren door het asymmetrisch instellen van collimatorblokken gedurende de spiraal scan.
Een dosisreductie van 10 – 38% kan daardoor worden bekomen [28]. Die dosisreductie hangt
af van de scanlengte en de tafelsnelheid.
Figuur 10: (a) Overscan zonder adaptieve collimatie - (b) Overscan met adaptieve collimatie [28].
1.4.4 Bismutbescherming en schildklierkragen
De schildklier, de ooglens en het borstklierweefsel zijn zeer vatbaar voor biologische schade
bij een CT-onderzoek [13]. Deze weefsels en organen kunnen worden afgeschermd van X-
stralen met een bismutschild. Het gebruik van een bismutschild verlaagt de effectieve dosis tot
38% ter hoogte van de plaats waar het bismutschild gepositioneerd is [29]. Om specifiek de
schildklier te beschermen, werden schildklierkragen op de markt gebracht. Een schildklierkraag
bevat lood. Lood heeft de eigenschap om X-stralen sterk te attenueren. Bij het correct dragen
van de schildklierkraag, wordt een reductie van de schildklierdosis tot 48,9% vastgesteld [30].
Het nadeel van beide systemen is dat de X-stralen via het afschermmateriaal scatteren. Dat
veroorzaakt meer ruis op het beeld, waardoor de beeldkwaliteit slechter wordt.
1.4.5 X-Care
Uit tabel 1 blijkt dat bepaalde anterieur gelegen organen zoals de borsten en de schildklier een
hoge radiosensitiviteit hebben en bijgevolg zeer vatbaar zijn voor biologische schade. De
ooglens wordt niet opgenomen in tabel 1, maar blijkt uit onderzoek ook een radiosensitief
orgaan te zijn [19,31]. X-Care is een dosisreductietechniek van Siemens (Siemens Medical
Solutions, Duitsland) waarbij de oppervlakkig en anterieur gelegen organen en weefsels minder
worden blootgesteld aan X-stralen [2]. Figuur 11 toont dat bij X-Care de buisstroom bij passage
rond het anterieure deel van de patiënt sterk wordt gereduceerd. In een hoek van 120° wordt de
16
buisstroom gereduceerd tot 25% van de oorspronkelijke buisstroom. Bij het posterieure deel zal
de röntgenbuis meer X-stralen produceren, tot 125% van de oorspronkelijke buisstroom,
waardoor alsnog een aanvaardbare beeldkwaliteit zou worden bekomen van de anterieur
gelegen organen. Producent Siemens beweert immers dat door het gebruik van X-Care de
orgaandosis van oppervlakkige en anterieure organen daalt zonder verlies aan beeldkwaliteit
[2].
Figuur 11: (a) Een standaard CT-scan – (b) Het algemeen principe van X-Care - (c) De buisstroom in functie
van de rotatiehoek [2,32].
17
1.5 Probleemstelling
X-stralen bevatten voldoende energie zodat ze in staat zijn weefsels te ioniseren. Het ioniserend
karakter van X-stralen leidt tot biologische schade aan het menselijk lichaam. Enerzijds, zijn er
de deterministische (acute) effecten ten gevolge van een blootstelling aan hoge doses. Bij
deterministische effecten hangt de ernst van de aandoening samen met de grootte van de dosis.
Enkele voorbeelden van deterministische effecten zijn brandwonden, haaruitval en erytheem.
Anderzijds, zijn er de stochastische (late) effecten die zich voordoen bij zowel hoge als lage
doses. De kans van optreden van stochastische effecten is evenredig met de stralingsdosis. De
ernst van de effecten is niet afhankelijk van de stralingsdosis. Stochastische effecten omvatten
tumorgenese en het ontstaan van genetische aandoeningen [2,33]. Het risico op stochastische
effecten kan ook worden uitgedrukt met Excess Relative Risk (ERR). ERR geeft de kans weer
voor een fatale maligne aandoening na blootstelling aan ioniserende straling. De ERR bedraagt
5% per Sv [6]. Figuur 12 toont dat bij de Belgische bevolking de stralingsblootstelling van alle
medische toepassingen voor 59% te wijten is aan CT-scans, hoewel slechts 14% van alle
radiologische onderzoeken met CT-scans gebeuren. Anno 2015 werden in België op jaarbasis
ongeveer 6 miljoen CT-scans uitgevoerd [34,35].
Figuur 12: (a) Verdeling van de radiologische onderzoeken - (b) Blootstelling aan ioniserende straling door
medische toepassingen [34].
Om de stralingsbelasting van de populatie zo laag mogelijk te houden, worden drie principes
toegepast. Een eerste principe is justificatie. Daarbij dient te worden bepaald of het ondergaan
van een CT-scan verantwoord is. Het justificatieprincipe zou er dus toe moeten leiden dat er
minder CT-onderzoeken worden voorgeschreven door de arts. Een tweede aspect is dat de CT-
onderzoeken dienen uitgevoerd te worden op toestellen die voldoen aan de minimale
kwaliteitscriteria voorgeschreven door de Europese commissie [13]. Een laatste aspect doelt op
18
het toepassen van geoptimaliseerde procedures bij het uitvoeren van een CT-onderzoek. Een
optimale procedure volgt het ALARA-principe. Het ALARA-principe houdt in dat de kans op
blootstelling, het aantal blootgestelde personen en de opgelopen dosis zo laag mogelijk dienen
te zijn [4,6,33,36].
Ook in de internationale literatuur wordt de bezorgdheid geuit omtrent de stralingsbelasting
opgelopen tijdens CT-onderzoeken. Zo toonde Sodickson et al. in een cohortstudie aan dat
cumulatieve stralingsbelasting ten gevolge van CT-onderzoeken leidt tot een significante
verhoging van inductie van kanker en, daarmee gepaard gaande, tot een verhoogd sterftecijfer
gerelateerd aan straling geïnduceerde kankers [37]. Er kan dus worden gesteld dat CT-scans
veel bijdragen tot de stralingsbelasting van de bevolking.
Één van de weefsels die een verhoogde stralingsgevoeligheid vertoont, is borstklierweefsel
(tabel 1). Bij een mammografie wordt dan ook terecht de grootste zorg aan de dag gelegd om
het borstklierweefsel aan een zo laag mogelijke stralingsdosis bloot te stellen. Het wekt
derhalve verwondering dat bij CT-onderzoeken weinig of geen rekening wordt gehouden met
de stralingsgevoeligheid van het borstklierweefsel [32,38]. Het borstklierweefsel absorbeert bij
een thorax-CT een aanzienlijke stralingsdosis terwijl dat weefsel meestal niet het onderwerp
van een thorax-CT is en als dusdanig niet gedetailleerd in beeld moet worden gebracht. Uit het
bovenstaande kan dus worden besloten dat onderzoek aangewezen is naar methoden om de
stralingsbelasting van weefsels en organen bij CT-onderzoek te reduceren.
Tal van onderzoeken met dosisreductietechnieken leverden veelbelovende resultaten op [16,19,
23,27,29,30]. Echter, in recent gepubliceerde artikels worden ook de dosisreductietechnieken
niet van kritiek gespaard. Zo haalt Taylor et al aan dat bij quasi alle vrouwen ( > 99%) het
borstklierweefsel niet volledig is gepositioneerd in de dosisreductiezone bij X-Care (figuur 13)
waardoor het borstklierweefsel uiteindelijk een hogere dosis zou oplopen, vergeleken met een
standaard CT-scan [32].
19
Figuur 13: De positie van de borsten in ruglig (a) en in buiklig (b) [32].
Bovendien is het percentage borstklierweefsel dat zich buiten de gereduceerde zone bevindt bij
zwaarlijvige vrouwen aanzienlijk hoger dan bij magere vrouwen [32]. Dat zou kunnen leiden
tot een hogere orgaandosis van de borsten bij zwaarlijvige vrouwen.
De algemene vraag waarop de masterproef een antwoord tracht te bieden, luidt als volgt: heeft
X-Care als dosisreductietechniek een meerwaarde bij CT-onderzoeken? Producent Siemens
beweert immers dat door het gebruik van X-Care de orgaandosis van oppervlakkige en
anterieure organen daalt zonder verlies aan beeldkwaliteit [2]. Deze bewering van Siemens
wordt de eerste hypothese die zal worden onderzocht tijdens de masterproef. Een bijkomende
vraag die wordt behandeld in de masterproef, heeft zeer specifiek betrekking op de dosis die
borstklierweefsel absorbeert bij een thorax-CT. De hierbij gestelde hypothese luidt: de dosis
die het borstklierweefsel oploopt bij een thorax-CT waarbij X-Care wordt toegepast is kleiner
dan bij een standaard thorax-CT, zonder verlies aan beeldkwaliteit. Uit het onderzoek van de
masterproef zal blijken of de hypothesen kunnen worden aanvaard of moeten worden
verworpen. Dergelijke hypothesen werden al meermaals onderzocht in studies op fantomen
[15,19,31,36,39-42]. In deze masterproef worden de hypothesen beantwoord aan de hand van
een patiëntenstudie, wat een unicum is.
20
2. Materialen en methoden
2.1 Materialen
2.1.1 CT-scanner
Bij alle experimenten werd het CT-toestel Somatom Definition Flash (Siemens Medical
Solutions, Erlanger, Duitsland) gebruikt. Na beeldacquisitie worden de beelden automatisch
overgezet naar een picture archiving and communication station (PACS) zodat de beelden
telkens terug kunnen worden opgevraagd op computers die niet verbonden zijn met het CT-
toestel. Het CT-toestel is voorzien van 64 rijen vaste stof detectoren en kan door de double z
sampling-techniek 2x64 slices per rotatie scannen [43,44]. De scanner is bovendien uitgerust
met tal van dosisreductietechnieken zoals CARE Dose4D (buisstroommodulatie), CARE kV
(automatische kV selectie), X-Care, SAFIRE (iteratieve reconstructie), adaptieve collimatie
enzovoort [2]. Er kan zowel sequentieel als spiraal worden gescand met een pitch van 0,35 tot
1,50.
2.1.2 Potloodionisatiekamer
Het type potloodionisatiekamer (RaySafe Xi CT detector, RaySafe, Sweden) dat werd gebruikt
tijdens onderhavige studie, wordt weergegeven in figuur 14. Een potloodionisatiekamer is een
staafvormig instrument geschikt voor het meten van geabsorbeerde dosis(-tempo) en
exposie(-tempo). Het meetgedeelte is vervaardigd uit geleidende materie, bijvoorbeeld grafiet,
en is gevuld met gas. Het gas zit ingesloten tussen de anode en de kathode. Bij het invallen van
ioniserende stralen op het meetgedeelte, wordt het gas geïoniseerd waarbij de anionen migreren
naar de anode en de kationen naar de kathode. Op dat moment wordt een stroomsterkte
gemeten. De stroomsterkte is een maat voor het dosistempo [Gy/s]. Bij de integratie van het
dosistempo over de tijd, wordt de dosis bekomen [45].
Figuur 14: Een potloodionisatiekamer.
21
2.1.3 ImageJ
ImageJ (versie 1.49, National Institutes of Health, Bethesda, Maryland, VS) is een
beeldverwerkingsprogramma gebaseerd op Java [46]. Een beeldenset kan als één geheel
worden geopend waardoor de gebruiker er simpelweg doorheen kan scrollen. ImageJ kan
oppervlakte- en pixelwaarde statistieken uitvoeren voor regions of interest (ROIs) die door de
gebruiker worden gedefinieerd. Daarenboven bevat ImageJ tools om onder andere afstanden en
hoeken te meten. De plug-ins die door de gebruikers kunnen worden ontwikkeld, breiden de
functies van ImageJ sterk uit. De plug-in die werd toegepast in onderhavige studie, is
‘Segmentation Editor’. Bij het tekenen van enkele ROIs op verschillende slices van één
beeldenset, kan ‘Segmentation Editor’ de getekende ROIs lineair interpoleren zodat op elke
slice van de beeldenset op semiautomatische wijze ROIs getekend zijn.
