Aan de keukentafel - wvko.nlwvko.nl/wordpress/wp-content/uploads/2018/09/2015-1.pdf · Januari 2015...
Transcript of Aan de keukentafel - wvko.nlwvko.nl/wordpress/wp-content/uploads/2018/09/2015-1.pdf · Januari 2015...
3
Woord vooraf
Aan de keukentafel
Nico Belo
Januari 2015 wordt een spannende maand. De
verantwoordelijkheid voor verdeling van de
zorg komt te liggen bij de plaatselijke
overheid. Hulpverlenende diensten worden
ingekocht. Organisaties ontslaan mensen.
Nieuwe instellingen kunnen de vraag met
moeite bijhouden. Met alle onduidelijkheid
voor cliënten: ‘Krijg ik straks nog wel dezelfde
huishoudelijke hulp?’ Bij het vaststellen van de
omvang van de te bieden hulp is het
‘keukentafelgesprek’ erg belangrijk: ‘Wat is de
hulpvraag? Wat kunt u zelf doen? Kan er hulp
geboden worden vanuit uw netwerk: familie,
vrienden, kerk?’ In toenemende mate wordt er
in onze ‘participatiesamenleving’ gekeken naar
de kerken. Hoe kunnen deze grote
‘vrijwilligersorganisaties’ participeren in de
zorg op maat?
Kerken worden uitgedaagd een stap naar voren
te zetten. Taken die vroeger overgelaten
werden aan de overheid komen nu weer terug.
Moeten kerken als vanzelfsprekend inspringen
in de gaten die de overheid veroorzaakt?
Mogen kerken blij zijn dat ze nu eindelijk
gezien worden door de hoofdrolspelers in de
verdeling van zorg? Of wordt van kerken een
kritischer rol verwacht? Kunnen kerken wel
allerlei taken opvangen? Ook kerken hebben
steeds minder gemeenteleden of parochianen.
Deze gemeenteleden of parochianen krijgen
ook te maken met een toenemende vraag naar
mantelzorg in hun eigen familie- en
vriendenkring. Helpen waar geen helper (meer)
is, vraagt ook van kerken om maatwerk.
Diakenen zullen moeten aanschuiven aan de
keukentafel van mensen: Hoe kunnen we u
helpen? Wat is mogelijk? Wat doet uw familie
en wat kunnen wij waarmaken?
In dit ingewikkelde proces van de kanteling
van de zorg (van landelijk naar plaatselijk)
leek het ons als redactie goed om een aantal
artikelen te wijden aan kerk, zorg en Wmo.
We openen met een lied, waarover straks meer.
Daarna volgt een artikel van Herman
Noordegraaf. Hij maakt duidelijk dat de Wmo
een participatiewet is. De Wmo stelt kerken
voor de vraag: Hoe wil je kerk zijn in de lokale
gemeenschap? Noordegraaf geeft aan dat
kerken niet alleen moeten optrekken met en
zorgen voor mensen, maar ook pleitbezorgers
moeten zijn voor mensen in knelsituaties.
Kerken mogen overheden en organisaties
aanspreken op hun verantwoordelijkheden. We
treffen ook een vijftal aanbevelingen aan,
opgetekend op een landelijke conferentie over
‘kerk en Wmo’.
Elize Lam en Bert Roor, twee docenten van de
CHE, maken duidelijk dat kerken een groot
arsenaal aan kracht hebben. Overheden en
instanties moeten wel bereid zijn dit te
ontdekken. Vooroordelen moeten aan de kant
geschoven worden. Kerken dienen zich te
verdiepen in de vraag: Voor welke uitdagingen
staan overheden en instanties? Lam en Roor
geven voorbeelden van de ‘eigen’ kracht van
kerken, onder andere de eigen aard van die
kracht van kerken.
Een traplift wordt niet automatisch meer
vergoed vanuit de overheid. Joke Koolhof en
Manna Plaisier verkennen de rol van kerken in
deze praktische behoefte: Worden kerken nu
hulpverleners die trapliften en rolstoelen
financieren, of is de rol van kerken breder?
Het ‘keukentafelgesprek’ is ook voor kerken
belangrijk. Ons redactielid Lydia Roosendaal
schreef een verslag naar aanleiding van een
door Janco Wijngaard gehouden workshop.
Luisteren naar en aansluiten bij levensverhalen
van mensen is niet alleen belangrijk, maar
blijkt zelfs helend te zijn.
Vanuit de Protestantse Kerk in Nederland
stimuleert het project ‘Zorgzame Kerk’ dat de
lokale gemeente betrokken is bij de Wmo. Ons
redactielid Nelleke ten Wolde interviewde
Willy Meijnhardt, de projectcoördinator.
De overheid gaat ervan uit dat burgers in een
participatiesamenleving verantwoordelijkheid
voor elkaar nemen. Hoe krijg je burgers zover
dat ze zich zorgzaam opstellen naar een ander?
Wat kan motiveren? Met behulp van het
verhaal van de barmhartige Samaritaan (Lucas
10) en een kern in de gedachten van Levinas
maakt Hans Snoek, docent aan de christelijke
hogeschool Windesheim, duidelijk dat in de
relatie met een Ander je dieper zicht krijgt op
jezelf en jouw situatie. Je hebt die Ander
gewoon nodig!
Dat laten Ruben van Zwieten en Rob Ittmann
(betrokken bij de Nieuwe Poort Amsterdam,
een huis voor ontmoeting en inspiratie op de
4
Zuidas) ook zien met het verhaal van de rijke
man en de arme Lazarus (Lucas 16): je hebt
een ander nodig om echt mens te worden.
Van reizen leer je altijd. Maar je leert nog meer
wanneer je op een missionaire en diaconale
inspiratiereis gaat. Met een aantal jongeren
gingen Robert Doornenbal en Bert Roor
(docenten CHE) naar Engeland. Ze bezochten
projecten in Londen, Sheffield en Manchester.
Ze zagen de waarde van bewust missionair,
doelgericht leven!
Al dat luisteren naar mensen vraagt veel
energie van mensen. Hoe houd je dit begrensd?
Hoe voorkom je dat je leeggezogen wordt? Wil
Derkse reikt enkele handreikingen vanuit de
Regel voor monniken van Benedictus aan
waarmee we onze winst kunnen doen.
Aansluiten bij de levensverhalen van mensen
kan wanneer er vertrouwen is. Hans Pasveer
maakt duidelijk dat je voor vertrouwen juist in
de kerk moet zijn. De kerk is een huis van
ontferming en een oefenplaats in vertrouwen.
Zijn schrijven werd uitgedaagd door ons
redactielid Lydia Roosendaal, die in het vorige
nummer van het WKO-bulletin zijn Durf te
vliegen besprak.
We sluiten dit nummer af met een tweetal
recensies: Henk van Hout bespreekt Theologie
als beroep (redactie René Erwich), over de
beroepsidentiteit van de hbo-theoloog. Otto
Sondorp bespreekt van René Hornikx en
Lisette Janssen het boekje Eén woord is mij
genoeg!, over gebedsvieringen en aanzetten tot
gesprek voor kleine groepen.
Zoals gezegd openen we met een lied. Het is
getiteld ‘Wie krijg ik aan mijn bed?’ en is
geschreven door kleinkunstenaar Charlotte
Glorie. Als Bert Glorie helaas geen
eindredacteur is, dan maken we graag gebruik
van het werk van zijn zus. Ook op deze plaats
willen we als redactie onze grote dank
uitspreken naar Bert voor zijn inzet en werk
voor het WKO-bulletin.
Nico Belo, eindredacteur
Wie krijg ik aan mijn bed? Charlotte Glorie
Wie staat er voor me klaar
als mijn lichaam is versleten
en het steeds meer af laat weten
over dertig, veertig jaar?
Wie krijg ik aan mijn bed
als ik niks meer kan onthouwen?
Aan wie kan ik me toevertrouwen
als ik mezelf niet meer red?
Zal er straks iemand voor me zijn die in medisch opzicht prima scoort,
die weet wat hij moet doen bij ziekte en pijn?
Hij spalkt en prikt en tilt perfect, maar heeft nog nooit gehoord
van aandacht, warmte, troost als medicijn.
Of zal er iemand zijn die competentiegericht is opgeleid?
Ze is, zo noemt men dat, verantwoordelijk en loyaal,
flexibel en initiatiefrijk, maar van de ziektes waaraan ik lijd
weet ze vrijwel niets. Dat is haar enige kwaal.
Of vindt de overheid dat mijn zoon maar moet zorgen voor mij?
Maar hij heeft een baan, een vrouw en een kind van één.
Hij doet zijn best en houdt toch eens per week een dagje voor me vrij.
Alle andere dagen lig ik hier alleen.
Wie wast en kleedt mijn lijf
als ik ziek zal zijn en oud,
maar ziet ook de mens in mij,
zodat ’k mijn waardigheid behoud?
5
Wie krijg ik aan mijn bed?
Wordt iedereen tegen die tijd
zonder enig onderscheid
in de zorg ingezet?
Zal het een vrouw zijn aan wie een dure vakantie is beloofd?
Om die reden is ze de zorg ingegaan.
Dromen over een bungalow met bubbelbad vullen haar hoofd,
maar mij douchen is te veel werk, begint ze niet aan!
Of zal het een kind van tien zijn dat bij mij is terechtgekomen
via een zorgsnuffelstage die ze doet?
Ze deelt heel lief de snoepjes met me die ze heeft meegenomen,
maar vergeet dat ik eigenlijk pillen slikken moet.
Of is ’t een bouwvakker die bijklust in de zorg op weekenddagen?
Wat extra poen, daar doet-ie alles voor!
Als hij slijm losklopt, voelt het of ik met een hamer word geslagen.
De injectiespuit hanteert hij als een boor.
Hoe moet het met me gaan
als ik niemand naast me vind,
zelfs geen bouwvakker, geen kind
die mij met liefde bij wil staan?
Wie maalt er om ons lot?
Zal men ons weg laten kwijnen
om het ouderenoverschot
zorgeloos te doen verdwijnen?
Waarschijnlijk heb ik niks te kiezen, maar wat ik het liefste wens,
is iemand met het hoofd, de handen en het hart van een mens.
24 september 2008
Kleinkunstenares Charlotte Glorie schrijft en componeert haar liederen zelf. Op het toneel wisselt zij
haar beschouwende liederen af met absurdistische sketches. Charlotte schrijft regelmatig
programma’s op maat voor bijeenkomsten, symposia, congressen of jubilea. Ze speelt graag in op
reacties uit de zaal en op de sfeer van het moment.
Voor meer (actuele) informatie zie: www.charlotteglorie.nl
6
Kerken en Wmo – naar een zorgzame kerk? Herman Noordegraaf
De verzorgingsstaat maakt plaats voor een participatiesamenleving. Het hoe en wat daarvan
wordt verschillend ingevuld en ligt ook niet vast. Wel is vooral met de komst van de Wmo
duidelijk dat er meer een beroep gedaan zal worden op zelfredzaamheid van mensen en
netwerken van mantelzorgers en vrijwilligers. Hoe hebben kerken zich daartoe te verhouden?
Kerken kunnen hun activiteiten op het terrein van zorg en bevordering van sociale samenhang
inbrengen in de Wmo, maar zullen daarbij knelpunten moeten signaleren en opkomen voor hen
die tussen wal en schip vallen.
Van verzorgingsstaat naar
participatiesamenleving
Voor welke opgaven stelt de Wmo de lokale
kerk? Welke kansen en bedreigingen zijn er?
We zullen dit veld nader moeten verkennen.
Daarom heeft Kerk in Actie (Protestantse Kerk
in Nederland) het initiatief genomen tot het
opzetten van pilotprojecten. Het is goed om de
bredere historische en actuele context in
ogenschouw te nemen alsook om een visie te
hebben op de taak van kerken in dezen. We
gaan naar een ander type samenleving. De
verzorgingsstaat maakt plaats voor iets anders.
Sinds de troonrede van 17 september 2013 heet
dat participatiesamenleving. Al naar gelang
politiek-ideologische overtuigingen worden
daaraan overigens verschillende invullingen
gegeven of op zijn minst verschillende
accenten gelegd. Toch is er daarbij wel een
gemeenschappelijke richting waar te nemen.
De verzorgingsstaat zoals die na de Tweede
Wereldoorlog werd opgebouwd, beoogde
armoede en bestaansonzekerheid uit te bannen.
Bij dat laatste ging het om vrees voor armoede:
wat als ikzelf of mijn echtgenoot niet meer
voor een inkomen kan zorgen doordat ik oud
ben, gehandicapt, ziek, werkloos, weduwe of
wees? Daartoe werd een uitgebreid stelsel van
sociale zekerheid opgebouwd met wetten als
de AOW, de WAO en – voor degenen die niet
zelf meer konden voorzien in de
‘noodzakelijke kosten van het bestaan’ – de
Algemene Bijstandswet. Deze verving in 1965
de Armenwet, die de bedeling van de armen
allereerst als een taak van kerken formuleerde.
De overheid speelde bij dat alles een grote rol.
Dat gold ook voor een andere poot van de
verzorgingsstaat, namelijk de zorg en het
welzijnswerk. Allerlei organisaties op dit
terrein waren uit kerkelijk initiatief ontstaan of
in het leven geroepen door sociaal bewogen
christenen. De overheid ging deze organisaties
van jeugdzorg, ouderenzorg, maatschappelijk
werk, gezinszorg, club- en buurthuiswerk,
reclassering en nog andere instellingen
subsidiëren. Zonder deze subsidiëring hadden
deze organisaties niet kunnen blijven bestaan
en uitgroeien, onder meer vanwege de toename
van het aantal beroepskrachten en de stijgende
salariëring. Na verdergaande
professionalisering en schaalvergroting door
fusering van organisaties en de toegenomen
onkerkelijkheid zijn kerken nog maar weinig
betrokken op deze velden van zorg. Zij gingen
zich op nieuwe werkvelden richten, zoals het
werelddiaconaat en nieuwe groepen, zoals
vluchtelingen. Vanaf de jaren tachtig wordt de
verzorgingsstaat herbouwd en is hij strenger
geworden, versoberd en verbonden met
activering van mensen naar (vooral) betaalde
arbeid. Voorts is een aantal taken van het rijk
gedecentraliseerd naar burgerlijke gemeenten.
De Wmo past in deze ontwikkelingen. Er zijn
twee hoofdmotieven voor de Wmo. Er is een
principiële overweging wat betreft de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen
overheid, individuen/huishoudens en
maatschappelijke groeperingen. Vanuit de
gedachte dat de overheid te veel
verantwoordelijkheden heeft overgenomen,
moet er meer nadruk komen te liggen op
individuele verantwoordelijkheid en de rol van
netwerken en maatschappelijke verbanden. De
tweede overweging is een financiële: de wens
om te bezuinigen of beheersing van de kosten
in de zorg. Helaas lopen deze lijnen nogal eens
door elkaar, terwijl deze voor de zuiverheid en
helderheid van de discussie onderscheiden
zouden moeten worden.
Hoofdlijnen van ontwikkeling
Vanaf 2007 is de Wmo in fasering van kracht
geworden. Allereerst is daar de decentralisatie
van rijk naar burgerlijke gemeente, waarbij
deze laatste in hoge mate de
verantwoordelijkheid krijgt toebedeeld voor
7
beleidsvoorbereiding, -bepaling, uitvoering en
evaluatie op het terrein van zorg en welzijn.
Ten tweede is het recht op professionele zorg
en voorzieningen (bijvoorbeeld huishoudelijke
hulp, het wonen in een verzorgingshuis, een
scootmobiel of een traplift) niet meer
vanzelfsprekend in het geval dat mensen in een
zorgsituatie terechtkomen. Daaraan vooraf gaat
de zelfredzaamheid (wat kunnen mensen zelf?)
en netwerken van mantelzorgers en
vrijwilligers. Een derde lijn is te vangen in het
woord ‘participatie’. De Wmo is geen zorgwet,
maar een participatiewet die het door
ondersteuning mogelijk wil maken dat mensen
met een handicap, chronische ziekte of
psychische en psychosociale problemen zo
veel mogelijk op zichzelf kunnen (blijven)
wonen, een huishouding kunnen voeren en
zich in en rondom de woning kunnen
verplaatsen en deel kunnen nemen aan het
maatschappelijk verkeer. Daarnaast kent de
Wmo nog een andere vorm van participatie,
namelijk de inzet van burgers voor anderen, en
dan met name voor mensen die op enigerlei
wijze hulp en ondersteuning nodig hebben.
Met dat alles is duidelijk dat in vergelijking
met de klassieke verzorgingsstaat een groter
beroep wordt gedaan op eigen
verantwoordelijkheid, familieleden, vrienden
en buren (mantelzorg) en maatschappelijke
groepen en organisaties (vrijwilligers). Bij dat
laatste kunnen ook kerken in beeld komen. Of
dat gebeurt, zal afhangen van de lokale politiek
en van plaatselijke kerken zelf.
Overheid en kerken De lokale overheid heeft zoals gezegd een
hoofdrol wat betreft de Wmo. Zij moet echter
wel de bevolking en van belang zijnde groepen
en organisaties betrekken. De gemeenten
beleggen ter invulling van deze interactieve rol
bijeenkomsten met de bevolking en
vertegenwoordigers van groepen en
organisaties. Voorts heeft meer dan negentig
procent van de gemeenten een Wmo-
adviesraad. Of gemeenten ook kerken bij dit
alles betrekken, varieert. Sommige gemeenten
(lees: Burgemeester en Wethouders,
gemeenteraadsleden en ambtenaren) denken
hier niet aan. De meerderheid van de bevolking
is niet bij een kerk betrokken en in media is er
weinig aandacht voor wat kerken doen. Voorts
kan een rol spelen dat men kerken niet
benadert met een beroep op de scheiding van
kerk en staat. Dat is overigens een
ondeugdelijk argument, omdat binnen die
scheiding wel degelijk ruimte is voor
maatschappelijke activiteiten van kerken. Weer
andere gemeenten nodigen kerken uit om deel
te nemen aan de Wmo, in de vorm van
deelname aan inspraakavonden, overleg,
contacten en/of Wmo-adviesraad. Kerken zijn
daarbij overigens een van de vele organisaties,
naast bijvoorbeeld organisaties van ouderen,
migranten, cliënten, sportverenigingen en nog
andere. Voorts valt op dat als kerken genoemd
worden in beleidsnota’s, dat vooral om
instrumentele redenen is: zij hebben
vrijwilligers en gebouwen, bereiken soms
groepen die anderen niet of minder bereiken,
leveren kwalitatief goed werk wat betreft
mensen in de marge, hebben specifieke kennis
van bepaalde ‘doelgroepen’. Kortom, het is
niet vanzelfsprekend dat kerken vanuit de
overheid betrokken worden, en als dat gebeurt,
zijn zij een van de vele organisaties en daarbij
telt hun maatschappelijk nut.
Kerken in de Wmo
Wat is nu het perspectief van de kerken zelf
naast dat van de overheid? We kunnen
vaststellen dat de Wmo in ieder geval kerken
nadrukkelijk voor de vraag stelt hoe zij kerk
willen zijn in de lokale gemeenschap (regio,
burgerlijke gemeente, wijk, buurt). Zij zullen
op grond van het evangelie een bijdrage dienen
te leveren aan de samenleving en zich vooral
8
inzetten voor mensen met materiële, sociale,
fysieke en psychische noden. De Wmo biedt
mogelijkheden voor kerken om die
dienstbaarheid te versterken. Als kerken vanuit
die visie willen deelnemen aan de Wmo, zullen
zij zich allereerst af hebben te vragen welke
activiteiten zij al verrichten die ‘Wmo-
relevant’ zijn. Een inventarisatie daarvan is
zeer zinnig en zal zich niet moeten beperken
tot het diaconale werk (voor en met ouderen,
vluchtelingen, mensen in situaties van
armoede, (ex-)gedetineerden, mensen met een
handicap enzovoort), maar ook het pastorale
werk. Zo doen alle lokale kerken aan
huisbezoek, vooral bij ouderen. Dat is een
vorm van eenzaamheidsbestrijding. Voorts
zouden op die huisbezoeken bepaalde noden
gesignaleerd kunnen worden. De Wmo biedt
de mogelijkheid voor kerken om
verbindingslijnen te ontwikkelen of te
versterken met de burgerlijke gemeenten en
andere organisaties. Dat werkt naar twee
kanten. In hun bestaande werk kunnen kerken,
als zij bepaalde vragen tegenkomen, beter
contact tot stand brengen met andere
organisaties om zo tot een betere aanpak te
komen. Aan de andere kant zal het zo zijn dat
als gemeente of andere organisaties beter zicht
hebben op wat kerken wel en niet in huis
hebben, zij kerken meer zullen gaan vragen in
te springen. Het gaat erom dat men elkaar weet
te vinden. Meer dan eens vragen lokale kerken
zich af waar zij mensen in armoede en andere
knelsituaties kunnen vinden. Hoe meer kerken
genesteld zijn in lokale netwerken, hoe minder
deze vraag gesteld zal hoeven worden. Er zal
zelfs eerder een teveel aan vragen komen!
Naast versterking van bestaande activiteiten
kunnen kerken ook besluiten nieuwe
activiteiten ter hand te nemen.
Maatjesprojecten komen wat dit betreft steeds
meer in beeld: maatjes van ouderen, mensen
met een handicap, zieken en mensen met een
psychische aandoening, ex-gedetineerden,
vluchtelingen en asielzoekers. Kerken zullen
daarbij goed voor ogen moeten houden wat zij
aankunnen. Wat ledental en daarmee ook
financiën betreft, zijn zij immers onderhevig
aan een krimpscenario. Beter een project goed
dan te veel aanpakken. Ook is het vereist dat
enige mensen zich nadrukkelijk verdiepen in
de Wmo. Het is niet iets wat je er zomaar bij
doet!
Kritische participatie
Kerken verrichten activiteiten en kunnen
nieuwe ter hand nemen, maar zullen in
verbinding daarmee zich kritisch hebben af te
vragen waar knelpunten optreden en in het
bijzonder waar mensen tussen wal en schip
vallen, of nog anders gezegd: door het vangnet
gaan. Juist vanwege hun directe contact met
mensen in hun leefsituatie beschikken kerken
over ervaringskennis. Meer dan zij zelf vaak
beseffen. Zij zouden alerter moeten zijn op wat
uit die contacten naar voren komt wat betreft
problemen en positieve mogelijkheden. De rol
van optrekken met en zorg voor mensen zou
gecombineerd moeten worden met
pleitbezorging ten dienste van mensen in
knelsituaties en het signaleren en aanspreken
van de overheid en andere betrokken
organisaties op hun verantwoordelijkheid als
mensen buiten boord vallen of overbelast
worden (mantelzorgers!), bijvoorbeeld omdat
zij niet of onvoldoende over netwerken
beschikken of als gevolg van bezuinigingen.
Daarom zal de deelname aan de Wmo op
grond van verantwoordelijkheid voor mensen
in de knel een kritische dienen te zijn. Een
aandachtspunt daarbij is ook of niet ten
onrechte professionele zorg door vrijwilligers
wordt vervangen, zoals bij zware en langdurige
zorg, of daar waar professionele deskundigheid
vereist is.
Tot slot: de Wmo is een zoektocht. Hoe deze
uit zal pakken, niet alleen in de overgangs-
situatie, maar ook daarna, is onzeker. Dat geldt
voor de burgerlijke overheid en voor de
samenleving, inclusief de kerken. Daarom is
het van belang dat kerken onderkennen dat zij
in een proces van zoeken en leren terecht-
komen. Wat zijn de positieve en negatieve
ervaringen, wat leren zij daarvan en wat
betekent dat voor hun beleid en inzet? Er zijn
geen pasklare formules, maar dat mag ons niet
beletten om die zoektocht kritisch te gaan.
Herman Noordegraaf is bijzonder hoogleraar
en docent voor diaconaat aan de Protestantse
Theologische Universiteit in Amsterdam en
Groningen.
9
Aanbevelingen Herman Noordegraaf
Als het gaat om kritische participatie, een herbezinning op de rol van kerken in de samenleving,
geeft prof. dr. Herman Noordegraaf vijf aanbevelingen.1
Aanbeveling 1 Kerken zullen zich er goed van bewust moeten
zijn dat zij zich in een proces van zoeken en
leren bevinden, waarbij in ieder geval aan de
orde is:
de visie op hoe kerk te zijn in de
lokale/regionale samenleving;
praktijken die zowel verbonden zijn
met deze visie als met wat er in de
lokale/regionale samenleving aan
noden en behoeften is;
het ontwikkelen van relaties met de
overheid (politici en ambtenaren),
maatschappelijke organisaties en de
bevolking.
Het is daarbij van belang om de opgedane
ervaringen goed te registreren en te evalueren
met het oog op een adequaat kerkelijk
optreden. Dit dient lokaal/regionaal te
gebeuren en op landelijk niveau (bv. Federatie
van Diaconieën, Kerk in Actie), zodat
opgedane ervaringen doorgegeven kunnen
worden en we elkaar zo kunnen ondersteunen
en inspireren.
Aanbeveling 2 Wees je er als kerken van bewust dat de kennis
en het besef van de betekenis van godsdienst
en kerken afwezig of beperkt is. Maak aan de
overheid duidelijk wat het werk van kerken op
het terrein van zorg en welzijn concreet
inhoudt, bijvoorbeeld door politici en
ambtenaren bij projecten en activiteiten uit te
nodigen. Iets soortgelijks geldt ook voor de
relaties met maatschappelijke organisaties en
bevolking. Nodig vertegenwoordigers van de
overheid uit bij projecten.
Voorbeeld: in Rotterdam nodigden hervormde
diakenen nieuwgekozen politici voor een
rondvaart uit en kregen ze te horen wat kerken
doen (vriendelijke vorm van gijzeling, ze
konden de boot niet af).
Aanbeveling 3
Kerken dienen hun optrekken met mensen en
het bieden van hulp en ondersteuning te
combineren met kritisch signaleren van
knelpunten en pleitbezorging. Daartoe moeten
zij de ervaringen die zij opdoen goed
registreren en evalueren.
Aanbeveling 4 Kerken dienen een visie te hebben op de vraag
welke activiteiten het best door vrijwilligers
verricht kunnen worden en welke door
beroepskrachten.
Aanbeveling 5 Wees je als kerken goed bewust van je
mogelijkheden en onmogelijkheden.
1 Uit de lezing gehouden op de Wmo-dag op 3
oktober 2014, zie ook
www.kerkinactie.nl/wmo.
10
Ruim baan voor de kracht van kerken Kerk en Wmo
Elize Lam en Bert Roor
Kerken hebben een groot arsenaal aan eigen kracht. De participatiesamenleving kan daar z’n
voordeel mee doen. Voorwaarden zijn nieuwsgierigheid naar de eigenheid van kerkelijke
vrijwilligers en kerken de kans geven het eigen sociaal kapitaal te gebruiken overeenkomstig
hun unieke karakter.
Informele steunstructuren worden in onze
participatiesamenleving steeds belangrijker. Ze
vormen de basis van onderlinge aandacht, hulp
en zorg. Ook kerken zijn zo’n steunstructuur.
Vanuit hun omzien naar naasten bieden zij al
jarenlang maatschappelijke activiteiten en
weten ze mensen met een beperking effectief
te bereiken. Zo stelt het SCP in zijn recente
evaluatie van de Wmo: ‘De samenhang tussen
het hebben van een beperking en minder
participeren treedt op bij tal van activiteiten,
maar niet bij het bezoeken van een kerkdienst
(…)’.1 Toch zijn kerken volgens Herman
Noordegraaf nog ‘nauwelijks in beeld bij de
Wmo’. Hij pleit er dan ook voor dat overheden
en maatschappelijke instanties kerken meer
betrekken bij de uitvoering van deze wet.
Elkaar open tegemoet treden
De vraag is echter welk beeld beleidsmakers
en zorgprofessionals van kerkelijke
gemeenschappen anno 2014 hebben. Is dat
gebaseerd op de actuele realiteit of is dat beeld
wellicht gekleurd door eigen ervaringen of
negatieve nieuwsberichten? En hoe zit het aan
de andere kant bij kerkelijk Nederland? Een
pilot rond informele zorg maakte duidelijk dat
er niet alleen onbekendheid is bij overheden
over wat kerken (kunnen) bijdragen. Ook
diakenen, de ‘sociaal hulpverleners’ binnen
kerken, weten soms te weinig van wat er lokaal
speelt of waar de bestuurlijke gemeente mee
bezig is. De aanvankelijke reactie van
sommige kerken: ‘Daar is de overheid toch
voor!’, illustreerde niet zozeer hun onwil, als
wel hun onwetendheid.2 Anderzijds zijn
sommige kerken ook huiverig voor wat er op
hun diakenen afkomt gezien de veelheid aan
maatschappelijke veranderingen.3 De kloof
tussen kerken en de rest van de samenleving
maakt het aangaan van samenwerking er
bovendien niet eenvoudiger op. Toch vinden
wij dat op zijn minst verwacht mag worden dat
kerken zich inleven in de uitdagingen
waarvoor gemeenten en instanties staan, en ze
open tegemoet treden.
Maatschappelijk rendement van kerkelijke
vrijwilligersprojecten is hoog
Sinds de eeuwwisseling is een duidelijke
kentering zichtbaar en sluiten tal van
christelijke initiatieven naadloos aan bij de
Wmo-doelstellingen.4 Denk aan
opvoedingsondersteuning, mentoring van
jongeren, buurtwerk en relatiecursussen als de
‘Marriage Course’. Stichtingen als Present en
HIP (Hulp in Praktijk) faciliteren bovendien
duizenden kleinschalige hulpprojecten van
vrijwilligersgroepen die grotendeels bestaan uit
kerkleden.5 Er is, om in de huidige
terminologie te spreken, sprake van veel eigen
kracht binnen kerken. Alleen al daarom zouden
kerken, overheden en andere instanties actief
contact met elkaar moeten zoeken.
Een treffend voorbeeld van een ‘eigen kracht
initiatief’ is het in 2010 ontstane project
Schuldhulpmaatje, een landelijk netwerk van
kerkelijke vrijwilligers dat mensen ondersteunt
bij (het voorkomen van)
schuldenproblematiek. Inmiddels werken op
zestig plekken in Nederland vrijwilligers actief
en succesvol samen met sociale diensten en
hulpverleningsinstanties. Regioplan berekende
voor de gemeente Delft dat ‘iedere
geïnvesteerde euro in het project zich drie keer
terugverdient’.6 De daarnaast bestaande hechte
samenwerking tussen de lokale
uitvoeringsorganisatie, het Interkerkelijk
Sociaal Fonds (ISF), en de gemeente Delft
blijkt ook meerwaarde te hebben. Zo verwijst
de gemeentelijke schuldhulpverlening mensen
door naar het fonds, worden er gezamenlijke
workshops administratie gegeven en neemt het
fonds deel aan het stedelijk platform
thuisadministratie.
Ook op andere terreinen zijn good practices
zichtbaar, zoals ‘Voor Elkaar Ede’, dat eind
2012 vanwege de transitie van de AWBZ
11
startte. De gemeente Ede had eerder instanties
gevraagd om projectideeën in te dienen voor
nieuwe vormen van begeleiding. Een van de
vier gehonoreerde voorstellen was ‘Voor
Elkaar Ede’, een initiatief van het diaconaal
platform Ede, thuiszorgaanbieder Agathos,
GGZ-instelling Eleos en HIP. Ondersteund met
een bescheiden subsidie werden in korte tijd
diverse vrijwilligers uit kerken gemobiliseerd
en getraind, om onbekenden, met soms zeer
ernstige psychische beperkingen, bij te staan.
Dit leverde veel op voor alle betrokkenen. In
sommige gevallen nam zelfs de
zorgconsumptie iets af.7
Laat mensen vanuit hun geloof betrokken
zijn bij anderen
Wat kunnen we leren van deze voorbeelden
voor een intensiever optrekken met elkaar,
zoals Noordegraaf voorstelt? Met stip op één:
het is zaak om elkaar te kennen. Elkaars
werkelijkheid, cultuur en jargon te snappen.
Dan is rekening houden met elkaar
eenvoudiger, maar zal ook de eigen kracht van
verschillende christelijke initiatieven nog meer
tot z’n recht komen. Zo bleek bij ‘Voor Elkaar
Ede’ dat juist doordat er in de leefwereld van
kerkleden werd geworven (door bekende
diakenen die hun ‘taal’ spraken en bovendien
vertrouwde communicatiemiddelen hanteerden
als de kerkbode), er veel bereidheid was om
zich aan te melden als vrijwilliger.8 Het luistert
nauw welke beelden worden gedeeld, hoe een
boodschap wordt overgedragen en wie de
boodschapper is. Bij werving in een lokale
krant door de gemeente of vrijwilligerscentrale
hadden ze zich niet als vrijwilliger gemeld,
vertelden respondenten. Daarnaast is het
belangrijk om gemotiveerde kerkleden de
ruimte te geven om vanuit hun geloof
betrokken te zijn bij medemensen. Soms zal dit
dan ook ter sprake komen als de situatie daar
aanleiding toe geeft. Niet om ‘zieltjes te
winnen’, maar omdat iemand zijn leven wil
delen met iemand anders. Laten we niet bang
zijn voor het tonen van diepe drijfveren.
Het is raadzaam om te beseffen dat de ene kerk
de andere niet is, of het nu gaat om
aanwezigheid van menskracht, visie of een
naar ‘buiten gerichte’ blik. De onderlinge
diversiteit is groot. In een migrantenkerk
fungeert de pastor soms als maatschappelijke
duizendpoot, terwijl in een protestantse
gemeente de dominee de praktische en
materiële zorg regelmatig geheel aan anderen
overlaat. Daar komt bij dat kerken meer
functies hebben dan ‘service delivery’. Het is
ook – en in de eerste plaats – een plek waar het
geloof samen gedeeld en beleefd wordt. De
kunst is om nieuwsgierig te zijn naar die
eigenheid, hierbij aan te sluiten en kerken de
kans te geven het eigen sociaal kapitaal te
gebruiken in overeenstemming met hun unieke
karakter.9 Wanneer onderling vertrouwen de
basis is, kan duurzame samenwerking ontstaan
en zal participatie van mensen mede vanuit de
kerken een krachtige impuls krijgen. Dus ruim
baan voor de kracht van kerken!
Eerder gepubliceerd op
www.socialevraagstukken.nl (14-10-2014) en
met toestemming van de schrijvers
overgenomen in het WKO-bulletin.
Elize Lam is coördinator van het Instituut
Sociale Innovatie en onderzoeker bij het
Lectoraat Jeugd en Gezin van de Christelijke
Hogeschool Ede.
Bert Roor is docent Missionaire & Diaconale
Presentie aan de Christelijke Hogeschool Ede.
Hij doet promotieonderzoek naar de
leereffecten van nieuwe vormen van
maatschappelijke betrokkenheid voor
protestantse kerken.
12
Noten: 1. De Wmo in beweging. Evaluatie Wet
maatschappelijke ondersteuning 2010-2012, SCP,
Den Haag, mei 2014, p. 33-34.
2. E. Lam, Tussenevaluatie AWBZ-pilots gemeente
Ede. Samen op weg vanuit verbinding. CHE,
Lectoraat Jeugd en Gezin, 2013. En: E. Lam,
Eindevaluatie AWBZ-pilots gemeente Ede. Samen
op weg vanuit verbinding. CHE, Lectoraat Jeugd en
Gezin i.s.m. met Stal, C. Transfer Sociale Studies,
2014.
3. J. Slendebroek, Help! Onderzoek binnen de
CGK, NGK en GKv naar huidig en gewenst
diaconaat en wat daarvoor nodig is, Centrum voor
samenlevingsvraagstukken, Zwolle 2014.
4. A. Roor, ‘Diaconaat op nieuwe wegen’, in: J.
Hoek (red.), De kerk leeft. Vitaal gemeente-zijn
vandaag, Groen, Heerenveen 2014, p. 123-126.
5. Movisie heeft de Present-methode in 2013
opgenomen in de databank ‘effectieve sociale
interventies’. Zie:
http://stichtingpresent.nl/nederland/nieuws/erkennin
g-voor-present-methode (geraadpleegd op 21-8-
2014).
6. G. Kruis, e.a., Maatschappelijk rendement van
vrijwilligersprojecten in de schuldhulpverlening,
Regioplan, Amsterdam 2011, p. 26.
7. Zie noot 2.
8. Zie ook: C. Roorda, M. Jager, en R. Kuiper, Kerk
en Caritas. Een onderzoek naar vrijwilligerswerk
en mantelzorg in vier orthodox-protestantse kerken,
Centrum voor samenlevingsvraagstukken.
Gereformeerde Hogeschool Zwolle 2006, p. 32-33.
9. Jager-Vreugdenhil, M., Nederland
participatieland? De ambitie van de Wet
maatschappelijke ondersteuning en de praktijk in
buurten, mantelzorgrelaties en kerken, Amsterdam
University Press, Amsterdam 2012, p. 209.
Diaconie en Wmo. Decentralisatie van de zorg kans voor de kerk Joke Koolhof en Manna Plaisier
De diaconie van een protestantse gemeente in een middelgrote stad krijgt een vraag over het
aanschaffen van een traplift. Met de veranderingen in de Wmo krijgt de hulpvrager niet meer
automatisch toegang tot de voorzieningen. Hoe gaat de diaconie met deze vraag om? En wat
betekent deze vraag voor de structuur en organisatie van het diaconale werk in het geheel van de
kerk? Een verhaal uit de praktijk.
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de zorg
anders georganiseerd: dicht bij huis, snel en
met een vaste contactpersoon. De sociale
wijkteams spelen in de nieuwe manier van
hulpverlening een grote rol. Als iemand een
zorgvraag heeft, wordt in het intakegesprek
gevraagd wat hij/zij zelf kan en wat de familie
en het eigen netwerk kunnen betekenen. Als de
zorgvrager aangeeft lid te zijn van een kerk,
kan het zijn dat er gevraagd wordt of er een
beroep op de vrijwilligers van de kerk gedaan
kan worden voor lichte ondersteuning. De
zorgvrager bepaalt echter zelf of dit verzoek
aan de kerk gedaan wordt of niet! Door de
decentralisatie in de zorg kan de kerk
nadrukkelijker in beeld komen en zal zij zich
daarom moeten bezinnen op deze nieuwe
situatie.
Rol van de kerk in veranderende tijden
Twee aspecten zijn daarbij belangrijk.
Allereerst dat de kerk van oudsher haar
diaconale taak serieus heeft genomen. De hulp
aan mensen aan de onderkant van de
samenleving, zieken, weduwen en wezen is er
al zolang de kerk bestaat. De vraag naar hulp
komt nu in een andere vorm naar haar toe.
Feitelijk bereidt de kerk zich voor op deze
vragen uit de samenleving en veel diaconieën
hebben zich dan ook al laten informeren.
Ten tweede moet de kerk zich afvragen wat zij
kan betekenen voor kwetsbare mensen nu de
overheid bezuinigt op allerlei voorzieningen.
Springt de kerk in, daar waar de overheid
bezuinigt? Wil een diaconie een hulpverlener
worden die trapliften en rolstoelen financiert?
Daar is niet zomaar een eenduidig antwoord op
te geven.
Belangrijk is dat er gezamenlijk vanuit de
kerken wordt gewerkt. Dat biedt kansen voor
samenwerking met alle kerken in de wijk of
het dorp. Diaconieën leren elkaar kennen, zijn
gezamenlijk actief in de buurtnetwerken van de
wijk of het dorp. Gezamenlijk treden zij op
naar de gemeente en haar beleidsmedewerkers.
Er is een gemeenschappelijk aanspreekpunt en
de kerk is bekend bij de plaatselijke overheid
en de sociale wijkteams.
13
Vraag naar een traplift
Om bovenstaande te illustreren een
praktijkvoorbeeld uit 2013 van een
protestantse gemeente in een middelgrote stad.
Een echtpaar, kinderloos, heeft op korte
termijn een traplift nodig. Verhuizen is geen
optie. Zij wonen al jaren in dit huis, er is een
klein maar hecht netwerk in de buurt voor
boodschappen doen, kliko buiten zetten en er
wordt opgelet of ’s morgens de gordijnen wel
opengaan. Wanneer de mensen zouden
verhuizen naar een gelijkvloerse woning
worden zij uit dit netwerk gehaald. Het
echtpaar vraagt bij de gemeente via de Wmo
een traplift aan. Omdat het echtpaar in een
huurhuis woont, wordt er contact opgenomen
met de woningbouwcorporatie. Deze wil in
eerste instantie niets vergoeden. Uiteindelijk
krijgt het echtpaar 30% van de traplift vergoed,
de rest moeten zij zelf betalen. Dat geld is niet
aanwezig, er is een spaartegoed van € 1500.
Door een bezoek van een diaken wordt er een
voorstel gedaan om het bedrag voor de traplift
voor te schieten en in termijnen terug te
betalen. De traplift wordt aangeschaft en op
korte termijn geïnstalleerd. Maandelijks wordt
er een bedrag aan de diaconie terugbetaald.
Leren van de praktijk
Er zijn in deze procedure een aantal vragen te
stellen. Allereerst wat de mensen zelf ervoor
overhebben om op de huidige locatie te blijven
wonen. Hebben ze nagedacht welke
(financiële) consequenties dat heeft voor de
toekomst? Dan gaat het om huishoudelijke
hulp, tuinhulp, maaltijden aan huis en vervoer.
Kan dat in de huidige situatie goed geregeld
worden? Daarbij zal ook naar het sociale
netwerk van de mensen gekeken moeten
worden. Hierin kan de diaconie een bijdrage
leveren, door zo nodig een netwerk vanuit de
kerkelijke gemeente, de buurt en de formele
zorg te bouwen.
Hulpvragen aan de diaconie moeten altijd goed
onderzocht worden. In deze casus zou er een
brief aan de gemeente gestuurd kunnen worden
waarin om uitleg gevraagd wordt op de
gevolgde procedure. Het is altijd mogelijk het
gespreksverslag op te vragen dat de cliënt met
de medewerker van de gemeente gevoerd
heeft. Dat vraagt van de diaconie kennis van
zaken. Niet iedere diaken hoeft die kennis te
hebben; hiervoor zouden in de wijk of het dorp
een of twee diakenen aangewezen kunnen
worden. Zij zouden met de mensen al een klein
zogenaamd keukentafelgesprek kunnen voeren.
Mocht er ondanks het in beroep gaan toch een
afwijzing van de voorziening komen en er is
een urgent probleem, dan is het aan de
diaconie om te kijken of zij een lening kan
verstrekken met een redelijke terugbetalings-
regeling.
Decentralisatie van de zorg is zorg dichtbij
Zou bovenstaande casus anno 2015 door de
diaconie anders behandeld zijn? Wij denken
van wel. Door de komst van sociale wijkteams
kunnen vragen en zorgen over eenzaamheid,
geld, werkloosheid, echtscheiding, psychische
problemen etc. direct aan het wijkteam gesteld
worden. Het wijkteam heeft een brede kennis
en een breed netwerk. Ze werken samen met
bijvoorbeeld scholen, huisartsen,
wijkverpleging en schuldhulp. De
medewerkers komen uit verschillende
organisaties op het gebied van ouderen,
welzijn, schuldhulpverlening, verslaving, de
zorg voor mensen met een verstandelijke of
lichamelijke beperking. De diaconie kan voor
hulpvragen waarvoor zij advies nodig heeft,
contact opnemen met het wijkteam en
gebruikmaken van hun expertise. Misschien is
de hulpvrager al bekend bij het wijkteam? De
decentralisatie van de zorg kan dus kansen
voor de diaconie opleveren. Door gebruik te
maken van de kennis en ervaring van het
wijkteam kan de diaconie veel sneller en beter
inzicht krijgen in wat zij voor hulpvragers kan
betekenen.
Ondanks alle zorg die er terecht is, staat de
kerk voor een nieuwe uitdaging om iets te doen
waar de eerste diakenen al toe geroepen waren.
Omzien in barmhartigheid naar mensen die
zichzelf niet kunnen redden. De dienst van een
diaken begint aan de Tafel van de Heer en van
daaruit mag hij/zij zijn/haar werk doen. Daarin
zit ook het onderscheid met het welzijnswerk
of het werk van de sociale dienst. De diaken
deelt uit van wat hij of zij eerst zelf heeft
ontvangen.
Joke Koolhof is diaconaal opbouwwerker van
de protestantse gemeente Amersfoort en
Manna Plaisier is diaken in de Brugkerk in
Amersfoort.
14
“Verhalen verbinden mensen, verhalen verbinden momenten in de tijd,
verhalen verbinden de binnenwereld met de buitenwereld.”
Luisteren naar levensverhalen Lydia Roosendaal
Janco Wijngaard verzorgde een workshop ‘Het keukentafelgesprek – de kanteling in praktijk
gebracht’ op de landelijke Wmo-studiedag, georganiseerd door de Protestantse Kerk op 3
oktober in Utrecht. Redacteur Lydia Roosendaal doet verslag.
In de nieuwe Wmo speelt het keukentafel-
gesprek een grote rol bij het bepalen op welke
wijze een hulpvraag door de gemeente moet
worden gehonoreerd. De Wmo-consulent
probeert in een formeel of informeel gesprek te
komen tot een beter inzicht in de problematiek
achter de hulpvraag.
Nog vrij onbekend is dat de hulpvrager zich
mag laten bijstaan door bijvoorbeeld een
diaken, die op basis van zijn of haar inzichten
behulpzaam kan zijn bij het schrijven van een
ondersteuningsplan. Dit wordt dan vervolgens
overhandigd aan de Wmo-consulent van de
gemeente. Maar hoe voer je nu als diaken zo’n
gesprek met een hulpvrager om meer inzicht te
krijgen in zijn of haar situatie?
Aansluiten bij het levensverhaal van mensen
Janco Wijngaard knoopt aan bij het
levensverhaal van mensen. Luisteren naar het
levensverhaal van mensen begint bij de
aandacht voor wat iemand in zijn of haar huis
heeft staan. Wat zie je… foto’s, borduurwerk,
boeken, tuin… Wat valt je op? Welke verhalen
horen daarbij? Het zijn zichtbare elementen uit
het leven van deze mens. Wat is zichtbaar van
levensdomeinen in de inrichting van het huis?
Ieder mens heeft een eigen verhaal en een
koffertje vol bagage. Wat zit wel of niet in dat
koffertje? Het door Janco Wijngaard
meegebrachte koffertje gaat open. Het koffertje
is gevuld met een model van een bus, een
mondstuk van een trompet, een klein
modelhuisje, een foto van zijn dochter, een
stripje pillen en een bijbel. Stuk voor stuk haalt
hij ze uit het koffertje. Al deze voorwerpen
staan voor een van de vijf levensdomeinen:
1. werk of opleiding: ik ben buschauffeur
opvoeding of hobby: ik mag graag
trompetspelen, dat geeft mij zin en
inspiratie
2. wonen en bezit: ik verdien geld om de
hypotheek van mijn huis te kunnen
betalen
3. relaties: ik voel me met mijn dochter
verbonden, ze is mijn oogappel!
4. gezondheid: meestal geen klachten, af
en toe een aspirine
5. kijk op het leven: de Bijbel is voor mij
een bron van inspiratie, ook troost als
ik het niet meer zie zitten
Wat betekenisvol of zinvol voor mensen is,
hoe mensen betekenis en zin aan hun leven
verlenen, is voor ieder mens en in iedere
levensfase weer anders. Ieder mens is daar
persoonlijk en uniek in.
Twee mensen met een dwarslaesie: de een is
radeloos en lusteloos. Hij kan nu niets meer en
wil ook niets meer. De ander ervaart nu een
overvloed aan vrije tijd en zoekt een
schaakmaatje. Let wel, zegt Janco Wijngaard,
het ene verhaal is niet beter dan het andere.
Aandachtig luisteren naar het verhaal dat
verteld wil worden, kan helend werken. Zorgen
door te luisteren naar elkaar, vraagt tijd en
aandacht. Ervoor gaan zitten en er zijn voor de
ander.
Aansluiten bij het verhaal van de ander,
oefenen in luisteren en verstaan wat het
verhaal achter de opmerking of achter de vraag
is. Op deze manier kan blijken dat achter de
hulpvraag naar bijvoorbeeld een scootmobiel
een verhaal van eenzaamheid schuilgaat. De
vraag is of de scootmobiel daarvoor de juiste
oplossing is. Als we stuiten op existentiële
levensvragen, dan hebben ze vaak te maken
met bovengenoemde levensdomeinen. De kijk
op het leven bepaalt mede hoe mensen
betekenis geven aan het geleefde leven: Wie
ben ik? Waarom besta ik? Heeft het zin dat ik
er ben? Welke betekenis heeft mijn leven voor
anderen (gehad)?
Oefenen in de praktijk
De deelnemers aan de workshop kijken naar
het filmpje ‘Oog en oor voor levensvragen’
van het expertisenetwerk levensvragen en gaan
in gesprek over de volgende vragen:
15
Wat zie je als betekenisvol voor de
man in de film?
Wat betekent het voor hem als er
gehoor aan gegeven kan worden?
Wat zou het voor hem betekenen als er
juist geen gehoor aan wordt gegeven?
Het tweede filmpje ‘Zingeving en participatie’
laat de deelnemers luisteren en kijken naar de
vraag: Welke vragen hoor je de hulpverlener
stellen aan de man? Het zijn open vragen –
Wat mist u? Waar wordt u blij van? Waarvoor
komt u het bed uit? – die de man de
gelegenheid geven zijn verhaal te vertellen. De
hulpverlener neemt er de tijd voor en zit
aandachtig en betrokken naar het verhaal van
de man te luisteren.
Rouw en eenzaamheid
Tot slot buigen de deelnemers zich over een
casus ‘rouw en eenzaamheid’, een verhaal dat
herkenbaar voorkomt bij de deelnemers. Lezen
wat er staat geeft beperkte informatie. Wat doe
je dan? Het blijkt lastig te zijn om het uit te
houden en niet direct de ‘gaten’ in de
informatie in te vullen. Grote valkuil blijkt te
zijn dat mensen het al denken te weten.
Aannames, die niet af te leiden zijn uit de
informatie van de casus, worden geuit. Op
basis van de aannames willen sommige
deelnemers direct in actie komen (iets doen,
iets oplossen). Langzaam begint het inzicht te
dagen: eerst contact leggen om het hele verhaal
te horen. Luisteren. En als het levensverhaal
boven water is, kan pas gekeken worden naar
wat in deze situatie nodig is. De casus laat zien
dat hierin de kerk van betekenis kan zijn.
Ervaringen leren dat sommige Wmo-
consulenten een telefonisch
keukentafelgesprek voeren, andere een
standaard vragenlijst afwerken en dat een open
gesprek achterwege blijft. In beide situaties
wordt de hulpvrager tekortgedaan en ontneemt
de consulent zichzelf de mogelijkheid om goed
aan te kunnen sluiten bij wat nodig is in de
situatie van deze hulpvrager.
De kerk en de Wmo, een persoonlijk plan
In deze tijd, waarin mensen in eerste instantie
een beroep moeten doen op het eigen netwerk,
kan de kerk verschil maken. Samen-redzaam
betekent in dit geval dat de kerk haar tijd,
aandacht, betrokkenheid en trouw (het
kerkeigene) inzet om het levensverhaal te
horen en zo een bijdrage te leveren aan het
persoonlijk plan. Het persoonlijk plan dient als
basis voor de Wmo-consulent om op basis
daarvan te zien wat nodig is: wat kan iemand
zelf en waarin wordt voorzien door
voorzieningen.
Werken aan een persoonlijk plan:
eerste contact – kennismaken, relatie
aangaan, vertrouwen opbouwen
tweede contact – blijvend vertrouwen
opbouwen, luisteren naar het
levensverhaal, doorvragen: Wat speelt
er? Wat vertelt iemand wel, wat niet?
Hoe ziet het netwerk eruit? Geen
contacten… Waar heeft dat mee te
maken? Wat geeft zin aan het leven?
Wat geeft een gevoel van welzijn?
Vervolgcontacten
De kerk toont haar trouw door telkens weer tijd
en aandacht ter beschikking te stellen. Zinvol
present zijn, beschikbaar zijn voor de
hulpbehoevende. Komen met lege handen.
Luisteren en aansluiten bij wat verteld wil
worden, nieuwsgierig en respectvol, zonder
adviezen, meningen en oordelen.
