3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de...

107
1 3. DE BEOORDELING DOOR HET HOF. 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. 1. Tijdens het beraad werden volgende brieven aan het hof overgemaakt: - een brief van E. en A.B., gedateerd op 9 januari 2017 en ontvangen ter griffie op 11 januari 2017; - een brief van D.L., gedateerd op 12 februari 2017 en ontvangen ter griffie op 14 februari 2017. Deze brieven, waarin geen heropening van de debatten wordt gevraagd, moeten uit de debatten worden geweerd. Het hof houdt met deze brieven geen rekening. 3.2 De verweerders inzake. 2. Navolgende verweerders zijn niet verschenen en werden op de terechtzittingen van het hof niet vertegenwoordigd: P.H., N.W., F.V., F.B., C.L., T.D., T.S., P.V. en de bvba LANGUAGE DEVELOPMENT SERVICE (hierna ook “bvba LDS” of “LDS”). 3.2.1 Geen rechtsmacht ten aanzien van (verwerende) partijen die niet inzake waren in de strafzaak. 3. Wanneer een schadelijder zijn burgerlijke vordering uitoefent voor de strafrechter wordt de behandeling ervan principieel onderworpen aan de regelen van het strafprocesrecht, zoals vervat in het Wetboek van Strafvordering. In dit kader moet er rekening mee gehouden worden dat de burgerlijke vordering voor de strafrechter een bijzonder karakter heeft ten aanzien van de gemeenrechtelijke bevoegdheidsregelen die gelden voor betwistingen van burgerlijke aard; dit impliceert dat de strafrechter enkel uitspraak kan doen over de burgerlijke vorderingen van de benadeelde (en/of degene die in zijn rechten is getreden of die de schuldvordering tot herstel van de door de benadeelde geleden schade heeft overgenomen) tegenover de beklaagde (en/of burgerrechtelijk aansprakelijk partij). Tegen wie niet als beklaagde (en/of burgerrechtelijk aansprakelijke partij) voor de strafrechter werd gedagvaard, kan voor die rechter geen burgerlijke vordering worden ingesteld. Het hof heeft geen rechtsmacht om kennis te nemen van de vorderingen van bepaalde burgerlijke partijen tegen personen of entiteiten die door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent niet werden gedagvaard in de strafzaak (hiermee wordt in het vervolg steeds bedoeld de zaak waarin deze kamer van het hof op 20 september 2010 een arrest gewezen heeft) en met name wat

Transcript of 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de...

Page 1: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

1

3. DE BEOORDELING DOOR HET HOF.

3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven.

1. Tijdens het beraad werden volgende brieven aan het hof overgemaakt:

- een brief van E. en A.B., gedateerd op 9 januari 2017 en ontvangen ter griffie op 11 januari

2017;

- een brief van D.L., gedateerd op 12 februari 2017 en ontvangen ter griffie op 14 februari

2017.

Deze brieven, waarin geen heropening van de debatten wordt gevraagd, moeten uit de debatten

worden geweerd. Het hof houdt met deze brieven geen rekening.

3.2 De verweerders inzake.

2. Navolgende verweerders zijn niet verschenen en werden op de terechtzittingen van het hof

niet vertegenwoordigd: P.H., N.W., F.V., F.B., C.L., T.D., T.S., P.V. en de bvba LANGUAGE

DEVELOPMENT SERVICE (hierna ook “bvba LDS” of “LDS”).

3.2.1 Geen rechtsmacht ten aanzien van (verwerende) partijen die niet inzake waren in

de strafzaak.

3. Wanneer een schadelijder zijn burgerlijke vordering uitoefent voor de strafrechter wordt de

behandeling ervan principieel onderworpen aan de regelen van het strafprocesrecht, zoals vervat in

het Wetboek van Strafvordering. In dit kader moet er rekening mee gehouden worden dat de

burgerlijke vordering voor de strafrechter een bijzonder karakter heeft ten aanzien van de

gemeenrechtelijke bevoegdheidsregelen die gelden voor betwistingen van burgerlijke aard; dit

impliceert dat de strafrechter enkel uitspraak kan doen over de burgerlijke vorderingen van de

benadeelde (en/of degene die in zijn rechten is getreden of die de schuldvordering tot herstel van de

door de benadeelde geleden schade heeft overgenomen) tegenover de beklaagde (en/of

burgerrechtelijk aansprakelijk partij). Tegen wie niet als beklaagde (en/of burgerrechtelijk

aansprakelijke partij) voor de strafrechter werd gedagvaard, kan voor die rechter geen burgerlijke

vordering worden ingesteld.

Het hof heeft geen rechtsmacht om kennis te nemen van de vorderingen van bepaalde burgerlijke

partijen tegen personen of entiteiten die door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent

niet werden gedagvaard in de strafzaak (hiermee wordt in het vervolg steeds bedoeld de zaak

waarin deze kamer van het hof op 20 september 2010 een arrest gewezen heeft) en met name wat

Page 2: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

2

betreft de vorderingen die worden gesteld tegen: Jean-Luc DEHAENE, Koning ALBERT, FORTIS, KBC,

“de verzekeraars van KPMG en V.A.”, “raad van bestuur en commissarissen in functie op

21.09.2000”, KB, “voormalige BBL bank”, “aansprakelijkheidsverzekering van partijen”, “alle banken

en financiële instellingen”, Axa, Global Kempen en Crédit Agricole Indosuez Luxembourg (CAIL).

3.2.2 Het verzoek tot schorsing van de procedure wegens voorziening bij het EHRM.

4. Verweerder G.B. verzoekt in zijn conclusie met het oog op een goede rechtsbedeling de

behandeling van de burgerlijke belangen in deze zaak op te schorten tot na de uitspraak van het

EHRM over de voorziening die hij zou hebben ingesteld op 20 juli 2012.

Van de beweerde voorziening ligt geen bewijs voor, noch enige controleerbare aanduiding inzake de

huidige stand van dit dossier.

Bovendien heeft een klacht bij het EHRM geen schorsende werking: het is geen rechtsmiddel tegen

een nationaalrechtelijke beslissing en het EHRM is ook niet bevoegd om die beslissing nietig te

verklaren, in te trekken of te wijzigen. Een klacht bij het EHRM belet dan ook niet dat de rechter die

gevat is of wordt van de burgerlijke vordering die op een misdrijf is gesteund, voor waar moet

houden, wat in een strafzaak definitief is beslist, en belet evenmin dat de behandeling van de

burgerlijke vordering wordt ingesteld en voortgezet. Een goede rechtsbedeling vereist derhalve

geenszins dat de afhandeling van de burgerlijke vorderingen omwille van een klacht bij het EHRM

wordt opgeschort.

3.2.3 De vorderingen tegen T.D..

5. Uit het arrest van 29 november 2011 van het Hof van Cassatie (P.10.1766), dat werd

gewezen ingevolge de voorzieningen in cassatie ingesteld door enkele beklaagden blijkt dat T.D.

overleden is op 26 september 2010 (overweging nr. 6). Het Hof van Cassatie stelde in voormeld

arrest vast dat dit overlijden blijkt uit een door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de

gemeente Asse uitgereikt uittreksel uit de overlijdensakte en stelde daarop vast dat het overlijden

van de beklaagde, vooraleer de strafvordering in kracht van gewijsde is gegaan, het verval van de

strafvordering tot gevolg heeft en die beslissing (dit is het arrest van het hof van beroep te Gent van

20 september 2010, hierna benoemd als het “strafarrest”) mitsdien voor T.D. zonder uitwerking

blijft.

De burgerlijke rechtsvordering kan echter worden uitgeoefend tegen de verdachte en tegen zijn

rechtsopvolgers (artikel 20 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering).

De burgerlijke rechtsvordering, anders dan de strafvordering, vervalt voor de strafrechter niet door

het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig

gemaakt. Met betrekking tot T.D. werd het hof tijdig en ontvankelijk vóór het overlijden van T.D.

gevat, namelijk door de dagvaarding aan hem betekend op 24 april 2007 door de procureur-generaal

Page 3: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

3

bij het hof van beroep te Gent, zodat het hof in beginsel bevoegd is om van de burgerlijke

vorderingen gesteld tegen T.D. kennis te nemen.

Hier dient echter te worden vastgesteld dat, vooraleer de zaak op 23 december 2016 door dit hof in

beraad genomen werd, er geen hervatting van geding werd gedaan tegen of namens de erfgenamen

van T.D. overeenkomstig de artikelen 815-819 van het Gerechtelijk Wetboek. Derhalve kan enkel

worden vastgesteld dat de procedure wat T.D. betreft onderbroken is vermits ze niet werd

hernomen door een akte van hervatting van geding uitgaande van een erfgenaam van de overledene

of door een dagvaarding in gedwongen herneming van zijn rechtsopvolgers uitgaande van een van

de (beweerde) schadelijders.

3.2.4 De vorderingen gesteld tegen de bvba LDS.

6. Op de buitengewone en openbare terechtzitting van 1 oktober 2007 van deze kamer van het

hof (zie proces-verbaal van die datum en het strafarrest p. 466) werd de behandeling van de

strafvordering lastens de eenentwintigste beklaagde, de bvba LDS, door dit hof onbepaald

uitgesteld.

Vermits er wat betreft de bvba LDS (nog) geen definitieve uitspraak is over de strafvordering dient

de zaak wat de tegen haar gestelde burgerlijke rechtsvorderingen betreft te worden opgeschort tot

er uitspraak zal zijn gedaan over de strafvordering.

3.2.5 De gevolgen van het onontvankelijk verklaren van de strafvordering tegen / het

ontslag van rechtsvervolging van bepaalde verweerders, oorspronkelijke

beklaagden.

3.2.5.1 De verweerders D.C., E.V., M.D.P., F.V., P.D.S., F.B., C.L., de nv BELFIUS BANK (voorheen

DEXIA BANK BELGIË), G.D., de nv LERNOUT EN HAUSPIE SPEECH PRODUCTS (thans in

staat van faillissement, hierna “de nv LHSP”) en P.V..

7. Krachtens de artikelen 3 en 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering

mag de strafrechter aan de burgerlijke partij slechts schadevergoeding toekennen, indien hij

vaststelt dat de schade voortvloeit uit een als misdrijf omschreven feit dat hij bewezen verklaart. De

strafrechter die zowel van de strafvordering als van de burgerlijke rechtsvordering kennis neemt, is

niet bevoegd om over de laatstgenoemde vordering uitspraak te doen, wanneer hij beslist dat wat

ten laste werd gelegd niet bewezen is of de strafvordering niet ontvankelijk is. Deze regel geldt ook

wanneer de burgerlijke vordering bij toepassing van artikel 4, derde lid van de Voorafgaande Titel

van het Wetboek van Strafvordering aanhangig is gemaakt.

Het hof is, gelet op het ontslag van rechtsvervolging van de verweerders D.C., E.V., M.D.P., F.V., de

nv DEXIA BANK BELGIE, G.D. en de nv LHSP (thans in staat van faillissement) in het strafarrest, dan

ook niet bevoegd om uitspraak te doen over de tegen hen ingestelde burgerlijke rechtsvorderingen.

Page 4: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

4

Hetzelfde geldt voor de verweerders P.D.S., F.B., C.L. en P.V. voor wie in het strafarrest de

strafvordering niet ontvankelijk werd verklaard.

3.2.5.2 De cvba KLYNVELD PEAT MARWICK GOERDELER – Bedrijfsrevisoren (hierna “KPMG”).

8. Het hof stelt vast dat KPMG door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent op

23 april 2007 enkel werd gedagvaard in haar hoedanigheid van beklaagde wegens een aantal

tenlasteleggingen. Zij werd niet gedagvaard in een andere hoedanigheid, zoals deze van

burgerrechtelijk aansprakelijke partij.

9. In het strafarrest werden op strafgebied de tenlasteleggingen A, B, D, E en F lastens KPMG

en W.V.A. op zeer gedetailleerde wijze onderzocht (deze onder A, B, D en E van p. 1688 tot p. 1891

en deze onder F van p. 1892 tot p. 1915).

Na grondig en diepgaand onderzoek van elk onderdeel en alle voor de verschillende

tenlasteleggingen relevante feiten besloot het hof in het dispositief van het strafarrest als volgt:

“Zegt dat het hof zich m.b.t. de beklaagde CVBA KLYNVELD PEAT MARWICK

GOERDELER -BEDRIJFSREVISOREN niet dient uit te spreken over:

- de tenlastelegging A.II.1 voor zover die betichting betrekking heeft op het niet

opnemen, in de enkelvoudige jaarrekening van het boekjaar 1999, van een substantiële

waardevermindering uit hoofde van reeds op zijn minst meer dan 90 dagen lang

openstaande handelsvorderingen t.a.v. de klant DMP;

- de tenlastelegging A.II.2 voor zover die betichting betrekking heeft op het niet

opnemen, in de geconsolideerde jaarrekening van het boekjaar 1999 van een substantiële

waardevermindering uit hoofde van reeds op zijn minst meer dan 90 dagen lang

openstaande handelsvorderingen t.a.v. de klanten DMP en 411.com;

- de tenlasteleggingen E.II.1.3, E.II.2.3 en E.IV.

Verklaart voor het overige de feiten, de beklaagde CVBA KLYNVELD PEAT MARWICK

GOERDELER BEDRIJFSREVISOREN ten laste gelegd, niet bewezen en ontslaat de voornoemde

beklaagde ter zake van rechtsvervolging.” (arrest p. 2087)

De tenlasteleggingen A.II.1 en 2 en E.II.1.3, E.II.2.3 en E.IV betroffen enkel ondergeschikt vervolgde

tenlasteleggingen.

Nadat alle feitelijke elementen, die tot bewijs van de verschillende tenlasteleggingen en onderdelen

ervan werden aangevoerd, in detail werden onderzocht, werd dit besluit, samengevat, gemotiveerd

als volgt:

“III.2.G.13. besluit voor wat betreft de feiten die onder de betichtingen A, B, D en E aan

KPMG en W.V.A. worden ten laste gelegd:

Page 5: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

5

Het is op basis van de hoger uiteengezette overwegingen niet bewezen dat de beklaagden

KPMG en W.V.A. zich schuldig hebben gemaakt aan de hen ten laste gelegde feiten,

voorwerp van de betichtingen A, B, D en E, zodat zij ter zake van rechtsvervolging worden

ontslagen, met dien verstande dat er geen aanleiding is om te oordelen over de betichtingen

E.II.1.3, E.II.2.3 en E.IV.” (arrest p. 1891),

en:

“II.1. Wat betreft de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de tenlasteleggingen F.I, F.II,

F.IV en F.V.:

Naar het oordeel van het hof zijn er uit het strafdossier en de behandeling van de zaak op de

openbare terechtzittingen geen bewijzen naar voor gekomen dat de beklaagden KPMG en

W.V.A. kennis hadden van de onder de tenlasteleggingen E.I.1.3, E.I.2.3, E.II.1.3 en E.II.2.3.,

E.III en E.IV weerhouden inbreuken, laat staan dat zij met bedrieglijk opzet de enkelvoudige

en geconsolideerde Belgische jaarrekening van de NV LHSP m.b.t. het boekjaar 1999 zouden

hebben goedgekeurd.

Het hof verwijst ter zake naar de overwegingen zoals hoger (hoofdstuk 17.32.1 van dit

arrest) uiteengezet aangaande de feiten die in de tenlasteleggingen A, B, D en E aan de

beklaagden KPMG en W.V.A. werden ten laste gelegd, en op basis waarvan het hof tot het

besluit kwam dat, mede ingevolge het feit dat de voornoemde beklaagden omtrent talrijke

essentiële punten werden misleid, het niet bewezen is dat deze beklaagden aan het plegen

van die feiten hebben deelgenomen.

De tenlasteleggingen F.I, F.II, F.IV en F.V zijn derhalve niet bewezen, zodat de beklaagden

KPMG en W.V.A. ter zake dienen te worden ontslagen van rechtsvervolging.” (arrest p.

1895).

en

“II.2. Wat betreft de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de tenlasteleggingen F.III en

F.VI.:

Het staat niet ter discussie dat de misdrijven onder de tenlasteleggingen F.III en F.VI een

intrinsiek verband hadden met de verwezenlijking van het doel van beklaagde KPMG en dat

deze voor haar rekening werden gepleegd. De weerhouden feiten kunnen in beginsel

toegerekend worden aan W.V.A. die als vaste vertegenwoordiger van beklaagde KPMG werd

aangesteld in de maand juni 1999.

Van geen enkel van die feiten kan echter worden vastgesteld dat de leidinggevende organen

van KPMG daarvan kennis hadden of op het plegen ervan hebben aangedrongen, noch is

aangetoond dat zij een tekortkoming uitmaken in hoofde van de rechtspersoon in het nemen

van maatregelen om deze misdrijven te voorkomen.

Het is geenszins bewezen dat de feiten zich hebben kunnen voordoen ingevolge een

structureel gebrek binnen de organisatie van KPMG. De onachtzaamheden die volgens het

hof bewezen zijn betreffen tekortkomingen die erin bestaan dat W.V.A. als vaste

Page 6: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

6

vertegenwoordiger, die kennis had van bepaalde gegevens die belangrijk waren voor zijn

oordeel als commissaris-revisor of de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen een

getrouw beeld gaven van het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de NV

LHSP of deze diende te kennen, niet de passende auditmaatregelen heeft uitgevoerd of laten

uitvoeren om redelijke zekerheid te bekomen dat die gegevens geen beletsel vormden voor

de aflevering van een commissarisverklaring zonder voorbehoud.

Geen enkel element uit het strafdossier laat toe te besluiten dat beklaagde KPMG wist dat

W.V.A. niet het nodige deed en/of aan W.V.A. niet de mogelijkheden gaf om zijn opdracht

naar behoren uit te voeren. Integendeel overtuigt beklaagde KPMG het hof voldoende dat zij

W.V.A. alle middelen en mensen verschafte om de audit bij de NV LHSP voor de

jaarrekeningen van 1999 als een normaal, redelijk en voorzichtig bedrijfsrevisor te

volbrengen.

Het hof is van oordeel dat hoe dan ook het morele element niet is aangetoond in hoofde van

KPMG zodat deze m.b.t. de tenlasteleggingen F.III en F.VI dient te worden ontslagen van

rechtsvervolging” (zie arrest p. 1915 - 1916) (eigen afdrukken in vet).

10. Er wordt onterecht door meerdere eisers voorgehouden dat het hof in het strafarrest

(impliciet) heeft beslist dat de tenlasteleggingen onder F.III en F.VI bewezen zijn in hoofde van KPMG

maar dat, door toepassing van artikel 5, tweede lid van het Strafwetboek, KPMG kon genieten van

de strafuitsluitende verschoningsgrond in die bepaling (vermits het om onopzettelijke misdrijven

gaat) omdat de rechtspersoon de lichtste fout zou gepleegd hebben (in vergelijking met de lastens

verweerder W.V.A. bewezen verklaarde fout).

Immers gaan deze partijen voorbij aan het feit dat artikel 5 van het Strafwetboek een eigen

strafrechtelijke verantwoordelijkheid heeft ingevoerd voor rechtspersonen, onderscheiden en

autonoom ten opzichte van die van de natuurlijke personen die voor de rechtspersoon hebben

gehandeld of dit hebben nagelaten.

Dit impliceert dat de rechtspersoon, net als de natuurlijke persoon, slechts strafrechtelijk

verantwoordelijk kan zijn als zowel de materiële als de morele component van het misdrijf bij haar

aanwezig is.

Om toepassing te kunnen maken van het tweede lid van artikel 5 van het Strafwetboek moet ook

het strafrechtelijk vereiste moreel element bij beiden (de rechtspersoon en de natuurlijke persoon)

aanwezig zijn; hoewel ze de facto steeds via natuurlijke personen handelt, beschikt de rechtspersoon

over een eigen wil die bron van misdrijven kan zijn. Om het misdrijf aan de rechtspersoon te kunnen

verwijten (moreel toe te rekenen) moet die wil, die niet zonder meer kan worden afgeleid uit de wil

van de natuurlijke persoon, ook bij de rechtspersoon aanwezig zijn.

Evenmin kan de verantwoordelijkheid van de ene automatisch als een vorm van deelneming

worden beschouwd aan het door de andere gepleegde feit.

Bij de strafuitsluitende verschoningsgrond van artikel 5 wordt enkel de strafwaardigheid van het

misdrijf opgeheven maar de handeling blijft het karakter van misdrijf behouden.

Page 7: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

7

Er moet aangetoond worden dat het misdrijf voortkomt uit een opzettelijke beslissing genomen

binnen de rechtspersoon, ofwel uit een nalatigheid op het niveau van de rechtspersoon in causaal

verband met het misdrijf.

De beoordeling van de morele toerekenbaarheid is een feitenkwestie. De invulling ervan vereist een

specifieke en een genuanceerde beoordeling om te vermijden dat de strafrechtelijke verwijtbaarheid

zuiver zou worden afgeleid uit het strafrechtelijk verwijtbaar gedrag van natuurlijke personen.

Uit de hiervoor geciteerde motivering in het strafarrest blijkt dat het hof op strafrechtelijk gebied

zeker en noodzakelijk, en zonder enige tegenstrijdigheid, definitief heeft beslist dat het moreel

element van wat aan verweerster KPMG ten laste werd gelegd onder de tenlasteleggingen F.III en

F.VI niet bewezen was; met andere woorden dat de feiten van die tenlasteleggingen voor KPMG

geen misdrijf opleverden bij afwezigheid van het door strafwet vereiste moreel element in haren

hoofde.

De vermelding van de mogelijke toepassing van artikel 5, tweede lid van het Strafwetboek in het

strafarrest onder “II.2.C. Toerekening van de strafrechtelijk verantwoordelijkheid” (zie p. 1915 en

1916) is duidelijk louter een uiteenzetting van de mogelijk toepasselijke wettelijke bepaling, waarvan

de toepassing daarna werd onderzocht en van de hand gewezen door de beslissing dat het moreel

element in hoofde van KPMG niet bewezen was. Immers, al in de dagvaarding van de procureur-

generaal op strafgebied (op p. 27) werd gesteld, onder de uiteenzetting van de wijze van

betrokkenheid van veertiende beklaagde (KPMG) bij de tenlastelegging sub A.I, dat die misdrijven

een intrinsiek verband vertoonden met de verwezenlijking van haar doel of ter waarneming van haar

belangen gepleegd werden, of, “zoals blijkt uit de concrete omstandigheden” voor haar rekening

gepleegd werden, met verwijzing naar “art. 5 Swb”; een identieke vermelding is in die dagvaarding

terug te vinden (op p. 111) voor de tenlasteleggingen sub C, (op p. 142) voor de tenlasteleggingen

sub D en (op p. 169) voor de tenlasteleggingen sub E; voor het hof heeft het openbaar ministerie in

de strafzaak geargumenteerd “dat beklaagde KPMG de zwaarste fout heeft begaan” (arrest p. 1915).

Het hof antwoordde aldus op het argument van het openbaar ministerie.

11. Uit het gebruik van de woorden “ontslagen van rechtsvervolging” in het dispositief van het

strafarrest kan, anders dan verschillende eisers van mening zijn, ook niet worden afgeleid dat KPMG

niet strafrechtelijk werd veroordeeld omdat voor haar de lichtste fout werd aanvaard en derhalve de

strafuitsluitende verschoningsgrond werd toegepast. Overeenkomstig de artikelen 191 en 212 van

het Wetboek van Strafvordering ontslaat de strafrechter de beklaagde van rechtsvervolging indien

het feit noch een wanbedrijf noch een overtreding oplevert, wat de vrijspraak van de beklaagde

meebrengt (zie in dit verband ook onder meer p. 1554 strafarrest). De gebruikte bewoordingen zijn

dan ook een loutere toepassing van de wet. Uit de duidelijke omschrijving in het motiverend deel

van het strafarrest blijkt dat het moreel bestanddeel van de tenlasteleggingen F.III en F.VI in hoofde

van KPMG niet bewezen is; derhalve staat vast dat geen misdrijf in haren hoofde bewezen was en

dat deze diende te worden ontslagen van rechtsvervolging.

Ter illustratie hiervan kan onder meer nog worden verwezen naar de vermeldingen in de motieven

van het strafarrest op p. 914, 932, 1231, 1233 en 1536 waaruit blijkt dat ook voor andere beklaagden

en tenlasteleggingen die niet bewezen werden verklaard, onder meer op grond van afwezigheid van

het moreel element, de bewoordingen “ontslag van rechtsvervolging” gebruikt werden.

Page 8: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

8

Gelet op het ontslag van rechtsvervolging van KPMG is het hof onbevoegd om kennis te nemen van

de vorderingen van de eisers in de mate deze tegen haar, in eigen naam, als voormalig beklaagde,

werden gesteld.

12. Uit de dagvaarding van 23 april 2007 blijkt, zoals hoger vermeld, dat KPMG door de

procureur-generaal enkel als beklaagde werd gedagvaard.

Een beklaagde en een burgerrechtelijk aansprakelijke gedagvaarde persoon zijn duidelijk te

beschouwen als twee afzonderlijke partijen; de civielrechtelijk aansprakelijke partij is weliswaar

geen derde, maar is een partij, waarvan de plaats in het proces door de wet geregeld is (zie bij

voorbeeld de artikelen 145, 162, 182, 185, 187, 203 § 2, 203bis en 205 van het Wetboek van

Strafvordering) .

De door bepaalde eisers tegen KPMG zowel in eigen naam als in haar hoedanigheid van

aansprakelijke aansteller uitgebrachte dagvaardingen voor andere (burgerlijke) rechtbanken hebben

betrekking op andere rechtsplegingen en kunnen derhalve te dezen niet als grondslag voor de

bevoegdheid van het hof gelden.

Ten onrechte zijn bepaalde eisers van mening dat de vermelding in conclusies genomen tijdens de

strafzaak dat zij hun burgerlijke vordering stelden tegen, onder meer, KPMG voor haar aangestelde,

een toelaatbare uitbreiding impliceert van hun vordering overeenkomstig artikel 807 van het

Gerechtelijk Wetboek, waardoor KPMG ook als burgerrechtelijk aansprakelijke partij in de huidige

zaak aanwezig zou zijn. De mogelijkheid om een vordering bij toepassing van artikel 807 van het

Gerechtelijk Wetboek uit te breiden, kan immers ook in een strafprocedure niet tot gevolg hebben

dat een partij daardoor een hoedanigheid krijgt die zij op grond van de aanhangig makende akte

voor de strafrechter (of vrijwillige tussenkomst indien dergelijk geval zich zou voordoen) niet heeft

(zie naar analogie: Cass. 26 oktober 1995, AC 1995, nr. 454).

Derhalve zijn de vorderingen van de eisers tegen KPMG, bij toepassing van artikel 1384 van het

Burgerlijk Wetboek, in haar hoedanigheid van burgerrechtelijk aansprakelijke voor verweerder

W.V.A., niet ontvankelijk.

In het licht van de bovenstaande overwegingen is het verzoek van P.W. tot overlegging van stukken

door KPMG in toepassing van artikel 877 van het Gerechtelijk Wetboek niet nuttig.

Gelet op de duidelijke tekst van het strafarrest gaat het hof evenmin in op de vraag tot uitlegging

ervan bij toepassing van artikel 797 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals mondeling gevraagd op de

zitting van 5 december 2016.

13. Ook bij toepassing van artikel XV.73 van het Wetboek Economisch Recht (hierna ook “WER”)

zijn de burgerlijke vorderingen voor zover gericht tegen KPMG niet ontvankelijk.

De hoedanigheid waarin een partij in het strafproces betrokken werd, is bepalend opdat een

burgerlijke vordering tegen die partij ontvankelijk kan worden ingesteld. KPMG is, zoals vermeld,

niet als burgerrechtelijk aansprakelijke partij in de huidige zaak betrokken.

Page 9: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

9

3.3 De eisers inzake.

14. Hierna, in het dispositief, wordt een opsomming gegeven van de eisers (enkel voor de

eenvormigheid zal hierna steeds “eiser” of “eisers” gebruikt worden) die niet in persoon zijn

verschenen en niet vertegenwoordigd werden en ten aanzien van wie de zaak bij verstek werd

behandeld.

In het dispositief wordt ook een opsomming gegeven van de eisers waarvoor een geldige

gedinghervatting is gebeurd (vgl. randnummer 114 wat betreft partijen waarvoor nog

onduidelijkheid over de gedinghervatting bestaat).

3.3.1 De afstanddoende eisers.

15. Op diverse zittingen van het hof of per brief deden verschillende eisers:

afstand van hun vordering tegen alle verweerders;

afstand van een deel van hun vordering tegen alle verweerders;

afstand van hun vordering tegen bepaalde verweerders; of

afstand van geding.

Op de zitting van 13 december 2016 bevestigde mr. Frank Wijckmans namens D.C., E.V. en M.D.P. de

vordering wegens tergend en roekeloos geding niet langer te handhaven.

Deze afstanden werden aanvaard door de vertegenwoordigde verweerders in de mate de

vorderingen tegen hen gesteld waren.

Het hof verleent akte aan deze eisers van hun afstand van vordering, respectievelijk van geding in de

mate zoals in het dispositief van dit arrest weergegeven. Achter de naam van de eisers wordt telkens

het nummer vermeld waaronder zij gekend zijn in de beschikking van 14 mei 2014 (hierna ook

“registratienummer” genoemd).

3.3.2 De beweerde tekortkoming aan artikel 4, zevende lid van de Voorafgaande Titel

van het Wetboek van Strafvordering.

16. Een aantal verweerders, namelijk J.L., C.D. en W.V.A. houden voor, met verwijzing naar de

conclusie neergelegd voor KPMG, dat zij belemmerd werden in de voorbereiding van hun

verdediging doordat artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering niet

werd nageleefd: meer bepaald stellen zij dat zij geen kopie van de verzoekschriften ontvingen

waarin verzocht werd de termijnen vast te stellen voor de overzending en de indiening van stukken,

alsmede de conclusies, en de rechtsdag te bepalen.

Page 10: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

10

Voornoemd artikel 4, derde lid en volgende heeft betrekking op het in staat stellen van de zaak voor

regeling van de burgerlijke belangen voor de strafrechter die uitspraak gedaan heeft over de

strafvordering.

Voornoemd artikel 4 voorziet:

het verzoekschrift dat geldt als burgerlijke partijstelling nadat de strafrechter al

uitspraak heeft gedaan;

het verzoekschrift tot vaststelling van conclusietermijnen en een pleitdatum voor reeds

in het geding zijnde partijen.

Volgens het zevende lid van artikel 4 wordt het verzoek(schrift) door de griffier bij gerechtsbrief ter

kennis gebracht aan de andere partijen en in voorkomend geval bij gewone brief aan hun advocaten.

Artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering bepaalt geen expliciete

sanctie op de niet-naleving van het door voormelde verweerders geviseerde voorschrift. Waar de

door de wet voorziene kennisgeving ertoe strekt de partijen in te lichten door wie een verzoekschrift

is ingediend, staat niets er aan in de weg dat de partijen ook op een andere wijze worden ingelicht,

inzonderheid wanneer om praktische redenen, gelet op het aantal ingediende verzoekschriften,

zoals in huidige zaak het geval is, een kennisgeving van elk individueel verzoekschrift niet haalbaar is.

Essentieel is dat de rechten van verdediging voldoende worden gerespecteerd.

Bij brief van 24 april 2014, verstuurd aan alle verweerders en hun advocaten, liet de griffie van dit

hof weten dat:

“Gelet op het aantal verzoekschriften is het niet mogelijk deze over te maken. De

verzoekschriften kunnen worden ingezien op de griffie L&H van het hof, Koophandelsplein, 21

(bijgebouw).

De volgende conclusiekalender wordt voorgesteld door het hof:

- voor de burgerlijke partijen (benadeelden): 30 november 2014,

- voor de verweerders op burgerlijk gebied: 31 juli 2015,

- voor de burgerlijke partijen (benadeelden): 30 november 2015,

- voor de verweerders op burgerlijk gebied: 30 april 2016.

Ingevolge artikel 4 V.T. Strafvordering kan u binnen de vijftien dagen na deze kennisgeving

uw opmerkingen aan de voorzitter laten geworden.”

In de eerste plaats wordt door geen van de verweerders concreet aangetoond hoe de niet-naleving

van artikel 4, zevende lid van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering enige

belemmering van hun verdediging heeft meegebracht; vervolgens staat vast dat alle verweerders

door de inlichtingen vervat in de brief van 24 april 2014 uitdrukkelijk werden gewezen op het feit

dat, gelet op het aantal verzoekschriften, deze niet werden overgemaakt maar dat ze konden

worden ingezien op de griffie, zodat alle partijen daadwerkelijk in de mogelijkheid waren de

Page 11: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

11

verzoekschriften in te zien. De identiteiten van de personen die een verzoekschrift indienden, bleken

bovendien uit de beschikking van 14 mei 2014. De rechten van verdediging van de verweerders zijn

in die omstandigheden voldoende gevrijwaard geworden.

De bedoelde verweerders zijn er overigens in geslaagd, zonder enige aangeklaagde beperking van de

mogelijkheid hun verdediging naar behoren voor te brengen, binnen de opgelegde termijnen,

omstandige gemotiveerde conclusies op te stellen en neer te leggen over de thans ter beoordeling

voorliggende betwistingen. Zij hadden ook de gelegenheid op de zittingen van het hof alle voor hun

verdediging nuttige elementen tegen de eisers aan te brengen.

3.3.3 De vragen tot wering van conclusies en stukken uit de debatten.

17. Een aantal verweerders voert aan dat conclusies en stukken uit de debatten moeten worden

geweerd omdat ze niet tijdig, binnen de in de beschikking van 14 mei 2014 bepaalde termijnen,

werden overgelegd. Partijen werden hierover gehoord ter zitting van het hof en hadden de

gelegenheid desbetreffende hun argumenten naar voor te brengen.

Vermits het hof van oordeel is dat de burgerlijke vorderingen gesteld tegen KPMG niet ontvankelijk

zijn, dient het hof niet te onderzoeken of er ten aanzien van KPMG conclusies moeten worden

geweerd.

Vermits door de partijen BALOISE INSURANCE (2977), AMAZON INSURANCE (2978) en EUROMEX

afstand werd gedaan van hun vordering zijn de vragen tot wering van hun (beweerd) laattijdig

meegedeelde conclusies zonder voorwerp geworden.

18. Bij beschikking van de voorzitter van de eerste kamer van dit hof van 14 mei 2014 werd als

volgt beslist:

“Bepaalt de termijnen om conclusie te nemen als volgt:

- voor de burgerlijke partijen: uiterlijk op 30 november 2014,

- voor de verweerders: uiterlijk op 31 juli 2015,

- voor de burgerlijke partijen: uiterlijk op 30 november 2015,

- voor de verweerders: uiterlijk op 30 april 2016,

met verzoek aan de partijen om voor het hof de laatste conclusie als samenvattende

syntheseconclusie neer te leggen, met de uitdrukkelijke vermelding dat ze de vorige conclusie

vervangt; die laatste conclusie zal in elk geval als dusdanig aanzien worden;

Bepaalt de rechtsdag voor pleidooien op de openbare rechtszitting van maandag 7 november

2016 om 9.00 uur, Koophandelsplein, 23, 9000 Gent, zittingszaal van het hof van Assisen.”

19. Volgens artikel 4, voorlaatste lid van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van

Strafvordering moeten, behoudens akkoord van de partijen of de in artikel 748, § 2, van het

Page 12: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

12

Gerechtelijk Wetboek bedoelde uitzondering, de conclusies die na het verstrijken van de in het

voorgaande (tiende) lid vastgestelde termijnen worden overgelegd, ambtshalve uit de debatten

worden geweerd.

Er ligt geen akkoord van de partijen voor om laattijdig overgelegde conclusies in het debat te

houden.

De bedoeling bij de invoering van artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van

Strafvordering was in het strafprocesrecht een soortgelijke bepaling als artikel 747, § 2 (oud) van het

Gerechtelijk Wetboek te introduceren om tot een betere tijdsbeheersing van het (straf)proces te

komen. Het logisch gevolg hiervan was dat de strafrechter met de in het burgerlijk procesrecht

geldende rechtspraak over de instaatstelling rekening moet houden. De ontwikkelde toetssteen bij

valkuilen over de instaatstelling is de vraag of het conclusiespel al dan niet loyaal gespeeld werd

en/of de rechten van verdediging van de tegenspeler gerespecteerd werden (zie XXXIIIste

Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere

schadevergoedingssystemen 2006-2007, P. TAELMAN en S. VOET, Procesrechtelijke aspecten van

aansprakelijkheidsvorderingen, nr. 28).

De bepaling van artikel 4, elfde lid van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering is

duidelijk: conclusies die na het verstrijken van de in het tiende lid vastgestelde termijn werden

overgelegd, worden, zelfs ambtshalve, uit de debatten geweerd.

Het principe is en blijft dat artikel 747, § 2 (oud) van het Gerechtelijk Wetboek niet de strekking

heeft dat een partij die nalaat binnen de door de rechter bepaalde termijn een conclusie te nemen

hierdoor noodzakelijk het recht verbeurt om in een latere termijn een conclusie te nemen (cf. Cass.

16 maart 2006, P&B 2006, 106). Evenwel mag, op grond van concrete omstandigheden en op

vordering van één van de partijen, deloyaal procesgedrag gesanctioneerd worden en op die grond

een conclusie uit de debatten geweerd worden.

Voor zover te dezen conclusies door eisers voor het eerst overgelegd werden binnen de tweede

termijn, zijn er geen redenen om dergelijke conclusie uit de debatten te weren, nu de verweerders

ruim de tijd en de gelegenheid gehad hebben om op de in die geviseerde conclusies ontwikkelde

argumenten en middelen te antwoorden tijdens de hen toegemeten tweede termijn om conclusies

te nemen; van deloyale procesvoering of schending van de rechten van verdediging is hierbij geen

sprake.

