AarnoutDrost - dbnl · 2016. 3. 7. · VI...

496
Schetsen en verhalen Aarnout Drost bron Aarnout Drost, Schetsen en verhalen. G.J.A. Beijerinck, Amsterdam 1835 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/dros003sche01_01/colofon.htm © 2009 dbnl

Transcript of AarnoutDrost - dbnl · 2016. 3. 7. · VI...

  • Schetsen en verhalen

    Aarnout Drost

    bronAarnout Drost, Schetsen en verhalen. G.J.A. Beijerinck, Amsterdam 1835

    Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/dros003sche01_01/colofon.htm

    © 2009 dbnl

  • *4

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • III

    DEN WAARD IGEN OUDEREN EN DER D I ERBAARSTE VAN DENOVERLEDENE

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • IV

    WORDEN DEZE BLADEN ALS EEN BLIJK VAN EERBIED EN DEELNEMING OPGEDRAGENDOOR DE

    UITGEVERS.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • V

    [Voorwoord]

    ‘Vroeg sterven behoort tot de idealen van een dichterlijk leven,’ schreef schertsendein de lente des verledenen jaars de jongeling, wiens laatste Werken wij in dezebladen het Publiek aanbieden. Toen had hij zelf niet gedacht, dat de wezenlijkheidhet toepasselijke dier woorden op eene zoo harde proef zoude stellen. Weinigemaanden later tastte eene uitterende ziekte zijne nog versche levenskrachten aan,en sleepte hem met tragen, maar zekeren gang ten grave. Hoe onderworpen hijook ware aan den wil der Voorzienigheid, was het echter zigtbaar, dat hij zich metangstig verlangen aan de hoop eens langeren levens vast-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • VI

    klemde. Wij bezochten hem dikwijls, en wie zijne vermagerde leden, zijn ingezonkenen flikkerend oog, den wegstervenden blos op zijne wang, zijne verlengdewezenstrekken aanschouwde, kon de bezorgdheid niet ontveinzen, welke zoo velevoorboden des doods bij hem opwekten; maar met een' helderen glimlach, metinspanning, om eenen schijn van gezondheid te vertoonen, trachtte de arme lijderde belangstellende bloedverwanten en vrienden, die hem omringden, te misleiden.Zijn strakke blik vorschte uit, of gij zijne blijde verwachting op een spoedig herstelniet met hem deeldet. Zoo ras zijne inwendige kwaal eenige verademing toeliet,keerde hij tot zijne boeken en geschriften terug, verdiepte zich in de Geschiedenis,of ontspande zijnen geest door de lezing den dichters. Hij onderhield zich in levendigegesprekken over hetgeen in de letterkundige wereld nieuws en belangwekkendsverschenen was. Rusteloos hield hij zich bezig met de schetsen, die nog in zijneportefeuille besloten lagen; hij ontveinsde den wensch niet, om in de vrije Natuur,wier genot sinds lang hem ontzegd was, eerlang nieuwen gloed van verbeelding,nieuwe helderheid van gevoel, nieuwe kracht en lust tot den arbeid op te zamelen,en deze dienstbaar te maken aan de plannen van

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • VII

    volgende jaren. Het bleek, dat, zoo hij niet veel te leven, hij echter nog veel te werkenhad. - Helaas! - vroeg sterven vernietigde de idealen van zijn dichterlijk leven.

    Noemen wij dit kortstondige leven dichterlijk, zoo bedoelen wij geenszins, dathetzelve duurzaam van de dagelijksche vormen afweek; dat de fantasie in hetzelveuitsluitend heerschappij voerde over hetgeen rede en gewoonte tot wet maakten;dat het gekenmerkt werd door die drieste verguizing van algemeene begrippen,welke eigenschap van het genie door de middelmatigheid het gemakkelijkst wordtnagebootst. Neen, wie AERNOUT DROST ontmoet had, herkende in hem den vriendvan orde en pligt, die met beminnelijke nederigheid eigen wensch en gevoelen aandie van anderen onderwierp, en liever bescheiden week, dan zijne meerderheidbeproefde; vrede en kalmte geleidden hem bij zijne bezigheden, vergezelden hemin het gezellig verkeer; vrede en kalmte zweefden over zijn sterfbed. Maar geplaatstin eene wereld, waarin zoo veel zijn kiesch gevoel kwetsen, zijnen zedelijken zinverstoren, zijne eerzucht bedriegen, zijne wenschen verijdelen moest, keerde hij inzich zelven terug, en verlustigde zich met kinderlijk ver-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • VIII

    trouwen aan de schoone idealen, die uit de milde bron zijner reine ziel voortvloeiden.Aan den Geestelijken Stand had hij zich toegewijd; met ijver had hij devoorbereidende studiën ondernomen, en voortreffelijk was zijne vlijt geslaagd. Bijlanger leven had hij onder de Vaderlandsche Godgeleerden een' eervollen rangkunnen bekleeden; ware het hem mogelijk geweest, door ijzeren volharding eennatuurlijk gebrek in zijne spraak te overwinnen, op den kansel waren hem gewis debijval en de bewondering van velen ten deel gevallen. Met treurige aandoeningenzou hij verwijld hebbhen bij de twisten, die zijn Kerkgenootschap dreigden teverscheuren, en ook hem misschien strijd en moeite zouden berokkenen. Maarslechts zelden verdiepte zich zijn geest in dergelijke vooruitzigten. STRAUSZ'SGlockentöne hadden hem het leven des jeugdigen Geestelijken daartoe te bevalliggeschilderd, en wanneer wij met hem over zijn toekomstig lot spraken, dan was hetgeen roem, geene toejuiching, geen uitgebreide werkkring, dien hij wenschte; maareen bekoorlijk dorp, in een schoon oord gelegen, eene lieve echtvriendin aan zijnezijde, eene gemeente, die hem lief had gelijk hij haar. ‘Vrienden,’ plagt hij er danmet HÖLTY bij te voegen, ‘vrienden behoef ik niet

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • IX

    meer te wenschen; de Hemel schonk mij die reeds.’

    DROST was vol van liefde voor de Vaderlandsche Letterkunde. Anderen haddenhem verzekerd, dat zijn aanleg voor dezelve allergelukkigst was. Zelf doorzag hij,hoe vele onzuivere vruchten op dien anders rijken bodem groeiden.Want wansmaaken partijdigheid griefden zijn kiesch gevoel te diep. Maar nimmer stelde hij zich voor,om onder de lichten van een volgend tijdperk te schitteren, of aan het hoofd eenerpartij op te treden, die de verkeerde rigtingen zegevierend bestreed. Te eeniger tijd,dát was alles wat hij wenschte, zouden zijne Schriften eene aangename verpoozingzijn voor hen, die vaderlandschen zin met een' goeden onafhankelijken smaakwisten te paren; zou eene teedere jonkvrouw met levendige belangstelling zich aanzijn verhaal boeijen; maar boven alles een verbeterde Gode dank zeggen, dat eenenuttige les, door hem in een bevallig kleed gewikkeld, diepen ingang in deszelfshart bad gevonden.

    ‘Altijd,’ schreef een zijner vrienden, ‘zal mij die avond onvergetelijk blijven, waaropik het eerst in DROST de kiem van groote verwachtingen

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • X

    ontdekte. Ik had hem reeds vroeger leeren kennen, als ijverig in zijne studiën, hartelijkvoor zijne vrienden, vol van gevoel voor hetgeen bevallig en welluidend was; maareene zekere afgetrokkenheid en terughouding, die hem tot het laatste toe ouderonbekenden weinig deed opmerken, had de vonken van geest en talent, die in onzenvriend sluimerden, ook voor mij verborgen gehouden. Ondertusschen wist ik, dat,wanneer wij met ons beiden een gezellig uur doorbragten, hij met meerderevrijmoedigheid een belangrijk onderwerp opvatte, of de reden van dagelijkschedingen op het gebied der schoone kunst zocht over te brengen. Dien, avond echterwas DROST bijzonder spraakzaam en geestig. Het onderhoud scheen hem tebehagen; onwillekeurig was het op FLORIS V en den riddertijd nedergekomen. Metverbazing vernam ik, hoe zeer hij in de bijzonderheden der VaderlandscheGeschiedenis ervaren was; met bewondering hoorde ik, met hoeveelwelsprekendheid hij dien ouden tijd in een bevallig tooverlicht wist te plaatsen. Denaam van den man, dien wij beiden als Leermeester hoog vereerden, en die onsVaderland als een geschikt terrein voor dichterlijke verbeelding had aangewezen,ontsnapte mijner lippen. Met klim-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XI

    mende levendigheid ging het gesprek over ADRIAAN LOOSJES, over de NederlandscheLegendeu, over MOKE en zijne Geuzen, over den tijd der kruistogten, eindelijk overhet Batavisch Voorgeslacht. Toen verwde een blos zijne wangen, aarzelende haaldehij een' bundel papieren uit zijn' schrijflessenaar voor den dag, en mij en zich zelven,zoo het scheen, gelijkelijk wantrouwende, las hij, na belofte van striktegeheimhouding, een gedeelte der Hermingard voor. Het was het tooneel, waarHertog THIEDRIC de tijding van de nederlaag der Batavieren ontvangt, en het bekendproefstuk van de boogschutterlijke behendigheid onzer voorouders met levendigekleuren wordt geschilderd. Zoudt gij het mij vergeven hebben, wanneer ik, door dittafereel niet bekoord, onzen vriend de voortzetting van den begonnen' arbeid hadafgeraden? Sinds dien tijd werd DROST, dien ik lang om zijne inborst bemind had,mij heilig om zijne talenten, en mijne verbeelding ontwierp van hetgeen hij wordenzou schitterender idealen, dan de nederige jongeling zich immer zelven geschapenheeft.’

    En inderdaad, wanneer wij ons den afgestorvene in een beminnelijk beeld wenschenvoor te

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XII

    stellen, dan wekken wij geene herinneringen aan hem op, hoe hij, in de meerluidruchtige kringen zijner makkers meestal teruggetrokken, door eene fijneopmerking slechts nu en dan liet vermoeden, welk een schrandere geest in hemwaakte; maar wij schilderen ons hem, zoo als wij hem vaak in de eenzaamheid vanzijn studeervertrek hebben bespied. Aan de inrigting van het nette vertrek herkentgij den bewoner, die er in leeft. Aan de wanden hangen de afbeeldingen (mogenwij ons dus uitdrukken) zijner Heiligen. Het zijn VAN DER PALM en HOOFT, SCOTT,BILDERDIJK en LAMARTINE, die u zeggen, wat zijne geliefkoosde Schrijvers zijn. EenEcce Homo en de keurige Engelsche konstprent der dartelende wichtjes, met hetonderschrift Nature, bewijzen, dat de oefening der letteren door verhevenegodsdienstigheid en kinderlijke onschuld geheiligd wordt. DROST zelven vindt gij totin den laten nacht ijverig bezig. Zoo het geen Dichter is, die hem boeit, misschienis het, het vlak tegenovergestelde, een dor Oudheidkundige, maar wiens droogverhaal door de dichterlijke verbeelding des lezers bevrucht, wordt. Het isMATTHAEUS,die hem het glansrijk hof der Bourgondische Hertogen vóórtoovert. Of ORLERS, diehet tegenwoordige Leiden, welks el-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XIII

    lende hem walgt, herschept tot den luister der Burggrafelijke tijden. Welligt vindt gijhem schrijvende, en de gemakkelijkheid, waarmede zich zijne pen beweegt, herinnertu het woord van HORATIUS:

    Verba-provisam rem non invita sequentur,

    en toont u, met hoe veel kieschen smaak hij het kleed der uitdrukking over dezuiverheid zijner gedachten weet te plooijen.

    DROST had den Vaderlandschen Roman tot zijn vak gekozen. Voor die soort vanLetterkunde hadden hem reeds als kind de geschriften van ADRIAAN LOOSJES smaakingeboezemd. En toen verscheen SCOTT met zijne tallooze Werken. Wie dezelve,als wij, op jeugdigen leeftijd las, weet welk een' diepen indruk zij maakten. Het warenniet langer nevelbeelden, die zijne verdichtsels voor ons opriepen; maar menschen,een voorgeslacht, zóó en geheel zóó als het geleefd en bestaan had, wezens, welkewij met belangstelling aanschouwden en volgden, met welke wij als het ware kondenomgaan, omdat wij geleerd hadden, duidelijk

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XIV

    te beseffen, hoe wij in hunnen tijd hen, hoe wij ons zelve beschouwd zouden hebben.Wie benijdde niet de gelukkige Landgenooten van den Brit, die door zijnen tooverstafde vervallen burgen van Engeland had hersteld, en de vergeten helden zijnerHooglandsche stammen voor het oog der wereld had doen herleven? Deoudheidkunde scheen niet langer eene dorre kamerstudie; stof en roest, dat haaraankleefde, schudde zij af; in het vrije veld dartelde de verbeelding door devaderlandsche dreven, en maakte ieder plekje belangrijk door de herinneringen vanden voortijd. Doch in ons Vaderland, zoo rijk met die herinneringen bedeeld,heerschte tegen het verdicht Verhaal een vooroordeel, dat, hetzij te regt of te onregt,echter uit eene zuivere bron voortvloeide. Toen DROST zich aan het werk zette,gevoelde hij dit bezwaar. Maar niet alleen de meening van velen, zijn eigen reingemoed, het vooruitzigt op zijn' toekomstigen stand, gaf hem de schoone Voorredevoor HERMINGARD in; waarvan het onzeker is, of zij meer zijn' stijl dan zijn hart eeraandoet. O! weêrhoud door uwe bekrompenheid de vlugt zijner pen niet! ‘Er is voorden Dichter eene hoogere roeping, dan de kitteling der verbeelding door eenebevallige voorstelling!’ riep hij in vriend-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XV

    schappelijken twist over de zedelijke strekking der kunst dikwerf uit; ‘tot den prijsvan hun genie, van hunnen roem, zou ik noch SCHILLERS Götter Griechenlands,noch GÖTHES Faust willen geschreven hebben. Het moge een gebrek zijn, dat ikhet gebied der kunst te eng beperke; wie dit wraakt zie toe, welk een looden juk hijhet zedelijk gevoel dreigt op te leggen!’ Zou het van hem te vreezen zijn geweest,dat hij de Vaderlandsche Letterkunde immer met onkruid had vermeerderd?

    DROST beminde de Natuur: aan welk dichterlijk gevoel is zij niet dierbaar? Maar hijwas niet een van die wandelaars, die hij in zijneWilhelma zoo naïf geschilderd heeft,‘die u toonen zullen, voor de lieve Natuur een' geopenden zin te hebben, uaanstooten en telkens zeggen: ‘Zie hier en zie dáár, dit is verrukkelijk, dat plekje isgoddelijk, dat is Zwitsersch, kijk! dat partijtje.... het is hemelsch!’ maar zijn oog werdlevendiger, zijne borst ruimer, en tegen den vriend, die hem vergezelde, stortte hijin welsprekender taal zijn gevoel uit. Zoo er iets was, waarbij hij u deed stilstaan,het was de plek, die de voetstappen van beroemde voorvaders hadden gedrukt.Daar vergat

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XVI

    hij voor een oogenblik het schoone landschap en den helderen hemel, om metgretigheid te bukken in de kelders en holen van oude bouwvallen. Wie hem op zijnewandelingen in Leidens omtrek vergezelde, weet, hoe vaderlandsche herinneringenaltoos bij hem levendig waren. Dán wees hij u op Leidens trotschen burg, en sprakvan de oude WASSENAERS en van den Redder's Lands na den dood van GraveFLORIS. Dán lokte hij u mede naar Poelgeest of Teilingen, om over de schooneslagtoffers van hoofsche liefde te mijmeren. Dán overwon hij uwen weêrzin, omRijnsburgs enge straten met deszelfs schamele bewoners en den stank hunnernering te doorkruisen, en gij hadt met hem getreurd, dat van de beroemde Abdijnaauwelijks een muur herkenbaar is, of gij zoudt, om hem vriendschappelijk teplagen, uwe borst met den schijn van het baatzuchtigste prozaïsme verstaald hebben,wanneer hij in verrukking de zonderlinge afbeeldsels van Grave WILLEM en VrouwePETRONELLA in het Rijnsburger kerkgebouw stond aan te staren. Natuur scheen danvergeten voor de gedenkteekenen van den geest der menschen, die de Natuurbezield had. Of neen, dáár, waar het Werk Gods in al zijne pracht zich aan degewrochten der oudheid paarde, zoo als in het be-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XVII

    koorlijk Gelderland, dáár hebben wij hem niet gezien, hoe hij aanbad, hoe hijbewonderde, hoe hij gevoelde. Maar wij konden het gissen uit de geestdrift,waarmede hij, van eene reize derwaarts teruggekeerd, over dit verrukkelijk oordsprak. Nu en dan had hij zijne krachten aan de dichtkunst beproefd; maar geenzijner verzen slaagde zoo gelukkig als dat, waarin hij zijne herinneringen aanGelderland bezong. Rijkdom en verhevenheid van gedachten, zwier vanuitdrukkingen, welluidendheid van maat, voor het afwisselend onderwerp berekend,geven aan hetzelve hooge waarde, en wij verheugen ons, dat hetzelve, door deplaatsing in den Vriend des Vaderlands, Deel VII, pag. 352, der vergetelheidonttrokken is.

    In een dergelijk oord echter hebben wij hem gezien; maar de gedachte daaraanvervult ons met weemoedige droefheid. Toen de wankele staat zijner gezondheidde eerste voorteekenen opleverde van den slag, die zijne dagen bedreigde, begafhij zich tot herstelling naar Haarlems verrukkelijke omstreken. Voor het oogenblikschenen zijne krachten te herleven; onvermoeid doorkruiste hij den Hout, of trok terbedevaart naar de beroemde overblijfselen van BREDERODE, beklauterde de duinen,

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XVIII

    of doolde door de slingerwegen van den Aardenhout. Met zijne vrienden (want dezerekenden zich gelukkig, een' dag met hem door te brengen) besprak hij dan deontwerpen, waarmede zijn hoofd vervuld was, of bedelde om berisping (het woordis voor den nederigen schrijver niet te sterk) over de schetsen, die hij op het papierhad gebragt. Helaas! zijne krachten konden zoo veel inspanning niet langer torschen.In Amsterdam teruggekeerd, hernieuwden zich de aanvallen van bloedspuwing, enterwijl hij zich misschien nog met de hoop op herstelling vleide, en het smartelijkevan het scheiden niet gevoelde of gevoelen kon, ontrukte de dood op den 5den

    November des vorigen jaars hem, het éénig kind aan zijne ouders(*), den getrouwenverloofde aan zijne geliefde, den dierbaarsten makker aan zijne vrienden, denveelbelovenden schrijver aan de Vaderlandsche Letterkunde.

    ‘Vroeg sterven behoort niet tot de idealen van een dichterlijk leven,’ sprak eenestem in ons binnenste, toen weinige dagen later onze voet met looden schreden inhet Muiderzand zijne lijkbaar volgde, en alleen het snikken eens bedaagden va-

    (*) Den Heer A. DROST AZ. en Vrouwe A.M. NEVES VAN SCHOOTEN.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XIX

    ders de treurige stilte in het somber landschap afbrak. Al mogt het een schoonedood heeten, in den eersten bloei der jaren, - de bruine lokkenmet lauweren versierd,het hart van onschuld en liefde vervuld, - deze wereld voor eene betere te verlaten,de scheiding stond op te bittere tranen, dan dat de dankbare zoon, de minnendeverloofde, de hartelijke vriend haar ooit zou hebben verlangd. En toch verzachttede gedachte aan hetgeen hij reeds hier geweest was, aan de roeping, die hem ineen' verhevener werkkring verbeidde, onze smart, toen de zwijgende grafkelderzich over het dierbare overschot sloot.

    ‘Vroeg sterven behoort niet tot de idealen van een dichterlijk leven,’ zeide eene stemin ons binnenste, toen wij met eerbied zijne portefeuille ontsloten, en zoo veelschoons vonden, dat op zoo veel schooners hoop gaf; toen zoo vele half afgewerkteschetsen ons herhaaldelijk deden wenschen, dat de dood de sikkel nog eene wijlhad teruggehouden. De volgende bladen zullen beslissen, of onze verwachtingenoverdreven waren. Mogten velen onze smart en bewondering voor den afgestorvenedeelen; - een enkele opgewekt worden, den weg, dien de dood voor onzen DROSTafsloot,

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • XX

    verder te bewandelen, ons doel met derzelver uitgave zou bereikt zijn. Deschoonheden danke men hem, de gebreken wijte men ons: slechts op dezevoorwaarden, geliefde Lezer! verlangen wij uw oordeel.

    NOVEMBER 1835.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 1

    Het altaarstuk.De schael moet even staenDoor eigen wederwight.HUIJGENS.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 3

    I.

    Degelijke landfeesten waren nergens talrijker dan in de Spaansche Nederlanden;de zoete natuur dier streken werkte daartoe hoogst gelukkig op den oorspronkelijkenkarakteraanleg van derzelver bewoners. Inderdaad, zij verdiende het penseel vaneen' Meester, en ADRIAAN VAN OSTADE was zulke onderwerpen waardig; de talrijketafereelen, door zijne kunst met echt vernuft en dichterlijke waarheid op het paneelgebragt, mogen het ons getuigen! maar vond hij overal rijke en gedurig nieuwe stof,voorwaar, het dorpfeest te Saventhem, op een' zomeravond van 1617 gevierd, zouhem de gelukkigste gelegenheid gegeven hebben tot het daarstellen van eene regtbonte, regt geestige en van levenslust glanzende schilderij.Purperkleurig vielen de laatste stralen der avondzon op den voorgevel der

    dorpherberg en schitterden tusschen de bruine wijngaardbladen, onder wier welfselde koutende landlieden eene koele en aangename rustplaats vonden, waar zij devlugge

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 4

    dansers mogten gadeslaan en des herbergiers krachtig brouwsel prijzende, ligt nietste wenschen hadden, dan de hunne gesprekken storende dansmuzijk een weinigverwijderd te zien.In waarheid, de potsierlijk uitgedoste speellieden waren luidruchtig genoeg: twee

    oude schalksche troniën, half verborgen onder de roode hoeden, in wier rand eenehanenveder prijkte, schenen de beweegbaarheid hunner wezenstrekken in wedstrijdte brengen met de vaardigheid, waarmede hunne hand den strijkstok over devedelsnaren deed zweven. Een blinde pijpspeler wilde hun in geoefendheid nietsgewonnen geven en blies van zijne bouwvallige ton lustig voort; het gelaat van denoude glansde van een genoegen, dat zonderling met zijne ongelukkige armoede inweêrspraak lag. De vierde der toonkunstenaars, de hoofdbestuurder van hetlandfeest, zwierf, met eene versleten citer in de hand, gedurig onder de dansers enaanschouwers rond, moedigde hier ten dans aan, mengde zich ginds in het gesprekder huismoeders, en herinnerde haar, met schelmsche toespeling, de dagen, toenzij op het thans voor hare bloeijende dochters geruimde grasperk even vlug enbevallig rondzweefden. Altijd had men Meester ANTHONIS wel mogen lijden; om deroude kenniswille was hem nog eenige vrijheid veroorloofd, en hij moest met derdaad te stout worden, eer men hem uit haar midden naar de ernstige mannenverbande.Na zich een dergelijk vonnis waardig gemaakt te hebben, kwam hij bij den

    vriendenkring van den

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 5

    herbergier, die zich met den Schout HUMPRECHT in staatkundige twistspraakgewikkeld zag. Talrijke huislieden omringden hen en leenden een aandachtig ooraan hun gesprek.‘Maar bij St. Marten!’ riep Meester ANTHONIS uit, ‘moogt gij zoo onverschillig uw

    LEENTJE ginds laten dansen, Vader HUMPRECHT? Ei, sla haar toch eens gade. Zie,zij zweeft rond als Thalia zelve. Waarlijk, HUBERT VAN VAERNEWIJCK zou een waardiggezel voor haar zijn! Nu, men zegt....’‘Wat zegt men?’ vraagde HUMPRECHT, een deftig man, met paarsen rok, zindelijken,

    maar zeer eenvoudigen halskraag en roode broek.‘Dat uw LEENTJE hem weldra zal verhooren,’ ging Meester ANTHONIS voort. ‘Nu,

    regt een paar, regt een paar; zij schoon en rijk, hij welgesteld en bij ALBERTUS - datGod Zijne Hoogheid zegene! - in hooge gunst; beide goede en vrome kinderen.Waarlijk, Heer HUMPRECHT! iets dergelijks kroont den vader met Gods besten zegen!’HUMPRECHT hoorde hem wel gaarne aan; ook hij wenschte zijne dochter met den

    eerlijken Houtvester gelukkig te zien. ‘Ik heb nog niets van die liefde vernomen,’zeide hij bedenkelijk, en schoof zijn blaauw met bont omboord mutsje ter zijde.‘Jammer, dat HUBERT zoo beschroomd is,’ zuchtte Meester ANTHONIS. ‘Zeker, hij

    had reeds vele mededingers, maar niemand mogt zich zoo waardig achten naarhare hand te staan.’ Hij schudde het hoofd en volgde met zijne droevige blikkenMAGDALENA in het blijde dansgewoel: in waarheid, zij was