Op deze manier kan vertrouwen ontstaan,
durven mensen langzamerhand je iets toe te
vertrouwen en kan er voor betrokkene
perspectief ontstaan. Luisteren naar
levensverhalen blijkt een goed instrument te
zijn voor diakenen en ouderlingen om met
mensen in gesprek te gaan als voorbereiding
op het gesprek met de Wmo-consulent.
Janco Wijngaard is predikant en werkzaam als
geestelijk verzorger in de ouderenzorg en
trainer van het Expertisenetwerk Levensvragen
en Ouderen. Het Expertisenetwerk
Levensvragen en Ouderen is een
samenwerking van ActiZ, Agora, Humanistisch
Verbond, MOgroep, PCOB en Unie KBO,
PThU, Reliëf, Vereniging het Zonnehuis en
Vilans. Vilans is uitvoerder van het netwerk.
Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen:
www.netwerklevensvragen.nl.
Hier zijn ook de twee genoemde filmpjes ‘Oog en
oor voor levensvragen’ en ‘Zingeving en
participatie’ te vinden en is het kennisdossier ‘Zin
in zelfredzaamheid’ te downloaden.
Verslag gemaakt door Lydia Roosendaal,
gemeenteadviseur Protestantse Kerk
Nederland.
16
Protestantse Kerk Nederland – Project Zorgzame Kerk Nelleke ten Wolde
Dit jaar is Kerk in Actie, de diaconale afdeling van de Protestantse Kerk, begonnen met het
project Zorgzame Kerk. Om meer over dit project te weten te komen, heeft de redactie een
interview gehouden met Willy Meijnhardt. Willy is projectcoördinator van het project
Zorgzame Kerk. Zij is samen met de projectleiders aanspreekpunt voor gemeenten die zich
willen inzetten voor zorgzaam kerk-zijn.
Hoe is het gekomen tot dit project Zorgzame
Kerk?
WM: Al voor 2007 werden de contouren van
de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo) duidelijk en werden er bij de
burgerlijke overheid proefgemeentes
aangewezen. Binnen de kerken zag men in dat
het belangrijk was om lokale diakenen toe te
rusten op kerk en Wmo. Gaandeweg werden de
veranderingen als gevolg van de Wmo steeds
duidelijker. In verscheidene Wmo-raden
kregen kerkelijke afgevaardigden een plek. Om
deze mensen toerusting, uitwisseling en
ontmoeting te bieden, werden er vanuit Kerk in
Actie Wmo-dagen in het leven geroepen.
Binnen de dienstenorganisatie van de
Protestantse Kerk ontstond het verlangen om te
kijken hoe we lokale diaconieën het beste
kunnen ondersteunen om met deze
veranderingen om te gaan. Wat zouden wij als
kerken nu in kunnen zetten?
In een samenwerking tussen Kerk in Actie en
Kerk in ontwikkeling (de kerkopbouwpoot van
de dienstenorganisatie van de Protestantse
Kerk, NtW) werden de koppen bij elkaar
gestoken en startte een oriëntatieronde. Men
vroeg aan zorgorganisaties waar de gaten in de
zorg voor zorgafhankelijken vermoedelijk
zouden gaan vallen. Kerk in Actie constateerde
dat zij weliswaar een actieve en effectieve
lobby voor zorg voerde bij de landelijke
overheid, maar dat de Wmo lokale lobby’s
vergde. Van alle kanten werd dus een
inventarisatie gemaakt en op basis van de
resultaten daarvan werd het project Zorgzame
Kerk ontwikkeld.
In het project zijn vier verschillende mogelijk-
heden voor Zorgzame Kerk ontwikkeld:
Kerk als schakel (inzet van het
kerkgebouw als schakel in het werken
voor de wijk)
Kerk als knooppunt voor levensvragen
Zorgmaatje
Lokale lobby
Waarom juist deze vier mogelijkheden?
WM: Kerk in Actie zette zich al langer in voor
zorgmaatjesprojecten en lobbyde zelf actief op
het niveau van de landelijke overheid. Vanuit
de gemeenteopbouw/kerkopbouw signaleerde
men een groeiende belangstelling voor kerk-
zijn voor de wijk/het dorp en een sterke vraag
naar een zinvolle hedendaagse invulling van de
pastorale contacten van de gemeentes. In het
project Zorgzame Kerk komen die
verschillende invalshoeken samen.
Hoe is het project georganiseerd?
WM: In 2014 is het project Zorgzame Kerk
gepresenteerd. Het idee is om zorgzame kerk te
zijn voor hen die zorgafhankelijk zijn en dat in
je eigen context, je eigen wijk of dorp.
Gemeentes worden nadrukkelijk uitgenodigd
om het geheel van hun omgeving in
ogenschouw te nemen en aan te sluiten bij wat
er al is, zelf te constateren waar de gaten vallen
en daarop in te spelen.
Allereerst zijn er achttien pilotprojecten
gestart. Bij een pilot sluit een kerkenraad een
eenvoudig contract met de projectleiding. Het
contract legt de bereidheid vast om naar buiten
te treden (en dus niet alleen voor de eigen
gemeenteleden te willen werken), en ook de
samenwerking met zo veel mogelijk lokale
partners is deel van de contractopzet. De
gemeente moet een werkgroep instellen, die
overigens niet alleen uit gemeenteleden van de
Protestantse Kerk hoeft te bestaan, en er wordt
een soort inspanningsverplichting afgesproken.
Een gemeenteadviseur begeleidt de werkgroep
gedurende zes tot negen maanden om het
project plaatselijk op poten te zetten. Daarbij
wordt iedere actor in de wijk of het dorp in
kaart gebracht, het hele netwerk van zorgtaken
waarin wel of niet voorzien wordt. Verder
worden vrijwilligers getraind en toegerust voor
hun taak, en wordt een plaatselijke
projectopzet gemaakt die vervolgens wordt
uitgevoerd.
17
Hoe verliep de werving voor de pilots?
WM: Gemeentes werden uitgenodigd om als
een van de achttien pilots te willen fungeren.
Vanaf het begin was er erg veel belangstelling,
het was duidelijk dat het thema erg leefde.
Aanvankelijk was de mogelijkheid Zorgmaatje
het meest in trek, maar uiteindelijk is het
Knooppunt voor levensvragen de mogelijkheid
met de meeste pilots geworden. Kerk als
schakel komt op de derde plek en lokale lobby
op de vierde. De deelnemende gemeentes
zitten door het hele land verspreid en zijn zeer
verschillend – alles komt wel voor.
Hoe gaat het? En hoe gaat het verder?
WM: Omdat de projecten door en door lokaal
zijn en op de eigen context gemaakt, is
vergelijking heel lastig. De evaluatie van de
pilots is voor de zomer klaar. De voornaamste
puzzel bij de uitvoering is tot nu toe het
formeren van een goede werkgroep. Het is nog
spannend of er genoeg vrijwilligers zullen zijn
voor de uitvoerende taken.
Burgerlijke gemeentes worden steeds groter,
en daarmee zijn er vaak vele kerkelijke
gemeentes die gesprekspartner van dezelfde
burgerlijke gemeente willen worden. Heeft dat
nog meegespeeld bij de inrichting van
Zorgzame Kerk?
WM: In de beginjaren van de Wmo reageerde
de burgerlijke overheid inderdaad soms met:
‘Maar met welke kerk moeten wij dan praten?’
In reactie daarop zijn lokaal verscheidene
diaconale platforms in het leven geroepen.
Toen de projectopzet voor Zorgzame Kerk
ontwikkeld werd, was het de vraag of men niet
(ook) bij die diaconale platforms moest
aanhaken, maar uiteindelijk heeft men toch
gekozen voor de lokale kerkelijke gemeente:
die maakt het verschil in het onderlinge contact
in de wijk of het dorp.
Van diaconale inspanningen van kerken in de
wijk of het dorp is de hoop doorgaans dat het
ook effecten zal hebben voor het diaconaal
bewustzijn van de gemeente zelf, dus een
doorwerking ‘naar binnen’. Is er al iets te
zeggen over de werking van de projecten van
Zorgzame Kerk in dit opzicht?
WM: Nog niet zo veel. In zijn algemeenheid is
het zo dat elk enthousiast project dat goed
loopt vitaal maakt, vitalisering teweegbrengt.
Zo werken de pilots in elk geval wel in de
gemeentes. In hoeverre ook naar de toekomst
toe mensen van buiten de eigen kring echt
betrokken worden is natuurlijk de vraag. In
ieder geval nemen we waar dat vele
gemeenteleden warm lopen voor wat er
namens hen gedaan wordt. En dat is altijd
goed.
Met een hartelijk dankwoord aan Willy
Meijnhardt besluiten we deze korte schets van
een initiatief dat binnen en buiten de kerken nu
al mensen raakt en enthousiasmeert, en
hopelijk voor nog veel meer anderen een
wereld van verschil zal maken.
Reflectie: Wmo en de Rooms-Katholieke
Kerk
Als basispastor binnen een katholieke parochie
vraag je je dan vervolgens af: en wat gebeurt er
bij ons? Een landelijke organisatie die zich
(ook) met binnenlands diaconaat bezighoudt is
er niet, maar per bisdom is er eigenlijk altijd
wel wat georganiseerd. Het zwaartepunt ligt,
net zoals aan protestantse zijde, lokaal, dus bij
de huidige parochies (en waar parochies
gefuseerd zijn bij locaties). Waar aanwezig
stimuleren dienstverleners diaconie parochies
om met het thema participatiemaatschappij en
Wmo aan de slag te gaan. Helaas is er de
afgelopen jaren binnen eigenlijk alle
bisdommen erg bezuinigd op de dienst-
verlening.
In ‘ons’ bisdom, Groningen-Leeuwarden, zijn
het vooral de organisaties voor Katholiek
maatschappelijk activeringswerk die parochies
enthousiasmeren om het thema aan te pakken
en actief betrokken te zijn bij de Wmo in de
plaatselijke burgerlijke gemeentes. Er zijn er
drie: voor Friesland, Groningen-Drenthe en de
Noordoostpolder. Ze werken met elkaar, met
de parochies en met het bisdom samen.
Solidair Friesland, de organisatie waar ik voor
de Z. Titus Brandsmaparochie (Bolsward,
Makkum, Workum en Witmarsum) mee te
maken heb, heeft zestig jaar expertise in het
ondersteunen van Parochiële
Caritasinstellingen (PCI’s) en de diaconale
vrijwilligers van de parochies. Een belangrijk
speerpunt van Solidair Friesland is
armoedesignalering en -bestrijding. In dat
kader worden tal van projecten geëntameerd en
ondersteund: theater (‘Moeder van
altijddurende bijstand’ en andere),
18
schuldhulpmaatjesprojecten, voedsel- en
kledingbanken enz.
Solidair Friesland heeft zijn eigen projecten en
is daarnaast altijd beschikbaar om parochies te
ondersteunen bij hun activiteiten. Zij vervullen
voor parochies de rol van de gemeente-
adviseurs binnen Zorgzame Kerk: met een
werkgroep van de parochie een projectopzet
ontwikkelen, training en toerusting van
vrijwilligers, sociale kaart en evaluatie – het is
allemaal mogelijk. Als de parochie vraagt, is er
heel veel te bieden, maar een landelijk initiatief
voor de thema’s die Zorgzame Kerk behartigt,
is er bij mijn weten aan katholieke zijde niet.
Van de thema’s van Zorgzame Kerk zijn
vooral de lokale lobby en de zorgmaatjes
herkenbaar. Ook kerk als schakel wordt aan
katholieke zijde opgepakt: op tal van plaatsen
ontstaan initiatieven om als kerk meer naar
buiten te treden en daarbij het kerkgebouw een
sleutelrol te laten spelen. Deze initiatieven zijn
echter zelden diaconaal, en het karakter van
gewijde ruimte legt beperkingen op aan
seculier gebruik van katholieke kerkgebouwen.
Dat geldt voor parochiehuizen e.d. uiteraard in
veel mindere mate.
Lokale lobby’s zijn vaak oecumenisch van
samenstelling. Het initiatief hiertoe komt soms
van Raden van Kerken, soms van gezamenlijke
PKN/RKK diaconieën, en soms van individuen
met een eigen interesse in de Wmo-
problematiek. We merken dat het gemakkelijk
is om kerken op dit thema te verzamelen: ten
behoeve van de diaconale effectiviteit haken
ook christelijke gemeentes van evangelicale
snit aan bij oecumenische platforms, diaconaal
of anderszins. Soms is er al een regulier
overleg met de burgerlijke overheid, dan zie je
de ontwikkelingen van de Wmo een steeds
prominentere rol op de agenda’s innemen. Dat
burgerlijke gemeentes ten opzichte van
parochies anders begrensd zijn is daarbij een
handicap, evenals het feit dat eigenlijk al onze
parochies op dit moment in fusieperikelen
verwikkeld zijn. Waar parochies weer enige
‘lucht hebben’ na de fusie, zie je dat met name
hun diaconale inspanningen extra aandacht
krijgen.
In de Z. Titus Brandsmaparochie mogen we,
dankzij de PCI en enige fondsen, sinds drie
jaar werken met een diaconaal opbouwwerker.
Deze heeft snel een netwerk opgebouwd met
allerlei lokale partners en actoren op het gebied
van zorg, binnen en ook buiten de kerken. Zijn
werkveld is de armoedeproblematiek en de
daarmee verbonden maatschappelijke
uitsluiting. In meerdere projecten en in
individueel contact speelt de parochie zo ter
plaatse een belangrijke maatschappelijke rol.
Daarbij is de onafhankelijke positie van
diaconie ten opzichte van de plaatselijke
overheid steeds in de aandacht. We zijn ons
ervan bewust dat we hiermee ten opzichte van
andere parochies in een zeer bevoorrechte
positie verkeren; op de meeste plekken
ontbreken de middelen voor een dergelijke
systematische aanpak.
Verschillen en overeenkomsten met
Zorgzame Kerk
De aanpak van Zorgzame Kerk is landelijk,
aangestuurd vanuit een vorm van
dienstverlening. Een dergelijke landelijke
aanpak is aan katholieke zijde niet aanwezig en
in de huidige constellatie ook niet mogelijk.
Voorafgaand aan de projecten heeft Kerk in
Actie stelselmatig in kaart gebracht welke
gaten er met de Wmo gaan vallen voor
zorgafhankelijke mensen. Het denken vanuit
de Wmo zelf en de consequenties daarvan is in
onze parochie (nog) niet leidend, maar er
zullen ongetwijfeld parochies elders in
Nederland zijn waarbij dat wel zo is. Onze
lokale katholieke inzet voor de maatschappij in
met name Bolsward is opgezet vanuit een
eerder geïdentificeerd speerpunt, de
armoedebestrijding. Via het thema
maatschappelijke uitsluiting zijn er veel
raakvlakken met de projecten van Zorgzame
Kerk, hoewel het uitgangspunt verschillend is.
Maar het belangrijkste is toch de
overeenkomst: parochiële projecten en de
pilots van Zorgzame Kerk zijn allemaal door
en door lokaal bepaald en ingericht, en
allemaal gericht op individuen in de knel.
Want of je nu een protestantse gemeente of een
katholieke parochie bent, de lokale kerkelijke
gemeenschappen maken het verschil in het
onderlinge contact in de wijk of het dorp!
Nelleke ten Wolde is redactielid van het WKO-
bulletin en pastoraal werkster van de Zalige
Titus Brandsmaparochie te Bolsward. De
parochie is sinds 1 januari 2014 gefuseerd met
als locaties Bolsward, Makkum, Witmarsum en
Workum.
19
Er zijn in Nederland meer Samaritanen dan de politiek denkt Hans Snoek | beeld: Rijksmuseum, Amsterdam
De zorgzame samenleving is vooralsnog niet erg
populair in Nederland, onder meer omdat het op
gespannen voet staat met het individualisme en de
tijdsdruk van Nederlanders. Lucas 10 en Levinas
bieden nieuwe inzichten.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw kwam
het neoliberale denken op. Elco Brinkman,
prominent lid van het CDA, trad in 1982 aan
als minister en ging op zoek naar een formule
waarbij de overheid in de zorg een balans zou
kunnen vinden tussen de confessionele traditie
en het neoliberale denken. Het leidde tot de
uitvinding van de ‘zorgzame samenleving’, die
veronderstelt dat mensen meer voor elkaar
zorgen en alleen in nood een beroep doen op
de overheid. Brinkman gaf destijds ruiterlijk
toe dat de overheid op die manier hoopte te
bezuinigen op de zorg, zodat er financiële
ruimte zou ontstaan om de gevolgen van de
vergrijzing op te vangen.
Solidariteit
Dertig jaar later is het neoliberale denken diep
in de Nederlandse samenleving
doorgedrongen, terwijl het fenomeen van de
zorgzame samenleving slechts schoorvoetend
opgepakt is door burgers. Henk Vroom, lange
tijd godsdienstfilosoof aan de Vrije
Universiteit én actief in het CDA, gaat in een
recentelijk verschenen boek na hoe ‘ik en de
ander’ in onze cultuur zich ten opzichte van
elkaar verhouden.1 Een sleutelwoord in zijn
betoog is ‘solidariteit’, die de intrinsieke
waardigheid van een mens veronderstelt.
Vroom signaleert dat in West-Europa
gaandeweg solidariteit verbreed is naar ieder
mens. Zelfs misdadigers mogen op een
menselijke behandeling rekenen.
Tegelijkertijd beseft Vroom dat, hoewel de
overheid het gezag heeft om te bepalen hoe
‘solidair’ bijvoorbeeld een gevangenisregime
is, zij niet de positie heeft om burgers te
dwingen zich solidair op te stellen naar de
ander. Theoretisch zou de overheid de
solidariteit tussen mensen verplicht kunnen
stellen. Een dergelijke benadering levert
volgens Vroom echter een paradox op. De
overheid behoort op levensbeschouwelijk
niveau strikt neutraal te zijn en kan dus niet
een bepaald mensbeeld omarmen. Bovendien
signaleert Vroom dat de overheid geen
middelen heeft om burgers te dwingen om een
zorgzame houding ten opzichte van een ander
aan te nemen. Al met al staan Vrooms
opvattingen over solidariteit op gespannen voet
met de ‘zorgzame samenleving’ die
partijgenoot Elco Brinkman lang geleden heeft
bedacht.
In de discussie van de afgelopen jaren over de
zorgzame samenleving is niet altijd helder hoe
de diepere motieven van de verschillende
gesprekspartners zich tot elkaar verhouden. De
politiek wil via een moreel appel burgers
enthousiasmeren om te zorgen voor anderen,
maar heeft ondertussen ook bezuinigingen
voor ogen. Nederlandse burgers die,
vergeleken met omringende landen, relatief
veel vrijwilligerswerk doen, lijken open te
staan voor ‘solidariteit’, maar niet als de
overheid hen vanwege bezuinigingen daartoe
verplicht. Mijns inziens zouden de politiek en
de zorg meer na moeten denken over de vraag
welke motieven overtuigend zouden kunnen
zijn voor burgers om zich zorgzaam op te
stellen naar de ander. Of nog iets concreter
geformuleerd: directeuren van zorgorganisaties
en zeker politici van het CDA die de
solidariteit tussen patiënten en burgers willen
vergroten, zouden er goed aan doen om eens
de Bijbel te lezen.
Drie passanten
Neem nou de gelijkenis van ‘de barmhartige
Samaritaan’ in Lucas 10. Het is een verhaal dat
diverse elementen bevat die kunnen helpen om
onze relatie met anderen tegen het licht te
houden. Op de weg van Jericho naar Jeruzalem
valt ‘een mens’ in de handen van rovers, die de
20
man vervolgens halfdood achterlaten.2 De tekst
houdt zorgvuldig in het vage welke
achtergrond ‘die mens’ heeft, wat als effect
heeft dat ieder van ons zich met hem kan
identificeren.
Drie passanten komen langs: een
heiligdomsdienaar, een Leviet en een
Samaritaan. Zimmermann (p. 544v) heeft
uitgezocht welke achtergronden de
verschillende personages hebben.3
Heiligdomsdienaars hadden in de tijd van
Jezus een invloedrijke rol in de tempel. Ze
waren betrokken bij cultische handelingen,
gaven onderwijs, en speelden een rol bij de
heling van zieken. Levieten stonden,
hiërarchisch gezien, onder de
heiligdomsdienaars, in de zin dat ze naar alle
waarschijnlijkheid niet betrokken waren bij het
offerritueel en ook minder strenge
reinheidsregels in acht hoefden nemen. De
Samaritanen ten slotte stonden in de
toenmalige samenleving onder aan de
maatschappelijke ladder. Hoewel ze afstamden
van het Joodse volk en de Samaritaanse Thora
in ere hielden, werden ze in de tijd van Jezus
beschouwd als ongelovigen die ver af stonden
van het jodendom.
In de gelijkenis lijkt er impliciet een verband te
zijn tussen de sociologische achtergronden van
de heiligdomsdienaar en de Leviet, en de wijze
waarop zij reageren op ‘de mens’ die halfdood
aan de kant van de weg ligt. Afgaande op
Lucas 10 is de enige reactie van de twee
geestelijken die verbonden zijn aan de tempel:
met een grote boog om het slachtoffer heen
lopen. Wat er in hen omgaat of wat ze gevoeld
hebben toen ze de halfdode man zagen, wordt
in de gelijkenis niet verteld. Verder valt op dat
de tekst niet toelicht waarom ze de halfdode
man negeren. In principe zijn er twee motieven
te bedenken waarom de heiligdomsdienaar en
de Leviet doorlopen. Ten eerste is een halfdode
man onrein, waardoor ze, gelet op hun
tempelfunctie, geneigd zullen zijn om afstand
te houden. Een tweede motief kan zijn dat
beide geestelijken op tijd in de tempel moesten
zijn vanwege het uitvoeren van rituelen.
Identificatieruimte
Hoewel de opstelling van de
heiligdomsdienaar en de Leviet niet zonder
meer sympathiek overkomt, bieden beide
personages de Nederlandse lezer die twijfelt of
hij/zij betrokken wil raken bij de zorgzame
samenleving, enige ruimte voor identificatie.
Burgers zullen weliswaar niet snel een rituele
afstand ervaren ten opzichte van de ander,
maar de cultuur van individualisme schept op
haar eigen wijze wel degelijk afstand tussen
mensen. Iedereen is, conform het neoliberale
denken, immers regisseur van zijn eigen leven
en wordt derhalve geacht zijn of haar eigen
boontjes te doppen. In die zin vormen de
cultuur van individualisme en het ideaal van
een zorgzame samenleving een wonderlijke
spagaat, waar nog weinig over nagedacht is.
Een ander element in de gelijkenis, de haast
waarmee de twee geestelijken zich naar
Jeruzalem spoeden, biedt eveneens
identificatieruimte. Veel Nederlanders hebben
volle agenda’s en moeten elke dag een
veelheid aan ballen in de lucht houden:
opleiding, werk, huishouden, familie, vrienden,
sporten etc. De enorme werkdruk waar tal van
Nederlanders onder gebukt gaan, heeft tot
gevolg dat het niet eenvoudig is om ook nog
eens aandacht te besteden aan de zorgzame
samenleving. In dat opzicht is de
ogenschijnlijke haast van de twee geestelijken
zeer herkenbaar anno 2014.
Tot slot: vanuit sociologisch oogpunt biedt de
positie van de Samaritaan, die op de onderste
treden van de maatschappelijke ladder staat,
Nederlanders niet zonder meer
identificatieruimte. We leven immers in een
relatief egalitaire samenleving. Als we echter
op meer inhoudelijk vlak naar de Samaritaan
kijken, dan biedt zijn opstelling wel degelijk
identificatieruimte voor mensen die op zoek
zijn naar een weldoordachte vorm van
zorgzaamheid voor de ander. Interessant is dat
de Samaritaan in verschillende opzichten een
royale opstelling heeft naar de halfdode man.
Hij is diepgetroffen (de enige emotie die in de
gelijkenis voorkomt!), verbindt het slachtoffer,
brengt hem naar een herberg en verzorgt hem.
Maar erg lang duurt zijn betrokkenheid niet.
Uit Lucas 10:35 blijkt: “Tegen de morgen haalt
hij (de Samaritaan, HS) twee dinars
tevoorschijn, geeft ze aan de herbergier en
zegt: zorg voor hem, en wat je meer zult
besteden zal ík aan je teruggeven als ik
terugkom!” Hoe ontdaan de Samaritaan in
eerste instantie ook was, hij verliest zich niet in
een langdurige zorg voor de man, maar
delegeert de zorgzaamheid aan de herbergier.
In het laatste deel van de gelijkenis blijkt dat in
de ogen van Jezus niet het geld en ook niet de
tijd van de Samaritaan belangrijk zijn, maar
21
vooral de ontferming die iemand ten opzichte
van de ander toont.
Anno 2014 is de discussie over de zorgzame
samenleving stukgelopen. Het motief van
Brinkman om op eenvoudige wijze
bezuinigingen te realiseren, is kortzichtig
gebleken. Vroom heeft helder beargumenteerd
dat de overheid solidariteit tussen ‘ik en de
ander’ niet kan afdwingen. En verder heeft de
interpretatie van Lucas 10 duidelijk gemaakt
dat een zorgzame samenleving op gespannen
voet staat met de cultuur van individualisme en
de werkdruk van burgers.
Levinas
Wellicht biedt het gegeven dat ‘zomaar een
Samaritaan’ diep getroffen kan zijn door het
lot van de halfdode man, een herkansing voor
een zorgzame samenleving. De zorg voor een
ander kost tijd en veronderstelt dat men over
de cultuur van individualisme kan stappen.
Ondertussen wordt nogal eens vergeten dat een
relatie aangaan met de ander niet alleen een
last, maar ook een verrijking kan zijn. Volgens
de joods-Duitse filosoof Levinas is het meest
wezenlijke van een relatie dat de Ander zijn
gelaat openbaart aan de Ik-figuur. Het gaat
daarbij niet primair om het fysieke gezicht,
maar om het gelaat als spiegel van
gedragingen, gevoelens, ervaringen, culturen
etc. Een dergelijke visie op het gelaat doet
sterk denken aan de Hebreeuwse Bijbel,
waarin het gelaat van God evenzeer
ongrijpbaar is. Sterker: in de visie van Levinas
kan de Ander die zijn gezicht openbaart aan de
Ik-figuur, beschouwd worden als een
afspiegeling van God.
Hoe ongrijpbaar het gelaat van de Ander ook
is, voor de Ik-figuur kan de confrontatie met de
naaste een ingrijpende aangelegenheid zijn. In
een situatie waarin elke vorm van ontmoeting
ontbreekt, heeft de Ik-figuur alle vrijheid om
zijn eigen wereld te bestempelen als de enige
wereld en daarmee zichzelf als het
onvermijdelijke centrum op te vatten. Op het
moment dat een Ander zich aandient, zal de Ik-
figuur ervaren dat hij of zij slechts een ‘Ik’ is
en de Ander een ‘niet-ik’. Een dergelijke
ontdekking kan bij de Ik-figuur tot verwarring
leiden, omdat hij of zij geconfronteerd wordt
met het gegeven dat er een fundamentele
asymmetrie bestaat tussen zichzelf en de
Ander. In het verlengde daarvan kan de wereld
die de Ik-figuur voor zichzelf geconstrueerd
had, op losse schroeven komen te staan.
De filosofie van Levinas laat zien dat een
relatie tussen een Ik-figuur en de Ander
verrijkend kan uitwerken voor beiden. Als
(CDA-)politici wat verder gekeken hadden dan
het belang van bezuinigingen, dan hadden ze
ontdekt dat er veel Samaritanen in Nederland
zijn, die het vermogen hebben om zich diep te
laten treffen door een Ander en zich verrijkt
voelen door een ontmoeting met de Ander.
Hans Snoek is docent Bijbelwetenschappen en
Cultuurkritiek aan de Christelijke Hogeschool
Windesheim en medewerker Intercultureel
Bijbellezen aan de Vrije Universiteit.
Noten: 1 H. Vroom, Ik en de ander. Solidair zijn in een ik-
tijdperk, Parthenon, Almere 2014, p. 100, 188, 200. 2 In het vervolg verwijs ik naar de vertaling van de
Naardense Bijbel. 3 R. Zimmermann, ‘Berührende Liebe’ (Der
barmherzige Samariter), p. 538-555, in:
Kompendium der Gleichnisse Jesu, uitgegeven door
Ruben Zimmermann, Gütersloh 2007.
De rijke man en de arme Lazarus Ruben van Zwieten en Rob Ittmann | beeld: Rijksmuseum, Amsterdam
De belangrijkste vraag die de Bijbel keer op keer stelt, is: Hoe wordt de mens mens? Het verhaal
van de rijke man en de arme Lazarus, verteld door Lucas, laat ons zien dat de ontmoeting met je
tegenover een zeer belangrijke rol speelt.
In ons dagelijks leven is de ontmoeting met de
ander niet zo vanzelfsprekend meer. Daar waar
vroeger de kerk als instituut midden in de
samenleving stond, lijkt er geen nieuwe plek te
zijn ontstaan waar mensen van allerlei
achtergronden samenkomen. Gebit of geen
gebit, arm of rijk, van de onderste of bovenste
laag van de samenleving, een ieder zat in die
kerk samen op dezelfde rij om telkens opnieuw
geïnspireerd te worden.
22
Tegenwoordig worden er andere prioriteiten
gesteld. We hebben allemaal ons gezin te
voeden en we werken ons daarvoor een slag in
de rondte. Natuurlijk hebben wij dagelijks nog
steeds tal van ontmoetingen, maar de vraag is
of er in deze ontmoetingen sprake is van een
kritisch tegenover. Steeds moeizamer stappen
wij uit onze comfortzone en steeds meer
begeven wij ons met vooral mensen van
dezelfde achtergrond. Samen wordt er gespeeld
in hetzelfde hockeyteam of gewerkt op
dezelfde afdeling bij de bank. Het zijn geen
ontmoetingen waarbij de levensverhalen
dusdanig verschillen dat ze de
verbeeldingskracht van de ander te boven
gaan.
Een mens leeft met een naam en zijn verhaal.
Zonder een naam ben je niets. Je kunt niet
genoemd worden. In een naam zit bovendien je
roeping verstopt. Niet voor niets je roepnaam.
Een naam is in de Bijbel de rol die je krijgt te
spelen. Je naam is wie je bent, wat je doet.
Deze aspecten spelen allemaal mee in het
verhaal van Lucas dat nu volgt.
Lucas 16 vers 19-31 (eigen vertaling dicht bij de
grondtekst):
19) Er was eens een rijk mens,
hij kleedde zich in purper en fijn linnen
en hij verheugde zich dagelijks stralend.
20) En een arme, genaamd Lazarus (Gods
hulpe)
lag bij zijn poort, vol zweren,
21) en begeerde verzadigd te worden met wat
viel van de tafel van de rijke.
Maar alleen de honden kwamen en likten
zijn wonden.
22) Het geschiedde dat de arme stierf:
door engelen werd hij weggedragen
naar de schoot van Abraham.
Ook de rijke stierf en werd begraven.
23) En in het dodenrijk, aan folteringen ten
prooi, sloeg hij zijn ogen op,
en zag Abraham van verre en Lazarus in
zijn schoot.
24) En hij riep:
Vader Abraham,
ontferm u over mij
en zend Lazarus,
dat hij het uiterste van zijn vinger in water
doopt
om mijn tong te verkoelen,
want ik word gekweld in deze vlam.
25) Maar Abraham zei:
Kind,
gedenk dat jij het goede hebt ontvangen
tijdens je leven,
en Lazarus op dezelfde manier het kwade.
Nu wordt hij hier vertroost
en jij wordt gekweld.
26) En in dit alles staat tussen ons en jullie een
grote kloof:
zelfs wie willen, zijn niet in staat
van hier naar jullie over te steken,
evenmin kan men van daar naar ons
overtrekken.
27) Hij zei:
Maar dan vraag ik u, vader,
dat gij hem zendt naar het huis van mijn
vader,
28) want ik heb vijf broers,
zodat hij hun tot getuigenis is,
dat zij niet ook terechtkomen in deze plaats
van foltering.
29) Maar Abraham zei:
Zij hebben Mozes en de profeten,
laten zij naar hén horen!
30) Maar hij zei:
Nee, vader Abraham,
maar als iemand uit de doden optrekt tot
hen,
zullen zij zich bekeren.
31) Hij zei tot hem:
Als zij naar Mozes en de profeten niet
horen,
zullen zij zich ook niet laten gezeggen
als iemand opstaat uit de doden.
Laten we eens kijken hoe de schrijvers van de
Bijbel in dit verhaal te werk zijn gegaan. Er is
sprake van een rijke man. De rijke man
verheugde zich dagelijks stralend, zo staat er
geschreven. Hij kleedt zich in purper en met
fijn linnen en hoeft zich geen zorgen te maken.
Dan Lazarus, een vieze, arme man. Vol met
zweren, enkel honden komen in zijn buurt. Om
aan zijn zweren te likken, meer niet. En wat
wil nu het geval, Lazarus is precies voor de
poort van de rijke man komen te liggen. Dan
sterft Lazarus, hij wordt door de engelen
weggedragen naar de schoot van Abraham.
Ook de rijke man sterft. Hierover wordt echter
23
alleen geschreven dat hij wordt begraven. Niet
weggedragen door de engelen. Nee, stil en
anoniem begraven worden is wat de rijke man
rest. Het is een korte introductie van de
Bijbelschrijvers. Beide levens sterven al vroeg
in het verhaal.
Maar wat valt er tot dusver op? Het is een
ontmoeting tussen twee absolute tegenovers.
Een rijke man en een arme zwerver. De één zit
aan een grote tafel met al het lekkers wat je je
voor kunt stellen voor zich. De ander ligt voor
de poort. Verlangend naar al het lekkers op die
tafel. Maar meer aandacht dan die van de
likkende honden krijgt hij niet. Lucas
introduceert ons twee absolute tegenpolen, is
het eerste dat hier opvalt. En dan, zoals
gezegd, leeft een mens met een naam en een
verhaal, maar wat blijkt: de rijke man wordt op
geen enkele manier bij zijn naam genoemd.
Het blijft de rijke man. Meer is hij niet. Geen
verhaal, geen roeping, geen rol zonder een
naam. De rijke man waarvan het lijkt dat hij
alles voor elkaar heeft, ontbreekt dus wel
degelijk iets. En wel zijn naam, de rijke man
kan niet bij zijn naam genoemd worden. Arme
Lazarus kent wel een naam, en wat voor een.
‘Lazarus’ is afkomstig van El Azar, wat
betekent: ‘Gods hulpe’. De man waar niemand
een stuiver voor geeft, heeft een naam die
‘Gods hulpe’ betekent. Het zou dus nog best
weleens zo kunnen zijn dat die arme Lazarus
een helper gaat worden. Maar vooralsnog is
Lazarus degene die aangewezen is op de hulp
van een ander. Hij is een hulpeloos mens en de
rijke man stapt elke dag weer over hem heen
bij zijn poort.
Totdat zij beiden sterven. De rijke man slaat
zijn ogen op en wordt direct geconfronteerd
met zijn gebrek. Wanneer hij zijn ogen opslaat,
ziet hij Abraham van verre met de arme
Lazarus in zijn schoot, zo staat er. De schoot
van Abraham staat symbool voor ‘plaats van
de belofte’. De absolute bron voor de
menselijke mens. En op die plaats ligt nu
Lazarus. Dat is eens wat anders dan liggen
voor de poort van de rijke man. Dat de rollen
zijn omgedraaid wordt al snel duidelijk. De
rijke man vraagt: ‘Vader Abraham, ontferm u
over mij en zend Lazarus, dat hij het uiterste
van zijn vinger in water doopt om mijn tong te
verkoelen.’ De rijke man is geworden tot een
hulpbehoevende, een arme Lazarus. Hij vraagt
letterlijk aan Abraham om Lazarus te zenden.
In de roep naar die zending komt de naam van
Lazarus duidelijk naar voren: Gods hulpe.
Ontferming Gods. Het is precies waar het in de
boeken Mozes en de Profeten telkens weer
over gaat. Ook de rijke man kan niet zonder
hulp. Hij is in een situatie gekomen waarin ook
hij hulp nodig heeft. Dit besef komt pas door
de ontmoeting met de arme Lazarus in de
schoot van Abraham. Dagelijks liep hij langs
Lazarus heen zonder ook maar een poot uit te
steken, laat staan een gesprek aan te knopen.
Gods hulpe lag al die dagen al letterlijk voor
zijn poort. Maar Lazarus was hem een doorn in
het oog, zijn hulp niet waard. Hierdoor is het
gebrek van de rijke man aan het licht gekomen.
In de Bijbel spreekt men bij een gebrek van
een zonde. De rijke man heeft zich al die tijd
verzet tegen Gods ontferming. Dat is letterlijk
zonde. De gedachte dat iedereen zichzelf wel
kan redden hield hem tegen de ontmoeting aan
te gaan met de arme Lazarus. Hij kon zich niet
inbeelden ooit hulp van een mens, en zeker
geen vieze, zwerende zwerver, nodig te
hebben. Hij had toch immers alles? Met de
dood van Lazarus ziet hij pas in dat ook hij,
met al zijn rijkdom, wel degelijk hulp nodig
heeft.
Dan vraagt de rijke man aan Abraham om
Lazarus niet alleen naar hemzelf, maar ook
naar zijn vijf broers te zenden. De rijke man
wil zijn broers behoeden voor de foltering,
marteling, die hij nu voelt. Hierop antwoordt
Abraham: ‘Zij hebben Mozes en de Profeten,
laten zij naar hen horen!’ Abraham wil
hiermee duidelijk maken dat als de vijf broers
van de rijke man goed naar de verhalen van
Mozes en de Profeten luisteren, zij zelf in
Lazarus ‘Godshulpe’ zullen herkennen en hun
dit lot bespaard blijft. De rijke man laat zich
echter niet zo snel aan de kant zetten, hij is
immers niet voor niks zo rijk geworden, en
probeert het nog eens: ‘Nee, vader Abraham,
maar als iemand uit de doden optrekt tot hen,
zullen zij zich bekeren.’ Het antwoord van
Abraham hierop is veelzeggend: ‘Als zij naar
Mozes en de Profeten niet horen, zullen zij
zich ook niet laten gezeggen als iemand
opstaat uit de doden.’
Ruben van Zwieten is initiator van De Nieuwe
Poort te Amsterdam.
Rob Ittmann is student Nederlandse taal en
cultuur en collega/zzp’er bij De Nieuwe Poort.
www.denieuwepoort.org
24
Mission at the center. Leren van nieuwe missionaire praktijken in
Engeland Bert Roor
Het Inspiratiewerknetwerk TijdVoorActie uit
Ede organiseerde begin 2014 een missionaire
inspiratiereis voor jongeren naar Londen,
Sheffield en Manchester.1 Steden waar de
ontkerkelijking al veel ingrijpender dan in
Nederland heeft doorgezet. In al deze steden
zijn christenen en kerken op verrassende wijze
hoopvol missionair present. In veel gevallen in
de marge en de modder, in de arme wijken en
onder dak- en thuislozen, verslaafden,
uitgeprocedeerde asielzoekers en prostituees.
Eden Network in Manchester2 vat dit
‘holistisch’ samen als ‘reaching out to the
least, the last and the lost’. Veel inspiratie
ontleenden ze hiervoor aan het ‘vroege’ Leger
des Heils, dat aan holistic mission deed voor de
term theologisch geijkt was. Maar ook
bezochten we missionair gerichte kerken in
hartje Londen die vooral veel hoger opgeleiden
bereiken. Niet alleen de bekende Hillsong
London-kerk, met duizenden twintigers en
dertigers, maar ook een ‘rustige’, nieuwe
anglicaanse geloofsgemeenschap die op een
binnenvaartschip bijeenkwam en bezoekers
trekt uit de bankensector. Met mijn collega
Robert Doornenbal, net als ik betrokken bij de
missionaire specialisatie van de CHE-opleiding
Godsdienst-Pastoraal Werk, reisde ik mee als
gesprekspartner voor de jongeren en om
inhoudelijke input te geven. Maar minstens zo
belangrijk was dat we zelf buitengewoon
geïnspireerd raakten door de missionaire
praktijken in Engeland. In dit artikel probeer ik
te verwoorden wat we in Engeland leerden en
waarom we zo onder de indruk waren. Robert
verwoordde het zelfs zo: ‘Dit was een van de
meest inspirerende weken van mijn leven!’
Wat raakte ons zo in Engeland? Wat kunnen
deze ervaringen betekenen voor christenen en
kerken in Nederland? Ik ben me ervan bewust
dat we beslist niet de eersten zijn die daarover
rapporteren, maar deel toch graag onze
ontdekkingen in de hoop dat deze mogen
helpen bij de (missionaire) opbouw van
kerken, gemeenten en parochies in Nederland.
Het verslag is gebaseerd op persoonlijke
indrukken en aantekeningen en op een grote
flap waarop de deelnemers na de reis hun
indrukken samenvatten. Ze schreven daar met
grote letters boven: ‘Liefde van Christus’.
Diaconale inzet vanuit missionair verlangen
Eerst iets meer over de organisator.
TijdVoorActie wil jongeren uitdagen, toerusten
en inspireren om het samenleven in de eigen
leefomgeving vorm te geven en daarin zelf
initiatief te nemen.3 Het netwerk is nauw
verbonden met Netwerk Dien je Stad, dat
jaarlijks vele honderden jongeren in Ede inzet
via diaconale projecten. Daarbij wordt met
zeer veel organisaties samengewerkt. Netwerk
Dien je Stad vindt navolging in allerlei
plaatsen. Dien Elkaar Veenendaal werkt
bijvoorbeeld met een eenvoudige
Facebookpagina waarop hulpvragen worden
gepubliceerd. Omdat de pagina honderden
vrienden heeft, zijn de meeste hulpvragen
binnen zeer korte tijd opgelost. Dat varieert
van eenvoudige praktische hulp tot regelmatig
koffiedrinken bij een eenzame oudere.
TijdVoorActie laat zich inspireren door Jezus.
De website zegt: ‘Hij kwam naar de aarde om
andere mensen te dienen en niet om zelf
gediend te worden. Jezus roept mensen op om
hem te volgen. (…) Jezus liet zien hoe je het
leven met elkaar kunt delen en hoe je van
waarde kunt zijn voor de ander. Een bron van
inspiratie voor het samenleven in Nederland en
het (her)ontdekken van de kracht van
gemeenschap.’ Achter deze diaconale inzet zit
een diep verlangen om de liefde van Christus
te delen met medemensen en onrecht in de
samenleving recht te zetten. Dat verlangen is
ook een missionair verlangen, omdat zending –
zo ontdekte ik zelf – niets anders is dan aan
anderen doorgeven wat je van God hebt
ontvangen. De liefde van God is daarvan het
hart, zowel in de geschonken genade als in het
25
liefdegebod als leidraad voor het leven met
God en elkaar. Ontvangen en doorgeven kan
alleen vanuit een gemeenschap waarin Christus
centraal staat als verlosser en vernieuwer van
mens en samenleving. Daarom kan mission
zowel maatschappelijk breed als geestelijk
diep zijn en – verbonden met een liefdevolle
gemeenschap – krachtig en levensveranderend
zijn. Misschien was dat ook wel de
belangrijkste les van onze ‘zendingsreis’. Wat
ons dreef om op reis te gaan zagen we op een
indrukwekkende en overtuigende manier
werkelijkheid worden in de Engelse praktijken
vanuit een heldere, goed onderbouwde visie.
Geen ‘perfect examples’ maar wel ‘living
examples’, aldus Pip Martin van 3DM-Europe
in Sheffield.
Mission at the center
In Sheffield bezochten we St. Thomas Church,
gevestigd in een oud fabrieksgebouw aan de
rand van de stad. ‘Waar het om draait is
discipelschap en zending. Niet het gebouw
staat bij ons centraal, maar onze missie.’
Mission at the center. St. Thomas Church is
een gemengde anglicaans-baptistische kerk
waaruit een speciale ministry is ontstaan naar
lokale kerken in binnen- en buitenland. Die
organisatie, met de naam 3DM (three
dimensional mission) wordt inmiddels ook in
Nederland steeds bekender. De missionaire
learning communities van Nederland zoekt...
en LEF (onderdeel van de Navigators)
ontlenen er hun inspiratie aan en werken er
nauw mee samen. Aan 3DM danken we in ons
land de idee van het werken aan een ‘cultuur
van discipelschap’ binnen lokale kerken als
voorwaarde voor missionair kerk-zijn.4 Ook de
uitdrukking ‘missional communities’ vindt hier
zijn oorsprong. Deze gaat terug op (de) twee
hoofdlijnen in de Bijbel, die van het verbond
en van het Koninkrijk van God. In het verbond
draait het om relaties en om het vormen van
een volk van en voor God (community, family,
gemeenschap). Deze gemeenschap is geroepen
om het Koninkrijk van God uit te dragen en
vorm te geven in de wereld (mission). Een
christelijke geloofsgemeenschap is daarom een
missional community, een family on mission.
Dit wordt concreet vertaald in kleine groepen
(20-50 leden) die intensief met elkaar
optrekken als ‘extended family’ en zich
afvragen wat God van hen vraagt in hun
context. Hoe kunnen wij Gods representatives
zijn in onze omgeving, hoe kunnen we hoopvol
en heilzaam present zijn? Eén groep richt zich
bijvoorbeeld op ‘Food Justice’ door middel
van een stadstuin. Een gezin uit de groep koopt
wekelijks extra boodschappen voor de lokale
voedselbank en bouwt daar zo relaties op. Het
gaat in de kerk niet om ‘het leiden van een
kerk’, maar om de vraag: hoe kunnen we
betrokken raken bij het Koninkrijk van God in
onze omgeving? De intensieve onderlinge
gemeenschap is daarvoor zowel een
inspiratiebron als de expressie. In de
community worden de waarden van het
Koninkrijk concreet zichtbaar, zoals
gastvrijheid en samen eten, God zoeken in
gebed en zijn Woord, onderlinge liefde en
onvoorwaardelijke acceptatie, leren van elkaar,
vergeving vragen en ontvangen, zorgen voor
elkaar in het leven van alledag. Zo wordt de
kerk als het ware opnieuw uitgevonden in onze
tijd op basis van fundamentele inzichten uit de
christelijke traditie. Kernpunt is dat het in de
kerk niet moet gaan om de kerk (als instituut of
gebouw), maar om de betrokkenheid op God,
elkaar en de mensen om ons heen
(driedimensionaal). Dat lijkt een open deur,
omdat het in elk handboek voor
gemeenteopbouw staat (Boven, Binnen,
Buiten), maar toch maakt het groot verschil of
je dit met de mond belijdt of ook echt vol
passie uitleeft in het dagelijkse leven. Dan
draait het niet meer om ‘onze kerk’, maar
daadwerkelijk om God en zijn Rijk. Dan gaat
het niet meer om activiteiten, maar om relaties.
‘It’s the relationship that makes the difference’
(Mustard Tree, Manchester).5 Dan ga je
begrijpen dat het instituut kerk bereid moet
zijn om te sterven aan zichzelf en zo vrucht te
dragen voor God in de wereld. De kerk richt
zich dan niet meer op haar ‘positie’ als
instituut in de samenleving, maar op het
uitoefenen van heilzame invloed op haar
omgeving. En de leden van de kerk richten
(heel) hun leven op deze missie, geroepen als
zij zijn om Christus na te volgen. Een mooi
voorbeeld hiervan was een nieuw inloophuis
annex kringloopwinkel van het Leger des Heils
in een Londense wijk. Hier geen uniformen
meer en andere Salvation Army-uiterlijkheden,
maar een frisse en moderne vormgeving van de
oude missie in de buurt. En dat vlak bij de
begraafplaats waar William en Catherine
Booth ooit met groot eerbetoon zijn begraven.
Dat vraagt lef…
26
Doelgericht leven
Een uitdrukking die met dit alles direct
verband houdt en die we dan ook voortdurend
terug hoorden, was ‘living intentionally’, door
mij enigszins gebrekkig vertaald als
doelgericht leven of bewust missionair leven.
Toch is dat wel wat ermee bedoeld wordt.
Probeer je in al je relaties en bij alles wat je
doet af te vragen: hoe kan ik hier iets van Gods
liefde en goedheid delen? Hoe kan ik een
relatie opbouwen met de mensen om mij heen,
voorzien in hun behoeften en hen in aanraking
brengen met Jezus? Dat klinkt misschien heel
instrumenteel, maar ‘it’s just about loving the
people and serving the city. Just use what’s in
your hand’, aldus community pastor Julian van
de Audacious Church in Manchester.6 God wil
immers niets liever dan dat mensen deel
krijgen aan leven in overvloed door een relatie
met Jezus Christus (life in all its fullness,
Johannes 10:10). Enkele adviezen die we
meekregen waren dan ook: ga geen andere
dingen doen, maar doe dezelfde dingen op een
andere manier; leef vanuit ontspannenheid, in
vertrouwen op God; dream big, act small,
oftewel: denk niet in beperkingen, maar in
mogelijkheden, kijk naar wat God je heeft
gegeven en begin klein; dream big, start young
(in het gezin en bij kinderen); vorm een groep
met anderen die al intentioneel bezig zijn;
vertel elkaar je verhalen. Duidelijk is in elk
geval dat ons leven dan niet meer ons eigen
levensproject is, maar een avontuur dat in
dienst staat van Gods verbond met mensen en
de komst van zijn Rijk. Dat vraagt de
bereidheid – en ook dat werd benadrukt – om
de prijs van de navolging te betalen. Om jezelf
als zaad van het evangelie te laten zaaien, te
sterven aan jezelf en je eigen ambities en zo
vrucht te dragen voor God. Durf je leven te
verspillen voor Jezus.
De prijs betalen?
Voor onze bezinning op de missionaire en
diaconale praktijken in Nederland lijkt mij
vooral het begrip holistic mission (opnieuw)
van belang. Kun je – gedreven door de liefde
van Christus – dienstbetoon en
evangelieverkondiging op een natuurlijke en
integere manier laten samengaan? Op zo’n
manier dat zowel mensen als buurten of
gemeenschappen erdoor gezegend en
veranderd worden, getransformeerd door het
evangelie? Holistisch ook in de zin dat elke
christen bewust leeft met de intentie om Gods
liefde en genade te delen in het alledaagse
leven en in de natuurlijke relaties. En waarbij
de eigen kerk principieel en heel bewust gezien
wordt als missionaire gemeenschap, als ‘mijn’
family on mission die mijn missionaire
handelen inspireert en draagt, een plaats waar
ik mijn ervaringen kan delen, zowel de mooie
als de moeilijke? In feite is dit het missionaire
paradigma van waaruit de vele nieuwe vormen
van missionaire presentie in Engeland gestalte
krijgen. Zijn wij daar al aan toe – en zijn we
bereid daarvoor persoonlijk en ‘kerkelijk’ de
prijs te betalen? Of laten we toch maar liever
alles bij het veilige oude en vertrouwde? ‘Volg
gij mij’, zegt Jezus.
Bert Roor is docent Missionaire en diaconale
presentie aan de Christelijke Hogeschool Ede.
Noten: 1 De tweede reis naar Engeland vindt plaats van
vrijdag 20 t/m 27 februari 2015. Zie:
http://www.tijdvooractie.nl/nieuws/inspiratiereis-
engeland-2015 2 Zie: http://eden-network.org/, een netwerk dat
jongeren werft en toerust om missionaire teams te
vormen in de Engelse binnensteden. In eigen
woorden: ‘Eden’s effectiveness is rooted in its
dedicated teams serving communities long term.
We build teams of people who share a vision for
community transformation.’ 3 Initiatiefnemer is Eelke Dekens uit de
Gereformeerde Kerk vrijgemaakt in Ede. Inmiddels
zijn jongeren uit allerlei kerken betrokken, vooral
uit protestantse, geformeerde en evangelische
gemeenten. 4 Zie www.3dmeurope.com en het boek Een cultuur
van discipelschap van Mike Breen. Het speelt een
belangrijke rol in het boek over discipelschap van
Sake Stoppels: Oefenruimte. Gemeente en parochie
als gemeenschap van leerlingen. 5 Zie: www.mustardtree.org.uk, een hub voor
allerlei sociale activiteiten en een home voor
mensen in de marge. 6 Zie: www.audaciouschurch.com, een jonge en
zeer snel groeiende charismatische stadskerk. Citaat
van de site: ‘We are committed to empowering
every person to make a positive difference in their
world through demonstrating the extraordinary
God.’ In Manchester is het aantal kerkgangers na
jarenlange terugloop weer aan het toenemen.
27
Vruchtbaar pastoraat – grenzen stellen om grenzen te kunnen
overschrijden Wil Derkse
Een basispastor schreef me over haar ervaring dat ze eigenlijk een overvragend ambt heeft in
een overvragende setting – met minder mensen moet er meer worden gedaan en wordt er meer
van je verwacht. Dat is schadelijk voor de gemeenschap en voor jezelf: het bedreigt de vitaliteit.
Hoe ga je daarmee om? Hoe kun je verdorring en onvruchtbaarheid voorkomen? Kun je
grenzen stellen om dat ‘overvraagd’ zijn te voorkomen en om tegelijk juist vruchtbaarder te
antwoorden op wat je aan vragen toelaat?
Deze bijdrage heeft natuurlijk niet de pretentie
voor deze vraagstelling een oplossing te
bieden. Dan zou de auteur een ‘steen der
wijzen’ hebben gevonden, die van bezwarend
lood stralend goud zou kunnen maken. Wel
hoop ik enkele handreikingen vanuit de Regel
voor monniken van Benedictus te bieden, die in
ieder geval al zo’n vijftienhonderd jaar
richtsnoer is voor het florerend leven van
persoon en gemeenschap – met uiteraard heel
wisselende ‘resultaten’ in de praktijk van
alledag.
Het is daarbij goed te bedenken dat regula in
het Latijn geen normatieve, wettische
betekenis heeft. Daarvoor kent die taal het
woord lex, dat we terugkennen in onze
begrippen ‘legaal’ en ‘legitiem’. Regula zou in
het kader van deze bijdrage in verband kunnen
worden gebracht met een gezonde ritmiek,
waarin alles ‘lekker loopt’, wel gereguleerd,
zonder dat er iets scheef gaat. Ritmiek
veronderstelt grenzen en kan tegelijk
ontgrenzend zijn. Ritme in de muziek brengt
spanning tussen én voorbij de maatstrepen.
Zo wil de Regel ook het monastieke leven
leiden, opdat alles ‘lekker loopt’, maar wel op
een ‘spannende’ wijze. Wat dat inhoudt, lezen
we in de uitnodigende Proloog van de Regel,
een inleiding die met name kandidaten voor
het monastieke leven toespreekt.
Wanneer dergelijke kandidaten heden ten dage
intreden en worden ‘ingekleed’, gebeurt dat in
een kleine plechtigheid, meestal in de
kapittelzaal. De overste stelt dan in het
inkledingsformulier de vraag: ‘Wat verlang
je?’ Mooi dat het intreden met een persoonlijk
verlangen wordt verbonden. In de Proloog
wordt deze vraag nader geëxpliciteerd. In
parafrase: wie is er onder u die naar het leven
verlangt en goede dagen hoopt te beleven? En
als je dan zegt: ‘ja, ik’, dan biedt intreden je
een mooie kans om persoonlijk en hier in de
gemeenschap tot leven te komen en goede
dagen te beleven. Ontspannen, maar hopelijk
niet spanningsvrij.
Deze gedachte heeft natuurlijk een algemene
strekking: mensen verlangen ernaar tot leven te
komen en goede dagen te beleven. Ze
verlangen naar vitaliteit, persoonlijk en in de
gemeenschap. Dat zal voor werkenden in het
pastoraat – en hun gemeenschappen – niet
anders zijn.
Hoe kan deze vitaliteit worden gevoed? In de
Regel worden er enkele levensdomeinen
genoemd, waarin de vitaliteit voeding
ontvangt: het domein van lofprijzing en
persoonlijk gebed (‘ora’), dat van de arbeid
(‘labora’), van de dagelijks voedende lezing
(‘lege’), dat van het alleen (‘monos’) op de cel
zijn en dat van het samen met de broeders zijn
(‘frater’), dat van gastvrij en besloten
(‘clausura’) zijn, dat van vasten en vieren.
Deze levensdomeinen laten zich natuurlijk ook
naar andere contexten vertalen. Steeds ook
gaat het om contrasten en de grenzen
daartussen.
Vitaliteit – ook vitaal pastoraat kan niet alleen
worden gevoed, maar ook worden bedreigd. In
de volgende alinea worden enkele
bedreigingen en hun mogelijke tegenpolen op
een rijtje gezet.
Bedreigingen van de vitaliteit – en de
omgang daarmee
De bedreiging door werkdruk en
andere vormen van interne en externe
druk(te). De druk die van buiten komt,
kan soms gewoon worden ‘afgezet’,
bijvoorbeeld waar het gaat om
sommige moderne
communicatiemiddelen. De
Australische trappistenmonnik
Michael Casey noemt deze ‘techniek’
die van ‘restrained external
stimulation’ (REST), een ‘digiluw’
leven dat past bij een bewust
28
‘unexciting life’. Je kunt je
internetverbinding gewoon het
grootste deel van de dag afzetten. Er
schijnt zelfs een vrij dwingende app te
koop te zijn die dat voor je doet, onder
de intrigerende naam ‘Freedom’.
Herrie en lawaai zijn soms onover-
komelijk, maar niet in je eigen levens-
domein. Stilte en zachte mooie muziek
zijn dan een balsem voor de ziel.
De bedreiging door de onbalans tussen
‘monos’- en ‘frater’-zijn. Altijd maar
beschikbaar willen en moeten zijn? Of
die beschikbaarheid juist willen
voeden door dagelijkse perioden in je
‘cel’. Bijvoorbeeld door dagelijks een
half uur ‘stille tijd’ in je werkcontext,
door wekelijks een ‘stille avond’ thuis
(zonder schermen open), door
maandelijks een ‘stille dag’ in een
klooster, door ieder kwartaal een ‘stil
weekend’, en door ieder jaar een ‘stille
week’ – met dank aan mijn broer Geert
voor dit voorbeeld van spannende
stilteopbouw.
De bedreiging door de ‘mateloosheid’
in velerlei betekenis – bijvoorbeeld
door je werkbelasting en wat je verder
op je neemt. Jouw persoonlijke
menselijke maat verdient cultivering,
bijvoorbeeld in de verhoudingen
tussen werk, gezin en recreatie.
De bedreiging als door contactverlies
met de bronnen van je vitaliteit. Zoek
die bronnen dagelijks opnieuw op.
Monniken en monialen hebben de
gewoonte dagelijks ‘vakantie’ te
nemen van hun werk en gebedsleven,
door zich vrij te maken (vacant) voor
het contact met hun persoonlijke
b/Bron. Gun je elke dag als het ware
een half uurtje vakantie, om – wellicht
vermoeid – ‘zomaar bij de bron te
gaan zitten’ (Joh. 4) – en doe daar in
de sterke tijden nog een klein schepje
bovenop.
De bedreiging door contactverlies met
je roeping (‘ben ik daarvoor in de
zorg/het onderwijs/het pastoraat
gegaan?). Regelmatige stille bezinning
(bv. door dagboek bijhouden en door
een jaarlijkse retraite) en geestelijke
begeleiding kunnen het contact met je
roeping opnieuw doen leven.
De bedreiging door contactverlies met
de ‘corebusiness’, zoals vieren, leren,
en dienen, die overschaduwd worden
door organiseren, vergaderen,
managen en rondrennen.
De bedreiging door te denken dat je nu
wel uitgeoefend en uitgeleerd bent, die
als tegenpool heeft om in ‘training’ en
‘in de studie’ te blijven. Evenzo de
bedreiging door te denken dat je het
wel zonder ‘leiding’ kunt, en ook
zonder de zusterlijke en broederlijke
correctie.
Het cultiveren van de vitaliteit van persoon
en gemeenschap
De complementen van deze bedreigingen
werden zojuist al expliciet of impliciet
genoemd. Ze komen steeds neer op de
toewijding aan de persoon (ook die van jezelf)
en de gemeenschap. Op de cultivering van de
zorgvuldigheid in alles, waaronder ook de zorg
voor jezelf, voor je medezusters en -broeders,
ook met degenen die falen en lastig zijn, voor
je spullen – dus alles ‘als heilig vaatwerk’
behandelen, en (nogmaals) voor jezelf: niet
verwaarlozen (blijven voeden), niet
overbelasten (hulp durven vragen), niet
onderbelasten (durven groeien aan wat
moeizaam is), ‘nee’ durven zeggen om des te
beter ‘ja’ te kunnen zeggen.
Steeds gaat het om een volhardend zoeken van
een dynamische balans, om te oefenen als
persoon die zich deel weet van een
gemeenschap. Benedictus noemt zijn klooster
een oefenschool voor de dienst van de Heer.
Dat blijkt een levenslange oefenschool te zijn:
van inkleding tot het opbaren in de
kapittelzaal. En die ‘Heer’ toont zich veelal in
de medebroeder, de lastige overste, de
verrassende en soms vreemde gast, de taak die
voor je ligt.
Juist voor de gemeenschap is het belangrijk dat
we regelmatig ‘monos’ moeten zijn om beter
‘frater’ te kunnen zijn. Voor onszelf is het
belangrijk dat we in de gemeenschap als
persoon geborgenheid kunnen ervaren om juist
in die gemeenschap vruchtbaar te kunnen zijn.
Dit houdt ook in dat het niet alleen gaat om het
persoonlijk oefenen in het cultiveren van de
vitaliteit (en de bedreigingen daarvan onder
ogen zien), maar ook om het samen oefenen –
in retraites, maar ook met en in de
gemeenschap. De mogelijkheden daartoe kan
29
de lezer beter zelf verkennen. Ik beperk me tot
enkele voorzichtige suggesties:
lectio-avonden in de sterke tijden van
het kerkelijk jaar, het samen oefenen
in de ‘geestelijke lezing’ – door
anderen voor te bereiden en te leiden
(zodat er geen extra last op de pastor
rust);
maandelijkse stilteavonden (idem);
een meditatieve filmreeks met weinig
woorden , met hoogstens een kleine
impuls (idem).
En, nog een beetje gênanter, enkele suggesties
vanuit de monastieke levensstijl (onder
erkenning van het feit dat de zusters en
broeders en ook hun contexten zo verschillend
zijn):
Ontwikkel een prettige, bij je passende
en (dus) realistische dagorde, die
wordt gedragen door de seizoenen van
je dag en je week, en die rekening
houdt met je ‘vitaliteitscurve’ daarin.
Zorg voor een mooi begin en een mooi
einde van je dag.
Zorg voor een dagritme van ‘inademen
en uitademen’.
Voed je ziel dagelijks met schoonheid
en waarheid – om die gedoseerd in
circulatie te brengen.
Herzie je houding tot de
binnenkomende prikkels (vanuit de
media); dat zal wel schrappen
betekenen, waarschijnlijk.
Cultiveer de dagelijkse en wekelijkse
contacten die met genegenheid
samenhangen: collega’s, makkers,
vriendinnen, dierbaren.
Bezoek regelmatig een vitale
religieuze gemeenschap, om daar
enkele dagen ‘in te loggen’ om de
Geest in circulatie te brengen.
Cultiveer de gastvrijheid en vier vooral
feest.
Genoeg goede voornemens. Ga er vooral
ontspannen mee om. Benedictus noemt zijn
eigen Regel een kleine levensregel voor
beginners. Dat beginner-zijn duurt dan een
heel kloosterleven – maar daarbinnen is er wel
progressie mogelijk.
Wil Derkse (1952) is gehuwd, vader, en oblaat
(geassocieerde) van de benedictijner Sint
Willibrordsabdij in Doetinchem. Hij werkte als
leraar scheikunde in Den Bosch en als
hoogleraar wijsbegeerte in Eindhoven,
Nijmegen en Heerlen (Open Universiteit).
Hij is momenteel directeur van Gastenhuis
Kasteel Slangenburg nabij Doetinchem, docent
aan de Avicenna Academie voor leiderschap,
en geeft regelmatig lezingen, seminars en
retraites. Hij schreef onder meer over
benedictijnse spiritualiteit en de filosofie van
de vriendschap.
30
De kerk, een huis van vertrouwen? Hans Pasveer
‘Zonder vertrouwen erodeert het leven en de samenleving.’ Dat is een kernzin uit mijn boekje
Durf te vliegen. Daarin belicht ik van verschillende kanten, aan de hand van de uit Ghana
afkomstige legende van de arend en kip, het onderwerp ‘vertrouwen’.
Wat kan de kerk betekenen als het om
vertrouwen gaat?
Lydia Roosendaal heeft mij in haar recensie
(WKO-bulletin nr. 86, oktober 2014)
uitgedaagd een stap verder te zetten dan ik in
het genoemde boekje gedaan heb en de lijnen
die ik daarin schets nog wat door te trekken
naar de kerk. Voor zover de kerk in mijn
boekje genoemd wordt, schaar ik haar in de rij
van instituten die vandaag de dag nogal
gewantrouwd worden. Waar ik de gelijkenis
van de barmhartige Samaritaan bespreek, merk
ik over het optreden van de passerende priester
en Leviet op: “Het godsdienstig instituut
waarbij zij in dienst zijn vereist blijkbaar
belangrijker zaken van zijn dienaren dan
humaan handelen” (p. 21). Geen positieve
duiding, kan men zeggen. Die beleving gaat
voor een deel ook wel terug op mijn
persoonlijke ervaringen met dit instituut,
waarbij ik bijna vier decennia in dienst was. Ik
moet echter erkennen dat er ook andere
verhalen te vertellen zijn, huidige en vroegere.
Ik ga aan de hand van enkele thema’s die de
legende mij aanreikt na, wat er over de kerk als
huis van vertrouwen te zeggen valt. Daarbij zal
ik uitvoeriger stilstaan bij de mogelijkheden
waar zij van huis uit over beschikt, al zullen
enkele praktische aanwijzingen niet ontbreken.
De kerk, een huis van ontferming
De legende vertelt van een herder en van zijn
vriend de vogelopzetter, die zich over de
dodelijk gewonde arend ontfermen. Het kan
barmhartiger zijn om een zwaar lijdend
schepsel uit zijn lijden te verlossen dan om het
in leven te houden met allerlei kunstgrepen die
het lijden nodeloos rekken. De vogelopzetter
beslist anders als hij nog een teken van leven
in het dier bespeurt. Hij investeert in het jonge
dier door het niet alleen te verzorgen, maar het
ook met eindeloos geduld te leren het veilige
kippenbestaan te boven te komen, als hij merkt
dat de ziel van de arend toch nog weer in hem
kan ontwaken. Dat alles getuigt van een
volgehouden ontferming. De ander zien, in zijn
nood, maar ook in zijn mogelijkheden, hoe
gering ook, en volhardend in hem investeren.
De overeenkomsten met de gelijkenis van
Jezus van de barmhartige Samaritaan liggen
voor het oprapen. De Samaritaan treft op zijn
reis een door rovers uitgeklede zwaargewonde
Jood en loopt niet, zoals de priester en de
Leviet, aan hem voorbij, maar trekt zich zijn
lot aan. Hij ziet hem, kijkt niet aan hem
voorbij, laat zich raken door wat hij ziet en
gaat hem vervolgens helpen. Met alle risico’s
van dien, want de weg van Jeruzalem naar
Jericho was een levensgevaarlijke. De dienaren
van de godsdienst drukten zich liever. En dan
neemt de Samaritaan ook nog de kosten voor
zijn verzorging voor zijn rekening. Jezus
voorkomt dat de vraag van de naastenliefde
een abstracte wordt, door het probleem
persoonlijk te maken en niet te stellen: wie is
mijn naaste? – een vraag waar je eindeloos
over kunt discussiëren – maar: wiens naaste
ben ik? Laat ik mij raken? Ben ik bereid de
prijs die dit vraagt te betalen?
De kerk heeft weet van ontferming. Zij leeft
ervan. Ontferming maakt deel uit van de kern
van haar belijden. Het bepaalt als het goed is
haar pastorale en diaconale praktijk. Zij
verloochent die kernwaarde als zij niet verder
komt dan mooie theologische verhandelingen
erover of, erger, door aan de nood voorbij te
kijken, bijvoorbeeld vanwege de kosten die het
met zich meebrengt, of door zich er met
misschien goed klinkende uitvluchten aan te
onttrekken.
Gelukkig kent de kerk ook een geschiedenis
van ontferming, die een vervolg krijgt tot op
vandaag. Zij onderkent haar roeping in dezen
en verheft als het nodig is haar stem als de zorg
voor kwetsbare mensen steeds meer onder druk
komt te staan. En zij laat zich door het
evangelie regelmatig kritisch bevragen, want
de verleidingen om signalen uit de weg te gaan
blijven legio. Zo blijft zij als het goed is een
(leer)huis van ontferming.
31
De kerk een huis waar men blijft geloven in
mensen
De vogelopzetter schrijft de arend niet af, hoe
zieltogend het dier er ook bij ligt. Hij gelooft in
de mogelijkheden die hij nog heeft en gaat
volhardend met hem aan de slag. Ik heb hem
een mentor genoemd (p. 25). Een mentor is
iemand die een minder kansrijke ander met
verwachting blijft aanzien en bereid is in hem
te investeren, ook al heeft hij geen garantie dat
dit tot een positief resultaat zal leiden. Zulke
mensen bevestigen die ander in zijn waarde en
geven hem duidelijk te kennen: ‘jij mag er zijn,
als de mens die je bent’. Dat vergroot het
zelfvertrouwen, bemoedigt om op eigen
wieken te gaan, om de sprong naar de
toekomst te wagen.
De arend was aan een veilig kippenbestaan
gewend geraakt. De vogelopzetter had hem bij
zijn kippen in het hok gezet, omdat hij zo goed
als blind was gebleven en dus niet meer voor
zijn eigen onderhoud zou kunnen zorgen; op
afstand zou hij geen prooi meer kunnen
ontwaren. Tot op een dag de ziel van de arend
in hem wordt wakker geroepen als hoog in de
lucht arenden overvliegen. De arend fladdert
op als een kip, maar landt meteen weer op de
veilige grond. Maar dan gaat de vogelaar hem
vlieglessen geven, met eindeloos geduld, met
als uiteindelijk resultaat dat de arend de sprong
gaat wagen vanaf een bergwand, het wijde
luchtruim tegemoet.
De kerk mag een veilige plek zijn om te
verblijven en op adem te komen. En voor
sommige mensen moet die plek ook een
langdurend, misschien wel levenslang durend
verblijf zijn. Maar als dat het enige is, schiet
zij tekort. Zij zal ook een leerschool in vliegen
moeten zijn: mensen moeten leren om vol
vertrouwen op de windkracht van de Geest hun
roeping te volgen en elkaar daarin
bemoedigen. Haar pastoraat schrijft geen
mensen af, maar blijft in hun potenties van
Godswege, in hun gaven, geloven. En zij komt
in verzet als zij ziet dat mensen worden
afgeschreven, vanwege hun afkomst, hun
handicap, hun huidskleur, hun geaardheid, of
om wat dan ook. Zij blijft in hen investeren en
aandacht voor hen vragen, ook al hebben zij
weinig kansen in het maatschappelijk verkeer.
De kerk een oefenplaats in vertrouwen
Zich ontfermen over en blijven geloven in
mensen zijn uitingen van vertrouwen.
Daarvoor kan de kerk een goede oefenplaats
zijn en een plek waar men vertrouwen kan
leren en ervaren. Vertrouwen is hét
grondwoord voor kerk-zijn. Haar bronnen,
Tenach en Evangelie, draaien daarom. Daarin
staan de woorden amoena en pistis, die in
beide testamenten ‘vertrouwen’ betekenen,
centraal. Dat is daarom ook de centrale inhoud
van haar prediking. Waar dit uitmondt in een
praktijk van vertrouwen, wordt de kerk een
contrast-society, vormt zij een contrast met wat
op vele plaatsen en in veel situaties in de
samenleving vandaag de dag misgaat. Veel
instituties worden gewantrouwd: de overheid,
de rechtspraak, de banken. Vele mensen keren
zich af van de samenleving waarin deze
instituten een belangrijke rol spelen. We zien
dagelijks wat voor risico’s dat met zich kan
meebrengen. Waar het vertrouwen zoek is,
erodeert de samenleving. De kerk kan een
ander beeld vertonen door een andere praktijk,
een praktijk van vertrouwen, te laten zien.
Want zij weet beter. Ook al deed zij het niet
altijd beter, getuige de zwarte bladzijden uit
haar eigen geschiedenis. Van haar positieve
kanten bestaan gelukkig goede voorbeelden.
Niet in de laatste plaats via haar diaconaat,
dichtbij en veraf, toont de kerk haar echte
vertrouwenwekkende gezicht. Ik denk met
name aan het vele vrijwilligerswerk dat
kerkleden verrichten, maar ook aan het
publieke optreden van de kerk, zoals
recentelijk betreffende het armoedevraagstuk
en de asielproblematiek. Ook het zogeheten
project ‘Zorgzame kerk’ van de Protestantse
Kerk Nederland, dat onderhand breed aandacht
krijgt, is een dergelijk contrast tegenover een
ontwikkeling waarin de zorg voor mensen
steeds meer op de tocht komt te staan.
Als zij op deze weg voortgang wil boeken, zal
zij op de juiste wijze positie moeten kiezen in
het spanningsveld waarvan ‘comfort’ en
‘challenge’ de polen zijn. De kerk mag een
plek zijn waar mensen comfort, troost,
beschutting, zorg vinden, zoals de arend in het
kippenhok. Maar die zorgzame omgeving mag
niet van dien aard zijn dat zij de uitdagingen
om te dienen, te delen en zich te wagen niet
meer ziet of hoort. Van het leerproces, dat kan
helpen om in dit spanningsveld juist te
handelen, moet de kerk meer dan vaak
gebruikelijk is werk maken.
Hans Pasveer is emeritus predikant van de
Protestantse Kerk Nederland en emeritus
hoogleraar van de Protestantse Theologische
Faculteit te Brussel.
32
Recensie
Theologie als beroep Henk van Hout
Je komt ze in verschillende functies
en settingen tegen: als pastoraal
werker, jeugdwerker, evangelische
voorganger, reli-ondernemer, leraar
godsdienst/levensbeschouwing of
vormingswerker. Zo’n tweederde is
verbonden aan een
kerkgenootschap, een derde werkt
zelfstandig zonder kerkelijke
binding. Ze zijn afkomstig van
diverse theologische hogescholen.
Maar wat ze gemeen hebben, is hun
geuzennaam: hbo-theoloog.
De onderhavige bundel
documenteert de ‘binnenkant’ van
het beroep en van de
beroepsopleiding op basis van een
kwalitatief onderzoek onder 36 oud-studenten.
Het onderzoek is een initiatief van de
kenniskring van het lectoraat ‘Geestelijk
leiderschap’ van de Academie Theologie van
de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). De
vakgroep staat onder leiding van René Erwich,
die het leeuwendeel van de hoofdstukken voor
zijn rekening nam. Van de autobiografische
verhalen zijn er vijf aan het begin van het boek
integraal opgenomen. Analyse en reflectie
spelen zich af op het kruisvlak van persoon en
beroep en van (spirituele) bronnen en
(professionele) praktijken. Doel is zicht te
krijgen op de spanningsvelden die tijdens de
opleiding gespeeld hebben en de eisen die
daaraan gesteld moeten worden. De
kwalificatie ‘handboek’ op de achterflap is wat
al te veel eer. Maar als geheel biedt de
verslagbundel een mooie inkijk in wat de
opleiding en haar afgestudeerden beweegt.
De vraag naar de verhouding tussen
intellectuele en spirituele vorming, tussen leren
en geloven, speelt natuurlijk niet enkel op de
CHE, maar evenzeer bij andere
theologieopleidingen. Wel is het opvallend
hoezeer (oud-)studenten met hun
gereformeerd-evangelische achtergrond tijdens
hun opleiding hebben geworsteld met
depressies, angsten, seksuele gevoelens,
verlieservaringen, geloofscrises en andere
persoonlijke problemen. De sociaal-
psychologische component
daarvan is sterker uitgewerkt
dan de theologische
doordenking. Dat komt mede
omdat het hoofdstuk over
spiritualiteit nogal
beschrijvend en
encyclopedisch van aard is,
zonder uit te monden in een
werkdefinitie. Pas later in het
boek blijken spirituele
ontwikkeling en vorming
vooral betrekking te hebben
op geestelijke volwassenheid:
het proces van ‘omvorming’
naar het beeld van Christus.
Spiritualiteit is dan het
verlangen om een weg te
gaan met God in deze wereld. Maar hoe die
‘verbinding’ dan precies gestalte krijgt in het
curriculum komt niet duidelijk uit de verf. Ook
niet in het hoofdstuk met de programmatische
titel ‘verbindende theologie’. Dat hoofdstuk
past (ook door de keuze voor de jij-vorm)
eerder in een voorlichtingsbrochure dan in een
wetenschappelijke publicatie.
Spannend wordt het boek vooral als het komt
te spreken over de beroepsidentiteit van de
hbo-theoloog. Op geleide van de pastoraal
theologen Gerkin en Osmer gebruikt René
Erwich hiervoor de metafoor van de
‘interpreterende gids’ om aan te geven wat hij
beschouwt als kerntaak van geestelijk
(bege)leiderschap. Hbo-theologen vormen in
zijn optiek de ‘verbindingsschakel’ tussen de
praxis van de samenleving en de praxis van de
kerk (of christelijke organisatie of school). Als
gids dienen zij te vertalen en te verbinden. “Zij
zijn bij uitstek in staat mensen te helpen hun
levens te herinterpreteren bij belangrijke
levensgebeurtenissen (identiteit, relaties, werk,
levens- en geloofsvragen).” Vanuit hun
hermeneutische competentie hebben zij de rol
om te luisteren (priester), te verstaan of te
duiden (wijze), te onderscheiden en te toetsen
(profeet) en te dienen (leider). Daarbij kunnen
zij niet terugvallen op gezag van buitenaf,
maar moeten zij hun positie van binnenuit en
van onderop opbouwen en voeden. Zo
33
fungeren zij als ‘intermediair’ tussen twee
werelden, die van de christelijke traditie
enerzijds en die van de pastorant of christelijke
gemeenschap anderzijds.
De visie op de hbo-theoloog als interpreet – als
tolk en gids – laat zich goed verstaan tegen de
achtergrond van het functioneren van deze
beroepsgroep in een veelal seculiere context.
De vraag is echter of een dusdanige
positionering van de afgestudeerde theoloog
als ‘tussenpersoon’ in het transformatieproces
van seculiere naar christelijke praxis toch niet
problematisch is. In een tijdsgewricht en
omgeving die gekenmerkt worden door het
ontbreken van een zingevend kader valt het
bepaald niet mee ‘hermeneut van Gods
aanwezigheid’ (Gerkin) te zijn. Paradoxaal
genoeg ligt het eerder voor de hand de
beroepsidentiteit te zoeken in het presentstellen
van de Afwezige. Maar deze meer
mystagogische functie komt bij Erwich niet of
nauwelijks aan de orde, wat ook blijkt uit de
interpretatie van de priesterrol die primair
pastoraal (luisterend) wordt ingevuld. Wellicht
hangt dit samen met het feit dat deze
beroepsgroep niet te typeren valt als een
bijzonder geestelijk ambt. Daarmee missen
deze hbo-theologen in zekere zin ‘de vrijheid
van spreken’ die als zodanig aan het
predikantschap verbonden is, en dienen zij zich
telkens opnieuw te bewijzen. Maar intrinsiek
wordt hiermee tekortgedaan aan de eigen
waarde van rituelen en symbolen, ook en
vooral in hun betekenis voor onze tijd. Juist
rituelen worden geacht voor zichzelf te spreken
en een verbinding te leggen tussen ogenblik en
eeuwigheid, nu en altijd, hier en overal,
Schepper en schepsel (cf. Nauta en Van
Knippenberg). Zij hebben een eigen
transformerende kracht, die erin bestaat
expressie te geven aan het onuitsprekelijk
geheim van ons leven en ons te confronteren
met het totaal andere. Het vermogen tot
ritualisering, tot verwondering en verbeelding,
lijkt mij bij uitstek een spirituele competentie.
De ontmoeting met de Eeuwige, de
Onuitsprekelijke, de Grond van ons bestaan,
komt wel uitdrukkelijk aan de orde in het
eerste deel van het afsluitende hoofdstuk over
‘integrerend opleiden’, geschreven door Robert
Doornenbal. Naar mijn indruk is hij er goed in
geslaagd recht te doen aan het verlangen van
de alumni naar spirituele vorming in het geheel
van de opleiding. Daartoe pleit hij onder meer
voor learning communities van docenten en
studenten op basis van een bepaalde ritmiek en
gesprekken rond de eigen biografie. In deze
ritualisering van het (spirituele) leerproces
worden ervaringen en discrepanties uit het
alledaagse leven met elkaar gedeeld en wordt
er samen gelezen, gebeden, gezongen en
gelachen. Middels deze ‘godsdienstoefening’
wordt daadwerkelijk geestelijk leiderschap
beoefend en ingeoefend, temeer omdat hierbij
de rollen van meester en leerling worden
doorbroken. Een andere vorm van geestelijke
leiding is die van geestelijk mentoraat, waarin
docenten (of oudere studenten) als
‘betrouwbare mensen’ (2 Tim. 2:2) een of
meer studenten onder hun hoede nemen die op
hun beurt weer anderen kunnen onderwijzen,
met name door hun voorbeeld in woord en
daad. Een derde optie bestaat in een aanbod
van spirituele praktijken, waaronder
schriftmeditatie (lectio divina), samen bidden,
gezamenlijke vieringen en retraites, al dan niet
gekoppeld aan studentenpastoraat.
Toch ligt het uiteindelijk vooral voor de hand
de verbeelding binnen het theologisch
curriculum zelf weer aan de macht te brengen.
Dan kunnen studenten leren een levend idioom
te ontwikkelen voor christelijke wijsheid
vandaag. Een dergelijke theologie van
verlangen en onderscheiding maakt van de
hbo-theoloog pas echt een professionele gids
of leidsman, die anderen helpt alert te zijn op
de wijzen waarop God voortdurend teksten,
situaties en mensen opent tot vernieuwing van
hun dagelijks leven. Daarmee zijn niet alleen
(oud-)studenten, maar vooral hun cliënten
(pastoranten of leerlingen) geholpen. De
bundel biedt diverse aanknopingspunten om
deze visie op theologie als wijsheid verder te
ontwikkelen en uit te werken. Ook in die zin
geeft dit onderzoeksproject het nodige te
denken.
Henk van Hout is als directeur van Luce/CRC
verbonden aan de Faculteit Katholieke
Theologie van Tilburg University en voorzitter
van het Werkverband Kerkelijk Opbouwwerk.
N.a.v. René Erwich, Jan Hoek, Jan Marten
Praamsma (red.), Theologie als beroep.
Verhalen van hoop, Utrecht (Uitgeverij Kok)
2014, ISBN 9789043523035, 256 p., € 23,99.
34
Recensie
Eén woord is mij genoeg
Otto Sondorp
Dit is niet alleen de titel van het nieuwe boek
van de ons bekende René Hornikx, maar wie
weet ook onbewust een verwijzing naar 2
Korintiërs 12:9, waar in de Statenvertaling
staat: “Mijn genade is u genoeg”, een uitspraak
van de goede God. Je zou deze uitspraak nog
wat kunnen oprekken naar “het Woord is ons
genoeg”, het Sola Scriptura van de Reformatie,
maar wie weet gaat dat te ver. U begrijpt, hier
is een protestantse dominee aan het woord, die
een boek in handen kreeg voor kleine groepen,
dat voortgekomen is uit katholieke kring.
Bestemd voor groepen aan de rand van de
kerk. De ondertitel verwijst er ook naar:
Gebedsvieringen en aanzetten tot gesprek voor
kleine groepen.
Op de achterflap staat welke groepen dat zijn
en welke vieringen ermee worden aangeduid:
“In deze kleine groepen kunnen mensen
thuiskomen, worden ze gekend, aangesproken
op wie ze zijn en komen ze tot rust. In deze
kleine groep mogen ze er zijn, met hun
ervaringen, vragen, verdriet, geluk.” “Samen
wordt aan de hand van Bijbelverhalen,
mystieke teksten of actuele thema’s gezocht
naar wat hen met elkaar verbindt en wat hen
inspireert. Er worden verhalen gedeeld, er
wordt gezongen en gebeden, gevierd en samen
maaltijd gehouden.”
Dit boek is daarom van belang voor iedereen
die in de praktijk met kerk, kerkvernieuwing
en missionaire uitdagingen bezig is. Of je nu
van oorsprong katholiek of protestant bent – de
problemen en uitdagingen zijn immers
identiek. Hornikx heeft veel ervaring opgedaan
met kleine geloofsgroepen buiten de
gevestigde kerken, die hij samen met
medeauteur en echtgenote Lisette Jansen
begeleidde. Dat maakt dit boek ook interessant,
dat je als een neerslag van die bijeenkomsten
zou kunnen lezen.
Na een inleiding over het ontstaan van kleine
groepen als onderdeel van nieuwe bewegingen
als een antwoord op de crisis in de kerk,
komen we bij het hart van het boek, dat de
seizoenen door het jaar heen volgt. Ook al zijn
er steeds verwijzingen naar het kerkelijk jaar.
De thematisch opgebouwde gebedsvieringen
zijn wel geënt op elementen uit de traditionele
liturgie, met teksten uit de Bijbel, een ritueel
met symboliek, liederen, een overweging en
gebeden. Wat echter duidelijk anders is, zijn de
groepsgesprekken over wat in de viering of in
een thematisch verhaal is aangedragen. Het
boek is gevuld met kant-en-klare liturgieën, die
zo over te nemen zijn of die een uitgangspunt
kunnen zijn voor eigen bijeenkomsten.
Het lijkt me een bruikbaar boek voor de kleine
groep buiten de kerk, terwijl het ook goede
diensten kan bewijzen voor groepswerk binnen
de kerken. De taal is laagdrempelig: er wordt
in alles geprobeerd aan te sluiten bij ervaringen
van mensen op afstand van kerk en geloof.
Tegelijkertijd wordt het bijbelse verhaal bij dit
alles serieus genomen.
Niet iedereen zal de taal van de overwegingen
of de gebeden waarderen of inspirerend genoeg
vinden. Ook de indeling van de bijeenkomsten
zal niet iedereen aanspreken. Het boek biedt
echter genoeg materiaal, ook in werkvormen,
om er zelf creatief mee aan de slag te gaan in
de kleine groep buiten, maar ook zeker binnen
gevestigde kerken.
Otto Sondorp is predikant-pionier in de
Protestantse Gemeente te Santpoort en
interim-predikant.
N.a.v. René Hornikx en Lisette Jansen, Eén
woord is mij genoeg!, Heeswijk: Uitgeverij
Abdij van Berne, 2014, ISBN 978-90-8972-
070-2, 236 p., € 19,95.