De conclusies van de hierna vermelde eisers (met vermelding van hun registratienummer) worden

ten aanzien van alle verweerders wegens laattijdige overlegging op de griffie van het hof geweerd

uit de debatten:

- XXX.

20. De conclusies waarvan verweerder J.L. in zijn syntheseconclusie de wering uit de debatten

vraagt, zouden volgens hem pas (aan zijn raadsman) zijn meegedeeld op 1, 2 of 3 december 2014 en

bepaalde stukken op 16 december 2014. Deze conclusies en stukken werden in elk geval neergelegd

voor het verstrijken van de tweede termijn bepaald op 30 november 2015. Vermits 30 november

2014 een zondag was, konden de conclusies die overgelegd moesten worden binnen de eerste

termijn bij toepassing van artikel 53 van het Gerechtelijk Wetboek ook nog op maandag 1 december

Page 13: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

13

2014 overgelegd worden, zodat die in elk geval niet uit de debatten geweerd moeten worden. Zoals

hiervoor gesteld (randnummer 19) was er geen sprake van deloyale procesvoering en werden de

rechten van verdediging niet geschonden. Er zijn dan ook geen redenen om die overige conclusies,

die op 2 of 3 december 2014 pas meegedeeld zouden zijn, uit de debatten te weren.

21. Wat betreft de wering van conclusies gevraagd door de verweerders G.B. en W.V.A. beslist

het hof dat voor zover een conclusie werd overgelegd na het verstrijken van de eerste termijn

bepaald op zondag 30 november 2014 (overeenkomstig de wet verlengd tot maandag 1 december

2014), maar voor het verstrijken van de tweede termijn bepaald op 30 november 2015 geldt wat

hiervoor vermeld werd wat betreft de verweerder J.L. (randnummer 20). Ook hier geldt dat die

conclusie hoe dan ook geldig en vóór het verstrijken van de tweede termijn overgelegd werd en dat

er geen sprake was van deloyale procesvoering of dat de rechten van verdediging geschonden

werden. Aldus zijn er geen redenen om de conclusie van de volgende partijen (met vermelding van

hun registratienummer) uit de debatten te weren:

- XXX

Het behoort voor het overige niet aan het hof te gaan zoeken, zo het hof hiertoe al de mogelijkheid

zou hebben op basis van de door deze verweerders neergelegde stukken (quod non), of er conclusies

zijn die wel tijdig ter griffie zijn neergelegd maar niet aan de verweerders G.B. en W.V.A. zijn

overgelegd. Het hof gaat dan ook niet in op de vraag van die verweerders om desgevallend

dergelijke conclusies te weren.

22. Anders dan wordt voorgehouden:

- werd de conclusie voor XXX NIET GEWEERD

23. Verweerder C.D. heeft zich bij de conclusie van KPMG aangesloten (onder meer) wat de

procedureaspecten in deze zaak betreft. Anders dan KPMG heeft hij echter geen lijst overgemaakt

van conclusies die hij heeft ontvangen.

Het hof is in die omstandigheden niet in de mogelijkheid na te gaan of conclusies van bepaalde

eisers tegen hem gericht wel tijdig werden neergelegd op de griffie maar niet of niet tijdig aan hem

werden overgemaakt en om die reden uit de debatten zouden moeten worden geweerd. Het hof

kan ten aanzien van C.D. aldus niet overgaan tot de wering van conclusies die hem desgevallend niet

of niet tijdig zouden zijn meegedeeld. Het is aan de partij die het middel tot wering van conclusies

inroept het bewijs te leveren van de beweerde niet- of laattijdige overmaking / overlegging /

ontvangst van de litigieuze conclusie.

24. Op de conclusie (inhoudende akte tot hervatting van geding) van mr. Michael Verstraeten

voor XXX, die op de zitting van het hof van 7 november 2016 werd neergelegd, kan het hof, wegens

manifeste laattijdigheid, geen acht slaan in zover ze nieuwe middelen of argumenten bevat.

25. Ook op de middelen of argumenten in andere op de zittingen van het hof neergelegde

conclusies die meer zijn dan middelen tot gedinghervattingen slaat het hof geen acht.

Page 14: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

14

3.3.4 De verjaring.

26. De verjaring van de burgerlijke rechtsvordering uit een misdrijf is geregeld door artikel 26

van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering.

Voornoemd artikel, ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige

bepalingen betreffende de verjaring, in werking getreden op 27 juli 1998 (B.S. 17 juli 1998), bepaalt:

“De burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf, verjaart volgens de regels van het

Burgerlijk Wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvordering

tot vergoeding van de schade. Zij kan echter niet verjaren voor de strafvordering.”

27. De bepaling van het Burgerlijk Wetboek die de verjaring van de rechtsvorderingen tot

vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid regelt, is artikel 2262bis,

eveneens ingevoegd bij de wet van 10 juni 1998 voormeld, dat luidt:

Ҥ 1. Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.

In afwijking van het eerste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op

grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag

volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de

verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.

De in het tweede lid vermelde vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van twintig

jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich

heeft voorgedaan.

§ 2. Indien een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een vordering tot vergoeding

van schade enig voorbehoud heeft erkend, dan is de eis die strekt om over het voorwerp van

dat voorbehoud vonnis te doen wijzen, ontvankelijk gedurende twintig jaar na de uitspraak.”

28. Het instellen van een burgerlijke rechtsvordering bij een strafgerecht kan gebeuren door een

klacht met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter of een burgerlijke partijstelling voor de

strafrechter.

Als aanvangspunt van de verjaring van vijf jaar bepaald door artikel 2262bis van het Burgerlijk

Wetboek heeft de wetgever de dag beoogd waarop de benadeelde daadwerkelijk kennis heeft

gekregen van de schade (zie Cass. 26 april 2012, C.11.0143.N met, deels strijdige, conclusie O.M.).

Dit brengt in casu mee dat de aanvangsdatum van de verjaring van de burgerlijke vordering voor alle

eisers die schadevergoeding vorderen wegens verlies van de waarde van de financiële instrumenten

van de nv LHSP moet worden bepaald op 24 oktober 2001, datum waarop de nv LHSP failliet werd

verklaard en de schade dus vaststond.

De verjaring van de burgerlijke vordering zou dan hebben plaatsgevonden, behoudens stuiting of

schorsing, op 23 oktober 2006.

Page 15: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

15

Wanneer de burgerlijke rechtsvordering tijdig voor de strafrechter is ingesteld, loopt de verjaring

ervan niet meer totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing het geding heeft beëindigd.

Daden van stuiting of gevallen van schorsing van de strafvordering komen ook de burgerlijke

vordering ten goede.

Vermits de verjaring van de strafvordering op 23 oktober 2006 nog niet was ingetreden, liep de

verjaring van de burgerlijke vordering verder, en dit uiterlijk tot op het ogenblik van het verval van

de strafvordering.

De strafvordering is vervallen onder meer wanneer er een kracht van gewijsde gegane beslissing

over is. Hier was dit het geval:

op 7 oktober 2010 voor de verweerders die geen cassatieberoep instelden, namelijk P.H.

en C.D.; voor deze verweerders geldt dat burgerlijke vorderingen die niet uiterlijk op 6

oktober 2010 werden ingesteld tegen hen laattijdig en dus onontvankelijk zijn;

op 29 november 2011, datum van het arrest van het Hof van Cassatie, voor de

verweerders die wel cassatieberoep instelden, namelijk J.L., N.W., G.B., W.V.A. en T.S.;

voor deze verweerders geldt dat burgerlijke vorderingen die niet uiterlijk op 28

november 2011 werden ingesteld tegen hen laattijdig en dus onontvankelijk zijn.

Concreet brengt dit mee dat de burgerlijke rechtsvorderingen in huidige zaak verjaard zijn voor

eisers die:

geen burgerlijke partij zijn ingevolge een klacht met burgerlijke partijstelling voor de

onderzoeksrechter of geen burgerlijke partij zijn ingevolge een burgerlijke partijstelling

tijdens de procedure over de strafzaak, en

zich niet tegen P.H. en/of C.D. burgerlijke partij stelden op uiterlijk 6 oktober 2010 en/of

tegen de overige verweerders J.L., N.W., G.B., W.V.A. en/of T.S. op 28 november 2011.

Het hof merkt op dat (nieuwe) vorderingen van eisers tegen verweerders tegen wie zij in de

strafzaak geen vordering stelden, maar pas gesteld werden na respectievelijk 6 oktober 2010 wat

betreft P.H. en/of C.D. en 28 november 2011 wat betreft J.L., N.W., G.B., W.V.A. en/of T.S., eveneens

verjaard zijn.

Bij gebrek aan voldoende gegevens kan het hof op dit ogenblik nog niet nominatim bepalen voor

welke eisers de burgerlijke rechtsvorderingen desgevallend verjaard zijn.

Het hof stelt immers vast dat een aantal eisers, die zijn vermeld in de beschikking van 14 mei 2014,

niet teruggevonden konden worden als burgerlijke partij in het strafarrest. Het valt vooralsnog niet

uit te maken of bepaalde van deze eisers al dan niet tijdig een vordering indienden, nu het mogelijk

is dat bij voorbeeld door materiële vergissingen of door gewijzigde omstandigheden namen of

adressen verschillen in het strafarrest en in de beschikking. Die eisers moeten derhalve nog in de

mogelijkheid gesteld worden aan te tonen dat zij zich tijdig, burgerlijke partij stelden, rekening

Page 16: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

16

houdend met de voormelde criteria, en, zo niet, dat zij desgevallend als rechtsopvolger van een

reeds gestelde burgerlijke partij of in een andere hoedanigheid optreden. Het hof geeft daarom in

het dispositief van dit arrest een exemplarische opsomming van de personen ten aanzien van wie

afwijkende, nieuwe of aanvullende gegevens (qua naam, adres, hoedanigheid, referentienummer, …

) vastgesteld werden.

In de volgende fase van het strafproces zal het hof dan, zo nodig, na nazicht van de in die fase over

te leggen gegevens, beslissen voor welke eisers de burgerlijke rechtsvorderingen ingevolge verjaring

niet ontvankelijk zijn.

3.3.5 Het taalgebruik in gerechtszaken.

29. Ingevolge de artikelen 14 en 25 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in

gerechtszaken wordt voor het hof van beroep van Gent de gehele rechtspleging in het Nederlands

gevoerd.

Daaruit volgt dat de procedure voor dit hof tot regeling van de burgerlijke belangen op basis van

artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering eveneens in het Nederlands

dient te geschieden zodat ieder verzoekschrift tot regeling van de burgerlijke belangen in het

Nederlands dient te zijn gesteld.

Ingevolge artikel 40, eerste alinea, van dezelfde wet, is deze regel voorgeschreven op straffe van

nietigheid en wordt hij ambtshalve door de rechter uitgesproken.

Uit het dossier blijkt dat:

- volgende stukken in strijd zijn met de taalwetgeving

Deze verzoekschriften worden nietig verklaard, nu de in een vreemde taal opgenomen vermeldingen

noodzakelijk zijn voor het begrip van het verzoek zodat de vorderingen van deze eisers niet

ontvankelijk zijn.

30. Er dient te worden vastgesteld:

- dat er geen reden is om volgende verzoekschriften en hier aangehaalde stukken te

weren.

3.4 De saisine van het hof en het voorwerp van de behandeling in de

huidige fase van het proces.

31. Op de zitting van 29 september 2008 van dit hof tijdens de behandeling van de zaak op

strafrechtelijk gebied werd beslist (zie p. 16-17 van het proces-verbaal van die terechtzitting):

“Stelt de afhandeling en begroting der burgerlijke vorderingen onbepaald uit.

Page 17: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

17

Houdt de burgerlijke belangen ambtshalve aan.”

Bovendien vermeldt het strafarrest op pagina 2098:

“Op burgerlijk gebied:

Verwijst voor zoveel als nodig naar de beslissing dd. 29.09.2008 van dit hof, zoals

genoteerd op het zittingsblad van die datum, waarbij de afhandeling van de burgerlijke

vorderingen werd aangehouden en waarbij de verdere behandeling ervan onbepaald werd

uitgesteld, en waarbij het hof besliste om, na de uitspraak over de strafvordering, een

termijn te bepalen waarbinnen elk in het geding zijnde partij over de mogelijkheid beschikt

om, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 V.T.Sv., middels de neerlegging van een

verzoekschrift het hof te verzoeken de termijnen te bepalen om conclusies te nemen en om

rechtsdag te bepalen met het oog op de verdere afhandeling van de burgerlijke

rechtsvorderingen.

Dienvolgens biedt het hof, ter bevordering van de afhandeling van de burgerlijke

rechtsvorderingen binnen een redelijke termijn, aan elke in het geding zijnde partij, die zulks

wenst, de mogelijkheid om haar verzoek om termijnen vast te stellen voor de overzending

en de indiening van de stukken, alsmede de conclusies en voor het bepalen van de rechtsdag,

in te dienen ten laatste tegen 1 december 2011 – dit alles overeenkomstig de bepalingen

van het artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het wetboek van strafvordering.

Na voormelde datum zal het hof voor al de op dat ogenblik reeds ingediende verzoeken

globaal overgaan tot het vaststellen van hoger vermelde termijnen en tot het bepalen van

een rechtsdag voor de verdere behandeling op burgerrechtelijk vlak.”

32. Na uitspraak op strafgebied werden bij het arrest van 29 november 2011 van het Hof van

Cassatie de voorzieningen (van J.L., G.B., N.W., W.V.A. en T.S.) tegen het strafarrest afgewezen,

behalve wat J.L. en N.W. betreft, “in zoverre het deelbewijzen Parvest Short Term Dollar,

gedeponeerd op de effectenrekening van respectievelijke de eisers II (J.L.) en IV (N.W.) in handen van

de Banque Artesia Nederland verbeurd verklaart en in zoverre het beslist dat er geen aanleiding is

om lastens de eisers II en IV de bijzondere verbeurdverklaring uit te spreken wegens de feiten

omschreven onder de tenlastelegging I.II” .

De datum van het arrest van het Hof van Cassatie verklaart waarom de in het strafarrest voorziene

datum voor het indienen van de verzoekschriften praktisch niet haalbaar was.

33. Er werden vervolgens, bij toepassing van artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het

Wetboek van Strafvordering, verzoekschriften tot het vastleggen van een conclusiekalender en het

bepalen van een rechtsdag ingediend namens onder meer:

een groot aantal eisers verenigd onder “Spaarverlies”, met als raadsman mr. Roel

Coveliers (neergelegd ter griffie van het hof op 30 november 2011);

een groot aantal eisers verenigd onder “Deminor”, met als raadslieden mr. Christian Van

Buggenhout en mr. Joris De Vos (neergelegd ter griffie van het hof op 2 april 2012).

Page 18: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

18

Op 30 september 2013 heeft de griffie van dit hof een brief gericht aan alle reeds gestelde

burgerlijke partijen, waarin werd meegedeeld dat wie met het oog op de verdere behandeling van

zijn burgerlijke vordering een verzoekschrift wou neerleggen, verzocht werd dit te doen tegen 31

januari 2014. Bij die brief was een modelverzoekschrift gevoegd.

Na de ontvangst van de verzoekschriften en de kennisgeving van de neerlegging ervan aan de

verweerders werd op 14 mei 2014 een beschikking gewezen waarin de conclusiekalender en de

pleitdatum werden vastgesteld zoals hiervoor uiteengezet.

In deze beschikking werden alle burgerlijke partijen opgenomen die tijdig een verzoekschrift hadden

ingediend ter griffie.

Deze beschikking werd ter kennis gebracht aan alle er in opgenomen partijen op 30 mei 2014.

De zaak is derhalve enkel in staat gesteld ten aanzien van de verweerders en eisers vermeld in de

beschikking van 14 mei 2014.

Derhalve is de saisine van het hof in de huidige fase van het geding, gelet op de partijen opgenomen

in de beschikking van 14 mei 2014, beperkt tot de vorderingen:

van de eisers die vóór 30 september 2013 en zij die gevolg gevend aan de brief van 30

september 2013 een verzoekschrift bij toepassing van artikel 4 van de Voorafgaande

Titel van het Wetboek van Strafvordering neerlegden ter griffie van het hof en wier

naam opgenomen is in de beschikking van 14 mei 2014 (2014/BB/57)

tegen de in de respectievelijke verzoekschriften bij naam vermelde verweerders.

Hierbij moet worden opgemerkt dat in het modelverzoekschrift, dat bij de brief van 30 september

2013 was gevoegd, de namen van zeven natuurlijke personen – schuldig bevonden in het strafarrest,

namelijk J.L., P.H., G.B., N.W., C.D., W.V.A. en T.S. – werden vermeld, waarbij duidelijk en

uitdrukkelijk werd vermeld “eventueel te schrappen wat niet past en/of aan te vullen”. Behoudens in

de gevallen waar in de aan de griffie overgelegde modelverzoekschriften één of meerdere namen

geschrapt werden en/of namen toegevoegd werden, moeten de overgelegde modelverzoekschriften

geacht worden gericht te zijn enkel tegen de zeven voornoemde verweerders.

De vorderingen van de respectievelijke eisers zijn enkel ontvankelijk ten aanzien van de verweerders

die in de verzoekschriften vermeld zijn. Voor zover bepaalde eisers op de zittingen van het hof of in

conclusies te kennen hebben gegeven hun vordering te willen uitbreiden tot andere verweerders

dan deze aangeduid in het verzoekschrift, kan het hof daaraan geen gevolg geven. De omstandigheid

dat bepaalde eisers zich reeds tijdens de strafzaak ook burgerlijke partij stelden tegen andere

verweerders dan vermeld in het verzoekschrift, brengt niet mee dat geacht moet worden dat tegen

deze andere verweerders de burgerlijke vordering thans aanhangig gemaakt is. Artikel 4 van de

Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering is op dat punt duidelijk: er moet een

verzoekschrift worden ingediend waarin de verweerders tegen wie men zich stelt (“betrokken

partijen”) moeten zijn aangewezen.

Dergelijke uitbreidingen zijn dan ook onontvankelijk.

Page 19: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

19

34. Om al de voormelde redenen weert het hof de conclusies voor de navolgende burgerlijke

partijen, die niet opgenomen zijn in de beschikking van 14 mei 2014, uit de debatten en houdt er

geen rekening mee:

- XXX.

Om dezelfde redenen zijn de vorderingen op de zittingen van het hof en / of gedaan in conclusies

tegen andere dan in het verzoekschrift vermelde verweerders, niet ontvankelijk.

Uit het dossier blijkt tot slot dat de nv Groep Sleuyter (registratienummer 3051) in de beschikking is

opgenomen (wellicht bij vergissing) en geen vordering stelt tegen een van de verweerders zodat het

hof wat haar betreft geen uitspraak dient te doen; hetzelfde geldt voor XXX.

3.5 De gevolgen van de in de Verenigde Staten van Amerika (hierna

“VSA”) gesloten dadingen.

3.5.1 De relevante feiten met betrekking tot de in de VSA gesloten dadingen.

35. Om de gevolgen van de in de VSA gesloten dadingen te kunnen beoordelen, moeten de

relevante feiten bondig uiteengezet worden.

36. De in de VSA gesloten dadingen betreffen dadingen tussen gedupeerde beleggers enerzijds

en de KPMG-entiteiten, bepaalde bestuurders of directieleden van de nv LHSP, FLV Fund en de

Dexia-entiteiten anderzijds.

3.5.1.1 De KPMG-dading.

37. Op 8 augustus 2000 verscheen in de Amerikaanse krant The Wall Street Journal een kritisch

artikel over de nv LHSP. The Wall Street Journal “riep heel wat vragen op over de omzetcijfers die

LHSP zegde te boeken in Korea” (zie stuk 73 KPMG1).

38. Vanaf 9 augustus 2000 werden 16 ‘class actions’ (vrije vertaling: ‘groepsvorderingen’)

ingeleid voor de ‘United States District Court’ te Massachusetts (hierna “de districtsrechtbank te

Massachusetts”) met betrekking tot beweerde inbreuken op de Amerikaanse

effectenreglementering (zie stuk 3 KPMG, verklaring Perino, p. 3).

39. Op 21 september 2000 publiceerde The Wall Street Journal opnieuw een kritisch artikel over

de nv LHSP, thans over de activiteiten in Singapore. The Wall Street Journal becijferde dat een flink

deel van de omzet die de nv LHSP in Singapore zegde te halen afkomstig was van 19 bedrijven. Op

1 Verwijzingen naar stukken van KPMG in dit hoofdstuk betreffen de stukken vermeld op de inventaris bij haar

algemene conclusie van 22 september 2008, tenzij anders vermeld.

Page 20: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

20

enkele uitzonderingen na ging het om erg jonge bedrijfjes, die het voorgaand jaar opgericht werden

met de hulp van de nv LHSP en/of haar bestuurders. Geen enkele van de bedrijven in kwestie bleek

ook maar enige vorm van inkomsten te hebben. Voorts hadden zij in vele gevallen dezelfde

bestuurders (zie stuk 73 KPMG).

40. Diezelfde 21 september 2000 raakte ook bekend dat de Amerikaanse beurswaakhond, de

‘Securities and Exchange Commission’ (SEC), een onderzoek startte naar beweerde

boekhoudkundige onregelmatigheden bij de nv LHSP. De koers van het aandeel van de nv LHSP

daalde hierop met 29% in waarde. Het aandeel sloot af op een koers van 15,13 USD (hierna ook

“dollar” genoemd) (zie stuk 72 KPMG).

41. Op 5 oktober 2004 werd in de groepsvordering tegen KPMG een ‘Stipulation and Agreement

of Settlement’ (vrije vertaling: ‘beding en overeenkomst van dading’) gesloten in toepassing van

‘Rule 23 of the Federal Rules of Civil Procedure’ (vrije vertaling: ‘artikel 23 van de Federale Burgerlijke

Procedureregels’) tussen ‘Lead Plaintiffs’ (vrije vertaling: ‘hoofdeisers’) XXX en een

vertegenwoordiger van MM Holdings Inc, voor de ‘Class’ (vrije vertaling: ‘klasse’) enerzijds en de

‘KPMG-Defendants’ (vrije vertaling: ‘KPMG-verweerders’) anderzijds (zie stuk 19 KPMG).

De relevante definities uit en bepalingen van deze KPMG-dading zijn:

De ‘klasse’ en ‘leden van de klasse’ zijn alle personen of entiteiten die gewone aandelen

van ‘L&H’ gekocht hebben op de Nasdaq-beurs of die call-opties van ‘L&H’ gekocht

hebben of die put-opties van ‘L&H’ verkocht hebben op de optiebeurs in de VSA in de

periode van 28 april 1998 tot en met 9 november 2000.

De ‘KPMG-Verweerders’ zijn KPMG LLP, KPMG Bedrijfsrevisoren en P.B..

‘L&H’ betekent de nv LHSP en haar dochterondernemingen, inbegrepen alle

dochterondernemingen gevestigd in de VSA.

‘Released Parties’ (vrije vertaling: ‘bevrijde partijen’) zijn onder meer KPMG

Bedrijfsrevisoren en alle andere Belgische rechtspersonen die gerechtigd zijn de naam

KPMG te gebruiken, evenals de met hen verbonden vennootschappen, en ook de

voorgangers, rechtsopvolgers, rechtsverkrijgenden, of alle huidige of voormalige

vennoten, leidinggevenden, bestuurders, functionarissen, werknemers, advocaten,

agenten, verzekeraars, medeverzekeraars en herverzekeraars van KPMG

Bedrijfsrevisoren en van de andere Belgische rechtspersonen en verbonden

vennootschappen.

Artikel 2 - De verplichtingen voortvloeiend uit dit beding zullen de rechtszaak tegen de

KPMG-verweerders en de bevrijde partijen volledig en finaal beslechten.

Artikel 3 – ‘Pursuant to the Order and Final Judgment, upon the Effective Date of this

Settlement, Lead Plaintiffs and all Class Members on behalf of themselves, their heirs,

executors, administrators, successors and assigns shall, with respect to each and every

Settled Claim, release and forever discharge, and shall forever be enjoined from

prosecuting, any Settled Claims against any of the Released Parties’ (vrije vertaling:

Page 21: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

21

‘Krachtens het bevel en eindvonnis zullen, op de datum van inwerkingtreding van deze

dading, de hoofdeisers en alle leden van de klasse voor zichzelf maar ook in naam en

voor rekening van hun erfgenamen, hun testamentuitvoerders, hun bestuurders, hun

rechtsopvolgers en rechtsverkrijgenden, afstand doen en voorgoed kwijting geven, met

betrekking tot elke geregelde vordering, en het zal hen voorgoed verboden zijn alsnog te

procederen met betrekking tot enige geregelde vordering tegen enige van de bevrijde

partijen’.)

Artikel 4 – De ‘KPMG-verweerders’ betalen de som van 115 miljoen dollar.

Artikel 27 – Het beding houdt geen enkele erkenning van aansprakelijkheid, verzuim,

schuldbekentenis, … in.

42. Op 7 oktober 2004 stuurde Jeffrey C. BLOCK, raadsman van de klasse, aan de

districtsrechtbank te Massachusetts de volgende documenten (zie stuk 4 KPMG):

‘class plaintiff’s motion for entry of preliminary approval of class action settlement’ (vrije

vertaling: ‘motie van de eisers van de klasse met het oog op het bekomen van een

toelating tot een voorafgaandelijke goedkeuring van een dading in een

groepsvordering’),

‘lead plaintiff’s memorandum in support of their motion for preliminary approval of class

action settlement’ (vrije vertaling: memorandum van de hoofdeiser ter ondersteuning

van hun motie voor een voorafgaandelijke goedkeuring van een dading in een

groepsvordering),

‘stipulation of settlement with KPMG LLP, KPMG Bedrijfsrevisoren and P.B.’ (vrije

vertaling: beding van dading met KPMG LLP, KPMG Bedrijfsrevisoren en P.B.).

43. Op 8 oktober 2004 verscheen een artikel in De Tijd onder de titel “KPMG betaalt 94 miljoen

voor schikking LHSP” (zie stuk 10 KPMG).

Het artikel meldde dat de procedure, waarin KPMG betrokken was, een typisch Amerikaanse

groepsvordering was waarin eventuele schadevergoedingen verdeeld werden tussen de

advocatenkantoren en de gedupeerden.

Het artikel berichtte verder dat:

al in augustus 2000 een procedure gestart werd, namelijk kort na de eerste berichten

over de boekhoudkundige fraude bij de nv LHSP,

de leden van de klasse een vordering indienden van 5 miljard dollar,

het syndicaat en KPMG een akkoord bereikten over een minnelijke schikking voor een

bedrag van 115 miljoen dollar,

Page 22: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

22

de woordvoerder van KPMG echter benadrukte dat de schikking geen schulderkenning

inhield.

44. Ook andere kranten berichtten in dezelfde zin op 8 oktober 2004 (zie kranten De Standaard,

L’Echo en De Morgen in stukken 7-9 KPMG).

45. In een persbericht van 8 oktober 2004 kondigde Deminor aan “voor haar opdrachtgevers die

aandelen hebben gekocht op NASDAQ de nodige stappen [te] ondernemen in de Verenigde Staten

om hun belangen te vrijwaren en hun deel in de schadevergoeding te bekomen” (zie stuk 12 KPMG).

46. Op 9 oktober 2004 verscheen een artikel in De Tijd onder de titel “Amper een aalmoes –

Beleggers LHSP beraden zich over schikking KPMG” (zie stuk 6 KPMG).

Er werd opnieuw bericht dat enkele duizenden Belgische aandeelhouders van de nv LHSP in

aanmerking kwamen om een deel van de schikking te krijgen die KPMG in de VSA aanbood. Voor de

gedupeerden betekende volgens de krant de aangeboden betaling van 94 miljoen euro (115 miljoen

dollar) een aalmoes van 1,7% van wat zij verloren waren. Door in te gaan op het bod speelden zij

mogelijk wel hun rechten in België kwijt.

Volgens De Tijd vertegenwoordigde Deminor 11 000 aandeelhouders van de nv LHSP, waarvan er

een paar duizend waren die hun LHSP-aandelen kochten op Nasdaq, doch over hoeveel beleggers

het exact ging, wist Deminor nog niet. De Tijd berichtte ook dat:

de “administratieve rompslomp normaal voor de beleggers gedaan [werd] door

Deminor”,

het echter mogelijk was dat Deminor zijn klanten adviseerde af te zien van de

vergoeding, nu Deminor nog onderzocht of de schikking tegenstelbaar was naar Belgisch

recht, en

volgens Deminor die klant beter kon afzien van de vergoeding als de aanvaarding van de

schikking in de VSA zou inhouden dat de klant zijn rechten in België kwijtspeelde.

Opnieuw berichtte de krant L’Echo op een gelijkaardige manier (zie stuk 11 KPMG).

47. Op 13/14 oktober 2004 (vergelijk blz. 1 met blz. 11 van het voorafgaand bevel) verleende de

districtsrechtbank te Massachusetts een ‘Preliminary Order in connection with Settlement

Proceedings’ (vrije vertaling: ‘voorafgaand bevel met betrekking tot de dadingsprocedure’).

Dit voorafgaand bevel keurde de ‘Stipulation and Agreement of Settlement’ (vrije vertaling: ‘beding

en overeenkomst van dading’) goed in afwachting van verdere overweging tijdens de ‘Settlement

Fairness Hearing’ (vrije vertaling: ‘hoorzitting over de eerlijkheid van de dading’), gepland op 20

december 2004.

De districtsrechtbank te Massachusetts keurde in het voorafgaand bevel het volgende goed:

de vorm, inhoud en vereisten van de ‘Notice of proposed Settlement of Class Action’

(vrije vertaling: ‘kennisgeving van de voorgestelde dading voor de groepsvordering’),

Page 23: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

23

‘The Claims Administrator, under the supervision of Plaintiffs’ Lead Counsel, shall cause

the Settlement Notice and the Proof of Claim, substantially in the forms annexed hereto,

to be mailed, by first class mail, postage prepaid, on or before October 25, 2004 to all

Class Members who can be identified with reasonable effort by Plaintiff’s Lead Counsel’

(vrije vertaling: ‘De schadeafwikkelaar zal, onder toezicht van de hoofdraadsman van de

eisers, uiterlijk op 25 oktober 2004 alle leden van de klasse, die redelijkerwijze

geïdentificeerd kunnen worden, kennis geven van de Dading-Kennisgeving en van het

bewijs van de vordering per “eerste klasse post”’),

de vorm van de ‘Publication Notice’ (vrije vertaling: ‘publicatie-kennisgeving’) in de

nationale editie van The Wall Street Journal, The Wall Street Journal Europe en de

Belgische financiële krant De Tijd binnen de tien dagen na het versturen van de ‘dading-

kennisgeving’.

Er werd in het voorafgaand bevel geoordeeld dat de voorgestelde vorm en methode voor de

kennisgeving voldeed aan de voorwaarden van artikel 23 van de Federale Burgerlijke

Procedureregels, aan artikel 21D(a)(7) van de wet op de effectenhandel van 1934 en aan de

vereisten voor ‘due process’ (vrije vertaling: ‘eerlijk proces’) en dat dit de beste mogelijke

kennisgeving vormde in de gegeven omstandigheden.

In het voorafgaand bevel werd verder bepaald dat:

elk ‘lid van de klasse’, om aanspraak te maken op vergoeding, uiterlijk op 31 maart 2005

een ‘bewijs van vordering’ moest indienen bij de ‘schadeafwikkelaar’;

‘Class Members shall be bound by all determinations and judgments in this Action,

whether favorable or unfavorable, unless such persons request exclusion from the Class

in a timely and proper manner, as hereinafter provided. A Class Member wishing to make

such request shall mail the request in written form by first class mail received no later

than December 10, 2004 to the address designated in the Notice’ (vrije vertaling: ‘Leden

van de klasse zullen gebonden zijn door alle vaststellingen en beslissingen in deze

procedure, zowel gunstig als ongunstig, tenzij zulke personen tijdig en op passende

wijze, zoals hierna bepaald, verzoeken om uitgesloten te worden van de klasse. Een lid

van de klasse dat een dergelijk verzoek wenst te doen, zal het geschreven verzoek per

post en uiterlijk op 10 december 2004 sturen naar het in de kennisgeving vermeld

adres’.)

48. Volgens een ‘toelichting bij de minnelijke schikking met KPMG volgend op de kennisgeving’

door Deminor werd de notificatie van de dadingsovereenkomst verricht in De Tijd van 27 oktober

2004 (zie stuk 1 aan de conclusie voor P.W. neergelegd op de zitting van 29 februari 2008).

Uit die toelichting blijkt dat Deminor zijn klanten heel duidelijk inlichtte over de procedure van de

groepsvordering met KPMG (namelijk over onder andere de timing van de in de VSA te vervullen

procedurehandelingen, de mogelijke gevolgen van het inactief blijven van de schadelijders, het

bestaan van een website waarop de kennisgeving gevonden kon worden en de mogelijke omvang

van de in de VSA te bekomen schadevergoeding). Er blijkt ook uit dat de klanten erop gewezen werd

dat ze best contact namen met hun financiële instelling via dewelke zij aandelen kochten.

Page 24: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

24

49. Ook in een persbericht van 26 november 2004 wees Deminor erop dat haar 11 000 cliënten

op 22 en 23 november 2004 per mail of brief ingelicht werden over de KMPG-dading in de

Amerikaanse groepsvordering (zie stuk 13 KPMG).

Deminor gaf erin opnieuw duiding over de details, de wettelijke gevolgen en de formaliteiten met

betrekking tot de dading.

Andere aandeelhouders werden verwezen naar de officiële website

www.lernouthauspiesettlement.com of konden een financiële tussenpersoon contacteren.

Verder wees Deminor erop dat een “brief tot uitsluiting” uiterlijk op 10 december 2004 gestuurd

moest worden aan de Amerikaanse schadeafwikkelaar en dat de aandeelhouders die deel wensten

te nemen aan de verdeling uit de dading uiterlijk op 31 maart 2005 een formeel verzoek tot betaling

moesten indienen. Zowel de “brief tot uitsluiting”, als het verzoek tot betaling, moesten ingevuld en

ondertekend worden door de begunstigde en behoorlijk gestaafd worden met alle vereiste stukken.

50. Over het persbericht van Deminor bracht de krant De Tijd op 27 november 2004 volgend

verslag uit onder de titel “LHSP-aandeelhouders moeten vlug reageren” (zie stuk 14 KPMG).

“(tijd) - De voormalige aandeelhouders van het failliete Lernout & Hauspie Speech

Products (LHSP) moeten uiterlijk op 10 december laten weten of ze al dan niet aanspraak

willen maken op een schadevergoeding van het accountantskantoor KPMG, de vroegere

commissaris van LHSP. KPMG is bereid 115 miljoen dollar te betalen als minnelijke

schikking.

De voormalige aandeelhouders van het Belgische spraaktechnologiebedrijf LHSP hebben zich

in de VS verenigd in een syndicaat en via een zogenoemde 'class action suit' KPMG

aansprakelijk gesteld voor de fraude bij het failliete LHSP. Begin oktober bereikten beide

partijen een akkoord waarbij de vroegere commissaris van LSHP [sic] een bedrag van 115

miljoen dollar (93,6 miljoen euro) zal betalen als minnelijke schikking. De aandeelhouders

eisten aanvankelijk 5 miljard dollar, het bedrag dat hun aandelen ooit waard waren. KPMG

benadrukte dat de betaling geen enkele schuldbekentenis inhoudt. De schikking met KPMG

geldt enkel voor LSHP-aandelen [sic] verhandeld op Nasdaq.

In België worden de belangen van ongeveer 11.000 voormalige LHSP-aandeelhouders

verdedigd door Deminor. Zij verloren samen ongeveer 200 miljoen dollar aan LSHP [sic]. Het

adviesbureau liet gisteren weten dat aandeelhouders die de schikking formeel willen

verwerpen, dat uiterlijk op 10 december moeten melden bij de Amerikaanse 'claims

administrator'. De brief moet vergezeld zijn van de nodige stavingsstukken. Zij die wel

schadevergoeding willen, hebben tijd tot 31 maart 2005. Documenten zijn beschikbaar op de

website www.lernouthauspiesettlement.com.

Zij die de minnelijke schikking aanvaarden, zien af van hun rechten in ons land. Dat betekent

dat ze geen tweede schadevergoeding kunnen krijgen in België, waar het gerechtelijke

onderzoek nog niet is afgerond. Hoeveel Belgen LSHP-aandelen [sic] gekocht hebben via

Nasdaq, is volgens Bernard Thuysbaert van Deminor niet duidelijk. 'We denken een paar

duizend. Het nettobedrag dat KPMG uitkeert – exclusief advocatenkosten - schommelt rond

70 miljoen euro. Als alle aandeelhouders zich melden, krijgt iedereen iets minder dan 2

Page 25: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

25

procent van het bedrag dat hij verloren heeft. Hoe minder aandeelhouders een schikking

willen, hoe groter het bedrag.'

Thuysbaert is niet te spreken over de traagheid van het Belgische gerecht. De fraudezaak bij

Ahold dateert van 2002. Het proces is al bezig. De klachten tegen LHSP dateren van 2001.

Het Belgische onderzoek is nog altijd niet afgerond.' De minnelijke schikking van KMPG wordt

op 20 december door de Amerikaanse rechtbank behandeld. MDR”

51. Op 29 november 2004 berichtte Het Laatste Nieuws in dezelfde zin (zie stuk 15 KPMG).

“BRUSSEL - Twee procent van het bedrag dat ze geïnvesteerd hebben. Meer zullen de

voormalige aandeelhouders van het failliete Lernout & Hauspie Speech Products niet uit de

brand slepen. KPMG, de vroegere commissaris van het West-Vlaams bedrijf, betaalt niet

meer dan 93,6 miljoen euro uit als minnelijke schikking.

Deminor, dat de belangen van elfduizend voormalige aandeelhouders verdedigt, heeft haar

klanten vorige week geïnformeerd over de minnelijke schikking. «Ze heeft enkel betrekking

op LHSP-aandelen die op Nasdaq werden verhandeld», aldus Deminor.