2.1.4 ImpactMC
ImpactMC (CT imaging GmbH, Erlangen Duitsland) is een softwarepakket dat 3D-
dosisdistributies bij radiografie en CT kan berekenen aan de hand van voxelgebaseerde Monte
Carlo-algoritmes [14]. Het unieke aan ImpactMC is dat het patiënt-specifieke simulaties
uitvoert aan de hand van de beeldenset van de patiënt zelf. De simulaties in onderhavige studie
gebeurden dus niet met fantomen. De beeldensets werden geladen in ImpactMC waardoor de
uitgevoerde CT-scans konden worden gesimuleerd door middel van voxelmodellen berekend
uit de CT-beelden. Verschillende parameters moesten worden ingegeven om tot een accurate
simulatie te komen. De eerste parameter was het input CT-volume. De tweede en de derde
parameter waren de scanner- en de scanprotocolkarakteristieken zoals de collimatie, de filter,
de rotatietijd enzovoort. De laatste parameter omvatte de Monte Carlo-simulatie
karakteristieken. Nadat alle parameters werden ingevoerd, kon de simulatie van de 3D-
dosisdistributie worden gestart. Achteraf konden per patiënt orgaandoses worden berekend op
basis van de patiënt-specifieke simulatie. Tal van studies hadden reeds de performantie van
Monte Carlo-simulaties geanalyseerd. Daarbij werden de gesimuleerde doses vergeleken met
doses die gemeten werden met termoluminiscente dosimeters (TLDs) in fantomen. Het verschil
tussen de gesimuleerde doses en de gemeten doses was gemiddeld kleiner dan 5% [14,47,48].
ImpactMC is als dusdanig in staat om een betrouwbare schatting van de orgaandoses te maken.
22
2.2 Methoden
2.2.1 Selectie van patiënten
De patiëntenstudie was een retrospectief onderzoek. Voor het onderzoek werd gestart, werd aan
het ethisch comité goedkeuring gevraagd. Alle patiënten zijn vrouwen die lijden aan botkanker.
Om het effect van de therapie doorheen de tijd op te volgen, werd elke maand een CT-scan
genomen van de thorax en eventueel ook van het abdomen. Het eerste CT-onderzoek werd
uitgevoerd met een standaard scan waarbij de standaard klinische scanparameters werden
ingesteld. Wanneer de patiënt een maand later het tweede CT-onderzoek diende te ondergaan,
werd gebruik gemaakt van een CT-scan met X-Care. Op die manier kon een vergelijkende
studie worden uitgevoerd tussen de standaard scan en de scan met X-Care.
2.2.2 Scanprotocollen
De patiënten werden in ruglig en met het hoofd eerst in het isocentrum van de scanner
gepositioneerd. Vervolgens werd een topogram genomen. Dat is een opname waarbij de buis
gedurende de volledige opname bovenaan (AP), onderaan (PA) of lateraal (LAT) gepositioneerd
is. Na het maken van de topogram werd de scanrange gekozen en het bijhorende protocol
waarmee zou worden gescand. Bij onderhavige patiëntenstudie werd gebruik gemaakt van twee
protocollen: een standaard thorax-scan en een thorax-scan met X-Care. Een overzicht van de
parameters van de protocols wordt weergegeven in tabel 4.
Tabel 4: Overzicht parameters bij een standaard scan en een scan met X-Care.
standaard scan scan met X-Care
protocolnaam 10_thor_abd_art_port_ven 10a_thor_abd_art_port_ven_XC
CARE kV semi semi
pitch 0,9 0,6
rotatietijd [ms] 330 of 500 285
slice-dikte [mm] 3 3
collimatie [mm] 38,4 38,4
reconstructiefilter B30 (smooth) – B60 (sharp) B30 (smooth) – B60 (sharp)
Oorspronkelijk was CARE kV bij X-Care uitgeschakeld en zou elke patiënt, ongeacht de
anatomie, aan 120 kV worden gescand. Om de dosis van de standaard cohort zo goed als
mogelijk te vergelijken met de dosis van de X-Care cohort, werd in het protocol van X-Care
‘semi’ ingesteld bij CARE kV. Op die manier werd eenzelfde patiënt in beide protocollen met
dezelfde kV gescand.
23
Met de ruwe data die worden bekomen na elke CT-opname, kan een beeld worden
gereconstrueerd aan de hand van reconstructiealgoritmes (zie 1.1.3). Bij die reconstructie wordt
gebruik gemaakt van verschillende reconstructiefilters. Het gebruikte algoritme was FBP en de
gebruikte filters waren B30 en B60, respectievelijk een medium smooth en een sharp filter.
Siemens heeft in totaal 8 filters, gaande van very smooth (B10) tot ultra sharp (B80) [49].
2.2.3 Berekening kerma-in-lucht
Kerma-in-lucht (Klucht) kon berekend worden aan de hand van het dosis-lengteproduct (DLP)
dat werd gemeten met een potloodionisatiekamer. Figuur 15 toont de proefopstelling.
Figuur 15: Proefopstelling meting DLP. De potloodionisatiekamer bevond zich vrij in lucht in het isocentrum
van de CT-scanner. Kair kon worden berekend aan de hand van de DLP-metingen.
De potloodionisatiekamer werd met een statief in het isocentrum van de scanner gepositioneerd.
Een stuk van de tafel moest worden weggenomen zodat de meting volledig in lucht zou
gebeuren. De potloodionisatiekamer mat het DLP op voor één rotatie zonder tafelverplaatsing
(sequentiële scanmode). De metingen werden telkens uitgevoerd bij 70 – 80 – 100 – 120 – 140
kV met een buisstroom (I) van 300 mA en een rotatietijd (t) van 0,330 s. Vergelijking 9 toont
hoe Klucht werd berekend uit de DLP-meting:
Klucht [𝑚𝐺𝑦
100 𝑚𝐴𝑠] = 106 .
𝐷𝐿𝑃[𝐺𝑦.𝑐𝑚]
𝑐𝑜𝑙𝑙𝑖𝑚𝑎𝑡𝑖𝑒[𝑚𝑚] . 𝐼[𝑚𝐴] .𝑡[𝑠] (9)
24
2.2.4 Meting borsthoeken
De volledige beeldenset van de patiënt werd geladen in ImageJ. De meting werd uitgevoerd op
de slice waarop de borsten zo lateraal mogelijk gelegen waren. De hoek werd bij elke patiënt
voor zowel de rechtse (θR) als de linkse (θL) borst gemeten. De angle-tool van ImageJ kan een
hoek meten als in de slice drie punten zijn aangeduid, zoals wordt weergegeven in figuur 16.
De drie punten die werden gekozen om een borsthoek te meten, waren achtereenvolgens:
1) distaal aan buitenzijde borst;
2) in het isocenter;
3) een punt exact verticaal boven het isocenter.
Figuur16: Methode om de borsthoek te meten.
2.2.5 mAseff bij de standaard scan en de scan met X-Care
Om betrouwbare besluiten te kunnen trekken over de veranderingen in Dorg door gebruik van
X-Care ten opzichte van de standaard scan, dienden beide scans vergelijkbaar te zijn. De scans
waren vergelijkbaar als de effectieve mAs-waarde (mAseff) op de overeenkomstige slices van
beide scans procentueel niet veel van elkaar verschilden. De mAseff werd bepaald door de
buisstroom [mA] te vermenigvuldigen met de rotatietijd [s] en te delen door de pitch. Uit de
DICOM-header van elke slice kon de buisstroom, de rotatietijd en de pitch worden gehaald.
Daardoor konden voor de beide scans per slice de mAseff worden berekend. Om uit te drukken
in welke mate de mAseff over de volledige scanrange verschillend was, werd de formule in
vergelijking 10 toegepast:
verschilmAseff [%] = 1
𝑛 ∑ (
𝑚𝐴𝑠𝑒𝑓𝑓,𝑋𝐶,𝑖− 𝑚𝐴𝑠𝑒𝑓𝑓,𝑠𝑡𝑑,𝑖
𝑚𝐴𝑠𝑒𝑓𝑓,𝑠𝑡𝑑,𝑖)𝑛
𝑖=1 . 100% (10)
25
met i een specifieke slice en n het totaal aantal slices in de scan. Zodra het verschil meer dan
25% bedroeg, werd verondersteld dat de scan met X-Care niet vergelijkbaar was met de
standaard scan. De patiënt werd dan niet in de studie opgenomen.
2.2.6 Simulatie van de orgaandosis
2.2.6.1 mA-verdeling
Uit de DICOM-header van elke slice kon de mA-waarde van die slice worden gehaald. Er
werden dus evenveel mA-waarden bekomen, als er slices waren. Om de uitgevoerde CT-scan
te simuleren (zie 2.2.6.2), dienden in ImpactMC parameters zoals number of rotations en
number of projections per rotation te worden ingevoerd. Voor elke projectie heeft ImpactMC
een aparte mA-waarde nodig. Er waren dus initieel te weinig mA-waarden om de simulatie te
starten. Het aantal projecties per rotatie kon vrij gekozen worden. Het aantal rotaties werd
berekend door de scanrange te delen door de tablefeed. Door de vermenigvuldiging van het
aantal projecties per rotatie met het aantal rotaties, werd het aantal projecties bekomen. Het
aantal projecties kwam overeen met het aantal mA-waarden dat ImpactMC nodig had om de
simulatie te starten. In appendix I wordt een voorbeeld getoond hoe de mA-verdeling wordt
aangepast bij een standaard CT-scan.
De aanpassing van de mA-verdeling bij CT-scans met X-Care vraagt een extra stap. Aangezien
uit de DICOM-header de mA-waarde per slice wordt bekomen, gaat de informatie over de
specifieke mA-verdeling binnen één slice verloren. Het effect van X-Care zal op die manier
verloren gaan tijdens de simulatie. Om aan dat probleem tegemoet te komen, werd de mA-
verdeling aangepast zoals bij de standaard scan. Er werd echter nog een bijkomende factor in
rekening gebracht om het effect van X-Care te integreren. In appendix II wordt een voorbeeld
getoond hoe de mA-verdeling wordt aangepast bij een CT-scan met X-Care.
2.2.6.2 Simulatie van de CT-scan in ImpactMC
Vervolgens werd de beeldenset ingeladen in ImpactMC om een dosissimulatie uit te voeren.
Appendix III en appendix IV geven een overzicht van de parameters die in ImpactMC kunnen
worden ingesteld. De scanparameters zijn de parameters die moeten overeenkomen met de
instellingen van de scanner. De Monte Carlo-parameters zijn de parameters die een invloed
zullen hebben op de nauwkeurigheid van de gesimuleerde dosiswaarden. Na afloop van de
26
simulatie geeft ImpactMC een dosisverdeling die als een DICOM-bestand kan worden
geëxporteerd. Daarbij worden de dosiswaarden genormaliseerd voor Klucht.
2.2.6.3 Dosisbeelden exporteren naar ImageJ
De dosisbeelden kunnen in ImageJ worden geopend. De grijswaarden symboliseren niet de
HU-waarden, maar wel de dosis uitgedrukt in µGy. De ROIs die eerder met de segmentation
editor werden getekend, konden samen met de dosisbeelden in ImageJ worden geopend. Een
voorbeeld van een ROI (gele lijn) van elk orgaan wordt getoond in figuur 17. Voor de lever, de
longen, de nieren en de schilklier werd de ROI getekend op de aflijning van het orgaan. De ROI
van de borsten omvatte voornamelijk het borstklierweefsel. Anterieur werd de ROI tot enkele
millimeters onder de huid getekend zodat de huiddosis niet in rekening werd gebracht bij de
bepaling van de borstdosis. Posterieur werd de ROI tot op de m. Pectoralis getekend.
Figuur17: Een voorbeeld van een ROI (gele lijn) voor de borsten, de lever, de longen, de nieren en de
schildklier.
Om op een automatische manier metingen uit te voeren met de ROIs, werd gebruik gemaakt
van een macro in ImageJ. De macro kan van elke ROI de mean en de area opmeten en de
resultaten per orgaan weergeven in een excel-bestand. De mean stelt de gemiddelde
pixelwaarde in een ROI voor. Die waarde komt overeen met de gemiddelde relatieve dosis (Drel)
uitgedrukt in µGy in die ROI, genormaliseerd voor Klucht. De area geeft de oppervlakte van de
ROI weer.
27
2.2.6.4 Orgaandosis berekenen
Om de relatieve orgaandosis in het beschouwde orgaan T (Drel,T) te berekenen, werd de formule
in vergelijking 11 toegepast:
Drel,T [µGy] = ∑ (𝑓𝑖,𝑇 . 𝐷𝑟𝑒𝑙,𝑖,𝑇) 𝑛𝑖=1 waarbij fi,T =
𝑆𝑖,𝑇
∑ 𝑆𝑖,𝑇𝑛𝑖=1
(11)
met i de slice waarop de ROI getekend was, n het aantal slices waarop een ROI van het orgaan
T getekend was, Drel,i,T de relatieve dosis op slice i van orgaan T uitgedrukt in µGy en Si,T de
oppervlakte van de ROI op slice i van orgaan T. Om finaal de absolute orgaandosis van orgaan
T (Dorg,T in mGy) te berekenen, werd Drel,T vermenigvuldigd met Klucht, zoals weergegeven in
vergelijking 12. Aangezien Klucht werd uitgedrukt in mGy per 100 mAs, diende nog
vermenigvuldigd te worden met een constante (10-2), de gemiddelde buisstroom gedurende de
CT-scan (𝐼,̅ uitgedrukt in mA) en de rotatietijd (t, uitgedrukt in s). Tenslotte werd nog
vermenigvuldigd met 10-3 om de eenheid van Drel,T om te zetten van µGy naar mGy. Finaal
werd de formule voor de berekening van Dorg,T als volgt:
Dorg,T [mGy] = 10-5 . Drel,T [µGy] . Klucht [𝑚𝐺𝑦
100 𝑚𝐴𝑠] . 𝐼 ̅[𝑚𝐴] . 𝑡[𝑠] (12)
2.2.7 SSDE
Size-specific dose estimation (SSDE) is een grootheid die wordt gebruikt in de dosimetrie van
CT-beeldvorming [50,51]. SSDE-bepaling gebeurde aan de hand van CTDIvol. Van elke scan
kon de CTDIvol uit het dosisrapport van de beeldenset worden gehaald. Een eerste stap in de
bepaling van SSDE was het tekenen van een ROI rond het lichaam van de patiënt, zoals is
weergegeven in figuur 18. Om accuraat SSDE te bepalen, was het voldoende om de ROI in
slechts één slice te analyseren [52]. Van die ROI werd de oppervlakte [cm²] en de gemiddelde
pixelwaarde [HU] in ImageJ bepaald.
Figuur 18: Een voorbeeld van een ROI (gele lijn) rond het lichaam van de patiënt.
28
De tweede stap was de berekening van de waterequivalente diameter (Dw) van de patiënt. Voor
die berekening werd de formule van vergelijking 13 toegepast:
Dw = 2 . √(1
1000 . 𝐻𝑈̅̅ ̅̅ + 1 ) .
𝑆𝑅𝑂𝐼
𝜋 (13)
met 𝐻𝑈̅̅ ̅̅ de gemiddelde waarde van de HU in de ROI en SROI de oppervlakte van de ROI [51].
In de laatste stap werd de conversiefactor opgezocht die CTDIvol omzette in SSDE. De
conversiefactoren zijn getabelleerd (appendix V) in functie van Dw [50]. Door de
conversiefactor te vermenigvuldigen met CTDIvol, werd SSDE bekomen.
2.2.8 Image quality score
Kortesniemi et al. maakte gebruik van een filteringsalgoritme waaruit opname-specifieke
beeldkwaliteitsparameters kunnen worden bekomen [21]. Het edge- preserving mask-filtering
algoritme berekent per slice een IQs. Een CT-beeld bestaat uit een matrix van pixels. Elke pixel
heeft een bepaalde grijswaarde, uitgedrukt in HU. Het filteralgoritme maakt gebruik van een
vierkant masker bestaande uit 3x3 pixels dat de omgeving van elke pixel afscant, zoals wordt
weergegeven in figuur 19.
Figuur 19: De negen mogelijk posities van het masker (zwart vierkant) [21] .
29
Het filteralgoritme is gebaseerd op de lokale standaarddeviatie van de pixelintensiteiten. Voor
elke positie van het masker wordt de standaarddeviatie van de pixelintensiteiten binnen het
masker berekend. De kleinste standaarddeviatie van de negen mogelijke posities wordt
opgeslagen in matrix S. Bovendien wordt de gemiddelde pixelintensiteit van die positie
berekend en opgeslagen in matrix M. Vergelijking 14 toont aan hoe IQs kon worden berekend
aan de hand van matrix S:
𝐼𝑄𝑠 = 𝑛𝑠𝑒𝑙
∑ √𝑆𝑖,𝑗𝑖,𝑗 (14)
met nsel het aantal pixels die voldoen aan twee selectiecriteria en Si,j de standaarddeviatie op
positie i,j in matrix S. IQs wordt als dusdanig bepaald aan de hand van matrix S, nadat er met
behulp van selectiecriteria een keuze wordt gemaakt van de pixels die zullen worden
opgenomen in de berekening. Voor de eerste selectie wordt gebruik gemaakt van matrix M. De
pixels met een grijswaarde kleiner dan -500 HU worden geëlimineerd waardoor lucht niet wordt
beschouwd in de analyse. De tweede selectie is gebaseerd op matrix S. De pixels die in matrix
S boven het 95ste percentiel van alle pixelwaarden vallen, worden verwijderd. Daardoor worden
randen en regio’s met veel ruis geëlimineerd [21].
2.2.9 Statistische analyse
De resultaten die werden bekomen, werden gevalideerd in Spotfire S+ (TIBCO Spotfire S+
8.2®, TIBCO software inc., London, UK). Alle statistische testen werden uitgevoerd op het 5%-
significantieniveau. Bij een p-waarde lager dan 0,05 werd het resultaat als significant
beschouwd. Om na te gaan of de data normaal verdeeld waren, werd een Shapiro-Wilk test
uitgevoerd. Als de data normaal verdeeld waren, werd een parametrische t-test toegepast. Als
de data niet normaal verdeeld waren of de testpopulatie te klein was, werd een niet-
parametrische Wilcoxon signed-rank test toegepast.
30
3. Resultaten
3.1 Kerma-in-lucht
De potloodionisatiekamer kan het DLP meten waaruit Klucht kan worden berekend. DLP werd
gemeten bij een buisstroom van 300 mA en een rotatietijd van 330 ms. De DLP-metingen en de
daaruit berekende Klucht worden weergegeven in tabel 5.
Tabel 5: Berekening Klucht uit DLP-metingen met de potloodionisatiekamer.
kV DLP-meting [Gy.cm] Klucht [mGy per 100 mAs]
70 0,019 4,91
80 0,027 7,20
100 0,051 13,38
120 0,080 20,97
140 0,117 30,78
3.2 Meting borsthoeken
Van de patiëntengroep waarvan de standaard scan werd geanalyseerd (n = 48), werd zowel van
de linkse borst als van de rechtse borst de borsthoek gemeten in ImageJ. Een aantal van die
patiënten onderging eerder een borstamputatie waardoor minder dan 48 metingen per borst
werden uitgevoerd (nrechts = 47 en nlinks = 45). Gemiddeld bedraagt θR 83,1° (± 7,0°) en θL 83,3°
(± 7,0°). De meetresultaten worden schematisch voorgesteld in figuur 20.
Figuur 20: (a) Schematische weergave van de borsthoeken in functie van de rotatiehoek bij X-Care – (b) De
beschrijvende statistiek van de borsthoeken.
31
Op de metingen van de borsthoeken werd een eenzijdige t-test toegepast. De nulhypothese (H0)
was dat de borsthoek gelijk is aan 60°. Als alternatieve hypothese (HA) werd genomen dat de
borsthoek groter is dan 60°. De resultaten van de eenzijdige t-test worden weergegeven in tabel
6. Zowel θR als θL zijn significant groter dan 60°.
Tabel 6: Resultaten van de eenzijdige t-test uitgevoerd op de metingen van θR en θL.
hypothese p-waarde
θR H0: θR = 60°
HA: θR > 60° < 0,0001
θL H0: θL = 60°
HA: θL > 60° < 0,0001
3.3 mAseff
In figuur 21 wordt voor zowel de standaard scan als de scan met X-Care mAseff in functie van
de z-as uitgezet voor één patiënt. Elk bolletje op de grafiek komt overeen met de mAseff
uitgemiddeld voor 1 slice. De grafieken van de andere patiënten kunnen worden teruggevonden
in appendix VI.
Figuur 21: mAseff in functie van de z-as [mm] bij een standaard scan (blauw) en een scan met X-Care (oranje).
Figuur 21 toont op een visuele manier dat de mAseff-verdeling bij een standaard scan en bij een
scan met X-Care vergelijkbaar is. Een cijfermatige weergave van de mate waarin de mAseff-
verdeling [%] bij een standaard scan en bij een scan met X-Care verschillend is, wordt per
patiënt getoond in figuur 22. Bij 0% zijn de mAseff-verdelingen perfect gelijk. Hoe verder het
resultaat van 0% afwijkt, hoe meer de mAseff-verdelingen van mekaar afwijken. Bij een
afwijking groter dan nul liggen de mAseff-waarden bij X-Care hoger dan bij de standaard scan
en vice versa. De patiënten waarbij de waarden meer dan 25% afwijken, worden uit de studie
geëxcludeerd. Om die reden werd patiënt 9 niet in rekening gebracht in deze studie.
32
Figuur 22: Verschil [%] in mAseff-verdeling per patiënt. Bij een afwijking groter dan nul liggen de mAseff-
waarden bij X-Care hoger dan bij de standaard scan en vice versa. Patiënten met een afwijking van meer dan
25% van de nul-lijn worden geëxludeerd uit de studie.
3.4 Invloed starthoek
Om de invloed na te gaan van de starthoek op de orgaandosis, werd van één patiënt de standaard
CT-scan vier keer gesimuleerd in ImpactMC. Bij elke simulatie werd een andere starthoek van
de röntgenbuis ingegeven, namelijk 0°, 90°, 180° en 270°. Na elke simulatie werd de dosis
[mGy] van de schildklier (Dschildklier), de nieren (Dnier), de borsten (Dborst), de lever (Dlever) en de
longen (Dlong) berekend. De resultaten worden weergegeven in figuur 23.
Figuur 23: Orgaandoses [mGy] in functie van de simulatie met een starthoek van 0°, 90°, 180° en 270°. De percentages
geven de relatieve variaties van de orgaandosis bij de verschillende starthoeken weer.
Uit figuur 23 kan worden afgeleid dat Dborst, Dlever, Dlong en Dnier nagenoeg niet wijzigen bij een
verschillende starthoek. Dschildklier daarentegen varieert naargelang een andere starthoek wordt
ingesteld. Dschildklier is lager bij een starthoek van 0° en 90°.
+ 16 %
- 34 %
- 17 %
+ 24 % + 21 %+ 21 % + 14 %
+ 23 %
+ 7 %
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
1 2 3 4 5 6 7 8 9
%-v
ers
chil
patiënt
%-verschil mAseff
25 %-grens
33
3.5 Orgaandosis
3.5.1 Overzicht
In figuur 24 wordt een grafische voorstelling onder de vorm van boxplots gegeven voor Dborst,
Dlever, Dlong, Dnier en Dschildklier van de groep patiënten (n=8). De blauwe boxplots geven de
spreiding van de orgaandoses weer bij een standaard scan, terwijl de oranje boxplots de
spreiding van de orgaandoses weergeven bij de scan met X-Care.
Figuur 24: Boxplot van de orgaandosis (borst, lever, long, nier en schildklier) van elke patiënt. De blauwe plots
zijn afkomstig van de standaard scan en de groene plots zijn afkomstig van de scan met X-Care.