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 6

    schoon, zeer schoon. De rijke lokken, door eenen kanten doek slechts ten halvebedekt, zwierden op den zedigen halsdoek, die een weinig van onder het blaauwzijden keursje opgeschoven was. Regt bevallig staken de parelgrijze kousen bij hetwitte met purper omstikte rokje en de roode schoentjes af; hare kleeding was evenbevallig als hare gestalte. Lang sloeg Meester ANTHONIS haar gade; zijneonderscheiding had eenig gewigt, want hij kende de schoonen van ganschVlaanderen; maar telkens als de zwervende Rederijker naar Saventhem keerde,wierp hij, in zijne gedachten, aan MAGDALENA den Paris-appel toe.‘Bij St. Lucas en alle Heiligen! zou het mogelijk zijn?’ riep Meester ANTHONIS op

    het onverwachtst uit, en aller nieuwsgierige blik volgde den zijnen. Achter eenebloeijende doornhaag hield een vreemdeling zijn wit ros in bedwang, welks gehoorweinig tegen de vedeltoonen bestand scheen. Zonder zich om de woeste sprongenvan het paard te bekommeren, kortte de ruiter de teugels met edelen zwier. Hetwas een welgemaakt jongeling; zijne kleeding was eenigzins wild, maar tevenswelgekozen: over het geel zijden wambuis hing een kunstig gestikte draagband,aan welken een dolk glinsterde; om zijn midden was een donkerroode sluijergeslagen; zijne welgevormde leest kwam er gunstig door uit; de hemelsblaauwebroek, welker wit satijnen kniestrikken zeer laag op de Spaansche rijlaarzennederhingen, was den keurigsten Hofpronker waardig; alleen de pistolen in zijnengordel, en de lange, zwarte reismantel van

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 7

    Gentsch laken, kondigden in hem den reiziger aan. Maar deze kleederzwier, dooreen' kraag van Antwerpsch speldewerk voltooid, boeide slechts het oog deroppervlakkige nieuwsgierigheid; veel belangvoller waren de gelaatstrekken van denvreemdeling. De breede rand van den vederhoed wierp eene zware schaduwtintover zijn donker gelaat; de glans van het avondlicht verhoogde den blos zijner kaken.In breede krullen hingen de lokken om het schoone hoofd, en bevallig boog zijnzwarte knevelbaard zich langs den mond opwaarts. Het donker oog volgde metgloeijende uitdrukking eene der danseressen, die, door een' jongeling in jagtgewaadten dans geleid, zoo veel vlugheid en bevalligheid ten toon spreidde, als men slechtsvan MAGDALENA, HUMPRECHTS dochter, verwachten mogt.Ieder ontdekte nu den vreemdeling; doch, zonder zich om deszelfs verschijning

    te bekommeren, zette men den dans voort, en slechts bij het naderen van dedoornhaag zochten zij hem met nieuwsgierige blikken, en spaarden geeneaanmerkingen.De ruiter was ondertusschen afgestegen. Meester ANTHONIS naderde hem. ‘Ei,

    bij St. Hildegard!’ sprak hij, met eerbiedige vertrouwelijkheid, als wilde hij denomstanders zijne vereerende kennis aan den vreemde doen blijken, ‘ik had nietdurven hopen u hier te mogen begroeten. Welkom, hartelijk welkom in Saventhem!’‘Evenmin had ik mij voorgesteld uw guitengelaat weder te zien, Meester ANTHONIS’

    antwoordde de vreemdeling. ‘Bij St. Lucas! ik beloofde mij heden

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 8

    geen vrolijk oogenblik; en vreugde moet er te vinden zijn, waar gij u zult ophouden.’‘Wanneer zijt gij uit Antwerpen vertrokken, Mijnheer?’‘Dezen morgen, Meester ANTHONIS! o het scheiden viel bang!’ voegde hij er met

    nadruk bij.‘Zoo meent gij dan lang op reis te blijven?’ hervatte de citerspeler.‘Zeker,’ antwoordde de vreemdeling. ‘Italië is eene milde voedstermoeder onzer

    kunst. Maar zie, wat gapende menigte komt ons omringen? De muzijk zwijgt, devreugde sterft; bij St. Lucas! dat moet zij niet wanneer ik mij vertoon! Op, MeesterANTHONIS! op! luid klinke vedel en pijp! sla fiksch de citer, Oude! lustig, lustig, eenregt vrolijke, een wilde dans!’ - Een blanke dukaat verdubbelde des citerspelersbereidwilligheid. Luider en luider schaterden en ruischten de muzijktoonen; metfeestelijke geestdrift snelde ieder weder ten dans. HUBERT VAN VAERNEWIJCK mogtMAGDALENA weder in de rij voeren, en onder luide toejuiching werd het voor éénoogenblik gestremde landvermaak hervat.Nieuwsgierig vraagde men Meester ANTHONIS, wie de milde vreemdeling zijn

    mogt? maar deze sloeg, doof voor hunne vragen, ijverig de citer, of mengde zichmet geestige kabriolen in het bonte dansgewoel.Naauwelijks was de dans geëindigd, of de vreemdeling, die zich intusschen met

    eenige teugen Rijnschen wijn verfrischt had, moedigde door woorden en zilver totde voortzetting van het feest aan.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 9

    ‘Gij zult immers deel aan den dans nemen?’ zeide Meester ANTHONIS.‘Niets liever, wanneer ik die blonde deerne geleiden mag. Bij St. Lucas! een regt

    Madonnakopje! Wie is dat schoone meisje?’‘De dochter van den Schout HUMPRECHT. Een zeer schoon kind, niet waar? en

    echter zal zij niet onverschillig voor uwe onderscheiding zijn, wanneer zij verneemt,dat....’‘Zwijg, Meester ANTHONIS! hier en elders: verstaat gij mij?’‘Het zij zoo!’ eindigde deze, en voerde den vreemdeling naar de, door een'

    breedgetakten lindeboom beschaduwde, zodenbank, waar MAGDALENA, omringdvan eenige harer vriendinnen, nederzat. HUBERT VAN VAERNEWIJCK stond aan harezijde en zag den zwierigen vreemde naderen. Door ANTHONIS voorgesteld, noodigdede jongeling haar met innemende gemanierdheid ten dans.MAGDALENA stond op en waagde het een schuchteren blik op den reiziger te slaan;

    een zachte blos vloeide, als een rozewaas, over het aanminnig gelaat; zij sloeg deoogen ter aarde, zweeg en zag naar hare moeder om. De deftige vrouw was digtin hare nabijheid. Hare blikken verstonden elkander, en nu hem de hand reikende,lispelde zij met zoete lieftalligheid: ‘Gij bewijst mij wel zeer veel eer, Mijnheer!’‘Wat zegt eer tegen geluk?’ antwoordde de jongeling, en zag haar met gloeijende

    blikken aan.De dansmuzijk klonk weder. Met al het ver-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 10

    trouwen der onschuld rustte MAGDALENA op den ervaren' danser. Algemeen werdhet bevallige paar bewonderd. Slechts HUBERT VAN VAERNEWIJCK bleef bij denlindeboom staan; zijne misnoegde blikken zwierven over den grond; telkens namzijne ergernis toe. De vreemde week niet van MAGDALENA'S zijde, zeide haar honderdzoete dingen, voerde haar gedurig ten dans en wist aan ieder gezegde eene geestigewending te geven. Dit was hem al te veer; wrevelig verliet hij de woelige menigte,die, terwijl de maan haren zilveren lichtvloed op het grastapeet nedergoot, defeestvreugde nog niet verlaten kon. Somber keerde VAN VAERNEWIJK naar zijneeenzame boschwoning. De oude moeder verwachtte hem; zij zag, dat haar zoonin eene zeer treurige luim was en kon er de reden van gissen. ‘Hebt gij MAGDALENAniet gezien?’ vraagde zij eindelijk.‘Ach, Moeder! Moeder!’ barstte HUBERT uit, ‘spreek mij niet van MAGDALENA. Nu

    mag ik niets meer hopen!’De ongelukkigeminnaar! Te goeder ure had hij zich nog verwijderd; onbeschrijfelijk

    veel smart was hem daardoor gespaard. Nu zag hij het niet, hoe welgevalligMAGDALENA het onderhoud van den vreemden gast was; hoe hij haar naar huisbegeleidde, en na het afscheid van hare ouders, terwijl deze binnentraden, een' kusop de rozenlipjes drukte, en fluisterend vraagde: ‘Zal ik u morgen avond wederzien,schoone MAGDALENA?’ - Nu was HUBERT VAN VAERNEWIJCK er geen getuige van, hoezij die bede toestemde, hare hand zacht aan de zijne ont-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 11

    trok en met een vriendelijk ‘Goeden nacht!’ in huis huppelde.

    II.

    ‘Neen, ALIX! neen, langer mag ik het niet gedoogen. MAGDALENAmoet voortaan denvreemdeling niet meer zien.’‘Maar, Vader HUMPRECHT!’ begon de toegevende huismoeder, terwijl zij het

    ammelaken over de tafel spreidde, ‘ons kind is goed en vroom, de vreemdeling eenhupsch Heer; ei, zou der jeugd dan geen eerlijk vermaak vergund zijn?’‘Bij den Heiligen Marten! zult gij mij dan weder het hoofd warm maken, ALIX?

    Wanneer ontzeide ik MAGDALENA een goed en eerlijk vermaak? - Schuldeloos is nuwel hare gehechtheid aan den vreemdeling; maar ach, het dwaze meisjeshart!......Wat toch voert den pronker herwaarts? - Acht dagen leeft hij nu reeds in de herbergals een Fransche Prins, tuischt met de boeren, danst met ons LEENTJE en maakthaar het hoofd op hol. Zie, dat verstoort mijne huisselijke rust!’ - Gramstorig stondhij op en zag naar buiten. Daar naderde MAGDALENA, vergezeld van den vreemdeling.Onder den met klimop begroeiden afhang namen zij afscheid. Vader HUMPRECHTbespiedde hen. Het teeder gekozel ergerde den oude; echter stelde hij zich gerust:zijne

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 12

    dochter was rein en onschuldig; de vreemdeling zeer bescheiden.MAGDALENA trad binnen. Moeder ALIX deed het licht ontsteken, bragt het gele

    zuivel in den tinnen schotel op en sneed het fijne wittebrood. Haar echtgenootscheen in gepeinzen verdiept; van tijd tot tijd sloeg hij zijne dochter gade; sprakeloosnam hij deel aan den eenvoudigen avondmaaltijd. Toen stond HUMPRECHT op enstapte met groote schreden door het vertrek; zijne vaderlijke bekommering zou zichlucht geven:‘Wat zal die vertrouwelijkheid met den vreemdeling beduiden, MAGDALENA?’ begon

    hij ernstig, en stapte nog rasser voort.‘Lieve Vader!’ stamelde zij, ‘is hij dan niet een goed en geestig jongeling?’‘Dom kind! schijnen alle pronkers dat niet? Wat bedoelt hij? Spreek, MAGDALENA!

    Gij zwijgt! - Ach! zoo heeft hij mij, ongelukkigen vader, uw vertrouwen reeds ontroofd!De Hemel weet, wat leed hij mij verder nog bereiden zal!’‘Gij miskent hem, Vader!’ antwoordde MAGDALENA. ‘De vreemdeling heeft een

    goed, een heilig doel.’‘Een heilig doel?’ meesmuilde HUMPRECHT.‘Voorzeker, lieve Vader! nóg bezat onze kerk geen Altaarstuk; dikwijls beklaagdet

    gij u daarover. Nu, de vreemdeling is een schilder; hij wil het ondernemen, en deHeiligeMarten, Saventhems gebenedijde Schutspatroon, zal boven het outer prijken.’

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 13

    Het gelaat van den eerlijken oude helderde aanmerkelijk op; nogtans bewaarde hijhet stilzwijgen.‘Morgen vangt hij de schilderij aan,’ ging MAGDALENA vrijmoediger voort. ‘Hij heeft

    mij uitgenoodigd, om hem in het kerkkoor gezelschap te houden. Wat wij daarmedebedoelen, zal u eens duidelijk worden.’ De schuldelooze oogen schenen zijnegoedkeuring af te bidden; ernstig zag de vader haar aan; zijn doordringende blikbeschaamde haar niet.‘MAGDALENA! heeft hij u van liefde gesproken?’ vraagde HUMPRECHT.‘Nimmer, lieve Vader!’ was LEENTJES antwoord.‘Nu, dan zegene St. Marten zijne lofwaardige onderneming enmijne toestemming!

    Onthoud slechts dit vaderlijk woord: bewaak uw hart, MAGDALENA!’ - Zij stond op enomhelsde hem. Moeder ALIX wischte een' traan uit het oog en sloot hare dochter inde armen, en terwijl zij elkander zoo omhelsden, nam HUMPRECHT het mutsje af enbad God, dat MAGDALENA'S goede engel haar nimmer verlaten mogt!

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 14

    III.

    Eene maand verliep er. De vreemdeling werkte den ganschen dag ijverig in dekerkkapel. LEENTJE hield hem getrouw gezelschap. Gedurig won hun omgang invertrouwelijkheid. Zijn gulle en heusche aard had HUMPRECHT een gunstigervooroordeel voor hem doen opvatten. Des avonds mogt de Schilder zich in denhuisselijken kring laten vinden, en het stille gezin werd door den gast tenaangenaamste verlevendigd. Zijn onderhoud was geestig, zijne gevoelige luimonuitputtelijk, en bovenal het vrome geschenk, dat hij voor HUMPRECHTS dorpbestemde, deed hem hoog in de gunst van den eerlijken Schout staan. Onbegrijpelijkveel goeds en nuttigs bragt deszelfs bestuur in Saventhem te weeg; maar het washem ook niet onverschillig, dat men telkens zeide: ‘Zie, dit hebben wij wederom aanden rustigen Schout te danken!’VAN VAERNEWIJCK plagt den Schout dikwerf te bezoeken. Sinds lang had de

    scherpziende vader bemerkt, dat ware genegenheid voor MAGDALENA hem derwaartsdreef, en dikwerf wenschte hij, dat de jonge Houtvester, zijne blooheid overwinnende,zich verklaren mogt. Sedert de Schilder in het dorp verschenen was, vertoondeHUBERT zich niet meer. Aanvankelijk merkte Vader HUMPRECHT dit met leedwezenop; nadere kennis met den Schilder deed er hem weldra in berusten,

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 15

    en weinig dacht hij meer aan zijn' vorigen gunsteling.En MAGDALENA nu - had zij haar hart bewaard? o! Ik weet het, menige schoone

    lezeres glimlachte bij die vaderlijke vermaning en zeide reeds: ‘Zij zal het niet kunnenbewaken.’ De geestige, gevoelvolle en door kunsttalent versierde jongeling moesthaar wel dierbaar worden; dagelijks had zij zijn beeld zich met even gloeijendetrekken in de ziel geschilderd, als die, welke zijne hand op het doek bragt. Ook zijdacht zelden dan meêwarig aan HUBERT; vroeger was hij haar niet onverschilliggeweest; toen hij evenwel niet meer aan haar scheen te denken, wilde zij ook hemvergeten, en echter vreesde zij, dat een ander, dat de Schilder haar van liefde zouspreken.Eindelijk was de schilderij gereed. HUMPRECHT en deszelfs gezin zou, vergezeld

    van den Dorpgeestelijke, het kunstwerk op eenen helderen Julijmorgen voor heteerst bezigtigen. Gloeijend violetlicht spreidde de zon door het gekleurde boogvensterop het Altaar der dorpkapel van Saventhem; de hooge nis boven hetzelve was metgordijnen bedekt. De Schilder verbeidde hen reeds in het eenvoudig kerkgebouw.Dáár stonden zij in hoog gespannen verwachting. De gordijn ter regterzijde werd

    weggeschoven: ‘De Heilige Marten!’ riepen allen opgetogen uit en staarden hettreffelijk schilderstuk aan.Het was een meesterlijk kunstgewrocht. De geharnaste Heilige, op een wit paard

    gezeten en om-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 16

    ringd van behoeftigen, verdeelde onder dezelve zijn' glanzenden mantel. Mannelijkmedelijden en bewustheid van wel te doen, waren, met verhevene waarheid, op hetgelaat des ruiters uitgedrukt. Ieder herkende in het ros des Heiligen het edel dier,waarmede de vreemdeling op Saventhems landfeest verschenenwas, en St. Martenskrachtvolle gelaatstrekken waren die des Schilders.‘Onnavolgbaar schoon!’ riepen de bewonderenden uit, en een vrome traan rees

    hun in de oogen. Nu trok de kunstenaar de gordijn ter linkerzijde weg, en zij zagende reine Moedermaagd met het kind JEZUS. Goddelijke vreugde lag op het stilbescheiden gelaat van de uitverkorene der vrouwen verspreid. Zij hield haren zoonaan den vollen boezem gedrukt, en scheen, in zaligend heilgevoel verloren, deschaar van landlieden gade te slaan, die haar omringden en geschenken bragtenen den Heiland aanbaden. Op den voorgrond vertoonde zich een schoon blondmeisje; het bragt een lam ten geschenke. Teedere vroomheid was op het bloeijendgelaat treffelijk uitgedrukt.‘Onze MAGDALENA!’ riepen HUMPRECHT en ALIX buiten zich zelve van verrukking

    uit.‘Vader! Moeder!’ juichte het meisje, terwijl de Schilder, door hare opgetogenheid

    buiten zich zelven, haar in de armen sloot. ‘Vader! Moeder!’ herhaalde zij en weesnaar een ander gedeelte van den voorgrond.En de ouders zagen een vroom paar, een' bejaardman en eene bedaagde vrouw,

    veldvruchten en ooft

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 17

    brengende, en zij herkenden in de statige Godsdienstige gelaatstrekken zich zelve.Zij waren verstomd van bewondering. De Dorpgeestelijke, die in zijne jeugd meniggewrocht van ANGELO, RAFAËL en CORREGGIO gezien had, was onuitputtelijk in denlof van des Schilders werk, en prees de behandeling, als die van RUBENS op zijdestrevende. De Schilder was innig tevreden over zijn werk; overgelukkig zegende hijde magt en den invloed zijner kunst.

    IV.

    Sinds de kerk met het Altaarstuk prijkte, was de gehechtheid van HUMPRECHTS gezinaan den onnavolgbaren Schilder ten top gestegen. De schalksche treken, waartoezijn levendig karakter hem niet zelden verleidde, vonden gereedelijk verschooning;enmoest Vader HUMPRECHT soms donker zien, wel spoedig verzoende eene koddigeverontschuldiging den oude. MAGDALENA beminde den jongeling heimelijk met alden gloed der maagdelijke liefde. Niet minder dierbaar was zij den vreemdeling;echter verklaarde hij zich niet dadelijk. Aanvankelijk had hij gedurig tegen het hardenoodlot gemord, hetwelk hem dwingen zou, Saventhem te verlaten; maar nog altijdtoefde hij en sprak eindelijk geheel niet meer van vertrekken. Twee par-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 18

    tijen vormden zich in het dorp, de eene wenschte, dat hij bleef, de andere

    Sloeg hem 't heilig kruys, wanneer hy optrok, na.(*)

    Dat MAGDALENA aan het hoofd der eerste stond, behoeft geene vermelding. MoederALIX was hare getrouwe bondgenoot, en niet minder de waard uit het Zwijnshoofd,bij wien de vreemde duchtige verteringen maakte. Vader HUMPRECHT begon zichaan de talrijker tegenpartij der dorpelingen aan te sluiten, die meer en meer vanden dartelen moedwil des Schilders te lijden hadden. Deze echter liet zich moeijelijkuit het veld slaan. ‘De Cherub, die mij uit dit Eden verdrijft, moet vlammender zwaardzwaaijen,’ zeide hij lagchende, betaalde het gelag der gekwelde landlieden, deeldezoeten koek en blanke geldstukken aan moeders en kinderen uit, ondersteundemet goedhartigemildheid armen en kranken en was steeds op nieuwe landvermakenbedacht. Opzettelijk scheen hij telkens den vrede te sluiten, om denzelven telkensmoedwilliger te verbreken. Het gewonde hart van HUBERT VAN VAERNEWIJCK werddoor het tijdsverloop niet geheeld. Onvergetelijk en heilig droeg hij MAGDALENA'Sbeeld nog altijd in den boezem. Hij was over hare genegenheid voor den geestigenvreemdeling op haar niet verstoord, want gaarne erkende hij deszelfs meerderheid.Nimmer zag hij MAGDALENA; zeer zelden kwam hij te Saventhem, en het

    (*) VONDEL.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 19

    was hem goed, weinig van HUMPRECHTS gezin te vernemen. Maar de lof des Schildersverspreidde zich verre in den omtrek, en ieder toog naar Saventhem, om hetschilderwerk te bewonderen; toen kon ook HUBERT der verzoeking geen' weêrstandbieden, om derwaarts te gaan en eigenwillig zijn boezemleed te vermeerderen.Heimelijk bezocht hij op zekeren avond de dorpkerk, zag het Altaarstuk en verliet,

    van bangen weemoed veryuld, het heiligdom. Op eenigen afstand van Saventhembleef hij op een' heuvel staan en rustte op zijne bus. De zon zonk aan dewesterkimmen weg en verspreidde gloeijend roode wolken over het blaauw beneveldverschiet. Werktuigelijk hield HUBERT zijne oogen op dat schouwspel gevestigd;leefde zijne oude moeder niet, o, dan had hij gewenscht te sterven!Hij bemerkte het niet, dat hem intusschen twee ruiters, van hunne bedienden

    vergezeld, genaderd waren; ter naauwer nood hoorde hij het, dat één hunner hemvraagde: ‘Vriend! bevindt zich te Saventhem een Schilder?’ - ‘Helaas ja!’ antwoorddede jongeling verward. De vreemden lachten. ‘Vela do fatta!’ riep de tweede ruiteruit, en beide reden haastig en in een levendig gesprek voort.VAN VAERNEWIJCK zag hen na; hij bloosde over zijne verwarring en zijn zonderling

    antwoord. Bedroefd en op zich zelven misnoegd, wierp hij de bus op de schoudersen vervolgde zijn' weg.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 20

    De reizigers hadden Saventhem weldra bereikt. Meester ANTHONIS was denzelfdendag weder in het dorp verschenen. Sinds het landfeest had hij zich aldaar nietopgehouden; want iedere feestgelegenheid, door de gansche omstreek, eischtezijne tegenwoordigheid, en ongaarne miste men hem bij de Antwerpsche enBrusselsche Rederijkers-optogten. Voor de kerk wachtte hij de vreemdelingen, boogzich eerbiedig en hield den stijgbeugel voor den oudsten der ruiters, een zeer bejaardman, wiens kostbaar gewaad deszelfs hoogen rang kenmerkte. De anderevreemdeling was mede afgestegen; het was een rijzig man; minzaamheid enzielenadel spraken uit zijne wezenstrekken; ook zijne kleeding was zeer rijk ensmaakvol; eene kostbare gouden keten hing om zijnen hals. Met nieuwsgierigehaast traden zij de kerk binnen en begaven zich naar het outer. Een koorknaapschoof de gordijnen voor het Altaarstuk weg.‘Hij is het, NANI!’ riep de jongste bij den eersten aanblik uit. - ‘Heil ons, RUBENS!’

    antwoordde de grijsaard. ‘Hemel! welk een schilderstuk! Hij is het waardig uw leerlingte zijn. Welk een koloriet, welk een leven! wat dichterlijke waarheid in de ordonnantie!hoe helder en zuiver zijn de kleuren geschakeerd! In hem herleeft gij, mijn RUBENS!’De edele Vorst onzer Schilders was opgetogen over het talent zijns leerlings; het

    streelde hem, den Romeinschen Edelman in deszelfs lof te hooren uitweiden, envol geestdrift beijverde hij zich, zij-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 21

    nen vriend telkens nieuwe schoonheden in het schilderstuk te doen opmerken.‘Saventhem levert schoone meisjes op,’ merkte NANI aan; ‘wanneer het ginsche

    kind (hij wees op MAGDALENA'S beeld) naar de Natuur geschilderd werd, dan is zijhet Vaderland van HELENA FORMAN waardig.’ - ‘O!’ antwoordde RUBENS, met eenebevallige buiging, NANI voor de hulde, aan zijne gade gebragt, dankende, ‘denNederlandschen Schilder zal het wel nimmer aan schoone modèllen ontbreken!’ -‘Dat geve de Hemel en St. Lucas!’ hernam de Italiaan. ‘Welaan, RUBENS! thans naarden vlugteling; jammer slechts, dat zijne kunst onzen toorn reeds ontwapende!’Meester ANTHONIS wees hun den weg naar HUMPRECHTS woning.

    V.

    Digt aanMAGDALENA'S zijde zat de Schilder bij het venster. De schemering bevorderdede vertrouwelijkheid. Hij werd van tijd tot tijd weelderiger: ook dezen avond bemerkteMAGDALENA dit; hare toegevendheid kon het niet goedkeuren.‘VAN DIJCK!’ sprak daar eensklaps eene welluidende mannenstem; het was te

    goeder ure! MAGDALENA en de Schilder sprongen op en zagen naar den duisterenachtergrond. Daar stonden

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 22

    twee gestalten; VAN DIJCK had RUBENS reeds herkend.‘Bij alle Heiligen! Mijnheer RUBENS!’ stamelde hij, ‘vergeef mij, ik bid het u......

    maar neen,’ voegde hij er in stoutmoedigen spot bij en vermeesterde zich: ‘wat zouUwe Genade mij vergeven; zond zij mij niet uit, om de schoonheid te huldigen ende kunst te beoefenen?’‘Gij zijt des Meesters vermaan getrouw geweest, Mijnheer VAN DIJCK!’ merkte NANI

    glimlagchend aan. ‘Wij bewonderen uwe gehoorzaamheid.’Moeder ALIX trad binnen en staarde de vreemdelingen onbeschrijfelijk verbaasd

    aan. HUMPRECHT volgde haar; Meester ANTHONIS had hem onderrigt, dat zeeraanzienlijke gasten zijne woning binnen waren getreden.Met wegslepende minzaamheid gaf RUBENS den goeden lieden opheldering van

    de zaak. De jonge kunstenaar was zijn beste leerling ANTHONIJ VAN DIJCK; in hetbelang van zijn' gunsteling en der Vaderlandsche kunst had hij denzelvenaangespoord om Italië te bezoeken, en de milde hand ter uitvoering van dit plangeleend. Maar de tooverkracht der landelijke schoonheid boeide VAN DIJCK aanSaventhem. Telkens had de bezorgde RUBENS naar tijding uitgezien, te vergeefs;heinde en verre had hij geschreven, niemand bragt eene mare van VAN DIJCK;eindelijk voerde het toeval Meester ANTHONIS tot hem, met de verzekering, dat devermiste, omstreeks eene maand geleden, het dorpfeest te Saventhem hadbijgewoond. Nu scheen men alles op

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 23

    het spoor te zijn; de uitkomst stelde hem niet te leur, en RUBENS wenschte, dat VANDIJCK thans, in het gevolg van den Ridder NANI, de verdere reis zou ondernemen.Op den terugtogt naar Rome had deze zich te Brussel bij hem gevoegd.Met eerbiedige aandacht hadden HUMPRECHT en zijne gade, sidderende had

    MAGDALENA RUBENS aangehoord. ‘Wij danken uwen leerling een onvergelijkelijkschilderstuk,’ zeide HUMPRECHT.‘Gijlieden pleit nog meer voor hem,’ antwoordde RUBENS, en wierp een'

    vriendelijken blik op het diep verslagen meisje.‘Gij zult heden onzen avondmaaltijd vereeren, Heer VAN DIJCK?’ vroeg hij. - Deze

    boog zich en zij vertrokken.

    VI.

    ‘Waar is MAGDALENA?’ vroeg VAN DIJCK den volgenden morgen; hij zag er wild engramstorig uit; zijn kraag zat slordig; de knielinten waren gehavend; woest hingende zwarte lokken om zijn hoofd; in zijne oogen brandde eene toornige droefheid.‘Wat bekommert gij u om mijn arm kind, Mijnheer?’ zeide ALIX treurig. - ‘Weigert

    gij, dat ik haar zien zal, Moeder ALIX?’ riep hij opstuivend uit. ‘Zoo wilt ook gij hetdan, dat ik vertrekke en van haar geen afscheid neme!’

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 24

    Zijne woestheid deed de zachtmoedige vrouw sidderen. ‘Zij is naar de kerk gegaan,’stamelde zij.Hij ijlde derwaarts en rukte de deur open; het zou nog eenigen tijd duren, eer de

    morgendienst begon. MAGDALENA lag digt bij het outer nedergeknield en staarde opde schilderij en weende. VAN DIJKS woede ging in teederheid over. ‘MAGDALENA!’fluisterde hij. - Het bedroefde meisje zag op. ‘VAN DIJCK!’ begon zij; maar de stembegaf haar. - ‘Wij moeten scheiden,’ voegde zij er eindelijk bij, en barstte in een'vloed van tranen los.‘In eeuwigheid niet!’ riep de jongeling in vervoering uit. ‘Neen, MAGDALENA! gij zult

    de mijne zijn, in spijt van RUBENS, in spijt van den sluwen Italiaan! Wereld noch helzal ons scheiden!’‘Niet zóó, VAN DIJCK!’ smeekte zij. ‘Gij maakt mij bevreesd; ik herhaal het u, wij

    moeten scheiden. Het nederige landmeisje moest nimmer aan den geestrijken, tobaanzien en wereldglans bestemden Schilder gedacht, nimmer de ouderlijkewaarschuwing vergeten hebben. RUBENS is uw weldoener; geen edel hart, datweldaden versmaadt; daarom leen het oor aan zijne wijze vermaning. Vertrek naarhet schoone Italië; leef er gelukkig, en vind eenmaal een hart, groot genoeg, dat gijhet toe moogt behooren. Maar ook dán, VAN DIJCK! o, vergeet ook dan mij niet! Ikzal steeds uwe vriendin zijn.’‘MAGDALENA!’ stamelde VAN DIJCK, ‘zoo wilt

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 25

    gij, dat ik u verlate? Gij waart mijn beschermengel!’‘Wij moeten scheiden,’ hervatte zij, zich uit zijne omhelzingen loswikkelende. ‘Na

    dit uur zien wij elkander niet weder. Gods zegen zij met u! Vereer Hem door penseelen door leven.’ - Hij begreep haar en weende. Toen VAN DIJCK haar nog eenmaalomhelsd had, rukte MAGDALENA zich los en vlood.VAN DIJCK bleef alleen. ‘Neen, zóó veel onschuldige liefde was ik niet waardig!’

    snikte hij, en verborg het gelaat in de handen.Des avonds verscheen VAN DIJCK nog eenmaal in HUMPRECHTSwoning. De ouders

    waren alleen. ‘Waar is MAGDALENA?’ vroeg hij somber. ‘Naar Brussel vertrokken,’antwoordde de ontroerde HUMPRECHT; ‘wij brengen u hare laatste heilbeden over.’‘Zoo vaart ook gij dan wel, Ouden!’ riep VAN DIJCK uit en verliet hen. Weinigeoogenblikken later zagen de goede lieden hem met RUBENS en NANI voorbij rijden.De edele ruiters groetten met minzame beleefdheid. VAN DIJCK staarde voor zichheen.

    VII.

    Twee jaren waren er verloopen.De purperen druif zwol aan den wijngaard, die

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 26

    met zijne ranken het raam van den Houtvester VAN VAERNEWIJCK, in het bosch vanSoignies, ten halve bedekte. Eene jeugdige vrouw stond aan het venster en lachte,wanneer haar kind de mollige handjes naar de zware trossen uitstrekte, en vanvreugde gierde, als de moeder eene der vruchten tusschen zijne kornalijnroodelipjes stak. Dáár klonken onder het raam de snaren van eene citer.‘Alle Heiligen met u! schoone MAGDALENA! hoe gaat het den Heer Houtvester?’

    vroeg eene welbekende stem. ‘Meester ANTHONIS!’ antwoordde de schoone vrouw,‘mijn HUBERT is zeer welvarende.’ ‘En gij beide altijd even gelukkig,’ hernam hij, ‘datlaat zich uit uw gelaat lezen. Waarlijk, nog altijd evenaart gij uwe heiligenaamgenoote, ofschoon uwe jeugd onschuldiger was.’MAGDALENA'S echtgenoot kwam te zelfden tijde huiswaarts en noodigde Meester

    ANTHONIS binnen. Deze liet zich niet bidden; hij bleef en deelde in het keurigewildbraad, hetwelk door die streek overvloedig werd opgeleverd. Na den maaltijdherinnerde men zich nog eenmaal vroegere dagen.‘Weinig stelde ik mij op het landfeest te Saventhem zóó veel geluks voor,’ sprak

    VAN VAERNEWIJCK. ‘Ei, moet gij er mij niet een deel van dank weten?’ vroeg ANTHONIS.- ‘Nooit zal ik het vergeten,’ antwoordde HUBERT. Ja!’ zeide MAGDALENA, ‘zóó zijn mijde oogen geopend gewor-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 27

    den, mijne zotte hersenbeelden verjaagd en uwe deugd en bescheidenheid in eenhelder daglicht getreden. Ach, HUBERT! waren wij niet gelukkig geworden, uweschroomvalligheid zou er medepligtig aan zijn!’‘Te Antwerpen verhaalt men, dat VAN DIJCKweldra huwen zal,’ verhaalde Meester

    ANTHONIS. ‘Met wie?’ vroeg MAGDALENA, en een naauw merkbaar blosje verhoogdehare kleur. - ‘Het gerucht zegt, dat RUBENS hem eene zijner dochters heeftaangeboden,’ was het antwoord. - ‘Mogt hij gelukkig zijn!’ besloot VAN VAERNEWIJCK.Maar VAN DIJCKwerd niet gelukkig. Zijne onschuld was bezweken. De zingeneugten

    der wereld verstrikten hem. Voor reine liefde onvatbaar geworden, tuimelde hij inverpestenden zwijmel voort. Zijne loopbaan op het gebied der kunst was schitterendals die van zijnen doorluchtigen Meester; maar een vroege dood volgde zijnemisstappen en ontroofde der Vlaamsche Schilderschool haar keursieraad. Eersteenigen tijd na zijnen dood vernam MAGDALENA die treurige tijding in al derzelverschrikwekkendheid. Zij stortte eenige tranen; de goede echtgenoot misduidde hethaar niet, en toen zij, de oogen afwisschende, zeide: ‘Zie, dat was een zwakoogenblik, HUBERT!’ omhelsde hij haar zwijgend; digt klemde zij zich aan zijnenboezem met de woorden: ‘Gij zijt een edeldenkend man, HUBERT!’Gedurende eene reeks van jaren plagt men in de kerk van Saventhem op den

    7den Julij eene ziel-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 28

    mis voor den Schilder VAN DIJCK te lezen. Maar eindelijk hield dit gebruik op, en hetAltaarstuk is uit de kerk verdwenen, zonder dat men het tot heden heeft weten opte sporen.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 29

    De Augustusdagen.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 31

    Maandag. Eerste hoofdstuk.

    De vreugd is vluchtig als een droom.BILDERDIJK.

    Het was een heerlijke zomermorgen. De ontbijttafel was gereed gemaakt op hetbalkon van het huis de Stralenhoef. Regt gelukkig stond daar een bloeijend meisjein het bevalligst morgengewaad; met stil genoegen zag zij op de tuinlieden neder,die reeds ijverig in het park smaakvolle kransen en bloemketens zamenvlochten.Heerlijk zouden de witte leliën op de donker groene sparretakken wiegen; zachtbloosden de rozen tusschen het zwarte beukenloof; kleurenrijke festoenen vanangelieren, asters en dahliaas slingerden zich om de frissche eikentakken. Al dietoestel werd der jonkvrouw ter eere aangerigt; zij zou de vorstin van het feest zijn,want morgen zouWILHELMA VAN STRALENHOEF haren achttienden verjaardag vieren,en dat geboortefeest zou tevens dat van hare verloving met Jonker EVERARD STRIKTOT ZONSVELD zijn.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 32

    De zachte gloed, welke het hart der jonkvrouw vervulde, schemerde op het donsvan hare wang. Hare bevallige gelaatstrekken werden door blijmoedige tevredenheidverhelderd. WILHELMA'S levendige oogen, rein en helder als

    het luchtazuur,Waaraan geen zomerwolkjen zweeft,

    glansden van teedere vreugde. Onwillekeurig verviel zij in een zoet gepeins, hetwelkgedurig tot ernstiger weemoed overging.Een luid gejuich wekte WILHELMA uit die mijmering. Van waar die vreugdekreten?

    - terstond wist zij het. Een der werklieden had zijne gezellen opmerkzaam gemaakt,dat de jonkvrouw op het balkon stond; allen begroetten haar nu met de levendigsteuitdrukkingen. Maar eensklaps werd het stil; een grijsaard sprak en wees beurtelingsop eenen korf met bloemen en dan weder op de jonkvrouw. Ieder luisterde; toen hijophield met spreken en zich statig voor WILHELMA boog, herhaalde men lagchendedie welmeenende uitdrukkingen van hartelijke genegenheid. De oude verliet hen,om der jonkvrouw zijnen gewonenmorgengroet te brengen. De goedeWICHER! vijftigjaren had hij den tuinarbeid bestuurd en onder de bloemen van het landgoed - alseen wakende genius onder ons menschen - verkeerd en geslachten bij geslachtenzien bloeijen en verwelken, zien vereeren en vergeten. Een treffend beeld derwisselvalligheid der wereld, in welke ook het eene geslacht gaat en het andere komten de aarde altijd dezelfde

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 33

    blijft, waar, gelijk het geheugen der vorige dingen zich verliest, ook het geheugender latere niet meer zijn zal bij hen, die nog later wezen zullen.

    Eer wij wat wetenZijn wij vergeten,

    plagt WICHERmet den Ridder CATS te zeggen. De oude kende slechts twee boeken:den Bijbel en het boek van dien goeden, dierbaren vader.WILHELMA had voor den grijzen hovenier, die thans in de rust des ouderdoms

    leefde, zekeren eerbied. Altijd was het haar wèl om het hart, wanneer WICHER vóórhaar stond, een glimlach zijn door dunne lokken omsneeuwd gelaat verhelderde,trouwhartige vriendelijkheid in zijne kleine bruine oogen schitterde, en zijnevermagerde handen haar de schoonste bloemen tenmorgengroet toereikten. Ditmaalbood hij haar een' zilverwitten oranjebloesem aan. WILHELMA dankte hemminzaam,drukte hem eenig geld in de hand, opdat de werklieden zich op haar feest zoudenverheugen, en hechtte de welriekende in glanzend groene bladen verscholen bloem,welke balsemzoeten geur verspreidde, aan haren boezem.WICHER bleef nog staan; hij zag de jonkvrouw met aandoening aan. ‘Zoo gaat de

    freule dan met den Jonker VAN ZONSVELD heirathen,’ zeide hij; ‘dat ik dit nog magbeleven! Zaagt ge ons volkje daar zoo even naar mij luisteren, freule?’‘Zij zijn regt vrolijk, WICHER! ik dacht dat gij van mij spraakt; ik wil wedden, dat

    Vader CATS....’‘Gewonnen, Jonkvrouw! - Naast mij stond een

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 34

    korf keurige bloemen; daar zagen wij u op het balkon. Toen viel mij weêr een rijmvan Vader CATS in. Hoort, Jongens! zeide ik, wat mijn oude vriend hier zegt. Wilt gijhet ook hooren, freule?’‘O! zeer gaarne, WICHER!’‘Nu dan met uw verlof, freule! Ik nam eene bloem in de hand en zeide:

    Aardig bloempje, jeugdig kruid,Dat zoo geestig heden spruit,Dat uw loovers openstelt,Tot een ciersel van het veld;Dat ons oog en harte trekt,Eu tot reine lust verwekt;Hoe bekwaam is uwe glansTot een' frisschen maagdenkrans;Hoe wèl dient uw jeugdig kruidTot een ciersel van de bruid!

    WILHELMA lachte en klapte toejuichend in de handen.‘Ei zie!’ ging de spraakzame grijsaard voort, ‘nooit werd de oude WICHER meer

    verrast, dan toen de Heer Baron verledene week zeide: ‘WICHER! zou de cactusgrandiflora tegen aanstaanden Dingsdag niet bloeijen?’ - Dat is zeker, Heer Baron!zeide ik, dan is het de verjaardag van de freule; een groot feest, Heer Baron! mogtik er zoo bijvoegen. ‘Een dubbel feest!’ zeide de Heer Baron. ‘FreuleWILHELMAwordtaan den Jonker VAN ZONSVELD verloofd.’ - Ei zie, het scheelde slechts eenehandbreed, die verrassing had ons eene kostbare camelia kunnen kosten, terwijl ikoude man, van verwonde-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 35

    ring en vreugde achteruit sprong. Freule! freule! wat ziet gij er kostelijk uit. UEd. iseen puikje van de jeugd. Vader CATS wist het wel, ja dat zou ik gelooven!

    Wilt gij zien een schoone maagd,Zie haar als zij liefde draagt.

    Och! dat ik het u zeggen konde, welk een genoegen het voor den ouden WICHER is,freule WILHELMA verloofd te zien.’‘Ja, WICHER! ik kan het mij zoo voorstellen; dit te beleven moet u een regt groot

    genoegen zijn.’‘Och, lieve freule! ik ben zoo gelukkig. De Heer in den hemel is zoo goed; regt

    hartelijk dank ik Hem elken morgen en elken avond voor Zijne weldadigheden. Hebtge mij gisteren niet gehoord, toen wij dien dierbaren psalm zongen, freule? “Laatieder 's Heeren goedheid loven.” Zie, Dominé's rede was zoo schoon geweest enmijn hart was zoo vol, dat ik meende alléén te zingen. Altijd zeg ik met den godzaligenKoning DAVID:

    Goed, goed is de Oppermajesteit!Ziju goedheid gaat het al te boven,Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.

    Niemand kan gelooven, welk een' hemelschen ouden dag de oude WICHER beleeft.Gedurig, gedurig wordt hij gelukkiger. Dat heeft men er van als men op de bestecijferkunst zich toelegt en zijne dagen leert tellen. Ei zie, terwijl ik mij nog als eenkind over u verheug, daar wordt mij al weder

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 36

    nieuwe blijdschap geschonken. Gisteren avond kreeg ik een' brief. Mijn kleinzoon,weet ge, onze WICHER, onze grenadier, komt met verlof. Dat ik nu freules verlovingzóó nog mag beleven en mijn' grenadier nog eens te huis hebben, en met mijneoogen het kruis zal zien, dat de groote WILLEM den jongen gegeven heeft! Heb ik uhet Certificaat wel laten zien, dat hij er van gekregen heeft.... och, wat vraag ik? defreule liet het immers voor mij in een lijstje zetten. Als, zoo ik zeide, dit alles nugebeurd is, dan wilde ik wel met SIMEON zeggen: “Nu laat gij, Heer! uwen dienstknechtgaan in vrede naar uw woord.” Freule! het leven is mij Christus, het sterven zal mijgewin zijn. Ik wensch u mijn geluk toe, freule!’ en de tranen stonden in WICHERSoogen.‘Ik dank u,’ zeide WILHELMA, en drukte hartelijk de hand, welke hij haar toegereikt

    had.‘Gij wordt nu achttien jaar, freule!’ begon de oude weder, ‘waar bleef de tijd! het

    heugt mij als den dag van gisteren, dat de Heer Baron, in het jaar tien, van eenereis naar Frankrijk, met de zalige Barones voor het eerst op Stralenhoef kwam. Defreule is het sprekend evenbeeld van hare Genade; juist dat vriendelijk en lagchendwezen, maar Mevrouw de Barones was kostelijker gekleed; dat was, om zoo tezeggen, haar zwak. Gij, freule! zegt meer met Vader CATS:

    Een kleed, dat net is zonder pracht,Dat houd ik voor de beste dragt.

    En u, freule WILHELMA! ei, wat kan ik mij u

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 37

    nog goed voorstellen, als de edele vrouw u op den arm droeg en in den bloemtuinwandelde. Nog hoor ik u lagchen en gieren, als ik u een' grooten ruiker in de poezelehandjes gaf en gij er uw kopje in verborgt, en dan zoo schalksch de blaauwe oogjestusschen de rozen en violen deedt schitteren, en telkens uwe moeder en soms - jawel zeker, soms ook WICHER zoo vriendelijk aanlachtet. Ik zie u nog op het bedjevan geurige bloempjes zitten, welke ik voor u plukte, hoe dierbaar de bloemen mijwaren; het ging mij wel aan het hart, als de freule ze dartelend met de kleine voetenontbladerde, of den ouden Snel, de grootmoeder van uwen Pedro, de kostelijksteprovincierozen in de ooren stak, en ik zien moest, hoe onbarmhartig het dier dezelvevernielde. Maar de freule deed het, voor haar had ik alles over. Wat gaf ik er om?Ik zag u, u alleen... ei zie, de herinnering doet den ouden WICHER verjongen! Ja, hijziet daar de kleine WILHELMA, de mollige handjes om het blonde hoofdje slaande,zich op de bloemen uitstrekken en wiegen en lagchen; lagchen! ei zie, zooonschuldig, als de engeltjes op ons kerkorgel.’‘Van dit alles herinner ik mij inderdaad niets meer,WICHER! Maar weet ge het nog,

    hoe gij mij eens, bij het beeld der te vroeg gezaligde, het lief gedichtje van VANALPHEN leerdet, waar KLAARTJE bij het afbeeldsel harer overledene moeder schreit?Dat vergeet ik nimmer, goede man!’‘Ei zie, ik evenmin, freule! hoe ik u daar schrei-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 38

    jen zag. Te vroeg gezaligde, ja, niet waar? dat zouden wij menschen zoo zeggen;het is maar waarheid, wat CATS zegt:

    Scheidt uw vader uit den tijd,Kind! gij zijt uwe eere kwijt;Maar indien uw moeder rust,Gij verliest uw' hartelust.

    De freule was een lief kind. Altijd, freule! de oude WICHER mag het immers welzeggen, altijd waart gij eene goede freule. Goed, zou mijn zoon de weversgezelzeggen, goed als de burggeesten,’‘Als de burggeesten!’ riep de jonkvrouw lagchende uit, ‘zijn die burggeesten nog

    niet vergeten! Hecht gij er ook geloof aan, WICHER?’‘Ja zie, freule! aan booze spoken en helsche verschijningen, denk ik geen

    oogenblik. Die meent men slechts te zien, als het daar binnen gloeit, zoo als in onzebroeikassen. Goede geesten echter... men heeft het altijd gezegd, ik heb het nooitgeloofd, maar sinds de witte burgridder mij zelven verschenen is.... Ik heb het uimmers meer verteld.’WILHELMA kende het verhaal, maar wildeWICHER het genoegen schenken, hetwelk

    de ouderdom in vertellen schept.‘Het was bij heldere maneschijn, den avond vóór Pinksteren van het jaar een en

    dertig,’ ging WICHER voort. ‘Terstond heb ik het in mijn bijbelboek opgeschreven.Om kort te gaan, ik zat alleen en dacht aan den zegen van den volgenden dag; mijnjongste kleinkind, het dochtertje van onze AALTJE, zou gedoopt worden. De kinderenhielden

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 39

    niet op, het moest naar mij en mijne RICA zaliger genoemd worden. Zie, nu had ik,o zoo gaarne! het kind op den doopavond een stuksken zilver in de handen gegeven;maar bij levenden lijve heeft grootvader WICHER alles onder de kinderen verdeeld.Zijn leven wordt er om gezegend, maar de spaarpenning is gevlogen. WICHER degrenadier weet hij grootvader nog altijd te zoeken, en, ha! ha! ook altijd iets te vinden;maar dat is WICHER ook, de laatste tabakscent zou de jongen hebben, Om kort tegaan, freule! de oude man kon slechts wenschen en bidden. Toen dacht ik zoo bijmij zelven: ja, Vader CATS! man! je hebt gelijk, als ge ons leert:

    Zijn' kinders wel te doen, zijn gunst haar aan te wijzen,Dat is een goede zaak, die vrome lieden prijzen;Geeft daarom, lieven! geeft, maar echter niet te veel,Maar houdt, in alle doen, de panne bij de steel.