De schikking is een gevolg van de rechtszaak die de voormalige aandeelhouders in de VS

hebben ingeleid tegen KPMG. Daarin wordt het bedrijf verantwoordelijk gesteld voor de

fraude bij het failliete West-Vlaamse spraaktechnologiebedrijf. Vorige maand werd een

akkoord bereikt over een bedrag van 115 miljoen dollar, hoewel de aandeelhouders

oorspronkelijk 5 miljard dollar hadden geëist. KPMG benadrukt dat de betaling geen enkele

schuldbekentenis inhoudt.

De elfduizend aandeelhouders die vertegenwoordigd worden door Deminor, hebben samen

200 miljoen dollar verloren door LHSP-aandelen te kopen. Ze zijn niet verplicht de schikking

te aanvaarden, maar moeten die dan wel ten laatste op 10 december formeel verwerpen.

Wie wel een schadevergoeding wil, heeft tijd tot 31 maart 2005 om een aanvraag te doen.

De documenten daarvoor zijn beschikbaar op de website

www.lernouthauspiesettlement.com.

«Als alle aandeelhouders zich melden, krijgt iedereen iets minder dan 2 procent van het

bedrag dat hij verloren heeft», zegt Bernard Thuysbaert van Deminor in De Tijd. Enkele

duizenden Belgen zouden op Nasdaq LSHP-aandelen [sic] gekocht hebben. Zij moeten het

bedrag dat KPMG ter beschikking stelt, verdelen. Als de advocaten betaald zijn, blijft daarvan

nog circa 70 miljoen euro over. (PhG)”

52. Op 16 december 2004 werd een ‘Amended Stipulation and Agreement of Settlement’ (vrije

vertaling: ‘gewijzigd beding en overeenkomst van dading’) gesloten met de KPMG-verweerders.

De wijziging had enkel betrekking op artikel 31 van het ‘beding en overeenkomst van dading’. Er

werd daarin niet langer vereist dat elk lid van de klasse, dat betrokken was bij een gerechtelijk

onderzoek door een onderzoeksrechter in België met betrekking tot L&H, de Belgische gerechtelijke

autoriteiten moest inlichten dat afstand gedaan werd van zijn vordering tegen de ‘vrijgestelde

partijen’ (zie “geamendeerde dading VS” zoals neergelegd door KPMG op de zitting van 15 december

2016).

53. Op 20 december 2004 greep de ‘hoorzitting over de eerlijkheid van de dading’ plaats voor de

districtsrechtbank te Massachusetts.

Page 26: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

26

54. Op 22 december 2004 verleende de districtsrechtbank te Massachusetts haar ‘Order and

Final Judgement’ (vrije vertaling: ‘bevel en eindvonnis’) met betrekking tot het ‘gewijzigd beding en

overeenkomst van dading’ van 16 december 2004 met de KPMG-verweerders.

In het ‘bevel en eindvonnis’ werd overwogen dat van de zaak kennis gegeven was aan alle leden van

de klasse, die met redelijke inspanningen geïdentificeerd konden worden en dat de vorm en de

methode van kennisgeving voldeed aan de vereisten gesteld door artikel 23 van de Federale

Burgerlijke Procedureregels en door artikel 21D(a)(7) van de wet op de effectenhandel van 1934 en

aan de vereisten van een eerlijk proces en enige andere toepasselijke wet.

In de “preambule” overwoog de districtsrechtbank te Massachusetts: “… and it appearing that a

notice of the hearing substantially in the form approved by the Court was given to all persons or

entities reasonably identifiable who purchased the common stock of Lernout & Hauspie Speech

Products N.V. (“L&H”) on the NASDAQ Stock Market or who purchased L&H call options or sold L&H

put options on any United States-based options exchange between April 28, 1998 and November 9,

2000, inclusive (the “Class Period”); and that a summary notice of the hearing substantially in the

form approved by the Court was published in the national edition of The Wall Street Journal, The

Wall Street Journal Europe and the Belgian financial paper de Tijd pursuant to the specifications of

the Court” (vrije vertaling: ‘dat het blijkt dat de kennisgeving van de hoorzitting substantieel in de

door de rechtbank goedgekeurde vorm gebeurde aan alle redelijkerwijze identificeerbare personen

of entiteiten die LHSP-aandelen op Nasdaq kochten of L&H call-opties kochten of L&H put-opties

verkochten op enige op de Verenigde Staten gebaseerde optiebeurs tussen 28 april 1998 en 9

november 2000, deze datum daarin begrepen (de klasse-periode); en dat een samenvattende

kennisgeving van de hoorzitting substantieel in de door de rechtbank goedgekeurde vorm

gepubliceerd werd in de nationale editie van The Wall Street Journal, The Wall Street Journal Europe

en de Belgische financiële krant De Tijd volgens de specificaties van de rechtbank.’)

De ‘dading’ werd goedgekeurd als eerlijk, redelijk en adequaat.

In het ‘bevel en eindvonnis’ werd ook bepaald dat de personen en/of entiteiten vermeld in Bijlage A

(288 in totaal) tijdig om een exclusie van de klasse hadden verzocht en dat hun verzoek werd

toegestaan, en dat de personen en/of entiteiten vermeld in Bijlage B (325 in totaal) per 17 december

2004 niet tijdige of onvolledige verzoeken tot exclusie indienden en dat deze niet tijdige of

anderszins ongeldige verzoeken afgewezen werden.

De raadslieden van KPMG verduidelijkten op vraag van dit hof op de zitting van 15 december 2016

dat de personen die zowel op de Bijlage A, als op de Bijlage B vermeld zijn, personen of entiteiten

betreffen die tijdig, maar ongeldig om hun exclusie verzocht hadden.

Het ‘eindvonnis’ bepaalde ook uitdrukkelijk dat het elke toekomstige vordering verhindert tegen de

‘bevrijde partijen’, ongeacht of deze vordering voortvloeit uit statelijk, federaal of gemeen recht (zie

stuk 20 KPMG).

55. Op niet nader gekende datum in maart 2005 werd op de website www.budget-net.com

toelichting gegeven over de te vervullen formaliteiten met betrekking tot de dading met KPMG (zie

stuk 18 KPMG). Op dezelfde website werd dezelfde toelichting gegeven wat betreft de dadingen met

de bestuurders en directieleden van de nv LHSP en met FLV Fund.

Page 27: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

27

56. Op 31 maart 2005 verstreek de periode voor het indienen van een vordering door een

gedupeerde belegger in het kader van de KPMG-dading (zie stuk 5 KPMG).

57. Op 5 september 2008 werden zowel het ‘voorafgaand bevel’ van 13 oktober 2004, als het

‘bevel en het eindvonnis’ van 22 december 2004 van de districtsrechtbank te Massachusetts in de

KPMG-dading gelegaliseerd door een apostille (stukken 20-21 KPMG).

3.5.1.2 De dadingen met bepaalde bestuurders of directieleden van de nv LHSP en FLV Fund.

58. Op 3 december 2004 werden er kennelijk dadingen ingeleid met bepaalde bestuurders of

directieleden van de nv LHSP en met FLV Fund ter waarde van respectievelijk 5 270 000 dollar en

250 000 dollar. De kennisgeving van deze dadingen moest gebeuren uiterlijk op 16 maart 2005 (zie

stuk 17 KPMG, slide 15).

59. In een persbericht van 7 januari 2005 ging Deminor verder in op de dading met de

voormalige bestuurders van de nv LHSP, namelijk XXX. Deminor gaf dezelfde duiding als in haar

persbericht van 26 november 2004 over de dading met KPMG (zie stuk 16 KPMG).

60. Op 22 juli 2005 verstreek de periode voor het indienen van een vordering in het kader van

deze dadingen (zie stuk 5 KPMG en stuk 17 KPMG, slide 15).

3.5.1.3 De Dexia-dading.

61. Ook met Dexia werd in het kader van een groepsvordering op 28 maart 2007 een dading

ingeleid. De dading had een waarde van 60 miljoen dollar en had betrekking op transacties in LHSP-

aandelen genoteerd op de Nasdaq-beurs, gekochte LHSP call-opties en verkochte LHSP put-opties

op enige Amerikaanse optiebeurs in de periode van 19 augustus 1998 tot en met 9 november 2000.

62. De kennisgeving van deze dading moest gebeuren uiterlijk op 21 juni 2007 en geschiedde

door publicatie in de nationale editie van de Amerikaanse krant The Wall Street Journal, en in de

Belgische kranten L’Echo en de Financieel-Economische Tijd.

63. Na een ‘hoorzitting over de eerlijkheid van de dading’ verleende de districtsrechtbank te

Massachusetts op 22 juni 2007 haar ‘bevel en eindvonnis’ met betrekking tot het ‘beding en

overeenkomst van dading’ van 28 maart 2007 met Dexia Bank Belgium.

Dit ‘bevel en eindvonnis’ is gelijkaardig aan het ‘bevel en eindvonnis’ in de KPMG-dading.

Het ‘eindvonnis’ bepaalt, anders dan dit in de KPMG-dading, uitdrukkelijk onder artikel 11 dat het

elke toekomstige vordering verhindert, ongeacht of deze vordering voortvloeit uit statelijk, federaal,

vreemd of gemeen recht, tegen de ‘bevrijde partijen’ (zie stuk 18 Dexia zoals neergelegd op de

zitting van 26 september 2008 en stuk 5 KPMG).

Page 28: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

28

64. Op 21 augustus 2007 verstreek de deadline voor het indienen van een vordering in het kader

van de Dexia-dading (zie stuk 17 KPMG, slide 17).

3.5.2 De erkenning van de beslissingen over de in de VSA gesloten dadingen.

65. Op grond van het bovenstaand feitenrelaas staat vast dat in de VSA dadingen gesloten

werden in het kader van de vergoeding van aandeelhouders die schade leden in het L&H-dossier, die

het voorwerp uitmaakten van beslissingen door de districtsrechtbank te Massachusetts (namelijk

het ‘bevel en eindvonnis’ van 22 december 2004 voor de KPMG-dading en van het ‘bevel en

eindvonnis’ van 22 juni 2007 voor de Dexia-dading). Gelijkaardige beslissingen met betrekking tot de

dadingen met bepaalde bestuurders of directieleden van de nv LHSP en FLV Fund liggen niet voor.

66. Het kan niet ernstig worden betwist dat:

de voormelde beslissingen buitenlandse rechterlijke beslissingen zijn in de zin van artikel

22 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht

(hierna “WIPR”). Onder meer eiser XXX (met registratienummers 2999 en 3000) is van

mening dat de KPMG-dading een zuiver contractuele overeenkomst is, die hem als derde

niet tegenwerpelijk is. Deze opvatting gaat echter voorbij aan het feit dat bij de

Amerikaanse class action (groepsvordering) een rechterlijke beslissing de dading tussen

de eisers en de verweerder(s) bevestigt, welke beslissing meebrengt dat deze

tegenwerpelijk is aan al de leden van de klasse die niet regelmatig om exclusie

verzochten. Deze eisers gaan dus uit van een onjuiste rechtsopvatting;

de voormelde beslissingen in België in toepassing van artikel 30, § 1 WIPR rechtsgeldig

voorgelegd kunnen worden omwille van de verleende apostilles (zie stukken 20-21

KPMG en stuk 18 zoals neergelegd door Dexia op de zitting van 26 september 2008) ter

vervanging van de legalisaties, in toepassing van het Verdrag van Den Haag van 5

oktober 1961 tot afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse openbare

akten;

beleggers die effectief deelnamen aan de KPMG-dading en de nodige formaliteiten

vervulden er daadwerkelijk door gebonden zijn; en

de beleggers die tijdig en ontvankelijk gebruik maakten van de mogelijkheid tot exclusie

er niet door gebonden zijn.

67. Betwist is of de beslissing in de KPMG-dading in België erkend kan worden en of de

beleggers die behoorden tot de klasse, maar niet of niet tijdig en/of ontvankelijk gebruik gemaakt

hebben van de exclusie en evenmin deelgenomen hebben aan de KPMG-dading, erdoor gebonden

zijn.

In het bijzonder voeren de eisers vertegenwoordigd door Deminor in de syntheseconclusie

neergelegd voor eiser P.W. aan dat de erkenning geweigerd moet worden omdat de dading in strijd

Page 29: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

29

zou zijn met de internationaal privaatrechtelijke openbare orde ingevolge het “opt-out” systeem

voor buitenlandse, dit is niet gewoonlijk in de VSA verblijvende, groepsleden; ingeroepen wordt dat

de dading gevallen betreft waarvoor het correcte forum voor behandeling het Belgische forum was

wegens de verbondenheid met de Belgische rechtsorde en dat de Amerikaanse rechter zich

exorbitante bevoegdheden toekende en omdat de informatieverstrekking onvoldoende zou zijn

geweest en de “constructive notice” (vrij vertaald: het wettelijk vermoeden dat in het buitenland

verblijvende personen redelijkerwijs geacht worden op de hoogte zijn) strijdig zou zijn met de

internationaal privaatrechtelijke openbare orde.

De eisers vertegenwoordigd in de groep Spaarverlies zijn van mening dat de enkele vermelding op

een website en een kennisgeving in de krant De Tijd van de groepsvordering niet voldoende is en dat

anders oordelen artikel 6 van het EVRM zou schenden.

Nog andere eisers voeren aan dat zij niet persoonlijk op de hoogte gebracht werden van de

groepsvorderingprocedure en/of daar geen kennis van hadden.

Uit de meeste antwoorden door eisers in persoon, ter zitting, op een aantal vragen door het hof is

gebleken dat er wel een bepaalde kennis was van het bestaan van de groepsvordering, maar dat om

verschillende redenen daaraan niet actief deelgenomen werd.

3.5.2.1 De voorwaarden van artikel 23(a) en 23(b)(3) van de Federale Burgerlijke

Procedureregels.

68. Voorafgaandelijk argumenteert P.W. (behorend tot de groep Deminor) dat de

districtsrechtbank te Massachusetts meende te kunnen volstaan met een “vaststelling” dat de

voorwaarden van artikel 23(a) en 23(b)(3) van de (Amerikaanse) Federale Burgerlijke

Procedureregels voldaan waren zonder ze daadwerkelijk te onderzoeken.

Hierbij moet opgemerkt worden dat de artikelen 23(a) en 23(b)(3) van de Amerikaanse Federale

Burgerlijke Procedureregels luiden als volgt:

“Rule 23. Class Actions

(a) PREREQUISITES. One or more members of a class may sue or be sued as representative

parties on behalf of all members only if:

(1) the class is so numerous that joinder of all members is impracticable;

(2) there are questions of law or fact common to the class;

(3) the claims or defenses of the representative parties are typical of the claims or defenses

of the class; and

(4) the representative parties will fairly and adequately protect the interests of the class.

(b) TYPES OF CLASS ACTIONS. A class action may be maintained if Rule 23(a) is satisfied and if:

Page 30: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

30

(3) the court finds that the questions of law or fact common to class members predominate

over any questions affecting only individual members, and that a class action is superior to

other available methods for fairly and efficiently adjudicating the controversy. The matters

pertinent to these findings include:

(A) the class members’ interests in individually controlling the prosecution or defense of

separate actions;

(B) the extent and nature of any litigation concerning the controversy already begun by or

against class members;

(C) the desirability or undesirability of concentrating the litigation of the claims in the

particular forum; and

(D) the likely difficulties in managing a class action.

(Vrije vertaling:

Regel 23. Groepsvorderingen

(a) VOORWAARDEN. Eén of meer groepsleden kunnen als representatieve partijen namens alle

leden voor het gerecht brengen of gebracht worden, enkel op voorwaarde dat:

(1) de groep zo talrijk is dat de samenbrenging van alle leden praktisch niet haalbaar is;

(2) er rechts- of feitelijke vragen gemeenschappelijk zijn aan de groep;

(3) de eisen of het verweer van de representatieve partijen typisch zijn voor de eisen of het

verweer van de groep; en

(4) de representatieve partijen eerlijk en afdoende de belangen van de groep beschermen.

(b) SOORTEN GROEPSVORDERINGEN. Een groepsvordering kan gehandhaafd worden als voldaan is

aan artikel 23 (a) en indien:

(3) de rechter van oordeel is dat de rechts- en feitelijke vragen gemeenschappelijk aan de

groepsleden alle vragen die individuele leden aanbelangen overstijgen en dat een

groepsvordering geschikter is dan andere beschikbare methoden voor een eerlijke en

efficiënte beslechting van het geschilpunt. De pertinente zaken voor deze beoordeling

omvatten:

(A) de belangen van de groepsleden om individueel de vervolging of het verweer van de

afzonderlijke vorderingen te controleren;

(B) de omvang en de aard van enige procedure over het geschilpunt die al gestart was door

of tegen de groepsleden;

(C) de wenselijkheid of onwenselijkheid om het geschil bij de specifieke rechtbank te

concentreren; en

(D) de waarschijnlijke problemen bij het beheer van een groepsvordering.”

Page 31: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

31

69. Artikel 25, § 2 WIPR verhindert echter dat het hof zelf de naleving door de Amerikaanse

rechter van de voorwaarden van de artikelen 23(a) en 23(b)(3) van de Amerikaanse Federale

Burgerlijke Procedureregels zou toetsen.

Dit neemt niet weg dat het hof wel moet onderzoeken of de hierna vermelde argumenten een

weigering tot erkenning zouden kunnen meebrengen.

3.5.2.2 De schending van de internationaal privaatrechtelijke openbare orde (artikel 25, § 1, 1°

WIPR) en de rechten van verdediging (artikel 25, § 1, 2° WIPR).

70. In principe worden de beslissingen van de districtsrechtbank te Massachusetts in toepassing

van artikel 22, § 1, lid 2 WIPR van rechtswege (de plano) geheel of gedeeltelijk erkend, zonder dat

hiervoor de procedure bedoeld in artikel 23 WIPR gevolgd moet worden.

71. Niettemin mogen deze beslissingen in toepassing van artikel 22, § 1, lid 4 WIPR alleen

erkend (of uitvoerbaar verklaard) worden indien zij de voorwaarden gesteld door artikel 25 WIPR

niet schenden.

72. Artikel 25, § 1, 1°-2° WIPR luidt als volgt:

“Een buitenlandse rechterlijke beslissing wordt niet erkend of uitvoerbaar verklaard indien:

1° het gevolg van de erkenning of van de uitvoerbaarverklaring kennelijk onverenigbaar zou

zijn met de openbare orde; bij de beoordeling van deze onverenigbaarheid wordt

inzonderheid rekening gehouden met de mate waarin het geval met de Belgische rechtsorde

is verbonden en met de ernst van de gevolgen die aldus worden veroorzaakt;

2° de rechten van de verdediging zijn geschonden. ”

73. Een wet is van interne openbare orde als hij de essentiële belangen van de Staat of van de

gemeenschap raakt of als hij in het privaatrecht de juridische grondslagen bepaalt waarop de

economische of morele orde van de maatschappij rust (vgl. Cass. 29 april 2011, C.10.0183.N,

www.juridat.be en recent nog Cass. 13 december 2016, P.16.0421.N, www.juridat.be).

74. De internationaal privaatrechtelijke openbare orde waarnaar verwezen wordt in artikel 25, §

1, 1° WIPR is tegelijk een evolutief begrip en een enger begrip dan de interne openbare orde.

Het is evolutief omdat de internationaal privaatrechtelijke openbare orde “niet zozeer een positieve

rechtsinstelling [is]; zij moet eerder als een pragmatisch verweermiddel tegen ongewenste

rechtsgevolgen beschouwd worden. Zij verandert bijgevolg naar gelang van plaats en tijd.” (zie H.

VAN HOUTTE, “De 'openbare orde' als beletsel voor de erkenning of tenuitvoerlegging van

buitenlandse vonnissen”, RW 1973-74, p. 738-761, nr. 7).

Een wet raakt slechts de internationaal privaatrechtelijke openbare orde indien de wetgever, door

de bepalingen van die wet, een beginsel heeft willen vastleggen dat hij als wezenlijk voor de in België

Page 32: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

32

gevestigde morele, politieke of economische orde beschouwt en dat, op die grond,

noodzakelijkerwijs de toepassing in België moet worden uitgesloten van elke vreemde rechtsregel

die hiermee strijdig is of hiervan afwijkt, zelfs indien deze volgens de gewone regels van de

wetsconflicten van toepassing is (vgl. Cass. 18 juni 2007, C.04.0430.F, www.juridat.be).

De internationaal privaatrechtelijke openbare orde is dan ook enger dan de interne openbare orde

en houdt als het ware de meest essentiële bestanddelen van de interne openbare orde in.

75. Het hof beschikt slechts over een marginale toetsing nu het een buitenlandse rechterlijke

beslissing enkel kan weigeren te erkennen wanneer deze beslissing kennelijk strijdig is met de

internationaal privaatrechtelijke openbare orde.

76. De Belgische rechter moet een eventuele schending van de internationaal privaatrechtelijke

openbare orde beoordelen op het moment van de erkenning.

77. De districtsrechtbank te Massachusetts legde bij het ‘voorafgaand bevel met betrekking tot

de dadingsprocedure’ van 13/14 oktober 2004 een “opt-out” systeem op en besliste dat alle leden

van de klasse gebonden zouden zijn door alle vaststellingen en beslissingen in de procedure, tenzij zij

tijdig en passend verzochten om uitgesloten te worden van de klasse. Exclusie gebeurde door een

verzoek per post, uiterlijk op 10 december 2004, te sturen naar het in de kennisgeving vermeld

adres.

78. P.W. (behorend tot de groep Deminor) houdt in conclusie voor dat een optiesysteem met

exclusie strijdig is met de internationaal privaatrechtelijke openbare orde. Hij houdt voor dat “de

Belgische vordering tot collectief herstel ter zake veel genuanceerder is” en dat de “potentiële

groepsleden die niet gewoonlijk in België verblijven aan een strikter regime onderworpen [worden]”.

Hij houdt verder voor dat “de wetgever ter dege heeft willen verzekeren dat aan het optiesysteem

met exclusie een strikte toepassing wordt gegeven, zowel wat de oorsprong van de groepsleden

betreft, als wat de aard van de geschillen betreft”.

79. Het is inderdaad zo dat ingevolge de wet van 28 maart 2014 tot invoeging van titel 2

"Rechtsvordering tot collectief herstel" in boek XVII "Bijzondere rechtsprocedures" van het Wetboek

van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek XVII in boek I van het

Wetboek van economisch recht (BS 29 april 2014) er thans ook binnen de Belgische rechtsorde een

groepsvordering bestaat. Een groepsvordering is echter in België niet mogelijk in gevallen van

onrechtmatige daad.

Gelet op de artikelen XVII.36 en XVII.38 WER kan geen discussie bestaan over het principe dat

vandaag naar Belgisch recht rechtsvorderingen tot collectief herstel, met inbegrip van een

optiesysteem met exclusie en in afwijking van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek,

mogelijk zijn.

80. In de memorie van toelichting werd benadrukt dat een optiesysteem met exclusie wel

degelijk te verzoenen is met artikel 6 van het EVRM (Parl. St., Kamer, DOC 53, 3300/001, p. 30, zie

ook S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen –

Cambridge, Intersentia, 2012, nr. 241).

Page 33: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

33

81. De enkele vaststelling dat buitenlandse rechtssystemen groepsvorderingen toelaten voor

vorderingen die de Belgische wetgever van het toepassingsgebied van de vordering tot collectief

herstel uitsloot, impliceert niet dat er sprake is van een schending van de Belgische internationaal

privaatrechtelijke openbare orde.

Dit geldt des te meer, nu de wetgever zelf al aankondigde dat een evaluatieprocedure zou

plaatsvinden om de wetgeving aan te passen of uit te breiden (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-

3300/004, p. 21-22).

82. Als antwoord op het argument van P.W. dat de Belgische rechtsvordering tot collectief

herstel genuanceerder is dan de Amerikaanse groepsvordering merkt het hof het volgende op:

naar Amerikaans recht beschikten de individuele groepsleden in de KPMG-Dading over

de mogelijkheid om op de ‘hoorzitting over de eerlijkheid van de dading’ op 20

december 2004 hun bezwaren tegen de voorgestelde dading te uiten. Zo bevatte het

‘voorafgaand bevel’ van 13/14 oktober 2004 een aantal voorschriften over (de

bekendmaking van) die hoorzitting.

Artikel XVII.38 WER voorziet niet in de mogelijkheid voor individuele groepsleden om

gehoord te worden, noch in een zitting waarbij individuele groepsleden bezwaren

kunnen uiten.

wat de bekendmaking van de KPMG-dading betreft, bevatten de artikelen 7 en 8 van het

‘voorafgaand bevel’ van de districtsrechtbank te Massachusetts diverse voorschriften

(zoals het rechtstreeks aanschrijven van de aandeelhouders en de publicatie in binnen-

en buitenlandse kranten). Bovendien werd een website in het leven geroepen.

Naderhand voerde de districtsrechtbank te Massachusetts hieromtrent een controle uit

in haar ‘bevel en eindvonnis’.

In toepassing van artikel XVII.43, § 3 WER beperkt de bekendmaking naar Belgisch recht

zich tot de publicatie van de ontvankelijkheidsbeslissing in het Belgisch Staatsblad en op

de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (zie ook artikel

XVII.50 WER met vergelijkbare bekendmaking van de homologatiebeschikking). Wel kan

de rechter wanneer hij oordeelt dat deze maatregelen niet volstaan aanvullende

maatregelen tot bekendmaking bevelen .

in het optiesysteem met exclusie in de VSA beschikt elk groepslid – indien bezwaar geuit

werd - over een rechtsmiddel; hij kan namelijk beroep aantekenen tegen de beslissing

tot verbindendverklaring.

Naar Belgisch recht beschikken de groepsleden (die geen procespartij zijn) noch over het

rechtsmiddel van het hoger beroep, noch over het rechtsmiddel van het derdenverzet.

wat tot slot de toetsing van de inhoud van de dading betreft, kon de districtsrechtbank

te Massachusetts nagaan of de voorgestelde dading eerlijk, redelijk en adequaat was,

Page 34: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

34

terwijl een Belgische rechter in het kader van een rechtsvordering tot collectief herstel

zijn controle in essentie in toepassing van artikel XVII.49, § 2 WER moet beperken tot

“kennelijke onredelijkheid”.

83. Uit deze vergelijking blijkt dat de rechten van de groepsleden in de KPMG-dading minstens

op vergelijkbare wijze als naar Belgisch recht gewaarborgd werden en zelfs ruimer waren.

Deze rechten werden ook in de praktijk concreet toegepast in de KPMG-dading: het hof stelt in

concreto vast dat oproepingen van groepsleden gebeurden, dat groepsleden toegang hadden tot de

rechter, zich desgevallend konden onttrekken aan de dading en beschikten over een rechtsmiddel

tegen de beslissing tot bindendverklaring.

84. Thans onderzoekt het hof of het gebonden achten door de KPMG-dading van de potentiële

groepsleden die niet gewoonlijk hun verblijfplaats hebben in de VSA een schending uitmaakt van de

internationaal privaatrechtelijke openbare orde.

85. In de rechtsleer wordt geargumenteerd dat een “opt-in” systeem zich opdringt wanneer

buitenlandse rechtssubjecten (die geen woon- of verblijfplaats in België hebben) tot de groep

behoren. De redenen daarvoor zijn dat buitenlandse gedupeerden moeilijker te lokaliseren en in

kennis te stellen zijn van de vertegenwoordigende groepsvordering waardoor het gevaar bestaat dat

zij niet op de hoogte gebracht worden van de procedure en de “opt-out” mogelijkheid, maar toch

gebonden zullen zijn door de uitkomst. Bovendien bestaat het risico dat regels van internationaal

privaatrecht omwille van de aanwezigheid van buitenlandse gedupeerden een vreemd rechtsstelsel

aanwijzen (zie S. VOET, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen –

Cambridge, Intersentia, 2012, nr. 237).

86. Aan de mogelijkheid dat personen gebonden zijn door een beslissing over een collectieve

rechtsvordering waarbij gebruik gemaakt werd van een “opt-out” procedure wordt geen afbreuk

gedaan door het standpunt ingenomen door de Europese Commissie in:

haar Mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en

Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s "Naar een Europees horizontaal kader voor

collectief verhaal" (zie http://eur-lex.europa.eu/legal-

content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52013DC0401, zie punt 3.4 in fine en Pub. L 201/60 van

26 juli 2013, nr. 21), en

haar Aanbeveling van 11 juni 2013 over gemeenschappelijke beginselen voor

mechanismen voor collectieve vorderingen tot staking en tot schadevergoeding in de

lidstaten betreffende schendingen van aan het EU-recht ontleende rechten (http://eur-

lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32013H0396).

Het bewuste standpunt was dat “krachtens het Europees horizontaal kader voor collectief verhaal de

eisende partij wordt samengesteld op basis van de "opt-in"-methode en dat elke uitzondering op dit

beginsel, bij wet of bij rechterlijke beslissing, naar behoren moet worden gemotiveerd met redenen

die verband houden met een goede rechtsbedeling”.

Page 35: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

35

De Europese Commissie kwam in de Mededeling tot dit besluit op grond van genuanceerde

overwegingen. Zij erkende namelijk uitdrukkelijk dat het “opt-out” systeem gebruikt wordt in

minstens vier lidstaten (Portugal, Bulgarije, Nederland (in collectieve schikkingen) en Denemarken).

De Europese Commissie geeft weliswaar de voorkeur aan een optiesysteem met inclusie omdat het,

volgens haar, het recht van een persoon eerbiedigt om te beslissen al dan niet aan de regeling deel

te nemen. Toch aanvaardt de Europese Commissie evengoed een optiesysteem met exclusie, mits

een afdoende motivering daarvoor in het licht van een goede rechtsbedeling.

87. De wenselijkheid van een “opt-in” systeem in geval van betrokkenheid van buitenlandse

rechtssubjecten leidt niet per definitie tot de strijdigheid van een “opt-out” systeem met de

internationaal privaatrechtelijke openbare orde. Eerder moet nagegaan worden of de mogelijkheid

om voldoende kennis te kunnen nemen van het bestaan van een procedure van collectieve

vordering, van de aard ervan, van de procedure om te kunnen beslissen al dan niet deel uit te maken

van de groep gebonden personen en van de gevolgen ervan, voldoende gegarandeerd is in de

concrete zaak.

88. Het hof is om de voormelde redenen van oordeel dat een groepsvordering met exclusie, die

ook geldt voor buitenlandse rechtssubjecten, op zich niet onverzoenbaar is met de Belgische

internationaal privaatrechtelijke openbare orde.

89. Een groepsvordering met exclusie, die leidt tot een schikking waardoor een buitenlands

rechtssubject gebonden is, zou wel een schending van de rechten van verdediging kunnen inhouden

wanneer niet al het redelijke gedaan werd om te garanderen dat het buitenlands rechtssubject

voldoende kennis kon krijgen van het bestaan van de groepsvordering met exclusie en van de

gevolgen ervan.

90. Het hof onderzoekt hierna dan ook of de rechten van verdediging van de buitenlandse (d.i.

niet gewoonlijk in de VSA verblijvende) beleggers in casu voldoende gerespecteerd werden.

91. Concreet legde de districtsrechtbank te Massachusetts in haar ‘voorafgaand bevel’ van

13/14 oktober 2004 over de KPMG-dading de volgende kennisgeving op:

Schadeafwikkelaar AB Data Ltd. moest uiterlijk op 25 oktober 2004 alle leden van de

klasse, die redelijkerwijze geïdentificeerd konden worden door de hoofdraadsman van

de eisers, kennis geven van de ‘dading-kennisgeving’ en van het ‘bewijs van de

vordering’ per eerste klasse post. De hoofdraadsman van de eisers moest alle redelijke

inspanningen doen om kennis te geven aan de “nominee owners” (vrije vertaling:

‘gevolmachtigde eigenaars’) en het bewijs van de verzending voorleggen op of vóór de

‘hoorzitting over de eerlijkheid van de dading’.

De goedgekeurde ‘publicatie-kennisgeving’ moest gepubliceerd worden in de nationale

editie van The Wall Street Journal, The Wall Street Journal Europe en De Tijd binnen de

tien dagen na het versturen van de ‘dading-kennisgeving’.

Page 36: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

36

Als bijlage aan het ‘voorafgaand bevel’ werden gevoegd de ‘dading-kennisgeving’, het ‘bewijs van de

vordering’ en een ‘samenvattende kennisgeving’. De ‘dading-kennisgeving’ betrof onder meer een

omstandige beschrijving van de dading met vermelding van basisinformatie, de betrokken partijen,

de voordelen van de dading, de manier om betaling te bekomen, de exclusie, de

vertegenwoordigende raadslieden, het verhaal tegen de dading, de hoorzitting over de eerlijkheid

van de dading en de gevolgen van het inactief blijven van de schadelijders.

92. Het hof stelt vast dat:

KPMG op de zitting van 20 december 2016 een “affidavit” (vrije vertaling: ‘beëdigde

verklaring’) van 7 december 2004 neerlegde van XXX, één van de twee toezichthouders

van AB Data Ltd. op de schadeafwikkeling, die meldde dat per 24 november 2004 per

eerste klasse post uiteindelijk in totaal 82 819 kennisgevingspakketten verstuurd

werden. Het betrof kennisgevingen zowel aan potentiële leden van de klasse die

individueel als aandeelhouder geïdentificeerd konden worden, als aan meer dan 2 000

banken en andere financiële tussenpersonen.

Zij meldde ook dat AB Data Ltd. een overeenkomst sloot met The Wall Street Journal tot

publicatie van de ‘samenvattende kennisgeving’ en met Publitas North America voor de

publicatie van de vertaalde ‘samenvattende kennisgeving’ in De Tijd op 27 oktober 2004.

Zij wees er verder op dat de volgende documenten op de website

www.lernouthauspiesettlement.com geüpload werden op 25 oktober 2004:

de door de rechtbank goedgekeurde kennisgeving in het Engels,

het door de rechtbank goedgekeurde ‘bewijs van de vordering’ in het Engels,

de ‘samenvattende kennisgeving’ in het Engels, en

de ‘samenvattende kennisgeving’ in het “Vlaams” voor België.

Deminor uitdrukkelijk erkende dat de notificatie van de dadingsovereenkomst verricht

werd in De Tijd van 27 oktober 2004 (zie hoger randnummer 48).

Deminor aan haar klanten in België gedetailleerde informatie verspreidde en

persberichten liet publiceren om ook andere mogelijke schadelijders in te lichten over het

bestaan van de groepsvordering en haar gevolgen (zie hoger randnummers 48, 49 en 50).

De districtsrechtbank te Massachusetts in haar ‘bevel en eindvonnis’ uitdrukkelijk

overwoog dat bleek dat kennis gegeven was aan alle leden van de klasse die met redelijke

inspanningen geïdentificeerd konden worden en dat voldaan was aan de vereisten

gesteld door de Amerikaanse wetgeving en door de vereisten van een eerlijk proces.

De districtsrechtbank te Massachusetts het verzoek erkende van 288 hoofdzakelijk

Belgische aandeelhouders om van de klasse uitgesloten te worden en 325 niet tijdige of

onvolledige verzoeken tot exclusie afwees.

Page 37: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

37

De KPMG-dading in de Belgische en Vlaamse pers ruime weerklank kreeg (zie hoger

randnummers 43-46 en 49-51).

Diverse eisers in hun pleidooi verwezen naar het feit dat zij via de media kennis gekregen

hadden van de schikking met KPMG.

11 Belgische financiële tussenpersonen op eigen initiatief of op verzoek van klanten (KBC,

Axa, Puilaetco, Keytrade Bank, VDK Spaarbank, SG Private Banking, Fortis, Europabank,

Centea, CBC Bank en Deutsche Bank) stappen ondernomen hadden naar de L&H-

benadeelden in het kader van de Amerikaanse dadingen (zie PV 940/05 van 12

september 2005, kaft II.B.A, stuk met 8 bijlagen).

Ongeveer 2 000 niet-Amerikaanse beleggers (waarvan ongeveer 1 400 Belgische

beleggers) een gedeeltelijke betaling bekwamen in het kader van de KPMG-dading (zie

stuk neergelegd door KPMG op de zitting van 15 december 2016).

KPMG een verslag voorlegt van een deskundige, prof. Perino, waarin bevestigd wordt dat

de kennisgeving in de L&H-zaak de best haalbare was (zie stuk 3 KPMG, nr. 22 en

volgende). Het hof treedt zijn bevindingen op dit punt bij. De kennisgeving via individuele

kennisgevingspakketten, via publicaties in kranten en via de website was toen inderdaad

het best haalbare omdat het gebruik van sociale media in 2004 nog niet zo wijd verspreid

was als vandaag.

93. Het staat in de gegeven omstandigheden voor het hof vast dat er een voldoende

kennisgeving bevolen werd en dat deze ook effectief gerealiseerd werd om de niet in de VSA

verblijvende personen die tot de klasse konden behoren in te lichten over het bestaan van de

groepsvordering en de gevolgen ervan. De vaststelling dat niet al die personen individueel ingelicht

zouden zijn, staat dit besluit niet in de weg.

Van een normaal en zorgvuldig belegger, die aandelen in de nv LHSP bezat en die al minstens sinds

eind oktober 2001 wist of behoorde te weten dat zijn financiële instrumenten niets meer waard

waren, mocht verwacht worden dat hij, gelet op de publicatie in de Amerikaanse, Europese (Wall

Street Journal Europe) en Belgische pers over de lopende groepsvordering, die duidelijk uitgebreid

aandacht kreeg, alert was wanneer een mogelijkheid om schadevergoeding te krijgen zich voordeed.

De rechten van verdediging van de niet in de VSA verblijvende leden werden in de gegeven

omstandigheden niet geschonden. Het principe van de “constructive notice” (vrij vertaald: het

wettelijk vermoeden dat in het buitenland verblijvende personen redelijkerwijs geacht worden op de

hoogte zijn) is in concreto niet strijdig met de Belgische internationaal privaatrechtelijke openbare

orde.