Bij een standaard scan ligt de mediaan van de schildklier en de borsten hoger ten opzicht van
de mediaan van de lever, de longen en de nieren. Bij een scan met X-Care heeft de schildklier
de laagste mediaan. Een scan met X-Care leidt tot een lagere mediaan van de borsten en de
schildklier vergeleken met de mediaan bekomen bij een standaard scan. De mediaan van de
lever, de longen en de nieren stijgt bij gebruik van X-Care ten opzichte van een standaard scan.
3.5.2 Relatieve dosisveranderingen
De relatieve verandering in orgaandosis (Δ Dorg) van de scan met X-Care ten opzichte van de
standaard scan werd voor alle patiënten (n=8) berekend. De gemiddelde Δ Dorg wordt per
orgaan weergegeven in tabel 7.
Tabel 7: De gemiddelde Δ Dorg per orgaan voor de scan met X-Care ten opzichte van de standaard scan.
orgaan borst lever long nier schildklier
Δ Dorg [%] -10 +14 +10 +23 -53
34
Bij de borsten en de schildklier is er gemiddeld een dosisverlaging bij gebruik van X-Care ten
opzichte van een standaard scan, terwijl bij de lever, de longen en de nieren gemiddeld een
dosisverhoging wordt vastgesteld.
3.5.3 Statistiek
Tabel 8 geeft de uitkomst weer van de Wilcoxon signed-rank test die werd uitgevoerd op de
resultaten van tabel 7. Er is een significante daling van ΔDborst en een significante stijging van
ΔDlever, ΔDlong en ΔDnier bij gebruik van X-Care ten opzichte van een standaard scan. De daling
van ΔDschildklier bij gebruik van X-Care ten opzichte van een standaard scan is echter niet
significant.
Tabel 8:De resultaten van de Wilcoxon signed-rank test toegepast op de Δ Dorg-waarden bij gebruik van X-Care
ten opzichte van een standaard scan.
hypothese p-waarde
Dborst H0: Δ Dborst = 0°
HA: Δ Dborst < 0° 0,0039
Dlever H0: Δ Dlever = 0°
HA: Δ Dlever > 0° 0,0039
Dlong H0: Δ Dlong = 0°
HA: Δ Dlong > 0° 0,0078
Dnier H0: Δ Dnier = 0°
HA: Δ Dnier > 0° 0,0039
Dschildklier H0: Δ Dschildklier = 0°
HA: Δ Dschildklier < 0° 0,125
3.6 CTDIvol en SSDE
In figuur 25 wordt voor de standaard scan van elke patiënt Dborst (blauw), Dlever (groen), Dlong
(geel), Dnier (roze) en Dschildklier (bruin) weergegeven. Bij nagenoeg alle patiënten ligt CTDIvol
lager dan de individuele orgaandoses. De analyse van de CTDIvol-waarden toont echter aan dat
de CTDIvol gemiddeld 60% lager ligt ten opzichte van de individuele orgaandoses. Voor elke
patiënt werd tevens SSDE berekend. Bij alle patiënten ligt de SSDE-waarde hoger dan de
CTDIvol-waarde. De analyse van de SSDE-waarden toont aan dat de SSDE gemiddeld 13% lager
ligt ten opzichte van de gemiddelde Dorg.
35
Figuur 25: Een staafdiagram die de orgaandoses per patiënt weergeeft. De rode lijn geeft de CTDIvol aan en de
blauwe lijn geeft SSDE aan.
3.7 Beeldkwaliteit
Om het verband tussen de beeldkwaliteit en het gebruikte scanprotocol te onderzoeken, werd
de IQs van de scan met X-Care (IQsXC) vergeleken met de IQs van de standaard scan (IQsstd).
De procentuele afwijking (ΔIQs) van IQsXC ten opzichte van IQsstd wordt per patiënt
weergegeven in figuur 26. Gemiddeld ligt IQsXC 6% hoger dan IQsstd. Voor deze test werden
de thorax-abdomenbeelden gebruikt die gereconstrueerd werden met een B30-filter. De
Wilcoxon signed-rank test toont overigens aan dat de ΔIQs-stijging significant is.
Figuur 26: Staafdiagram waarbij voor elke patiënt IQsstd (blauw) en IQsxc (oranje) wordt uitgezet.
36
4. Bespreking
In de klinische praktijk wordt vaak gebruik gemaakt van medische beeldvorming. Het laat toe
op een niet-invasieve manier de anatomische structuren van een patiënt te bestuderen. Planaire
radiografische opnames hebben als nadeel dat alle anatomische structuren gesuperponeerd zijn,
hetgeen leidt tot verlies aan details. De driedimensionale anatomie van de patiënt wordt
omgezet tot een tweedimensionaal beeld. De introductie van CT heeft dat nadeel weggewerkt
[1]. Bij CT-scans worden transversale slices van de patiënt gemaakt, waardoor een
driedimensionaal beeld wordt bekomen. De vele innovaties die gemaakt zijn op het vlak van
CT-technologie, hebben ertoe geleid dat het aantal CT-onderzoeken fors is toegenomen. CT-
scans worden uitgevoerd voor het stellen van een diagnose, het opstellen van een
behandelingsplan of het opvolgen van een aandoening doorheen de tijd. In België worden
jaarlijks 6 miljoen CT-onderzoeken uitgevoerd [34,35]. Het nadeel van CT-onderzoeken is dat
het een behoorlijke stralingsbelasting met zich meebrengt. Bij de Belgische bevolking is de
stralingsblootstelling van alle medische toepassingen voor 59% te wijten aan CT-scans, hoewel
slechts 14% van alle radiologische onderzoeken met CT-scans gebeuren [34]. γH2AX-foci
testen hadden aangetoond dat ioniserende stralen dubbelstrengbreuken (dsb) veroorzaken in de
DNA-streng [33]. Fouten in het herstel van dsb kunnen leiden tot inductie van kanker. Het
linear non-threshold model geeft aan dat elke (geringe) blootstelling aan straling een risico tot
het ontwikkelen van stochastische effecten met zich meebrengt [2,6,33,37]. Het stijgend aantal
CT-onderzoeken gaat dus terecht gepaard met een toenemende bezorgdheid omtrent de
stralingsbelasting van de patiënt.
Om de stralingsbelasting van de populatie zo laag mogelijk te houden, worden drie principes
toegepast. Een eerste principe is justificatie. Daarbij dient te worden bepaald of het ondergaan
van een CT-scan verantwoord is. Het justificatieprincipe zou er dus toe moeten leiden dat er
minder CT-onderzoeken worden voorgeschreven door de arts. Een tweede principe is dat de
CT-onderzoeken dienen uitgevoerd te worden op toestellen die voldoen aan de minimale
kwaliteitscriteria voorgeschreven door de Europese commissie [13]. Een laatste principe doelt
op het toepassen van geoptimaliseerde procedures bij het uitvoeren van een CT-onderzoek. Een
optimale procedure volgt het ALARA-principe. Het ALARA principe houdt in dat de kans op
blootstelling, het aantal blootgestelde personen en de opgelopen dosis zo laag mogelijk dienen
te zijn [4,6,33,36].
37
Doorheen de jaren hebben fabrikanten zoals Siemens, GE, Philips en Toshiba gewerkt aan
technische innovaties die leiden tot dosisreductie zonder verlies aan beeldkwaliteit. Een eerste
stap om de dosis te reduceren, was het uitvoeren van patiënt-specifieke CT-onderzoeken.
Daarbij werd de mAs en de kV gekozen naargelang de body mass index (BMI) van de patiënt.
De fabrikanten slaagden er later in om die techniek te automatiseren. Een dosisverlaging tot
43% kon daardoor worden bekomen [2,16,23,25-27]. Er zijn tevens dosisreductietechnieken op
de markt gebracht die niet gebaseerd zijn op de anatomie van de patiënt. Zo is er IR dat beelden
reconstrueert met eenzelfde beeldkwaliteit, maar waarbij de dosis reduceert tot 60% in
vergelijking met FBP [2,26,27]. Bij adaptieve collimatie worden collimatoren langs de z-as
geplaatst om de X-stralen bij overscan die niet bijdragen tot de beeldvorming te attenueren. Een
dosisreductie van 10 tot 38% wordt op die manier bekomen [4,28]. Één van de weefsels dat een
verhoogde stralingsgevoeligheid vertoont, is het borstklierweefsel [32]. Om de
stralingsbelasting van het borstklierweefsel te reduceren, heeft Siemens X-Care op de markt
gebracht. Bij X-Care worden oppervlakkige en anterieur gelegen organen minder blootgesteld
aan X-stralen. Anterieur wordt de buisstroom gereduceerd tot 25% van de oorspronkelijke
buisstroom. Posterieur zal de röntgenbuis meer X-stralen produceren, tot 125% van de
oorspronkelijke buisstroom. Siemens gaf aan dat door gebruik van X-Care een dosisreductie
wordt bekomen van de anterieure organen zonder verlies aan beeldkwaliteit [2,19,31,32].
Validatie van dergelijke dosisreductietechnieken is belangrijk. In deze studie werd X-Care
gevalideerd en de meerwaarde ervan bij CT-onderzoeken nagegaan.
Tal van onderzoeken met dosisreductietechnieken leverden veelbelovende resultaten op
[15,16,19,23-27,29-31,36,37,40-42,53-59]. Echter, in recent gepubliceerde artikels werden ook
de dosisreductietechnieken niet van kritiek gespaard. Zo haalde Taylor et al. aan dat bij quasi
alle vrouwen ( > 99%) het borstklierweefsel niet volledig was gepositioneerd binnen de
dosisreductiezone van X-Care [32]. De resultaten van deze masterproef bevestigen de
bevinding van Taylor et al. Gemiddeld ligt de rechtse borst in een hoek van 83,1° (± 7,0°) en
de linkse borst in een hoek van 83,3° (± 7,0°). Een borst is als dusdanig gemiddeld slechts voor
72% gepositioneerd in de dosisreductiezone van X-Care. De kleinste borsthoek die in deze
studie werd gemeten, bedraagt 69,2°. In de literatuur werd aangetoond dat de borsthoeken
kleiner worden wanneer een vrouw wordt gescand in buiklig [32]. In de studie van Taylor et al.
werd een reductie van 9° (± 9°) van de borsthoeken bekomen ten opzichte van de positie in
ruglig. Aangezien de borsthoeken kleiner zijn in buiklig, zal een grotere proportie van het
borstklierweefsel zich in de dosisreductiezone van X-Care bevinden. Om die reden wordt
38
verwacht dat een positie in buiklig een meer uitgesproken dosisreductie van het
borstklierweefsel met zich mee zal brengen. Echter, kunnen vrouwen in de praktijk nog niet in
buiklig met X-Care worden gescand omdat de dosisreductiezone van X-Care altijd vastligt in
een hoek van -60° tot 60° (bovenaan). Als de patiënt in buiklig wordt gescand, dient de
dosisreductiezone gepositioneerd te zijn in een hoek van 120° tot 240° (onderaan). Dat laatste
is tot op heden nog niet mogelijk. Een ander alternatief om een grotere proportie van de borsten
in de dosisreductiezone te positioneren, is het dragen van een compressieband rond de borsten.
Een compressieband zal de borsten mediaal samendrukken waardoor de borsthoeken drastisch
kleiner zullen worden. Er wordt verwacht dat een zeer groot deel van de borsten in de
dosisreductiezone gepositioneerd zal zijn met een aanzienlijke dosisreductie van het
borstklierweefsel als gevolg. Seidenfuss et al. toonden het nut van een compressieband bij X-
Care reeds aan [57]. In die studie werd aangetoond dat slechts 60% van de borst en 67% van
het borstklierweefsel gepositioneerd is in de dosisreductiezone van X-Care. Bij het dragen van
een compressieband, worden die percentages opgetrokken naar 91% voor de borst en 96% voor
het borstklierweefsel. Hoe groter de cupmaat van de vrouwen, hoe voordeliger het wordt om
een compressieband te dragen. In die studie werd echter geen borstdosis berekend. Er is dus
nog nood aan een studie die de invloed van een compressieband op de borstdosis nagaat bij X-
Care.
Om betrouwbare besluiten te kunnen trekken over de veranderingen in orgaandosis door
gebruik van X-Care ten opzichte van de standaard scan, dienen beide scans vergelijkbaar te
zijn. De scans zijn vergelijkbaar als de mAseff-verdeling van de beide scans procentueel niet veel
van elkaar verschilt. Op die manier wordt uitgesloten dat het wijzigen van parameters zoals de
pitch of de rotatietijd een invloed heeft op de veranderingen in orgaandosis. De veranderingen
van de orgaandosis kan dan louter worden toegeschreven aan de introductie van de
dosisreductiezone bij X-Care. Zodra het verschil in mAseff-verdeling meer dan 25% bedraagt,
wordt verondersteld dat de scan met X-Care niet vergelijkbaar is met de standaard scan. In
figuur 21 en appendix VI wordt de mAseff-verdeling van elke patiënt uitgezet in functie van de
z-as. Elk bolletje op de grafiek komt overeen met de mAseff uitgemiddeld voor 1 slice. Figuur
22 geeft een cijfermatige weergave van de mate waarin de mAseff-verdeling bij een standaard
scan en een scan met X-Care van mekaar verschillen. Voor één patiënt bedraagt dat verschil
34%, hetgeen de grens van 25% overschrijdt. Die patiënt werd derhalve uit de studie
geëxcludeerd. Bovendien werd opgemerkt dat bij de geëxcludeerde patiënt de scanprotocollen
verschilden ten opzichte van de andere 8 patiënten. Die 8 patiënten werden bij de standaard
39
scan en de scan met X-Care gescand met een thorax-abdomenprotocol. De patiënt die uit de
studie werd geëxcludeerd, werd bij de standaard scan ook gescand met een thorax-
abdomenprotocol, maar werd voor de scan met X-Care gescand met een thorax-protocol
(02_thorax_35s_Xcare).
De Somatom Definition Flash is uitgerust met tal van dosisreductietechnieken. Één daarvan is
de buisstroommodulatie. De buisstroom kan gemoduleerd worden volgens de z-as
(longitudinale modulatie) en volgens het xy-vlak (angulaire modulatie). Bij de simulatie van de
standaard scan, kon enkel de longitudinale buisstroommodulatie in rekening worden gebracht.
De informatie om de longitudinale buisstroommodulatie te integreren in de simulatie werd
gehaald uit de DICOM-header. Aangezien de DICOM-header één mA-waarde per slice bevat,
gaat de informatie over de specifieke mA-verdeling binnen één slice verloren. Daardoor is er in
de DICOM-header geen informatie voor handen om de angulaire buisstroommodulatie te
integreren in de simulatie van een standaard scan. Om alsnog informatie te bekomen over de
angulaire modulatie, kan de ruwe data worden opgevraagd. De ruwe data is de data die wordt
bekomen meteen na een CT-scan en bevat dus nog informatie over de angulaire modulatie. De
reconstructiealgoritmes gebruiken die ruwe data om uiteindelijk de CT-beelden te
reconstrueren. Echter, worden uitsluitend de gereconstrueerde CT-beelden voor een langere tijd
bewaard op het PACS. De ruwe data wordt een week na het CT-onderzoek verwijderd.
Aangezien in deze studie de standaard scans langer dan een week geleden waren genomen, was
het niet meer mogelijk om de ruwe data op te vragen en als dusdanig de angulaire modulatie te
integreren in de simulaties van de standaard scan. Voor de simulaties met X-Care was die
informatie wel beschikbaar. Bij elke scan met X-Care werd op exact dezelfde manier de
buisstroom angulair gemoduleerd. De buisstroom werd anterieur over een hoek van 120°
gereduceerd tot 25% van de oorspronkelijke buisstroom. Posterieur werd de buisstroom
opgetrokken tot 125% van de oorspronkelijke buisstroom. Door die gegevens was het mogelijk
om, naast de longitudinale buisstroommodulatie, ook de angulaire buisstroommodulatie in de
simulatie te integreren. Hoe de angulaire buisstroommodulatie werd geïntegreerd in de
simulatie, wordt besproken in appendix II.
Hoewel het simulatieprogramma ImpactMC veel voordelen kent, werd in deze studie ook een
nadeel ontdekt. In ImpactMC konden namelijk bij de parameters ‘number of projections per
rotation’ en ‘number of projections’ uitsluitend gehele getallen worden ingegeven. Het aantal
projecties per rotatie kon vrij worden gekozen. Het aantal rotaties kon worden berekend. Echter,
was het product van beiden zelden een geheel getal. Aangezien ImpactMC een geheel getal
40
vereist, werd het aantal rotaties afgerond. De noodzaak om gehele getallen in te geven in
ImpactMC, leidde ertoe dat er onvermijdelijk een verschuiving was van de mA-waarden ten
opzichte van de rotatiehoek. Die verschuiving bedroeg gemiddeld 0,42% per rotatie. Na elke
rotatie werd de afwijking dus 0,42% groter. Aangezien deze procentuele verschuiving beperkt
is, wordt verondersteld dat de impact op de berekende orgaandoses in deze studie eerder gering
zal zijn.
De starthoek waarop de röntgenbuis begint te stralen, kan door de gebruiker niet worden
achterhaald. Er wordt vermoed dat de röntgenbuis bij elke scan begint te stralen op een
verschillende starthoek. Een andere mogelijkheid is dat de röntgenbuis zich voor de start van
elke scan positioneert op 0° [59]. Om de invloed van de starthoek op de orgaandosis na te gaan,
werd een standaard CT-scan vier keer gesimuleerd. Bij elke simulatie werd een andere starthoek
ingesteld, namelijk 0°, 90°, 180° en 270°. Figuur 23 geeft de orgaandosis van de borsten, de
lever, de longen, de nieren en de schildklier weer bij elke simulatie. Uit die resultaten blijkt dat
de orgaandosis van de borsten, de lever, de longen en de nieren onafhankelijk is van de
starthoek. Voor de dosimetrie van deze organen is dit een geruststellende bevinding, gelet op
het feit dat de startpositie van de röntgenbuis in de praktijk niet a priori gekend is. Dat kan
echter niet gezegd worden over de dosimetrie van de schildklier, waar de startpositie van de
röntgenbuis kennelijk wel een invloed heeft op de orgaandosis. Naargelang de starthoek die
werd ingesteld, kon de orgaandosis van de schildklier tot 22,9% variëren. Die bevinding werd
bevestigd door publicaties in de literatuur [55,59]. Zo haalde Zhang et al. aan dat de orgaandosis
van kleine en oppervlakkig gelegen organen 41% kan variëren naargelang de ingestelde
starthoek [59].
Bij een CT-scan van de thorax is de schildklier helemaal in het begin gelegen. Wanneer de scan
wordt gestart bij een starthoek van 0° (en 90°), zal de röntgenbuis meteen wegdraaien van de
schildklier waardoor de schildklier slechts een korte tijd zeer oppervlakkig wordt bestraald.
Wanneer de röntgenbuis bij een volgende rotatie terug anterieur gepositioneerd is, is de
schildklier niet meer rechtstreeks in het stralingsveld gelegen gelet op de kleine afmeting van
de schildklier in de z-richting. Dat verklaart de lagere orgaandosis van de schildklier bij een
starthoek van 0° en 90°. Bij een starthoek van 180° (en 270°) zal de röntgenbuis anterieur een
grotere boog rond de schildklier beschrijven waardoor de schildklier een langere tijd zeer
oppervlakkig wordt bestraald. Dat veroorzaakt een hogere orgaandosis van de schildklier. Het
feit dat de schildklier aan de rand van de scanrange ligt, speelt ook een rol. De simulatiesoftware
was niet in staat om overscan en extra scatter in het omliggend weefsel in rekening te brengen
41
omwille van een tekort aan inputbeelden. De orgaandosis van grote organen en/of organen die
centraal gelegen zijn, zijn onafhankelijk van de starthoek omwille van de redenen die hierboven
werden aangehaald.
De blauwe boxplots in figuur 24 geven de orgaandoses weer bij een standaard scan. De mediaan
van de schildklier en de borsten ligt hoger dan de mediaan van de lever, de longen en de nieren.
Aangezien de dosisverdeling bij een CT-scan het hoogst is perifeer en afneemt naar het centrum
toe, is het logisch dat perifeer gelegen organen, zoals de schildklier en de borsten, een hogere
orgaandosis hebben dan organen die eerder centraal gelegen zijn.
Tabel 1 toont aan dat borstklierweefsel een hoge stralingsgevoeligheid vertoont. Het wekt
derhalve verwondering dat bij CT-onderzoeken weinig rekening wordt gehouden met de
stralingsgevoeligheid van het borstklierweefsel [32]. Fabrikant Siemens probeerde dat
probleem aan te pakken met X-Care door anterieur de buisstroom te reduceren tot 25% van de
oorspronkelijke buisstroom [19,44]. In figuur 24, tabel 7 en tabel 8 wordt weergegeven in welke
mate de orgaandosis van de borsten wijzigt bij gebruik van X-Care vergeleken met een
standaard scan. Zo wordt aangetoond dat de orgaandosis van de borsten significant (α = 0,05)
daalt met 10% bij gebruik van X-Care. Die dosisreductie wordt bekomen doordat de borsten
anterieur, en dus grotendeels in de reductiezone van X-Care, gepositioneerd zijn. Hoewel de
dosisreductie bij de borsten duidelijk wordt aangetoond, wordt vastgesteld dat de berekende
dosisreductie van 10% eerder matig is voor wat wordt verwacht van een dosisreductietechniek
als X-Care. Dat wekt nauwelijks verwondering als men weet dat, zoals hoger aangehaald, een
borst gemiddeld voor slechts 72% effectief gepositioneerd is binnen de reductiezone van X-
Care. Het gebruik van een compressieband om de borsten beter te positioneren, kan wellicht
bijdragen tot een significant beter reductiepercentage. Er is echter extra onderzoek vereist om
dat vermoeden te bevestigen.
De resultaten van deze studie hebben aangetoond dat de orgaandosis van de lever, de longen en
de nieren significant (α = 0,05) toeneemt met respectievelijk 14%, 10% en 23% bij een scan
met X-Care ten opzichte van een standaard scan. De dosistoename van de lever en de longen
wordt toegeschreven aan het feit dat die organen voornamelijk buiten de dosisreductiezone van
X-Care gelegen zijn. De nieren ondervinden de grootste dosistoename omdat ze oppervlakkig
en posterieur gepositioneerd zijn en als dusdanig volledig buiten de dosisreductiezone liggen.
Zodra een orgaan buiten de dosisreductiezone valt, ondervindt het een grotere stralingsbelasting
42
vergeleken met een standaard scan omdat de buisstroom daar wordt opgetrokken tot 125% van
de oorspronkelijke buisstroom.
Het laatste orgaan waarvan de dosis in deze studie wordt geanalyseerd, is de schildklier. Bij de
schildklier wordt een dosisreductie van 53% waargenomen bij een scan met X-Care vergeleken
met een standaard scan. Die aanzienlijke dosisreductie kan worden verklaard doordat de
schildklier een klein en anterieur gelegen orgaan is. De schildklier is volledig in de
dosisreductiezone van X-Care gepositioneerd. De statistische testen (tabel 8) tonen echter aan
dat de dosisreductie van de schildklier niet significant (α = 0,05) is. De boxplots van de
schildklier op figuur 24 geven aan dat er een aanzienlijke variatie is in de orgaandosis van de
schildklier. Bij de analyse van de orgaandosis van de schildklier werd vastgesteld dat bij 3 van
de 8 personen de schildklierdosis zelfs was toegenomen door gebruik van X-Care. Over die 3
patiënten bedraagt de gemiddelde dosistoename 13% ten opzichte van de schildklierdosis bij
de standaard scan. Bij de overige 5 patiënten wordt een duidelijke dosisreductie waargenomen
van gemiddeld 93% ten opzichte van de standaard scan. Globaal wordt dus een dosisreductie
van 53% vastgesteld. Omwille van de grote spreiding van de resultaten is die dosisreductie niet
significant (α = 0,05). De reden van die spreiding kan eventueel worden gelinkt met de
testresultaten inzake de invloed van de starthoek van de röntgenbuis op de orgaandosis. In die
test werd bewezen dat uitsluitend de dosis van de schildklier varieerde met de starthoek. De
grote variatie in schildklierdosis tussen de patiënten kan dus een bewijs zijn dat de röntgenbuis
niet bij elke scan op dezelfde starthoek begint te stralen.
Uit het staafdiagram van figuur 25 blijkt dat de CTDIvol bij 7 van de 8 patiënten kleiner is dan
de individuele orgaandoses. De analyse van de CTDIvol-waarden toont aan dat de CTDIvol
gemiddeld 60% lager ligt ten opzichte van de orgaandoses. Uit die bevinding kan worden
besloten dat CTDIvol een onderschatting geeft van de dosis. Die conclusie werd tevens in
meerdere publicaties teruggevonden [50-52,60,61]. CTDIvol is onder andere afhankelijk van de
buisspanning, de buisstroom, de rotatietijd, de pitch en de gebruikte filter, maar houdt geen
rekening met de anatomie van de patiënt. De opgelopen dosis van een patiënt wordt echter
enerzijds bepaald door de ingestelde parameters op het CT-toestel, maar anderzijds ook door
de anatomie van de patiënt. Het CT-toestel berekende CTDIvol met het 32cm CTDI-fantoom als
referentie aangezien het om een thorax-protocol ging. Dat CTDI-fantoom is meestal zwaarder
en groter in omvang dan een doorsnee patiënt. Bovendien wordt het CTDI-fantoom vervaardigd
uit PMMA, een materiaal dat denser is dan humane weefsels. Een patiënt zal als dusdanig de
X-stralen minder attenueren vergeleken met een 32 cm CTDI-fantoom, wat leidt tot een hogere
43
dosis bij de patiënt. Het bovenstaande laat vermoeden dat de onderschatting van de dosis groter
wordt naarmate de BMI van de patiënt lager is. Echter, ontbraken de gegevens over de lengte
en de massa van de patiënt in de DICOM-header. Het was dus in deze studie niet mogelijk om
de BMI van de patiënt te berekenen. Daardoor was het ook niet mogelijk om een eventuele
correlatie tussen de onderschatting van de dosis en de BMI aan te tonen.
Om de onderschatting van CTDIvol te corrigeren, werd SSDE ontwikkeld. SSDE is een grootheid
die wordt gebruikt in de dosimetrie van CT-beeldvorming en die wel rekening houdt met de
anatomie en de densiteit van de patiënt. SSDE wordt berekend door CTDIvol te
vermenigvuldigen met een conversiefactor [50,51]. Een tabel met conversiefactoren wordt
weergegeven in appendix V. Om te weten welke conversiefactor dient te worden gebruikt, moet
eerst Dw worden berekend. Dw brengt de omvang en de densiteit van de patiënt in rekening en
vergelijkt dat met de omvang en de densiteit van het 32 cm CTDI-fantoom. Het is dus niet
verwonderlijk dat bij alle patiënten Dw kleiner was dan 32 cm. Wanneer Dw kleiner is dan 32cm,
komt dat overeen met een conversiefactor die groter is dan één. Daardoor zal SSDE groter zijn
dan CTDIvol. Figuur 25 toont aan dat SSDE een betere schatting is van de opgelopen dosis bij
een CT-scan. In deze studie week SSDE gemiddeld 13% af van de orgaandosissen, wat duidelijk
een betere dosisschatting is vergeleken met de afwijking van 60% bij CTDIvol.
Vergelijking 8 toont aan dat de ruis stijgt naarmate de dosis daalt. Dat verklaart waarom de
dosis niet ongelimiteerd kan dalen. De validatie van een dosisreductietechniek gaat daarom
steeds gepaard met een studie over de beeldkwaliteit. Fabrikant Siemens beweert dat een
dosisreductie kan worden bekomen van de anterieure en oppervlakkige organen, zonder verlies
aan beeldkwaliteit. Heden ten dage worden methoden zoals VGA vaak aangewend om de
beeldkwaliteit te testen. Een dergelijke methode heeft als nadeel dat het een verhoogde werklast
meebrengt voor de radiologen. Vele onderzoeksgroepen hebben reeds pogingen ondernomen
om de beeldkwaliteit te beoordelen aan de hand van fysische parameters zodat de beeldkwaliteit
op een automatische manier kan worden bepaald. De onderzoeksgroep van Kortesniemi et al.
stelde een methode voor op basis van IQs [21]. In een andere studie werd inmiddels aangetoond dat
IQs een goede correlatie vertoont met de fysische parameters en dus een goede inschatting geeft
van de beeldkwaliteit [22]. IQs laat dus toe om de beeldkwaliteit te scoren op een automatische
manier. Dat heeft als voordeel dat een grote hoeveelheid beelddata gemakkelijker en sneller op een
objectieve manier kan gescoord worden op beeldkwaliteit.
44
De methode op basis van IQs werd in deze masterproef toegepast. Op die manier werd aangetoond
dat de IQs-waarde bij gebruik van X-Care significant (α = 0,05) toeneemt met 6% ten opzichte van
de IQs-waarde bij een standaard scan. De beeldkwaliteit bij X-Care is dus beter dan bij een
standaard scan. Eerder in deze studie werden grafieken met de mAseff-verdeling in functie van de z-
as besproken (appendix VI). Met uitzondering van 1 patiënt, lag de curve van de mAseff-verdeling
bij X-Care hoger dan de curve van de standaard scan. Wanneer een grotere mAseff-waarde wordt
ingesteld, wordt het aantal fotonen, gebruikt om het beeld te vormen, groter. In paragraaf 2.2.7 werd
aangehaald dat IQs afhankelijk is van lokale standaarddeviaties. Bij een toegenomen ruis, zal IQs
dus lager zijn. Aangezien de ruis afneemt wanneer er meer fotonen gedetecteerd worden, zal een
stijging van de mAseff leiden tot een hogere IQs. Dat verklaart waarom de beeldkwaliteit beter is bij
X-Care in vergelijking met de standaard scan. Het nadeel aan de IQs-methode is dat de normalisatie
van de absolute IQs-waarde nog niet is geïmplementeerd. In deze studie werden dus louter absolute
IQs-waarden met elkaar vergeleken. Een normalisatie van de IQs-waarden zal ervoor zorgen dat de
scores een meer duidelijke betekenis krijgen. Een beeld met een perfecte beeldkwaliteit krijgt score
1, terwijl een beeld met een waardeloze beeldkwaliteit score 0 krijgt. Het probleem voor de
implementatie van de normalisatie voor IQs ligt bij het definiëren van een beeld met perfecte of
waardeloze beeldkwaliteit. Hoe ziet een beeld eruit met een perfecte beeldkwaliteit en hoe ziet een
beeld eruit met een waardeloze beeldkwaliteit? Pas als die vraag kan worden beantwoord, kunnen
de IQs-waarden worden genormaliseerd.
Figuur 21 en appendix VI geven de mAseff-verdeling per patiënt weer. Daaruit blijkt dat bij
nagenoeg alle patiënten de mAseff-waarden hoger zijn bij X-Care vergeleken met de standaard
scan. Ondanks de hogere mAseff-waarden bij X-Care werd toch een significante dosisreductie
van de borsten bekomen. Bovendien bleek dat de IQs-waarden bij X-Care 6% hoger lagen
vergeleken met de standaard scan. Die vaststellingen tonen aan dat fabrikant Siemens de
parameters van X-Care danig kan aanpassen zodat lagere mAseff-waarden worden bekomen met
nog voldoende beeldkwaliteit. Dat zou immers kunnen leiden tot een verdere reductie van de
orgaandoses.
In de literatuur werden een aantal studies teruggevonden die de dosis en/of de beeldkwaliteit
van X-Care vergeleken met een standaard scan. Bij die studies werden de testen steeds
uitgevoerd op fantomen. In deze masterproef werd de performantie van X-Care nagegaan aan
de hand van een patiëntenstudie, wat dus een unicum is. Tabel 9 geeft een overzicht van de
resultaten die in de literatuur werden teruggevonden.
45
Tabel 9: Overzicht van de resultaten bij toepassing van X-Care (15,19,31,36,39-42,55,58,62) .
Trefwoorden: “X-Care” OR “organ-based tube current modulation” OR “OBTCM”.
onderzoeksgroep dosis beeldkwaliteit materiaal
Becker et al
(2012)
41,9% reductie ooglens;
34,9% reductie schildklier verbeterd fantoom
Boos et al
(2014) niet van toepassing
geen significant
verschil SNR en CNR fantoom
Duan et al
(2011)
27 – 50% reductie anterieur
afhankelijk van grootte fantoom;
toename posterieur
SNR niet significant
verschillend
fantoom
Ketelsen et al
(2012)
35,2% reductie
borstklierweefsel;
20,1% reductie schildklier;
8,0% globale reductie man;
14,3% globale reductie vrouw
SNR niet significant
verschillend fantoom
Liu et al
(2015) meer dan 55% reductie ooglens niet van toepassing fantoom
Lungren et al
(2012)
17 – 47% reductie anterieur;
maximum 52% toename
posterieur
geen significante
toename in ruis fantoom
Marsch et al
(2015) 19 – 43% reductie ooglens niet van toepassing fantoom
Reimann et al
(2012)
maximum 59% reductie
anterieur
geen significant
verschil in ruis fantoom
Tsai et al
(2015)
26 – 28% reductie ooglens;
25% toename posterieur niet van toepassing fantoom
Wang et al
(2012)
maximum 30,4% reductie
ooglens
kleine significante
verhoging ruis
anterieur;
geen significante
verhoging ruis
posterieur
fantoom
Wang et al
(2011)
12 – 39% reductie borstregio
afhankelijk van grootte fantoom
geen significante
verhoging van ruis fantoom
deze masterproef
10% reductie borstklierweefsel;
14% toename lever;
10% toename longen;
23% toename nieren;
53% reductie schildklier
significante toename
van IQs met 6% patiënten
46
Uit de verschillende resultaten van tabel 9 blijkt dat anterieur en oppervlakkig gelegen organen
een voordeel ondervinden bij het gebruik van X-Care. De reductie is het grootst bij organen die
zich volledig in de dosisreductiezone bevinden, zoals de ooglens en de schildklier.
Dosisreducties gaande van 20 tot 40% worden voor die organen bekomen. Ook het
borstklierweefsel ondervindt een voordeel, echter minder uitgesproken dan bij de ooglens en
de schildklier. De dosisreductie van de oppervlakkig en anterieur gelegen organen gaat ten koste
van de dosis van de posterieur gelegen organen. Voor die organen wordt een dosistoename van
20 tot 50% vastgesteld. Die dosisveranderingen leiden niet, of zeer licht, tot een wijziging van
de beeldkwaliteit. Er kan dus worden geconcludeerd dat de resultaten bekomen in deze
masterproef in grote lijnen de resultaten volgen die bekomen werden in de verschillende
publicaties.
Wanneer enkel de dosis van de borsten wordt beschouwd, valt op dat de dosisreductie bekomen
in deze studie lager is dan de dosisreducties die worden beschreven in de literatuur. Die
vaststelling kan worden toegeschreven aan het feit dat de studies beschreven in de verschillende
publicaties gebruik maakten van fantomen. De positie van een borst bij een fantoom
weerspiegelt echter niet geheel de situatie van de praktijk. Wanneer een vrouw in ruglig op de
CT-tafel ligt, zullen de borsten meer zijdelings gepositioneerd zijn vergeleken met een fantoom.
De borsten bij een fantoom zijn dus beter gepositioneerd binnen de dosisreductiezone van X-
Care. Daardoor kon in de verschillende publicaties een betere dosisreductie worden
aangetoond. De resultaten van de borstdosis van deze masterproef zullen als dusdanig beter
aanleunen met de situatie van de praktijk.
47
5. Algemeen besluit
Anno 2015 werden in België op jaarbasis ongeveer 6 miljoen CT-onderzoeken uitgevoerd.
Hoewel slechts 14% van alle radiologische onderzoeken met CT-scans gebeuren, is de
blootstelling aan ioniserende straling bij medische toepassingen van de Belgische bevolking
voor 59% te wijten aan CT-scans. CT-onderzoeken gaan dus gepaard met een hoge
stralingsbelasting vergeleken met andere radiologische onderzoeken. Één van de organen die
een verhoogde stralingsgevoeligheid vertoont, is het borstklierweefsel. Om ervoor te zorgen dat
het borstklierweefsel een lagere dosis oploopt bij een CT-onderzoeken, heeft fabrikant Siemens
X-Care op de markt gebracht. X-Care tracht de blootstelling aan X-stralen van oppervlakkig en
anterieur gelegen organen in te perken door anterieur een dosisreductiezone in te voeren. Het
doel van deze masterproef was de performantie van X-Care nagaan.
De testen waarbij de orgaandosis werd berekend, stelden inderdaad vast dat er een dosisreductie
werd bekomen bij oppervlakkig en anterieur gelegen organen. De borsten ondervonden een
dosisreductie van 10% ten opzichte van een standaard scan en de schildklier een dosisreductie
van 53%. De dosisreductie van de anterieur gelegen organen ging ten koste van de orgaandosis
van de organen die niet in de dosisreductiezone gelegen zijn. Zo ondervond de lever een
dosistoename van 14%, de longen een dosistoename van 10% en de nieren een dosistoename
van 23% vergeleken met de dosis bij een standaard scan. De wijzigingen in orgaandosis bij X-
Care gingen gepaard met een stijging van IQs met 6%, wat een betere beeldkwaliteit aantoonde.
In het algemeen kan worden besloten dat Siemens in zijn opzet is geslaagd om de dosis van de
borsten, en in het algemeen de anterieur gelegen organen, te reduceren zonder in te boeten op
de beeldkwaliteit. Een kritische lezer zal zich wellicht afvragen of een reductie van slechts 10%
voor het borstklierweefsel een overtuigend resultaat is, wetende dat de organen die
(grotendeels) niet gepositioneerd zijn in de dosisreductiezone een negatieve invloed
ondervinden van het gebruik van X-Care. Het integreren van X-Care in het standaard protocol
van een thorax-CT bij vrouwen, wordt daarom sterk in twijfel getrokken. Het gebruik van een
compressieband om de borsten beter te positioneren, kan wellicht bijdragen tot een significant
beter reductiepercentage. Er is echter extra onderzoek vereist om dat vermoeden te bevestigen.
48
6. Referentielijst
1. van Kaick G. Milestones in the history of radiology in Germany. Radiologe. 2005;45(4):371-2.
2. Montag B. Guide to low dose. Siemens. 2010:54.
3. Bacher K. Cursus biomedische analyse II - biomedische wetenschappen. Universiteit Gent. 2012.
4. Bacher K. Cursus medische beeldvorming - biomedische wetenschappen. Universiteit Gent. 2015.
5. Verbeeck R. Cursus biomedische analyse I - biomedische wetenschappen. Universiteit Gent. 2011.
6. Thierens H. Cursus radioactiviteit en stralingsdosimetrie - biomedische wetenschappen. Universiteit Gent.
2014.
7. Campos M, De Souza T, Mota Júnior S, et al. Bone mineral density in cone beam tomography: only a few
shades of gray. World journal of radiology. 2014;6:607-12.
8. Deblaere K. Cursus medische beeldvorming biomedische wetenschappen Universiteit Gent. 2015.
9. Ferrari de Oliveira L. Computed Tomography (CT) images. UFPR Imformatics Department.
10. Ma C, Yu L, Vrieze T, et al. Dose efficiency of added beam-shaping filter with varied attenuation levels in
lung-cancer screening CT. Medical Physics. 2015;42(6):3621-2.
11. Pan X, Sidky E, Vannier M. Why do commercial CT scanners still employ traditional, filtered back-
projection for image reconstruction? Inverse Problems. 2009;25(12):36.
12. Smith S. The scientist and engineer's guide to digital signal processing. 2011.
13. ICRP, Recommendations of the International Commission on Radiation Protection. Publication 103. 2007.
14. Schmidt B, Kalender WA. A fast voxel-based Monte Carlo method for scanner- and patient-specific dose
calculations in computed tomography. Physica Medica. 2002;18(2):43-53.
15. Ketelsen D, Buchgeister M, Fenchel M, et al. Automated computed tomography dose-saving algorithm to
protect radiosensitive tissues estimation of radiation exposure and image quality considerations.
Investigative Radiology. 2012;47(2):148-52.
16. Smith A, Dillon W, Gould R, et al. Radiation dose-reduction strategies for neuroradiology CT protocols.
American Journal of Neuroradiology. 2007;28(9):1628-32.
17. Jang KJ, Kweon DC, Lee JW, et al. Measurement of image quality in CT images reconstructed with
different kernels (Retracted article. See vol. 67, pg. 1709, 2015). Journal of the Korean Physical Society.
2011;58(2):334-42.
18. Commission of the European Communities. Quality criteria for computed tomography. EUR 16626 EN.
19. Reimann A, Davison C, Bjarnason T, et al. Organ-based computed tomographic (CT) radiation dose
reduction to the lenses: impact on image quality for CT of the head. Journal of Computer Assisted
Tomography. 2012;36(3):334-8.
20. Laboratory TP. Catphan 500-600 manual. 2014.
21. Kortesniemi M, Schenkel Y, Salli E. Automatic image quality quantification and mapping with an edge-
preserving mask-filtering algorithm. Acta Radiologica. 2008;49(1):45-55.
22. De Roo B, Bacher K, Franck C. Beeldkwaliteit bij gebruik van nieuwe CT dosisreductietechnieken: een
studie aan de hand van Thiel gebalsemde lichamen. Universiteit Gent. 2014.
23. Angel E, Yaghmai N, Jude C, et al. Dose to radiosensitive organs during routine chest CT: effects of tube
current modulation. American Journal of Roentgenology. 2009;193(5):1340-5.
24. Shawna LY, Bruesewitz M, Vrieze T, et al. CARE Dose4D CT automatic exposure control system: physics
principles and practical hints.
25. McNitt-Gray M. Tube current modulation approaches: overview, practical issues and potential pitfalls.
2011.
49
26. Beister M, Kolditz D, Kalender W. Iterative reconstruction methods in X-ray CT. Physica Medica-
European Journal of Medical Physics. 2012;28(2):94-108.
27. Ozdoba C, Slotboom J, Schroth G, et al. Dose reduction in standard head CT: first results from a new
scanner using iterative reconstruction and a new detector type in comparison with two previous generations
of multi-slice CT. Clinical Neuroradiology. 2014;24(1):23-8.
28. Deak PD, Langner O, Lell M, et al. Effects of adaptive section collimation on patient radiation dose in
multisection spiral CT. Radiology. 2009;252(1):140-7.
29. Catuzzo P, Aimonetto S, Fanelli G, et al. Dose reduction in multislice CT by means of bismuth shields:
results of in vivo measurements and computed evaluation. Radiologia Medica. 2010;115(1):152-69.
30. Qu X, Li G, Sanderink G, et al. Dose reduction of cone beam CT scanning for the entire oral and
maxillofacial regions with thyroid collars. Dentomaxillofacial Radiology. 2012;41(5):373-8.
31. Wang J, Duan X, Christner J, et al. Bismuth shielding, organ-based tube current modulation, and global
reduction of tube current for dose reduction to the eye at head CT. Radiology. 2012;262(1):191-8.
32. Taylor S, Litmanovich D, Shahrzad M, et al. Organ-based tube current modulation: are women's breasts
positioned in the reduced-dose zone? Radiology. 2015;274(1):260-6.
33. Vral A. Cursus radiobiologie en radiopathologie - biomedische wetenschappen. Universiteit Gent. 2015.
34. Bosmans H, Brouwers J. Milieurapport achtergronddocument thema ioniserende straling. VMM. 2007:63.
35. De Cock J. Brochure medische beeldvorming sensibiliseringscampagne. RIZIV. 2010;5.
36. Wang J, Duan X, Christner J, et al. Radiation dose reduction to the breast in thoracic CT: Comparison of
bismuth shielding, organ-based tube current modulation, and use of a globally decreased tube current.
Medical Physics. 2011;38(11):6084-92.
37. Sodickson A, Baeyens P, Andriole K, et al. Recurrent CT, cumulative radiation exposure, and associated
radiation-induced cancer risks from CT of adults. Radiology. 2009;251(1):175-84.
38. Taylor S, Litmanovich DE, Shahrzad M, et al. Organ-based tube current modulation: are women's breasts
positioned in the reduced-dose zone? Radiology. 2015;274(1):260-6.
39. Becker H, Augart D, Karpitschka M, et al. Radiation exposure and image quality of normal computed
tomography brain images acquired with automated and organ-based tube current modulation multiband
filtering and iterative reconstruction. Investigative Radiology. 2012;47(3):202-7.
40. Boos J, Kropil P, Klee D, et al. Evaluation of the impact of organ-specific dose reduction on image quality
in pediatric chest computed tomography. Pediatric Radiology. 2014;44(9):1065-9.
41. Duan X, Wang J, Christner J, et al. Dose reduction to anterior surfaces with organ-based tube-current
modulation: Evaluation of Performance in a Phantom Study. American Journal of Roentgenology.
2011;197(3):689-95.
42. Lungren M, Yoshizumi T, Brady S, et al. Radiation dose estimations to the thorax using organ-based dose
modulation. American Journal of Roentgenology. 2012;199(1):W65-W73.
43. Bruesewitz MP, Zhang J, McCollough C. Double Z sampling: how does it work and what does it do?
44. Montag B. Flash Speed. Lowest dose. Somatom definition Flash. Answers for life. Siemens. 2009.
45. Neves LP, Perini AP, Fernandez-Varea JM, et al. Application of a pencil ionization chamber (0.34 cm(3)
Volume) for Co-60 beams: experimental and Monte Carlo results. Ieee Transactions on Nuclear Science.
2013;60(2):746-50.
46. Schneider CA, Rasband WS, Eliceiri KW. NIH Image to ImageJ: 25 years of image analysis. Nature
Methods. 2012;9(7):671-5.
47. Deak P, van Straten M, Shrimpton PC, et al. Validation of a Monte Carlo tool for patient-specific dose
simulations in multi-slice computed tomography. European Radiology. 2008;18(4):759-72.
48. Sterckx B, Bacher K, Franck C. Modellering van geïndividualiseerde patiëntendosimetrie bij CT.
Universiteit Gent. 2012.
49. Choi J. Measurement of noise power spectra for CT images reconstructed with different kernels. Journal of
Convergence Information Technology (JCIT). 2013;8(16):70-82.
50
50. AAPM. Size-Specific Dose Estimates (SSDE) in pediatric and adult body ct examinations (Task group
204). American Association of Physicists in Medicine, College Park. 2011.
51. AAPM. Use of water equivalent diameter for calculating patient size and size-specific dose estimate
(SSDE) in CT (Task group 220). American Association of Physicists in Medicine, College Park. 2014.
52. Franck C, Vandevoorde C, Goethals I, et al. The role of Size-Specific Dose Estimate (SSDE) in patient-
specific organ dose and cancer risk estimation in paediatric chest and abdominopelvic CT examinations.
European Society of Radiology. 2015.
53. Gandhi D, Crotty DJ, Stevens GM, et al. Technical Note: Phantom study to evaluate the dose and image
quality effects of a computed tomography organ-based tube current modulation technique. Medical Physics.
2015;42(11):6572-8.
54. Kim Y, Sung Y, Choi J, et al. Reduced radiation exposure of the female breast during low-dose chest CT
using organ-based tube current modulation and a bismuth shield: comparison of image quality and radiation
dose. American Journal of Roentgenology. 2013;200(3):537-44.
55. Liu H, Liu T, Xu X, et al. Eye lens dose reduction from CT scan using organ based tube current modulation.
Medical Physics. 2015;42(6):3250.
56. Matsubara K, Sugai M, Toyoda A, et al. Assessment of an organ-based tube current modulation in thoracic
computed tomography. Journal of Applied Clinical Medical Physics. 2012;13(2):148-58.
57. Seidenfuss A, Mayr A, Schmid M, et al. Dose reduction of the female breast in chest CT. American Journal
of Roentgenology. 2014;202(5):W447-W52.
58. Tsai HY, Liao YL, Lai NK, et al. Patient eye-lens dose reduction in routine brain CT examinations using
organ-based tube current modulation and in-plane bismuth shielding. Medical Physics. 2015;42(6):3584.
59. Zhang D, Zankl M, DeMarco JJ, et al. Reducing radiation dose to selected organs by selecting the tube start
angle in MDCT helical scans: A Monte Carlo based study. Medical Physics. 2009;36(12):5654-64.
60. Figueira C, Di Maria S, Baptista M, et al. Paediatric CT exposures: comparison between CTDIvol and
SSDE methods using measurements and monte carlo simulations. Radiation Protection Dosimetry.
2015;165(1-4):210-5.
61. Khatonabadi M, Kim HJ, Lu P, et al. The feasibility of a regional CTDIvol to estimate organ dose from
tube current modulated CT exams. Medical Physics. 2013;40(5):11.
62. Marsh RM, Silosky M. Characterization and implementation of OSL dosimeters for use in evaluating the
efficacy of organ-based tube current modulation for CT scans of the face and orbits. Medical Physics.
2015;42(4):1730-8.
51
Appendix I: aangepaste mA-verdeling bij
standaard scan
Tabel: De mA-verdeling die uit de DICOM-header wordt gehaald bij een standaard scan.
slice mA
1 315
2 326
3 333
4 344
5 352
… …
118 231
Tabel: De aangepaste mA-verdeling bij een standaard scan.
slice mA
1 315
315
315
2 326
326
326
3 333
333
333
4 344
344
344
5 352
352
352
… …
118 231
231
231
0 0
0
0
0 0
0
0
0 0
0
0
52
De aangepaste mA-verdeling wordt bekomen door rekening te houden met onderstaande
vergelijking.
Aantal projecties = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑝𝑟𝑜𝑗𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑠
𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒 . 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑠 = 𝑖𝑛𝑖𝑡𝑖𝑒𝑒𝑙 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑚𝐴 . 𝑁 + 𝑛𝑢𝑙waarden
𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑝𝑟𝑜𝑗𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑠
𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒 Door de gebruiker vrij te kiezen. In bovenstaand voorbeeld werd
hiervoor 33 gekozen.
𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑠 Te berekenen door de scanrange (mm) te delen door de tablefeed
en het resultaat naar boven af te ronden. In bovenstaand voorbeeld
zijn er 11 rotaties.
𝑖𝑛𝑖𝑡𝑖𝑒𝑒𝑙 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑚𝐴 Komt overeen met het aantal slices. In bovenstaand voorbeeld
zijn er 118 mA-waarden.
𝑁 Vrij te kiezen. In bovenstaand voorbeeld werd 3 gekozen.
𝑛𝑢𝑙𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒𝑛 Wordt gekozen zodoende de vergelijking juist te laten uitkomen.
In bovenstaand voorbeeld werd 9 kozen.
De aangepaste mA-verdeling kan worden opgeslagen in een .txt-bestand en worden ingevoerd
in ImpactMC.
53
Appendix II: aangepaste mA-verdeling bij
X-Care
Tabel: De mA-verdeling die uit de DICOM-header wordt gehaald bij een scan met X-Care.
slice mA
1 634
2 634
3 634
4 634
5 634
… …
119 357
Tabel: De aangepaste mA-verdeling bij een scan met X-Care.
slice mA corr. factor mA X-Care slice mA corr. factor mA X-Care
1 634 0,25 158,5 4 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
634 0,25 158,5 634 1,25 792,5
2 634 0,5 317 5 634 1,25 792,5
634 0,75 475,5 634 1,25 792,5
634 1 634 634 1,25 792,5
634 1,25 792,5 634 1,25 792,5
634 1,25 792,5 634 1,25 792,5
634 1,25 792,5 634 1,25 792,5
634 1,25 792,5 634 1,25 792,5
634 1,25 792,5 634 1,25 792,5
634 1,25 792,5 634 1,25 792,5
3 634 1,25 792,5 … … … …
634 1,25 792,5 119 357 1,25 446,25
634 1,25 792,5 357 1,25 446,25
634 1,25 792,5 357 1,25 446,25
634 1,25 792,5 357 1,25 446,25
634 1,25 792,5 357 1,25 446,25
634 1,25 792,5 357 1,25 446,25
634 1,25 792,5 357 1,25 446,25
634 1,25 792,5 357 1 357
357 0,75 267,75
54
slice mA corr. factor mA X-Care slice mA corr. factor mA X-Care
0 0,5 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,25 0 0 1,25 0
0 0,5 0 0 1,25 0
0 1,25 0 0 1,25 0
0 1,25 0 0 1,25 0
0 1,25 0 0 1,25 0
0 1,25 0 0 1,25 0
0 1,25 0 0 1 0
0 1,25 0 0 0,75 0
0 1,25 0 0 0,5 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0 0 0,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
0 1,25 0
55
De aangepaste mA-verdeling wordt bekomen door rekening te houden met onderstaande
vergelijking.
Aantal projecties = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑝𝑟𝑜𝑗𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑠
𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒 . 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑠 = 𝑖𝑛𝑖𝑡𝑖𝑒𝑒𝑙 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑚𝐴 . 𝑁 + 𝑛𝑢𝑙𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒𝑛
𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑝𝑟𝑜𝑗𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑠
𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒 Door de gebruiker vrij te kiezen. In bovenstaand voorbeeld werd
hiervoor 72 gekozen.
𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑠 Te berekenen door de scanrange (mm) te delen door de tablefeed
en het resultaat naar boven af te ronden. In bovenstaand voorbeeld
zijn er 16 rotaties.
𝑖𝑛𝑖𝑡𝑖𝑒𝑒𝑙 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑚𝐴 Komt overeen met het aantal slices. In bovenstaand voorbeeld
zijn er 119 mA-waarden.
𝑁 Vrij te kiezen. In bovenstaand voorbeeld werd 9 gekozen.
𝑛𝑢𝑙𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒𝑛 Wordt gekozen zodoende de vergelijking juist te laten uitkomen.
In bovenstaand voorbeeld werd 81 kozen.
De aangepaste mA-verdeling kan worden opgeslagen in een .txt-bestand en worden ingevoerd
in ImpactMC.
56
Appendix III: scanparameters ImpactMC
Tabel: Overzicht van de scanparameters in ImpactMC.
scanparameters
parameter eenheid waarde omschrijving
Kair mGy /
100 mAs 20,97 (120 kVp)
werd vooraf gemeten in het
rotatiecentrum van de scanner voor één
rotatie om de dosisdistributie naar
absolute waarden te kunnen schalen
average tube
current mA varieert per scan
gemiddelde buisstroom van de
röntgenbuis
center of
rotation X mm varieert per scan X coördinaat van het rotatiecentrum
center of
rotation Y mm varieert per scan Y coördinaat van het rotatiecentrum
collimation - symmetrisch beschrijft het type collimator tijdens de
scan
distance focus
center of
rotation
mm 595 afstand tussen de focale spot en het
rotatiecentrum
fan angle rad 0,7955 (FOV
500)
in-het-vlak-waaierhoek van de X-
stralenbundel
number of
rotation - varieert per scan aantal rotaties van de röntgenbuis
rotation
direction - positive rotatierichting
rotation time s
0,285 (X-Care)
0,330 (standaard)
0,500 (standaard)
tijd voor één rotatie
scan mode - spiral beschijft het traject van de röntgenbuis
tijdens de scan
shaping filter -
-
zie figuur
hieronder
de vorm en het materiaal wordt
gespecifieerd met een txt-bestand dat
wordt ingeladen in ImpactMC
57
spectrum -
120 kV
zie figuur
hieronder
wordt gespecifieerd met een txt-bestand
dat wordt ingeladen in ImpactMC
start angle rad 0 starthoek van de röntgenbuis
start Z position mm varieert per scan Z-coördinaat waar wordt gestart met
simuleren
table increment mm
varieert per scan
(standaard)
-23,04 (X-Care)
verplaatsing van de tafel gedurende één
rotatie
total beam
collimation mm 38,4
totale bundelcollimatie gemeten in het
isocentrum
Figuur: Shaping filter.
Figuur: Het spectrum bij 120 kVp.
0
2E+14
4E+14
6E+14
8E+14
1E+15
1,2E+15
1,4E+15
0 20 40 60 80 100 120 140
aan
tal
foto
ne
n
energie in keV
spectrum bij 120 kVp
58
Appendix IV: Monte Carlo-parameters
ImpactMC
Tabel: Overzicht van de Monte Carlo-parameters in ImpactMC.
Monte Carlo-parameters
parameter eenheid waarde omschrijving
break energy keV 10
fotonen met een energie lager dan deze
waarden worden beschouwd als
geabsorbeerd
convert to dose
in air - off
aanvinken: dosis in alle voxels omzetten
als er in lucht wordt gemeten –
uitvinken: dosis wordt gegeven voor het
materiaal
input to density
conversion -
default input to
density
door een txt-bestand in te laden, kan een
aangepaste conversie gedefinieerd
worden
input to material
conversion -
default input to
material
door een txt-bestand in te laden, kan een
aangepaste onderverdeling van HU
gedefinieerd worden
material
definition - default
door een txt-bestand in te laden, kunnen
verschillende materialen gedefinieerd
worden
max number of
photons - 109 aantal fotonen per simulatie
max number of
photons enabled - off
indien aangevinkt, zal de simulatie
stoppen zodra het maximum aantal
fotonen bereikt worden
max simulation
time s 3600
na deze tijd stopt de simulatie en
worden de resultaten opgeslagen
max simulation
time enabled - on
indien aangevinkt, zal de simulatie
stoppen zodra de maximale simulatietijd
bereikt is
number of
interactions - 10
maximaal aantal interacties van één
foton
59
number of
projections per
rotation
- varieert per scan aantal posities van de focus per rotatie
simulation
description - -
een optionele omschrijving van de
simulatie
volume binning
factor X - 1
het aantal voxels in de x-richting die
worden samengenomen tijdens de
dosissimulatie
volume binning
factor Y - 1
het aantal voxels in de y-richting die
worden samengenomen tijdens de
dosissimulatie
volume binning
factor Z - 1
het aantal voxels in de z-richting die
worden samengenomen tijdens de
dosissimulatie
60
Appendix V: tabel met conversiefactoren
in functie van Dw
Tabel: Conversiefactoren in functie van Dw.
Dw conversiefactor
… …
20 1,78
21 1,71
22 1,65
23 1,59
24 1,53
25 1,48
26 1,43
27 1,37
28 1,32
29 1,26
30 1,23
31 1,19
32 1,14
33 1,10
34 1,06
35 1,02
… …
61
Appendix VI: mAseff-verdeling per patiënt
De mAseff-verdeling voor zowel de standaard scan als de scan met X-Care van alle patiënten
wordt hieronder weergegeven.
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
0 100 200 300 400
mA
seff
z-as [mm]
patiënt 1
standaard
X-Care
0
50
100
150
200
250
300
350
400
0 100 200 300 400
mA
seff
z-as [mm]
patiënt 2
standaard
X-Care
62
0
50
100
150
200
250
300
0 100 200 300 400 500
mA
seff
z-as [mm]
patiënt 3
standaard
X-Care
0
50
100
150
200
250
300
350
0 100 200 300 400
mA
seff
z-as [mm]
patiënt 4
standaard
X-Care
63
0
50
100
150
200
250
300
350
0 100 200 300 400 500
mA
seff
z-as [mm]
patiënt 5
standaard
X-Care
0
50
100
150
200
250
0 100 200 300 400 500
mA
seff
z-as [mm]
patiënt 7
standaard
X-Care