    Ei! zeide ik toen weder, WICHER! wat ligt ge te kniesooren; zeg met den ApostelPETRUS: “zilver en goud heb ik niet,” maar, Kinderen! ik zal voor de kleine RICAbidden, en de Schrift zegt: “wie niet kwalijk bidt zal ontvangen.” Terwijl ik daarovernog zoo bij mij zelven mogt denken, hoorde ik de deur van mijn huisje zachtkens,zachtkens openen. Wie daar? riep ik. En, freule! zoo waar als wij zalig hopen teworden, daar hoorde ik fluisteren, duidelijk fluisteren, “de witte burgridder.” Ei zie!om kort te gaan, toen werd ik toch wonderlijk om het hart. Ik zag naar de deur....’‘En gij zaagt?’ vraagde WILHELMA, op den toon

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 40

    eener nieuwsgierigheid, waarin de eenvoudige WICHER het schalksche niet op zoumerken.‘Wat ik zag, freule! eene groote gedaante, met een blinkend hoofd en waaijende

    pluimen, spier in het wit met eene blanke sabel in de hand. Alles heb ik duidelijkgezien; de maan scheen zoo helder alsof het dag was. Ik heb het gezien, dathoud ik op mijn sterfbed vol.’‘En verder,’ zeide WILHELMA, den ongeloovigen glimlach naauw meester.‘“De grootvader, aan RICA!” klonk het weder, helder en liefelijk als de fluit van den

    Jonker VAN ZONSVELD. Ik hoorde iets op den grond rinkelen. Toen viel de deur wederdigt, en alles was stil. Zie, daar ging mij zoo in ééns de spreuk door het hoofd: “zijnze niet alle gedienstige geesten?” Ik sidderde, maar stompelde toch spoedig naarde deur: alles was buiten eenzaam. Ik deed den grendel op mijne deur: om kort tegaan, mijn pijpje was er bij uitgegaan. Toen ik naar den haard ging om het wederaan te steken, viel het licht der maan op iets blinkends.’‘Op iets blinkends, WICHER?’‘Op iets blinkends, freule! ja, weet gij niet, op het goudgeel buideltje met drie

    tienguldenstukken. Om kort te gaan, dat was den volgenden avond eene vreugde,toen grootvader WICHER op RICA'S kribbetje al dien blink nederleide. Freule! freule!wat werden de vriendelijke burggeesten gezegend, wat hebben wij den goeden Godgedankt!’‘Met regt hebt gij God gedankt, WICHER!’ sprak WILHELMA; ‘maar uw verhaal luidt

    zonderling,

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 41

    goede man! Indien ge alles niet zoo stellig verzekerdet, waarlijk, ik zou het aanverbeelding toeschrijven.’‘En dan de goudstukken, freule! die zijn toch, zou ik denken, geene verbeelding.’‘Maar iets dergelijks is toch wezenlijk onbestaanbaar,WICHER! Bedenk slechts....’‘Och, lieve freule! ge zult den ouden WICHER wel stom, maar niet krom praten.

    Onze dominé heeft er zoo dikwijls, reeds verbazend verstandig over gesproken;maar wat hielp het? En als ik dan eindelijk zeide: hoor, Dominé! ik blijf het volhouden,hier wandelen goede geesten rond; dan moest hij toch ook maar zeggen: “datweêrspreek ik niet, geleerdeWICHER! goede geesten, maar geene spoken.” GeleerdeWICHER! och ja, zoo noemt de lieve mensch mij altijd, omdat ik bij zijne bevestigingzeide: Dominé is, hoop ik, een geleerde; want ik en de Kerkeraad moeten allengeleerden worden. Och, och! wat zag Dominé mij verwonderd aan! De lieve menschwist niet wat hij denken of zeggen zou, en ik weder: Ja, Dominé! niet alsof wij hetgegrepen hebben, maar wij streven daarnaar. Zegt vader CATS niet:

    Al wist ik alle ding en Christus niet en kende,Zoo waar ik maar alleen een winkel vol ellende;En schoon al wist ik niets, en den Gekruisten ken,Zoo weet, dat ik geleerd, voor nu en eeuwig, ben.

    Vader CATS heeft groot gelijk. Ei zie, Dominé noemt sindsmij altijd “geleerdeWICHER.”’‘Nu, WICHER! ik wil u ook zoo noemen. Maar

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 42

    zeg mij, hoort gij niets meer van verschijningen der burggeesten?’‘Juist aan mij is de burgridder het laatst verschenen, freule! de burgvrouw had

    men reeds vroeger niet meer gezien. Dat spijt onze ELSE, mijne kleindochter, die bijden molenaar dient, wat. Ge hebt er immers van gehoord, freule! zij zou wel metJOOST den schaapherder in het huwelijkschuitje willen stappen; nu, dat mag haargrootvader wel lijden:

    Jonge jarenWillen paren;

    maar wat brengen zij ten huwelijk? beide even veel, freule! een gladde niet; daaromkan er nog niet van komen:

    Van hoop en rookt de keuken niet,

    zegt Vader CATS. ELSE! zeide ik daarom, geduld, mijn kind!

    Haastige spoed is zelden goed,

    zegt Vader CATS; maar, freule! wat antwoordde de meid? “Och ja, Grootvader!” zeidezij, “maar met beter te hopen is de tijd verloopen. Ik zeg wel eens tegen JOOST: alsde burgtgeesten nog......”’De deur der zaal ging open; WILHELMA'S vader naderde het balkon, en brak de

    rede van den spraakzamen WICHER af. De oude WICHER verwijderde zich eerbiedig.De Baron VAN STRALENHOEF kwam naar buiten. Zijn gelaat was bleek; er scheeniets onrustigs in zijne trekken te zijn. Minder zorg-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 43

    vuldig dan gewoonlijk, was het haar van den statigen man gekapt en gepoederd.Hij was reeds geheel gekleed, maar niet met die stiptheid, welke hem plagt tekenmerken. WILHELMA wist niet waaraan dit toegeschreven moest worden; het wasechter niet de eerste keer, dat haar vader in eene droefgeestige luim was. Deheuschheid van zijnen morgengroet stelde haar verder gerust.Men zette zich aan het ontbijt. WILHELMA ving een gesprek over den oudenWICHER

    aan; maar het antwoord van den Baron kenmerkte deszelfs geringe opgewektheidtot spreken. WILHELMA had door ondervinding geleerd, dat bij zulk eenegemoedsstemming het zwijgen hem weldadig was en bewaarde derhalve dezelfdestilte, haalde een boek uit de zaal en schikte zich, bij het gebruik van haar ontbijt,tot lezen. Spoedig boeide de schrijver haar zoodanig, dat zij het niet opmerkte, hoehaar vader, tegen zijne gewoonte, meer dan éénen kelk madera met seltzerwatergebruikte, zonder zijn geroost brood te nuttigen; de Gazette de France en het Journalde la Haye bleven onaangeroerd liggen, en aan geen der andere nieuwsbladen,zelfs niet aan zijn lievelingsblad, de Nederlandsche Gedachten, viel meerbelangstelling ten deel. Ter aarde starende, zat de Baron eenigen tijd in eeneonbewegelijke houding; somtijds woelde zijne hand in het hagelblank linnen vanzijn fijn geplooid overhemd; daarna stond hij op, sloeg de armen, over elkander enleunde over het ijzeren hek.Van dit alles bemerkte WILHELMA niets. Onze

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 44

    uitmuntende Legendendichter had haar bij Vrouw JACOBA verplaatst, terwijl dezeaan VAN ARKEL een gehoor meent te geven; maar niet minder als de edelelandsvrouwe verschrikte, toen zij bemerkte, aan GERARD VAN ZIJL haar hartsgeheimverraden te hebben, niet minder ontsteldeWILHELMA, toen een onverwacht gedruischhare opmerkzaamheid trok en zij de reiskoets van den Baron naderen zag.‘Hoe, lieve Vader! de reiskoets?’ vraagde zij, den Baron verwonderd aanziende.

    Op hetzelfde oogenblik ontstelde zij niet weinig; haar oog ontmoette den blik desvaders; hij zag er zeer verwilderd uit. Zijn oog scheen onder de zamengetrokkenwenkbraauw te verzinken. ‘Volg mij naar binnen, WILHELMA!’ zeide hij zacht, enWILHELMA volgde hem naar binnen.Ook dáár bewaarde de Baron nog eenige oogenblikken het stilzwijgen. Zijn lijf

    bediende, de deftige DIEDERIK, een knecht in den stijl van de lakkeijen des FranschenAdels onder LODEWIJK XVI, bragt de reisbagaadje; het was weinig: een klein valies,de groote reismantel en twee pistolen. WILHELMA bemerkte het; hij zou spoedigwederkeeren. Onwillekeurig nam hij eene der pistolen op; hij scheen den fraaigegraveerden loop te beschouwen en haalde den haan over, maar bragt denzelvenspoedig weder in rust en wierp heimelijk een' blik op zijne WILHELMA. De jonkvrouwwas vreesselijk ontsteld; zij beefde, maar durfde hem niets vragen.‘Ik zal geene pistolen medenemen,’ zeide de Ba-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 45

    ron, dezelve weder nederleggende. Er was iets geruststellends in den toon, waarophij die woorden uitsprak; in weerwil van zich zelven, gaf hij zulk eene uitdrukkingaan zijne woorden.‘Waarlijk, lieve Vader!’ zeide WILHELMA nu, ‘van dit alles begrijp ik niets; vergeef

    het mij, dat ik zeer verontrust ben. Dat onverwacht, dat plotseling reisplan, uwvoorkomen en zwijgen, zeg mij, wat leed u of ons beiden getroffen heeft? Zeg! ozeg mij! het heeft immers tot EVERARD geene betrekking; o spreek, spreek! uwstilzwijgen is martelend!’‘Neen, neen!’ antwoordde de Baron, ‘wees volkomen gerust, mijn kind! Ge zult

    alles weten. Het heeft niet te beduiden. Uitstellen zou ik.... maar neen! ik moetterstond gaan, des te spoediger ben ik weder, dan vieren wij regt vrolijk feest; hetis nu jammer, met uw' verjaardag.’‘Ge zult dan morgen niet terug zijn? het feest heeft geen' voortgang?’‘We moesten het op Donderdag verschikken. Het zal u toch niet aan vreugde

    ontbreken; voor mij zal het veel beter zijn. Ik heb aan de familie ZONSVELDgeschreven, en gezorgd, dat al onze gasten zulks, zoodra mogelijk, vernemenzullen. De brieven vindt ge op mijne schrijftafel. Vindt gij het zóó niet goed, zeergoed? Gij staat voor de huishoudelijke maatregelen in, niet waar? uiterlijkDonderdag-morgen zal ik wederkeeren. Vaarwel, mijne beste! wees onbezorgd.’‘Onbezorgd, mijn Vader!’ zuchtte de jonkvrouw,

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 46

    ‘zoo spreekt uw mond. Zie in den spiegel, mijn Vader! en gij zult niet zeggen, dat ikreden heb om gerust te zijn.’De Baron waagde het niet. Hij wendde het hoofd naar het park en zeide naauw

    verstaanbaar: ‘spoedig zal ik óók gerust zijn, mijne dochter! en u alles, allesmededeelen. Niet somber, Lieve! men moet niet gissen... belooft gij het mij,WILHELMA?’ Hij omhelsde haar hartstogtelijk, fluisterde nog met smeekendeuitdrukking: ‘Ach! ween niet mijn kind!’ en verliet haar toen met schuwe haast. Inhet voorbijgaan wierp de Baron eenen vlugtigen blik in eenen hoogen kostbarenspiegel; toen trad hij verder bedaard enmet statige schreden voort; naar zijne dochterzag hij niet weder om. Het valies en de mantel werden gehaald: WILHELMA trad aanhet venster. Hier zag zij den Baron in de reiskoets stappen; en om zich aan iedersblikken te onttrekken, schoof hij in eenen der hoeken van het fraaije rijtuig. DIEDERIKplaatste zich naast den koetsier, en snel verliet de wagen het landgoed.

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 47

    Tweede hoofdstuk.

    Gelijk de schaaûw en 't licht bij buijig weêr,Zoo wis'len vrees en hoop.

    DE DEKKER.

    Wat was die morgen voor WILHELMA een treurige morgen! - In de kamer van denBaron had zij de brieven gevonden en af doen zenden. De noodige schikkingenvoor het uitgestelde feest waren haar vervelend en verdrietelijk. Het borduurwerkwierp zij neder. JACOBA en BERTHA vermogten haar nu zelfs geene belangstellingin te boezemen. Wie verschoont het niet, dat zich in hare droefheid, kommer enbezorgdheid, een zachtmoedige wrevel mengde? Haar ontwaken was zoo vriendelijkgeweest, en nu...... zij weende. ‘Het is kinderachtig te weenen,’ moest zij zelve welerkennen, en toch weende zij. De werklieden hadden hunnen arbeid gestaakt. Debloemen waren weggebragt, om dezelve, ware zulks mogelijk, tot Donderdag tebewaren. Op de plek, waar straks, door dat vrolijk en bont gewoel, dat bevalligbloemen-arbeiden hare aandacht zoo genoegelijk gevestigd was geworden, washet thans stil en ledig; afgevallen loof en verstrooide bloembladen, zie

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 48

    hier alles, wat haar overgebleven was! ‘Is dat een beeld mijner toekomst?’ zeide zij,en ondersteunde het elpen voorhoofd met de hand en schudde eenen helderentraan, welke als een uchtenddauwdrup op den oranjebloesem schemerde, van deglanzende bladeren. Op hare tafel lag een deel van YOUNGSNacht-gedachten, dooronzen verdienstelijken landgenoot SCHENK, voortreffelijk nagevolgd. Zij nam hetzelveop en bladerde eenigen tijd in dat somber en verheven dichtstuk. Dáár voelde zijzich onverwacht zachtkens op den schouder tikken. Verschrikt zag zij op, een glansvan vergenoegen brak door haren droevigen ernst. ‘Gij hier, lieve Nicht!’ riep zij uit,en omhelsde eene bejaarde dame, die, om WILHELMA te verrassen, heimelijk wasbinnen getreden.‘Ja, mijne beste!’ antwoordde Mevrouw VAN WOLVEGA bij de regt hartelijke

    begroeting; ‘het verheugt mij onuitsprekelijk u te zien. Maar hoe, gij hebt geweend!’ging zij voort; ‘eene aanstaande verloofde schreit met YOUNG over de menschelijkeellende, terwijl alles haar tot levensvreugde en levensgeluk moest roepen? Tenminste.... u is immers geen leed wedervaren, zeg het mij toch spoedig.’Mevrouw VAN WOLVEGA, de weinig gelukkige gade van een' schatrijken

    hypochondrist, was eene moederlijke vriendin van WILHELMA. Zij was aanSTRALENHOEFS geslacht verwant en de éénige, met welke deze gedurig eenedadelijke verstandhouding bewaard had. Bij den dood van WILHELMA'S moe-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 49

    der was het meisje, terwijl de Baron, om zijne droefgeestigheid te lenigen, eenebuitenlandsche reis deed, meer dan een jaar aan de zorg dier beminnelijke vrouwtoevertrouwd geweest; sinds hadWILHELMA haar slechts zeldzaam gezien. De Baronleefde in gedurige afzondering voort. Geheel zijn leven was der dierbare dochtertoegewijd; zij alleen kon de sombere luimen, welke den oorspronkelijk zeer edelenman voor anderen dikwijls ondragelijk maakten, verdrijven en hem tot gezelligevriendelijkheid weder doen keeren. Daardoor was WILHELMA voor haren vader evenonmisbaar geworden, als Mevrouw WOLVEGA voor den ongelukkigen miltziekenechtgenoot. Eene levendige briefwisseling moest beide voor het gemis vanpersoonlijk bijzijn schadeloos stellen.Met vertrouwelijke openhartigheid deeldeWILHELMA haar het voorgevallene mede.Mevrouw VAN WOLVEGA luisterdemet zeer veel belangstelling, schudde bedenkelijk

    het hoofd en zuchtte.‘Mijn vader verzekerdemij, dat de zaak niet tot mij noch tot den Heer VAN ZONSVELD

    betrekking had,’ zeide WILHELMA; ‘waarlijk, lieve Nicht! ik weet niet wat er van tedenken zij. Familiezaken kunnen toch wel geene aanleiding geven....’‘Familie-zaken.... neen,’ zeide Mevrouw VAN WOLVEGA eenigzins afgetrokken. ‘De

    tijd, zalderen,’ ging zij opgeruimd voort. ‘Niet te zwaarmoedig, mijn kind! Een paardagen, en wij zullen dubbel genoegen bij het feest smaken. Het ver-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 50

    heugt mij regt hartelijk u te zien; dadelijk moest ik mij herwaarts begeven. Neefverzekerde mij, dat het met hem gedaan ware geweest, wanneer de reis een halfuur langer geduurd hadde. Twee bedienden moesten hem uit de calèche dragen.De geheele geneeskundige Faculteit van het dorp is dadelijk ontboden. De armeman zit reeds in kussens verschanst. Toen de geneesheer kwam, werden dezeneenige recepten ter beoordeeling voorgelegd, opdat mijn echtgenoot deszelfsbekwaamheid op den toets stelle. Hij bidt u zijne onbeleefdheid te vergeven, enverzekert u, dat het hem onmogelijk zal zijn den Baron heden te komen zien. Hijontwaart een koortsachtig gevoel, vreest voor kramp in de hersenen, gevoeltspanning op de borst, ach, lieve meid! ik wil u niet met de Ilias van kwalenvermoeijen, die mijn goede ARGON zich schept. De schalksche vriendin dergedaante-verwisselingen mogt de rol van TOINETTE op zich nemen.’‘Ach neen,’ zuchtte WILHELMA, ‘heden wenschte ik wel dat ik nimmer....’‘Kom, kom, beste! waarlijk, ik zou de levendige en in hare brieven altijd zoo

    opgeruimde WILHELMA niet herkennen. De oude Heer heeft immers meermalenzonderlinge luimen. Waarom u zoo verontrust? Het verheugt mij zoo regt innig u tezien. Dadelijk moesten onze moorenkoppen mij herwaarts voeren, en ik vind u....maar eene éénige dochter, de aangebedene des vaders, viert wel gaarne hare luimden teugel, niet waar, Lieve! ook die droefgeestigheid heeft iets zoets.’

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 51

    ‘Ik begrijp mij zelve inderdaad niet,’ antwoordde WILHELMA. ‘Waarlijk, het doet mijinnig leed, bij zulk eene langgewenschte ontmoeting, van welke ik mij zoo bijzonderveel voorstelde, wat ontstemd te zijn. Vergeef het mij, ik zal er mij tegen verzetten.’‘Neen, Lieve! niet verzetten; dan ging het van kwaad tot erger; maar doe mij het

    genoegen, mij naar het dorp te verzellen, blijf dezen middag bij mij. Het is heerlijkweder, wij kunnen een' kleinen omweg maken. De helder glansende hemel en dezoete lucht zullen uw gemoed ophelderen. Wij kun nen veel, regt veel spreken, endeze middag zal het etensuur mij dragelijk zijn. WOLVEGA wenscht u te zien, ge zulthem genoegen doen, want inderdaad, ge kunt het niet gelooven, welk een belanghij in u stelt, hoe dikwijls hij in heldere oogenblikken van u spreekt. Ons rijtuig zal una de thee terugbrengen.’WILHELMA was gereed. ‘Ik zal een' knecht mijn paard laten brengen,’ zeide zij; ‘ik

    bemin nog altijd tot het hartstogtelijke die ridderlijke oefening, voor welke mijn vadermij zoo vroeg reeds smaak inboezemde.’‘Zoo als ge wilt, WILHELMA!’ antwoordde Mevrouw van WOLVEGA. De jonkvrouw

    VAN STRALENHOEF was spoedig gereed, en beide de Dames stegen in het prachtigerijtuig.Het was een heerlijke zomerdag; zoo fraai als er ooit een ons vaderland zegende.

    Geen wolkje dwaalde langs den blaauwen helderen hemel; krachtige zonnegloedstraalde op de zware eikenboomen

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 52

    en deed het elzen- en popelgebladerte als zilver schitteren. Een zacht koeltje waaiderond en verzachtte, door zijn als een donzige pluimenwaaijer teeder en streelendademen, de middaghitte; de ligte stofwolken, door de paardenhoeven opgejaagd,glansden in den zonneschijn als dunne goudwolkjes.Zacht rolde het gemakkelijk rijtuig over den gebarsten en gespleten' kleigrond.

    Half door het geboomte verborgen, werd het dorpje, hetwelk tot de heerlijkheidStralenhoef behoorde, door liefelijke schaduw verkwikt. Hoe weldadig die schaduwwas, zult ge u eerst regt voorstellen, wanneer ge meermalen de zon zoo fel op hetlange roode dak van een schoolgebouw hebt zien barnen, wanneer ge hare stralenin de gele en drooge korenvelden hebt zien smoren; wanneer de schaduw derboomtakken zich dan zoo scherp op het kaal geschroeide gras afteekent; wanneerde vergulde haan van den bruinachtig blaauwen kerktoren u uit het verschiet alslouter klatergoud tegenblikkerde. En toch is het een schoone, zeer schoone aanblik,mits ge slechts niet als eene aamechtige voetreiziger voorttrekt, en berekent,wanneer gij de naaste stad zult bereiken. Neen! geniet denzelven in het divinofarniente van den jongen landschap-schilder of jeugdigen dichter; of wel, sla datnatuurtafereel uit eene fraaije en gemakkelijke calèche gade, gelijk Mevrouw VANWOLVEGA en de jonkvrouw VAN STRALENHOEF. Ik zou mij zeer in u bedriegen, u zekerniet meer lief hebben,

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 53

    als ge u dat togtje herinnerende, niets anders wist te zeggen, dan:

    't Was ochtend en schoon weder,Daar komt het altemaal op neder.

    Op eene uitgestrekte weide waren de schapen van het dorp gelegerd; sommigenscheerden langzaam de klaver, anderen lagen zorgeloos uitgestrekt; hier zwierveneenige lammeren langs de kanten der met heesters begroeide greppels; gindsschenen zij wederom zamen te spannen, om, door hun gedurig afdwalen, dengladden bonten herdershond te plagen, diemet aartsvaderlijke waardigheid langzaamrondsloop, of somtijds in snellen draf een dom weêrspannig schaap terug dreef, entoonde, de oudste der kudde, evenmin als den zwart gehoornden ram te vreezen.Het naderen van het rijtuig deed hem die zorgen vergeten; blaffende sprong hij naarhetzelve, herkende de freule en begroette haar met gekenmerkte blijdschap.Een weinig verder lag de herder in de schaduw van een' notenboom te rusten;

    het zweet blonk op zijn rood en verbruind gelaat. Een klein blikken koffijketel en eenweinig schilderachtig aarden pannetje toonden, dat hij de spijsverterende rust genoot.‘Deze streek levert ook geene Nemorins op,’ zeide Mevrouw VAN WOLVEGA; ‘zijneaanstaande is geene Estelle!’ antwoorddeWILHELMA lagchende: ‘Waarlijk, de eerzameliefde van JOOST VAN DEN HEUVEL en ELSE, de kleindochter vanWICHER, onzen oudentuin-opzigter, zou in een Arcadisch tafereel, à la Florian, weinig figuur hebben. Entoch twijfel

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 54

    ik niet, of zij zullen gelukkig, regt gelukkig zijn; daartoe ontbrak hun slechts eenekleine hoeve, welke thans juist voor een' tamelijk geringen prijs te koop is.’‘Die heeft mijne WILHELMA zich voorzeker voorgenomen hun te schenken,’

    antwoordde Mevrouw VAN WOLVEGA.‘Helaas, ja!’ zuchtte WILHELMA en schudde het hoofd.‘Helaas, ja?’‘Ach ja, lieve Nicht! de omstandigheden dwingen mij dit helaas af. Ik zeide u

    immers, dat ik wenschte nimmer die tooneelen uit het rijk der geesten te hebbenaangevangen.’‘O, ik begrijp u! de burgridder moet het herderspaar gelukkig maken.’‘Helaas, ja!’ herhaalde WILHELMA, en er was iets koddigs in het mistroostige dier

    toestemming. ‘Ik ben er zelve oorzaak van. Ik wil het u verhalen. Ge weet, lieveNicht! hoe de levendigheid van mijn karakter bij dien ridderlijken zweem, welken deBaron in mijne opvoeding bragt, mij niet weinig zin voor avontuurlijkheid gaven.WALTER SCOTT bevorderde denzelven; het viel mij moeijelijk dien te bedwingen.Mijne lieve MARIA deed al wat haar mogelijk was, maar slaagde niet volkomen.’‘Die lieve MARIA! zeg mij, WILHELMA! hoe gaat het haar?’‘O! zij is eene overgelukkige gade en moeder. Straks zult ge haar welligt zien; wij

    rijden de pas-

    Aarnout Drost, Schetsen en verhalen

  • 55

    torij voorbij. Eene oneindige vriendschap verbindt ons. Wat ben ik veel aan het zachten bescheiden gemoed dier bevallige leermeesteresse verpligt!’‘Ik stem het u gaarne toe; door zulk eene vriendschap gevormd, had des Barons

    opvoedingswijze geene nadeelige gevolgen voor uwe vrouwelijke teederheid enrustige vroomheid.’‘Ach! wat ben ik u veel verpligt, lieve Nicht!’ zeide WILHELMA, met innig gevoel de

    hand van Mevrouw VAN WOLVEGA drukkende. ‘Uwe zorg beschikte mij die jeugdigeen heerlijke opvoedster.’‘Het was mij dubbel aangenaam; het ongelukkig meisje werd daardoor tevens

    eene harer waardige plaats en betrekking geschonken,’ zeideMevrouw VANWOLVEGA;‘doch zet uw verhaal voort.’‘Het volksverhaal,’ hernam WILHELMA, ‘hetwelk mij op het denkbeeld mijner

    verschijningen bragt, heb ik u geschreven. De bouwval van het Slot, hetwelk, gelijkde hoogadellijke bezitters, een edele Ridder en zijne vrome gade, eene prooi dervlammen werd, zult gij u uit de teekening met sapverw, welke ik u zond, eenigzinskunnen voorstellen.’‘Ze was meesterlijk, WILHELMA!’‘Ge zult u herinneren,’ ging deze voort, ‘dat er in de vorige eeuw, zoo als men

    verzekert, twee geraamten onder den bouwval gevonden werde