3.5.2.3 De exorbitante bevoegdheid van de districtsrechtbank te Massachusetts.

Page 38: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

38

94. P.W. argumenteert dat de districtsrechtbank te Massachusetts zich exorbitante

bevoegdheden toegemeten heeft. Hij lijkt daarmee impliciet te verwijzen naar de artikelen 25, § 1,

7° en 8° WIPR.

Deze bepalingen voorzien dat de erkenning geweigerd kan worden indien respectievelijk de

Belgische rechter exclusief bevoegd was om kennis te nemen van de vordering of de bevoegdheid

van de buitenlandse rechter uitsluitend gegrond was op de aanwezigheid van de verweerder of van

goederen zonder rechtstreeks verband met het geschil in de Staat waartoe die rechter behoort,.

95. Wat artikel 25, § 1, 7° WIPR betreft, toont P.W. niet aan op welke grond de exclusieve

bevoegdheid van de Belgische rechter voor geschillen in verband met beleggingen op Nasdaq of op

een in de VSA gevestigde beurs gesteund zou zijn.

96. Wat artikel 25, § 1, 8° WIPR betreft, kan niet aangenomen worden dat de districtsrechtbank

te Massachusetts haar bevoegdheid louter baseerde op de aanwezigheid van de verweerder of van

goederen zonder rechtstreeks verband met de VSA. De districtsrechtbank te Massachusetts achtte

zich namelijk bevoegd omwille van de notering op de Amerikaanse Nasdaq-beurs of op een in de

VSA gevestigde beurs, de vestiging van één van de hoofdkwartieren van L&H in Burlington

(Massachusetts), van de zeer talrijke Amerikaanse gedupeerde beleggers, …

Het is overigens niet betwist dat de districtsrechtbank te Massachusetts zich in een latere zaak niet

bevoegd achtte in toepassing van de forum non conveniens-doctrine omwille van de beleggingen op

de Europese Easdaq-beurs (zie W. VANDENBUSSCHE, Grensoverschrijdende collectieve vorderingen van

gedupeerde beleggers, RW 2013-14, p. 243-260, nr. 27-28).

97. De door P.W. ingeroepen beslissing van het Amerikaanse Hooggerechtshof in de Morrison-

zaak doet hieraan geen afbreuk. Integendeel, het Hooggerechtshof poneerde hierin dat de

rechtbanken in de VSA zich bevoegd moeten verklaren voor vorderingen van eisers die via een

Amerikaanse financiële markt aandelen verhandeld hebben, ongeacht de nationaliteit van de eiser

of van de in de VSA genoteerde vennootschap en ongeacht de plaats waar de frauduleuze

handelingen hoofdzakelijk tot stand gekomen zijn (zie W. VANDENBUSSCHE, a.w., nr. 35).

98. Tot slot merkt het hof nog op dat de KPMG-dading wel degelijk betrekking heeft op W.V.A.,

nu de definitie van ‘bevrijde partijen’ ook de huidige of voormalige vennoten van KPMG

Bedrijfsrevisoren omvatte en W.V.A. daartoe behoorde.

3.5.2.4 Het besluit met betrekking tot de erkenning van het ‘bevel en eindvonnis’ .

99. Het hof stelt vast dat hier geen van de in artikel 25, § 1 WIPR limitatief opgesomde redenen

tot weigering van de erkenning van het ‘bevel en eindvonnis’ van 22 december 2004 (en voor zoveel

als nodig het ‘voorafgaand bevel’ van 13 oktober 2004) van de districtsrechtbank te Massachusetts

in de KPMG-dading vervuld zijn.

Page 39: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

39

100. Deze buitenlandse rechterlijke beslissingen verwerven bijgevolg rechtskracht. In de

Belgische rechtsorde wordt de bindende kracht van een dergelijke buitenlandse rechterlijke

beslissing erga omnes aanvaard. Eenieder moet de in de buitenlandse rechterlijke beslissing

bepaalde rechtstoestand eerbiedigen.

101. Dit brengt met zich dat elke vordering gericht tegen W.V.A. die betrekking heeft op gewone

aandelen van de nv LHSP gekocht op de Nasdaq-beurs of call-opties van de nv LHSP gekocht of put-

opties van de nv LHSP verkocht op een optiebeurs in de VSA in de periode van 28 april 1998 tot en

met 9 november 2000 ontoelaatbaar is voor alle leden van de klasse, behoudens voor hen die enkel

vermeld werden op de bijlage A (en dus niet tevens op de bijlage B) bij het ‘bevel en eindvonnis’ van

22 december 2004 van de districtsrechtbank te Massachusetts en dus een geldige “opt-out” deden.

Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat eisers die vergoedingen bekwamen als gevolg van de

KPMG-dading en de Dexia-dading deze vergoedingen in mindering moeten brengen op het hen als

schadevergoeding toekomende bedrag (zie randnummer 186).

3.6 Het middel van C.D. tot afwijzing van de burgerrechtelijke

vorderingen.

102. C.D. voert aan dat de burgerlijke vorderingen tegen hem als ongegrond moeten worden

afgewezen, onder meer omdat hij als aangestelde was tewerkgesteld en hij de hem ten laste gelegde

bewezen misdrijven beging tijdens de uitoefening van zijn bediening, zodat de aansteller

burgerrechtelijk moet worden aangesproken. Hij is bovendien van mening dat hij in toepassing van

artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 niet burgerrechtelijk kan worden

veroordeeld.

103. Niemand betwist dat C.D. werkte voor de nv LHSP sinds 1990 in het kader van een

arbeidsovereenkomst. Vanaf april 1996 was hij er financieel directeur (Chief Financial Officer). In het

strafarrest werd er op gewezen dat C.D. in een ondergeschikt verband werkte (zie onder meer p.

913). C.D. was ongetwijfeld een aangestelde van de nv LHSP. De feiten waarvoor hij werd

veroordeeld in het strafarrest werden gepleegd in de uitoefening van zijn bediening en de

bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet zijn op hem van toepassing.

104. De omstandigheid dat krachtens artikel 1384, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek de meesters

en zij die anderen aanstellen, aansprakelijk zijn voor de schade door hun dienstboden en

aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben, brengt niet mee dat de

aangestelde zelf niet burgerrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de door hem gepleegde

fouten in de uitoefening van zijn bediening die aan de werkgever of aan derden schade berokkenen.

De aangestelde kan enkel, in toepassing van artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet, niet

burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld in geval van lichte schuld, die niet gewoonlijk bij hem

voorkomt. Hij blijft wel burgerrechtelijk aansprakelijk in geval van bedrog of zware schuld, of lichte

schuld wanneer die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.

Page 40: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

40

Er is sprake van bedrog in de zin van artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet wanneer de

schadeverwekker niet enkel het feit wil veroorzaken waaruit de schade voortvloeit, maar ook de

schadelijke gevolgen ervan. Zware schuld zoals bedoeld in artikel 18 van de

Arbeidsovereenkomstenwet vereist niet dat de schadeverwekker het feit en de schadelijke gevolgen

ervan heeft willen veroorzaken.

C.D. werd in het strafarrest onder meer schuldig bevonden aan en veroordeeld voor:

- het opnemen van valse omzet in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening 1999

van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het aandeel van de nv LHSP

te doen stijgen, minstens te handhaven (de bewezen verklaarde onderdelen van de

tenlasteleggingen A.I.5, voor een valse omzet van 4 954 910,32 euro in de enkelvoudige

jaarrekening 1999, en A.I.6, voor een totale valse omzet van 32 323 641,09 euro in de

geconsolideerde jaarrekening 1999),

- het bekendmaken van valse filings aan de SEC met het bedrieglijk opzet de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de volgende bewezen

onderdelen van de tenlastelegging B.I.1):

B.I.1.3, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 34,2 miljoen dollar betrof,

B.I.1.12, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 34,2 miljoen dollar betrof,

B.I.1.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof,

B.I.1.15, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 34,2 miljoen dollar betrof;

- het gebruik van de aldus bewezen valse filing voorwerp van de tenlastelegging B.I.1.12

(tenlastelegging B.V),

- het opmaken en het bekendmaken of helpen opmaken of bekendmaken van

valse/misleidende informatie om de prijs van het aandeel van de nv LHSP op de Easdaq

en Nasdaq-beurs te hebben doen stijgen of getracht te hebben te doen stijgen of de prijs

ervan te handhaven (het misdrijf van koersmanipulatie) door:

het bekendmaken van valse omzetcijfers aan de Easdaq-beurs en de Nasdaq-beurs

(de bewezen bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.II),

het verspreiden van persberichten over de omzet van de nv LHSP (de bewezen

bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.III),

het bekendmaken van, naast de reeds hiervoor vermelde valse filings, een valse

filing aan de SEC met betrekking tot het eerste kwartaal van het boekjaar 2000 (de

bewezen tenlastelegging D.IV.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter

van de totale, in de filing vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof).

Het staat door die veroordelingen vast dat C.D. handelde met de wil het schadeverwekkend feit en

de schadelijke gevolgen ervan te veroorzaken.

Page 41: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

41

In het strafarrest werd ten andere onder meer ook overwogen wat volgt:

“C.D. kan bezwaarlijk volhouden dat hij aangaande deze voor de omzeterkenning cruciale

kwestie niet correct zou zijn geadviseerd door de commissaris-revisor. Hij kan zich dan ook

niet beroepen op onoverwinnelijke dwaling.

Bovendien wist C.D. vanuit zijn functie als CFO ongetwijfeld dat het kunnen doen uitschijnen

van een hogere omzet zeer belangrijk was voor de koers van het aandeel van de NV LHSP.

Het hof is er eveneens van overtuigd dat C.D. moet beseft hebben dat hij door de opname

van die omzet in de geconsolideerde jaarrekening 1999 volkomen in de kaart speelde van de

duidelijke betrachting van de afgevaardigde bestuurders van de NV LHSP om de omzet van

1999 aan te dikken middels de antidatering van de twee contracten met resp. de Armenian

LDC en I-travel, en dit met het oogmerk om de koers van het aandeel op te drijven, minstens

te handhaven (het strafdossier leert dat die “techniek” om de kwartaal- en/of jaaromzet alzo

aan te dikken een praktijk was die immers door de afgevaardigde bestuurders van de NV

LHSP werd aangemoedigd); zelfs indien Dammekens persoonlijk die specifieke intentie tot het

plegen van valsheid met het oog op een koersbevorderend effect niet deelde, moet toch

vastgesteld worden dat hij door zijn handelwijze willens en wetens heeft bijgedragen aan de

realisatie ervan, zodat de feiten van de tenlasteleggingen A.I.6.D.b en d bijgevolg bewezen

zijn in hoofde van C.D., met dien verstande dat de feiten werden voltrokken op 07.05.2000

(de jaarrekening bestaat immers van zodra zij ter inzage is neergelegd), en niet op

“verschillende tijdstippen in de periode van 07.05.2000 tot en met 31.05.2000” zoals de

dagvaarding ten onrechte voorhoudt. (p. 1059)

Met betrekking tot C.D. verwijst het hof vooreerst naar rubriek 4, randnummer 4 van dit

hoofdstuk, waarin werd vastgesteld dat de voornoemde beklaagde zijn (namens de NV LHSP

geplaatste) handtekening op het licentiecontract met de NV TIB antidateerde, wel wetende

dat hij alzo meewerkte aan het bedrieglijk opzet van de afgevaardigde bestuurders van de

NV LHSP om de omzet uit dat contract alsnog toe te wijzen aan het vierde kwartaal 1999 en

dus ook aan de jaaromzet van 1999 van de NV LHSP.

Dammekens, hoofd van de boekhoudkundige afdeling, liet de opname van de omzet uit het

licentiecontract met TIB NV in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening 1999 van de

NV LHSP toe, hoewel hij volkomen op de hoogte was van de antidatering van het schriftelijk

bewijs van die overeenkomst, alsook van de achterliggende bedoeling, en dus ook van de

schending van een van de waarderingsregels van de NV LHSP.

Hij werkte zodoende wetens en willens mee aan de realisatie van de frauduleuze betrachting

van de afgevaardigde bestuurders van de NV LHSP om, door de opname van de TIB-omzet in

de jaarrekening 1999, de financiële situatie van het bedrijf over het boekjaar 1999 beter voor

te stellen dan in werkelijkheid, met het oogmerk om de koers van het LHSP-aandeel te doen

stijgen, minstens te handhaven.

Het hof is er van overtuigd dat C.D. moet beseft hebben dat hij door de opname van die

omzet in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening 1999 volkomen in de kaart

speelde van de duidelijke betrachting van de afgevaardigde bestuurders van de NV LHSP om

de omzet van 1999 aan te dikken middels de antidatering van het contract met de NV TIB, en

dit met het oogmerk om de koers van het aandeel op te drijven, minstens te handhaven (het

Page 42: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

42

strafdossier leert dat die “techniek” om de kwartaal- en/of jaaromzet alzo aan te dikken een

praktijk was die immers door de afgevaardigde bestuurders van de NV LHSP werd

aangemoedigd); zelfs indien Dammekens persoonlijk die specifieke intentie tot het plegen

van valsheid met het oog op een koersbevorderend effect niet deelde, moet toch vastgesteld

worden dat hij door zijn handelwijze willens en wetens heeft bijgedragen aan de realisatie

ervan: een mededader moet immers niet het opzet hebben dat vereist is voor het misdrijf

waaraan hij zijn medewerking verleent; vereist is enkel dat hij een door de wet bepaalde

vorm van medewerking aan het misdrijf verleent, dat hij weet dat hij daaraan zijn

medewerking verleent, en dat hij het opzet heeft om daaraan medewerking te verlenen

(Cass., 12.09.2006, rolnummer P.06.0416.N, www.juridat.be).

De feiten, voorwerp van de tenlasteleggingen A.I.5.B en A.I.6.D.a, zijn bewezen in hoofde

van C.D., met dien verstande dat die tenlasteleggingen werden voltrokken op 07.05.2000

(datum waarop de jaarrekeningen 1999 ter inzage van de aandeelhouders werden gelegd)

en niet op verschillende tijdstippen in de periode van 07.05.2000 t.e.m. 31.05.2000.” (p.

1287-1288).

De omstandigheid dat in het strafarrest werd geoordeeld dat C.D. door J.L., P.H., N.W. en G.B. vaak

niet op de hoogte werd gesteld van bepaalde specifieke elementen, zoals van persoonlijke

zekerheidsstellingen, achtergronden van bepaalde contracten en van technische aspecten, brengt

niet mee dat hij als werknemer niet burgerrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld en

veroordeeld. Het feit dat hij verbonden was door een arbeidsovereenkomst en niet van alle

elementen door de bedrijfsleiders op de hoogte werd gebracht kon en mocht geen reden zijn om de

bewezen misdrijven te plegen.

C.D. kan derhalve wel degelijk, omwille van het door hem gepleegde bedrog, persoonlijk

aansprakelijk worden gesteld.

3.7 De verdere beoordeling van de ontvankelijkheid en gegrondheid van

de vorderingen van de eisers.

105. In de beschikking van 14 mei 2014 werden de partijen er op gewezen dat het debat in de

huidige fase van de rechtspleging werd beperkt tot de uiteenzetting en het verweer over de

rechtsvragen voor de afhandeling van de burgerlijke vorderingen, met uitsluiting van de concrete

begroting van de individuele vorderingen van de eisers.

In zoverre de vorderingen van bepaalde eisers niet onontvankelijk of ontoelaatbaar zijn op grond

van wat reeds hoger in het arrest werd beslist, gaat het hof thans verder in op de andere in

conclusies opgeworpen rechtsvragen die voor de beoordeling van de ontvankelijkheid en

gegrondheid van de vorderingen van de eisers van belang zijn.

106. Het hof vermeldt eerst de algemene principes en past deze vervolgens concreet toe op de

huidige zaak.

Page 43: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

43

Deze principes gelden voor alle eisers afzonderlijk, ongeacht of zij in persoon optreden dan wel zijn

vertegenwoordigd door een advocaat.

De hierna vermelde beoordeling is van toepassing op alle eisers die vergoeding vorderen wegens

schade geleden ingevolge aankopen van aandelen en andere financiële instrumenten van of verband

houdende met de nv LHSP.

107. In acht genomen het zeer grote aantal eisers, wat meebrengt dat er zich talrijke bijzondere

gevallen van ontvankelijkheidskwesties kunnen voordoen, en de vaststelling door het hof dat wat

betreft de ontvankelijkheidskwesties niet of hoogstens zeer summier door de eisers in conclusies

standpunt werd ingenomen, merkt het hof op dat mogelijks niet alle bijzondere gevallen die zich in

de huidige zaak voordoen in dit arrest zullen aan bod komen, zodat ook in de fase van de concrete

begroting van de individuele vorderingen desgevallend nog rechtsvragen over de ontvankelijkheid

zullen dienen te worden onderzocht.

108. De beoordeling van de rechtsvragen die in de huidige fase van het proces aan bod komt,

houdt wel degelijk, anders dan de eisers die deel uitmaken van de groep Spaarverlies kennelijk in

hun syntheseconclusie van mening zijn, de beoordeling in van de rechtsvragen over het belang en de

hoedanigheid van de eisers om op ontvankelijke wijze een vordering te kunnen stellen en daardoor

ook de beoordeling van het bewijs van hun belang en hoedanigheid.

In de beschikking van 14 mei 2014 is immers duidelijk vermeld:

“De navolgende conclusietermijnen zijn passend voor de uiteenzetting en het verweer over

de rechtsvragen voor de afhandeling van de burgerlijke vorderingen, met uitsluiting van de

concrete begroting van de individuele vorderingen van de burgerlijke partijen, die

desgevallend in een volgende fase, na de beoordeling in het over de rechtsvragen te vellen

arrest, kunnen worden voorgelegd aan het hof.”

Derhalve zal het hof enkel de concrete begroting van de individuele vorderingen van de eisers in de

huidige fase van het proces niet beoordelen. In acht genomen de uitdrukkelijke herneming in de

syntheseconclusie door de verweerder KPMG, waarbij een aantal andere verweerders zich hebben

aangesloten, van haar conclusies neergelegd tijdens het strafproces, kon iedere eiser over de

aangevoerde middelen inzake het vereiste belang en de vereiste hoedanigheid indien hij dit nodig

achtte verweer voeren.

Het hof zal in de fase van de concrete begroting van de individuele vorderingen nader beslissen

welke eisers, rekening houdend met de hierna vermelde en desgevallend nog in de fase van de

begroting opgeworpen beginselen, al dan niet op ontvankelijke wijze een vordering hebben

ingesteld.

Page 44: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

44

3.7.1 Wie kan op ontvankelijke wijze schadevergoeding vorderen?

109. Overeenkomstig artikel 3 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering

behoort de rechtsvordering tot herstel van de schade, door een misdrijf veroorzaakt, aan hen die de

schade hebben geleden.

Het vereiste belang en de vereiste hoedanigheid om die rechtsvordering in te stellen, moet worden

beoordeeld op het ogenblik dat de vordering werd ingesteld.

De identiteit van de partij, die de vordering instelt of voor wie de vordering wordt ingesteld, moet bij

het instellen van de vordering duidelijk zijn, zodat vorderingen met ontoereikende of onduidelijke

gegevens over die identiteiten niet ontvankelijk zijn.

110. Wie een burgerlijke vordering instelt, moet rechtsbekwaam en handelingsbekwaam zijn.

Vorderingen ingesteld door rechtsonbekwame en/of handelingsonbekwame eisers zijn niet

ontvankelijk.

111. De uitoefening van de burgerrechtelijke vordering voor het strafgerecht hoort enkel toe aan

degene die door dat misdrijf persoonlijk is benadeeld, dat wil zeggen door ieder die bewijst dat hij

door een bewezen verklaard misdrijf in zijn persoon, zijn goederen of zijn eer kon zijn geschaad. Ook

zuivere vermogensschade, dit is schade door de schending van een economisch belang, is een

schade die voor vergoeding in aanmerking komt.

De burgerlijke partij die beweert benadeeld te zijn door een misdrijf moet, om zich op ontvankelijke

wijze te kunnen stellen, bepaalde inlichtingen bijbrengen die de rechter, in casu het hof, in staat

stellen het al dan niet bestaan van een persoonlijke schade in oorzakelijk verband met het misdrijf te

beoordelen. De eiser moet met andere woorden bewijzen dat de financiële instrumenten, waarvoor

hij vergoeding vraagt, zich in zijn vermogen bevonden en/of nog bevinden en dat hij gerechtigd is

om in rechte op te treden met betrekking tot deze financiële instrumenten.

112. Aan een eiser kan voor dezelfde schade slechts eenmaal schadevergoeding worden

toegekend.

113. De proceshoedanigheid dient tijdens de volledige procedure te blijven bestaan, zodat deze

ook in de fase van de begroting van de individuele vorderingen zal dienen te worden aangetoond.

Er zijn vooralsnog geen redenen om het bewijs van het mandaat ad litem van de advocaten die

optreden voor een eiser te doen voorleggen.

114. Het hof wijst er thans ook reeds op dat iedere eiser die zich als rechtsopvolger aandient van

een eiser die zich op ontvankelijke wijze stelde bij de behandeling van de strafzaak, zo nodig, het

bewijs dient te leveren van een rechtsgeldige hervatting van geding overeenkomstig de bepalingen

van artikel 816 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Zolang dit niet is gebeurd, is de

procedure wat die vordering betreft geschorst. In het dispositief van dit arrest volgt een

Page 45: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

45

exemplarische opsomming van partijen waar er op het vlak van gedinghervatting onduidelijkheden

zijn.

3.7.2 De bespreking in concreto.

3.7.2.1 Algemeen: eisers, natuurlijke personen, die in eigen naam schadevergoeding vorderen.

115. De eisers die in eigen naam een vordering tot vergoeding van geleden schade hebben

gesteld, dienen te bewijzen dat zij persoonlijk benadeeld zijn. Dit brengt mee dat zij dienen te

bewijzen dat zij persoonlijk recht hebben of hadden (eigendom, bezit, vruchtgebruik…) op de

financiële instrumenten waarvoor zij schadevergoeding vorderen.

Dit bewijs moet worden geleverd door de overlegging van bewijskrachtige documenten of stukken,

afkomstig, onder meer, van een notaris of van financiële tussenpersonen (kredietinstellingen,

beleggingsondernemingen en makelaars), waaruit blijkt dat de financiële instrumenten waarvoor

vergoeding gevraagd wordt op naam of voor rekening van de eiser(s) werden aangekocht of

verworven en desgevallend behouden, zoals hierna bepaald.

3.7.2.2 Bijzondere gevallen.

3.7.2.2.1 De vorderingen gesteld door gehuwden of uit de echt gescheiden echtgenoten.

116. Voor eisers gehuwd onder een stelsel van gemeenschap van goederen geldt in toepassing

van artikel 1416 van het Burgerlijk Wetboek dat voor de vorderingen gesteld namens de

huwgemeenschap elke echtgenoot kan optreden als bestuurder van het gemeenschappelijk

vermogen. Het is niet vereist dat beide echtgenoten samen de schadevergoeding vorderen.

Beide echtgenoten kunnen zich echter niet elk afzonderlijk stellen voor dezelfde schade geleden

door de huwgemeenschap. In zoverre dit in casu is gebeurd, kan slechts eenmaal schadevergoeding

worden toegekend.

Het bewijs van het recht op de financiële instrumenten van de huwgemeenschap moet worden

geleverd door de overlegging van bewijskrachtige documenten of stukken, afkomstig, onder meer,

van een notaris of van financiële tussenpersonen (kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en

makelaars), waaruit blijkt dat de financiële instrumenten op naam of voor rekening van de

huwgemeenschap werden aangekocht of verworven en desgevallend behouden, zoals hierna

bepaald.

117. Voor eisers gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen geldt dat iedere eiser

enkel in eigen naam kan vorderen.

Indien de financiële instrumenten door de beide echtgenoten gezamenlijk werden aangekocht of

verworven (wat zou kunnen blijken uit het feit dat zij op een rekening op naam van de beide

Page 46: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

46

echtgenoten zijn geplaatst of via een rekening op naam van beide echtgenoten zijn aangekocht of

verworven) dienden zij in beginsel gezamenlijk voor de onverdeeldheid de vordering in te stellen.

Indien in dat geval de vordering slechts door één echtgenoot werd ingesteld, is de vordering slechts

ontvankelijk ten belope van het aandeel van die echtgenoot in die aankoop en dient deze met

bewijskrachtige stukken of documenten het bewijs te leveren van zijn aandeel, behoudens indien de

andere echtgenoot een voorafgaande volmacht gaf om ook voor zijn/haar deel op te treden. Deze

volmacht dient te worden overgelegd.

118. Eisers die uit de echt zijn gescheiden na de verwerving van de financiële instrumenten

dienen te bewijzen dat zij na de echtscheiding die financiële instrumenten in hun kavel toebedeeld

hebben gekregen.

Zij dienen hiertoe een afschrift van de akte van vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen

over te leggen.

119. Het hof dient, onverminderd de hiervoor vermelde over te leggen documenten of stukken,

in de volgende fase van het proces te worden ingelicht:

- wat de burgerlijke staat was van de eisers op het ogenblik van de aankoop van de

financiële instrumenten;

- in geval van aankoop tijdens het huwelijk:

- of het huwelijk nog bestaat;

- wie de echtgenoot is;

- onder welk huwelijksstelsel de eiser gehuwd is of was;

- of dit huwelijksstelsel werd gewijzigd en zo ja, wanneer en in welk ander stelsel,

dit door middel van een afschrift van de akte van wijziging van het

huwelijksstelsel;

- of de financiële instrumenten werden betaald met gelden van de

huwgemeenschap, dan wel met eigen gelden;

- in geval van echtscheiding, hoe de vereffening en verdeling is gebeurd.

3.7.2.2.2 De vorderingen tot schadevergoeding ingesteld voor overleden personen.

120. Vorderingen die werden ingesteld op naam van de overledene of door “de nalatenschap”

zijn niet ontvankelijk.

121. Alle erfgenamen dienen in beginsel samen op te treden.

122. Indien niet alle erfgenamen van de nalatenschap samen optreden, kan ieder slechts voor zijn

deel vorderen, behoudens indien de optredende erfgenaam of erfgenamen voorafgaandelijk van

een of meerdere andere erfgenamen een bijzondere volmacht heeft of hebben gekregen om op te

treden voor hun deel.

Page 47: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

47

Deze eisers dienen het bewijs te leveren:

- dat de overledene rechthebbende was van de financiële instrumenten door de

overlegging van bewijskrachtige documenten of stukken, afkomstig, onder meer, van

een notaris of van financiële tussenpersonen (kredietinstellingen,

beleggingsondernemingen en makelaars), waaruit blijkt dat de financiële instrumenten

op naam of voor rekening van de overledene werden aangekocht of verworven en

desgevallend behouden, zoals hierna bepaald,

- dat zij erfgenaam zijn van de overledene, door overlegging van een akte of attest van

erfopvolging en van een afschrift van de aangifte van nalatenschap,

- wat hun aandeel is in de nalatenschap, zo mogelijk door de akte inhoudende de

erfrechtelijke devolutie, en

- desgevallend van de bijzondere volmacht om namens de andere erfgenaam of

erfgenamen voor hun deel op te treden.

3.7.2.2.3 De vertegenwoordiging van personen die niet rechtsbekwaam en/of handelingsbekwaam

zijn.

123. Indien de vordering werd gesteld namens een persoon die niet rechtsbekwaam en/of

handelingsbekwaam is, dient de wettelijke vertegenwoordiger of de gerechtelijk aangestelde

vertegenwoordiger op te treden.

De gerechtelijk aangestelde vertegenwoordiger dient een afschrift van de beslissing inhoudende zijn

aanstelling over te leggen.

Ouders die vorderingen hebben gesteld namens hun kinderen dienen het bewijs voor te brengen dat

die kinderen op het ogenblik van het instellen van de vordering nog minderjarig waren en het nog

zijn op het ogenblik van de begroting van de schadevergoeding.

Vorderingen van ouders voor kinderen die meerderjarig waren op het ogenblik van het instellen van

de vordering zijn niet ontvankelijk.

3.7.2.2.4 Het optreden voor een vennootschap of vereniging met rechtspersoonlijkheid.

124. Overeenkomstig artikel 703, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek treden rechtspersonen

in rechte op door tussenkomst van hun bevoegde organen.

Een rechtspersoon moet bewijzen dat het orgaan bevoegd om in rechte op te treden haar

vertegenwoordigde op het ogenblik dat de vordering ingesteld werd. Indien het bewuste orgaan zelf

een rechtspersoon was, moet ook bewezen worden dat haar vaste vertegenwoordiger optreedt.

Page 48: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

48

125. Wanneer de vordering tot schadevergoeding werd ingesteld namens de gefailleerde of de

vennootschap in vereffening dienen de curator of de vereffenaar hun respectieve hoedanigheid met

de nodige stukken aan te tonen.

126. Het bewijs van het recht op de financiële instrumenten van de rechtspersoon moet worden

geleverd door de overlegging van bewijskrachtige documenten of stukken, afkomstig, onder meer,

van een notaris of van financiële tussenpersonen (kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en

makelaars), waaruit blijkt dat de financiële instrumenten op naam of voor rekening van de

rechtspersoon werden aangekocht of verworven en desgevallend behouden, zoals hierna bepaald.

127. Voor de ontvankelijkheid van vorderingen van handels- en ambachtsondernemingen is

bovendien vereist dat het ondernemingsnummer bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen

vermeld is in de inleidende akte van de vordering. Uiterlijk op het ogenblik van de eerste zitting

waarop de behandeling van de begroting van de individuele vorderingen zal plaatsvinden, moeten

die ondernemingen bewijzen dat zij ingeschreven zijn in de Kruispuntbank voor Ondernemingen.

Vorderingen tot schadevergoeding op grond van een activiteit waarvoor de onderneming op datum

van de inleiding van die vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk

doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, zijn niet ontvankelijk.

3.7.2.2.5 Het optreden voor een vennootschap of vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, een

feitelijke vereniging of een onverdeeldheid.

128. Een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid kan niet zelf als procespartij optreden. Dergelijke

vordering is niet ontvankelijk.

Een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid kan in beginsel enkel vorderen door het gezamenlijk

optreden van al zijn leden.

Indien slechts een van de leden optreedt, kan deze in beginsel enkel vorderen voor zijn deel in de

entiteit, behoudens indien er voorafgaand een bijzondere lastgeving is door een of meerdere andere

leden van de entiteit om ook voor hun deel op te treden, dan wel indien die mogelijkheid

voorafgaand statutair werd bedongen.

In voorkomend geval dient het bewijs te worden geleverd van de voorafgaande bijzondere

lastgeving door al de leden van de entiteit voor het instellen van de vordering of van de statutaire

bepalingen waaruit de bevoegdheid om voor het onverdeeld vermogen op te treden blijkt, van de

samenstelling van de lijst van de leden en van de goedkeuring van al de leden van de statuten.

Voor vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid geldt desgevallend, bij afwezigheid van een

bedongen bestuursbevoegdheid, artikel 36, 1° van het Wetboek van Vennootschappen, volgens

hetwelke de vennoten geacht worden elkaar wederkerig de macht te hebben verleend om, de ene

voor de andere, te beheren.

129. Vorderingen ingesteld op naam van een onverdeeldheid (bij voorbeeld “Onverdeeldheid X”)

zijn onontvankelijk.

Page 49: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

49

3.7.2.2.6 De vorderingen door verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen.

130. Vorderingen van verenigingen zonder winstoogmerk zijn krachtens artikel 26 van de wet van

27 juni 1921 slechts ontvankelijk indien de vereniging heeft voldaan aan de formaliteiten

omschreven in de artikelen 10, 23 en 26novies, § 1, tweede lid, 5° van die wet.

Voor stichtingen geldt krachtens artikel 38 van dezelfde wet dat de vorderingen slechts ontvankelijk

zijn indien de stichting heeft voldaan aan de formaliteiten van artikel 31 van die wet.

Verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen dienen uiterlijk op het ogenblik van de eerste

rechtszitting waarop de behandeling van de begroting van de individuele vorderingen zal

plaatsvinden te bewijzen dat de respectievelijke formaliteiten werden vervuld.

3.8 De beoordeling van de door de eisers gestelde vorderingen tot

schadevergoeding.

131. Het hof beoordeelt hierna de vorderingen van de eisers door concreet in te gaan op:

- de bewezen fouten van de verweerders, en

- de beweerdelijk geleden schade en het causaal verband tussen de fouten en de schade.

3.8.1 De bewezen fouten van de verweerders.

3.8.1.1 Algemeen.

132. De strafrechter mag aan een burgerlijke partij enkel schadevergoeding toekennen, als hij

vaststelt dat de schade voortvloeit uit een als misdrijf omschreven feit dat het voorwerp van de

vervolging uitmaakt en dat hij bewezen verklaart.

133. Vorderingen van eisers gesteund op misdrijven waarvoor de verweerders niet vervolgd

werden, zijn niet ontvankelijk.

134. Vorderingen van eisers gesteund op misdrijven waarvoor de strafvordering onontvankelijk

verklaard werd of waarvoor de verweerders ontslagen werden van rechtsvervolging, zijn ongegrond.

3.8.1.2 Concreet.

135. De in hoofde van J.L., P.H., N.W., G.B., C.D., T.S. en W.V.A. in het strafarrest bewezen

verklaarde misdrijven maken fouten uit in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, zodat

deze verweerders in beginsel gehouden zijn de uit die fouten ontstane schade te vergoeden.

Page 50: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

50

3.8.1.2.1 De fouten van J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S..

136. Met het oog op de verdere beoordeling wijst het hof erop dat in het strafarrest onder meer

definitief beslist werd dat J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S. respectievelijk schuldig zijn aan de

bewezen onderdelen van:

valsheid in de jaarrekeningen (tenlastelegging A),

valsheid in geschriften en gebruik van valse stukken (tenlastelegging B),

koersmanipulatie (tenlastelegging D),

technische inbreuken op de jaarrekeningen (tenlastelegging E), en

het verhinderen van verificaties ten aanzien van de commissaris-revisor (tenlastelegging

K).

In het strafarrest werd geoordeeld dat deze verweerders binnen de respectievelijke geïncrimineerde

periodes valselijk fictieve omzetten opnamen in de boekhouding en jaarrekeningen en op die basis

publiekelijk misleidende financiële informatie over de nv LHSP verspreid hebben of dat zij op één van

de wijzen van artikel 66 van het Strafwetboek hun strafbare deelneming daaraan verleend hebben.

137. Op een listige en perfide manier hebben de verweerders J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S.

gedurende een lange periode op aanhoudende en frauduleuze wijze de commissaris-revisor om de

tuin geleid en bedrogen. Daardoor werd aan het (beleggers)publiek geen correcte informatie

bezorgd over de werkelijke financiële en economische situatie van de nv LHSP. Dit blijkt onder meer

overduidelijk uit de motivering die heeft geleid tot het bewezen verklaren in hoofde van deze

verweerders, ieder voor zijn deel, van (een groot deel van) de tenlasteleggingen K in het strafarrest

(zie p. 1465 tot 1498).

Gedreven door zelf vooropgestelde hoge verwachtingen werden telkens opnieuw kunstgrepen

gebruikt om de beleggers warm te maken om te investeren, via publiciteit over niet aan de realiteit

beantwoordende omzet.

