Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

download Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

of 52

Transcript of Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    1/52

    Algemene economie en

    bedrijfsomgeving

    Bronvermelding

    Titel : Algemene economie en bedrijfsomgevingDruk : 2e druk, 2009Auteur : W. Hulleman; A.J. MarijsUitgever : Noordhoff Uitgevers B.V.ISBN (boek) : 9789001713782

    Aantal hoofdstukken (boek) : 27Aantal paginas (boek) : 556

    De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen.Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat welnastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden aan altijdhet bijbehorende studieboek te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel staan diverseverwijzingen naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.

    Dit uit treksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright 2011 StudentsOnly B.V. Alle rechten

    voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dituittreksel. Voor vragen kun je je per email wenden tot [email protected].

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    2/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    2

    Inhoudsopgave

    Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economie 3

    Hoofdstuk 2 Markten 4

    Hoofdstuk 3 De vraag 5

    Hoofdstuk 4 Het aanbod 7

    Hoofdstuk 5 Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie 9

    Hoofdstuk 6 De structuur van de markt 11

    Hoofdstuk 7 Meso-economie en onderneming 14

    Hoofdstuk 8 Produceren 15

    Hoofdstuk 9 Productiefactoren 16

    Hoofdstuk 10 De structuur van de economie 18

    Hoofdstuk 11 Bestedingen 20

    Hoofdstuk 12 Inkomensverdeling 22

    Hoofdstuk 13 De overheid 24

    Hoofdstuk 14 Conjunctuur 26

    Hoofdstuk 15 Economische crisis 28

    Hoofdstuk 16 Macro-economie en onderneming 29

    Hoofdstuk 17 Aanbod van geld 31

    Hoofdstuk 18 Vraag naar geld en monetair beleid 33

    Hoofdstuk 19 De vermogensmarkten 34

    Hoofdstuk 20 Renterisico en rentebeleid 37

    Hoofdstuk 21 Internationale economische ontwikkelingen 39

    Hoofdstuk 22 Vrijhandel en protectionisme 41

    Hoofdstuk 23 Internationale samenwerking 43

    Hoofdstuk 24 Valutamarkt 45

    Hoofdstuk 25 Valutarisico en valutabeleid 48

    Hoofdstuk 26 Landenselectie 50

    Hoofdstuk 27 Landenrisico 51

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    3/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    3

    Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economie

    1.1Welvaart is het beschikken over goederen en diensten voor de bevrediging van behoeften. Eris een spanning tussen de behoeften en de middelen, omdat ze respectievelijk oneindig en

    beperkt zijn. Er is dus sprake van schaarste van middelen. Als met schaarse middelen wordtgestreefd naar maximale welvaart, dan wordt dat economisch handelen genoemd. Heteconomisch handelen wordt onderzocht in de economische wetenschap. Dit kan op meerdereniveaus plaatsvinden, namelijk: de meso- en micro-economie, de macro-economie, monetaireeconomie en internationale economische betrekkingen. Al deze onderwerpen maken deel uitvan de algemene economie.De meso- en micro-economie draaien om de kenmerken van markten en bedrijfstakkenrondom een onderneming, de vraag naar en het aanbod van goederen en de veranderingen invraag en aanbod als gevolg van prijsveranderingen. De macro-economie beschrijft enanalyseert allerlei verschijnselen voor een heel land, zoals de totale consumptie. Demonetaire economie heeft betrekking op het verschijnsel geld en de rol van banken in de

    economie. Bij internationale economische betrekkingen gaat het om de bestudering van debuitenlandse handel van landen, internationale kapitaalstromen en monetaire betrekkingen. Indit boek worden veel gegevens gebruikt die betrekking hebben op de Europese Unie.

    1.2De directe omgeving van een onderneming bestaat uit leveranciers en afnemers. Dezemarktpartijen bevinden zich in de in- en verkoopmarkten van de onderneming en staan invoortdurend contact met de onderneming. Er zijn verschillende afzetmarkten waar bedrijvenhun producten of diensten kunnen leveren. Deze hebben allemaal verschillende kenmerkenm.b.t. de aard van de concurrentie en de soort afnemers.De indirecte omgeving bestaat uit werknemers- en werkgeversorganisaties, de overheid enculturele omgevingsfactoren (zoals de publieke opinie). De onderneming heeft een geringeinvloed op deze indirecte omgevingsfactoren. Daarnaast zijn de sociale omgeving en deinvloed van technologie belangrijk.Ten slotte is er de macro-omgeving, bestaande uit de conjuncturele ontwikkeling, deontwikkeling van wisselkoersen en prijzen van grondstoffen en demografischeontwikkelingen.De resultatenrekening wordt benvloed door algemeen-economische variabelen. Zie: hfst. 1;blz. 24; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht vandeze variabelen en hun relatie tot de resultaten van een onderneming.Bij het oplossen van problemen moeten managers rekening houden met veranderingen in de

    omgeving. Dit kan door omgevingsvariabelen te voorspellen en hier een beleid voor tevoeren.

    1.3Een nominale stijging is de waardestijging van een variabele, terwijl een rele stijging devolumeverandering is. Deze twee hebben invloed op de loonsom (aantal werknemersvermenigvuldigd met het loon per werknemer).

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    4/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    4

    Hoofdstuk 2 Markten

    2.1De markt van een product bestaat uit de betrekkingen tussen vragers en aanbieder rondomeen bepaald product. Hierin zijn prijzen erg belangrijk, aangezien ze een signaalfunctie

    hebben voor vraag en aanbod. De communicatie op de markt kan direct zijn, zoals in eenwinkel, maar ook afstandelijk, zoals op effectenmarkten.Er zijn veel markten die o.a. kunnen worden onderverdeeld op basis van de geografischeomvang. Op een wereldmarkt gelden de prijzen voor alle vragers en aanbieders en komen zetot stand op wereldschaal. Een lokale markt is het tegenovergestelde van een wereldmarkt.Er zijn ook producten die bestaan in nationale markten, zoals ziektekostenverzekeraars. Tenslotte is er de relevante markt, wat een belangrijk begrip is voor ondernemingen. Dit isnamelijk het deel van de markt dat zij bedienen.Een productgroep is een groep producten die een bepaalde behoefte kan bevredigen, zoalsfrisdranken dorst lessen.

    2.2Een bedrijfstak bedient meestal een groep van markten.De ondernemingsgrootte is belangrijk voor de analyse van de kracht van het bedrijfsleven.Grote ondernemingen hebben voordelen t.o.v. kleine ondernemingen, zoals het kunnenbedingen van betere inkoopprijzen. In de EU wordt het aantal werknemers gebruikt alscriterium voor de indeling naar ondernemingsgrootte.Om bedrijven te groeperen naar economische activiteit wordt de NACE (NomenclatureStatistique des Activs conomiques dans la Communaut Europenne) gebruikt. Zie: hfst. 2;blz. 35-37; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor declassificatie van de bedrijfstakken.Een bedrijfskolom is een opeenvolging van bedrijfstakken, van oerproducent totconsument. Elke bedrijfstak voegt waarde toe. Dit wordt het waardesysteem genoemd.

    2.3De economische orde bestaat uit collectieve waarden, normen en instituties. Waarden zijn dedoelstellingen voor het gedrag, zoals zedelijke waarden en winstgevendheid. Hiervanafgeleid zijn de normen die in concrete situaties de leidraad vormen voor het menselijkgedrag. Instituties bestaan uit de wet- en regelgeving en instellingen die worden opgesteld enuitgevoerd door talloze organen. Zie: hfst. 2; blz. 39; Algemene economie enbedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een tabel met het verband tussen de waarden,normen en instituten.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    5/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    5

    Hoofdstuk 3 De vraag

    3.1Het aankopen van goederen wordt vooral gedaan om behoeften te bevredigen. Hoe hetconsumptiepakket hiervoor wordt samengesteld, bepaalt het consumptiepatroon. Individuele

    consumenten bevredigen hun behoeftes op verschillende manieren. Er is dus sprake vanindividuele consumptiepatronen. Het consumentenpatroon wordt vooral bepaald door depreferenties (consumentenvoorkeuren). Mode is een verschijnsel dat erg wordt benvloeddoor consumentenvoorkeuren. Veranderingen in de consumentenvoorkeuren benvloedende afzet van ondernemingen en kunnen desastreus zijn.Veel producten hebben een leeftijdgebonden karakter. Een voorbeeld is dat de consumptievan bier daalt naarmate mensen ouder worden en de consumptie in de toekomst dus lager zalworden door de vergrijzing. Daarnaast speelt de levensstijl (life-style) ook een belangrijke rol,omdat deze wordt gevormd door samenhangende normen en waarden. De individualiseringis een belangrijke trend, omdat er steeds meer behoefte is aan producten voor individueelgebruik.

    Ondernemingen passen maatwerk door massa-individualisering toe om producten af testemmen op de behoeften van de consumenten. In de marketing moet rekening wordengehouden met vernieuwing, omdat de consumentenvoorkeuren voortdurend veranderen. Ookhebben het seizoen, het klimaat en overheidsmaatregelen invloed op de vraag naar producten.

    3.2De vraagcurve is een grafiek van de vraagfunctie (verband tussen prijs en gevraagdehoeveelheid). Zie: hfst. 3; blz. 49; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman &Marijs voor een figuur van een vraagcurve.Als de prijs van een product daalt, zullen consumenten meer van dit product consumeren tenkoste van substituutproducten die niet in prijs zijn gedaald (substitutie-effect). Door deprijsdaling is de koopkracht van de consumenten toegenomen, wat ook wel inkomenseffectwordt genoemd.

    De elastische vraag is het prijselastische deel van de vraagcurve. De prijselasticiteit geeft aanhoe de gevraagde hoeveelheid relatief verandert t.o.v. een relatieve verandering in prijs. Deinelastische vraag heeft betrekking op het deel van de vraagcurve waar de relatieveverandering in de gevraagde hoeveelheid kleiner is dan de relatieve verandering in prijs.Meestal stijgen prijzen maar met een paar procenten per jaar, waardoor er een relevant deelvan de curve kan worden onderscheiden. Daarnaast is elasticiteit afhankelijk van de helling

    van de vraagcurve: hoe vlakker het verloop, hoe elastischer de curve is. De prijselasticiteitvan luxegoederen is veel groter dan die van basisgoederen, omdat consumenten hunconsumptie van luxegoederen makkelijker kunnen aanpassen.De ligging van de vraagcurve kan veranderen doordat de behoeften van consumentenveranderen. Frisdranken worden meer verkocht bij een hittegolf, ook al blijft de prijshetzelfde.

    3.3Als de vraag van een goed toeneemt bij de prijsstijging van een ander goed, dan is er sprakevan een positieve kruislingse elasticiteit. Bij negatieve kruislingse elasticiteit daalt degevraagde hoeveelheid juist. Ten slotte kan de kruislingse elasticiteit van 0 worden

    onderscheiden, waarbij de twee goederen volledig onafhankelijk zijn van elkaar.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    6/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    6

    3.4Inkomensontwikkelingen zijn belangrijk voor de vraag naar goederen en diensten. Deinkomenselasticiteit geeft aan wat de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid isals het inkomen procentueel verandert. Bij basisgoederen is de inkomenselasticiteit kleinerdan 1, wat betekent dat de verandering in vraag kleiner is dan de verandering van het

    inkomen. Als de inkomenselasticiteit negatief is, dan is er sprake van inferieure goederen.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    7/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    7

    Hoofdstuk 4 Het aanbod

    4.1Er worden verschillende soorten kosten gemaakt om productiefactoren, zoalskapitaalgoederen aan te trekken. Constante of vaste kosten zijn onafhankelijk van de

    productieomvang.In de meeste ondernemingen is er een vaste kern werknemers die een grote waarde hebbenvoor de onderneming. Omdat specialisten zich onderscheiden van andere werknemers doorhun aparte waarde voor de onderneming, wordt er ook wel gesproken van heterogene arbeid.In veel productieprocessen is kennis min of meer de enige productiefactor die van betekenisis.De wet van de toe- en afnemende meerproductie is op de korte termijn geldig in de meesteondernemingen. De kapitaalgoederenvoorraad kan niet worden uitgebreid op de korte termijn,waardoor de vaste kosten gelijk blijven. Zie: hfst. 4; blz. 61-62; Algemene economie enbedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een voorbeeld waarin wordt uitgelegd wat deoorzaak is van de stijging en daling van de gemiddelde variabele kosten.

    Het bedrijfsoptimum is het laagste punt van de curve voor de gemiddelde totale kosten. Eenlagere productie betekent onderbezetting en een hogere productie is overbezetting.

    De marginale-kostencurve is belangrijk voor de aangeboden hoeveelheid, aangezien dezeafhangt van de prijs van het product. Zie: hfst. 4; blz. 64; Algemene economie enbedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een figuur van de marginale-kostencurve.Als de prijs niet kan worden benvloed door een onderneming, dan zijn de (marginale)opbrengsten constant. Om de maximale winst te behalen moeten de marginale opbrengstengelijk zijn aan de marginale kosten (MO=MK). Dit kan worden bewerkstelligd door een prijsen aangeboden hoeveelheid te kiezen die op de curve van de marginale kosten ligt, maartegelijkertijd genoeg oplevert om de gemiddelde totale kosten en gemiddelde variabele kostente dekken. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan zal een onderneming verlieslijden.De aanbodcurve is het verband tussen de aangeboden hoeveelheid en de prijs.De prijsafzetcurve is het verband tussen de prijs en de afzet. Deze valt samen met devraagcurve, als een onderneming een monopoliepositie heeft.

    4.2De kostenstructuur is de verhouding tussen de diverse kostensoorten en kan sterk verschillenper bedrijf. Voor bedrijven die hoge vaste kosten hebben, is de bezettingsgraad ergbelangrijk. Bedrijven met hoge variabele kosten kunnen hun kosten beter neerwaarts

    aanpassen.De hevigheid van de concurrentie-intensiteit hangt o.a. af van de verschillen inondernemingsgrootte. Grotere bedrijven hebben vaakschaalvoordelen, omdat de gemiddeldekosten dalen naarmate de kapitaalgoederenvoorraad en de productieomvang toenemen. Het isook mogelijk dat er kleine verschillen zijn tussen de gemiddelde kosten van grote en kleineondernemingen. Hierbij is toetreding in de bedrijfstak eenvoudiger, omdat er met een kleineproductieomvang kan worden begonnen. Ten slotte zijn er bedrijfstakken waarbij degemiddelde kosten eerst sterk dalen bij een toename van de kapitaalgoederenvoorraad, waarnahet een vlak verloop vertoont. In dit verband is de minimumefficiencyschaal (MES)belangrijk. Dit is de kleinste productieomvang met een minimaal kostenniveau. Als demarktomvang niet groter is dan enkele malen de MES, dan is er in de betreffende bedrijfstak

    slechts plaats voor enkele ondernemingen.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    8/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    8

    4.3Met de collectieve-vraag-en-aanbodcurve kan worden gekeken wanneer de markt inevenwicht is. Dit is het punt waarop vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Zie: hfst. 4; blz.73; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een afbeelding van de collectieve-vraag-en-aanbodcurve. Om een marktevenwicht te bereiken, moet het aanbod

    worden aangepast aan de vraag. Dit proces kost echter tijd, waardoor er een tijdsverschil istussen de gestegen vraag en de toename van het aanbod. Er zijn twee manieren waarop hetaanpassingsproces kan verlopen, namelijk: een stabiel evenwicht (waarbij deproductieomvang en prijs steeds worden veranderd tot het evenwicht is bereikt) en eeninstabiel evenwicht (dat kan voorkomen bij een sterkinelastische vraag met een aanbod dateen aanpassingstermijn nodig heeft).

    De overheid beschermt consumenten door een maximumprijs in te stellen. Als demaximumprijs onder het marktevenwicht ligt, dan betalen consumenten minder dan ze zoudendoen in een vrije markt. Hierdoor is het aanbod ook kleiner en ontstaat er eenvraagoverschot. De overheid past een vergunningssysteem toe om de vraag te rantsoeneren.

    Daarnaast wordt er een minimumprijs gehanteerd om producenten te beschermen. Hierdoorontstaat er een aanbodoverschot, aangezien consumenten minder consumeren. Om de kostenvoor het uit de markt nemen van deze producten laag te houden, kan de overheidproductiequota verstrekken aan een beperkt aantal producenten om zo eentoetredingsbelemmering te bewerkstelligen.

    De overheid heft accijnzen en omzetbelasting op de meeste producten. Dit verhoogt demarginale kosten en heeft dus invloed op de ligging van de aanbodcurve. Of producenten debelastingen kunnen afwentelen op consumenten hangt af van de prijselasticiteit van vraagen aanbod in het marktevenwicht.Er worden verschillende belastingtarieven toegepast, waardoor er een substitutie-effect kanontstaan. Alcoholische dranken met hoge accijnzen zullen minder worden gekocht dandranken met lage accijnzen.De overheid past ooksubsidies toe. Deze belemmeren de marktwerking, waardoor er groteprijsverschillen kunnen ontstaan.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    9/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    9

    Hoofdstuk 5 Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie

    5.1Binnen en tussen de bedrijfstakken in een bedrijfskolom vinden interne, externe en potentileconcurrentie plaats. Interne concurrentie vindt plaats binnen een bedrijfstak waar

    ondernemingen wedijveren om het marktaandeel. Ondernemingen concurreren ook binneneen bedrijfskolom met afnemers en toeleveranciers, wat externe concurrentie wordtgenoemd. Deze vorm van concurrentie heeft als doel om een zo groot mogelijk aandeel in detoegevoegde waarde en de winstmarge te verwerven in de bedrijfskolom. Ten slotte kunnenondernemingen worden bedreigd door ondernemingen die willen toetreden tot de bedrijfstakof ondernemingen die substituutproducten aanbieden. Dit wordt potentile concurrentiegenoemd.Hoe hevig de concurrentie is, is afhankelijk van concurrentiebepalende factoren, zoals degroei van de vraag, het aantal ondernemingen en de productdifferentiatie.

    5.2Ondernemingen proberen een zeker rendement te behalen over het genvesteerde vermogen.De winstmarge is de winst gedeeld door de omzet. De winstgevendheid is niet de enigemaatstaf voor de concurrentiekracht. Een onderneming moet namelijk ook in staat zijn omalle belanghebbenden (zoals de werknemers en de overheid) tevreden te stellen.Er wordt ook gesproken van de concurrentiepositie van bedrijfstakken. Deze wordt vaakafgemeten aan o.a. de gemiddelde winst en de bijdrage aan werkgelegenheid.

    5.3M.E. Porter ontwikkelde het vijfkrachtenmodel en de analyse van de concurrentiekracht vaneen bedrijfstak t.o.v. dezelfde bedrijfstak in andere landen (de diamant).In het vijfkrachtenmodel worden de belangrijkste concurrentiebepalende factoren gebruikt omeen bedrijfstak te analyseren. Dit zijn: de onderhandelingskracht van leveranciers, de dreigingvan substituten, interne concurrentie, de onderhandelingskracht van afnemers en potentiletoetreders. Het gaat hierbij vooral om de veranderingen in concurrentieverhoudingen alsgevolg van nieuwe producten op de markt, fusies en bedrijven die zich terugtrekken uit eenmarkt of zich op andere markten begeven. Zie: hfst. 5; blz. 84; Algemene economie enbedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een afbeelding van het vijfkrachtenmodel vanPorter.In de verpakkingsmarkt is de dreiging van substituten groot, omdat meerdere materialenkunnen worden gebruikt als verpakking. Daarnaast is er veel internationale concurrentiedoor verlaging van de transportkosten en de milieubelasting voor productie.

    In de diamant van Porter worden de omgevingsfactoren die de concurrentiekracht bepalenonderverdeeld in: de kwaliteit van productiefactoren, de invloed van de overheid, deeconomische orde en de mate waarin bedrijfstakken elkaar versterken d.m.v. netwerken. Dezezijn regionaal bepaald. Zie: hfst. 5; blz. 86; Algemene economie en bedrijfsomgeving;Hulleman & Marijs voor een afbeelding van de diamant.Vooral de wederzijdse benvloeding is belangrijk in de diamant van Porter. Hierdoor is hetmodel erg geschikt voor de bestudering van dynamische aspecten van bedrijfstakken.De diamant bestaat uit de volgende elementen: productiefactoren, de binnenlandse vraag,netwerken van bedrijfstakken, de economische orde, toevalsfactoren en de overheid.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    10/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    10

    Productiefactoren worden onderscheiden in basisproductiefactoren (het klimaat, de locatievan een land, de aanwezigheid van grondstoffen, kapitaal en ongeschoolde arbeid) engeavanceerde productiefactoren (geschoolde arbeid, onderwijs, onderzoek, fysiekeinfrastructuur, e.d.). Het is belangrijk om met de kwaliteit van producten te concurreren.Voortdurende loonmatiging leidt namelijk tot een lage toegevoegde waarde en dus een

    gebrek aan concurrentiekracht om mee te kunnen komen in de internationaleconcurrentiestrijd.

    In de binnenlandse markt spelen kritische afnemers een belangrijke rol, omdat zevoortdurend hoge kwaliteit en productvernieuwing eisen. Om van schaalvoordelen te kunnenprofiteren, moeten ondernemingen een grote thuismarkt bedienen.

    Voor een hoge concurrentiekracht zijn netwerken van bedrijfstakken nodig. Er moet eenmaximale waardevorming zijn in elke schakel van het productieproces. In netwerken vindtkennisuitwisseling plaats buiten markten om, waardoor er sneller en beter kan wordengereageerd op marktontwikkelingen.

    In een verticaal netwerk (in de bedrijfskolom) bevindt zich een eindproducent die productenlevert aan finale afnemers. Meestal fabriceren ze alleen de strategische onderdelen van hunproducten. Ze heten Original Equipment Manufacturer (OEM) en betrekken niet-strategischeproducten van een belangrijke toeleverancier ofmain supplier. De main supplier en deuitbesteder ontwikkelen samen producten (codesign). Vaak zijn de main suppliersgespecialiseerde toeleveranciers. Als er wordt samengewerkt om een product te maken, danis er sprake van comakership. Gespecialiseerde toeleveranciers besteden hun productie uitaanjobbers (schroevendraaierfabrieken).In ondernemingsnetwerken bevinden zich trekkers (initiren de ontwikkeling) en volgers.De regionale dimensie speelt vooral een belangrijke rol bij de innovatie of verbetering vanproducten.Een cluster bestaat uit samenhangende bedrijven binnen een bedrijfstak die zowel kunnensamenwerken als concurreren. Hierin is de vernieuwing van producten belangrijker voor deconcurrentiekracht dan verlaging van de productiekosten.

    De economische ordes bestaan uit de Verenigde Staten, Europa en China. Per gebied geldteen verschillend motivatiesysteem, omdat de culturen zo anders zijn. Ook deondernemingsdoelen en strategien verschillen per land.De economische orde bepaalt de concurrentieverhoudingen op de thuismarkt.

    Toevallige factoren kunnen het samenspel van de elementen in de diamant benvloeden. Het

    gaat vooral om technische doorbraken, wisselkoersveranderingen en het weer.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    11/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    11

    Hoofdstuk 6 De structuur van de markt

    6.1Een structuurkenmerk is een omstandigheid, zoals het aantal aanbieders in een markt. Hetgedrag van ondernemers wordt benvloed door het structuurkenmerk aantal ondernemingen.

    De structuurkenmerken vormen de randvoorwaarden waarbinnen ondernemingen hunactiviteiten ontplooien om het beoogde resultaat te behalen.De concurrentiebepalende variabelen zijn: structuur, gedrag en resultaat.

    6.2Als er een groot aantal aanbieders is op een markt, dan heeft elke onderneming een kleinmarktaandeel, waardoor deze maar weinig invloed heeft op de marktprijs. De aanbiedershebben dus weinig marktmacht. De concentratiegraad is een maatstaf voor de marktmachtvan de grootste ondernemingen in een bedrijfstak. Kleine ondernemers proberen vaakafnemers te vinden die genteresseerd zijn in producten die afwijken van de standaard. Er isdan sprake van marktniches.

    Homogene producten zijn gelijk. Bij heterogene producten zijn er onderlinge verschillen doorproductdifferentiatie. Het kan bijv. gaan om veranderingen in de technische eigenschappen.Als er een geheel nieuw product ontwikkeld wordt, is er sprake van productinnovatie.Verder kan productdifferentiatie worden bewerkstelligd door andere kenmerken, zoals deverpakking of reclame. Zie: hfst. 6; blz. 101; Algemene economie en bedrijfsomgeving;Hulleman & Marijs voor een overzicht van de bedrijfstakkenmerken en productdifferentiatievan homogene en heterogene producten.Producten kunnen procesmatig worden geproduceerd m.b.v. grote installaties, zoals bijaardolie. Dit wordt ook wel massaproductie genoemd en er is weinig productdifferentiatiemogelijk. Grondstofintensieve producten staan meestal aan het begin van de bedrijfskolomen zijn doorgaans homogener dan eindproducten.

    In bedrijfstakken met hoge toetredingsbarrires wordt de winstgevendheid niet bedreigd doormogelijke toetreders. De aanmerkelijkste toetredingsbelemmering wordt gevormd door hogevaste kosten. Daarnaast is productheterogeniteit belangrijk, omdat het klanten bindt metmerknaamsbekendheid. Soms is het marktaandeel ook een toetredingsbelemmering doorde aanwezigheid van een kostenleider. Verder kunnen bestaande patenten (als voorwaardevoor R&D) een toetredingsbelemmering vormen. Ook kunnen voor- en achterwaartseintegratie (activiteiten in verschillende bedrijfstakken) ondernemingen belemmeren tottoetreding, omdat die activiteiten voor marktmacht zorgen. Ten slotte kan er strategische

    overcapaciteit bestaan, waardoor toetreders rekening moeten houden met een extra aanbodvan bestaande ondernemingen die de prijzen sterk onder druk zet.

    De vraag heeft bepaalde kenmerken, zoals de groei van de vraag. Groeimarkten wordenaantrekkelijk gevonden door ondernemingen omdat de afzet toeneemt bij gelijkblijvendemarktaandelen. Ze hoeven dus geen prijsconcessies te doen.Doordat aanbieders een grotere marktmacht hebben dan vragers, is er sprake vanverkopersmarkten.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    12/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    12

    De micro-economie deelt markten in op basis van het aantal aanbieders (n, weinig of veel)en de mate van productdifferentiatie (homogene of heterogene producten). Als er veelaanbieders zijn en homogene producten, dan is er sprake van volledig vrije mededinging. Bijde monopolistische concurrentie zijn er ook veel aanbieders, maar er wordt een heterogeenproduct aangeboden.

    In oligopolistische marktvormen zijn er weinig aanbieders die ieder een groot marktaandeelhebben. Deze markten zijn meestal star, omdat elke onderneming bang is voor tegenacties vande ander. Deze situatie kan worden verklaard met de speltheorie, die ook wel bekend staat alshet prisoners dilemma. Door wantrouwen hebben alle ondernemingen een afwachtendehouding. Het kan voorkomen dat twee ondernemingen meer winst kunnen halen doorprijsverhoging en daarvoor hun gedrag op elkaar afstemmen. Dit kan leiden tot een kartel enis verboden. Een oligopolie kan heterogeen ofhomogeen zijn, afhankelijk van hetonderscheid in producten. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in een nauw oligopolie(maximaal vijf aanbieders) en een breed oligopolie (meer dan vijf aanbieders).In een monopolie is er n producent, waardoor hij zelf de prijs van het product kan bepalen.

    6.3De meeste ondernemingen hanteren rendementseisen om een maximale winst na te streven.Ze kunnen de prijszetting gebruiken om hun winstgevendheid op de korte termijn op peil tehouden. In welke mate dit kan, hangt af van de marktvorm van de onderneming. Ditprijszettingsgedrag is namelijk alleen mogelijk als de concentratie op een markt groot is.Bedrijven die met export en import te maken hebben, kunnen minder makkelijk hun kostendoorberekenen in de afzetprijzen. Dit komt doordat het moeilijk is om voldoende marktmachtop te bouwen op markten met een hoge internationaliseringsgraad.Bij het streven naar maximale winst kan een onderneming proberen om haar kostenniveauonder dat van concurrenten te houden (kostenleiderschap). Vooral bij schaalvoordelen isdeze strategie toepasbaar. Er kan een hogere winstmarge worden verkregen, maar er is ookhet gevaar van toetreding, omdat de hoge winst zo aanlokkelijk is. Bij het kostenleiderschapkan de prijs worden verlaagd tot onder het niveau van de concurrenten. Dit wordt limitpricing genoemd en kan het marktaandeel vergroten. Het nadeel hiervan is echter dat erwinsterosie kan ontstaan in een bedrijfstak door prijsbederf. In een oligopolie zal eerderprijsstarheid optreden, wat een zekere stabiliteit geeft.Innovatief gedrag gaat ten koste van de winstgevendheid op de korte termijn, maar is betervoor de continuteit van een bedrijf.Ondernemingen met een groot concurrentievermogen kunnen een marktwinst verkrijgen opbuitenlandse markten.

    6.4Producten doorlopen een productlevenscyclus (een standaardpatroon) in vier fasen,namelijk: de introductie, de groeifase, de rijpheidsfase en de teruggang. Een bezwaar aan dezemethode is dat zij vooral toepasbaar is voor industrile bedrijven. Zie: hfst. 6; blz. 116;Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van deproductlevenscyclus en de bedrijfstakontwikkeling.Tijdens de introductie worden er hoge marketinguitgaven en R&D-uitgaven gedaan. Ookzijn er aanloopverliezen en is de onderneming een innovatiemonopolist.In de groeifase heeft het product een luxe karakter gekregen en begint de markt interessant teworden voor toetreders. De onderneming komt in een winstsituatie terecht en de marktvormverandert in een breed oligopolie waarin product- en procesverbeteringen plaatsvinden.

    Daarnaast vindt er een kostendaling plaats, waardoor er prijsconcurrentie kan gaanplaatsvinden.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    13/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    13

    In de rijpheidsfase (de langste fase) is het product een gewoontegoed geworden, waardooreen groot deel van de markt bestaat uit vervangingsvraag. Er kan overcapaciteit ontstaan enbedrijven zullen proberen om hun concurrentiepositie te verbeteren met voor- enachterwaartse integratie.Ten slotte vindt de teruggangsfase plaats, waarin de afzet daalt door nieuwe

    substituutproducten. Er wordt weinig meer uitgegeven aan R&D en de winsten zijn meestallaag door een structurele overcapaciteit. Vaak roepen ondernemingen de hulp van deoverheid in om de sanering te reguleren (stagnatiemonopolie).

    6.5Er is sprake van horizontale concentratie als bedrijven binnen een bedrijfstak uitbreiden tenkoste van andere ondernemingen. Een belangrijke reden hiervoor is het vergroten van hetmarktaandeel. Bedrijven kunnen schaalvoordelen verwerven, overcapaciteit uitbannen entechnologie opkopen.Ondernemingen kunnen ook activiteiten ontwikkelen buiten de bedrijfstak. Dit kan met voor-en achterwaartse integratie, diversificatie en conglomeratie. Daarnaast bestaan er

    gespecialiseerde bedrijven die werkzaam zijn in n of enkele bedrijfstakken en een uniekedeskundigheid bezitten. Ze hebben een aantal kernactiviteiten. Zie: hfst. 6; blz. 120;Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van deactiviteiten in andere bedrijfstakken.Bij diversificatie vindt opname van goederen en diensten uit een andere bedrijfskolom in hetproductiepakket plaats. Als de goederen en diensten uit dezelfde geleding van debedrijfskolom komen, dan is er sprake van parallellisatie. Diversificatie wordt gedaan om deefficintie te verhogen.

    Horizontale en verticale concentratie kan op verschillende juridische manieren wordenbewerkstelligd, namelijk met: overname en fusie, een consortium (tijdelijksamenwerkingsverband), een coperatie (samenwerking in een andere zelfstandigeonderneming in een ander deel van de bedrijfskolom), inkoopcombinaties (voor kleineondernemingen die worden bedreigd door grote ondernemingen), een vrijwillig filiaalbedrijf(detaillisten sluiten zich aan bij een grossier), een franchise (franchisenemer maakt gebruikvan bepaalde rechten van de franchisegever die worden vastgelegd in een contract), een jointventure (gezamenlijke dochteronderneming van een aantal andere ondernemingen) enkartelvorming (afspraken maken tussen verschillende ondernemingen om de concurrentie tebeperken).

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    14/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    14

    Hoofdstuk 7 Meso-economie en onderneming

    7.1Bedrijven gebruiken vaak een bedrijfstakanalyse in hun strategisch managementproces. Deomgevingsinformatie kan worden geanalyseerd met behulp van een SWOT-analyse

    (Strenghts, Weaknesses, Opportunities, Threats) om zo achter de kansen en bedreigingen vande onderneming te komen. Door het combineren van een kans en een sterkte kan eenconcurrentievoordeel worden behaald. Niet alle kansen en bedreigingen zijn echter evenbelangrijk, dus een onderneming moet bepalen welke kritische succesfactoren er zijn in debedrijfstak. Aan de hand hiervan en de interne informatie kunnen de prestatie-indicatorenworden vastgesteld (doelstellingen voor de nabije toekomst). Zie: hfst. 7; blz. 129; Algemeneeconomie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor de kritische succesfactoren van demodebranche.

    7.2In een bedrijfstakanalyse moeten vragen worden beantwoord. Zie: hfst. 7; blz. 130-132;

    Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een checklist.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    15/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    15

    Hoofdstuk 8 Produceren

    8.1Productie is het toevoegen van waarde aan producten in bedrijven en de overheid. Het brutobinnenlands product (BBP) is de totale productie binnen een land. Als het BBP wordt

    gedeeld door het inwonersaantal van het land, dan wordt de welvaart als BBP per hoofd vande bevolking berekend. Zie: hfst. 8; blz. 139; Algemene economie en bedrijfsomgeving;Hulleman & Marijs voor een overzicht van de welvaart in verschillende landen. De meestelanden streven naar welvaartsgroei, wat een maatstaf is voor economische groei.Door de grote welvaartsverschillen (ook binnen een land) zijn er mensen die moeilijk hunbasisbehoeften kunnen bevredigen. In de Verklaring van de rechtenvan de mens staan denormen waaraan een land moet voldoen voor een menswaardig bestaan. De welvaart wordtbenvloed door de inkomensverdeling.Welzijn wordt ook benvloed door welvaart. Het geluk van mensen hangt af van de matewaarin mensen hun immaterile behoeften kunnen bevredigen. De human developmentindex (HDI) van de Verenigde Naties is een maatstaf om het welzijn van een bevolking te

    meten. Zie: hfst. 8; blz. 145; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijsvoor de HDI-scores van enkele landen.

    8.2De BBP kan worden bepaald door het meten van de toegevoegde waarde, de inkomens en debestedingen.De toegevoegde waarde kan worden gemeten op drie manieren: door alle toegevoegde waardevan ondernemingen en overheden in een land op te tellen (productiebenadering), door allebeloningen die de productiefactoren ontvangen op te tellen (inkomensbenadering) of dooralle bestedingen voor de productie in een land te sommeren (bestedingsbenadering).

    Ondernemingen gebruiken de opbrengsten van verkoop om hun inkopen te betalen, maar ookom te voldoen aan de kostprijsverhogende belastingen en de afschrijvingen. De overheidverleent ookkostprijsverlagende subsidies aan ondernemingen. De restpost van deopbrengsten is de winst. Dit kan worden gezien als de vergoeding voor de productiefactorondernemerschap.Naast het BBP bestaat ook het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) dat betrekking heeft op hetinkomen dat voortvloeit uit de productiefactoren die toebehoren aan de inwoners van eenland.Een waardesysteem is een waardetoevoeging in een bepaalde bedrijfskolom.In een resultatenrekening worden de opbrengsten, de kosten en de winst opgenomen.

    De overheid produceert ook en voegt ookwaarde toe. Zij is namelijk actief betrokken bijde productie en levering van allerlei goederen en diensten. Een doel kan zijn om veiligheid tecreren. De overheid oefent zelf vraag uit naar producten omdat zij de bestedingen verrichtvoor het gratis ter beschikking stellen van diensten aan de bevolking.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    16/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    16

    Hoofdstuk 9 Productiefactoren

    9.1De kapitaalgoederenvoorraad wordt gevormd door alle goederen die worden gebruikt in hetproductieproces. Kapitaalgoederen die langer dan n periode meegaan, worden duurzame

    kapitaalgoederen genoemd. Ze zijn echter onderhevig aan slijtage, waardoor ervervangingsinvesteringen moeten worden gedaan. Vlottende kapitaalgoederen (zoalsgrondstoffen) worden in het eindproduct verwerkt en hulpstoffen (zoals energie) wordenverbruikt tijdens het productieproces. Hoeveel kapitaalgoederen er nodig zijn voor hetvervaardigen van een eenheid product wordt weergegeven met de kapitaalcofficint. Deproductiecapaciteit is de maximale hoeveelheid goederen en diensten die kan wordengeproduceerd in een economie.

    9.2De productiefactor arbeid wordt verricht door de beroepsgeschikte bevolking. Hierbij is departicipatiegraad belangrijk: het deel van de beroepsgeschikte bevolking dat deelneemt aan

    het arbeidsproces. De P/A-verhouding geeft aan hoeveel personen er nodig zijn voor hetaantal arbeidsjaren. Een hoog getal geeft aan dat er veel parttimers werkzaam zijn in een land.Een persoon is werkloos als hij minstens 15 jaar is en geen baan heeft, maar wel werk zoekt.Langdurig werklozen lopen het risico om nooit meer deel te nemen aan het arbeidsproces,omdat hun kennis en vaardigheden snel verouderen. Conjuncturele werkloosheid verschijntals de economische bedrijvigheid afneemt, maar daalt weer als de economie aantrekt.Structurele werkloosheid verloopt stabieler en is hardnekkiger.

    Het BBP is gelijk aan de arbeidsproductiviteit maal de arbeidsvraag of werkgelegenheid.Zie: hfst. 9; blz. 160; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor deBBPs van 2004 t/m 2006 in Nederland.In een slechte economische situatie is er sprake van overcapaciteit, omdat niet allekapitaalgoederen in het productieproces zijn ingeschakeld. Het verschil tussen de capaciteit ende productie wordt output-gap genoemd.

    Een groot deel van de toegevoegde waarde bestaat uit arbeidskosten. De concurrentiepositiewordt dan ook benvloed door loonstijging. Het brutoloon wordt benvloed door de structuurvan de beroepsbevolking, zoals het opleidingsniveau en de leeftijd. Ten slotte wordt deloonvorming benvloed door belastingen en sociale premies.Als er een stijging van de prijzen is, dan wordt deze doorberekend in de lonen om tevoorkomen dat de koopkracht daalt. Prijscompensatie en arbeidsproductiviteitsstijging

    vormen samen de loonruimte.

    De loonkosten bestaan uit het nettoloon, de werkgevers- en werknemerspremies en directebelastingen. Het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon wordt aangeduid met wig. Debelastingen en premies die worden geheven van de loonkosten worden bruto-nettotrajectgenoemd.

    De concurrentiepositie van een onderneming hangt af van de arbeidskosten per eenheidproduct en niet van de loonsom per werknemer. Hoe de arbeidskosten per eenheid productzich ontwikkelen, hangt af van de groei van de loonsom per werknemer en dearbeidsproductiviteit.

    De AIQ (arbeidsinkomensquote) is het deel van de bruto toegevoegde waarde dat als beloningwordt aangemerkt voor de productiefactor arbeid. De procentuele verandering van het AIQ

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    17/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    17

    kan worden berekend door de procentuele verandering van de prijzen en dearbeidsproductiviteit af te trekken van de procentuele verandering van het loon perwerknemer.

    9.3

    De productiefactor natuur is erg belangrijk, omdat deze grondstoffen levert. Welkegrondstoffen het zijn, hangt af van de ligging van een land. De ligging benvloedt ook denatuurlijke transportmogelijkheden. Daarnaast bepalen het klimaat en de bodemgesteldheidde mogelijkheden voor de landbouwsector. Verder kan de natuur worden gebruikt voorrecreatie. Het vervult ook onze behoeften aan water en lucht.Door de alarmerende situatie waarin het milieu verkeert, is de milieubelasting ingevoerd alsgrens aan de economische groei. Er moet worden uitgegaan van een duurzame economischegroei voor een duurzaam nationaal inkomen. Daarom is duurzaam ondernemen steedsbelangrijker geworden. Dit is winstgevend ondernemen (profit) zonder schade toe te brengenaan de maatschappij (people) en de natuur (planet).

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    18/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    18

    Hoofdstuk 10 De structuur van de economie

    10.1De Europese economie bevat zes sectoren, namelijk: de publieke dienstverlening, delandbouw, de industrie, de bouw, de handel, transport en communicatie en de financile en

    zakelijke dienstverlening. In de postindustrile samenleving wordt het BBP vooral gevormddoor de dienstverlening. Zie: hfst. 10; blz. 180-181; Algemene economie enbedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van de werkgelegenheid enarbeidsproductiviteit per sector en ondernemingsgrootte.

    10.2Productiefactoren kunnen groeien in kwantiteit en in kwaliteit. Kwantitatieve groei betekentmeer arbeid, kapitaal en natuur. Kwalitatieve groei betekent dat de arbeidsproductiviteitomhoog gaat.De hoeveelheid kapitaalgoederen die nodig is om een eenheid product te vervaardigen, wordtkapitaalcofficint genoemd.

    Hoeveel er kan worden bespaard, hangt af van de spaarquote en het nationaal inkomen. Hoehoger de spaarquote, hoe meer er kan worden bespaard.

    De beschermde sectoren, zoals de bouw en de detailhandel, hebben weinig te vrezen van deinternationalisering. In de open sector staan de ondernemingen bloot aan de internationaleconcurrentie. Hoe succesvol ondernemingen zijn in een open sector hangt o.a. af van hetontwikkelingsniveau van de economie. Er zijn drie niveaus die samenhangen met het BBPper persoon, namelijk: factorgedreven groei (landen met lage inkomens),investeringsgedreven groei (door buitenlandse investeringen) en innovatiegedreven groei(laatste en moeilijkste fase van groei). Er is regelmatige vernieuwing van producten enproductieprocessen nodig om de concurrentieposities te behouden. Zie: hfst. 10; blz. 186;Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van deverschillende fasen van de economische ontwikkeling.

    10.3Het groeivermogen van een land wordt bepaald door de groei van de productiefactoren arbeid,kapitaal en natuur en de mate waarin ze kunnen worden ingezet in het productieproces. Dezetwee aspecten worden benvloed door zes factoren: menselijk kapitaal, ondernemerschap,marktordening, innovatie, ruimtelijke inrichting en duurzaamheid.

    Het menselijk kapitaal is afhankelijk van demografische ontwikkelingen. Doordat het

    aandeel ouderen steeds meer zal toenemen en er dus relatief gezien minder beroepsgeschiktebevolking zal zijn, wordt er ook wel gesproken van een demografische tijdbom. Mogelijkeoplossingen hiervoor zijn het verhogen van het aantal uren per werknemer, het inzetten vaneen groter deel van de beroepsgeschikte bevolking, het verhogen van de pensioengerechtigdeleeftijd, het goed op orde houden van de overheidsfinancin, het stimuleren vandeeltijdwerknemers om fulltime gaan werken en het putten uit de reserves van werklozen.De arbeidsparticipatie van ouderen boven de 60 jaar is gering. Echter, ouderen hebbensteeds vaker hogere inkomens en leven deels op de kosten van de jongere generatie. Deintergenerationele verdeling wordt steeds ongelijker, waardoor de solidariteit steeds meeronder druk staat.Een andere verdeling van arbeid en vrije tijd zou het geluk van mensen kunnen schaden.

    Als alle beschikbare arbeid is ingezet in het productieproces, dan is productiviteitsgroei deenige bepalende factor voor het groeivermogen. Als het om menselijk kapitaal gaat, is het

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    19/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    19

    belangrijk om te voorkomen dat goed opgeleid personeel een knelpunt wordt voor deeconomische groei.

    Het is belangrijk dat ondernemers genoeg bewegingsruimte hebben bij het oppakken vannieuwe activiteiten. De overheid kan ondernemers stimuleren om een scherp prijsbeleid te

    voeren en te innoveren door de marktwerking te verbeteren.

    Innovatie kan het beste worden bewerkstelligd door te investeren. Ondernemingen investerenmeestal meer als ze hoge winsten hebben en dus een lage AIQ. Daarnaast kunnen er ookimmaterile investeringen worden gedaan voor het vernieuwen van producten enproductieprocessen.De R&D-uitgaven van een land nemen toe naarmate het BBP stijgt. R&D kan wordenonderscheiden in technology-push (fundamenteel onderzoek waarin technologischeontwikkeling een autonoom proces is) en demand pull (toegepast onderzoek datvraaggestuurd is).Het kennisdiffusieproces bestaat uit informatiestromen tussen een bedrijf en een klant.

    Hiervoor is een bewuste organisatie van de kennisstroom nodig.Producten en bedrijfstakken kunnen worden ingedeeld in hightech (zoals farmacie),mediumtech (zoals autos) en lowtech (zoals textiel).

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    20/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    20

    Hoofdstuk 11 Bestedingen

    11.1Huishoudens, bedrijven, de overheid en het buitenland doen bestedingen.Elke sector heeft eigen marktkenmerken. Er zijn consumentenmarkten, zakelijke markten,

    de markt voor overheidsopdrachten en de buitenlandse markten.

    11.2Consumenten hebben verschillende voorkeuren voor producten om hun behoeften tebevredigen. De bestedingen die alle consumenten doen, vormen samen het macro-economische consumptiepatroon. Zie: hfst. 11; blz. 203; Algemene economie enbedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor het consumptiepatroon van de EU-25 in 2004.Ondernemingen moeten goed in de gaten houden welke veranderingen plaatsvinden in hetconsumptiepatroon. Hierbij speelt de inkomenselasticiteit een belangrijke rol.De verandering in koopkracht is de verandering in inkomen met een correctie voor deinflatie. Er wordt gesproken van een rele stijging van het inkomen als de koopkracht stijgt.

    Het inkomen, zonder te worden gecorrigeerd voor de prijsstijging, wordt het nominaleinkomen genoemd. Of een inkomensstijging leidt tot een hogere afzet hangt af van deinkomensgroep waarin de stijging plaatsvindt. Hoeveel er van een extra euro wordtgeconsumeerd, wordt weergegeven met de marginale consumptiequote. Voor lageinkomensgroepen is deze beduidend hoger. Een stijging in de koopkracht is echter nietvoldoende om meer te consumeren, aangezien er ookconsumentenvertrouwen moet zijn inde economische toekomst. Zie: hfst. 11; blz. 207; Algemene economie en bedrijfsomgeving;Hulleman & Marijs voor een grafiek van het verloop van de Consumer Confidence Indexvoor de EU van 1985-2006.Consumptiegroei op de korte termijn is ook afhankelijk van de rele rente (bij het lenen vangeld) en het vermogen (om mee te beleggen).

    11.3Investeren is het aanschaffen van kapitaalgoederen. Er zijn drie soorten investeringen,namelijk: vervangingsinvesteringen (afschrijvingen bij het aanschaffen van kapitaalgoederenvanwege slijtage), uitbreidingsinvesteringen (om de productiecapaciteit te vergroten) envoorraadinvesteringen (voor wijzigingen in de voorraden). Voorraadinvesteringen kunnengedwongen zijn als de groei van de afzet te hoog wordt geschat.Vervangingsinvesteringen en netto-investeringen vormen samen de bruto-investeringen.Netto-investeringen worden gevormd door uitbreidingsinvesteringen in vaste activa envoorraadmutaties.

    Bij een diepte-investering gaat het om een kapitaalgoed met arbeidsbesparende technisch-ontwikkelde kenmerken. Bij breedte-investeringen geldt dit niet.De investeringen die ondernemingen doen zijn gebaseerd op de afzetverwachtingen. Ook debezettingsgraad speelt een rol: bij een hoge bezettingsgraad is productieverhoging alleenmogelijk door uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad. Daarnaast spelen rente en winsteen rol.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    21/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    21

    11.4Overdrachtsuitgaven zijn overheidsuitgaven voor uitkeringen.Overheidsbestedingen zijn bedoeld voor de productie van goederen en diensten.Materile overheidsconsumptie heeft betrekking op producten die korter dan een jaarmeegaan.

    Overheidsinvesteringen hebben meestal betrekking op producten die langer dan een jaarmeegaan. De groei in deze investeringen hangt af van de groeiende behoeften van debevolking aan overheidsdiensten. Doordat de uitgaven stabieler zijn dan de inkomsten,ontstaat er een overheidstekort. Hiervoor geldt een internationale tekortnorm, waardoor deuitgaven moeten worden ingeperkt. Daarnaast wordt de overheid beperkt door eenschuldquote (voor de euro).

    11.5Intra-EU-handel is handel binnen de EU en extra-EU-handel is handel met landen buiten deEU. Zie: hfst. 11; blz. 216; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijsvoor een overzicht van de extra-EU-27-handel naar regio.

    De veranderingen in export kunnen worden veroorzaakt door de wereldconjunctuur (zoalswisselkoersen) en het bedrijfsleven.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    22/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    22

    Hoofdstuk 12 Inkomensverdeling

    12.1Inkomens die voortvloeien uit prestaties en tegenprestaties worden actieve of primaireinkomens genoemd. Inactieve inkomens komen voort uit belastingen en premies.

    De secundaire inkomensverdeling ontstaat na ingrijpen van de overheid in de primaireinkomensverdeling en is de verdeling van de besteedbare inkomens. Daarnaast bestaat er detertiaire inkomensverdeling door subsidies, btw en accijnzen. Een inkomensverdelingwordt uitgevoerd op basis van de hoogte van de inkomens.Het bruto huishoudensinkomen bestaat uit inkomens uit arbeid, uitkeringsinkomens eninkomens uit vermogen. Als alle belastingen en premies hiervan worden afgetrokken, danblijft het besteedbare inkomen of netto-inkomen over. Als het besteedbarehuishoudensinkomen wordt gecorrigeerd voor het aantal personen per huishouden, dan wordthet gestandaardiseerde inkomen verkregen.De inkomensverdeling kan worden weergegeven in een Lorenz-curve. Zie: hfst. 12; blz. 227;Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een afbeelding van deze

    grafiek voor Nederland in 2005.Mensen vergelijken hun inkomen vaak met dat van vroeger of het inkomen dat ze hopen teverdienen. Dit wordt het life-time inkomen genoemd.Het primaire inkomen bestaat uit het loon, de rente en de winst. Rente en winst vloeien voortuit vermogen. Zie: hfst. 12; blz. 230-231; Algemene economie en bedrijfsomgeving;Hulleman & Marijs voor twee afbeeldingen van de primaire inkomens per persoon en hetbesteedbaar inkomen in de EU.

    Er zijn verschillende oorzaken voor (primaire) inkomensverschillen. Om te beginnen zijn erproductiviteitsverschillen. Werknemers met een grotere bijdrage aan arbeidsproductiviteitontvangen een grotere beloning. Ook het opleidingsniveau en de leeftijd spelen een rol.Daarnaast spelen machtsfactoren een rol op de arbeidsmarkt. Helaas komt er ookdiscriminatie voor op de arbeidsmarkt, waardoor mensen kunnen worden benadeeld op basisvan hun geslacht of huidskleur.

    12.2De overheid heeft een herverdelende taak, doordat zij een doorgeefluik is van inkomen.Gezinnen die geen arbeid, kapitaal of natuur kunnen aanbieden, ontvangen een uitkering vande overheid. Zie: hfst. 12; blz. 235; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman &Marijs voor een figuur van de sociale uitkeringen in de EU-25 in 2004. De grootste postenvoor de overheid zijn de pensioenuitkeringen en de kosten voor de gezondheidszorg.

    Er wordt een omslagstelsel toegepast voor pensioenuitkeringen, aangezien mensen met eenprimair inkomen de uitkeringen voor ouderen betalen. Een ander deel van depensioenuitkeringen wordt echter betaald via een kapitaaldekkingsstelsel, waarbij decollectieve besparingen van werknemers worden belegd en uitgekeerd wanneer zepensioengerechtigd zijn. Ten slotte bestaat er ook een individueel stelsel waarbij mensenindividueel sparen voor hun pensioen. Door de vergrijzing wordt de betaalbaarheid vanpensioenen echter bedreigd.Ook de gezondheidszorg is een grote kostenpost van de overheid. Deze kosten zullen alleenmaar gaan toenemen door de vergrijzing en een toename van de medische mogelijkheden.Het sociale systeem van een land wordt o.a. beoordeeld aan de hand van de I/A-ratio. Dezegeeft aan wat de verhouding is tussen de inactieve en de actieve inkomens. Een hoge ratio

    betekent dat weinig actieve inkomens veel inactieve inkomens moeten ondersteunen.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    23/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    23

    Het socialeverzekeringssysteem zorgt ervoor dat mensen middelenvoor hunlevensonderhoud hebben. Veel regelingen zijn via een netto-nettokoppeling verbonden aanhet minimumloon en sommige regelingen hebben een inkomens- en vermogenstoets.

    Sociale uitkeringen kunnen worden onderverdeeld in sociale verzekeringen en sociale

    voorzieningen.Sociale verzekeringen worden betaald uit de premies die inkomenstrekkers betalen. Devolksverzekeringen bestaan uit de Algemene arbeidsongeschiktheidswet, de Algemeneouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet. De werknemersverzekeringen bestaan uitde Werkloosheidswet, de Ziektewet en de Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen. Doordat depremies, inkomens en uitkeringen aan elkaar zijn gerelateerd, wordt er ook wel van hetequivalentiebeginsel gesproken.Sociale voorzieningen bestaan uit allerlei regelingen, zoals de Wet Werk en Bijstand en deAlgemene Kinderbijslagwet. Deze worden betaald uit de algemene middelen en dus niet uitde premies. Bij de minimumuitkeringen geldt het solidariteitsbeginsel.Door de wig wordt er veel zwart gewerkt, omdat mensen een hoger nettoloon ontvangen en

    werkgevers lagere loonkosten hebben. Daarnaast vinden er afwentelingsprocessen plaats,omdat werknemers een verhoging van belastingen en premies zullen proberen af te wentelenop werkgevers.Omdat mensen met een minimumuitkering er nauwelijks op vooruitgaan als ze een baan meteen minimumloon accepteren, zullen ze niet profiteren van de hogere loonschalen die zijn tebehalen op de langere termijn. Hierdoor komen ze in een armoedeval terecht. Dit werktdemotiverend, waardoor vooral mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt werkloos zijn.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    24/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    24

    Hoofdstuk 13 De overheid

    13.1De quartaire sector bestaat uit de collectieve sector (die op zijn beurt bestaat uit het rijk enlagere overheden en uitvoeringsorganisaties van de sociale verzekeringen) en de

    gepremieerde en gesubsidieerde sector (organisaties die de feitelijke overheidsdienstenuitvoeren).

    13.2Overheidstaken kunnen worden onderverdeeld in allocatieve, herverdelende en regulerendetaken.De allocatieve taak draait om productie en toevoeging van waarde. Collectieve goederenkunnen worden onderscheiden in zuiver collectieve goederen (niemand kan ervan wordenuitgesloten, zoals veiligheid) en quasicollectieve goederen (degenen die niet betalen wordenuitgesloten van het genot). Als het nut van de voorziening zich uitstrekt tot een grotere groepdan de directe gebruikers, dan is er sprake van positieve externe effecten. Hierbij gaat het om

    merit-goederen (zoals onderwijs). Bij demerit-goederen zijn er negatieve externe effecten(zoals drankmisbruik).De regulerende taak bestaat uit het ingrijpen in het economische proces met macro-economische doelstellingen en het reguleren van markten in de breedste zin van het woord.Dit houdt o.a. in dat er voldoende concurrentie moet zijn en dat markten van bijzonderbelang onder speciale ordeningen vallen.

    De collectieve uitgaven beslaan een groot deel van het bruto binnenlands product. Zie: hfst.13; blz. 248; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor eenoverzicht van de uitgaven van de overheid voor de EU-25 en Nederland in 2005.De overheid heeft een regulerende taak (met openbaar bestuur), maar ook eenproductietaak (om voorzieningen aan te bieden onder de kostprijs) en een herverdelendetaak (met sociale uitkeringen).

    13.3De collectieve sector heeft een bepaalde bron van inkomsten: belasting- en premieheffing opinkomsten van burgers en bedrijven.De belastingen die worden geheven kunnen worden onderscheiden in directe belastingen(van inkomen, winst en vermogen) en indirecte belastingen (bij de verkoop van producten).De overheid heft ookaccijnzen op goederen en diensten. Dit kan leiden tot een substitutie-effect, omdat consumenten eerder producten zullen kopen die lager zijn geprijsd. Daarnaast

    hanteert de collectieve sector ookniet-belastingmiddelen, zoals leges van vergunningen.

    De overheid kan verschillende principes hanteren bij belastingheffing, namelijk: hetprofijtbeginsel (gebruikers betalen), het draagkrachtbeginsel (belastingbetaling neemtevenredig toe met het inkomen) en het solidariteitsbeginsel (de belastingdruk neemt toenaarmate het inkomen hoger is, bijv. met een schijvensysteem).De collectieve lastendruk is het percentage collectieve lasten van het BBP.Als het inkomen van de overheid lager is dan de uitgaven, dan ontstaat er eenfinancieringstekort. Dit leidt weer tot een staatsschuld. De staatsschuldquote is hetpercentage van de schuld ten opzichte van het BBP en wordt gebruikt voor internationalevergelijkbaarheid.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    25/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    25

    Belastingheffing heeft als doel om de overheidsuitgaven te financieren, maar ook om deinkomensverdeling te nivelleren en de milieuvervuiling terug te dringen. Er zijn echter ookonbedoelde gevolgen van belasting- en premieheffing, zoals het benvloeden van deconcurrentiepositie van bedrijven via loonkosten. Daarnaast ontstaan er ook bedrijfstakken alsgevolg van de hoge collectieve lastendruk (zoals bedrijven voor fiscale advisering).

    De hoge collectieve lastendruk zet een aantal mechanismen in werking, namelijk:afwenteling, ontwijking en ontduiking.Het succes van afwenteling van belastingen hangt af van de marktmacht van demarktpartijen. De belasting zou uiteindelijk kunnen worden gedragen door de zwakstemarktpartij.Ontwijking kan zich voordoen bij de toepassing van belastingbesparende constructies.Daarnaast kan het arbeidsaanbod worden aangepast om belasting te ontwijken.Afwenteling en ontwijking zijn legaal, maar ontduiking is wettelijk niet toegestaan. Somswordt omzet verzwegen of wordt er zwart gewerkt.

    13.4De rol van de overheid in de economie kan worden bekeken vanuit de klassieke visie (deoverheid heeft een zo klein mogelijke rol) en de keynesiaanse visie (de overheid isverantwoordelijk voor het bereiken van de doelstellingen van de economische politiek).In de klassieke visie moet de overheid zich beperken tot de veiligheid, het beschermenvanbezit en het naleven van contracten. Een grote overheid leidt namelijk tot een bureaucratiedie het particuliere initiatief belemmert.De natuurlijke werkloosheid is de werkloosheid die aanwezig is bij een balans tussen devraag en het aanbod bij een bepaald loon.In de keynesiaanse visie moet de overheid zorgen voor een volledige werkgelegenheid engroei. Om de nadelen van een grote overheid te voorkomen, wordt er veel privatiseringtoegepast.Het terugdringen van de overheidstekorten in de EU is afgesproken en wordt beschreven inhet Stabiliteitspact.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    26/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    26

    Hoofdstuk 14 Conjunctuur

    14.1Er zijn drie verschillende soorten conjunctuurgolven, namelijk: Kondratieff, Juglar enKitchin.

    Kondratieffheeft de langste duur en wordt veroorzaakt door grote doorbraken in detechnologie. De economische groei vermindert weer als de mogelijkheden van dedoorbraaktechnologie zijn uitgebuit.De Juglar duurt 7-11 jaar en hangt vooral af van het investeringsgedrag van ondernemingen.Dit laatste geldt ook voor Kitchin (3-5 jaar). Hierbij wordt de schommeling gevormd doorvoorraadinvesteringen.

    De conjunctuurcyclus doorloopt verschillende fasen, namelijk: de opgaande fase, dehoogconjunctuur, de neergang en de laagconjunctuur (recessie).In de opgaande fase is er een toename van de groei van de bestedingen, waardoor deproductiegroei ook toeneemt. Er wordt ook wel van hoeveelheidsconjunctuur gesproken,

    omdat de hoeveelheden veranderen, maar de prijzen niet.In de hoogconjunctuur ontstaan er knelpunten in het productieproces, doordat debezettingsgraad van de productiecapaciteit zo sterk is toegenomen. Omdat de vraag hetaanbod overtreft, kunnen er hogere prijzen worden gevraagd. Er wordt dus ook wel van eenprijsconjunctuur gesproken. In de hoogconjunctuur wordt de basis gelegd voor de omslag,omdat ondernemingen de markten overschatten en dus te veel investeren. Hierdoor ontstaat ereen afnemende investeringsbereidheid.Uiteindelijk ontstaan de neergang (tegenovergestelde van opgaande fase) en de recessie(negatieve economische groei). Tijdens de recessie ontstaan er voorwaarden voor eenconjunctureel herstel, zoals een lage rente.Er is sprake van een output gap als de bestedingen en de productie de productiecapaciteitovertreffen. Er is een positieve output gap als de vraag het aanbod overtreft, waardoorondernemers de prijzen kunnen verhogen.

    Investeringen spelen een belangrijke rol in de conjunctuurgolf, omdat ze de omslagen van dehoog- naar laagconjunctuur en omgekeerd veroorzaken. In de laagconjunctuur verslijtenmachines en gebouwen, waardoor er nieuwe orders moeten worden geplaatst. Doordat devraag zal groeien, worden er meer investeringen gedaan. Banken zijn bereid om deovernamekoorts van ondernemingen te ondersteunen.Als het vertrouwen van de marktpartijen daalt, dan ontstaat er een financile crisis.Het kan voorkomen dat ondernemers de afzet overschatten en daardoor de afschrijvingen op

    de hoge kapitaalgoederenvoorraad moeten financieren met lage opbrengsten.

    14.2Het is belangrijk voor overheden en ondernemingen om de conjunctuur te kunnenvoorspellen. Hiervoor kunnen indicatoren worden gebruikt die aangeven hoe een bepaaldevariabele zich zal ontwikkelen in de nabije toekomst.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    27/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    27

    14.3Inflatie houdt in dat consumentenprijzen stijgen, waardoor er minder kan worden gekocht meteen geldeenheid. Het kan ontstaan door: toenemende bestedingen die boven deproductiecapaciteiten uitkomen (bestedingsinflatie), door stijgende loonkosten, doorstijgende kosten van grondstoffen en halffabrikaten, door overheidsmaatregelen (rondom

    de tarieven van het btw, de accijnzen en de prijzen van overheidsdiensten) en door stijgendewinst- en kapitaalkosten (rente en afschrijving).Ondernemers proberen de gestegen kosten altijd door te berekenen om de winstmarges op peilte houden (kosteninflatie).De voortdurende wisselwerking tussen prijzen en lonen om de koopkracht op hetzelfde niveaute houden, wordt loon-prijsspiraal genoemd.De feitelijke inflatie is de inflatie die nu geldt. Deze zet de toon voor wat consumentenaccepteren aan inflatie.

    Werkgevers en werknemers hebben beiden baat bij inflatie. Als deze uit de hand loopt, dankan er hyperinflatie ontstaat, waarbij looneisen en prijsstijgingen elkaar steeds gaan

    overtreffen. Ook de overheid heeft belangen bij inflatie, aangezien belastingen zijn gekoppeldaan de hoogte van de inkomens.Inflatie heeft gevolgen voor de inkomensverdeling, aangezien mensen met een vast inkomeneen lagere koopkracht krijgen. Ook benvloedt het de aflossing van schulden, aangezienaflossingsbedragen minder waard worden (schuldontwaarding). Hierdoor ontstaat er eensubstitutie van arbeid door kapitaal. Daarnaast wordt de rele rente lager dan de nominalerente door inflatie. Een ander gevolg van inflatie is dat de onzekerheid in de economie wordtverhoogd, wat vooral belangrijk is bij investeringen (risico-effect van investeringen).

    14.4De belangrijkste doelstelling van het economische beleid is economische groei. Dit leidtechter tot inflatie.In het conjunctuurbeleid wordt geprobeerd om de uitslagen van de conjunctuur te dempen.Een automatische stabilisator hiervoor zijn de overheidsuitgaven. De overheid kan op tweewijzen de conjuncturele ontwikkelingen benvloeden, namelijk met een conjunctureel ofanticyclisch begrotingsbeleid (afstemming van de belastingtarieven en uitgaven op defeitelijke conjunctuurontwikkelingen) of met een structureel begrotingsbeleid (op basis vanstructurele economische ontwikkelingen). De laatste methode heeft de voorkeur, omdat deeerste methode in de praktijk tegenvalt.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    28/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    28

    Hoofdstuk 15 Economische crisis

    15.1Transacties zijn de geldstromen die gepaard gaan met de productie en bestedingen. In eeneconomische kringloop zijn de uitgaande geldstromen van een bepaalde sector gelijk aan de

    ingaande geldstromen van een andere sector. Deze zijn in evenwicht. Zie: hfst. 15; blz. 285;Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een afbeelding van deeconomische kringloop van de EU-27 in 2007. De linkerzijde bestaat uit het aanbod in deeconomie, het binnenlands product en import (productie) en de rechterzijde bestaat uit debestedingen (consumptie van huishoudens, overheidsbestedingen, investeringen en export).De inkomensstroom naar de consumenten toe (NBPf) bestaat uit loon, winst en rente.Consumenten krijgen een beloning als ze productiefactoren beschikbaar stellen. De overheidontvangt belastingen van de consumenten. Bedrijven ontvangen geld uit leveringen aanconsumenten. Het buitenland ontvangt geld van de import, maar betaalt ook aan export.De macro-economische situatie wordt weergegeven met het uitvoersaldo, het particulierspaarsaldo en het overheidsspaarsaldo (overheidsbegroting).

    Aan de hand van de kringloop kan worden bekeken welke gevolgen een verandering inbestedingen heeft voor het inkomen. Een toename van de productie en het inkomen door eenbestedingsimpuls wordt multiplier genoemd. De hoogte hiervan hangt af van de import, debelastingen en de besparingen.Als de belastinginkomsten stijgen door een toename van de overheidsbestedingen, dan is ersprake van een inverdieneffect.

    15.2Er kunnen modellen worden gebruikt om de groei van allerlei macro-economische variabelente schatten. Zie: hfst. 15; blz. 290-291; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman& Marijs voor afbeeldingen van de macro-economische relaties tussen volumebestedingen,productie en werkgelegenheid en de prijsontwikkeling. De outputgap is het verschil tussen defeitelijke productie en de productiecapaciteit.

    Het wereldhandelvolume in goederen wordt gevormd door de export van alle landen.De wereldhandelsprijs is de prijsstijging van de internationaal verhandelde goederen.De economische groei kan het beste worden gemeten aan de hand van het BBP.Een indicatie van de arbeidskosten kan worden verkregen met de loonsom per werknemer.De centrale bank meet de inflatie, gebaseerd op de prijsontwikkeling van de particuliereconsumptie.De lange en korte rente is de prijs voor langlopende en kortlopende leningen.

    Het macro-economische beleid kan worden beoordeeld met de werkgelegenheid. Detegenhanger van de werkgelegenheid is het arbeidsaanbod.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    29/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    29

    Hoofdstuk 16 Macro-economie en onderneming

    16.1Of ondernemers een stijging in de prijzen kunnen doorberekenen, hangt af van demarktvorm (hevigheid concurrentie), de internationaliseringsgraad (beperking

    doorberekening door hoge import- en exportquote), de aanwezigheid van overcapaciteit ende prijselasticiteit van de vraag.

    16.2De conjunctuurgevoeligheid wordt bepaald door de aard van de eindmarkt. Hierbij gaat hetom het soort product dat wordt geleverd, de hoogte van de inkomenselasticiteit en de fase inde productlevenscyclus. Daarnaast bepaalt de fase in de bedrijfskolom waarin deonderneming opereert de conjunctuurgevoeligheid. Ook de kapitaalintensiteit is bepalend:hoe hoger de kapitaalintensiteit, des te groter het aandeel vaste kosten in de totale kosten is.Ten slotte is het investeringsbeleid een bepalende factor in de conjunctuurgevoeligheid. Eentoename in procyclisch investeren en budgetteren vergroot de conjunctuurgevoeligheid in

    de bedrijfstak. Dit is echter wat in de praktijk vaak gebeurt.De conjunctuurgevoeligheid verschilt echter per bedrijfstak en zelfs binnen een bedrijfstak.De chemische industrie heeft specifieke bedrijfskenmerken die verklaren waarom er groteverschillen zijn in de conjunctuurgevoeligheid binnen de bedrijfstak. Er is namelijk sprakevan productdiversificatie, geografische diversificatie en een dominante marktpositie.

    Om een conjunctuurfase goed door te komen, is het nodig dat ondernemingen flexibel zijn.Hiervoor is crisismanagement (o.a. personeelsstops en bezuinigingen) nodig.Ondernemingen financieren hun activiteiten uit eigen middelen of vanuit de financilemarkten.Op de effectenbeurs worden cyclische fondsen (minder stabiele winst) en defensieve fondsen(stabieler) onderscheiden.

    16.3Bij internationaal zakendoen ontstaat het valutarisico (door wisselkoersen van vreemdevaluta). Daarnaast heeft de koers van de dollar invloed op de concurrentiepositie vanNederland, aangezien een lage dollarkoers de concurrentiepositie van de VS versterkt en dusdie van Nederland verzwakt.Omdat de valuta van een aantal landen is gekoppeld aan de dollar wordt er ook wel gesprokenvan een dollargebied. Een andere reden dat de dollar belangrijk is, is het feit dat hij insommige markten de enige factureringsmunt is. Door de valutaopbouw van kosten en

    opbrengsten in kaart te brengen, kan de dollargevoeligheid van een onderneming wordenbepaald.

    16.4Hoe sterk een stijging van de olieprijs de winst van een bedrijfstak of ondernemingbenvloedt, hangt af van de energie-intensiteit (mate waarin energie wordt gebruikt alshulpstof), de energiebesparing, de doorberekening en de bestedingseffecten.Olie kan ook worden gebruikt als grondstof.

    16.5De loongevoeligheid van een onderneming of bedrijfstak hangt af van: de arbeidsintensiteit

    van de productie, de productiviteitsverbetering, de mogelijkheid van doorberekening en hetbestedingseffect van een loonstijging (stijgende lonen leiden tot een toename van afzet).

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    30/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    30

    16.6Rente is een macro-economische variabele die een relatie heeft met: financile lasten(benvloedt de solvabiliteit (eigen vermogen gedeeld door totaal vreemd vermogen) en deliquiditeit (vermogen om aan de kortetermijnverplichtingen te voldoen)), de financiering(benvloedt financiering met vreemd vermogen door winstinhouding en aandelenuitgifte of

    eigen vermogen), de afzet en de valutakoersen.Als de aandeelkoersen dalen, dan zal een onderneming meer aandelen uitgeven om hetgewenste bedrag binnen te halen. Hierdoor kan er dividendverwatering optreden.Leningen worden vooral gesloten om duurzame consumptiegoederen te financieren.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    31/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    31

    Hoofdstuk 17 Aanbod van geld

    17.1Geld is een ruilmiddel om mee te betalen en is algemeen geaccepteerd. Door geld wordt deruil opgesplitst in twee delen: een timmerman kan zijn tafel verkopen en het geld bewaren

    totdat hij vlees nodig heeft van de slager. Doordat je met geld in principe alles kunt kopen,wordt er ook wel gesproken van een ongedifferentieerde koopkracht. De ruilmiddelfunctievan geld wordt aangetast door een hoge inflatie.Geld heeft ook een functie als rekeneenheid om de waarde van goederen en diensten uit tedrukken. Hierdoor is het aantalprijzen drastisch verminderd (een timmerman hoeft zijnmeubels niet uit te drukken in kilos vlees). Bij een hoge inflatie wordt deze functie mindergoed uitgeoefend, omdat de prijzen steeds veranderen.De derde functie van geld is die van oppotmiddel (vermogen opbouwen). Het geld dat wordtgespaard, wordt opgepot geld genoemd. Een hoge inflatie verlaagt de koopkracht van hetopgepotte geld.

    17.2Er zijn verschillende geldsoorten, namelijk: munten, bankbiljetten en giraal geld.De intrinsieke waarde van geld is de marktwaarde van het materiaal waar het geld uitbestaat. De nominale waarde is de waarde die op de munt is aangebracht.De centrale bank heeft een monopoliepositie op het gebied van bankbiljettenuitgifte.Op giraal geld kan rente worden verdiend. Dit is een beloning voor het afstaan van liquidemiddelen.Een rekening-couranttegoed is een direct opeisbaar tegoed. De bank aanvaardt een directopeisbare schuld aan de lener en de lener aanvaardt een schuld op de korte termijn aan debank. Dit wordt wederzijdse schuldaanvaarding genoemd.

    17.3De drie geldsoorten worden primaire liquiditeiten genoemd. Munten en bankbiljettenworden chartaal geld genoemd.De Europese Centrale Bank analyseert de balansen van de monetaire financile instellingenom zo de hoeveelheid geld in de eurozone te bepalen.De secundaire liquiditeitenmassa bestaat uit vorderingen van het publiek op degeldscheppende banken die in geld worden omgezet (kortlopende spaartegoeden entermijndepositos).De primaire en secundaire liquiditeitenmassa vormen samen de binnenlandseliquiditeitenmassa en deze wordt aangeduid met M3.

    17.4Het financile systeem van een economie bestaat uit financile instellingen, zoals banken.Banken passen geldschepping toe (wederzijdse schuldaanvaarding) om winst te maken. Dit ismogelijk, omdat de rentemarge (verschil tussen debet- en creditrente) groot is. Derentemarge die wordt verdiend met kredietverlening wordt rentebedrijfgenoemd. Daarnaastgeven financile instellingen geld van partijen met een liquiditeitsoverschot door aan partijenmet een liquiditeitstekort. Ook zorgen financile instellingen ervoor dat het betalingsverkeerefficint verloopt. Ten slotte bieden financile instellingen verschillende financile dienstenaan, zoals verzekeringen. Hiervoor berekenen zij provisies die zij tot het provisiebedrijfrekenen.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    32/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    32

    De kengetallen liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit zijn macro-economisch gezienbelangrijk.Liquiditeit is de verhouding tussen de liquide middelen en de schulden van een bank en geeftde mogelijkheid van de bank weer om aan de verplichtingen tegenover de rekeninghouders tevoldoen. De bank hanteert liquiditeitspercentages.

    Solvabiliteit is de mogelijkheid van de bank om garant te staan voor eventuele verliezen opdebiteuren met het eigen vermogen. Internationaal zijn er solvabiliteitseisen vastgesteld in devorm van de BIS (Bank for International Settlements)-ratio.De rentabiliteit is de verhouding tussen de winst en het eigen vermogen. De opbrengsten vande banken zijn vooral afkomstig uit rentemarges en provisies. De liquide activa wordengebruikt om de verplichtingen te dekken. De toevertrouwde middelen bestaan uit giraletegoeden, termijndepositos en spaargeld.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    33/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    33

    Hoofdstuk 18 Vraag naar geld en monetair beleid

    18.1Er zijn verschillende motieven om geld aan te houden. Om te beginnen is er eentransactiemotief, omdat mensen geld nodig hebben om producten te kopen. De vraag naar

    geld die hierdoor ontstaat, wordt vraag naar actief kasgeld genoemd. Daarnaast is er eenvoorzorgsmotiefdoor eventuele ongunstige financile ontwikkelingen. Ten slotte is er eenspeculatiemotiefdoor beleggingsoverwegingen. De vraag naar geld die wordt veroorzaaktvanuit het voorzorgs- en speculatiemotief wordt vraag naar inactief kasgeld genoemd. Dezevraag wordt benvloed door de hoogte van de rente en de verwachte renteontwikkeling.

    De kwantiteitstheorie van de vraag naar geld stelt dat de benodigde hoeveelheid geld in eeneconomie afhangt van de nominale waarde van de productie en de omloopsnelheid van geld(aantal malen per jaar dat een geldeenheid wordt gebruikt om producten mee te kopen). Dezetheorie analyseert de behoefte aan liquide middelen in een economie.De omloopsnelheid van geld hangt af van de stand van de techniek, de betalingsgewoonten

    en de hoogte van de rente. Een lage rente leidt tot een lage omloopsnelheid van geld.

    18.2Het monetair beleid in de eurozone is gericht op prijsstabiliteit. Zie: hfst. 18; blz. 346;Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van deverschillen tussen het monetair beleid in het eurogebied (in handen van de EuropeseCentrale Bank (ECB)) en de VS. De ECB baseert het beleid op de inflatieverwachtingen enbepaalt elk jaar een referentiewaarde voor de groei van M3. Zie: hfst. 18; blz. 348;Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht hiervan. Deinflatie moet tussen de 0 en 2% zijn. Daarnaast behoren andere indicatoren voor inflatie,zoals de conjunctuur, de grondstoffenprijzen, de lonen, de wisselkoersen en de feitelijkeinflatie tot het monetaire beleid van de ECB.

    De ECB zorgt ervoor dat Europese banken een permanent tekort aan liquide middelenhebben. Dit geldmarkttekort kunnen ze bijlenen bij de ECB.De beleidsinstrumenten die de ECB gebruikt, bestaan uit hoeveelheids- enprijsinstrumenten (om het geldmarkttekort te benvloeden en om de rente die banken moetenbetalen te veranderen).Het belangrijkste hoeveelheidsinstrument van de ECB is de geldmarktkasreserve (bedragdat banken verplicht zijn te storten aan de ECB). Een liquiditeitstekort zal eerst wordenaangevuld via herfinancieringstransacties (als herfinancieringsstrategie). De ECB bepaalt de

    herfinancieringsrente.De Euro Interbank Offered Rate (Euribor) is de rente die Europese banken bij elkaar inrekening brengen. Bij een extra lening geldt een hogere rente: de marginale beleningsrente(bovengrens). De absolute bodem is de depositorente. Het verschil tussen deze twee renteswordt de rentecorridor genoemd.De ECB kan de liquiditeitspositie van banken op korte termijn benvloeden met een vreemdevalutaswap. Daarnaast kunnen ze ECB-certificaten gebruiken. Dit zijn schuldbekentenissendie zij verkopen aan banken als ze een te ruime liquiditeitspositie hebben.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    34/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    34

    Hoofdstuk 19 De vermogensmarkten

    19.1Op de vermogensmarkt worden schuldbekentenissen geruild voor geld. De belangrijkstefunctie hiervan is het bij elkaar brengen en op elkaar afstemmen van liquiditeitstekorten en

    -overschotten. Daarnaast stemmen ze de wensen van de vermogensverschaffers (over deomvang, de termijn en het risico van de toevertrouwde middelen) af op de wensen van devermogensvragers.Vermogensmarkten kunnen worden ingedeeld op basis van de resterende looptijd van deschuldbekentenis of de vraag of er nieuwe of bestaande schuldbekentenissen wordenverhandeld. De resterende looptijd van een schuldbekentenis bepaalt de indeling van devermogensmarkt in de geldmarkt (resterende looptijd van maximaal twee jaar) en dekapitaalmarkt (resterende looptijd van meer dan twee jaar). De vermogensmarkt kan ookworden onderscheiden in de primaire markt (verhandelen van nieuwe schuldbekentenissen)en de secundaire markt (waarop marktpartijen met een tijdelijk liquiditeitsoverschotwaardepapieren met een lange looptijd kunnen kopen).

    19.2De geldmarkt kan worden onderscheiden in de groothandelsmarkt (alleen voor grotemarktpartijen) en de detailhandelsmarkt (voor het midden- en kleinbedrijf en huishoudens).De rente op de groothandelsmarkt wordt bepaald door Euribor. Meestal wordt de driemaandsEuribor gebruikt als maatstaf voor de hoogte van de geldmarktrente.De hoogte van de geldmarktrente wordt bepaald door het monetair beleid van de ECB, deinternationale geldstromen en de fundamentele economische ontwikkeling (economischevariabelen zoals inflatie). Bij internationale geldstromen stijgt de rente in de eurozone dooruitstroom van geld uit de eurozone. Daarnaast spelen renteontwikkelingenenwisselkoersverwachtingen een rol. Ook benvloeden de politiek enhet economische nieuwsde richting van de internationale geldstromen.

    De bancaire rentetarieven worden bepaald door Euribor (de basis voor credit- endebetrentes), de rentemarge (afhankelijk van de concurrentieverhoudingen in de markt) eneen kredietrisico-opslag (kredietwaardigheid van een onderneming).

    19.3De kapitaalmarkt kan worden onderscheiden in de openbare of effectenmarkt (handel inaandelen en obligaties) en de onderhandse markt (transacties tussen vermogensvragers envermogensverschaffers door rechtstreekse onderhandeling).

    Een winstuitkering aan een aandeelhouder wordt een dividend genoemd.De AEX-index is de belangrijkste graadmeter voor de koersontwikkeling op de Amsterdamseaandelenbeurs.Een obligatie is een schuldbekentenis die onderdeel is van een lening die is uitgegeven doorde overheid, een bedrijf of een instelling. Bank- en pandbrieven behoren tot de obligaties enworden uitgegeven door (hypotheek)banken.De leningsvoorwaarden op de onderhandse markt komen niet in de openbaarheid. Daarnaastzijn leningen op deze markt minder verhandelbaar dan leningen op de openbare markt,omdat ze worden gesloten tussen een beperkt aantal partijen. Ten slotte is de prijsvorminganders: er is alleen een nominaal rendement (de rente), terwijl er op de effectenmarkt ook nogeen beurskoers is.

    Het dividendrendement op een aandeel is het dividend gedeeld door de beurskoers. Ditbepaalt samen met de mogelijke koerswinst het beleggingsresultaat op een aandeel.

  • 8/3/2019 Algemene Economie en Bedrijfsomgeving-druk 2-9789001713782

    35/52

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman & A.J. Marijs

    35

    De couponrente is de rente op een obligatie die een obligatiebezitter jaarlijks krijgt. Hetcouponrendement wordt gevormd door de jaarlijkse renteontvangsten op een obligatiegedeeld door de obligatiekoers. Het effectief rendement is het verschil tussen de koers vaneen obligatie en de nominale waarde. Zie: hfst. 19; blz. 369-370; Algemene economie enbedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een voorbeeld waarin het effectief rendement

    wordt berekend.Een daling in de marktrente leidt tot een stijging van de koersen op bestaande,hoogrentende obligaties.

    De maatstaf voor de kapitaalmarktrente is het effectief rendementop de meest recentetienjarige staatslening. De kapitaalmarktrente hangt vooral af van marktfactoren, integenstelling tot de geldmarktrente.

    De lange rente wordt o.a. bepaald door de spaar- en investeringsgeneigdheid in een economieen de inflatie (hoe langer de looptijd van een belegging, hoe groter het inflatierisico voor devermogensverschaffer).

    De spaar- en investeringsgeneigdheid van particulieren wordt benvloedt door de fase in deconjunctuur. Bij de overheid uit de spaar- en investeringsgeneigdheid zich in de omvang vanhet begrotingstekort. Het saldo op de lopende rekening van een betalingsbalans is eenbelangrijke indicator voor de spaar- en investeringsgeneigdheid in een land.

    De in- en uitstroom van geld is afhankelijk van de ontwikkeling in het renteverschil met hetbuitenland, de risicoverschillen, de wisselkoersverwachtingen en het economische enpolitieke nieuws.

    Voor een lage kapitaalmarktrente is het nodig dat de ECB een geloofwaardig monetairbeleid voert. Zie: hfst. 19; blz. 374; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman &Marijs voor een overzicht van de factoren die de rente op de kapitaalmarkt bepalen.De marktliquiditeit heeft invloed op de verhandelbaarheid van obligaties (een groteremarktliquiditeit betekent een hogere verhandelbaarheid).De kredietwaardigheid van de overheid wordt bepaald door de financile positie van deoverhei