Tekstbundel Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Herk-de-Stad
32 PO Ne herk - Meester Timoleon · Profileringsopdracht1Ne3.2(herk.)1 1 1 1...
Transcript of 32 PO Ne herk - Meester Timoleon · Profileringsopdracht1Ne3.2(herk.)1 1 1 1...
Profileringsopdracht Ne 3.2 (herk.)
Vrijdag, 31 oktober 2014. Naam: Tim Jasper Student nr: 500645052 Klas: 4 dag/avond Studiejaar: 2014/2015 Email: [email protected] Tel: 06-‐25475645 Stageschool/klas: 6e montessorischool Anne Frank/BBD groep 6,7 en 8 Stagementor: S. Schouten Stagedocent: A. Joossen Kerndocent HvA: M. van Steffels
Inhoudsopgave:
Voorwoord: blz. 3
Kern-‐ en lesdoelen: blz. 4 -‐ 5
Organisatie: blz. 5 Les 1: lievelingsdieren: blz. 6 -‐ 9 Les 2: lievelingsdieren: blz. 10 -‐ 14
Didactische analyse blz. 15 -‐ 17
Conclusie: blz. 18
Literatuurlijst: blz. 19
Voorwoord Ik loop mijn LiO-‐stage (leraar in opleiding) op de 6e Montessorischool Anne Frank aan de Niersstraat 41 te Amsterdam. Mijn klas bestaat uit 24 enthousiaste, kletsgrage bovenbouwers verdeeld over de groepen 6, 7 en 8. Het onderwerp voor mijn lessenserie heb ik gekozen tijdens het evalueren van mijn introductieles. Aan de hand van een aantal punten hebben de leerlingen zich voorgesteld. Zij schreven een klein verhaaltje over zichzelf. Onder andere werd behandeld: je lievelingsdier. Een meisje schreef in haar opstel dat de kameleon haar lievelings-‐ en tevens haar huisdier was. Ik twijfelde of kameleon met een c of een k geschreven wordt. Zodoende werd ik geïnspireerd om een lessenserie te ontwerpen over lievelingsdieren: kenmerken en eigenschappen, en het ordenen van organismen (biologie) en woorden die klinken als een k, maar je schrijft een c (Nederlands). Het is overzichtelijk om vanuit ‘doelen’ te starten wist ik uit ervaring. Deze had ik al bepaald. Zo ging ik gefocust te werk zonder mij teveel af te laten leiden door mijn inspiratie. Uit de verwerking van de bovengenoemde introductieles koos ik twee extra lievelingsdieren: de kat en het paard. De kat vanwege de populariteit bij de leerlingen en het paard, werd minder vaak genoemd, maar wist ik meteen aan een aantal woorden te koppelen die bij het taaldoel aansloten. Ik koos ervoor om een powerpoint presentatie te ontwerpen als leidraad door beide lessen. De informatie betreft biologie heb ik op het internet gevonden (zie bronnen lijst). Voor het taalgedeelte heb ik de spellingmethode ‘Spelling in beeld’ geraadpleegd. Zoals hierboven beschreven: een kat in ’t bakkie, maar niets bleek minder waar.
Kern- en lesdoelen Nederlands Schriftelijk onderwijs Kerndoel 4 De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema's, tabellen en digitale bronnen. G E B R U I K - aanbod van teksten • naslagwerken, waaronder in ieder geval een woordenboek, encyclopedie, telefoonboek, internet Kerndoel 5 De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen. G E B R U I K - soorten teksten • verhalende teksten
(bijv. verhalen, gedichten, brieven, e-mails) (zie kerndoel 9) G E B R U I K - schrijfdoelen • schrijfdoelen hebben betrekking op informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen V O R M • langere teksten met diverse inhoudselementen en meerdere (+ complexer) tekststructuren • aandacht voor spelling en interpunctie I N H O U D
de onderwerpen worden minder contextgebonden. Ze hebben ook betrekking op verleden en toekomst en op omgeving die minder nabij is. Er komen ook abstracte onderwerpen voor (bijvoorbeeld bij de zaakvakken) Taalbeschouwing, waaronder strategieën Kerndoel 11 De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen: regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden; S P E L L I N G • spelling van woorden met homofonen (ei-ij, au-ou, c-k, g-ch) Kerndoel 12 De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken. I N H O U D - woordenschat • woorden buiten de context definiëren
Oriëntatie op jezelf en de wereld Natuur en techniek Kerndoel 40 De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. V E R SC H E I D E N H E I D E N E E N H E I D • dieren zijn op basis van overeenkomstige kenmerken in te delen in de hoofdgroepen: zoogdieren,
vogels, vissen, amfibieën, reptielen, insecten en spinnen • planten en dieren zijn op basis van kenmerken in te delen in soorten • eigenschappen en kenmerken van organismen passen bij de omgeving waarin ze leven
(schutkleur, vorm)
• R E L A T I E M E T D E O M G E V I N G • omgevingsfactoren bepalen het voorkomen van organismen op een bepaalde plaats • mensen beheren gewassen en huisdieren met een bepaald doel
Lesdoelen: - de leerlingen activeren hun voorkennis m.b.t. de eigenschappen en
kenmerken van dieren d.m.v. het maken van een woordspin; - de leerlingen kennen de eigenschappen en kenmerken van drie
lievelingsdieren (kameleon, kat en paard) en zoeken eigenschappen en kenmerken bij hun eigen lievelingsdier;
- de leerlingen kunnen woorden die je schrijft met een c, maar klinkt als een /k/ correct schrijven;
- de leerlingen schrijven een verhaal waarbij gebruik gemaakt wordt van woorden die je schrijft met een c, maar klinken als een /k/.
Organisatie - Klassikale lessen met groeps activiteiten en individuele verwerkingen; - 60 minuten per les; - benodigdheden: 6 x A3 papier, powerpoint presentatie en 24 x
schrijfpapier.
interactie
instructie/uitleg/actie leerkracht
opdracht/verwerking
Klassikaal bespreken
Lesopzet Les 1: lievelingsdieren
1) Inleiding (3 min.) (dia 1.) Ik vertel de leerlingen wat we de komende twee lessen gaan doen. “De komende twee lessen gaan over: taal én biologie. Les een:
-‐ jullie leren twee nieuwe woorden: o r g a n i s m e en o r d e n e n; -‐ jullie leren kenmerken en eigenschappen van dieren te benoemen; -‐ jullie leren waarom wetenschappers gebruik maken van: lingua franca.
Les twee: -‐ jullie leren woorden die je schrijft met een c, maar klinkt als een /k/.”
2) Kern – taal (12 min.) Lesdoelen:
- de leerlingen kennen de woorden o r g a n i s m e en o r d e n e n; - de leerlingen weten dat organismen volgens een aantal ‘trappen’ geordend
worden (speciaal aandacht voor: rijk en klasse); - de leerlingen kunnen kenmerken en eigenschappen van dieren benoemen; - de leerlingen weten wat ‘lingua franca’ inhoudt.
(dia 2.) Ik stel vragen aan de leerlingen en laat ze hun vingers opsteken als ze het antwoord weten, maar geef nog geen beurten. Alleen even kijken of ik de volledige aandacht heb.
- “Wie weet wat een organisme is? - Zou je de betekenis van het woord kunnen achterhalen? - Ja! hoe dan?”
(dia 3.) Ik laat de leerlingen zien hoe je het woord organisme in tweeën hakt. -isme een achtervoegsel zoals bijv: toerisme, kannibalisme etc. orgaan een deel van een organisme met een bepaalde functie; hart: pompt het bloed
door het lichaam deze functies dragen bij dat iets kan leven. Ik stel vragen aan de leerlingen en geef beurten:
- “Welke organen kunnen jullie noemen? - Welke functie hebben die organen?”
(dia 4.) Ik vat samen Dus; een organisme = een levend wezen.
(dia 5.) Ik stel vragen aan de leerlingen en laat ze hun vingers opsteken als ze het antwoord weten, maar geef nog geen beurten. Alleen even kijken of ik de volledige aandacht heb.
- “Wie weet wat ordenen is?” (dia 6.) Ik stel vragen aan de leerlingen en geef beurten:
- “Wat zien jullie op de dia?” (dia 7.) Ik vat samen Dus; ordenen = sorteren, rangschikken (dia 8.) Ik laat een leerling de tekst van dia acht voorlezen. Ik stel vragen, maar geef geen beurten:
- “Wat betekent ‘lingua franca’?” (dia 9.) Ik vertel: “Er zijn ontzettend veel verschillende organismen. Om een beter inzicht te krijgen, hebben wetenschappers organismen geordend. Bij het ordenen gebruikten de wetenschappers de taal: Latijn.” Lingua franca vrije toegankelijke taal, een taal die door veel mensen in verschillende
landen gebruikt wordt. Zoals het Engels tegenwoordig. 3) Samenvatting – taal (3 min.) (dia 10.) Ik geef een korte samenvatting. “Even terugblikken: wat hebben we geleerd?” organisme = een levend wezen. ordenen = sorteren, rangschikken lingua franca= vrije toegankelijke taal, een taal die door veel mensen in verschillende landen gebruikt wordt. Zoals het Engels tegenwoordig.
4) Kern – biologie (8 min.) (dia 11.) + (dia 12.) Ik laat een leerling de tekstwolkjes op de dia’s lezen. (dia 13.) Ik geef een bombastische uitleg bij de dia met véél te véél informatie. “Ok, je neemt een organisme. Je stopt hem in het sorteer apparaat. Aan de zijkant krijg je alle benodigde informatie, want het gaat allemaal vanzelf… toch?” (dia 14.) + (dia 15.) Ik laat een leerling de tekstwolkjes op de dia’s lezen. (dia 16.) Ik geef uitleg bij de dia en stel vragen “Levende wezens: organismen kun je ordenen door naar hun kenmerken te kijken.
- Wat zijn zoogdieren? - Welke kenmerken hebben zoogdieren?”
Ik benoem een aantal kenmerken van zoogdieren. Warmbloedig Eigen lichaamswarmte regelen: afkoelen door te zweten,
opwarmen door de spieren te bewegen (rillen). Ademen met longen Zuurstof is nodig bij verbranding van voedsel: via de longen
komt zuurstof in het bloed en gaat koolstofdioxide eruit. Vissen ademen met kieuwen.
Levend barend Bij de geboorte komt het dier levend uit de moeder. Reptielen leggen eieren
5) Opdracht 1: groepjes verwerking (6 min.) (dia 17.)
-‐ de leerlingen activeren hun voorkennis m.b.t. de kenmerken en eigenschappen van dieren d.m.v. het maken van een woordspin.
Ik leg de opdracht uit “Maak met je tafelgroepje een woordspin:
1) In het midden (de spin) schrijf je: lievelingsdier. 2) Bij de lijntjes (poten van de spin) schrijf je de kenmerken en eigenschappen van jullie lievelingsdier. Let op! Je vertelt niet wat voor lievelingsdier jij hebt. 3) Bekijk de woordspin en geef het dier gezamelijk een naam bijvoorbeeld: slurfstaartje, knaagsluipertje etc.” 4) Klaar! Nu hebben jullie een fantasie-lievelingsdier
6) Evaluatie opdracht 1 (8 min.) (dia 18.) Klassikaal bespreek ik het werk van de leerlingen. Elk tafelgroepje benoemt de kenmerken en eigenschappen van hun fantasie-‐lievelingsdier.
7) Opdracht 2: individuele verwerking (20 min.)
- de leerlingen kunnen kenmerken en eigenschappen van dieren benoemen; - de leerlingen weten wat ‘lingua franca’ inhoudt.
(dia 19.) Ik leg de opdracht uit “Zoek op over jouw ‘echte’ lievelingsdier:
1) naam lievelingsdier in het Latijn; 2) kenmerken van jouw lievelingsdier; 3) ‘klasse’ van jouw lievelingsdier; 4) welke leuke weetjes kun je vinden over jouw lievelingsdier?”
Lesopzet Les 2: lievelingsdieren
1) Terugblik (10 min.) (dia 20.) Klassikaal bespreek ik het werk van de leerlingen (les 1 opdracht 2). Samen met de leerlingen blik ik terug op de vorige les. Ik bespreek dia 20. “Vorige les hebben jullie een fantasie-lievelingsdier gemaakt…
-‐ Waar hebben we het in de vorige les nog meer over gehad?”
2) Inleiding (2 min.) (dia 21.) Ik benoem de doelen van de les. “Les twee:
-‐ jullie leren woorden die je schrijft met een c, maar klinkt als een /k/.” 3) Kern – taal (15 min.) Lesdoelen:
-‐ de leerlingen kunnen woorden die je schrijft met een c, maar klinkt als /k/.
(dia 22.) Ik lees de bordwoorden op, de leerlingen herhalen. Hierna schrijven ze de bordwoorden in hun schrift. Bordwoorden rij 1: c a m e r a – c o l l a g e – c o m p u t e r – r e c l a m e Op de instructietafel staat de ‘verteldoos’. Ik laat een leerling het voorwerp eruit pakken: een kameleon. (dia 23.) Samen met de leerlingen bespreek ik dia 23. Ik stel vragen:
-‐ “Hoe ziet een kameleon eruit? -‐ Beschrijf de eigenschappen en kenmerken van een kameleon?”
(dia 24.) Ik bespreek de kameleon a.d.h.v. vijf topics:
- kenmerken/eigenschappen; - rijk en klasse; - leefgebied; - eten/gegeten worden; - weetjes.
Kameleon Hoe ziet het dier eruit? Tangachtige poten, grijpstaart, uitpuilende ogen, lange
tong. Grootte: tussen de 3,5 en 65 centimeter.
Wat voor organisme is het? Rijk: dieren (animalia) Klasse: reptielen (reptilia)
Noem een aantal reptielen:
- hagedissen, krokodillen, slangen, schildpadden etc.
Noem een aantal kenmerken van reptielen: - koudbloedig (een organisme kan geen eigen lichaamswarmte produceren;
zonnebaden of warme plek opzoeken zorgt voor warmte) - warmbloedige organismen doen dit door bijvoorbeeld de spieren te laten
bewegen, ademhaling opvoeren etc.; - leven op het land, maar kunnen ook zwemmen; - huid is bedekt met schubben (ter bescherming, camouflage); - c a r n i v o o r/vleeseters; - leggen eieren.
Waar leeft de kameleon?
Subtropische en tropisch klimaat; Afrika, maar ook Zuid-‐Europa, Midden-‐Oosten en Aziatische kuststreek.
Wat eet de kameleon?
Met hun snelle, lange tong jagen kameleons op i n s e c t e n.
Weetje!?
Kameleons c o m m u n i c e r e n door van kleur te veranderen, of als er gevaar dreigt (slangen en roofvogels). Door van kleur te veranderen krijgen ze een schutkleur: c a m o u f l a g e. Maar ook om juist op te vallen, om andere soorten af te schrikken, of om vrouwtjes te imponeren (flashen). De ogen van kameleons kunnen apart van elkaar bewegen. Zo kunnen ze aan de voorkant hun prooi in de gaten houden, en aan de achterkant letten op eventuele roofdieren.
(dia 25.) Ik lees de bordwoorden op, de leerlingen herhalen. Hierna schrijven ze de bordwoorden in hun schrift. Bordwoorden rij 2: i n s e c t e n – c a m o u f l a g e– c o m m u n i c e r e n –
c a r n i v o o r Op de instructietafel staat de ‘verteldoos’. Ik laat een leerling het voorwerp ervanaf pakken: een kat.
(dia 26.) Samen met de leerlingen bespreek ik dia 26. Ik stel vragen:
-‐ “Hoe ziet een kat eruit? -‐ Beschrijf de eigenschappen en kenmerken van een kat?”
(dia 27.) Ik bespreek de kat a.d.h.v. vijf topics:
- kenmerken/eigenschappen; - rijk en klasse; - leefgebied; - eten/gegeten worden; - weetjes.
Kat Hoe ziet het organisme eruit? Ronde kop, korte snuit, grote ogen, gevoelige snorharen,
staart en een ruwe tong voor persoonlijke verzorging. Wat voor organisme is het? Rijk: dieren (animalia)
Klasse: zoogdieren (mammalia) Noem een aantal zoogdieren:
- Olifant (grootste op het land), blauwe vinvis (grootste in de zee), mens etc.
Noem een aantal kenmerken van zoogdieren: - warmbloedig; - huid bedekt met haar; - ademen met longen; - levend barend, zogen jongen met moedermelk.
Waar leeft de kat?
Europa, Afrika en Azië.
Wat eet de kat?
Katten jagen op knaagdieren, vogels etc.
Weetje!?
Bijgeloof: een zwarte kat zou ongeluk brengen en werd in verband gebracht met hekserij. Egyptenaren en Romeinen vereerden katten. Katten communiceren door te spinnen, kopjes te geven, knipogen. Dakhaas!
(dia 28.) Ik lees de bordwoorden op, de leerlingen herhalen. Hierna schrijven ze de bordwoorden in hun schrift. Bordwoorden rij 3: c a m p i n g – c a r a v a n– c l o w n – a c r o b a a t
Op de instructietafel staat de ‘verteldoos’. Een leerling laat het plaatje zien aan de binnen van de deksel: een paard. (dia 29.) Samen met de leerlingen bespreek ik dia 29. Ik stel vragen:
-‐ “Hoe ziet een paard eruit? -‐ Beschrijf de eigenschappen en kenmerken van een paard?”
(dia 30.) Ik bespreek het paard a.d.h.v. vijf topics:
- kenmerken/eigenschappen; - rijk en klasse; - leefgebied; - eten/gegeten worden; - weetjes.
Paard Hoe ziet het organisme eruit? Langwerpig hoofd, spitse oren, 4 benen, hoeven, manen
en een staart. Wat voor organisme is het? Rijk: dieren (animalia)
Klasse: zoogdieren (mammalia) Waar leeft het paard?
Bijna overal waar de mens ook leeft.
Wat eet het dier?
Paarden eten gras en hooi, het zijn herbivoren.
Weetje!?
Vroeger, miljoenen jaren geleden, was het paard maar 30 centimeter lang. Paarden zijn gedomesticeerde dieren. De mens heeft de eigenschappen van het dier zo veranderd dat het gewend is geraakt aan het leven naast de mens. Paarden werden vroeger bij de landbouw gebruikt voodat er t r a c t o r en waren, en ook in het leger: c a v a l e r i e en in het c i r c u s.
(dia 31.) Ik lees de bordwoorden op, de leerlingen herhalen. Hierna schrijven ze de bordwoorden in hun schrift. Bordwoorden rij 4: c o n t r o l e r e n – c a v a l e r i e– t r a c t o r– c i r c u s
3) Opdracht: individuele verwerking (15 min.) (dia 32.) Schrijf een verhaal over een dag in het leven van jullie lievelings‘fantasie’dier van de woordspin. Gebruik de woorden van het bord, maar ook de woorden van de week bij uitlegkaarten ‘weetspoor gr. 6 W12, gr.7 W11 en gr. 8 W33. Titel = zelf verzonnen naam van het dier. Bordwoorden rij 1: c a m e r a – c o l l a g e – c o m p u t e r – r e c l a m e Bordwoorden rij 2: i n s e c t e n – c a m o u f l a g e– c o m m u n i c e r e n –
c a r n i v o o r Bordwoorden rij 3: c a m p i n g – c a r a v a n– c l o w n – a c r o b a a t Bordwoorden rij 4: c o n t r o l e r e n – c a v a l e r i e– t r a c t o r– c i r c u s
4) Evaluatie opdracht (15 min.) Ik laat een aantal leerlingen hun verhaal voorlezen. Beoordelingscriteria
- bordwoorden: welke woorden komen terug in het verhaal en is de betekenis af te leiden uit de zinnen.
- originaliteit: humor, vindingrijkheid en verhaallijn. Tip! Met een mooie tekening van het ‘fantasie-lievelingsdier’ bij de verhalen kun je een mooie serie maken. Plak het op het prikbord en je hebt een leuke exhibitie!
Didactische analyse In de klas ben je tijdens de interactie met leerlingen voortdurend bezig bent met het aanbieden van nieuwe woorden. Doe je dat bewust? Zeker als student praat je voor de groep vaak méér dan nodig. Maar is dat nou eigenlijk zo’n probleem? Mijn mening is dat het juist goed is om zoveel mogelijk woorden aan te bieden, en ook, of misschien wel juist moeilijke woorden. Toch sluit jouw woordkeuze niet altijd aan op wat de leerlingen gewend zijn en dat kan verwarring opleveren. Tijdens de voorbereiding van de lessenserie kwam ik op twee vragen:
- Welke woorden ga ik aanbieden? - Hoe ga ik de woorden aanbieden?
Van den Nulft en Verhallen (2010) beschrijven drie woordselectieregels in Met woorden in de weer: “Selectieregel 1: kies alleen die woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren. Selectieregel 2: kies woorden vanuit de gedachte aan netwerkopbouw en kennisverwerving. Zet hoog in! Selectieregel 3: Kies zinvolle woorden.” (p. 110) Met deze selectieregels ben ik aan de slag gegaan. Een behoorlijk heftige zoektocht bleek bij selectieregel één al. Welke woorden kennen de leerlingen, en welke moeten ze leren? Hou het klein is het goedbedoelde advies van mentoren en docenten. Allemaal leuk en aardig, maar hoe dan! Hoe hou je iets, wat zo omvangrijk is, klein? Ik richtte me weer op de lesdoelen en zo kwam ik vrij snel op de woorden die ik in de lessenserie aanbied (zie de afbeelding hieronder).
Ik bespreek het toepassen van taaldidactiek aan de hand van de op elkaar aansluitende lesfasen. Ik maak gebruik van de vier fasen van de Viertakt (Paus, 2010) en daarbij ook de drie (vier) uitjes.
nlr$fiA-6JdV'Cd§?al
6JCóí-Y/63(í)
(-oo,,n
{,q:ÀLJ
q-4Co'o3ol33.gZ
-{LdííJ-:<
oddí'd#
d-Íd;1bÍoo
Les 1
Les fase Viertakt Woordenschatdidactiek 1) Inleiding
Voorbewerken Het aanbieden van de woorden aan de hand van de lesdoelen. De schakel naar biologie wordt duidelijk onderstreept.
- organisme, - ordenen, - kenmerk, - eigenschap, - lingua franca.
2) Kern-‐taal Semantiseren
organisme woord in tweeën hakken: -‐ orgaan (zelfstandig naamwoord) een deel van een organisme met een bepaalde functie; hart: pompt het bloed door het lichaam deze functies dragen bij dat iets kan leven. -‐ isme (achtervoegsel) zoals bijv: toerisme, kannibalisme etc. organisme = een levend wezen. ordenen synoniemen geven: -‐ rangschikken, sorteren lingua franca de drie uitjes, uitleggen: -‐ encyclopedieën tonen vaak benamingen in een ‘vreemde’ taal. Vrije toegankelijke taal, een taal die door veel mensen in verschillende landen gebruikt wordt. Zoals het Engels tegenwoordig.
3) Samenvatting Consolideren + controleren
organisme = een levend wezen. ordenen = sorteren, rangschikken. lingua franca= vrije toegankelijke taal, een taal die door veel mensen in verschillende landen gebruikt wordt. Zoals het Engels tegenwoordig.
4) Kern-‐biologie Controleren 5) Opdracht 1: groepjes verwerking
Controleren De begrippen: kenmerk en eigenschap komen expliciet aan bod.
6) Evaluatie opdracht 1
Controleren De begrippen : kenmerk en eigenschap komen expliciet aan bod.
7) Opdracht 2: individuele verwerking
Controleren Er wordt gewerkt met de begrippen: lingua franca en ordenen. De begrippen: kenmerk en eigenschap komen aan bod.
Les 2
Les fase Viertakt Woordenschatdidactiek 1) Terugblik
Controleren Kennen de leerlingen de nieuwe woorden uit les 1 nog?
- organisme, - ordenen, - kenmerk, - eigenschap, - lingua franca.
2) Inleiding n.v.t.
n.v.t.
3) Kern -‐ taal Voorbewerken + semantiseren + consolideren + controleren
Er wordt gewerkt met de begrippen: organisme, ordenen en lingua franca. De begrippen: kenmerk en eigenschap komen aan bod. De volgende nieuwe woorden worden aangeboden: koudbloedig/warmbloedig de drie uitjes, uitleggen + uitbeelden: -‐ koudbloedig (een organisme kan geen eigen lichaamswarmte produceren; zonnebaden of warme plek opzoeken zorgt voor warmte) -‐ warmbloedige organismen doen dit door bijvoorbeeld de spieren te laten bewegen, ademhaling opvoeren etc. carnivoor synoniemen geven: -‐ vleeseter camouflage synoniemen geven: -‐ schutkeur herbivoor de drie uitjes, uitbreiden: -‐ carnivoor= vleeseter, herbivoor= planteneter. domesticeren de drie uitjes, uitleggen: -‐ wild dier temmen.
4) Opdracht: individuele verwerking
Controleren Ik controleer of de betekenis van de gebruikte woorden overeen komen.
5) Evaluatie opdracht
Controleren De begrippen: kenmerk en eigenschap komen expliciet aan bod.
Conclusie Ik heb mijn lessenserie besproken met de taalspecialist van mijn stageschool. Zij zit in een taalgroepje dat onderzoek doet naar het integreren van taal in zaakvakken. Zelf had zij binnen dit onderwerp ook al een les gegeven. Wij zijn beide enthousiast, maar vinden dat er veel tijd in de voorbereiding gaat zitten. Hoe zou dit verbeterd kunnen worden? Wij zijn er nog niet over uit. Pluspunten: Minpunten: -‐ goed aansluitend op de belevingswereld; -‐ enthousiasmerend, de leerlingen wilden méér; -‐ groep 8 en de meeste 7e groepers waren zeer betrokken.
-‐ het aanbod was overdonderend; -‐ doelen werden soms onduidelijk; -‐ leeropbrengst wisselvallig; -‐ voor groep 6 té ingewikkelde woorden.
Reflecterend over mijn taaldidactisch handelen heb ik teveel doelen gesteld. Door zowel woordenschat als spelling binnen een biologieles aan bod te laten komen heb ik het mijzelf en de leerlingen moeilijk gemaakt. Een volgende keer zou ik het hele spelling gedeelte eruit laten. Ik zou mij méér focussen op het consolideren van de aangeboden woorden. Ik zou nog méér proberen aan te sluiten op de voorkennis en de beginsituatie van de leerlingen. Alleen daardoor denk ik al minder tijd kwijt te zijn aan de voorbereiding. Achteraf kan ik dus zeggen dat ik mij wederom op sleeptouw heb laten nemen door mijn enthousiasme/inspiratie.
Literatuurlijst -‐ Nulft, D. van de., Verhallen, M. (2010). Met woorden in de weer. Bussum: Coutinho. -‐ Kersbergen, C., Haarhuis, A. (2010). Natuuronderwijs inzichtelijk. Bussum: Coutinho. -‐ Paus. (2010). Portaal. Bussum: Coutinho.