De vindingrijkheid, de diversiteit en het ingenieuze van het verborgen gehouden fraudesysteem

blijken uit volgende vaststellingen in het strafarrest:

- er werden gemaskeerde nevenafspraken gemaakt met investeerders in taalbedrijven;

die afspraken waren onmogelijk te ontdekken met auditcontrolemiddelen en beoogden,

in strijd met de werkelijkheid en dus wederrechtelijk, omzet te doen erkennen waardoor

de toestand van de nv LHSP gunstiger werd voorgesteld dan hij was; dit gebeurde te

dezen door het gratis toekennen van warrants op de aandelen van de nv LHSP aan WH

Operations Ltd. (afgekort “WHO”), om deze laatste te overhalen te investeren in de

LDC’s Farsi en Turkish; het gratis toekennen van die warrants moest gedekt worden om

te vermijden dat het geboekte omzetcijfer (op basis van het licentiecontract met de

Turkish LDC) in de resultatenrekening in het gedrang kwam (= niet als omzet zou erkend

worden), wanneer zou blijken dat dit gratis verlenen van warrants aan de investeerder in

de LDC’s zou leiden tot het besluit dat het risico van de ontwikkeling niet aan de

licentienemer (Turkish LDC) was overgedragen. Evenwel diende de (fictieve) prijs die

door WHO voor de warrants betaald was naar haar terug te vloeien en dit werd

georkestreerd via een fictieve consultancyovereenkomst waarvoor maandelijks zou

Page 51: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

51

gefactureerd worden terwijl er geen consultancyprestaties geleverd werden

(tenlastelegging K.I, strafarrest p. 1468);

- bij herhaling werden er door de bestuurders, naar gelang het geval met medeweten van

andere schuldig verklaarde verweerders (en derden), (persoonlijke) borgstellingen

gedaan voor leningen aan derden die het ontleende kapitaal investeerden in

taalbedrijven die daarmee op hun beurt hun licentievergoedingen betaalden aan de nv

LHSP of L&H Asia, terwijl de borgstellingen van de bestuurders van de nv LHSP voor de

revisor en de realiteit van de beweerde omzetrealisaties voor de beleggers verborgen

bleven omdat de stukken hierover niet voorkwamen in de boekhouding van de nv LHSP,

zoals blijkt uit volgende voorbeelden:

o ARTESIA verstrekte een financiering aan nv RADIAL en nv LIC ten behoeve van

diverse Language Companies (vrij vertaald: taalbedrijven), met het oog op

betaling van licentievergoedingen verschuldigd aan de nv LHSP, gedekt door

credit default swaps (vrij vertaald: verzekering tegen creditrisico’s) ondertekend

door J.L., P.H. en N.W.; op deze wijze werd het probleem opgelost dat “de

oorspronkelijk opgestelde persoonlijke borgstellingen op naam van Jo Lernout,

P.H. en N.W. door deze laatsten niet ondertekend werden teneinde bepaalde

verplichtingen naar Amerikaans boekhoudrecht te ontwijken” (tenlastelegging

K.III, strafarrest p. 1471, nr. 5);

o de lening door AZERO INVESTMENT (gegarandeerd door een borgstelling van

J.L., P.H. en N.W.) aan de bvba LDS (waarvoor verweerder T.S. optrad) die op

haar beurt investeerde in VELSTRA; door een inbreng van deze laatste in enkele

CLDC’s konden die daarmee hun licentievergoedingen betalen aan de nv LHSP

en/of L&H Asia (tenlastelegging K.IV, strafarrest p. 1472, nr. 2);

o de leningen door twee Koreaanse banken aan J.S. mits persoonlijke borgstelling

door P.H., mede in naam van J.L. en N.W., en met medeweten van G.B., op basis

van een bevestiging van een vervroegde toekenning van de “earn-out” (vrije

vertaling: uitbetaling) van eerstgenoemde, terwijl het grootste deel van die

leningen gebruikt werd om openstaande licentievergoedingen van diverse

taalbedrijven aan L&H Asia te betalen (tenlastelegging K.V, strafarrest p. 1477);

hierbij heeft het hof in het strafarrest aangegeven dat indien die litigieuze

licentievergoedingen eind 1999 niet betaald werden men, voor de openstaande

bedragen, aanzienlijke waardeverminderingen zou hebben moeten boeken,

hetgeen de communicatie omtrent de succesvolle ontplooiing van het LDC-

project (waarbij taalvennootschappen werden voorgesteld als onafhankelijke

strategische partners) zou ontmaskerd hebben als misleidend, wat met een aan

zekerheid grenzende waarschijnlijkheid funest zou geweest zijn voor de koers

van het aandeel van de nv LHSP;

o de persoonlijke waarborg van P.H. en N.W. voor een krediet toegestaan door

Crédit Agricole Indosuez Luxembourg (afgekort “CAIL”) aan de SA Technowrap

Page 52: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

52

Holdings die het bedrag van het krediet overmaakte aan WHO die daarmee het

saldo van licentievergoeding van de Turkish LDC aan L&H Asia betaalde

(tenlastelegging K.VI, strafarrest p. 1478);

- de omstandigheid dat voor de commissaris verzwegen werd dat aan de SA NACOM door

de nv LHSP een prijs betaald werd die hoger was dan de werkelijke economische waarde

van het over te nemen bedrijf (BTG), mits de SA NACOM deze meerprijs zou investeren

in IAC’s die daarmee hun licentievergoedingen aan L&H Asia konden betalen

(tenlastelegging K.VII, strafarrest p. 1480);

- door antidatering van contracten geviseerd onder de tenlastelegging K.IX werd de

revisor misleid om te “vermijden dat deze tot het besluit zou komen dat de omzet niet

mocht worden opgenomen in het kwartaal waarin het contract was gedateerd.

Dergelijke beslissing van de commissaris-revisor zou er immers toe kunnen leiden dat de

vooropgestelde zakencijfers in het betreffende kwartaal niet gehaald werden waardoor

het aandeel van de NV LHSP op de aandelenbeurzen onder druk zou hebben komen te

staan” (strafarrest p. 1483, punt 2).

138. De fraude en publiekelijk misleidende informatie bestond uit:

1. wat J.L. betreft:

- het opnemen van valse omzet in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen

1998 en 1999 van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het aandeel

van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de bewezen verklaarde

onderdelen van de tenlasteleggingen A.I.3 en A.I.4, voor een totale valse omzet van

24 115 912,55 euro in zowel de enkelvoudige als geconsolideerde jaarrekening 1998,

A.I.5, voor een valse omzet van 4 954 910,32 euro in de enkelvoudige jaarrekening 1999,

en A.I.6, voor een totale valse omzet van 106 750 406,77 euro in de geconsolideerde

jaarrekening 1999),

- het niet opnemen van waardeverminderingen in de enkelvoudige en geconsolideerde

jaarrekening 1999 van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (het bewezen

verklaarde onderdeel van de tenlasteleggingen A.II.1 en A.II.2, voor een bedrag van

telkens 2,7 miljoen dollar),

- het gebruik van de in die mate bewezen verklaarde valse jaarrekeningen voor de periode

van 7 mei 1999 tot 9 november 2000 voor wat betreft het gebruik van de voormelde

jaarrekeningen van het boekjaar 1998, en van 7 mei 2000 tot 9 november 2000 voor wat

betreft het gebruik van de voormelde jaarrekeningen van het boekjaar 1999

(tenlastelegging A.III),

Page 53: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

53

- het bekendmaken van valse filings aan de SEC (filing = informatie periodiek overgemaakt

aan de SEC) met het bedrieglijk opzet de koers van het aandeel van de nv LHSP te doen

stijgen, minstens te handhaven (de volgende bewezen onderdelen van de

tenlastelegging B.I.1):

1. B.I.1.2, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 27 845 000 dollar betrof,

2. B.I.1.3, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 113,7 miljoen dollar betrof,

3. B.I.1.7, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 9 miljoen dollar betrof,

4. B.I.1.8, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 14,2 miljoen dollar betrof,

5. B.I.1.9, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 12 miljoen dollar betrof,

6. B.I.1.10, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 31 miljoen dollar betrof,

7. B.I.1.11, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 28 miljoen dollar betrof,

8. B.I.1.12, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 53,2 miljoen dollar betrof,

9. B.I.1.14, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof;

- het gebruik van de aldus bewezen valse filings voorwerp van de tenlasteleggingen B.I.1.7

tot en met B.I.1.12 (tenlastelegging B.V),

- het opmaken van valse licentiecontracten met het bedrieglijk opzet de omzet in de

gepubliceerde kwartaalcijfers en jaarrekeningen van de nv LHSP gunstiger voor te stellen

dan deze in werkelijkheid was (de bewezen bevonden onderdelen van de

tenlastelegging B.I.2),

- het opmaken en het bekendmaken of helpen opmaken of bekendmaken van

valse/misleidende informatie om de prijs van het aandeel van de nv LHSP op de Easdaq

en Nasdaq-beurs te hebben doen stijgen of getracht te hebben te doen stijgen of de prijs

ervan te handhaven (het misdrijf van koersmanipulatie) door:

- het bekendmaken van valse omzetcijfers aan de Easdaq-beurs en de Nasdaq-beurs

(de bewezen bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.II),

- het verspreiden van persberichten over de omzet van de nv LHSP (de bewezen

bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.III),

- het bekendmaken, naast de reeds hiervoor vermelde valse filings, van een valse

filing aan de SEC met betrekking tot het tweede kwartaal van het boekjaar 2000 (de

bewezen tenlastelegging D.IV.14, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter

van de totale, in de filing vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof);

Page 54: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

54

waarbij het vroegste feit in hoofde van J.L. zich voordeed op 29 september 1998

(tenlasteleggingen B.I.2.1, B.I.2.2 en B.I.2.3).

2. wat P.H. betreft:

- het opnemen van valse omzet in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen

1998 en 1999 van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het aandeel

van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de bewezen verklaarde

onderdelen van de tenlasteleggingen A.I.3 en A.I.4, voor een totale valse omzet van

24 115 912,55 euro in zowel de enkelvoudige als geconsolideerde jaarrekening 1998,

A.I.5, voor een valse omzet van 4 954 910,32 euro in de enkelvoudige jaarrekening 1999,

en A.I.6, voor een totale valse omzet van 106 750 406,77 euro in de geconsolideerde

jaarrekening 1999),

- het niet opnemen van waardeverminderingen in de enkelvoudige en geconsolideerde

jaarrekening 1999 van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (het bewezen

verklaarde onderdeel van de tenlasteleggingen A.II.1 en A.II.2, voor een bedrag van

telkens 2,7 miljoen dollar),

- het gebruik van de in die mate bewezen verklaarde valse jaarrekeningen voor de periode

van 7 mei 1999 tot 9 november 2000 voor wat betreft het gebruik van de voormelde

jaarrekeningen van het boekjaar 1998, en van 7 mei 2000 tot 9 november 2000 voor wat

betreft het gebruik van de voormelde jaarrekeningen van het boekjaar 1999

(tenlastelegging A.III),

- het bekendmaken van valse filings aan de SEC met het bedrieglijk opzet de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de volgende bewezen

onderdelen van de tenlastelegging B.I.1):

1. B.I.1.2, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 27 845 000 dollar betrof,

2. B.I.1.3, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 113,7 miljoen dollar betrof,

3. B.I.1.7, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 9 miljoen dollar betrof,

4. B.I.1.8, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 14,2 miljoen dollar betrof,

5. B.I.1.9, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 12 miljoen dollar betrof,

6. B.I.1.10, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 31 miljoen dollar betrof,

7. B.I.1.11, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 28 miljoen dollar betrof,

8. B.I.1.12, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 53,2 miljoen dollar betrof,

Page 55: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

55

9. B.I.1.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof,

10. B.I.1.14, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof;

- het gebruik van de aldus bewezen valse filings voorwerp van de tenlasteleggingen B.I.1.7

tot en met B.I.1.12 (tenlastelegging B.V),

- het opmaken van valse licentiecontracten met het bedrieglijk opzet de omzet in de

gepubliceerde kwartaalcijfers en jaarrekeningen van de nv LHSP gunstiger voor te stellen

dan deze in werkelijkheid was (de bewezen bevonden onderdelen van de

tenlastelegging B.I.2),

- het opmaken en het bekendmaken of helpen opmaken of bekendmaken van

valse/misleidende informatie om de prijs van het aandeel van de nv LHSP op de Easdaq

en Nasdaq-beurs te hebben doen stijgen of getracht te hebben te doen stijgen of de prijs

ervan te handhaven (het misdrijf van koersmanipulatie) door:

- het bekendmaken van valse omzetcijfers aan de Easdaq-beurs en de Nasdaq-beurs

(de bewezen bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.II),

- het verspreiden van persberichten over de omzet van de nv LHSP (de bewezen

bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.III),

- het bekendmaken, naast de reeds hiervoor vermelde valse filings, van valse filings

aan de SEC met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal van het boekjaar 2000

(de bewezen tenlasteleggingen D.IV.13 en D.IV.14, waarbij zijn kennis omtrent het

fictieve karakter van de totale, in de filing vermelde, omzet een bedrag van

8 miljoen dollar betrof voor elk kwartaal;

waarbij het vroegste feit in hoofde van P.H. zich voordeed op 29 september 1998

(tenlasteleggingen B.I.2.1, B.I.2.2 en B.I.2.3).

3. wat N.W. betreft:

- het opnemen van valse omzet in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen

1998 en 1999 van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het aandeel

van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de bewezen verklaarde

onderdelen van de tenlasteleggingen A.I.3 en A.I.4, voor een totale valse omzet van

24 115 912,55 euro in zowel de enkelvoudige als geconsolideerde jaarrekening 1998,

A.I.5, voor een valse omzet van 4 954 910,32 euro in de enkelvoudige jaarrekening 1999,

en A.I.6, voor een totale valse omzet van 106 750 406,77 euro in de geconsolideerde

jaarrekening 1999),

- het niet opnemen van waardeverminderingen in de enkelvoudige en geconsolideerde

jaarrekening 1999 van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (het bewezen

Page 56: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

56

verklaarde onderdeel van de tenlasteleggingen A.II.1 en A.II.2, voor een bedrag van

telkens 2,7 miljoen dollar),

- het gebruik van de in die mate bewezen verklaarde valse jaarrekeningen voor de periode

van 7 mei 1999 tot 9 november 2000 voor wat betreft het gebruik van de voormelde

jaarrekeningen van het boekjaar 1998, en van 7 mei 2000 tot 9 november 2000 voor wat

betreft het gebruik van de voormelde jaarrekeningen van het boekjaar 1999

(tenlastelegging A.III),

- het bekendmaken van valse filings aan de SEC met het bedrieglijk opzet de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de volgende bewezen

onderdelen van de tenlastelegging B.I.1):

1. B.I.1.2, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 27 845 000 dollar betrof,

2. B.I.1.3, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 113,7 miljoen dollar betrof,

3. B.I.1.7, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 9 miljoen dollar betrof,

4. B.I.1.8, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 14,2 miljoen dollar betrof,

5. B.I.1.9, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 12 miljoen dollar betrof,

6. B.I.1.10, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 31 miljoen dollar betrof,

7. B.I.1.11, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 28 miljoen dollar betrof,

8. B.I.1.12, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 53 200 000 dollar betrof;

- het gebruik van de aldus bewezen valse filings voorwerp van de tenlasteleggingen B.I.1.7

tot en met B.I.1.12 (tenlastelegging B.V),

- het opmaken van valse licentiecontracten met het bedrieglijk opzet de omzet in de

gepubliceerde kwartaalcijfers en jaarrekeningen van de nv LHSP gunstiger voor te stellen

dan deze in werkelijkheid was (de bewezen bevonden onderdelen van de

tenlastelegging B.I.2),

- het opmaken en het bekendmaken of helpen opmaken of bekendmaken van

valse/misleidende informatie om de prijs van het aandeel van de nv LHSP op de Easdaq

en Nasdaq-beurs te hebben doen stijgen of getracht te hebben te doen stijgen of de prijs

ervan te handhaven (het misdrijf van koersmanipulatie) door:

- het bekendmaken van valse omzetcijfers aan de Easdaq-beurs en de Nasdaq-

beurs (de bewezen bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.II);

- het verspreiden van persberichten over de omzet van de nv LHSP (de bewezen

bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.III);

Page 57: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

57

- het bekendmaken, naast de reeds hiervoor vermelde valse filings, van een

valse filing aan de SEC met betrekking tot het eerste kwartaal van het boekjaar

2000 (de bewezen tenlastelegging D.IV.13, waarbij zijn kennis omtrent het

fictieve karakter van de totale, in de filing vermelde, omzet een bedrag van

8 miljoen dollar betrof);

waarbij het vroegste feit in hoofde van N.W. zich voordeed op 29 september 1998

(tenlasteleggingen B.I.2.1, B.I.2.2 en B.I.2.3).

4. wat G.B. betreft:

- het opnemen van valse omzet in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen

1998 en 1999 van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het aandeel

van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de bewezen verklaarde

onderdelen van de tenlasteleggingen A.I.3 en A.I.4, voor een totale valse omzet van

24 115 912,55 euro in zowel de enkelvoudige als geconsolideerde jaarrekening 1998, en

A.I.6, voor een totale valse omzet van 94 297 213,11 euro in de geconsolideerde

jaarrekening 1999),

- het gebruik van de in die mate bewezen verklaarde valse jaarrekeningen voor de periode

van 7 mei 1999 tot 9 november 2000 voor wat betreft het gebruik van de voormelde

jaarrekeningen van het boekjaar 1998, en van 7 mei 2000 tot 9 november 2000 voor wat

betreft het gebruik van de voormelde jaarrekeningen van het boekjaar 1999

(tenlastelegging A.III),

- het bekendmaken van valse filings aan de SEC met het bedrieglijk opzet de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de volgende bewezen

onderdelen van de tenlastelegging B.I.1):

1. B.I.1.2, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 27 845 000 dollar betrof,

2. B.I.1.3, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 100,7 miljoen dollar betrof,

3. B.I.1.7, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 9 miljoen dollar betrof,

4. B.I.1.8, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 14,2 miljoen dollar betrof,

5. B.I.1.9, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 12 miljoen dollar betrof,

6. B.I.1.10, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 19 miljoen dollar betrof,

7. B.I.1.12, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 40,2 miljoen dollar betrof,

8. B.I.1.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof,

Page 58: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

58

9. B.I.1.15, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 100 700 000 dollar betrof;

- het gebruik van de aldus bewezen valse filings voorwerp van de tenlasteleggingen B.I.1.7

tot en met B.I.1.10 en B.I.1.12 (tenlastelegging B.V),

- het opmaken en het bekendmaken of helpen opmaken of bekendmaken van

valse/misleidende informatie om de prijs van het aandeel van de nv LHSP op de Easdaq

en Nasdaq-beurs te hebben doen stijgen of getracht te hebben te doen stijgen of de prijs

ervan te handhaven (het misdrijf van koersmanipulatie) door:

- het bekendmaken van valse omzetcijfers aan de Easdaq-beurs en de Nasdaq-beurs

(de bewezen bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.II);

- het verspreiden van persberichten over de omzet van de nv LHSP (de bewezen

bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.III);

- het bekendmaken, naast de reeds hiervoor vermelde valse filings, van valse filings

aan de SEC met betrekking tot het eerste kwartaal van het boekjaar 2000 (de

bewezen tenlastelegging D.IV.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter

van de totale, in de filing vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof);

waarbij het vroegste feit in hoofde van G.B. zich voordeed op 27 oktober 1998 (tenlasteleggingen

D.II.4 en D.III.4).

5. wat C.D. betreft:

- het opnemen van valse omzet in de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening 1999

van de nv LHSP met de bedoeling onder meer de koers van het aandeel LHSP te doen

stijgen, minstens te handhaven (de bewezen verklaarde onderdelen van de

tenlasteleggingen A.I.5, voor een valse omzet van 4 954 910,32 euro in de enkelvoudige

jaarrekening 1999, en A.I.6, voor een totale valse omzet van 32 323 641,09 euro in de

geconsolideerde jaarrekening 1999),

- het bekendmaken van valse filings aan de SEC met het bedrieglijk opzet de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de volgende bewezen

onderdelen van de tenlastelegging B.I.1):

1. B.I.1.3, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 34,2 miljoen dollar betrof,

2. B.I.1.12, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 34,2 miljoen dollar betrof,

3. B.I.1.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof,

4. B.I.1.15, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 34,2 miljoen dollar betrof;

Page 59: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

59

- het gebruik van de aldus bewezen valse filing voorwerp van de tenlastelegging B.I.1.12

(tenlastelegging B.V),

- het opmaken en het bekendmaken of helpen opmaken of bekendmaken van

valse/misleidende informatie om de prijs van het aandeel van de nv LHSP op de Easdaq

en Nasdaq-beurs te hebben doen stijgen of getracht te hebben te doen stijgen of de prijs

ervan te handhaven (het misdrijf van koersmanipulatie) door:

- het bekendmaken van valse omzetcijfers aan de Easdaq-beurs en de Nasdaq-beurs

(de bewezen bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.II);

- het verspreiden van persberichten over de omzet van de nv LHSP (de bewezen

bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.III);

- het bekendmaken, naast de reeds hiervoor vermelde valse filings, van een valse

filing aan de SEC met betrekking tot het eerste kwartaal van het boekjaar 2000 (de

bewezen tenlastelegging D.IV.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter

van de totale, in de filing vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof);

waarbij het vroegste feit in hoofde van C.D. zich voordeed op 9 februari 2000 (tenlasteleggingen

D.II.9 en D.III.9).

6. wat T.S. betreft:

- het opnemen van valse omzet in de geconsolideerde jaarrekening 1999 van de nv LHSP met

de bedoeling onder meer de koers van het aandeel van de nv LHSP te doen stijgen,

minstens te handhaven (de bewezen verklaarde onderdelen van de tenlastelegging A.I.6,

voor een totale valse omzet van 64 116 626,09 euro in de geconsolideerde jaarrekening

1999),

- het bekendmaken van valse filings aan de SEC met het bedrieglijk opzet de koers van het

aandeel van de nv LHSP te doen stijgen, minstens te handhaven (de volgende bewezen

onderdelen van de tenlastelegging B.I.1):

1. B.I.1.3, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 34,2 miljoen dollar betrof,

2. B.I.1.9, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 12 miljoen dollar betrof,

3. B.I.1.10, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 23,5 miljoen dollar betrof,

4. B.I.1.11, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 12 miljoen dollar betrof,

5. B.I.1.12, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof,

6. B.I.1.13, waarbij zijn kennis omtrent het fictieve karakter van de totale, in de filing

vermelde, omzet een bedrag van 8 miljoen dollar betrof;

- het opmaken en het bekendmaken of helpen opmaken of bekendmaken van

valse/misleidende informatie om de prijs van het aandeel van de nv LHSP op de Easdaq

Page 60: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

60

en Nasdaq-beurs te hebben doen stijgen of getracht te hebben te doen stijgen of de prijs

ervan te handhaven (het misdrijf van koersmanipulatie) door:

- het bekendmaken van valse omzetcijfers aan de Easdaq-beurs en de Nasdaq-

beurs (de bewezen bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.II);

- het verspreiden van persberichten over de omzet van de nv LHSP (de bewezen

bevonden onderdelen van de tenlastelegging D.III),

waarbij het vroegste feit in hoofde van T.S. zich voordeed op 31 maart 1999 (tenlasteleggingen

B.I.2.8-B.I.2.11).

3.8.1.2.2 De fouten van W.V.A..

139. De verweerder W.V.A. werd schuldig bevonden aan en veroordeeld wegens de

tenlasteleggingen F.III en F.VI, namelijk:

“F.III. Bij inbreuk op de artikel 17, lid 3 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de

boekhouding en de jaarrekening van de onderneming, als commissaris, commissaris-revisor,

revisor of onafhankelijk deskundige, rekeningen, jaarrekeningen, balansen en

resultatenrekeningen of geconsolideerde rekeningen van ondernemingen te hebben

geattesteerd of goedgekeurd, terwijl niet is voldaan aan de artikelen 2, 3, 1ste en 3de lid, 4 tot

9 van voormelde wet, of aan de ter uitvoering van de artikelen 4, lid 6, 7, lid 4, 8 § 2 en 10 en

11 van voormelde wet genomen besluiten, en hij niet gedaan heeft wat hij had moeten doen

om zich te vergewissen of aan die bepalingen werd voldaan – misdrijf thans strafbaar gesteld

door artikel 16, lid 3 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de

onderneming en artikel 171, § 2 van het Wetboek van Vennootschappen,

Meer bepaald, niet hebben gedaan wat hij had moeten doen om te achterhalen of inbreuken

werden gepleegd zoals omschreven onder de tenlasteleggingen E.I.1.3, E.I.2.3, E.II.1.3, en

E.II.2.3, als commissaris-revisor van LHSP NV, een goedkeurende verklaring zonder

voorbehoud te hebben afgeleverd met betrekking tot de jaarrekening en de geconsolideerde

jaarrekening van deze vennootschap met betrekking tot het jaar 1999, waarin onder meer

werd geattesteerd dat de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de

bestuursrechtelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, en dat de jaarrekening een

getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de

onderneming,

Te Ieper, te Gent, en bij samenhang elders in het Rijk, op 4 mei 2000;

F.VI: Bij inbreuk op de artikel 17, lid 3 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de

boekhouding en de jaarrekening van de onderneming, als commissaris, commissarisrevisor,

revisor of onafhankelijk deskundige, rekeningen, jaarrekeningen, balansen en

resultatenrekeningen of geconsolideerde rekeningen van ondernemingen te hebben

geattesteerd of goedgekeurd, terwijl niet is voldaan aan de artikelen 2, 3, 1ste en 3de lid, 4 tot

9 van voormelde wet, of aan de ter uitvoering van de artikelen 4, lid 6, 7, lid 4, 8 § 2 en 10 en

Page 61: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

61

11 van voormelde wet genomen besluiten, en hij niet gedaan heeft wat hij had moeten doen

om zich te vergewissen of aan die bepalingen werd voldaan – misdrijf thans strafbaar gesteld

door artikel 16, lid 3 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de

onderneming,

Meer bepaald, niet hebbende gedaan wat hij had moeten doen om te achterhalen of er

inbreuken werden gepleegd zoals omschreven onder de tenlasteleggingen E.III en E.IV, als

commissaris-revisor van LHSP NV, een goedkeurende verklaring zonder voorbehoud te

hebben afgeleverd met betrekking tot de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening

van deze vennootschap met betrekking tot het jaar 1999, waarin onder meer werd

geattesteerd dat de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de

bestuursrechtelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, en dat de jaarrekening een

getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de

onderneming,

Te Ieper, te Gent, en bij samenhang elders in het Rijk, op 4 mei 2000”.

Deze bewezen tenlasteleggingen betreffen het op 4 mei 2000 als commissaris-revisor goedkeuren

zonder voorbehoud van de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen van het boekjaar 1999

van de nv LHSP, zonder te hebben gedaan wat hij had moeten doen om te achterhalen of er

inbreuken werden gepleegd zoals omschreven onder de tenlasteleggingen E.I.1.3, E.I.2.3, E.II.1.3, en

E.II.2.3 (tenlastelegging F.III) en E.III en E.IV (tenlastelegging F.VI).

Om te besluiten tot het bewijs van de feiten van de tenlasteleggingen F.III en F.VI oordeelde het hof

dat W.V.A. als commissaris-revisor zijn controleopdracht op vier specifieke punten niet uitgevoerd

had zoals een normaal, redelijk en voorzichtig commissaris-revisor, geplaatst in dezelfde

omstandigheden, deze uitgevoerd zou hebben.

140. De middelen van bepaalde eisers, die ertoe strekken om de door het strafarrest lastens

W.V.A. in aanmerking genomen misdrijven (en dus zijn door de strafrechter als fout in aanmerking te

nemen gedragingen) uit te breiden naar omvang en/of duur van de geïncrimineerde feiten of

periodes van de ten laste gelegde feiten, kunnen niet aanvaard worden.

Zo is ieder middel van de eisers, als zou W.V.A. zelf de opzettelijke misdrijven waaraan de andere

verweerders schuldig bevonden werden gepleegd hebben of eraan deelgenomen hebben, onjuist

omdat hij enkel veroordeeld werd voor de twee voormelde onopzettelijke misdrijven. Dergelijk

middel kan derhalve niet in aanmerking genomen worden bij de beoordeling van de

burgerrechtelijke aansprakelijkheid van W.V.A..

141. Sommige eisers zijn van mening dat de in hoofde van W.V.A. bewezen verklaarde misdrijven

meebrengen dat alle controlehandelingen die hij stelde als bedrijfsrevisor van de nv LHSP vóór 4 mei

2000 in aanmerking genomen moeten worden voor de beoordeling van zijn burgerrechtelijke

aansprakelijkheid. Vanaf het ogenblik dat W.V.A. eind juni 1999 P.B. van eveneens KPMG opvolgde,

zou zijn aansprakelijkheid ingaan.

Page 62: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

62

W.V.A. voert daartegen aan dat de eisers zich op burgerrechtelijk gebied tegen hem enkel kunnen

steunen op de onopzettelijke misdrijven van 4 mei 2000 en dat hij niet aansprakelijk kan worden

gesteld voor fouten van vóór die datum.

Anders dan sommige eisers voorhouden, kan het hof bij de beoordeling van de burgerrechtelijke

aansprakelijkheid van W.V.A. enkel rekening houden met de vier in het strafarrest aanvaarde

feitelijke gegevens die zijn schuld aan de tenlasteleggingen F.III en F.VI meegebracht hebben. Het

gezag van het strafrechtelijk gewijsde belet immers dat de beslissingen over de strafvordering

opnieuw ter discussie worden gebracht ter gelegenheid van de burgerlijke vordering aanhangig

gemaakt bij toepassing van artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering.

De beslissingen over de strafvordering hebben immers erga omnes gezag van rechterlijk gewijsde

(cf. Cass. 10 mei 1985, Arr. Cass. 1984-1985, 1245).

In het strafarrest werd overigens expliciet beslist:

''AI de overige door het openbaar ministerie en de burgerlijke partijen ingeroepen

onregelmatigheden of onachtzaamheden zijn naar het oordeel van het hof niet bewezen,

minstens bestaat er dienaangaande twijfel, die hoe dan ook aan de beklaagden ten gunste

dient te komen." (p. 1914, randnummer 5)

In het strafarrest heeft het hof bovendien onder meer gemotiveerd en beslist als volgt:

“3. Het hof heeft hoger in het arrest bij de beoordeling van de strafrechtelijke

aansprakelijkheid van de beklaagden KPMG en W.V.A. voor de tenlasteleggingen A, B, D en E

de controlebeginselen uiteengezet die volgens het hof ten tijde van de revisorale controle op

het boekjaar 1999 van toepassing waren (zie de motivering onder punt III.2.F in hoofdstuk

17.32.1).

Het hof heeft aldaar besloten dat de commissaris-revisor in de concrete omstandigheden niet

kon worden verweten dat hij heeft gesteund op de bevestigings-brieven van de bedrijfsleiding

en van derden, dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang was gebracht door het geven van

advies over de boekhoudkundige gevolgen van overeenkomsten, dat hij de regels van een

internationale audit als groepsrevisor niet correct zou hebben toegepast en dat hij de

werking van de interne controle in het bedrijf NV LHSP onvoldoende zou hebben onderzocht.

Deze beginselen en motivering zijn ook van toepassing voor de beoordeling van de

tenlasteleggingen F.III en F.VI.

4. Het hof heeft vervolgens de andere concrete elementen getoetst die volgens het openbaar

ministerie een professionele fout uitmaken in hoofde van de beklaagden KPMG en/of W.V.A..

Het hof komt op grond van deze toetsing tot het hierna nader uiteengezet besluit.” (p. 1899

en 1900)

en:

Page 63: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

63

“Bij de bespreking van de tenlasteleggingen A en B heeft het hof geoordeeld dat het niet

bewezen is dat de commissaris-revisor ten tijde van de feiten ervan op de hoogte was dat er

van meet af aan een verbintenis/verplichting was van de NV LHSP om substantiële bijstand

te leveren aan de taalbedrijven. Ter zake verwijst het hof naar de inhoud van hoofdstuk 17.3

in dit arrest.

Er was voor de commissaris-revisor geen reden om te twijfelen aan de formele inhoud van de

contracten, die nu eens iedere bijkomende verplichting tot het leveren van bijstand door de

NV LHSP, behoudens de contractueel voorziene bijstand van 2 dagen, uitdrukkelijk uitsloten

en dan weer de mogelijkheid tot bijstand mits betaling van een overeen te komen

marktconforme vergoeding inhielden.

Het hof kan ook niet anders dan vaststellen dat verschillende personen bevestigen dat de

tools wel degelijk bruikbaar waren (zij het dat de revisor niet wist dat dit niet het geval was

buiten de LHSP-omgeving) en ook dat deze werden gebruikt in het samenwerkingsverband

voor de ontwikkeling van Scandinavische talen. De bedrijfsrevisor moest er derhalve niet

zonder meer van uitgaan dat de tools zonder substantiële bijstand van de NV LHSP niet

konden worden gebruikt.” (p. 1902-1903)

De door W.V.A. niet naar behoren uitgevoerde controlehandelingen gingen noodzakelijkerwijs aan

de goedkeurende verklaring zonder voorbehoud vooraf en hebben tot deze verklaring op 4 mei 2000

geleid. Het als misdrijf omschreven feit is in de tenlasteleggingen F.III en F.VI duidelijk: zonder te

hebben gedaan wat hij had moeten doen, een goedkeurende verklaring zonder voorbehoud te

hebben afgeleverd over de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening van 1999 van de nv LHSP,

terwijl niet was voldaan aan de artikelen 2, 3, 1ste en 3de lid, 4 tot 9 van de Boekhoudwet, of aan de

ter uitvoering van de artikelen 4, lid 6, 7, lid 4, 8 § 2 en 10 en 11 van voormelde wet genomen

besluiten.

142. Dat die misdrijven ten aanzien van W.V.A. bewezen verklaard werden op 4 mei 2000

verhindert niet dat de voorafgaande door het hof in het strafarrest in aanmerking genomen

controlehandelingen mee in rekening worden gebracht bij de beoordeling van zijn burgerrechtelijke

aansprakelijkheid. In zijn syntheseconclusie, neergelegd op 22 april 2016, vermeldt W.V.A. overigens

expliciet:

- “Meer bepaald kunnen de burgerlijke vorderingen gericht tegen concluant enkel en alleen

de bewezen persoonlijke schade betreffen die in een bewezen oorzakelijk verband staat

met het afleveren van de commissarisverklaring op 4 mei 2000 gebaseerd op de vier

vastgestelde en weerhouden nalatigheden die betrekking hebben op controle van de

jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van LHSP met betrekking tot het jaar 1999

(tenlastelegging F.III en F.VI), zoals inhoudelijk beperkt in de bewezenverklaring door uw

hof in het arrest van 20 september 2010 (pagina 1902 – 1914).” (p. 13, randnummer 10,

eerste alinea)

- “Uitsluitend dit op 4 mei 2000 begaan en op die datum ook beëindigd aflopend misdrijf

dat uw hof heeft bewezen verklaard met een beperking tot vier concrete en welomlijnde

aspecten, kan uw hof aldus vanuit artikel 1382-1383 BW. in aanmerking nemen als fout

Page 64: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

64

om de burgerlijke vorderingen tegen concluant te beoordelen, en om na te gaan of iedere

burgerlijke partij afzonderlijk – indien de vordering ontvankelijk zou zijn (cf. supra II en

III.A) – het bewijs levert dat deze welbepaalde fout van 4 mei 2000 een concrete en

persoonlijke schade heeft veroorzaakt. (…)” (p. 15, randnummer 11, eerste alinea)

- “Ten tweede kunnen de burgerlijke partijen van concluant vanuit de tenlastelegging F.III

en F.VI met als datum 4 mei 2000, geen enkele schadevergoeding vorderen voor andere

beweerde onregelmatigheden of onachtzaamheden dan deze vier door uw hof

vastgesteld en weerhouden, daar andere beweerde onregelmatigheden door uw hof zelfs

uitdrukkelijk niet bewezen werden verklaard (…)”(p. 16, randnummer 11.2, eerste alinea)

Uit de strafbaarstelling van artikel 17, lid 3 van de Boekhoudwet (op het moment van de feiten), van

artikel 16, lid 3 van dezelfde wet (op het moment van het strafarrest) (en thans van artikel XV.75, 2°,

eerste lid WER) blijkt duidelijk dat het attesteren of goedkeuren van een jaarrekening, zonder dat

voldaan is aan de vereisten van het getrouw beeld dat zij over het vermogen, de financiële toestand

en de resultaten van de onderneming moet verschaffen, samen gezien moet worden met de

handelingen die deze attestatie of goedkeuring voorafgaan.

In het arrest van 29 november 2011 oordeelde het Hof van Cassatie daarover als volgt:

“Voor het overige beoordeelt het arrest de strafrechtelijke aansprakelijkheid van onder meer

de eiser V (opmerking van dit hof: dit betreft de huidige verweerder W.V.A.) door na te gaan

of de door het openbaar ministerie aangevoerde feitelijke gegevens voor de bedrijfsrevisor

inderdaad aanleiding hadden moeten zijn om kritischer controle uit te voeren en een

afwijzende verklaring te verlenen voor het boekjaar 1999 en stellen zij vast welke feitelijke

gegevens daartoe in aanmerking konden en dienden te worden genomen (p. 1897-1914).

Anders dan waarvan het middel uitgaat, beslist het arrest met het bekritiseerde onderdeel

niet dat de feiten uit de vermelde periode behoren tot de feiten omschreven onder de

tenlasteleggingen F.III en F.VI.” (p. 40, overweging 110)

143. Vermits echter de lastens W.V.A. bewezen verklaarde misdrijven zich pas voordeden op 4

mei 2000 konden eisers zich ten vroegste vanaf die datum steunen op de informatie uit het

revisoraal verslag voor hun investeringsbeslissingen. Zolang er geen goedkeurend verslag zonder

voorbehoud was, kon er geen sprake zijn van een misdrijf, evenmin van misleiding.

Het besluit is dan ook dat het hof met geen andere feitelijkheden kan rekening houden dan deze die

in het strafarrest in aanmerking genomen werden om te besluiten tot de schuld van W.V.A. aan de

tenlasteleggingen F.III en F.VI en dat de eisers ten vroegste vanaf 4 mei 2000 op grond van de

tenlasteleggingen F.III en F.VI schade kunnen hebben geleden. In de praktijk konden de eisers vanaf

7 mei 2000 kennis nemen van de revisorale verklaring (zie randnummer 104).

Page 65: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

65

3.8.2 Het causaal verband tussen de fouten en de schade.

3.8.2.1 Het risico ligt in beginsel bij de belegger.

144. Volgens een aantal verweerders ligt het risico dat financiële instrumenten waarde kunnen

verliezen volledig bij de koper / belegger, zodat deze geen schadevergoeding kan vorderen bij

mogelijke verliezen.

145. Een koper van financiële instrumenten van een vennootschap weet of behoort te weten dat

hij een risico loopt en dat er een kans bestaat dat hij zijn ingelegde kapitaal geheel of gedeeltelijk

verliest. In beginsel, dit is in normale omstandigheden, moet de koper zelf voor dit risico instaan en

de gevolgen daarvan dragen.

Zo correct mogelijke financiële en boekhoudkundige informatie over een onderneming is een

cruciale voorwaarde voor de belegger om een juiste investeringsbeslissing te nemen, zodat degene

die foute informatie verschaft of fraude pleegt in beginsel verantwoordelijk gesteld moet worden

voor de schadelijke gevolgen die daaruit voortvloeien.

Indien een koper van financiële instrumenten kan aantonen dat de inlichtingen, waarop hij zijn

investeringsbeslissing gesteund heeft, voortvloeien uit misleidende informatie of op de fraude

gepleegd door de verantwoordelijken van het bedrijf, terwijl hij op grond van correcte informatie of

zonder de fraude een andere beslissing genomen had, dan kan hij in beginsel zijn schade verhalen op

de daarvoor aansprakelijke persoon of personen.

3.8.2.2 De opzettelijke misdrijven leidden tot het faillissement en het totaal verlies van de

waarde van de aandelen van de nv LHSP.

146. De overgrote meerderheid van de eisers vordert vergoeding voor de schade die zij leden

door de aankoop van aandelen van de nv LHSP.

Deze schade bestaat volgens hen uit het totaal verlies van de waarde van die aandelen. Zij bepalen

de schade op de aankoopprijs van de aandelen, desgevallend verminderd met de (ontvangen)

verkoopprijs ervan.

147. De overgrote meerderheid van de eisers voert aan dat indien zij kennis hadden gehad van de

‘frauduleuze praktijken’ van de verweerders (zie o.m. de syntheseconclusie van de eisers die deel

uitmaken van de groepen Spaarverlies / mr. Coveliers - mr. Lenssens), zij nooit tot de aankoop van

aandelen van de nv LHSP waren overgegaan.

Volgens bepaalde eisers (zie in het bijzonder Spaarverlies / mr. Coveliers- mr. Lenssens) zouden de

aandelen zonder de fraude nooit in één klap de volledige noteringswaarde verloren hebben.

Volgens andere eisers, in het bijzonder deze vertegenwoordigd door de groep Deminor, werd de

volledige waarde van de aandelen vernietigd “door de vaststelling dat er achter L&H geen reëel en

Page 66: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

66

rechtmatig economisch gebeuren stak, maar dat alles dreef op schijn en misleiding door leugens

geweven rond een fraudecarrousel”(p. 22 syntheseconclusie P.W.).

148. De overgrote meerderheid van de eisers beschouwt kennelijk het faillissement van de nv

LHSP, dat volgens hen een gevolg is van de bewezen frauduleuze praktijken, als oorzaak van het

totaal waardeloos worden van de aandelen.

Het hof leidt dit af uit onder meer de volgende middelen in conclusies van eisers:

de syntheseconclusie van P.W., één van de eisers die deel uitmaakt van de groep

Deminor, waarin gesteld wordt:

“- zonder de fraude waren de aandelen aangekocht door concluant en de andere Klagers

die zich aangesloten hebben bij Deminor en Test Aankoop, niet waardeloos geworden en

hadden deze niet in één klap de volledige noteringswaarde verloren op Nasdaq en

Easdaq, zodat concluant de aandelen L&H had kunnen blijven houden (wat normaal zou

geweest zijn voor een volprezen groeiaandeel) of verkopen zoals elk ander aandeel van

een gerenommeerd bedrijf dat weliswaar op rechtmatige wijze zaken doet.” (p. 27)

“Er bestaat geen redelijke twijfel over het feit dat het verzwijgen van de valse omzet en

andere boekhoudfraude het bedrijf toegelaten heeft steeds grotere overnames te doen

en daarbij grote schulden aan te gaan die, toen de onregelmatigheden dan toch

uiteindelijk bekendgemaakt werden, tot het faillissement geleid hebben. De waardevolle

technologie waarover LHSP beschikte gaan daarbij helemaal verloren. Daardoor kijken

de beleggers aan op een totaalverlies.” (p. 38)

“Indien de foutieve erkenning van omzet in juli 1999 bekendgemaakt was, zou LHSP zich

in een totaal andere situatie gevonden hebben in vergelijking met de situatie waarin

LHSP zich bevond toen de waarheid onthuld werd in november 2000. Wat veranderd was

tussen juli 1999 en november 2000 was de explosieve expansie van het bedrijf, die voor

een belangrijk deel de bestaande cash-positie had opgebruikt en voor het overige met

schulden gefinancierd werd. Terwijl LHSP in juli 1999 de afboeking van omzet kon

absorberen zonder daarbij in financiële moeilijkheden te geraken was de situatie totaal

verschillend in november 2000. Onmiddellijk na de bekendmaking van de fraude eisten

de banken hun kredieten van USD 430 miljoen op. Deze kredieten bestonden nog niet in

juli 1999. Dit heeft LHSP in betalingsproblemen gebracht, hetgeen uiteindelijk tot het

faillissement geleid heeft.” (p. 38)

de syntheseconclusie van de eisers die zich verzamelden in de groepen “Spaarverlies” en

“mr. Coveliers – mr. Lenssens”:

“De schade bestaat in casu uit de volledige inleg die concluanten als beleggers verloren

hebben. Zij hebben immers de waarde van hun aandelen volledig in rook zien opgaan

door de begane fouten. Voor anderen die nog iets uit te brand wensten te slepen en hun

aandelen verkocht hebben aan een minimale koerswaarde bestaat de schade uit het

Page 67: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

67

verschil tussen die koerswaarde en de oorspronkelijke inleg. Dat deze schade de krenking

van een rechtmatig belang inhoudt en zeker is, kan niet ernstig betwist worden.” (p. 52)

“In casu is het zo dat iedere belegger, ongeacht het tijdstip waarop deze zijn LHSP

aandelen heeft aangekocht door de frauduleuze praktijken van gedaagden de waarde

van zijn aandelen heeft zien teloor gaan. De aandelen zijn immers niets meer waard.

Deze waardevermindering en daarmee gepaard gaande verliezen waren onmogelijk te

voorzien door concluanten gelet op de valse informatie waarover zij beschikten.” (p. 54)

de syntheseconclusie van de eiseres XXX (registratienummer 337):

“Zonder de fout van de beklaagden zou LHSP een normale groei gekend hebben, zou de

euforie veel minder groot geweest zijn en zouden de te goeder trouw zijnde beleggers

zich niet zonder meer hebben laten meeslepen op de LHSP-sneltrein-der-beleggingen.

Uiteraard is deze schade moeilijk te meten: concluante heeft aandelen gekocht (aan een

prijs) waar zij dit anders niet had gedaan. De waarde van de aandelen werd integraal tot

nul gereduceerd ingevolge het frauderen van de beklaagden hetwelk tot het faillissement

van LHSP heeft geleid. Concluante zou nooit aandelen hebben gekocht indien ze wist dat

het een frauderende vennootschap betrof (zie ook verder bij de bespreking van het

oorzakelijk verband). In deze hypothese is de door concluante geleden schade aldus

minstens de aankoopwaarde van de aandelen die nog in portefeuille waren op het

moment van het faillissement, of het verschil tussen aankoopprijs en verkoopprijs.” (p.

11, randnummer 2.1)

de syntheseconclusie van de eiser XXX (registratienummer 821):

“Concludent heeft aandelen gekocht van 'Lernout & Hauspie', aandelen die op 24

oktober 2001 door het faillissementsvonnis van de Rechtbank van Koophandel te Ieper

waardeloos zijn geworden. Voormeld faillissement is ontegensprekelijk het gevolg van de

handelingen gesteld door beklaagden/verweerders. Uit het gewezen arrest van het Hof

blijkt uitdrukkelijk dat beklaagden/verweerders op een schaamteloze wijze het

vertrouwen en de belangen van de diverse aandeelhouders en beleggers, waaronder

concludent, ondergeschikt hebben gemaakt aan hun eigen belangen. Het staat dan ook

buiten kijf dat het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade bewezen is. Elk van de

verweerders is mede aansprakelijk voor de valse en misleidende informatie/verklaringen

ten in het voordeel van Lernout & Hauspie alsmede de strafrechtelijke fouten die geleid

hebben tot de bedrieglijke misleiding en benadeling van aandeelkopers. Uiteraard had

concludent geenszins aandelen gekocht indien hij op de hoogte was van de ware

toedracht van de feiten. Gelet op de verkeerde voorstelling van de omstandigheden door

beklaagden/verweerders, heeft concludent diverse aandelen aangekocht voor

aanzienlijke bedragen en bijgevolg schade geleden.” (p. 5)

de syntheseconclusie van de eiseres XXX (registratienummer 1270):

Page 68: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

68

“De aandelen zijn ingevolge de aan beklaagden ten laste gelegde en bewezen feiten

waardeloos geworden. Het is duidelijk dat concluante als aandeelhouder bedrogen werd

door beklaagden. Het bedrog en de frauduleuze praktijken van beklaagden hebben

geleid tot het faillissement van "LERNOUT & HAUSPIE SPEECH PRODUCTS NV". Het

handelen van beklaagden is dan ook de rechtstreekse oorzaak van het waardeverlies van

de aandelen van concluante.” (p. 6)

de conclusie van de eiseres XXX (registratienummer 1740):

“Door de fouten (fraude) van de beklaagden is haar investering verloren gegaan. Het

faillissement van LHSP werd veroorzaakt door de fouten van beklaagden.”

de syntheseconclusie van de eiser XXX (registratienummers 2999 en 3000):

“Dat verweerders de werkelijke waarde van de aandelen hebben gemanipuleerd en

andere frauduleuze praktijken hebben uitgeoefend, heeft rechtstreeks de teloorgang en

het faillissement van LERNOUT & HAUSPIE SPEECH PRODUCTS in de hand gewerkt. Het

argument dat het faillissement zou zijn uitgelokt door het opzeggen van de lening van

ruim 400 miljoen USD door de banken, kan niet worden bijgetreden. Het weze duidelijk

dat ook de banken hun lening opzegden ingevolge de door verweerders gehanteerde

frauduleuze praktijken en de manipulatie van de aandelenkoers. Niet het opzeggen van

de lening door de banken maar wel de frauduleuze praktijken en het manipuleren van de

aandelenkoers door verweerders is de rechtstreekse oorzaak van het faillissement van

LERNOUT & HAUSPIE SPEECH PROCUCTS. Gelet op het voorgaande is het duidelijk dat de

schade van concluant werd veroorzaakt door de als misdrijf omschreven feiten die

bewezen zijn verklaard.” (p. 9)

de syntheseconclusie van de eiser XXX (registratienummer 3138):

“Concluant heeft recht op vergoeding van zijn schade, die bestaat in het teloorgaan van

de geïnvesteerde gelden, gezien de aandelen waardeloos werden, en dit niet enkel

lastens de veroordeelden die zich schuldig maakten aan opzettelijke misdrijven om de

(boekhoudkundige) fraude te bewerkstelligen, en op die manier de aandeelkoersen

kunstmatig hoog te houden en zelfs nog in de hoogte te jagen, doch ook lastens de

bedrijfsrevisor V.A, die zulks mogelijk maakte door een gebrekkig toezicht (zie supra).”

(p. 9).

Volgens de eiser XXX (registratienummer 2979 – 2980) had het aandeel van de nv LHSP de facto al

voor het faillissement zijn waarde verloren, maar wilden de verweerders dit verbergen voor het

(beleggers)publiek door een niet-waarheidsgetrouwe financiële toestand te creëren en publiek te

maken. Het hof stelt vast dat deze eiser daarbij verwijst naar het strafarrest, zonder dit argument

verder concreet uit te werken.

Page 69: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

69

149. Een aantal verweerders betwisten dat de bewezen misdrijven de oorzaak zijn van het

faillissement, waaruit zij besluiten dat de door de eisers gevorderde schade als ongegrond moet

worden afgewezen.

150. Het hof onderzoekt hierna of bewezen is dat de misdrijven waarvoor de verweerders

veroordeeld werden in het strafarrest tot het faillissement hebben geleid.

151. De nv LHSP werd op 24 oktober 2001 door de toenmalige rechtbank van koophandel van

Ieper failliet verklaard.

Door het faillissement konden uiteindelijk de aandelen van de nv LHSP niet meer worden verhandeld

en waren zij op de beurs niets meer waard.

Het aandeel van de nv LHSP werd verhandeld op de Nasdaq- en de Easdaqbeurs. Op 9 november

2000 werd de handel in het aandeel op beide beurzen geschorst. Dit was nadat de nv LHSP die dag

bekend had gemaakt dat er sprake was van fouten en onregelmatigheden (“errors and

irregularities”) in haar boekhouding. Op 16 november 2000 trok KPMG haar verklaringen met

betrekking tot de jaarrekeningen 1998 en 1999 in.

Het hof merkt hier volledigheidshalve op dat er kennelijk na 9 november 2000 nog beurstransacties

in het aandeel van de nv LHSP mogelijk waren, aangezien verscheidene eisers daarvan stukken

overleggen en ook schadevergoeding vragen wegens het waardeverlies van aandelen van de nv LHSP

op een effectenbeurs gekocht na 9 november 2000.

Op 27 november 2000 verstuurde de nv KBC Bank in naam van een bankenconsortium een brief aan

de nv LHSP {zie het citaat uit de brief in de conclusie door de curatele van de nv LHSP neergelegd op

de griffie van dit hof op 17 november 2015, waarin deze ook verweer voert met betrekking tot de

tegen de nv LHSP als verweerder gestelde vorderingen (zie randnummer 5, pagina 11 van die

conclusie)}.

Daarin werd het doorlopend krediet van 430 miljoen dollar dat het bankenconsortium op 2 mei 2000

toegestaan had aan de nv LHSP onmiddellijk vervallen en betaalbaar gesteld. In de brief werd als

volgt ingegaan op de omstandigheden van het toekennen en het opzeggen van het krediet:

“Deze kredietfaciliteit werd u toegekend o.a. op basis van de gereviseerde geconsolideerde

rekening voor het jaar 1998, de gereviseerde geconsolideerde rekening voor het eerste

semester van 1999 en de niet-gereviseerde geconsolideerde rekening voor het jaar 1999.

Ondertussen is gebleken dat de cijfers op basis waarvan deze kredietfaciliteit werd

toegekend niet correct waren, zoals door u bevestigd werd tijdens de bankiersontmoeting

van 9 november 2000. Verder meldde u ons dat de rekeningen voor 1998, 1999 en voor het

eerste semester van 2000 zullen herwerkt worden. Als gevolg van deze informatie besloten

de beursautoriteiten van zowel Nasdaq als Easdaq op 9 november 2000 om de handel in de

aandelen van uw bedrijf te schrappen.

Page 70: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

70

Uit de aangifte van KPMG bij de Securities and Exchange Commission op 15 november 2000

blijkt dat KPMG deze commissie meldde dat de certificatie van de financiële aangiften voor

diezelfde jaren niet langer betrouwbaar is.

(…)

Uit de informatie die in de pers verscheen blijkt dat de operationele situatie van LHSP en

Dictaphone in het bijzonder meer dan verwacht verslechterde en dat het bedrijf het

vertrouwen van de klanten verloren heeft.

(…)

Met betrekking tot de geplande verkoop van bepaalde zakelijke afdelingen is het voorstel

voor een MBO door het Mendez-management enkel gebaseerd op een niet-bindende

intentieverklaring, waarvan geen kopie werd geleverd.

Met betrekking tot de verkoop van de faciliteit in Melboume schat u nu dat de opbrengsten

van die verkoop tussen de 18 en 22 miljoen USD zou schommelen, hoewel u ons in een

eerdere intentieverklaring een bedrag van 32 miljoen USD meldde.

In ieder geval zou de voorgestelde verkoop van de activa niet voldoende zijn om uw

verplichtingen in het kader van onze overeenkomst te kunnen nakomen. Verder zijn er geen

aanwijzingen dat een herstructurering van de resterende activiteiten, die zelfs nog niet

gestart werd, een redelijke kans op slagen zou hebben, in het bijzonder met het oog op het

feit dat het plan de verkoop met zich zou meebrengen met de vermeende cash-genererende

activiteiten van Mendez.

Tenslotte bevestigde u dat de toekomstige cashbehoefte van uw bedrijf groter zal zijn dan 12

miljoen USD en dat u momenteel niet in staat bent deze behoefte exact aan te geven.

Gisteren gaf u evenwel toe dat uw bedrijf, ondanks een plan voor herstructurering, tijdens de

volgende 3 tot 5 kwartalen een cash drain zou ondergaan. Hoewel u tijdens de vergadering

van 22 november 2000 had aangegeven dat u 30 dagen zou nodig hebben om een plan voor

herfinanciering en herstructurering op te stellen, geeft u nu toe dat u geen controle heeft

over de timing.

Uit het bovenstaande moeten we besluiten dat u niet binnen de nabije toekomst en met een

redelijke kans op slagen in staat zult zijn een herstructureringsplan voor te leggen.

(…)

Hierbij verklaren wij formeel dat de volgende voorvallen en omstandigheden een Belangrijk

Negatief effect hebben binnen de betekenis van deze definitie:

- het bedrijf gaf in het openbaar toe dat de gereviseerde financiële aangiften van het bedrijf

voor de jaren 1998, 1999 en de financiële aangiften voor de eerste helft van 2000 herwerkt

zullen worden. Bovendien gaf het auditcomité van de Raad van bestuur toe dat het feiten

geïdentificeerd heeft die waarschijnlijk verborgen werden gehouden voor de revisoren. Uit

informatie die u leverde en uit persrapporten blijkt zelfs dat er fraude in het spel kan zijn;

- het feit dat het bedrijf in de zeer nabije toekomst liquiditeitsproblemen zal hebben werd

bevestigd door de aankondiging tijdens de vergadering van 17 november 2000 van de

verdere daling van het geplande inkomen met 10% in vergelijking met het financiële plan dat

aan de Banken werd voorgesteld tijdens de vergadering van 9 november 2000, de negatieve

vooruitzichten voor Dictaphone Corporation zoals aangegeven in het document 10-Q van 21

Page 71: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

71

november 2000 en verdere informatie die geleverd werd tijdens de vergadering van 22

november 2000, in het bijzonder met betrekking tot de afwezigheid van vrij beschikbare of

vrij overdraagbare middelen in Korea;

- de bevestiging door het bedrijf dat de financiële aangiften voor de voorafgaande jaren niet

langer als betrouwbaar beschouwd kunnen worden. hetgeen leidde tot de opschorting van

de verhandeling van de aandelen op zowel Nasdaq als Easdaq. Dat zet de mogelijkheid van

het herfinancieren van de kredietfaciliteit op de kapitaalmarkten op het spel:

- er is een toenemend aantal rechtszaken en mogelijke rechtszaken tegen het bedrijf;

- deze feiten en omstandigheden rond de ontslagneming uit de Raad van Bestuur door P.H.,

G.B. en N.W. zorgden ervoor dat de investeerders en klanten hun vertrouwen in het bedrijf

zijn kwijtgeraakt.

Daarom, en in overeenstemming met artikel 12.2 van de Overeenkomst worden de Leningen

onder zowel Schijf A als Schijf B onmiddellijk vervallen en betaalbaar, samen met alle

intresten die daarop ontstaan zijn en alle andere bedragen die in het kader daarvan

betaalbaar zijn.

Wij behouden al onze rechten om de verschuldigde bedragen te innen maar we zijn bereid

een terugbetalingsplan te bespreken. Wij verwachten uw voorstel daaromtrent ten laatste

op vrijdag 1 december 2000 voor het einde van de kantooruren. (…)”.

Op 27 december 2000 werd namens de nv LHSP een verzoekschrift ingediend bij de toenmalige

rechtbank van koophandel te Ieper tot het bekomen van een gerechtelijk akkoord.

Op 5 januari 2001 kende de rechtbank het gevraagde gerechtelijk akkoord toe, wat de nv LHSP

bescherming bood tegen haar schuldeisers tot 1 juni 2001.

Op 21 mei 2001 legde de nv LHSP een herstel- en betalingsplan neer ter griffie van die rechtbank (zie

strafdossier kaft 164, stuk 34).

Bij vonnis van 20 juni 2001 werd het herstel- en betalingsplan verworpen.

Op 10 september 2001 werd een nieuw herstel- en betalingsplan neergelegd op de griffie van

dezelfde rechtbank.

Op 21 september 2001 stond de rechtbank van koophandel de definitieve opschorting van de

betaling toe mits naleving van vier voorwaarden, te evalueren na een periode van negen maanden.

Op het hoger beroep van de nv LHSP vernietigde het hof van beroep te Gent bij arrest van 18

oktober 2001 het vonnis van 21 september 2001.

Op 22 oktober 2001 werd een nieuw verzoekschrift tot het bekomen van een gerechtelijk akkoord

ingediend bij de toenmalige rechtbank van koophandel te Ieper.

Op 24 oktober 2001 werd echter het faillissement van de nv LHSP uitgesproken.

Page 72: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

72

152. Uit het voormeld verzoekschrift van 22 oktober 2001 blijkt dat de op dat ogenblik

beschikbare geldmiddelen niet volstonden om het krediet van 430 miljoen dollar te betalen. De toen

beschikbare activa volstonden evenmin om de totale onbetwiste concordataire schulden van de nv

LHSP aan derden, inclusief de bankschulden, ten bedrage van 562 869 138,37 euro, op korte termijn

te voldoen.

Verder blijkt uit het verzoekschrift dat de aanvankelijke hoop op de redding van de nv LHSP in de

loop van 2001 verdwenen was omwille van de instorting van de volledige IT-markt. De

herstructurering van de nv LHSP tot rendabele onderneming, die haar verplichtingen kon nakomen,

bleek niet langer mogelijk. De gerealiseerde en nog te verwachten opbrengsten voor de

verschillende divisies vielen lager uit dan verhoopt. Het crisismanagement had de eerste vier of vijf

maanden uitsluitend gefocust op de verdere overleving van de groep en lichtte onder meer “een

nooit geziene fraude in Korea van 100 miljoen US Dollar” door.

153. Het staat voor het hof vast dat de bewezen verklaarde opzettelijke misdrijven van de

tenlasteleggingen A, B en D een noodzakelijke voorwaarde waren voor het faillissement van de nv

LHSP en dat ze de hieruit voortvloeiende schade veroorzaakt hebben. De schaamteloze fraude had

namelijk de financiële structuur van en het vertrouwen in de nv LHSP onherstelbaar ondergraven.

De bewezen onderdelen van de misdrijven A, B en D waren duidelijk de reden waarom het

consortiaal krediet opgezegd werd. Indien er niet voor een zeer groot bedrag aan fictieve omzet

opgenomen was in de boekhouding, zoals later uit het strafonderzoek ook gebleken is, dan hadden

de banken het krediet niet opgezegd, had de nv LHSP niet moeten overgaan tot het aanvragen van

het gerechtelijk akkoord en zou het vertrouwen in de nv LHSP niet volledig verdwenen zijn. Het

instorten van het vertrouwen in de nv LHSP, toen een belangrijke speler in de

spraaktechnologiemarkt, heeft ongetwijfeld ook mee gespeeld in een vermindering van het

vertrouwen in de algemene IT-markt en daardoor ook de tegeldemaking van de activa in 2001

bemoeilijkt.

De pogingen van J.L., G.B. en C.D. om hun rol te minimaliseren, druisen in tegen de duidelijke

motiveringen uit het strafarrest waarin hun respectievelijk aandeel in de fraude uitvoerig toegelicht

en gedocumenteerd werd voor elk van de in hunnen hoofde respectievelijk bewezen verklaarde

misdrijven. Zij leverden allen de noodzakelijke medewerking aan de respectievelijk lastens hen

bewezen verklaarde onderdelen van de tenlasteleggingen A, B en D.

154. J.L., P.H., G.B., N.W., C.D. en T.S. zijn gehouden de schade die het gevolg is van die misdrijven

te vergoeden in de mate zoals hierna nader bepaald (zie randnummer 175 en volgende).

3.8.2.3 De onopzettelijke misdrijven gepleegd door W.V.A..

155. Geen enkele eiser maakt aannemelijk dat de onopzettelijke fouten van de tenlasteleggingen

F.III en F.VI gepleegd door W.V.A. geleid hebben tot het volledig waardeloos worden van de

financiële instrumenten van de nv LHSP, laat staan dat ze het faillissement veroorzaakt zouden

hebben.

Page 73: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

73

Met verweerder W.V.A. stelt het hof vast dat slechts enkele eisers concreet middelen aanbrengen

ter overtuiging dat de in hoofde van W.V.A. bewezen misdrijven tot het faillissement van de nv LHSP

hebben geleid.

156. Op het ogenblik dat het consortium van banken het krediet toekende, had W.V.A. zijn

revisoraal verslag voor het boekjaar 1999 nog niet afgeleverd. Zoals blijkt uit de brief van 27

november 2000 van de nv KBC Bank werd toen enkel rekening gehouden met de nog niet

gereviseerde geconsolideerde jaarrekening voor 1999.

Op dat ogenblik hadden J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S. al tal van opzettelijke misdrijven gepleegd,

namelijk de misdrijven die plaatsvonden vóór 4 mei 2000 en in het strafarrest lastens hen bewezen

verklaard werden.

157. Het is totaal uitgesloten dat het consortium dit krediet toegestaan zou hebben, indien het

geweten had dat de omzet (die duidelijk een cruciaal element was voor de toekenning ervan) op

grote schaal frauduleus opgedreven was. Kennelijk werd het krediet grotendeels aangewend voor de

verwerving van andere bedrijven, zoals Dictaphone, zodat een afkeurend of onthoudend revisoraal

verslag op 4 mei 2000 die verwerving niet had kunnen vermijden.

158. Uit het strafarrest blijkt verder dat na het afleggen van het revisoraal verslag op 4 mei 2000

slechts nog een beperkt aantal misdrijven voor een beperkt aantal beklaagden bewezen verklaard

werden, namelijk onder meer de tenlasteleggingen:

B.I.1.13 en B.I.1.14 (respectievelijk de filings van het eerste en tweede kwartaal 2000,

neergelegd bij de SEC, voor een bewezen geoordeelde valse omzet van 8 miljoen dollar);

B.I.1.15 (enkel ten aanzien van G.B. voor de vrijwillig ingediende fiIing 10-K bij de SEC

over het boekjaar 1999);

B.I.2.36 (enkel de datering van het contract gesloten met de nv DMP werd vals

bevonden);

B.I.3 (een valse overeenkomst met de vennootschap WH OPERATIONS om de beloofde

terugbetaling van warrants te compenseren);

B.I.4.1, 2, 3 en 4 (vier valse sublicentieovereenkomsten die op 8 november 2000 werden

ondertekend om vijf LDC’s toe te laten hun openstaande saldo’s aan licentievergoedingen

ten aanzien van de nv LHSP te kunnen voldoen).

De meeste en voor de omzet in grootte belangrijkste frauduleuze handelingen waren dus al vóór 4

mei 2000 gesteld.

159. Op het ogenblik dat W.V.A. zijn goedkeurend revisoraal verslag, zonder voorbehoud,

afleverde, was de oorzaak van het faillissement al latent aanwezig. De overige schuldig verklaarde

Page 74: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

74

verweerders hadden immers toen al, omwille van de door hen gepleegde fraude, de financiële

onderbouw en de geloofwaardigheid van de vennootschap zodanig ondergraven dat zulks op termijn

moest leiden tot het faillissement van de nv LHSP; welke andere revisorale verklaring ook W.V.A. op

4 mei 2000 had afgelegd, deze had een faillissement niet kunnen vermijden.

160. Het staat voor het hof vast dat de fouten van W.V.A. geen noodzakelijke voorwaarde waren

voor het faillissement en dus voor het volledig waardeverlies van de financiële instrumenten van de

nv LHSP. Zonder de fouten gepleegd door W.V.A. zou die schade zich ook voorgedaan hebben, zoals

deze zich in concreto voorgedaan heeft.

De vorderingen van eisers tot vergoeding van de schade bestaande uit het volledig waardeverlies

van de financiële instrumenten van de nv LHSP, gericht tegen W.V.A., moeten dan ook als ongegrond

afgewezen worden.

3.8.2.4 Het verlies van een kans.

161. Enkele eisers lijken zich in conclusies ook te beroepen op de rechtsfiguur van het verlies van

een kans:

- XXX (registratienummer 337) maakt in conclusie gewag van een verlies van een kans,

namelijk: “…indien de dienstverstrekker correct had gehandeld, er een kans bestond dat

de actuele toestand er anders zou uit gezien hebben voornamelijk gericht op het door de

dienstverstrekker verhoopte resultaat.”;

- XXX (registratienummers 2999 en 3000) stelt in conclusie ondergeschikt dat hij de kans

verloren heeft om de aandelen op een “naar eigen goeddunken gekozen ogenblik” te

verkopen, dan wel deze te behouden; daaruit volgt dat hem een kans werd ontnomen

om een bepaald voordeel te bekomen of een nadeel te vermijden. Hij begroot zijn schade

ondergeschikt op dezelfde schade als deze die hij in hoofdorde vraagt, namelijk de

waarde van de aandelen op het ogenblik van de aankoop.

162. Van het verlies van een kans is geen sprake wanneer het slachtoffer de vergoeding vraagt

van een schade die niet bestaat uit het verlies van een kans, maar van een schade die zich in

werkelijkheid al voorgedaan heeft.

Vermits ook de eisers die gewag maken van het verlies van een kans, de vergoeding vragen van het

verlies van de waarde van de financiële instrumenten van de nv LHSP die zij aankochten, vragen zij

de vergoeding van een schade die zich in werkelijkheid voordoet, en dus niet deze als gevolg van het

verlies van een kans.

163. Gelet op het beschikkingsbeginsel kan en mag het hof geen uitspraak doen over een niet

gevorderde schadevergoeding wegens het verlies van een kans die eventueel tot een andere schade

geleid zou hebben.

Page 75: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

75

164. Op de zitting van 5 december 2016 zette de raadsman van de groep - Spaarverlies uiteen dat

er sprake is van een verlies van een kans voor beleggers die aandelen kochten respectievelijk vóór 1

januari 1998, 1 juli 1999 of 4 mei 2000 (zie het proces-verbaal van de zitting van 5 december 2016):

“Op vraag van het hof geeft meester Geert Lenssens nadere toelichting omtrent de bronnen

waar hij in zijn pleidooi naar verwees en over de door hem ontwikkelde stellingen in zijn

pleidooi wat betreft de door zijn cliënten gevorderde schadevergoedingen;

Meester Lenssens vat samen dat de vorderingen tot vergoeding verschillend moeten worden

behandeld naargelang 1) deze vorderingen gesteld zijn tegen de bestuurders van de nv LHSP

en de andere personen die voor opzettelijke misdrijven zijn veroordeeld enerzijds en de

commissarissen-revisor die voor onopzettelijke misdrijven zijn veroordeeld anderzijds, 2) het

gaat om personen die aandelen kochten enerzijds en personen die aandelen aan- of

behielden anderzijds, en 3) de periode die, ingevolge de tussengekomen veroordelingen, voor

de bestuurders en de andere voor opzettelijke misdrijven veroordeelde personen enerzijds en

de commissarissen-revisor anderzijds in aanmerking moet worden genomen.

Gelet op dit onderscheid stelt meester Lenssens dat de vorderingen in die respectievelijke

gevallen zich voordoen als volgt:

- Wat betreft de burgerlijke partijen die aandelen kochten:

1. de bestuurders en de andere voor opzettelijke misdrijven veroordeelden moeten

worden veroordeeld tot betaling van de volledige aankoopprijs van aandelen van de

nv LHSP gekocht na 31 december 1997, meer de vergoedende intresten,

2. de commissarissen-revisor moeten worden veroordeeld tot betaling van de volledige

aankoopprijs van aandelen van de nv LHSP gekocht vanaf 1 juli 1999, minstens na 4

mei 2000, meer de vergoedende intresten;

- Wat betreft de burgerlijke partijen die aandelen aanhielden: die burgerlijke partijen

hebben ingevolge de bewezen misdrijven een kans verloren om hun aandelen te verkopen,

zodat hun schade zich voordoet ingevolge het verlies van een kans, welke rechtsfiguur

volgens Mter Lenssens behoort tot de begroting van de schade:

1. de bestuurders en de andere voor opzettelijke misdrijven veroordeelden moeten

worden veroordeeld tot betaling van 50 % van de aankoopprijs van aandelen van de

nv LHSP gekocht tot en met 31 december 1997 en behouden na die datum, meer de

vergoedende intresten,

2. de commissarissen-revisor moeten worden veroordeeld tot betaling van 50 % van de

aankoopprijs van aandelen van de nv LHSP behouden vanaf 1 juli 1999, minstens na

4 mei 2000, meer de vergoedende intresten.”

Ook de aldus geformuleerde vorderingen tot schadevergoeding gaan uit van het werkelijk geleden

verlies, zodat er opnieuw geen sprake is van de rechtsfiguur van het verlies van een kans.

Page 76: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

76

3.8.2.5 De invloed van de onontvankelijke strafvordering voor emissiebedrog op het causaal

verband.

165. Bepaalde verweerders voeren aan dat door het onontvankelijk verklaren van de

strafvordering ten aanzien van al de verweerders voor de tenlastelegging C (emissiebedrog), het

causaal verband tussen het verspreiden van misleidende informatie en de schade niet bewezen is.

Ten onrechte besluiten deze verweerders hieruit dat de eisers evenmin het bewijs leveren van het

oorzakelijk verband tussen de andere misdrijven waarvoor de verweerders werden veroordeeld en

de beweerde schade.

Het feit dat in het strafarrest de strafvordering voor het misdrijf van de tenlastelegging C

onontvankelijk werd verklaard, volgde uit de vaststelling van het hof dat het misdrijf emissiebedrog

een reële en effectieve aankoop van aandelen als misdrijfresultaat vereiste, en dat, “bij gebrek aan

een minimum aan concrete en precieze (door het openbaar ministerie te verschaffen) informatie met

betrekking tot het misdrijfresultaat (namen van beleggers, tijdstip van de aankoop van aandelen in

relatie tot de datum van de verspreide “onjuiste informatie”, aanwijzingen met betrekking tot het

volume van de aankopen van aandelen voor en na de bekendmaking van “onjuiste informatie”)”, het

voor het hof niet mogelijk was uit te maken welke feiten precies werden aanhangig gemaakt.

Evenmin was het voor de beklaagden mogelijk uit te maken voor welke concrete feiten zij werden

vervolgd, zodat de rechten van verdediging geschonden werden (p. 1517 van het strafarrest).

Er werd in het strafarrest niet geoordeeld dat er geen oorzakelijk verband bewezen werd tussen de

verstrekte misleidende informatie en het aankopen van aandelen. Er blijkt enkel dat het openbaar

ministerie geen concrete en precieze informatie / bewijzen verschafte met betrekking tot het

misdrijfresultaat, zodat niet uitgemaakt kon worden welke feiten precies aanhangig gemaakt

werden.

Noch de beslissing in het strafarrest, noch enig ander element brengen mee dat de eisers geen

oorzakelijk verband aantonen of kunnen aantonen tussen de door hen geleden schade en andere

misdrijven waarvoor de verweerders in het strafarrest schuldig verklaard werden.

Gelet op de beslissing in het strafarrest zijn evenwel alle vorderingen van eisers voor zover gesteund

op de tenlastelegging C ongegrond.

3.8.2.6 De bewijslast in verband met het causaal verband.

166. Verschillende verweerders werpen op dat elke eiser afzonderlijk en individueel het bewijs

moet leveren dat de schade door de schadeverwekker en het bewezen misdrijf is veroorzaakt en dat

er een zeker oorzakelijk verband is tussen de fout en de schade. Zij menen dat elke eiser, die

financiële instrumenten van de nv LHSP kocht, moet aantonen dat hij zonder de fouten met

zekerheid niet gekocht had en dat elke eiser die ze behield, zonder de fouten, met zekerheid niet

behouden zou hebben.

Page 77: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

77

167. De eiser draagt, behoudens in geval van een door de wet bepaald vermoeden, de bewijslast.

Er is in deze geen sprake van een wettelijk vermoeden.

168. De belegger, die schadevergoeding vordert, moet dan ook bewijzen dat er een causaal

verband bestaat tussen de misleiding of omzetfraude en zijn investeringsbeslissing en tussen de

misleiding of omzetfraude en zijn beweerdelijk geleden schade.

169. Een onderneming die een beroep doet op publieke middelen, zoals de nv LHSP, moet

evident correcte informatie verschaffen over haar boekhoudkundige en financiële toestand, zodat

wie financiële instrumenten wenst te kopen dan en ook na de aankoop weet of kan weten hoe de

toestand van de vennootschap op dat ogenblik is en hoe deze in normale marktomstandigheden zou

kunnen evolueren.

Uit het dossier is gebleken dat de nv LHSP haar groei vooral financierde door kapitaalsverhogingen

(zie o.m. het strafarrest p. 1901, randnummer 5) en uitgiften van (converteerbare) obligaties. Het

verstrekken aan het publiek van correcte informatie was in die omstandigheden des te meer van

essentieel belang.

Enerzijds verspreidt een beursgenoteerde vennootschap zelf informatie over haar financiële en

boekhoudkundige situatie. Anderzijds is het onmiskenbaar dat specialisten, onder meer de financiële

instellingen en de gespecialiseerde financiële pers, die informatie opvolgen, vervolgens analyseren

en de resultaten van hun analyse publiceren.

170. Van een modaal belegger kan niet worden geëist dat hij aantoont dat hij persoonlijk kennis

nam van de rechtstreeks door de onderneming verschafte informatie, maar mag en moet er

redelijkerwijs worden van uitgegaan dat hij zijn investeringsbeslissing ook kan steunen op de

financiële berichtgeving via onder meer de financiële instellingen en de gespecialiseerde financiële

pers.

De financiële instellingen, onder wie ook enkele ‘huisbankiers’ van de nv LHSP, het merendeel van

de gespecialiseerde pers en ook de Amerikaanse ‘beurswaakhond’ SEC werden in casu volkomen

misleid op zeer grote schaal en gedurende een lange periode, namelijk deze waarin de verschillende

onderdelen van de tenlasteleggingen A, B en D bewezen werden verklaard.

Dit bracht mee dat in die periode voortdurend een al te positief beeld van de nv LHSP gecreëerd

werd, wat uiteindelijk ook het doel was van de op fraude gebaseerde misleidende informatie. Zo

werd bij het beleggerspubliek in die periode permanent een onjuist beeld geschapen van de

financiële en boekhoudkundige toestand van de nv LHSP. Het kan dan ook niet anders dan dat finaal

degene die financiële instrumenten van de nv LHSP wou kopen of reeds had, en zich steunde en ook

mocht steunen op de informatie die in de financiële verslaggeving algemeen gangbaar was,

slachtoffer werd van de misleidende informatie.

De algemeen gekende belangstelling voor en openlijke aanwezigheid van meerdere politici en

andere personaliteiten bij de nv LHSP, die toen beschouwd werd als de “parel aan de Vlaamse

Page 78: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

78

kroon”, kreeg uitvoerig aandacht in de media en bestendigde de door de J.L., P.H., N.W., G.B., C.D.

en T.S. gecreëerde (te) positieve sfeerschepping rond de nv LHSP.

Het enkele feit dat een zeldzame journalist zich vragen stelde bij de groei van de nv LHSP is in casu

niet van belang, nu ook hij toen niet op de hoogte was van de concrete aard en omvang van de

misleiding door de voormelde verweerders.

Dat sommige eisers financiële instrumenten van de nv LHSP gekocht of behouden zouden hebben op

grond van de positieve sfeer die rond de nv LHSP hing, of dit deden op aanraden van familie of

vrienden, brengt in casu niet met zich mee dat de voormelde verweerders niet gehouden kunnen

zijn om de door de eisers geleden schade te vergoeden. Het kan niet worden ontkend dat er in de

betreffende periode een grote belangstelling was voor nieuwe technologieën en voor de IT-sector in

het bijzonder, wat ongetwijfeld mede een positieve sfeer creëerde die ook de nv LHSP ten goede

kwam. Specifiek creëerde de misleidende informatie over de frauduleus als rooskleurig voorgestelde

financiële en boekhoudkundige situatie van de nv LHSP de hype of positieve sfeer en hield zij mede

deze in stand, zodat de hype of positieve sfeer die er in die periode in het algemeen was hen niet tot

voordeel kan strekken.

171. Er mag ook niet uit het oog worden verloren dat het geen aankopen betrof van aandelen op

de primaire markt (zoals bij voorbeeld bij een uitgifte van aandelen of een beursintroductie), maar

wel op de secundaire markt (waar de uitgegeven financiële instrumenten verhandeld worden).

Bij aankopen op de primaire markt is het bewijs van het oorzakelijk verband tussen de intekening en

de misleidende informatie in beginsel veel eenvoudiger te leveren. De koper kan, aan de hand van

documenten en in een normaliter beperkte tijdsvork, gemakkelijker het bewijs leveren dat hij zich op

de specifieke door de uitgevende vennootschap verspreide informatie betreffende die aandelen

steunde (bij voorbeeld de prospectus).

Bij aankopen op de secundaire markt is het evident veel moeilijker te bewijzen dat de aankoop op

een specifieke misleidende informatie is gesteund. Voor een belegger op de secundaire markt is het

aannemelijk dat zijn investeringsbeslissing tot stand komt na een afweging van verschillende en in

de tijd gespreide elementen, indrukken en factoren, die zo goed als onmogelijk met bewijskrachtige

stukken aangetoond kunnen worden. Een specifiek concreet objectief bewijs vereisen van de

informatie waarop de investeringsbeslissing werd gesteund zou in casu voor de eisers een

onmogelijke bewijslast meebrengen.

Zodra het aandeel noteert op de beurs bepalen vanzelfsprekend veel factoren de koers ervan, doch

de financiële en boekhoudkundige informatie die de vennootschap zelf verspreidt, is ongetwijfeld

een van de belangrijkste gegevens.

172. In de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende bewezen is dat de

verantwoordelijken van de nv LHSP voortdurend, in de bewezen beoordeelde periode, misleidende

informatie verspreid hebben via voor het publiek of controlerende instanties beschikbare bronnen

en iedere investeringsbeslissing daarop gesteund was of er haar grondslag in vond.

Page 79: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

79

Derhalve neemt het hof aan dat iedere eiser zich op de in het strafarrest lastens J.L., P.H., N.W., G.B.,

C.D. en T.S. bewezen verklaarde omzetfraude en valse misleidende informatie en de daardoor

gecreëerde veralgemeende euforie gesteund heeft om een investeringsbeslissing te nemen en dat

voldoende het bewijs is geleverd dat de schade in de misleiding en omzetfraude haar oorzaak vindt.

3.8.2.7 Vanaf wanneer is er sprake van eigen risico van de beleggers?

173. Een aantal verweerders is van mening dat vanaf het ogenblik dat de aandelenkoers van de

nv LHSP begin 2000 begon te zakken, en minstens vanaf het ogenblik dat er negatieve financiële

berichtgeving over de omzet van de nv LHSP verscheen in de financiële pers, beleggers louter

speculatief aandelen van de nv LHSP kochten of aanhielden, zodat deze zelf het risico daarvan

moeten dragen.

In het bijzonder zouden zeker de negatieve berichten in de Wall Street Journal op 8 augustus 2000

(over de twijfels betreffende de omzet in Zuid-Korea) en vooral op 21 september 2000 (over de

twijfels inzake de omzet in Singapore en het feit dat in de VSA de SEC een onderzoek opgestart had

naar de boekhoudpraktijken van de nv LHSP) de beleggers ertoe hebben moeten aanzetten om geen

aandelen van de nv LHSP meer te kopen en deze zo vlug mogelijk te verkopen.

Volgens de eisers vertegenwoordigd door Deminor entten aankopen vanaf 21 september 2000 zich

op de gevolgen van de onrechtmatige daad en behoorden deze niet meer tot “normaal speculatieve

beleggingen van de ‘goede huisvader’”. Zij vorderen dan ook consequent geen schadevergoeding

voor aandelen gekocht na 21 september 2000 en brengen verkopen van aandelen vanaf die datum

in mindering. Het hof merkt wel op dat sommige eisers die worden vertegenwoordigd door Deminor

persoonlijk voor het hof schadevergoeding vragen voor de aankopen van aandelen die na 21

september 2000 gebeurden.

De meeste andere eisers zijn van mening dat aankopen van aandelen tot en met 9 november 2000 in

aanmerking komen voor schadevergoeding. Op die datum werd op de Nasdaq en de Easdaq de

handel in het aandeel van de nv LHSP geschorst, nadat op die datum de nv LHSP bekendgemaakt had

dat er sprake was van fouten en onregelmatigheden (“errors and irregularities”) in de boekhouding

(zie ook hoger randnummer 151).

Sommige andere eisers vorderen ook schadevergoeding wegens aankopen verricht na 9 november

2000.

174. Uit het strafonderzoek is gebleken dat de verweerders J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S. tot 9

november 2000 bleven volhouden dat de negatieve persartikels die in de loop van het jaar 2000

verschenen in binnen- en buitenlandse kranten over twijfels of bepaalde door de nv LHSP als omzet

erkende bedragen wel werkelijke omzet betroffen, onterecht waren. In dat verband kan voor J.L.,

P.H., N.W. en G.B. verwezen worden naar de in hun hoofde respectievelijk bewezen verklaarde

tenlasteleggingen A.III en B.V, voor C.D. naar de in zijn hoofde bewezen verklaarde tenlastelegging

B.V, en voor T.S. naar de afwezigheid van enig element waaruit blijkt dat hij voor 9 november 2000

het bestaan van valse omzet of contracten met fictieve ondernemingen erkende.

Page 80: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

80

De aankoop door G.B. eind juli 2000 van aandelen van de nv LHSP voor een bedrag van 25 miljoen

dollar via een lening, die werd gewaarborgd door de Parvest-deelbewijzen die J.L., P.H. en N.W.

onrechtmatig uit de nv L&H Holding hadden ontnomen, had ongetwijfeld ook de bedoeling de

beurskoers van het aandeel van de nv LHSP en de geloofwaardigheid van het bedrijf op te fleuren.

Ook na het verschijnen op 21 september 2000 van het artikel over het onderzoek door de SEC bracht

niemand van de verweerders het beleggerspubliek ervan op de hoogte dat de nv LHSP valselijk

omzet in haar boekhouding opgenomen had, dat enkele van de vennootschappen waarmee L&H

Korea licentiecontracten gesloten had in Zuid-Korea en Singapore louter fictieve vennootschappen

waren of dat L&H Korea de door een aantal Zuid-Koreaanse vennootschappen betaalde

licentievergoedingen gewaarborgd had. Integendeel werd met klem volgehouden dat deze berichten

onjuist waren en dat alle aan het publiek bekendgemaakte en geboekte omzet wel degelijk reëel

was.

Eind oktober 2000 werden bovendien nog zeer vlug een aantal openstaande licentievergoedingen

van LDC’s frauduleus betaald, opnieuw met medewerking van J.L., P.H. en N.W..

Met andere woorden, ook na 21 september 2000 verspreidden deze verweerders misleidende

informatie om het publiek te blijven overtuigen het aandeel van de nv LHSP te kopen of te

behouden, minstens verzetten zij zich niet tegen de verspreiding van dergelijke berichten. In die

omstandigheden kunnen deze verweerders niet in hun voordeel inroepen dat aankopen sinds begin

2000, en ook niet na het verschijnen van de negatieve persartikels op 8 augustus 2000 en 21

september 2000, louter speculatief waren, zodat deze kopers geen recht op schadevergoeding voor

het verlies aan waarde van die aandelen zouden hebben.

Pas na onder meer het gerechtelijk onderzoek, het onderzoek door de SEC en het onderzoek door

Bryan Cave (namelijk het New Yorkse advocatenkantoor dat, samen met de auditeurs van XXX door

het auditcomité van de nv LHSP met een onafhankelijke controle-opdracht belast werd na de

aankondiging van het SEC-onderzoek) is duidelijk geworden op welke schaal de omzetcijfers bij de nv

LHSP vervalst werden. Deze informatie was eerder nog niet voorhanden.

Het hof stelt overigens ook vast dat de in de VSA gesloten dadingen, die recht gaven op een

schadevergoeding, ook 9 november 2000 gebruikten als uiterlijke datum van aankoop van aandelen

van de nv LHSP en opties met betrekking tot die aandelen.

Het hof is in die omstandigheden van oordeel dat de aankopen van aandelen van de nv LHSP tot en

met 9 november 2000 (namelijk tot de schorsingen op Nasdaq en Easdaq) voor schadevergoeding in

aanmerking komen.

Aankopen van financiële instrumenten van de nv LHSP na 9 november 2000 zijn in beginsel louter

speculatief. Na die datum bestond duidelijk een meer dan normaal risico door de eigen

berichtgeving van de nv LHSP over de fouten en onregelmatigheden in haar boekhouding. Wie vanaf

dan kocht, behoudens indien die aankoop een verplichting was op grond van een tot 9 november

2000 gesloten optiecontract, gokte op onverantwoorde wijze tegen alle alarmerende berichten in op

Page 81: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

81

een waardestijging van de financiële instrumenten van de nv LHSP. Door in die omstandigheden toch

nog te kopen, nam dergelijke koper pertinent een onverantwoord risico op een volledig verlies. Dit

verlies komt niet meer in aanmerking voor schadevergoeding.

3.8.3 De schadebegroting.

3.8.3.1 De algemene principes.

175. Schade is het negatief verschil tussen de werkelijke toestand waarin een schadelijder zich

bevindt door een onrechtmatige daad en de hypothetische toestand waarin hij zich bevonden zou

hebben als de onrechtmatige daad niet gepleegd zou zijn.

Schade kan pas vergoed worden wanneer zij zeker, rechtmatig en persoonlijk is.

Ook als een groot aantal personen het slachtoffer werden van eenzelfde schadeverwekkend feit,

moet elk slachtoffer zijn individuele schade bewijzen (zie S. STIJNS, Verbintenissenrecht 1bis, Brugge,

Die Keure, 2013, 104).

176. De schadelijder heeft recht op integrale vergoeding van de door hem geleden schade. Hij

moet teruggeplaatst worden in de toestand waarin hij zich bevonden zou hebben indien die

onrechtmatige daad niet begaan was (cf. Cass. 21 mei 1993, Arr. Cass. 1993, II, 517). De vergoeding

moet juist, passend en volledig zijn.

177. De rechter mag aan de schadelijder niet meer toekennen dan gevorderd. Het

beschikkingsbeginsel of de autonomie van de procespartijen verhindert de rechter een vergoeding

toe te kennen die de eiser niet vordert.

178. De schade moet in concreto begroot worden (cf. Cass. 31 december 1985, Arr. Cass. 1985-

86, 622). De maatstaf is de concrete schade. De schadelijder mag door het schadegeval niet verarmd

worden, maar mag zich ook niet verrijken door het schadegeval.

179. De door een onrechtmatige daad veroorzaakte schade moet begroot worden naar het

tijdstip dat dit van het effectieve herstel ervan zo dicht mogelijk benadert, d.i. praktisch naar het

tijdstip van de uitspraak (cf. Cass. 19 januari 1993, AR 5930, www.juridat.be).

3.8.3.2 De concrete toepassing.

3.8.3.2.1 De vorderingen tot schadevergoeding wegens verlies van de waarde van de aandelen.

180. De overgrote meerderheid van de eisers vordert, zoals reeds vermeld werd, als

schadevergoeding de aankoopprijs van de aandelen, desgevallend verminderd met de verkoopprijs

Page 82: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

82

van de aandelen, meer de intresten. Daarnaast vorderen sommige eisers ook de vergoeding voor

een aantal andere schadeposten.

Gelet op de talrijke eisers in deze zaak is het niet aangewezen in dit arrest de formulering van alle

vorderingen individueel te vermelden.

Hierna worden enkele van deze vorderingen ten exemplarische titel vermeld, waarbij het hof

opmerkt dat deze vorderingen vaak in dezelfde zin door meerdere eisers worden gesteld:

Deminor vordert voor de eisers die zij vertegenwoordigt de geleden schade als volgt te

begroten:

“1. Hoofdsom

- De hoofdsom gelijk aan de aankoopprijs van de aandelen gekocht voor of op 21

september 2000 op het ogenblik van aankoop, zoals deze blijkt uit de

aankoopborderellen van deze aandelen. In zoverre de Klagers echter verplicht waren

tot aankoop over te gaan na 21 september 2000 aan een bepaalde prijs (opties)

werden deze uiteraard wel in rekening gebracht.

- Zowel in ’98 als in 2000 vond er een stock split van de aandelen plaats, waardoor de

aandelen in het bezit van de Klagers op het ogenblik van deze split, naar aanleiding

van elk van deze splits verdubbelden in aantal en halveerden in waarde;

- Verkopen van aandelen voor 21 september 2000 werden aangerekend op de eerst

aangekochte aandelen (First in, First out systeem). Voor 21 september 2000

verkochte aandelen verdwijnen aldus uit de portefeuille van de Klagers en voor deze

aandelen wordt geen vergoeding gevraagd.

- De opbrengst van verkopen van aandelen na 21 september 2000 worden (sic)

aangerekend op de schade begroot op 21 september 2000, nu deze kaderen in de

schadebeperkingsplicht.

- De schade bedraagt aldus de aankoopwaarde van de nog aanwezige aandelen op 21

september 2000, te verminderen met de opbrengst van aandelen verkocht na 21

september 2000:

- Het bedrag van deze schade, noodzakelijk berekend in USD, is om te zetten naar euro

aan de wisselkoers gehanteerd op 9 november 2000;

- De volgende formule dient te worden gehanteerd, bij de begroting van de hoofdsom

van de schade:

a) aantal aandelen LHSP NV in het bezit van de Klagers op 21 september 2000: X

b) (totale) aankoopprijs van deze aandelen: X

Page 83: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

83

c) opbrengstprijs van de verkoop van aandelen die na 21 september

2000 heeft plaatsgevonden: X

d) b) – c) = schade in USD X

e) HOOFDSOM: Omzetting van het schadebedrag in USD naar EUR (koers op 9

november 2000)

2. Interesten

- op het bedrag in hoofdsom, volgens voormelde principes begroot zijn de

vergoedende interesten (aan de toepasselijke wettelijke interestvoet) verschuldigd

vanaf 9 november 2000 tot de uitspraak en van dan af de gerechtelijke interesten

tot de dag van volledige betaling”.

De eisers vertegenwoordigd in de groep Coveliers - Spaarverlies stellen in hun

syntheseconclusie dat hun schade bestaat uit de volledige inleg die zij als beleggers

verloren hebben. Zij stellen dat voor wie nog aandelen verkocht aan een minimale

koerswaarde de schade bestaat uit het verschil tussen die koerswaarde en de

oorspronkelijke inleg. Het hof merkt op dat in de conclusies op burgerlijk vlak die voor de

eisers van de groep Spaarverlies tijdens het strafproces werden neergelegd alle verkopen

van aandelen, ongeacht het tijdstip, werden in mindering gebracht van de aankopen.

Deze eisers vorderen schadevergoeding voor aandelen gekocht zowel tot en met, als na 9

november 2000, zijnde de datum waarop het aandeel van de nv LHSP werd geschorst op

de Nasdaq- en de Easdaq-beurs.

Daarenboven vorderen deze eisers elk wegens materiële inspanningen, bestaande uit

onder meer opzoekingswerk, bankkosten, tijdverlies, verplaatsingen, telefoons, kopieën

en morele schade samen een bedrag gelijk aan 10 % op de hoofdsom.

De aandeelhouders vertegenwoordigd door mr. Michael VERSTRAETEN stellen dat hun

schade bestaat uit de volledige inleg die zij als belegger hebben verloren, namelijk de

aankoopprijs van de aandelen, vermeerderd met de aankoopkosten en de intresten vanaf

de datum van de aankoop. Deze eisers vorderen enkel schadevergoeding voor aandelen

gekocht tot 9 november 2000.

De eiser XXX (registratienummer 148) vordert de verweerders te veroordelen tot de

aankoopprijs van de gekochte aandelen, meer de aankoopkosten, de intresten vanaf de

datum van de aankoop, 125 euro vergoeding wegens administratiekosten en een morele

schadevergoeding van 10% op de hoofdsom.

De eiseres XXX (registratienummer 290) vordert enkel de aankoopprijs van de aandelen.

Page 84: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

84

De eisers XXX (registratienummer 296) vorderen eveneens de aankoopprijs van de

aandelen en de daarmee gepaard gaande kosten en het wisselkoersverlies, 250 euro

wegens administratiekosten en 10 % morele schadevergoeding voor elk van hen.

De eiser XXX (registratienummer 300) vordert bij conclusie neergelegd ter griffie op 30

november 2015 op de aankoopprijs van de aandelen een schadevergoeding wegens

gederfde interesten tegen een gekapitaliseerde intrest van 5,5%.

De eiser XXX (registratienummer 625) vordert een forfaitair bedrag van 50 000 euro,

deels bestaande uit de aankoopprijs van de aandelen, die hij specificeert, en deels uit

schadevergoeding voor morele schade, verplaatsingskosten en administratieve kosten.

De eiseres XXX (registratienummer 1270) vordert bovenop de aankoopprijs van de

aandelen, omgezet van dollar naar euro op de datum van de aankoop, intrest “vanaf de

datum der feiten”.

De eiseres XXX (registratienummer 1740) vordert als schadevergoeding boven op de

aankoopprijs van de aandelen ook als schade het honorarium van haar raadsman (1 000

euro), administratiekosten (200 euro), morele schade (250 euro) en intresten vanaf 24

oktober 2001. Daarenboven vraagt zij een rechtsplegingsvergoeding. Zij vraagt tevens het

arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met uitsluiting van de mogelijkheid tot

borgstelling of kantonnement.

De eisers XXX (registratienummers 2502 en 2503) vorderen, naast de aankoopprijs van de

aandelen en intresten, de in beslag genomen en te verbeuren gelden toe te wijzen aan de

burgerlijke partijen.

De eiser XXX (registratienummer 2735) vordert, naast de aankoopprijs van de aandelen

en intresten en een schadevergoeding voor administratiekosten, hem voorbehoud te

verlenen voor eventuele fiscale en/of sociale lasten die zouden gepaard gaan met de hem

toegekende schadevergoedingen.

Een aantal eisers vragen de verweerders te veroordelen tot het betalen van een

provisioneel bedrag.

De meeste eisers vragen de verweerders hoofdelijk, minstens/of in solidum, te veroordelen tot de

betaling van de schadevergoeding.

3.8.3.2.1.1 De aankoopprijs en de correcties erop.

181. De vorderingen tot veroordeling van de verweerders J.L., P.H., G.B., N.W., C.D. en T.S. tot

betaling van de aankoopprijs van de aandelen als schadevergoeding komen gegrond voor.

Page 85: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

85

Het is immers volkomen aannemelijk dat indien de eisers op de hoogte geweest zouden zijn van de

vervalsing van de jaarrekeningen en van de verspreiding van misleidende informatie over de omzet

door voornoemde verweerders, zij in de geïncrimineerde periode waarin de bewezen feiten

gepleegd werden, namelijk van 29 september 1998 tot 9 november 2000, geen aandelen van de nv

LHSP gekocht hadden.

De continue stroom van misleidende informatie in de geïncrimineerde periode waarin de bewezen

onderdelen van de misdrijven van de tenlasteleggingen A, B en D plaatsvonden, maakt aannemelijk

dat wie al vóór die periode aandelen van de nv LHSP gekocht had, geen reden had om die aandelen

niet te behouden. De verweerders hielden namelijk tot 9 november 2000 vol dat volkomen

onterecht sinds begin 2000 negatieve informatie over de nv LHSP verspreid werd. Wie derhalve vóór

29 september 1998 aangekochte aandelen van de nv LHSP behield na het verstrijken van de

geïncrimineerde periode is, voor zover gevorderd, ook gerechtigd op de vergoeding van de volledige

aankoopprijs ervan.

Verliezen wegens aankopen van aandelen na 9 november 2000 komen in beginsel niet in

aanmerking voor schadevergoeding (zie hoger randnummer 174) en moeten dus voor rekening van

die eisers blijven.

De verweerders kunnen in de gegeven omstandigheden niet ernstig volhouden dat de eisers slechts

gerechtigd zijn op een deel van de aankoopprijs, nu de bewezen omzetfraude volgens het hof tot het

faillissement van de nv LHSP heeft geleid en er, voor wie nog aandelen had, geen enkele waarde

meer overblijft. Dit brengt mee dat geen rekening gehouden kan worden met het feit dat het

aandeel van de nv LHSP gedurende de ganse voormelde geïncrimineerde periode en zelfs op 9

november 2000 wel degelijk een zekere intrinsieke waarde had en met het feit dat de fluctuatie van

de beurskoers ongetwijfeld ook aan andere elementen dan de misleiding door de verweerders te

wijten was.

De eisers moeten met bewijskrachtige stukken bewijzen dat zij de aandelen van de nv LHSP

waarvoor zij schadevergoeding vragen op enige datum in de periode vanaf 10 november 2000 tot 24

oktober 2001 nog in portefeuille hadden.

182. Opbrengsten uit verkopen die zijn gebeurd na 9 november 2000 dienen in mindering te

worden gebracht. Ten belope van die bedragen hebben de eisers immers geen schade geleden.

Gelet op het beschikkingsbeginsel zullen, desgevallend, de eisers die thans in hun vorderingen de

opbrengsten van verkopen op een eerdere datum dan 9 november 2000 in mindering brengen, dit

eventueel ook dienen te doen in de volgende fase van de procedure.

183. Er zijn echter geen redenen om, zoals opgeworpen door bepaalde verweerders, in de beide

in randnummer 182 bedoelde gevallen, volgens het beginsel van de voordeelstoerekening de

bedragen uit alle eerdere verkopen van aandelen van de nv LHSP in mindering te brengen. Immers,

dergelijke verkopen kunnen niet als latere gebeurtenissen worden beschouwd die voordelen

opleverden uit de bewezen misdrijven, nu zij plaatsvonden op een ogenblik dat de misleiding nog

niet publiek gekend was en de verweerders de berichten daarover zelfs ontkenden. Verkopen die

Page 86: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

86

gebeurden voor erkend werd dat sprake was van vergissingen en onregelmatigheden, respectievelijk

op een vroegere datum voor eisers die van mening zijn dat, wat hen betreft, al op een vroegere

datum sprake was van kennis van misleiding, vonden tot op dat ogenblik plaats in een voor dat

respectievelijke beleggerspubliek nog ‘normale’ beurstoestand. De omstandigheid dat er ten tijde

van de bewezen misdrijven een, overigens volgens het hof deels door de verweerders mee

gecreëerde, hype in de IT-sector was, en stijgingen van de beurskoers ook het gevolg van andere

factoren dan misleiding door de verweerders kunnen zijn geweest, brengt niet mee dat het voordeel

daarvan de verweerders ten gunste kan komen.

184. In geval van tussentijdse aankopen en verkopen komt het aangewezen voor de FIFO-

methode {first in, first out (eerst in, eerst uit)} toe te passen. De aandelen die verkocht werden,

moeten eerst toegerekend worden op de aandelen die eerst gekocht werden. Dit brengt met zich

dat enkel de laatst betaalde aankoopprijzen toegekend kunnen worden. De eisers die in dat geval

zijn moeten zelf de berekening maken en deze in de volgende fase van het proces overleggen en met

bewijskrachtige stukken bewijzen.

185. In de mate dat bepaalde eisers nog schadevergoeding vorderen wegens aankopen van

aandelen waarvan het aantal verdubbeld werd door één of beide van de aandelensplitsingen op

respectievelijk 16 april 1998 en 12 mei 2000, geldt bij tussentijdse verkopen ook de FIFO-methode,

met dien verstande dat met die splitsingen rekening gehouden moet worden.

186. De bedragen die bepaalde eisers ontvingen uit de Amerikaanse dadingen met KPMG (zie de

lijst door KPMG overgelegd op de rechtszitting van het hof van 15 december 2016 in de voormiddag

van personen / ondernemingen die vergoedingen ontvingen uit de Amerikaanse dading met KPMG)

en Dexia (zie 3.5.1) moeten in mindering gebracht worden. Die bedragen strekten immers tot

vergoeding van een deel van dezelfde schade als deze die thans gevorderd wordt voor het hof.

Het bedrag van de ontvangen vergoeding(en) moet bewezen worden door een bankuittreksel, of,

indien een bankuittreksel niet meer kan worden bekomen of overgelegd, door een verklaring op eer.

Eisers die geen vergoeding(en) ontvingen uit de Amerikaanse dadingen met KPMG en Dexia moeten

dit op eer verklaren.

Het hof kan thans niet nagaan over welke vorderingen dadingen gesloten werden met de

bestuurders van de nv LHSP en met FLV Fund, waarvan sommigen kennelijk geen verweerders zijn in

de huidige zaak. Daarom zijn er vooralsnog geen redenen om te beslissen dat vergoedingen die

desgevallend ontvangen werden in het kader van die groepsvorderingen met de bestuurders van de

NV LHSP en met FLV Fund ook in mindering gebracht moeten worden.

187. In de mate bepaalde eisers eventueel nog een uitkering zouden ontvangen uit de boedel van

het faillissement van de nv LHSP moet deze uitkering ook in mindering gebracht worden.

Page 87: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

87

3.8.3.2.1.2 De transactiekosten.

188. Het hof neemt aan dat indien de eisers kennis hadden van de misleiding of fraude zij

helemaal niet in het aandeel van de nv LHSP geïnvesteerd zouden hebben. Indien zij niet hadden

geïnvesteerd, dan hadden zij daartoe ook geen transactiekosten gemaakt. De gebeurlijk betaalde

transactiekosten zijn dan ook, voor zover gevorderd, integraal vergoedbaar.

Dit geldt, mits voorlegging van bewijskrachtige stukken, voor alle gebeurlijke kosten van verwerving,

beheer en bewaring van financiële instrumenten van de nv LHSP, zoals voor:

de kosten voor het openen en sluiten van een effectenrekening, doch enkel voor zover

wordt bewezen dat deze effectenrekening uitsluitend voor het bewaren van aandelen van

de nv LHSP werd geopend,

de kosten voor overboeking van de aandelen van een rekening in vreemde munten naar een

rekening in euro, indien die kosten na 9 november 2000 wegens het waardeloos worden van

de aandelen dienden te worden gemaakt,

makelaarslonen,

(beurs)taksen naar aanleiding van de effectentransactie(s), of

eventuele kosten van de splitsing van de aandelen.

3.8.3.2.1.3 De andere vorderingen wegens materiële schade / administratiekosten.

189. Bijkomende schadevergoedingen gevorderd voor ‘materiële inspanningen’, ‘benaarstigingen

en beslommeringen’, ‘kosten voor ongemakken en achternageloop’, ‘briefwisseling en telefoons’,

‘contacten met de bank’, ‘info’, ‘bijstand’, ‘tijdverlies’, ‘verplaatsingen’, … dienen allemaal te worden

beschouwd als ‘administratiekosten’ die, voor zover gevorderd, in een volgend stadium van de

procedure ex aequo et bono forfaitair vergoed kunnen worden, tenzij aan de hand van objectieve

stukken een daadwerkelijke kost bewezen wordt.

190. Er kan voor dit onderdeel geen bijkomende schadevergoeding worden toegekend die

gevorderd wordt als een bepaald percentage van de hoofdsom, nu dergelijke vordering volkomen

arbitrair is en niet wordt aangetoond dat zij aan een concreet geleden schade beantwoordt. Indien

een schadevergoeding op grond van een percentage op de hoofdsom zou worden toegekend, zou dit

meebrengen dat wie voor een hoger bedrag aandelen kocht alleen daardoor een hogere bijkomende

schadevergoeding zou krijgen, terwijl niet zeker is dat louter dit feit hogere bijkomende kosten

meebracht.

Page 88: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

88

3.8.3.2.1.4 De gederfde winsten.

191. Bepaalde eisers vorderen schadevergoeding wegens gederfde winsten (tot zelfs 20%) op het

aandeel van de nv LHSP. Deze eisers vorderen aldus schadevergoeding wegens het verlies van een

kans om winsten te maken op het aandeel.

Naar het oordeel van het hof is het onvoldoende zeker dat er op deze aandelen winsten zouden

gemaakt zijn indien de nv LHSP niet failliet verklaard werd. Deze vorderingen dienen als ongegrond

te worden afgewezen.

3.8.3.2.1.5 De advocatenkosten en –honoraria.

192. De erelonen en kosten van de advocaat maken deel uit van de rechtsplegingsvergoeding

waartoe een veroordeelde beklaagde veroordeeld moet worden (artikel 162bis van het Wetboek

van Strafvordering). De rechtsplegingsvergoeding is krachtens artikel 1022, eerste lid van het

Gerechtelijk Wetboek een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van

de in het gelijk gestelde partij. In toepassing van artikel 1022, zesde lid van het Gerechtelijk Wetboek

kan geen partij boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding aangesproken worden tot

betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij.

Advocatenkosten en -honoraria kunnen derhalve niet afzonderlijk worden vergoed. De vorderingen

die daarop betrekking hebben, dienen als ongegrond te worden afgewezen. Evident kunnen geen

advocatenkosten- en honoraria of een rechtsplegingsvergoeding voor een dubbele aanleg worden

toegekend, vermits in deze de zaak in slechts één aanleg behandeld werd.

3.8.3.2.1.6 De morele schade.

193. De rechtsvordering tot schadevergoeding wegens morele schade heeft tot doel de pijn, de

smart of enig ander moreel leed te lenigen en in die mate de schade te herstellen.

194. Het is aannemelijk dat de wijze waarop het verlies van de waarde van de aandelen van de

nv LHSP zich voorgedaan heeft, namelijk door misleiding en omzetfraude, bij de eisers, die

vergoeding voor morele schade vorderen, in enige mate moreel leed veroorzaakt heeft. Bij gebreke

aan enige objectieve maatstaf om deze morele schade te bepalen, komt het passend voor deze

schade in billijkheid definitief op één euro, vergoedende intresten inbegrepen, te begroten.

3.8.3.2.1.7 De intresten.

195. Voor zover gevorderd, kunnen vergoedende (compensatoire) interesten en, vanaf de

uitspraak over de begroting van de concrete vorderingen, moratoire intresten toegekend worden.

De vergoedende intrest strekt tot vergoeding van de schade die is geleden wegens de vertraging in

van de betaling van de schadeloosstelling. De lange tijd tussen de datum waarop de schade is

Page 89: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

89

geleden en de uitspraak brengt mee dat er in casu een zekere schade is die voor vergoeding in

aanmerking komt.

Het komt passend voor vergoedende intresten op de aankopen van aandelen van de nv LHSP toe te

kennen vanaf het faillissement van de nv LHSP op 24 oktober 2001. Dit is de datum waarop de

schade van de aandeelhouders zeker en vaststaand is geworden en het totaal waardeverlies zich dus

definitief manifesteerde. Dit geldt eveneens voor de voormelde transactiekosten die tot op 24

oktober 2001 werden betaald.

Aan eisers die interest vorderen vanaf een latere datum dan 24 oktober 2001 kan enkel vanaf die

latere datum vergoedende intrest worden toegekend.

Voor alle vergoedbare kosten, die na 24 oktober 2001 gemaakt zouden zijn, kan enkel vergoedende

interest worden toegekend vanaf de datum dat ze werden betaald.

196. Er zijn geen redenen om voor de vergoedende en moratoire interesten een andere dan de

wettelijke rentevoet toe te passen, met zijn fluctuaties vanaf 24 oktober 2001 tot de dag van de

daadwerkelijke betaling. De vergoedende intrest dekt immers zowel de schade wegens laattijdige

betaling van de vergoeding, als de muntontwaarding.

Er zijn evenmin redenen om de vorderingen van eisers tot het bekomen van gederfde interesten

tegen een gekapitaliseerde rentevoet in te willigen.

Aan de eisers die vergoedende interest vorderen tegen een lagere rentevoet dan de wettelijke

rentevoet kan enkel de gevorderde interestvoet vanaf ten vroegste 24 oktober 2001 worden

toegekend.

3.8.3.2.1.8 De toepasselijke wisselkoers.

197. Vaak zijn aankoopprijzen en verkoopprijzen in een andere munteenheid dan euro, vooral

dollar (USD), uitgedrukt. Ook blijken er talrijke verrichtingen te zijn die nog in (toenmalige) Belgische

frank (BEF) zijn uitgedrukt.

Het komt passend voor de volgende regels toe te passen voor de omzetting in euro van de

gevorderde schadevergoedingen die in euro uitgedrukt zijn.

Als volgens het rekeninguittreksel de transactie in vreemde munt uitgevoerd werd en:

hetzij omgezet werd in euro, moet dit bedrag in euro in aanmerking genomen worden;

hetzij omgezet werd in Belgische frank, moet dit bedrag omgezet worden in euro door

deling van het bedrag door 40,3399;

Page 90: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

90

hetzij niet omgezet werd in Belgische frank of euro, dan moeten de bedragen

omgerekend worden tegen de door de Nationale Bank van België gehanteerde

wisselkoersen op de dag van de transactie.

Er zijn geen redenen om de wisselkoers toe te passen die gold op 9 november 2000, zoals onder

meer gevorderd door de eisers die zijn vertegenwoordigd in de groep Deminor.

198. Wanneer de gevorderde schadevergoeding in een vreemde munt uitgedrukt is, zal de

schadevergoeding omgerekend worden in euro aan de hoogste wisselkoers op de dag van de

daadwerkelijke betaling.

3.8.3.2.1.9 Het voorbehoud voor eventuele fiscale en/of sociale lasten.

199. De eisers die voorbehoud vorderen voor eventuele fiscale en/of sociale lasten die gepaard

zouden gaan met een schadevergoeding maken niet concreet en/of aannemelijk welke fiscale en/of

sociale lasten verbonden kunnen zijn aan de toe te kennen schadevergoedingen. Er zijn dan ook

geen redenen om daarvoor voorbehoud te verlenen.

3.8.3.2.1.10 De provisies.

200. Gezien dit arrest enkel de rechtsvragen over de aansprakelijkheid, fout, schade, het

oorzakelijk verband tussen beide, en de schadebegroting behandelt, met uitsluiting van de concrete

begroting van de vorderingen, kunnen thans geen provisies worden toegekend.

201. Gelet op de verstreken duur sinds de feiten moet trouwens iedere eiser geacht worden in de

volgende fase zijn schadevergoeding definitief te kunnen begroten.

3.8.3.2.2 De vorderingen tot schadevergoeding wegens aankoop van ‘certificaten’.

202. Bepaalde eisers (zoals met registratienummers 801, 1269, 1653 en 1963) verwijzen in hun

burgerlijke partijstelling, verzoekschrift of conclusie naar ‘certificaten’.

Het hof stelt vast dat het hier louter documenten betreft die certificeren dat een bepaald persoon

een bepaald aantal aandelen van de nv LHSP houdt of hield zodat voor deze eisers de

vergoedingsregels gelden zoals hoger bepaald voor de schade wegens verlies van de waarde van de

aandelen.

3.8.3.2.3 De vorderingen tot schadevergoeding wegens aankopen van optiecontracten.

203. Er bestaan voor het hof met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingen wegens

optiecontracten nog meerdere onduidelijkheden. Het is op basis van de reeds overgelegde stukken

Page 91: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

91

niet mogelijk thans reeds met voldoende kennis van zaken de toepasselijke principes te bepalen. Zo

is het hof niet of onvoldoende ingelicht:

over de inhoud van de optiecontracten (waardoor onder meer niet nagegaan kan

worden of er al dan niet sprake is van een “eigen juridische oorzaak” zoals

voorgehouden door KPMG, daarin gevolgd door bepaalde verweerders, die zou

meebrengen dat de schade volledig ten laste van de eiser zou moeten blijven);

over de data waarop of koersen waaraan de opties verhandeld / geschreven / gelicht

werden;

of het om het aankopen of het schrijven van call- of putopties gaat;

op welke gronden schadevergoeding gevorderd wordt met betrekking tot

optiecontracten die zijn vervallen voor 9 november 2000, enz.

Bij gebrek aan deze gegevens en nu het aangewezen is de eisers die schadevergoeding vorderen

wegens het aangaan van optiecontracten de mogelijkheid te geven alsnog nadere inlichtingen te

verschaffen, komt het passend voor de beslissing over de principes en desgevallend over de

begroting van die schade aan te houden tot het volgend stadium van de procedure.

3.8.3.2.4 De vorderingen tot schadevergoeding wegens aankopen van warrants.

3.8.3.2.4.1 De aankopen van warrants door niet-werknemers van de nv LHSP

204. Een aantal eisers vordert schadevergoeding wegens aankopen van warrants.

Ook hier geldt dat het op basis van de tot nu overgelegde stukken niet mogelijk is al met voldoende

kennis van zaken de toepasselijke principes te bepalen.

Bij gebrek aan voldoende gegevens en nu het aangewezen is de eisers, andere dan ex-werknemers

van de nv LHSP, die schadevergoeding vorderen wegens de aankoop van warrants, de mogelijkheid

te geven alsnog nadere inlichtingen te verschaffen, komt het eveneens passend voor de beslissing

over de principes en desgevallend over de begroting van die schade aan te houden tot het volgend

stadium van de procedure.

3.8.3.2.4.2 De warrants verkregen door ex-werknemers van de nv LHSP.

205. Voor ex-werknemers van de nv LHSP die schadevergoeding vorderen wegens aandelen die

verkregen werden door de uitoefening van beperkte aandelenoptieplannen (restricted stock options

plans – RSOP) van de nv LHSP waarop zij als werknemer konden intekenen, gelden dezelfde redenen

zoals uiteengezet voor aankopen van aandelen van de nv LHSP. Zonder de misleiding en zonder de

omzetfraude door de verweerders J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S. zouden zij op die

aandelenoptieplannen niet ingegaan zijn en zouden de aandelen die zij bij de uitoefening verworven

hebben niet nul euro waard geworden zijn.

Page 92: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

92

De vorderingen tot betaling van de bedragen die ex-werknemers betaalden bij de uitoefening van

het aandelenoptieplan kunnen ingewilligd worden, met dien verstande dat ook deze eisers met

bewijskrachtige stukken moeten bewijzen dat zij de aandelen van de nv LHSP op enige datum tussen

9 november 2000 en 24 oktober 2001 nog in portefeuille hadden. Ook voor deze eisers geldt dat

vergoedende interesten toegekend kunnen worden vanaf 24 oktober 2001 aan de wettelijke

rentevoet.

3.8.3.2.5 De vorderingen tot schadevergoeding wegens aankopen van obligaties.

206. Een aantal eisers vraagt schadevergoeding wegens het waardeloos worden van

converteerbare obligaties die door de nv LHSP uitgegeven werden.

Uit de reeds overgelegde stukken blijkt dat het gaat om:

obligaties die bij de introductie op Nasdaq automatisch geconverteerd werden naar

aandelen (automatisch converteerbare obligaties of ACO’s, zie bij voorbeeld de eiser

met registratienummer 1963),

door B.B.L. International Finance, nv naar Luxemburgs recht, uitgegeven omgekeerd

converteerbare obligaties in de nv LHSP (zie onder meer de eisers met

registratienummers 1471 en 2055).

Zoals bij opties en warrants rijzen ook hier nog diverse vragen over onduidelijkheden die

verhinderen dat thans principebeslissingen kunnen genomen worden.

Bij gebrek aan gegevens en nu het aangewezen is de eisers, die schadevergoeding vorderen wegens

aankopen van converteerbare obligaties, de mogelijkheid te geven alsnog nadere inlichtingen te

verschaffen, komt het passend voor de beslissing over de principes en desgevallend over de

begroting van de schade aan te houden tot het volgend stadium van de procedure.

3.8.3.2.6 De vorderingen tot schadevergoeding wegens aankopen van obligaties uitgegeven

door de nv FLV Campus.

207. Een aantal eisers vordert een vergoeding wegens het waardeloos worden van de

obligatieleningen van de nv FLV Campus. Zij vorderen als schadevergoeding de betaling van de

aankoopprijs van de obligaties in nv FLV Campus, meer de aankoopkosten en de interesten vanaf de

datum van de aankoop (zie de conclusie van mr. Michael Verstraeten, neergelegd ter griffie op 1

december 2014, inzonderheid p. 15 en 16).

Uit de neergelegde stukken, meer bepaald de conclusie neergelegd voor de rechtbank van eerste

aanleg te Brussel in de zaak AR 03/2003/A, moet blijken dat het zou gaan om de eisers met

nummers 240 tot en met 254 vermeld in de conclusie neergelegd in deze zaak op 1 december 2014.

Deze obligaties werden uitgegeven in december 1999 (zie de stukken neergelegd voor de eisers in de

voormelde zaak AR 03/2003/A, die reeds bij de behandeling van de strafzaak in kopie werden

Page 93: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

93

neergelegd en in huidige fase van de procedure opnieuw in kopie zijn neergelegd). Uit die stukken

blijkt eveneens dat de nv FLV Campus op 10 december 1997 opgericht werd door de verweerders

J.L. en P.H. en op 23 december 2002 failliet verklaard werd.

In de voormelde zaak AR 03/2003/A beogen de vorderingen van de eisers het doen veroordelen van

de in die zaak betrokken verweerders tot betaling van de borg die de vzw S.AI.L. Trust stelde voor de

nv FLV Campus.

Namens deze eisers wordt, zeer summier, bewijsloos en zonder concreet aan te tonen op welk van

de in de strafzaak bewezen verklaarde misdrijven hun vordering steunt, voorgehouden dat er een

oorzakelijk verband is tussen de “de weerhouden misdrijven en de schade in hoofde van de

obligatiehouders van de N.V. FLV Campus”.

Zij voeren aan in de conclusie voor het hof dat zij die obligaties kochten omdat bepaalde notoire

personen (waarvan enkel J.L. en P.H. in huidige procedure betrokken zijn) aan de nv FLV Campus een

waarborg verschaften via de vzw S.AI.L. Trust, dit op de notoriteit van J.L. en P.H.. Deze laatsten

zouden beloofd hebben miljoenen euro ter beschikking te stellen voor de ontwikkeling van

taalvalleien op grond van hun vermogen bestaande uit aandelen in de nv LHSP. De eisers stellen dat

de obligaties (waarbij het hof aanneemt dat is bedoeld de gelden verkregen ingevolge de uitgifte van

de obligatieleningen) gediend hebben voor de oprichting van het “auris centrum” (namelijk de

gebouwen te Ieper waarin de nv LHSP gehuisvest zou worden). Deze eisers houden voor dat zij

“zonder deze verkeerde voorstelling van zaken, die zorgde voor een valse notoriteit van LHSP en haar

toplui” nooit op die obligatieleningen ingetekend zouden hebben.

In de dagvaarding (van 6 februari 2003) die aanleiding gaf tot voormelde zaak AR 03/2003/A werd,

naast het aankaarten van een aantal beweerd vennootschapsrechtelijke onregelmatigheden (in de

vzw S.AI.L. Trust en de nv FLV Campus en nv FLV Units en hun onderlinge verhouding) gesteld dat

misbruik werd gemaakt van de “welwillendheid” van de intekenaars op de litigieuze obligaties en

van het feit dat de leden van de vzw belangen hadden in de nv LHSP - waarvan de ontwikkeling zou

ondersteund worden door de nv FLV Campus onder meer via verwerving van een aantal

(onroerende) units op de site te Ieper - en persoonlijk profijt nastreefden.

208. Geen van de door hiervoor bedoelde eisers aangevoerde summiere feitelijke elementen of

voor het hof neergelegde stukken, die louter procedurele stukken zijn in de voormelde zaak AR

03/2003/A en geen stukken zijn die betrekking hebben op het faillissement van de nv FLV Campus,

bewijzen ook maar enigszins dat de door die eisers beweerde schade in oorzakelijk verband staat

met de misdrijven waaraan de verweerders J.L. en P.H. in de strafzaak schuldig bevonden werden.

Het enkel feit dat deze verweerders ingevolge de lastens hen bewezen feiten in de strafzaak mede

aan het faillissement van de nv LHSP ten grondslag liggen, is onvoldoende bewijs dat de

obligatieleningen uitgegeven door de nv FLV Campus ingevolge deze misdrijven waardeloos

geworden zijn. Deze eisers falen dan ook in de op hen rustende bewijslast.

Dit geldt a fortiori, wat de verweerders G.B., N.W., C.D. en T.S. betreft, van wie op geen enkele wijze

aangetoond wordt dat zij iets te maken hadden met de nv FLV Campus.

Page 94: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

94

Deze vorderingen moeten worden afgewezen als ongegrond.

3.8.3.3 De schadebeperkingsplicht.

209. Bepaalde verweerders, die zich aansluiten bij de conclusies genomen voor KPMG, voeren

aan dat aandeelhouders tekort schoten aan hun schadebeperkingsplicht omdat zij hun aandelen niet

verkochten na het bekend worden van “bijzonder alarmerende informatie over Lernout & Hauspie”.

Dit zou volgens die verweerders zeker vanaf 21 september 2000 het geval geweest zijn.

210. Een schadelijder heeft in beginsel geen algemene schadebeperkingsplicht. Het slachtoffer

moet wel alle redelijke maatregelen nemen om de schade niet te vergroten, wat inhoudt dat het

slachtoffer zich dient te gedragen als ieder normaal, zorgvuldig en voorzichtig persoon geplaatst in

dezelfde omstandigheden om te vermijden dat de omvang van de schade groter wordt of niet wordt

verminderd zoals normaliter mogelijk is (cf. Cass. 13 juni 2016, C.15.0305.N, www.juridat.be).

Gelet op de motieven die hoger werden aangehaald in het oordeel van het hof dat er voor een

aandeelhouder van de nv LHSP vóór 10 november 2000 geen aanleiding was om aandelen van de nv

LHSP niet (meer) te kopen, noch om deze te verkopen (zie randnummer 174), en het feit dat pas op

9 november 2000 publiekelijk werd toegegeven dat er sprake was van vergissingen en

onregelmatigheden in de boekhouding en jaarrekeningen, bestond er tot dan geen plicht om de

schade te beperken.

Het kan desgevallend aan een aandeelhouder ook niet verweten worden dat hij vanaf het ogenblik

dat het aandeel van de nv LHSP geschorst was op de aandelenbeurzen zijn aandelen niet meer

verkocht maar behield: van een verhandeling van aandelen in normale marktomstandigheden kon

vanaf dan geen sprake meer zijn, en het kon bovendien van een redelijk, normaal en voorzichtig

belegger niet worden verwacht dat hij onverhoeds op zoek zou gaan naar alternatieve

mogelijkheden om zijn aandelen alsnog van de hand te doen.

3.8.4 De gevorderde aanstelling van een deskundige.

211. Gelet op wat hiervoor beslist werd, zijn er geen redenen om in te gaan op de in

ondergeschikte orde geformuleerde vraag van J.L. om een deskundige aan te stellen.

3.8.5 De hoofdelijkheid.

212. Krachtens artikel 50, eerste lid Strafwetboek zijn alle wegens eenzelfde misdrijf

veroordeelde personen, zo dit wordt gevorderd, hoofdelijk gehouden tot teruggave en

schadevergoeding.

Daders en mededaders van afzonderlijke misdrijven zijn hoofdelijk gehouden tot schadevergoeding

wanneer de door hen gepleegde misdrijven een gemeenschappelijke fout opleveren die tot de

schade aanleiding gegeven heeft.

Page 95: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

95

213. De verweerders J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S. werden tot eenzelfde misdrijf veroordeeld,

namelijk (de respectieve onderdelen van) van de misdrijven van de tenlasteleggingen A.I.6, B.I.3,

B.I.12, D.II en D.III. De andere onderdelen van de misdrijven van de tenlasteleggingen A, B en D

waartoe zij respectievelijk, al dan niet de ene samen met de andere, veroordeeld werden, maken

bovendien gemeenschappelijke fouten uit die (mede) geleid hebben tot het volledig waardeloos

worden van de aandelen van de nv LHSP.

Dit brengt mee dat zij allen hoofdelijk gehouden zijn tot de vergoeding van de schade die de eisers

geleden hebben. Het feit dat G.B., C.D. en T.S. respectievelijk pas op een later tijdstip dan J.L., P.H.

en N.W. meewerkten aan de omzetfraude is irrelevant, nu zonder de fouten van al deze verweerders

de schade zich niet voorgedaan zou hebben, zoals zij zich concreet voordoet.

3.9 De burgerlijke partijstelling door KPMG Bedrijfsrevisoren.

214. Bij conclusie neergelegd ter griffie van het hof op 27 november 2015 vordert KPMG

Bedrijfsrevisoren, in haar hoedanigheid van burgerlijke partij (registratienummer 2995),

samengevat:

akte te nemen van haar burgerlijke partijstelling;

vast te stellen dat J.L., P.H., N.W., G.B. en T.S. hoofdelijk, minstens in solidum,

aansprakelijk zijn voor de schade die KPMG geleden heeft door het door hen gepleegde

misdrijf;

voornoemde verweerders hoofdelijk te veroordelen tot:

o betaling aan KPMG Bedrijfsrevisoren van een schadevergoeding die provisioneel

begroot is op één euro, meer de vergoedende intresten vanaf de feiten, meer de

gerechtelijke interesten vanaf 18 oktober 2007;

o de kosten van het geding, inclusief de rechtsplegingsvergoeding, begroot op 1 320

euro.

215. KPMG Bedrijfsrevisoren stelt schade te hebben geleden ingevolge de misdrijven die

bewezen verklaard werden in het strafarrest onder de respectievelijke onderdelen van de

tenlastelegging K. KPMG Bedrijfsrevisoren stelt dat in haar schade morele schade inbegrepen is,

onder meer wegens aantasting van haar goede naam en reputatie.

216. In het strafarrest (zie p. 1460 en volgende; zie ook randnummer 137 van dit arrest) werden

inderdaad verschillende onderdelen van de tenlastelegging K (namelijk het verhinderen van de

verificaties ten aanzien van de revisor) bewezen verklaard in hoofde van de verweerders J.L., P.H.,

N.W., G.B. en T.S., namelijk de onderdelen waaraan zij respectievelijk schuldig bevonden werden.

Page 96: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

96

De bewezen misdrijven in hunnen hoofde staan vast en daarmee ook hun fouten in de zin van de

artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Deze bewezen misdrijven zijn de voldoende grondslag voor

de vordering van KPMG Bedrijfsrevisoren.

217. Naar het oordeel van het hof en bij gebrek aan verweer door ook maar één van de

voormelde verweerders is het aannemelijk dat deze bewezen fouten tot schade voor KPMG

Bedrijfsrevisoren geleid hebben, waarvoor J.L., P.H., N.W., G.B. en T.S. hoofdelijk moeten instaan. De

bewezen misdrijven betreffen immers gemeenschappelijke fouten die geleid hebben tot de door

KPMG Bedrijfsrevisoren gevorderde schade.

218. Aangezien in dit arrest enkel de rechtsvragen behandeld worden (zie ook randnummer 200),

met uitsluiting van de begroting van de vorderingen, kan thans de gevorderde provisie niet

toegekend worden en moet deze vordering samen met de vordering van KPMG Bedrijfsrevisoren tot

veroordeling van J.L., P.H., N.W., G.B. en T.S. in de kosten aangehouden worden.

3.10 Het verdere verloop van de procedure en de vereiste bewijsstukken.

219. In afwachting van de verdere afhandeling van de burgerlijke belangen op grond van de in dit

arrest uiteengezette principes en beslissingen komt het passend voor om de zaak in voortzetting te

plaatsen op een relaiszitting.

220. Teneinde de verdere behandeling van de burgerlijke belangen in een volgende fase

beheersbaar te maken, dient iedere eiser het hof en de verweerders tegen wie zij zich stellen dan

schriftelijk in te lichten over:

het nummer waaronder hij zich burgerlijke partij stelde bij de onderzoeksrechter of

waaronder hij gekend is als burgerlijke partij in de strafzaak (het nummer dat begint met

II.A);

zijn registratienummer in de huidige zaak;

de vindplaats in het dossier van de rechtspleging van de documenten en/of stukken die

betrekking hebben op de door hem gevorderde schadevergoeding.

221. Met het oog op een efficiënte afwikkeling van de burgerlijke belangen moet iedere eiser de

nodige bewijskrachtige documenten of stukken overleggen conform de randnummers 115-130 en

181-189.

Tevens dienen de eisers die schadevergoeding vorderen voor verliezen wegens optiecontracten,

warrants, andere dan verkregen in het kader van een stock-option plan (vrij vertaald:

aandelenoptieplan), en (converteerbare) obligaties nog de toelichting te verschaffen zoals gevraagd

in de randnummers 203-206.

Page 97: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

97

3.11 De vorderingen tot toewijzing van de verbeurdverklaarde gelden.

222. Bepaalde eisers, die financiële instrumenten van de nv LHSP kochten, vorderen samengevat

te zeggen voor recht dat:

de totaliteit van de in beslag genomen en te verbeuren gelden, zoals onder meer vervat in

het bevel tot dagvaarding van 19 april 2007, in toepassing van artikel 43bis, derde lid van het

Strafwetboek toegewezen worden aan de zich in dit geding stellende eisers;

elke eiser individueel recht kan laten gelden in deze totaliteit der toegewezen gelden op

basis van een als volgt te bekomen coëfficiënt:

"Coëfficiënt" = (Totaalsom der beschikbare gelden + interesten) / Totaalsom der

burgerlijke vorderingen

"Individueel recht" = Coëfficiënt x Bedrag der Individuele Burgerlijke Vordering

223. Krachtens artikel 43bis, derde lid van het Strafwetboek dienen de verbeurdverklaarde zaken

aan de burgerlijke partij toegewezen te worden ingeval de rechter de verbeurdverklaring

uitgesproken heeft omwille van het feit dat zij goederen en waarden vormen die door de

veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of

omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken in de zin van het tweede lid van dit artikel.

Het hof stelt vast dat de verbeurdverklaringen van de in beslag genomen gelden, die in het

strafarrest uitgesproken werden, verbeurdverklaringen betreffen wegens de bewezen bevonden

misdrijven van de tenlasteleggingen J (wat de verweerders J.L., P.H. en N.W. betreft) en L (wat

verweerder T.S. betreft), die misdrijven zijn waarop de vorderingen van de eisers niet gesteund zijn

en dat niet aangetoond is dat deze gelden aan hen toebehoren of er het equivalent van vormen.

Op de vorderingen tot toewijzing van de verbeurdverklaarde gelden kan dan ook niet ingegaan

worden.

3.12 De kosten.

224. De vordering van W.V.A. om de eisers te horen veroordelen tot betaling van een

rechtsplegingsvergoeding dient te worden afgewezen, nu de strafprocedure werd opgestart door

een dagvaarding uitgaande van de procureur-generaal en niet door een burgerlijke partij die

rechtstreeks heeft gedagvaard (artikel 162bis, tweede alinea Wetboek van Strafvordering).

225. De overige vorderingen tot veroordeling in de kosten gevorderd door de eisers (daarin

begrepen de rechtsplegingsvergoedingen) dienen te worden aangehouden (wat KPMG betreft zie

wat reeds vermeld is in randnummer 218).

Page 98: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

98

3.13 De vordering tot het bevelen van de uitvoerbaarheid bij voorraad en

de uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement.

226. Nu bij dit arrest enkel de rechtsvragen in het debat waren, met uitsluiting van de begroting

van de concrete schade geleden door eisers, moeten de beslissingen over de gevorderde

uitvoerbaarheid en over de uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement aangehouden worden.

OM DEZE REDENEN,

HET HOF,

Gelet op:

de hoger in dit arrest van toepassing verklaarde wetsartikelen;

de artikelen 14, 25, 31, 34, 36, 37, 40 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der

talen in gerechtszaken;

de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;

artikel 4 van de Voorafgaande Titel aan het Wetboek van Strafvordering;

Rechtdoende bij verstek wat betreft:

- de verweerders, oorspronkelijke beklaagden, P.H., N.W., F.V., F.B., C.L., T.S., P.V., bvba

LANGUAGE DEVELOPMENT SERVICE;

- de eisers, burgerlijke partijen, XXX

en op tegenspraak wat betreft de overige in de hoofding van dit arrest vermelde partijen.

Weert de brieven van XXX, gedateerd op 9 januari 2017, en van XXX, gedateerd op 12 februari 2017,

uit de debatten en houdt er geen rekening mee.

Stelt vast dat nv Groep Sleuyter (3051), XXX geen vordering stellen tegen een van de verweerders

zodat het hof wat hen betreft geen uitspraak dient te doen.

Verklaart nietig wegens schending van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in

gerechtszaken de volgende documenten die als verzoekschriften in de zin van artikel 4 Voorafgaande

Titel Wetboek van Strafvordering moeten worden aanzien:

de brief van XXX.

Page 99: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

99

Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van de eisers tegen Jean-Luc

DEHAENE, Koning ALBERT, FORTIS, KBC, “de verzekeraars van KPMG en V.A”, “raad van bestuur en

commissarissen in functie op 21.09.2000”, KB, “voormalige BBL bank”, de

“aansprakelijkheidsverzekering van partijen”, “alle banken en financiële instellingen”, Axa, Global

Kempen en Crédit Agricole Indosuez Luxembourg (CAIL).

Zegt dat er geen redenen zijn om de behandeling van de zaak op te schorten totdat het Europees

Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan zal hebben over de beweerde voorziening

ingesteld door G.B..

Stelt vast dat T.D. overleden is op 26 september 2010 en dat de vorderingen van de eisers, voor

zover gesteld tegen hem, bij afwezigheid van geldige gedinghervatting, vooralsnog niet in staat van

wijzen zijn.

Schort de behandeling van de vorderingen van de eisers, in de mate ze worden gesteld tegen de

bvba Language Development Service, voorlopig op.

Verklaart de vorderingen van de eisers voor zover ze gesteld werden tegen de verweerders D.C.,

E.V., M.D.P., F.V., P.D.S., F.B., C.L., de nv DEXIA BANK BELGIE, G.D., de nv LERNOUT EN HAUSPIE

SPEECH PRODUCTS (thans in staat van faillissement), P.V. en tegen de cvba KLYNVELD PEAT

MARWICK GOERDELER – BEDRIJFSREVISOREN in eigen naam, niet ontvankelijk.

Verklaart de vorderingen tegen cvba KLYNVELD PEAT MARWICK GOERDELER – BEDRIJFSREVISOREN,

in haar hoedanigheid van burgerrechtelijk aansprakelijke partij voor W.V.A., niet ontvankelijk.

Geeft akte aan volgende partijen van hun geldige gedinghervatting: - XXX.

Geeft akte aan:

volgende eisers van de afstand van hun vordering tegen alle verweerders tegen wie ze zich

stelden:

XXX;

Page 100: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

100

volgende eiser van de afstand van een deel van zijn vordering tegen alle verweerders tegen

wie hij zich stelde:

XXX, namelijk voor wat betreft het gevorderde voorbehoud voor sociale lasten;

volgende eisers van de afstand van hun vordering tegen bepaalde verweerders:

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen T.D.;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen T.D. en zijn erfgenamen;

- XXX, voor zover zijn vordering gericht was tegen T.D. en tegen KPMG;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen T.D. en de bvba LDS;

- XXX, tegen T.D. en tegen alle vrijgesproken partijen;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen T.D. en tegen alle vrijgesproken

partijen behalve KPMG en nv BELFIUS;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen T.D. en tegen alle vrijgesproken

partijen behalve KPMG;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen D.C., E.V., M.D.P., F.V., P.D.S., F.B., C.L.,

T.D., G.D. en P.V.;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen andere dan de zeven in hun

verzoekschrift vermelde verweerders en met name tegen “alle schuldige partijen”;

- XXX, voor zover haar vordering gericht was tegen D.C.;

- XXX, voor zover zijn vordering gericht was tegen Jean-Luc DEHAENE;

- XXX, voor zover zijn vordering gericht was tegen “en anderen”;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen “eventuele andere burgerlijk

aansprakelijke partijen”;

- XXX, voor zover haar vordering gericht was tegen KPMG;

volgende eisers van hun afstand van geding:

- XXX;

- XXX, voor zover hun vordering gericht was tegen T.D. en KPMG;

- XXX, voor zover zijn vordering gericht was tegen T.D..

Page 101: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

101

Geeft akte aan de vertegenwoordigde verweerders van hun aanvaarding van de voornoemde

afstanden, in de mate de vorderingen tegen hen gesteld waren.

Verleent akte aan D.C., E.V. en M.D.P. dat zij hun vordering wegens tergend en roekeloos geding

niet langer handhaven.

Weert uit de debatten en houdt geen rekening met de conclusies van de hierna vermelde eisers

(met vermelding van hun registratienummer) ten aanzien van alle verweerders wegens laattijdige

overlegging op de griffie van het hof:

- XXX.

Weert uit de debatten en houdt geen rekening met de conclusies genomen voor:

- XXX.

Houdt geen rekening met de nieuwe en middelen en argumenten vervat in de conclusie houdende

akte tot hervatting van geding, voor ML.D, S. of VOF PRANA ESTATE, met als raadsman mr. Michael

Verstraeten, neergelegd op de zitting van 7 november 2016 en in andere op de zittingen van het hof

neergelegde conclusies.

Zegt voor recht dat vorderingen van eisers tegen verweerders, die pas gesteld werden na

respectievelijk 6 oktober 2010 wat P.H. en/of C.D. betreft en 28 november 2011 wat J.L., N.W., G.B.,

W.V.A. en/of T.S. betreft, verjaard zijn.

Zegt voor recht dat nieuwe vorderingen van oorspronkelijke eisers tegen andere verweerders, tegen

wie zij in de strafzaak geen vordering stelden, en die pas gesteld werden na respectievelijk 6 oktober

2010 wat P.H. en/of C.D. betreft en 28 november 2011 wat J.L., N.W., G.B., W.V.A. en/of T.S. betreft,

eveneens verjaard zijn.

Stelt vast dat bij gebrek aan voldoende gegevens op dit ogenblik nog niet nominatim bepaald kan

worden voor welke eisers de burgerlijke rechtsvorderingen desgevallend verjaard zijn.

Stelt vast dat een aantal eisers, die zijn vermeld in de beschikking van 14 mei 2014, niet

teruggevonden konden worden als burgerlijke partij in het strafarrest; biedt die eisers de

mogelijkheid aan te tonen dat zij zich tijdig burgerlijke partij stelden of dat zij desgevallend optreden

als rechtsopvolger van een reeds gestelde burgerlijke partij, of in een andere hoedanigheid.

Stelt desbetreffend ten exemplarische titel vast dat voor de volgende eisers afwijkende, nieuwe of

aanvullende gegevens (qua persoon, adres, hoedanigheid, referentienummer, … ) werden

vastgesteld of gegevens ontbreken:

XXX

Page 102: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

102

Stelt vast dat voor de volgende eisers nog onduidelijkheden bestaan in verband met de

gedinghervatting:

XXX

Zegt voor recht dat de saisine van het hof beperkt is tot de vorderingen:

van de eisers die vóór 30 september 2013 en zij die gevolg gevend aan de brief van 30

september 2013 een verzoekschrift bij toepassing van artikel 4 van de Voorafgaande

Titel van het Wetboek van Strafvordering neerlegden ter griffie van het hof en wier

naam opgenomen is in de beschikking van 14 mei 2014 (2014/BB/57);

tegen de in de respectievelijke verzoekschriften bij naam vermelde verweerders.

Verklaart de vorderingen van eisers die gesteld werden op de zittingen van het hof in deze fase van

het proces en / of gedaan in conclusies tegen andere dan in de neergelegde respectieve

verzoekschriften vermelde verweerders niet ontvankelijk.

Verklaart ontoelaatbaar, gelet op de in de VSA tussengekomen dading met KPMG, voor alle eisers,

behoudens voor hen die geopteerd hebben voor exclusie en enkel vermeld werden op de bijlage A

bij het ‘bevel en eindvonnis’ van 22 december 2004 van de districtsrechtbank te Massachusetts, elke

vordering lastens W.V.A. die betrekking heeft op gewone aandelen van de nv LHSP gekocht op de

Nasdaq-beurs of op call-opties van de nv LHSP gekocht of op put-opties van de nv LHSP verkocht op

een optiebeurs in de VSA in de periode van 28 april 1998 tot en met 9 november 2000.

Verklaart de vorderingen van al de eisers gericht tegen W.V.A., voor zover ontvankelijk en

toelaatbaar, ongegrond.

Verklaart de vorderingen tot schadevergoeding voor obligaties uitgegeven door de nv FLV Campus

ongegrond.

Zegt voor recht dat er geen redenen zijn om de vorderingen gericht tegen C.D. ongegrond te

verklaren bij toepassing van artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978.

Stelt vast in de huidige stand van het proces nog niet te kunnen beslissen over de vorderingen van

eisers tot schadevergoeding wegens:

het aangaan van optiecontracten die betrekking hebben op aandelen van de nv LHSP,

het verwerven van warrants door niet-werknemers van de nv LHSP

obligaties die betrekking hebben op de nv LHSP.

Page 103: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

103

Nodigt de eisers, die schadevergoeding vorderen voor die financiële instrumenten, uit het hof alsnog

de nodige inlichtingen daarover te verschaffen zoals in dit arrest vermeld (randnummers 203-206).

Zegt voor het overige voor recht dat:

Er geen redenen zijn om een deskundige aan te stellen voor de begroting van de door

eisers gevorderde schadevergoedingen.

De toelaatbare en ontvankelijke vorderingen van eisers tegen de verweerders J.L., P.H.,

N.W., G.B., C.D. en T.S. wegens aankopen van aandelen van de nv LHSP gegrond zijn in

de mate zoals hierna bepaald:

o de vergoedbare hoofdsom bestaat uit de aankoopprijs van de aandelen van de nv

LHSP gekocht tot en met 9 november 2000,

o op de voormelde aankoopprijs moeten in mindering gebracht worden:

o voor zover niet in strijd met het beschikkingsbeginsel, de opbrengstwaarde van

de verkopen van de aandelen van de nv LHSP gedaan na 9 november 2000,

o de bedragen, ontvangen uit de Amerikaanse dadingen met KPMG en Dexia,

o de eventuele uitkering ontvangen uit de boedel van het faillissement van de nv

LHSP.

in geval van tussentijdse aankopen en verkopen wordt voor de bepaling van het saldo

aan vergoedbare aandelen de FIFO-methode toegepast;

desgevallend moet rekening gehouden worden met de aandelensplitsingen

respectievelijk op 16 april 1998 en 12 mei 2000, waarbij ook de FIFO-methode geldt;

de gebeurlijk betaalde transactiekosten, voor zover gevorderd, zijn integraal

vergoedbaar (zie randnummer 188);

de ‘administratiekosten’, voor zover gevorderd, worden forfaitair vergoed, tenzij aan de

hand van bewijskrachtige stukken de werkelijke kosten bewezen worden (zie

randnummer 189);

de vergoeding voor morele schade wordt voor iedere eiser, voor zover gevorderd,

bepaald op één euro, vergoedende interesten inbegrepen;

voor zover gevorderd, wordt de vergoedende interest toegekend vanaf 24 oktober 2001

op de aankopen van aandelen van de nv LHSP en op de voormelde en tot die datum

betaalde transactiekosten;

Page 104: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

104

voor zover gevorderd, wordt de vergoedende interest toegekend op alle na 24 oktober

2001 gemaakte vergoedbare kosten, vanaf de datum waarop ze gemaakt werden;

voor zover gevorderd, worden de vergoedende en moratoire interesten toegekend aan

de wettelijke rentevoet, met zijn fluctuaties vanaf 24 oktober 2001 tot de dag van de

daadwerkelijke betaling, tenzij een lagere rentevoet gevorderd wordt;

de omzetting in euro van een transactie uitgedrukt in Belgische frank gebeurt door

deling van het bedrag door 40,3399;

de omzetting in euro van een transactie uitgedrukt in vreemde munt gebeurt tegen de

door de Nationale Bank van België gehanteerde wisselkoersen op de dag van de

transactie, behoudens indien de omzetting in euro al gebeurde door de financiële

instelling en vermeld werd op het rekeninguittreksel;

wanneer de gevorderde schadevergoeding in een vreemde munt uitgedrukt is, zal de

omzetting in euro gebeuren aan de hoogste wisselkoers van de dag van de

daadwerkelijke betaling.

de toelaatbare en ontvankelijke vorderingen van eisers, ex-werknemers van de nv LHSP,

tegen de verweerders J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S. wegens aankopen van warrants van

de nv LHSP ingevolge aandelenoptieplannen gegrond zijn ten belope van de uitoefenprijs

van de warrants, desgevallend meer transactiekosten, administratiekosten, hetzij forfaitair,

hetzij mits overlegging van stukken voor het werkelijke bedrag, morele schade ten belope

van één euro, en meer vergoedende en moratoire interest, voor zover gevorderd, vanaf 24

oktober 2001, in de mate zoals hiervoor bepaald wat de schadevergoeding wegens

aankopen van aandelen van de nv LHSP betreft;

de verweerders J.L., P.H., N.W., G.B., C.D. en T.S. hoofdelijk gehouden zijn tot vergoeding

van de volgens hiervoor gestelde principes te begroten schade.

Zegt voor recht dat iedere eiser voor de verdere afhandeling van de burgerlijke belangen, in de

volgende fase:

moet preciseren:

o het nummer waaronder hij zich burgerlijke partij stelde bij de onderzoeksrechter of

waaronder hij gekend is als burgerlijke partij in de strafzaak (het nummer dat begint

met II.A);

Page 105: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

105

o zijn registratienummer in de huidige zaak;

o de vindplaats in het dossier van de rechtspleging van de documenten en/of stukken

die betrekking hebben op de door hem gevorderde schadevergoeding;

en naar gelang het geval, de nodige bewijskrachtige documenten of stukken moet

overleggen, voor zover dit nog niet gebeurd is, en met name:

1. algemeen:

het bewijs van het recht op de financiële instrumenten van de nv LHSP waarvoor

vergoeding wordt gevraagd, dient te worden geleverd door de overlegging van

bewijskrachtige documenten of stukken, afkomstig, onder meer, van een notaris of

van financiële tussenpersonen (kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en

makelaars), waaruit blijkt dat de financiële instrumenten van de nv LHSP op naam of

voor rekening van de beweerde schadelijder of diens rechtsvoorganger werden

aangekocht of verworven en desgevallend behouden;

de door eisers ontvangen vergoedingen uit de class-actions (vrije vertaling:

groepsvorderingen) moeten worden bewezen door een bankuittreksel, of, indien een

bankuittreksel niet meer kan worden bekomen of overgelegd, door een verklaring op

eer; eisers die geen vergoeding(en) ontvingen uit de Amerikaanse dadingen met KPMG

en Dexia dienen dit op eer te verklaren.

2. voor gehuwden en/of uit de echt gescheiden eisers:

hun burgerlijke staat op het ogenblik van de aankoop van de financiële

instrumenten;

in geval van aankoop tijdens het huwelijk:

o of het huwelijk nog bestaat;

o wie de echtgenoot is;

o onder welk huwelijksstelsel de eiser gehuwd is of was;

o of dit huwelijksstelsel werd gewijzigd en zo ja, wanneer en in welk

ander stelsel, door middel van een afschrift van de akte van wijziging

van het huwelijksstelsel;

o of de financiële instrumenten werden betaald met gelden van de

huwgemeenschap dan wel met eigen gelden;

in geval van echtscheiding, hoe de vereffening en verdeling is gebeurd;

3. voor erfgenamen wat de vergoeding toekomende aan een inmiddels overleden

personen betreft:

Page 106: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

106

dat de financiële instrumenten op naam of voor rekening van de overledene

werden aangekocht of verworven en desgevallend behouden;

dat huidige eisers erfgenaam zijn van de overledene, door overlegging van een

akte of attest van erfopvolging en van een afschrift van de aangifte van

nalatenschap,

het aandeel van huidige eiser(s) in de nalatenschap, zo mogelijk door de akte

inhoudende de erfrechtelijke devolutie;

de bijzondere volmacht om namens de andere erfgenaam of erfgenamen voor

hun deel in rechte op te treden;

4. voor vertegenwoordigers van personen die niet rechtsbekwaam en/of

handelingsbekwaam zijn:

de gerechtelijk aangestelde vertegenwoordiger dient een afschrift van de

beslissing inhoudende zijn aanstelling over te leggen;

ouders die vorderingen hebben gesteld namens hun kinderen dienen het

bewijs voor te brengen dat die kinderen op het ogenblik van het instellen van

de vordering nog minderjarig waren en het nog zijn op het ogenblik van de

begroting van de schadevergoeding;

5. voor vertegenwoordigers voor een vennootschap of vereniging met

rechtspersoonlijkheid:

de fysieke persoon optredende als orgaan dient zijn bevoegdheid om in rechte

op te treden, op het ogenblik dat de vordering ingesteld werd, te bewijzen aan

de hand van de statuten of geldige bijzondere volmacht; indien het als

vertegenwoordiger optredende orgaan zelf een rechtspersoon was, moet ook

bewezen worden wie haar vaste vertegenwoordiger was;

de curator of de vereffenaar van respectievelijk de gefailleerde vennootschap

of de vennootschap in vereffening dient zijn hoedanigheid aan te tonen aan de

hand van de beslissing inhoudende zijn aanstelling;

het bewijs van inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen.

Wijst de vorderingen tot toewijzing van de in beslag genomen gelden af als ongegrond.

Verklaart de vordering van de burgerlijke partij KPMG tegen J.L., P.H., N.W., G.B. en T.S. ontvankelijk.

Page 107: 3.1 De wering van tijdens het beraad ontvangen brieven. · 2019-04-08 · het overlijden van de verdachte voor zover ze tijdig en ontvankelijk voor de strafrechter is aanhangig gemaakt.

107

Houdt de beslissingen aan over:

de verdere begroting van de concrete schade;

de vordering van de burgerlijke partij KPMG;

de rechtsvragen in verband met optiecontracten, warrants andere dan verkregen in het

kader van een aandelenoptieplan, en (converteerbare) obligaties en desgevallend over de

begroting van de schade ervan.

Wijst de vordering van W.V.A. tot toekenning van een rechtsplegingsvergoeding af als ongegrond en

houdt de overige kosten en de beslissing over de voorlopige tenuitvoerlegging en de vordering tot

uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement aan.

Stelt de zaak in voortzetting op de relaiszitting van donderdag 28 juni 2018 om 9u00.

Dit arrest is gewezen door de eerste correctionele kamer van het hof van beroep te Gent, zetelend

overeenkomstig artikel 497 van het Wetboek van Strafvordering, in buitengewone openbare

terechtzitting van 23 maart 2017, door: