2006 nummer 3
Click here to load reader
-
Upload
vuongthien -
Category
Documents
-
view
234 -
download
3
Transcript of 2006 nummer 3
■ Redactie TAVG/NVAVG ■■ Erasmus MC / JNI BE - 430 ■
■ Postbus 2040 ■■ 3000 CA Rotterdam ■
Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten
24e jaargang nr. 3 Oktober 2006
Inhoud:Redactioneel 1
Van het bestuur 1
Bestuursmededelingen 2
Communicatie met allochtone ouders 3Richard Starmans
Hoe ziet de AVG… 5de NVAVG richtlijn voor diagnostiek en behandeling van visuelestoornissen bij verstandelijk gehandicapten? Enquête resultaten, Margreet Walinga AIOS, Gabriëlle van de Graaf, AIOS AVG
'Deze brief moet wel door een AVG geschreven zijn!' 9Modellen voor AVG specifieke correspondentieFrans Ewals, Margriet van Duinen, beiden AVG
Huisarts in AVG-land 12Irene Hagen-Kuijpers, HAIO
Smith-Magenis syndroom 14Wiebe Braam
Gebruik van de Bladderscan® bij mensen 17met een verstandelijke beperkingHerman de Waal, AVG
CASUÏSTIEK• PKU 20
Rob van der Spruit, arts en Marijke von der Möhlen-Tonino, AVG• Maligne neurolepticasyndroom bij langdurig antipsychoticagebruik 21
en dehydratieRob van der Spruit, arts en Marijke von der Möhlen-Tonino, AVG
REACTIE• Geen argumenten voor invoering driemaandelijks manueel 25
borstonderzoek
TAAKOPDRACHTEN VAN HET BESTUUR• Taakopdracht NVAVG Wetenschapscommissie 25• Taakopdracht NVAVG projectgroep AVG Polikliniek 27
036143-2_05870_TAVG_oms_24-3.qxp 24-10-2006 11:29 Pagina 2
036143-2_05870_TAVG_oms_24-3.qxp 24-10-2006 11:29 Pagina 4
Het kost moeite om een tijdschrift te maken en te vullen:
allen zijn van goede wil om eraan mee te werken en doen dat
in hun vrije tijd, maar deadlines vormen een probleem,
zowel voor auteurs als voor de samenstellers.
Als je het gevoel hebt dat het eigenlijk nog beter zou moe-
ten en kunnen heb je altijd meer tijd nodig. Tijd die we nu
voor één keer gecreëerd hebben door een maand later dan
gebruikelijk uit te komen.
De redactie had al langer het gevoel dat de verschijningsda-
tums misschien verschoven moesten worden. Nu doen we
dat en we komen uit in oktober, januari, april en juli. We
hopen hierdoor beter te kunnen aansluiten op studiedagen
en jaarvergaderingen.
(Natuurlijk wordt het probleem met deadlines zo alleen maar
verschoven……)
U vindt hier een vervolg van de verhalen die op de studiedag
over andere culturen gehouden werd, resultaten van het
onderzoek naar de visusrichtlijn en praktische zaken voor de
AVG, zowel administratief als onderzoekend. Casuïstiek van
collega',s ontbreekt niet. Als U ook een casus heeft die u met
collega's wil delen: graag insturen.
Truus Nijdam
eindredacteur
1T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Redactioneel
Van het bestuur
Super-specialist
Recent las ik ergens een pleidooi voor een meer geïnte-
greerde aanpak van cliënten in de psychiatrie. Mijn aandacht
was meteen getrokken, in mijn eigen werkomgeving binnen
de kinderpsychiatrie is dit al een tijd mijn eigen stokpaard-
je. De schrijver van het stukje dacht weemoedig terug aan
het specialisme 'zenuwarts'. Dokters die zowel in de neuro-
logie als de psychiatrie geschoold waren. Ik hoorde in
gedachten al het commentaar van mijn collega kinderpsy-
chiater: dan weet je van alles maar de helft.
Maar het pleidooi om de kunstmatige scheiding tussen
lichaam en geest niet al te rigide te hanteren is er niet min-
der om. Somatische aandoeningen leiden niet zelden ook tot
psychische problemen en vage beginklachten van een soma-
tische aandoening worden in eerste instantie nog wel eens
'tussen de oren' gelokaliseerd. Het brein is de centrale com-
puter van het lichaam, dus het ligt voor de hand dat een dys-
functie in het brein - een psychiatrische aandoening - leidt
tot dysregulatie van diverse somatische processen.
Omgekeerd is het natuurlijk ook bekend dat metabole en
hormonale veranderingen kunnen leiden tot stemmings-
stoornissen en soms zeer afwijkend gedrag. De behandelaar
moet dus wel van beide werelden voldoende kennis hebben.
Maar natuurlijk is het waar: zowel de psychiatrie als de neu-
rologie zijn specialisaties die een enorme vlucht doorge-
maakt hebben en het lijkt ondoenlijk om op beide
vakgebieden bij te blijven en altijd volledig op de hoogte te
zijn van de nieuwste inzichten.
De tendens is juist dat er steeds vaker specialisaties ont-
staan binnen de (super)specialisaties: de kinderneuro-
loog/epileptoloog, de endocrinoloog/diabetoloog, de
orthopedisch chirurg/knie-specialist. Mensen die binnen hun
vakgebied een specifieke hobby weten uit te bouwen tot een
unieke bundeling van expertise. Specialisten die 'alles' weten
van een (steeds kleiner) stukje geneeskunde. Super-
specialisten, de top van de kennispiramide.
En hoe zit het met de onze cliënten, die met een 'beschadigd
brein'? En met de psychische problemen bij iemand met dui-
delijke organiciteit? Daar is het maken van onderscheid tus-
sen lichaam en geest nog veel gecompliceerder. Gewone
psychiaters worden dan ook al snel wat zenuwachtig als ze
met deze groep mensen te maken krijgen. Vele specialisten
in de ziekenhuizen trouwens ook. Gelukkig is daar dan nog
de AVG: een specialist die werkt in beide domeinen. Een spe-
cialist die eigenlijk van alles wel een stukje weet: een beet-
je klinische genetica, wat neurologie, een portie
revalidatiegeneeskunde, flink wat psychiatrie en zeker een
hoop psychologie, maatschappelijk werk en organisatiekun-
de. Iemand die 'alles' weet van een specifieke en kwetsbare
patiëntenpopulatie. Dat is pas een superspecialist!
Soma en psyche zijn ongedeeld en voor alle cliënten in de
GGZ is het dan ook van wezenlijk belang dat somatische en
psychische behandelaars nauw samenwerken. En voor som-
migen is het zelfs beter dat beiden verenigd zijn in een per-
soon.
We kunnen wel gaan adverteren in de (super-)markt:
SUPER AANBIEDING: DE AVG: VOOR AL UW GEZOND-HEIDSPROBLEMEN, ALLES IN ÉÉN HAND!
Hanneke Veeren, voorzitter NVAVG
2T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Bestuursmededelingen
BestuurssamenstellingMet ingang van de vorige ALV is Peter
Deman voortijdig afgetreden als
bestuurslid. Dit in verband met per-
soonlijke omstandigheden. We willen
Peter bedanken voor zijn bijdrage de
afgelopen jaren. Momenteel zijn we op
zoek naar nieuwe bestuursleden.
ZonMw programma VerstandelijkeBeperkingHet Zon Mw programma Verstandelijke
Beperkingen is inmiddels van start
gegaan. Op 21 juni 2005 is de officiële
programmatekst tijdens een inspire-
rende en goed bezochte bijeenkomst
aangeboden aan het Ministerie van
VWS, dat de opdracht heeft gegeven
voor het ontwikkelen van een dergelijk
programma. Informatie kunt u vinden
op de website van ZonMw:
http://www.zonmw.nl/nl/program-
mas/verstandelijke-beperking.html
Op de subsidiewijzer van ZonMw kunt u
de criteria vinden waaraan voldaan
moet worden om voor financiering van
een onderzoeksvoorstel binnen dit pro-
gramma in aanmerking te komen.
CompetentieprofielHet afgelopen jaar is door de NVAVG in
nauwe samenwerking met de opleiding
en het NIZW een start gemaakt met de
ontwikkeling van een competentiepro-
fiel. Na twee invitational conferences is
een concept vervaardigd dat aan de
leden is voorgelegd. De definitieve
tekst zal ter besluitvorming op de
komende ALV worden voorgelegd.
Commissie bekostigingssystema-tiekOp 16 juni 2006 is er een expertmee-
ting: 'Naar een optimale inzet AVG'
geweest.
Hierbij waren vertegenwoordigd de
NVAVG, VGN, KNMG, CVZ, ZN,
CTG/ZAio en VWS.
Hieruit zijn de volgende activiteiten en
afspraken voortgekomen:
1 De NVAVG legt aan het CTG en VGN
een verrichtingenlijst voor met
werkzaamheden voor externe cliën-
ten. Hierbij wordt aangegeven waar
de huidige financiering tekort schiet.
Dit wordt nader uitgewerkt en resul-
teert dan hopelijk in een korte tarie-
venlijst.
2 Het ministerie van VWS is bezig met
de voorbereiding van een algemene
maatregel van bestuur (ambv)
waarin geregeld wordt dat niet lan-
ger een indicatie behandeling nodig
is voor ambulante consulten door de
AVG. Een huisarts kan dan rechtst-
reeks doorverwijzen. Jaarlijks wor-
den productieafspraken gemaakt
met het zorgkantoor. Naar verwach-
ting zal deze regeling januari 2007
in werking treden.
3 De VGN is in gesprek met betrokken
partijen over de wijze waarop de
functie behandeling wordt opgeno-
men in de zorgzwaartepakketten.
4 Zorgverzekeraars Nederland bekijkt
de mogelijkheden om het voor-
schrijven van medicatie en aanvra-
gen van onderzoek door de AVG
mogelijk te maken.
5 Landelijke 24-uurs beschikbaarheid
in regionale expertisecentra: de
NVAVG maakt een plan van aanpak,
voor de wijze waarop deze centra
zullen worden opgezet. Hierbij wordt
rekening gehouden met de al
bestaande ervaringen in Drenthe en
Den Haag.
De VGN onderzoekt of er draagvlak is
voor financiële afspraken op landelijk
niveau tussen huisartsen en instellin-
gen voor verstandelijk gehandicapten.
Dit betreft verrichtingen die door huis-
artsen gedaan worden voor cliënten die
in voorzieningen verblijven.
TaakopdrachtenRecent zijn door het bestuur de taak-
opdrachten 'wetenschapscommissie' en
'poliklinieken' geaccordeerd. U vindt
deze elders in dit TAVG.
Agenda2006
17 november 2006 najaarsvergadering
NVAVG
planning 2007
16 maart 2007 Regio-overleg
20 april 2007 Voorjaarsvergadering
21 september2007 Regio-overleg
16 november 2007 Najaarsvergadering
Adreswijziging NVAVG:Secretariaat NVAVG
Erasmus MC / JNI BE-430
Postbus 2040
3000 CA Rotterdam
Tel: 010-4088383
Fax: 010-4088365
Kathleen van den Brink
Secretaris NVAVG bestuur
3T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
COMMUNICATIE MET ALLOCHTONE OUDERS
Richard Starmans, huisarts
Artikelen
InleidingDe communicatie met allochtone bewoners en hun ouders
vormt een toenemend onderdeel van de AVG beroepsuitoe-
fening, vooral in en nabij de grote steden. De voorjaarsver-
gadering van de NVAVG op 21 april 2006 te Maarssen was
hier geheel aan besteed. Deze bijdrage is een bewerking van
een presentatie op die bijeenkomst.
Velen zien een grote uitdaging in de komst van meer alloch-
tonen naar de zorg voor verstandelijk gehandicapten, maar
weten niet goed op welke wijze de zorg hierop moet inspe-
len - ondermeer ten aanzien van culturele factoren die een
rol spelen bij de zorg en in de communicatie tussen arts en
allochtone bewoner en diens ouders.
In het vervolg worden enkele achtergronden van allochtonen
in Nederland genoemd die op enigerlei moment van belang
kunnen zijn in het contact met bewoner en diens familie.
Vervolgens wordt 'het culturele interview' gepresenteerd als
instrument om relevante informatie te vergaren en om het
opbouwen van de relatie met allochtone bewoners en diens
ouders te faciliteren. Tenslotte wordt de ervaring in het
gebruik in de psychiatrie en de huisartsgeneeskunde
genoemd en wordt aangegeven hoe het culturele interview
in de zorg voor allochtone mensen met een verstandelijke
handicap een plaats kan krijgen.
1 Allochtonen in NederlandDe culturele diversiteit binnen de groep van allochtonen is
zeer groot. Ook binnen een bepaalde culturele groep zoals
de Hindoestaanse-Surinamers bestaat veel variatie.
Ondanks die diversiteit zijn een aantal overeenkomstige ken-
merken aan te geven die als mogelijke stressfactoren funge-
ren en die in meer of mindere mate een rol kunnen spelen
en mede de context bepalen van het contact met de gezond-
heidszorg.
• De Nederlandse taal wordt slecht of beperkt begrepen
zeker als het om meer complexe begrippen gaat. Voor
sommige begrippen bestaat geen goed equivalent in de
eigen moedertaal. Ook de eigen moedertaal wordt soms
slecht beheerst. Analfabetisme komt volop voor. Dit leidt
tot communicatieproblemen.
• Veel allochtonen, zeker in de grote steden, verkeren in
een slechte sociaal-economische positie. Er is grotere
werkeloosheid en ze hebben vaak minder goed betaald
werk. Ook hebben ze soms financiële verplichtingen naar
familieleden in het land van herkomst (structureel of bij
bezoeken).
• Velen verkeren in een maatschappelijke positie die ken-
merkend is voor mensen in een achterstandspositie: min-
der zelfredzaamheid, meer ongezond gedrag
(bijvoorbeeld roken in aanwezigheid van baby's ), minder
kennis (de eerste generatie allochtonen heeft meestal
geen biologieles gehad en weet weinig van het eigen
lichaam) en daardoor een geringere psychische belast-
baarheid.
• De eerste generatie heeft meestal te maken gehad met
een dubbele migratie: van platteland naar stad en tegelij-
kertijd dan ook nog naar Nederland.1 Dit vergt grote aan-
passingsvaardigheden. Veelal zijn die niet ontwikkeld,
onder meer door gebrek aan opleiding. Soms leeft men in
Nederland nagenoeg geheel binnen de eigen culturele
gemeenschap.
• Vrijwel alle allochtonen geven aan zich in enigerlei opzicht
gediscrimineerd te voelen.2
• Sommigen hebben te maken met onzekerheid over ver-
blijfsvergunningen van zichzelf of van familieleden.
• Veel culturen neigen er naar om zieken of gehandicapten
eerder te verzorgen en een passieve rol te geven; de
Westerse geneeskunde juist naar optimaal activeren en
(rest)capaciteiten maximaal ontplooien. Onze Westerse
samenleving is sterk individualistisch gericht. Veel alloch-
tonen komen uit een meer groepsgeoriënteerde cultuur.
Daarbij past dat kinderen ook voor de oudedagsvoorzie-
ning belangrijk zijn.
• Allochtonen zijn een ander gezondheidszorgsysteem
gewend waarin eerder medisch specialisten en röntgenfo-
to´s ingeschakeld worden.
• Bij chronische aandoeningen zal meestal een second opi-
nion in het land van herkomst worden gevraagd in zie-
kenhuizen of bij 'alternatieve genezers'. Die kan dan
mogelijk niet aansluiten bij de diagnose en het perspec-
tief in Nederland.
• Psychosomatische ziekten komen volop voor en kunnen
nog meer een uiting zijn voor psychosociale problemen,
zoals wanneer mensen onmachtig zijn (geworden) zich
directer te uiten.
• Tenslotte is er de andere epidemiologie en het andere ver-
loop van ziekten en aandoeningen. (diabetes mellitus bij
Hindoestanen komt op veel jongere leeftijd voor en leidt
eerder tot ernstige complicaties).3, 4
Binnen de geneeskunde voor mensen met verstandelijke
handicap is nog nauwelijks onderzocht in hoeverre boven-
staande een rol speelt in de relatie tussen instelling i.c. de
arts en de allochtone bewoner en diens ouders. Het lijkt ech-
ter voor de hand te liggen dat al deze factoren een rol kun-
nen spelen.
Een goed instrument om deze factoren in kaart te brengen
en te onderzoeken in hoeverre ze een rol spelen, ontbrak tot
nu toe.
2 Het culturele interview De anthropoloog Kleinman bestudeerde problemen in de
interactie tussen arts en patiënt. Daarbij viel hem op dat een
verschil in verklaringsmodel voor het ziek zijn tussen arts en
patiënt vaak een vruchtbare behandeling in de weg staat.5
Als patiënten denken dat hun klachten uit een ban op de
familie voortkomen, bleken westerse verklaringen en daar-
aan gekoppelde diagnosen en behandelingen niet effectief.
Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke handi-
cap is het nagaan van het verklaringsmodel bij de ouders
een conditio sine qua non. Bij allochtonen zal het verkla-
ringsmodel van de ouders wellicht minder voorspelbaar zijn.
Maar het is van groot belang dit verklaringsmodel te verhel-
deren om tot een goed behandelklimaat te komen.
In de Noord-Amerikaanse psychiatrie werd het culturele
interview ontwikkeld. Het classificatie-model volgens de DSM
IV bleek bij sommige patiënten volstrekt niet tot een ade-
quate behandeling te leiden. Als de patiënt bijvoorbeeld van-
uit zijn geloof meende dat hij behekst was, bleek een
benadering hiervan - soms in het land van herkomst - effec-
tiever en een noodzakelijk voorwaarde voor een psychiatri-
sche behandeling. Zo bleek een Winti-behandeling in
Suriname effectiever dan psychotherapie hier.
In feite werd vastgesteld dat de DSM-classificatie gericht
was op de witte meestal christelijke Amerikaan uit de mid-
denklasse en daarmee niet zondermeer altijd geschikt voor
andere bevolkingsgroepen.6
Als hulpmiddel om hier zicht op te krijgen werd het culture-
le interview ontwikkeld.7 Dit is inmiddels als bijlage bij de
DSM IV gevoegd.8
Het culturele interview bestaat onder meer uit de volgende
onderdelen:
- culturele identiteit van het individu,
- culturele verklaringen betreffende de ziekte van het indi-vidu,
- culturele factoren in de psychosociale omgeving en in hetfunctioneren,
- culturele elementen in de relatie tussen het individu en dehulpverlener,
- observaties tijdens het interview,
- aandachtspunten voor behandeling.
Het omvat vragen zoals:
• Wat denkt u dat de oorzaak van uw probleem is?
• Waarom denkt u dat het juist in een bepaalde periode
begonnen is?
• Wat denkt u dat het gevolg voor uw ziekte voor u zal/kan
zijn?
• Wat voor soort behandeling denkt u nodig te hebben?
De volledige tekst van het culturele interview is via de auteur
op te vragen.
Op de studiedag werd in de bijdrage van H. Rohlof de ont-
staanswijze van het culturele interview nader toegelicht. Hij
deed ervaring op met het culturele interview binnen de psy-
chiatrie bij ernstig getraumatiseerde vluchtelingen in
Nederland. Het bleek een waardevolle aanvulling te zijn voor
de arts - patiënt relatie en de psychiatrische transculturele
diagnostiek.
In de huisartsenpraktijk werd de waarde van het culturele
interview bij somatiserende allochtone patiënten onderzocht.
Studenten geneeskunde van verschillende etniciteiten
namen het interview af bij patiënten van overeenkomstige
etniciteit in hun eigen taal.
Het leverde veel informatie op over de achtergrond van de
patiënten. Zo bleek ongeveer de helft analfabeet; velen
waren religieus zeer actief en putten steun uit het bidden.
Ook verwachtten de geïnterviewden vooral (passief) ver-
zorgd te willen worden vanwege hun ziekte. Grote waarde-
ring bij patiënten bestond over het expliciet navragen van de
informatie in het interview.
Het afnemen van het interview bleek een investering in de
relatie met de huisartspraktijk.9
Inmiddels is in die onderzoekspraktijk het culturele interview
een regulier onderdeel aan het worden van de zorg in
samenwerking met de allochtone zorgconsulenten.
In de zorginstellingen van Almere is men aan het voorberei-
den om het culturele interview onderdeel laten zijn van de
kennismakingfase van nieuwe allochtone bewoners.
Binnen Nederland zijn initiatieven om het culturele interview
te gebruiken in de psychiatrie, huisartsgeneeskunde en bin-
nen instellingen.
3 Zorg voor mensen met een verstandelijke handicapHoewel voornoemde bevindingen van het afnemen van het
culturele interview in de psychiatrie en de huisartspraktijk
wellicht niet zonder meer in de zorg voor mensen met een
verstandelijke handicap toe te passen zijn, lijken er veel
redenen om dit toch te overwegen.
De aangestipte factoren die bij allochtonen in Nederland een
rol kunnen spelen, zijn ook voor verstandelijk gehandicapten
en hun familie van belang.
De genoemde achterstandsfactoren gelden bij een deel van
de ouders van kinderen met een verstandelijke handicap
ook.
Van belang is te weten welk verklaringsmodel de ouders voor
de handicap van hun kind zien en hoe ze denken dat daar-
mee omgegaan kan worden. Vaak hebben ouders ook in hun
land van herkomst artsen en andere genezers geraadpleegd.
Het is dan goed om precies na te vragen wat die gezegd heb-
ben over diagnose en ook welke begeleiding of behandeling
geopperd werd. Dan wordt immers rechtgedaan aan hun
specifieke achtergrond en ontstaat ruimte voor het opbou-
wen van een nieuwe behandelrelatie.
Het culturele interview wil bouwstenen bieden om de relatie
ook met allochtone ouders van verstandelijk gehandicapten
op te bouwen en in kaart te brengen in hoeverre culturele
factoren van belang zijn.
Het culturele interview is dan hierbij een instrument. Het lijkt
dan zeer aanbevelingswaard het culturele interview af te
nemen bij het aangaan van een nieuwe - meestal langduri-
ge - relatie.
Uit de genoemde ervaringen is het niet noodzakelijk dat de
arts het interview afneemt. Van belang is meer dat het bin-
nen de setting van de zorginstelling gebeurt en vooral in de
eigen taal. Een samenvatting van het interview kan dan in
het medische dossier opgenomen worden.
4 Samenvatting en conclusieHet culturele interview is een vragenlijst met vragen die
onder meer de culturele identiteit en het verklaringsmodel
van de ziekte in kaart brengen. Het is in de psychiatrie ont-
4 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
wikkeld omdat de gangbare diagnostiek bij allochtone
patiënten niet steeds adequaat was. Inmiddels is en wordt in
Nederland ervaring opgedaan met het instrument.
Het lijkt binnen de zorg voor mensen met een verstandelij-
ke handicap een goed instrument om de relatie met alloch-
tone ouders op te bouwen opdat de zorg meer rekening kan
houden met hun culturele situatie.
Over de auteur:
Dr. R Starmans is huisarts in de Haagse Schilderswijk en
Transvaal voor voornamelijk allochtone patiënten, hospice-
arts Jacobshospice Den Haag en docent cultuur en gezond-
heid aan het LUMC. Hij deed onderzoek naar de toepassing
van het 'culturele interview' in de huisartspraktijk.
Eerder droeg hij verantwoordelijkheid voor het instellen van
het zelfstandige medisch specialisme arts voor verstandelijk
gehandicapten en voor de totstandkoming van die specialis-
tenopleiding.
Voor nader contact of implementatie van het gebruik van het
culturele interview:
Literatuur1 Berry JW. Psychology of acculturation. In: The culture and psychology
reader. Chapter 20 (p.457 - 488). New York: New York University Press,1989.
2 Fernando S. Cultural diversity, mental health and psychiatry. The struggleagainst racism. Hove: Brunner-Routledge, 2003.
3 Avezaat J, Smulders R. Huisartsenzorg. De multiculturele huisartsenpraktijkanno 1996. In: Haveman HB en Uniken Venema P (red.) Allochtonen engezondheidszorg. Houten: Bohn, Stafleu, Van Loghum, 1996.
4 Starmans R. Huisartsgeneeskundig perspectief In: Klazinga NS (red.).Gezondheid en gezondheidszorg in de grote stad. T Soc Gez81(2003);7:387-8.
5 Kleinman A. Patients and healers in the context of culture. An exploration ofthe borderland between anthropology, medicine, and psychiatry. Berkely:University of California Press, 1980.
6 Lewis-Fernández R, Díaz N. The cultural formulation; a method for assessingcultural factors affecting the clinical encounter. Psychiat Quat73(2002);4:271-95.
7 Borra R, Dijk R van, Rohlof H. Cultuur, classificatie en diagnose.Cultuursensitief werken met de DSM IV. Houten: Bohn, Stafleu, Van Loghum,2002.
8 Dijk R van, Sonmez N. Cultuursensitief werken met DSM-IV. Verslag van deconferentie op 6 februari 2003. Mikado. Rotterdam, 2003.
9 Starmans R. Het culturele interview in een huisartspraktijk in de HaagseSchilderswijk en Transvaalkwartier. Scriptie in het kader van de opleidingEuropean Master Degree Interculturalisatie van zorg en maatschappelijkedienstverlening aan de Utrechtse School voor Bestuurskunde, UniversiteitUtrecht, 2005.
5T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
HOE ZIET DE AVG…
DE NVAVG RICHTLIJN VOOR DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN VISUELE STOORNISSEN BIJ VERSTANDELIJKGEHANDICAPTEN?
Enquête resultaten
Margreet Walinga, Gabriëlle van de Graaf, beiden AIOS AVG
InleidingDe NVAVG richtlijn voor diagnostiek en behandeling van
visuele stoornissen bij verstandelijk gehandicapten werd
gepubliceerd in 1997. Inmiddels zijn uit wetenschappelijk
onderzoek nieuwe gegevens naar voren gekomen, die aan-
passing van de huidige richtlijn noodzakelijk maken. In het
kader van een leeronderzoek hebben Margreet Walinga en
Gabriëlle van de Graaf, beiden AVG in opleiding, een periode
meegewerkt aan de herziening van deze richtlijnen. Prof.
Heleen Evenhuis heeft ons hierbij gesuperviseerd. Een
belangrijk verschil met de oude richtlijn zal de wetenschap-
pelijke onderbouwing zijn die nu beschikbaar is. Met behulp
van deze recente onderzoeken zal opnieuw een aantal vra-
gen worden voorgelegd aan de richtlijnwerkgroep, welke
door prof. Evenhuis zal worden samengesteld en voorgeze-
ten. Het overleg van die werkgroep zal naar verwachting in
het najaar van 2006 plaatsvinden. Om ook een beeld te krij-
gen van de ervaring van de AVG met de huidige richtlijn, is
een enquête verspreid onder de leden van de NVAVG. Met
behulp van de resultaten en aanbevelingen uit deze enquête
kan de richtlijn worden verfijnd. Uiteindelijk zal de herziene
richtlijn worden vastgesteld en gepubliceerd.
MethodeHet model van de enquête is in 1999 opgesteld door
Wensing, Laurant en Grol, leden van de Werkgroep
Onderzoek Kwaliteit van het UMC St. Radboud te Nijmegen.
Zij hebben deze vragenlijst samengesteld om de NHG-stan-
daarden te kunnen beoordelen. De vragen zijn aangepast
voor de richtlijn visuele stoornissen bij verstandelijk gehan-
dicapten.
De enquête is via e-mail verstuurd aan 216 leden van de
NVAVG met gebruikmaking van het e-mail bestand van het
NVAVG secretariaat. De NVAVG telt momenteel 256 leden.
We kozen voor verzending via e-mail in plaats van via de
post vanwege de tijdwinst en kostenbesparing die dat ons
opleverde. De geadresseerden werd gevraagd om de enquê-
te in te vullen en als attachment weer via e-mail binnen twee
weken te retourneren. Na twee weken is naar hetzelfde
adressenbestand een herinneringsoproep gestuurd. De
belangrijkste resultaten van de enquête worden hierna
besproken en zullen worden meegenomen bij de herziening
van de richtlijn.
RESULTATEN
AlgemeenVan de 216 verstuurde enquêtes ontvingen we er, mede na
een herinneringsoproep, 75 retour (35%). Acht van de 75
vragenlijsten werden blanco teruggestuurd, hierbij waren
enkele AVG's die niet meer werkzaam waren, enkele AVG's
die aangaven onvoldoende ervaring te hebben met de richt-
lijn om de vragenlijst te kunnen beantwoorden en enkele
AVG's werkzaam bij instellingen waar een collega namens
hen de vragenlijst had beantwoord. Zeven vragenlijsten
waren slechts gedeeltelijk beantwoord. Bij enkele vragenlijs-
ten hiervan was aangegeven dat met het werken van de
richtlijn te weinig ervaring was opgedaan om bepaalde vra-
gen goed te kunnen beantwoorden, of dat de vraag ondui-
delijk was.
De groep respondenten bestond uit 60 AVG's en tien AIOS
(assistent in opleiding tot specialist) AVG, vijf respondenten
hadden een ander specialisme (huisarts, basisarts, verpleeg-
huisarts, psychiater).
Vragen betreffende de mening van de AVG over enke-le aanbevelingen van de richtlijnDe enquête start met vragen over de mening van de AVG
betreffende enkele aanbevelingen uit de richtlijn. Over het
algemeen worden de genoemde aanbevelingen ondersteund.
Figuur 1 laat zien dat er wel verdeeldheid is over de vraag of
personen met een verstandelijke beperking en een bril elke
vijf jaar door de AVG opgeroepen moeten worden voor bril-
controle. Uit het commentaar bij deze vragen wordt duidelijk
dat de verdeeldheid niet te maken heeft met het feit dat
deze mensen voor controle moeten worden opgeroepen,
maar eerder met de uitvoering. Veertien respondenten mer-
ken op dat niet persé de AVG, maar ook een andere instan-
tie of specialist de controle kan uitvoeren. Genoemd worden
de oogarts, de optometrist met specifieke ervaring, de con-
sultatiebureau-arts, een deskundige op dit gebied, een spe-
cialistisch centrum, een huisarts of een TOA (technisch
oogheelkundig assistent). Deze mening wordt ook expliciet
weergegeven als het gaat om screenen van kinderen met
een verstandelijke handicap (17 keer als opmerking toege-
voegd).
Ook de vraag over de verantwoordelijkheid van de AVG
betreffende de controle van de oogdruk bij 45-plussers
(Figuur 2) levert verdeelde antwoorden op. In de commen-
taren wordt aangegeven dat oogdrukmeting moeilijk uit-
voerbaar is bij mensen met een (vooral matige tot ernstige)
verstandelijke handicap. Er is behoefte aan een op de doel-
groep gericht instrument, dat de meting zou vereenvoudi-
gen. Verschillende AVG's geven aan hier (om de eerder
genoemde redenen) geen ervaring mee te hebben.
Van de respondenten is 72% het (zeer) eens met de stelling
dat elke AVG de vaardigheidscursus diagnostiek van het
visueel functioneren van de verstandelijke gehandicapten
heeft gevolgd en over de vereiste diagnostische methoden
beschikt (figuur 3). In de bijbehorende commentaren wordt
toegevoegd dat het in de praktijk niet zo lijkt te zijn. De AVG
moet in ieder geval wél weten waar de testen over gaan, en
deze kunnen interpreteren. De suggestie wordt gedaan om
regelmatig herhalingscursussen te organiseren.
Met de aanbeveling dat elke persoon met een verstandelijke
beperking en een visus van 0.5 of lager wordt verwezen voor
oogheelkundig onderzoek, is 75% van de respondenten het
(zeer) eens (figuur 4).
6 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Vragen betreffende de kwaliteit van de richtlijn voordiagnostiek van visuele stoornissen bij verstandelijkgehandicapten Het tweede gedeelte van de enquête betrof vragen over de
kwaliteit van de richtlijn.
De wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn werd
door 50% als positief beoordeeld, 25% geeft aan het eens
noch oneens te zijn met de stelling en de overige 25% is het
oneens met de stelling (figuur 5). Er is duidelijk wat twijfel
over de wetenschappelijke onderbouwing, wat terecht is,
aangezien de richtlijn uit 1997 vooral op 'expert opinion' en
gegevens uit andere doelgroepen is gebaseerd. Een respon-
dent merkt op dat er ook weinig tot geen onderzoek over de
implementatie van adviezen naar aanleiding van de gevon-
den visusafwijkingen is gedaan, en stelt zich de vraag of
adviezen wel zinvol zijn als niemand er iets mee doet.
Bij de stelling dat de richtlijn op een goede manier rekening
houdt met de individuele kenmerken van de patiënten (leef-
tijd, co-morbiditeit), reageert 63% bevestigend, 22% is het
eens noch oneens en 15% is het oneens. Er wordt door ver-
schillende AVG's bij opgemerkt dat er meer aandacht zou
kunnen zijn voor syndroomgerelateerde oogaandoeningen,
nu wordt in de richtlijn alleen het syndroom van Down apart
benoemd.
Over de helderheid en de begrijpelijkheid van de richtlijn
(figuur 6) is men het eens, die is prima.
De mening over de lay-out (figuur 7) is wat meer verdeeld,
48% is positief en 28% weet het niet zo. In de opmerkingen
wordt gerefereerd aan de samenvattingskaart van de NHG-
standaard. Over de investeringen die nodig zijn bij uitvoering
van de richtlijn (figuur 8), wordt aangegeven dat de aan-
schaf van met name de speciale visuskaarten niet onaan-
zienlijk is.
Vragen betreffende mogelijke problemen voor deinvoering van de richtlijn.Tenslotte werden stellingen voorgelegd over mogelijke pro-
blemen voor de invoering van de richtlijn. Over het alge-
meen was men het oneens met de gesuggereerde
problemen .
De eigen kennis en vaardigheden werden als voldoende
beoordeeld om de richtlijn goed toe te kunnen passen (figuur
9: 73% oneens, figuur 10: 59% (zeer)oneens, 30%
(zeer)eens). Over de eigen vaardigheden worden veel
opmerkingen gemaakt; er wordt regelmatig gebruik
gemaakt van gespecialiseerde instituten, waardoor eigen
vaardigheden verdwijnen, er is te weinig tijd om een oogon-
derzoek lege artis uit te voeren, bepaalde delen uit het oog-
onderzoek worden achterwege gelaten vanwege gebrek aan
ervaring en, als het onderzoek maar goed gebeurt door een
andere partij, hoeft de AVG het niet zelf te kunnen, is de
mening van verschillende AVG's.
7T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Over de medewerking van collega's, andere specialisten,
patiënten en leidinggevenden is men overwegend positief.
Tenslotte vindt de meerderheid (64%) van de AVG's dat het
werken met de richtlijn wel veel tijd kost, alhoewel door
enkelen ook meteen het belang van deze tijdsinvestering
wordt genoemd.
De stelling of daar een financiële vergoeding tegenover moet
staan wordt verdeeld beantwoord; 33% is het (zeer/)eens,
25% is het eens noch oneens en 42% is het (zeer/)oneens
met de stelling (figuur 12).
DiscussieDe opzet van deze enquête is bescheiden, wat als conse-
quentie heeft dat het interpreteren van de uitkomsten met
enige voorzichtigheid gebeuren moet. De respons van 35%
is gemiddeld. Het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat
diegenen die gereageerd hebben, juist de AVG's zijn die
actief zijn op het gebied van diagnostiek, scholing en inno-
vatie. Wellicht kleurt dit ook de uitslag over het gebruik van
de richtlijn. Ook leverden sommige vragen verwarring op bij
de respondenten; werd er nu gevraagd wat de AVG zou wen-
sen, of werd er naar de huidige situatie gevraagd? Als laat-
ste moet gezegd worden dat de interpretatie van bepaalde
stellingen meervoudig kan zijn. In de opmerkingen worden
de antwoorden vaak toegelicht, maar niet elke respondent
maakt daar gebruik van. Kortom, de resultaten van deze
enquête kunnen goed gebruikt worden als tips en aanbeve-
lingen voor herziening van de richtlijn, maar hebben geen
wetenschappelijke waarde.
AanbevelingenDe belangrijkste conclusies die we kunnen trekken uit deze
enquête zijn;
1. Het merendeel van de respondenten ziet het belang van
visuele screening in voor mensen met een verstandelijke
handicap.
2. Het merendeel van de respondenten vindt de huidige
richtlijn helder en duidelijk, maar ziet wel graag een soort
samenvattingkaart.
3. De wetenschappelijke onderbouwing van de richtlijn is
onvoldoende, maar daar is niet elke AVG zich van bewust.
4. Het merendeel van de respondenten vindt dat hij/zij op de
hoogte moet zijn van de methoden die gebruikt worden
bij het visueel functie onderzoek bij verstandelijk gehand-
icapten, een groot aantal is bovendien van mening dat de
AVG niet persé zelf degene moet zijn die het onderzoek
uitvoert. Redenen om het onderzoek níet zelf uit te voeren
zijn:
a. Het merendeel van de respondenten vindt dat het
oogonderzoek veel tijd kost
b. Niet elke AVG heeft voldoende vaardigheden voor het
uitvoeren van een volledig visueel functie onderzoek
5. Een herhalingscursus visueel functie onderzoek zou zinvol
kunnen zijn.
Tot slot willen wij de respondenten hartelijk bedanken voor
hun bijdragen aan deze enquête!
Margreet Walinga, AIOS AVG
Gabriëlle van de Graaf, AIOS AVG
Prof. Heleen Evenhuis, begeleider
ErasmusMC Rotterdam
Mei 2006
8 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten is een jong
specialisme.
Bij een jong specialisme hoort ook het verder ontwikkelen
van een gezamenlijke identiteit. Daarbij is een herkenbare
presentatie belangrijk voor het vergroten van de bekendheid
met het specialisme. Het ontwikkelen van AVG specifieke
correspondentie kan deze beide processen ondersteunen.
Een brief die van een neuroloog afkomstig is, ziet er anders
uit dan van een kinderarts.
De correspondentie van een oogarts herken je op afstand.
De beroepskenmerken en de beroepsopvatting van de AVG
dienen de herkenbare onderleggers van de brieven van de
AVG te zijn.
In de NVAVG Regiogroep Noord Holland is de corresponden-
tie van de AVG het afgelopen jaar meerdere malen aan de
orde gekomen. In dit artikel wordt beschreven welk proces
doorlopen is en wat het uiteindelijke resultaat is.
In een eerste workshop werd een model voor een verwijs-
brief van de AVG gepresenteerd. Dit model was gebaseerd
op een standaard verwijsbrief van de huisarts, zoals die in
Amsterdam vanuit de Amsterdamse Huisartsenvereniging
ontwikkeld is. Aan de hand van casuïstiek werd met dit
model geoefend en werd het aangepast op een aantal pun-
ten. De standaard huisartsenbrief mist een aantal AVG spe-
cifieke thema's: beeldvorming van de cliënt, medisch beleid
en zorgsysteem (zie model 1). Het model is aangepast.
Afgesproken werd om met deze brief te gaan werken en na
een aantal maanden te evalueren.
In een tweede workshop werd een model voor een specialis-
tenbrief gepresenteerd. De opzet is gebaseerd op een model
dat door het AZVU ontwikkeld is. Wederom werd aan de
hand van casuïstiek met deze brief geoefend. Ook deze brief
werd aangevuld met AVG specifieke punten (zie model nr.
II).
Tevens werd in deze workshop het gebruik van de verwijs-
brief geëvalueerd. Het bleek dat nog weinig mensen er
gebruik van maakten. De reden was vooral dat er geen elek-
tronische versie van bestond. Een elektronische versie werd
gerealiseerd en afgesproken werd na een aantal maanden
opnieuw te evalueren.
In een derde workshop werd het gebruik van beide brieven
besproken. De verwijsbrief wordt meer gebruikt. Het gebruik
was naar wens. Degenen die de brief niet gebruikten gaven
aan dat de verwijsbrief die ze schrijven wel alle wezenlijke
elementen van het model bevat. Alleen bij verwijzingen voor
iets eenvoudigs wordt een kort briefje gebruikt.
De specialistenbrief werd niet door iedereen gebruikt, omdat
niet elke AVG uit de regio poliklinisch werkt of betrokken is
bij opnames voor diagnostiek en behandeling. De correspon-
dentie van degenen die dit wel deden sluit aan bij het model.
Als aanbeveling werd genoemd om bij het kopje lichamelijk
onderzoek ook een kopje psychiatrisch onderzoek toe te voe-
gen.
Het regio-overleg heeft vervolgens besloten beide modellen
als standaard voor de regio vast te stellen.
De verwijsbrief van de AVG: Model IDit model is gedacht voor de generalistisch werkzame AVG,
die verwijst naar een (klinisch) specialist. De opzet is ook
bruikbaar voor intercollegiale consulten (ICC). De subkopjes
uit de linkerkolom en de tekst 'altijd invullen' verdwijnen in
de gedrukte versie. Ze dienen als geheugensteun bij het
schrijven van de brief. Welke kopjes in feite ingevuld worden
hangt of van de cliënt, de vraag en de voorgeschiedenis.
Toelichting:- het kopje Beeldvorming kan naar analogie met een veel-
gebruikte term in ondersteuningsplannen wellicht betervervangen worden door Persoonsbeeld.
- Geen rubrieken toevoegen; bij voorkeur volgorde nietwijzigen.
- Omvang en stijl: kort en zakelijk
De specialistenbrief van de AVG: Model IIHet model kan zowel gebruikt worden vanuit een zieken-
huispolikliniek, als vanuit een multidisciplinair expertisecen-
trum, veelal verbonden aan een de hoofdlocatie van een
grotere zorgaanbieder. Een eerste brief is veelal uitvoerig,
vervolgcorrespondentie zal selectiever zijn.
Toelichting/ adviezen:
Geen rubrieken toevoegen; bij voorkeur volgorde niet wijzi-
gen.
- Omvang en stijl:
o Kort en zakelijk,
o Alleen nieuwe informatie, met uitzondering van de
rubrieken verplicht invullen (met * aangegeven),
o Alleen informatie die relevant is voor de klacht.
- Verzendmomenten:
o Polikliniek 1ste brief:
Indien geïndiceerd: dag van eerste consult:
handgeschreven voorlopig bericht;
Definitieve brief binnen veertien dagen na het eerste
tot derde consult.
o Polikliniek vervolgbrief:
Eén keer per jaar;
Bij wezenlijke gebeurtenissen binnen vier weken na
het consult.
9T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
'DEZE BRIEF MOET WEL DOOR EEN AVG GESCHREVEN ZIJN!'
Modellen voor AVG specifieke correspondentie
Frans Ewals, Margriet van Duinen, beiden AVG
o Polikliniek afrondingsbrief:
Binnen veertien dagen na het eindconsult.
o Ontslagbrief (ook bij dagopname):
Voorlopig bericht uiterlijk één dag na ontslag,
Definitieve brief binnen twee weken.
We zijn heel benieuwd naar de ervaringen en werkwijzen van
andere collega´s.
We denken dat het wenselijk is dat het komende jaar door
de NVAVG standaardmodellen voor correspondentie vastge-
steld worden. Dit is weer een stap in het verder uitkristalli-
seren van ons vak.
Frans Ewals, AVG
Margriet van Duinen, AVG
AZVU= Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit
10 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
MODEL II: De specialistenbrief van de AVG(poliklinisch/na diagnostische-behandelopname)
I Inhoud
KLACHT, HULPVRAAG
• Vraagstelling aan de AVG*
Overnemen uit verwijsbrief, datum toevoegen
ANAMNESE, VOORGESCHIEDENIS, LICHAMELIJK ONDER-
ZOEK
• Anamnese/HeteroanamneseKlacht zoals nu geformuleerd door patiënt / onder-
steuners
Relevante bevindingen
• VoorgeschiedenisAlleen als relevant en aanvullend op verwijsbrief
• Sociale anamnese: dagbesteding/sociale contacten/
zorgsysteem
• Lichamelijk onderzoekRelevante bevindingen
• Psychiatrisch onderzoek
AANVULLEND ONDERZOEK
Alleen nieuw onderzoek
(laboratorium-, beeldvormend-, functieonderzoek, psy-
chodiagnostiek, ICC)
BESPREKING, DIAGNOSE, BELEID
• Bespreking*
Kort en zakelijk! Ga in op vraag van verwijzer
Indien niet recent gebeurd:
Korte beeldvorming van patiënt (mate van beperking,
etiologie, sociale context)
Werkhypothese of differentiaal diagnose, inclusief over-
wegingen.
• InterventieZowel diagnostisch als therapeutisch
• Conclusie/diagnose*
Kernachtige samenvatting
Vermeld bron als diagnose elders is gesteld
• Beleidsvoorstel
MEDICATIE TOTAAL
Actueel medicatievoorschrift met indicatie
Middel, dosering, duur
THERAPIE EN ZORG (of: FOLLOW-UP)
• Aanbeveling vervolg door verwijzer*Verdere zorg door verwijzer
Suggestie voor doorverwijzing
• Advies gegeven aan patiëntWat is besproken, welke afspraken zijn gemaakt met
patiënt en / of zorgsysteem
Vervolgafspraken
* = verplicht invullen
11T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
InleidingBij de huisartsenopleiding in Leiden bestaat de mogelijkheid
om in het tweede jaar van je opleiding de stage geriatrie en
psychiatrie te combineren door een half jaar op een instituut
voor verstandelijk gehandicapten te werken. Omdat de
`AVG-wereld´ voor mij nog vrij onbekend was, vond ik dit
een aantrekkelijke mogelijkheid. Mijn keuze was snel
gemaakt en na een kennismakingsgesprek ben ik bij de
stichting Ipse in Nootdorp een half jaar aan het werk
geweest. Mijn grootste patiëntenpopulatie bestond uit MCG-
groepen waarbij een deel verouderingsproblematiek ver-
toonde. Psychiatrische problematiek was via de poli
uitgebreid aan bod geweest en op de MCG woningen waren
ook diverse gedragsproblemen waar ik mee te maken kreeg.
Daarnaast heb ik de taken van een teamarts op een KDC
vervuld. Dit KDC heeft ongeveer 50 kinderen. Een zeer geva-
rieerde populatie met een MCG-groep, een autisten groep,
een schoolvoorbereidende groep, een startersgroep en een
tienergroep. De ervaringen die ik daar heb opgedaan wil ik
graag delen.
Als huisarts-in-opleiding was ik vooral geïnteresseerd in de
diagnostiek en de consequenties van het stellen van een
bepaalde diagnose voor het betreffende kind en zijn sys-
teem. Ik zal een en ander toelichten aan de hand van drie
kinderen die ik daar heb ontmoet en met hen de ouders en
groepsleiding en de therapeuten.
CasuïstiekCasus Marietje. Marietje is een 15- jarig meisje met het syn-
droom van Rett. Het syndroom van Rett komt vooral voor bij
meisjes en wordt gekenmerkt door een normale ontwikkeling
tot 6-18 maanden, normale hoofdomvang bij de geboorte
met vertraagde groei vanaf 3 maanden tot 4 jaar, ernstige
moeite met zich verbaal kunnen uitdrukken, verlies van
gericht handgebruik en tijdens het wakker zijn constante
dwangmatige handbewegingen, schokkende bewegingen
van het lichaam en de ledematen en een breedsporig en
wankel looppatroon (zolang het meisje nog loopt). Andere
symptomen die bij het syndroom van Rett kunnen voorko-
men zijn: ademhalingsproblemen, epileptische aanvallen,
spasticiteit, scoliose, kauw- en slikproblemen en obstipatie.
Bij het syndroom van Rett zijn gedurende het leven verschil-
lende fasen te onderscheiden. De eerste fase begint tussen
de 6 en 18 maanden, heel langzaam ontstaat er een vertra-
ging in de ontwikkeling. Deze fase kan een aantal maanden
duren, maar ook langer dan een jaar. De tweede fase begint
tussen één en vier jaar en duurt weken tot maanden. Tijdens
deze fase is een duidelijke achteruitgang van de ontwikke-
ling. Vaak gaan aangeleerde vaardigheden in regressie en
verdwijnen ze uiteindelijk weer. In deze fase beginnen ook
vaak de dwangmatige handbewegingen. De derde fase
begint op twee- tot driejarige leeftijd. Dit is de stabiele fase,
er is geen regressie meer. Deze fase kan vele jaren duren.
De vierde fase begint na de leeftijd van tien jaar en wordt
gekenmerkt door een verminderde mobiliteit. Tijdens deze
fase vermindert de mobiliteit door spierzwakte, abnormale
stijfheid, spasticiteit en scoliose.1 Marietje zit al enige tijd in
fase drie en is redelijk stabiel. De laatste maanden merkte
de groepsleiding echter dat de kauw- en slikfunctie bij
Marietje achteruit ging. Om na te gaan of deze achteruitgang
thuis ook was opgemerkt en om het verdere beleid te bepa-
len, werd een gesprek met de ouders gepland. Vader en
Marietje waren samen bij dit gesprek aanwezig. Haar vader
gaf aan dat Marietje een maand eerder ziek was geweest.
Tijdens deze periode at ze minder en ging het kauwen en
slikken ook minder goed. Er hebben verschillende onderzoe-
ken plaatsgevonden, maar een oorzaak voor haar achteruit-
gang werd niet gevonden. Na een aantal weken ging ze weer
beter eten, maar de kauw- en slikfunctie is niet meer hele-
maal hersteld. Volgens vader had één en ander te maken
met de puberteit waar Marietje nu in terecht gekomen was.
Een link met het syndroom van Rett had hij zelf nog niet
gelegd. Om het kauwen en slikken een keer goed te objecti-
veren is besloten het slikteam (samenwerking tussen een
logopediste en een diëtiste) naar Marietje te laten kijken.
Ouders houden nu een eetdagboek bij en op het KDC wordt
nog een keer een slikvideo gemaakt.
Casus Fatima. Ook de 6-jarige Fatima heeft het syndroom
van Rett. Eén van mijn eerste werkdagen op het KDC kwam
er een brief van het ziekenhuis waarin de diagnose stond
beschreven. De diagnose zou ouders al een half jaar eerder
zijn verteld. De groepsleiding had echter niet het idee dat
ouders op de hoogte waren van de consequenties van deze
diagnose. De ouders vroegen bijvoorbeeld regelmatig wan-
neer Fatima zich nou verder zou ontwikkelen. In de brief van
het ziekenhuis stond verder dat ouders niet heel erg goed de
Nederlandse taal beheersten en dat er geen tolk bij het
gesprek waarin de diagnose werd verteld aanwezig was
geweest. Reden genoeg om ouders met tolk uit te nodigen
voor een gesprek. Bij eerdere gesprekken had het 18-jarige
zusje nog wel getolkt, maar in dit geval leek ons dat minder
gewenst. Gelukkig kende de tolk die door ons was uitgeno-
digd de familie en Fatima nog van het consultatiebureau.
Tijdens dit gesprek bleek al snel dat de ouders totaal niet
hadden begrepen wat er met Fatima aan de hand was. De
ouders waren al een half jaar lang in de veronderstelling dat
Fatima een lichte ontwikkelingsachterstand had, maar dat ze
zich nog wel normaal verder zou ontwikkelen. De werkelijke
consequenties van het syndroom van Rett kwamen voor
ouders als een enorme klap. Na een globale schets van het
syndroom gegeven te hebben waren de ouders zo overstuur
dat we besloten hebben verdere informatie in een later sta-
dium te geven (de ouders gaven ook aan nu even geen infor-
matie meer aan te kunnen). Vier maanden later was er een
gesprek met de groepsleiding van de groep van Fatima. Zij
gaven aan dat Fatima, na een paar maanden stabiel te zijn
geweest, nu weer achteruit lijkt te gaan. Ze loopt veel moei-
12 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
HUISARTS IN AVG-LAND
Irene Hagen-Kuijpers, HAIO
lijker, krijgt kauw- en slikproblemen en slaapt veel meer.
Omdat niet zeker was hoe dit thuis ging, werd weer een
gesprek met ouders afgesproken (uiteraard weer met een
tolk). De ouders wisten nu enigszins wat de diagnose inhield,
maar gaven aan nog altijd stille hoop te hebben dat Fatima
weer `beter´ zou worden. Tijdens dit gesprek is nogmaals
aangegeven dat dit niet het geval zou zijn en dat we op den
duur rekening moeten houden met een achteruitgang. In
eerste instantie gaven ouders aan dat er thuis geen proble-
men waren, later in het gesprek bleken er toch wel aanzien-
lijke problemen te zijn. De ouders van Fatima wonen
drie-hoog in een flat zonder lift. Ze geven aan dat ze al
enige tijd proberen om een begane grond woning te krijgen,
maar dat dit tot op heden niet is gelukt. Het is niet zeker of
ze de handicap van hun dochter duidelijk hebben aangege-
ven bij de woningbouwvereniging. Ook bleek Fatima geen
aangepaste buggy te hebben en ze was ondertussen zo
gegroeid dat ze niet meer in haar oude buggy paste.
Afgesproken werd dat de stichting MEE ingeschakeld zou
worden om de ouders te ondersteunen en verder te helpen
met het zoeken naar een aangepaste woning.
Casus Femke. Femke is een 4-jarig meisje dat sinds 4 maan-
den ons KDC bezoekt. Femke is bekend met het Cri du Chat
syndroom dat berust op een deletie op de korte arm van
chromosoom 5. Dit syndroom wordt gekenmerkt door een
typisch, hoog klinkende klaaglijke huil bij de geboorte, klin-
kend als het schreeuwen van een jonge kat. Verder zie je bij
dit syndroom in de neonatale periode problemen met de
zuigreflex en de ademhaling. Verder worden hypotonie,
microcefalie, hypertelorisme, lage oorinplanting en hartaf-
wijkingen gezien. Wat later worden de mentale retardatie en
de motorische ontwikkelingsachterstand duidelijk en nog
later kan scoliose ontstaan.2
Als een kind nieuw op het KDC komt is het bij ons de
gewoonte om een intakegesprek te houden met ouders en
om tijdens dit gesprek ook het kind een keer helemaal na te
kijken. Voor mij een unieke kans om uitgebreid lichamelijk
onderzoek te verrichten bij kinderen met (unieke) syndro-
men. Moeder vertelde dat ze al tijdens de zwangerschap het
gevoel had dat er iets met haar kind aan de hand was. Na de
geboorte van Femke werd al snel duidelijk dat het gevoel van
moeder klopte. Op jonge leeftijd werd zij gediagnosticeerd
met het cri du chat syndroom. Femke heeft al twee keer een
laryngoplastiek ondergaan in verband met hypotonie van de
keelmusculatuur die apneu-perioden tot gevolg had. Een
maand na het intakegesprek zou zij voor de derde keer door
een KNO-arts geopereerd worden, omdat zij nog regelmatig
last had van ademstilstanden ´s nachts. De ouders wisten
goed hoe ze hier mee om moesten gaan en waren al enigs-
zins aan deze situatie gewend. Enkele dagen na het intake
gesprek gaf moeder aan dat ze nog iets vergeten was aan te
geven tijdens het intakegesprek. Zij en haar man hadden al
sinds een paar maanden een niet-reanimatiebeleid voor
Femke afgesproken in het ziekenhuis en zij wilden dat dit
niet-reanimatiebeleid ook zou gelden in het KDC. Omdat
ouders hierover al lang en goed hadden nagedacht en voor
zichzelf al helemaal duidelijk hadden hoe ze het wilden heb-
ben, werd het niet-reanimatiebeleid al snel op papier gezet
en ondertekend.
Problemen van de huisartsGedurende deze stage heb ik me meerdere malen afge-
vraagd wat de rol van de huisarts zou moeten of kunnen zijn.
Opvallend is dat de kinderen op een KDC vaak rechtstreeks
naar een specialist gaan, buiten de huisarts om en daardoor
zeer weinig contactmomenten met de huisarts hebben. Op
deze manier heb je als huisarts weinig zicht op de zaak en
verlies je gemakkelijk het contact met het kind. Toch is het
van belang dat je als huisarts van bijvoorbeeld Marietje weet
wat de gevolgen van het syndroom van Rett zijn. Zodat je,
wanneer ouders met Marietje bij je op het spreekuur komen,
ook de slikproblematiek en de problemen die dat in de toe-
komst kan geven aan de orde kan stellen. Ook heb je als
huisarts nog steeds veel te maken met het systeem om het
kind heen, bijvoorbeeld met het 18-jarig zusje van Fatima,
die altijd moet tolken voor haar ouders en nu bij haar huis-
arts komt met vermoeidheidsklachten. Het is belangrijk je
dan als huisarts te beseffen wat voor impact een zusje met
syndroom van Rett kan hebben op het leven van dit 18-jari-
ge meisje. Ook voor de ouders van Fatima kan de huisarts
een steun zijn, door ze te wijzen op de verschillende hulpin-
stanties die ze kunnen inschakelen om te helpen met de
zoektocht naar een aangepaste woning. Voor Femke is het
belangrijk om je als huisarts te realiseren dat zij op dit
moment eigenlijk alleen onder controle staat van een KNO-
arts, voor de ´kleine kwalen´ zal Femke dus ook gewoon
naar haar huisarts gaan.
Een ander belangrijk punt is het kennen van de sociale kaart,
ook op het gebied van de verstandelijk gehandicaptenzorg.
Vanuit het KDC is een aantal keer een kind verwezen naar
een AVG-spreekuur, omdat de tijd op het KDC ontoereikend
was voor individuele complexe problematiek. De AVG die dit
spreekuur doet heeft de mogelijkheid om, als tweedelijns
arts, (laboratorium)onderzoeken aan te vragen en om door
te verwijzen naar collegaspecialisten in het ziekenhuis. Voor
huisartsen is het belangrijk te weten dat ook zij kunnen ver-
wijzen naar een AVG. Bij het kennen van de sociale kaart
hoort ook het kennen van instanties als MEE, waar je als
huisarts de ouders van Fatima naar toe kan sturen.
Lastig voor huisartsen is dat tijdens de opleiding tot huisarts
erg weinig aandacht wordt besteed aan de zorg voor ver-
standelijk gehandicapten en de kennis van bepaalde syndro-
men. Het gaat misschien nog niet eens zozeer om
syndromen te herkennen als zodanig, maar wel om op tijd te
kunnen doorverwijzen naar een klinisch geneticus. Ook is
het belangrijk dat, als er een diagnose bij een kind is
gesteld, bekend is wat de verwachtingen op de korte- en lan-
gere termijn zijn. Basiskennis van verschillende syndromen
geeft naar mijn idee belangrijke handvatten voor een goede
begeleiding van ouders en kind.3
Duidelijk is dat de AVG in tegenstelling tot de huisarts een
meer pro-actieve houding heeft en informatie krijgt terugge-
koppeld vanuit ouders, groepsleiding en therapeuten. Deze
beide aspecten maken het plaatje rondom het betreffende
kind meer compleet en daarmee de begeleiding wellicht
beter. Kinderen, zoals Marietje, Fatima en Femke, zullen in
de toekomst steeds langer bij hun ouders thuis blijven
wonen. Als zij 18 jaar zijn zullen zij echter niet meer direct
13T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
naar hun kinderarts kunnen. De huisarts zal dan weer het
eerste aanspreekpunt worden. Vroegtijdig contact tussen
huisarts, KDC en AVG is daarom naar mijn idee heel erg
belangrijk. Ik zou als huisarts dan ook graag terugkoppeling
vanuit de AVG willen om mijn taak zo goed mogelijk te kun-
nen vervullen.4
ConclusieDe belangrijkste conclusie die ik kan trekken na bijna een
half jaar werken in ´AVG-land´ is dat de gemiddelde huis-
arts deze wereld eigenlijk niet goed kent. Vooral voor de
complexe problematiek die kan voorkomen bij kinderen met
een verstandelijke handicap is het belangrijk te weten dat je
als huisarts een AVG kan inschakelen. Een goede samen-
werking tussen huisarts en AVG lijkt mij dan ook een must
voor goede zorg en een basiskennis van syndromen een
must voor goede begeleiding van ouders en kind.
Omdat kinderen met een verstandelijke handicap steeds lan-
ger thuis zullen blijven wonen, zal het voor huisartsen steeds
belangrijker worden om hun weg in AVG-land kunnen vinden
en zal het contact tussen huisarts en AVG steeds belangrij-
ker worden!
I.M. Hagen-Kuijpers, HAIOTijdelijk werkzaam bij St. Ipse te NootdorpCorrespondentie.adres: [email protected]
Literatuur:1 Hunter K. Het Rett handboek. 2 E-medicine, cri-du-chat Syndrome3 Schrojenstein Lantman-de Valk HMJ van, Metsemakers JFM. De huisarts en
de patiënt met en verstandelijke beperking. Practicum huisartsgeneeskunde.Redactie: Van der Horst HE, Van den Muijsenbergh METC, Talsma J, ZaatJOM. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 2003.
4 Handreiking. De huisarts en de AVG: samenwerking in de zorg voor mensenmet een verstandelijke handicap. Gezamenlijke uitgave van LHV en NVAVG,januari 2006.
14 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
SMITH-MAGENIS SYNDROOM
Wiebe Braam, AVG
Het Smith-Magenis syndroom (SMS) is een genetische aan-
doening die gekenmerkt wordt door een specifiek gedrags-
fenotype, ernstige slaapproblemen, milde dysmorfe
kenmerken en een meestal matige verstandelijke beperking
met relatieve achterstand van de spraakontwikkeling. Het
syndroom werd in 1982 het eerst beschreven.
Op basis van het geschatte prevalentiecijfer (1 op 25.000
levendgeborenen) zouden wij het SMS bijna net zo vaak
tegen moeten komen als bekende syndromen als het
Angelman syndroom en het Prader Willi syndroom. Het aan-
tal gediagnosticeerde gevallen is echter lager zodat er waar-
schijnlijk een aantal SMS cliënten in onze instellingen
verblijven bij wie wij deze diagnose (nog) niet hebben
gesteld.
Diagnostische criteriaDe klinische diagnose wordt gesteld op basis van:
1 verstandelijke beperking met relatieve spraakachterstand
2 specifieke gedragskenmerken
3 ernstige slaapstoornissen
4 milde dysmorfe kenmerken
1 Verstandelijke beperking met relatieve spraakach-terstandHet niveau van functioneren kan variëren van zwakbegaafd-
heid tot een ernstige verstandelijke beperking (20-78), maar
meestal bestaat er een matige verstandelijke beperking
(gemiddeld IQ 40 - 55).
Er bestaat een achterstand in de spraakontwikkeling, waar-
bij het expressieve taalgebruik slechter is ontwikkeld dan het
spraakbegrip. De stem is opvallend laag en hees.
2 GedragskenmerkenHyperactiviteit en gedragsproblemen vormen het belangrijk-
ste probleem bij dit syndroom. Het gaat hierbij om woede
uitbarstingen, vernielzucht, agressie, hyperactiviteit, onge-
hoorzaamheid en negatief aandachtvragend gedrag.
Zelfbeschadigend gedrag komt zeer vaak voor (97%), met
bijten in hand of pols (93%), slaan op eigen hoofd of oren
(62%), hoofdbonzen (55%), peuteren aan de huid (52%) en
uittrekken van vinger- of teennagels (48%) als de belang-
rijkste uitingsvormen.
Kinderen met SMS vallen bij binnenkomst in de spreekkamer
vaak al meteen op door hun gedrag, bijvoorbeeld door al
snel na binnenkomst aan je computer te willen zitten. De
hoog-laag bediening van de onderzoeksbank hebben ze ook
al snel gevonden. Ze krijgen graag aandacht van volwasse-
nen, dus ook van de dokter. Als je ze te lang negeert en met
de ouders praat, kunnen ze baldadig worden en met nega-
tief aandachtvragend gedrag zorgen dat ze weer in het mid-
delpunt van de belangstelling terechtkomen. Driftbuien als
ze hun zin niet krijgen komen frequent voor. Hierbij kunnen
ze zich volledig verliezen en doordraaien.
De gedragsproblemen hebben in de regel geen verband met
het niveau van functioneren. De indruk bestaat dat het
onvermogen om zich verbaal duidelijk te maken bij de drift-
buien een rol speelt. De driftbuien beginnen doorgaans pas
in het derde of vierde jaar. Baby's en peuters met SMS wor-
den door hun moeder in het algemeen heel rustig beschre-
ven. Ook tijdens de zwangerschap was dat overigens al het
geval.
3 SlaapstoornissenBij SMS bestaat er een omkering van het slaap-waak ritme.
Hierbij wordt men in de loop van de dag slaperig en reeds
vroeg in de nacht wakker. Hierbij is er 's nachts vaak sprake
van hoofdbonken tegen de bedrand, huilen en schreeuwen.
Overdag is er vaak behoefte aan dutjes. Momenteel wordt
aangenomen dat er een relatie bestaat tussen de gedrags-
problemen overdag en de stoornis in het slaap-waak ritme.
4 Milde dysmorfieënDe opvallendste lichamelijke kenmerken zijn een breed en
kort hoofd (brachycefalie), brede neusbrug, volle wangen,
omlaag gebogen mondspleet (cupid bow of tentmond), fors
voorhoofd, plat gelaat, forse onderkaak, korte en brede vin-
gers en hand en een korte lichaamslengte.
Veelvoorkomende afwijkingenSMS is een multi-systeem aandoening. In diverse orgaan-
systemen komen aangeboren afwijkingen voor of ontstaan
op latere leeftijd.
HartDiverse congenitale hartafwijkingen kunnen voorkomen,
zoals een ASD of VSD (25%) en insufficiënte hartkleppen. Bij
vaststellen van de diagnose SMS dient daarom een echocar-
diogram te worden gemaakt.
OgenOogafwijkingen komen zeer frequent voor (85%), vooral
hoge myopie, strabisme, coloboma en microftalmie. Retina
loslating (20%) kan al op kinderleeftijd optreden.
KNOAangeboren afwijkingen in het KNO gebied zijn onder meer
schizis, larynx afwijkingen en velofaryngeale insufficiëntie.
Middenoorontstekingen, sinusitis, bronchitiden en (aspiratie)
pneumonie komen vaak voor. Een tekort aan weerstand
(immunodeficiëntie) speelt daarbij soms mee. Meer dan
driemaal per jaar een middenoorontsteking is heel gewoon.
Vaak helpen trommelvliesbuisjes het aantal middenooront-
stekingen te beperken. Slechthorendheid komt vaak voor
(68%), waarvan 65% geleiding slechthorendheid.
ZenuwstelselOp de CT-scan wordt vaak een lichte en asymmetrische ver-
groting van de ventrikels gezien. Er is soms een grote cis-
terna magna en een cerebellaire hypoplasie. De eerste jaren
bestaat er een algehele hypotonie. Epilepsie komt bij 25%
voor.
BewegingsapparaatScoliosis mid-thoracaal kan zich vanaf het vierde jaar bij
ongeveer de helft van de SMS kinderen gaan ontwikkelen.
Voetafwijkingen (pes planus of pes cavus) worden bij 60%
gezien.
UrogenitaalBij 30% worden aangeboren afwijkingen van de urinewegen
gevonden. Meestal gaat het hierbij om een duplicatie van de
ureters. Bij vaststellen van de diagnose SMS dient daarom
een echoscopie van de buik te worden aangevraagd.
Aangeboren genitale afwijkingen (cryptorchisme, uterus
hypoplasie) komen minder vaak voor. Pubertas praecox en
vroege menopauze zijn beschreven.
Endocrien en immunologieBij ongeveer 30% zal zich een milde hypothyreoïdie ontwik-
kelen. Hypogammaglobulinemie komt bij 23% voor en
draagt bij aan de frequente KNO-infecties.
Hypercholesterolemie komt bij 50% voor.
In de meerderheid van de gevallen is er bij SMS een deletie
van rond de 4 Mb, inclusief het SREBF1 gen, een 'trans mem-
braan transcriptie factor', welke de LDL receptor reguleert en
welke een belangrijke rol speelt in de cholesterol homeosta-
se. Dat betekent dat verhoogde vetspiegels bij SMS vaak
voorkomen. Uit gegevens van een onderzoek in 2002 bij 49
SMS patiënten (1-17jr) bleek dat 28 van de 49 (57%) een
totaal cholesterol >P95 voor de leeftijd hadden. Behandeling
kan zich doorgaans beperken tot dieetmaatregelen.
Tractus digestivusBij 55% van de kinderen met SMS is behandeling van obsti-
patie nodig. De hypotonie speelt hierbij waarschijnlijk een
rol. Er bestaat een verhoogde kans op het ontstaan van
GORZ.
Failure to thriveAls baby en peuter zijn er eetproblemen, mede als gevolg
van de hypotonie en van de velofaryngeale insufficiëntie.
15T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Soms is tijdelijk sondevoeding noodzakelijk. Een aantal blijkt
later echter een overmatige drang tot eten en obesitas te
ontwikkelen. Ze kunnen letterlijk de koelkast plunderen, ook
's nachts! Hier bestaat kans op verwarring met het Prader
Willi syndroom.
OorzaakSMS wordt veroorzaakt door een interstitiële deletie van
chromosoom 17p11.2. Recent zijn ook gevallen beschreven
met het volledige klinische beeld van SMS, waarbij er geen
sprake was van de deletie maar van een mutatie in het RAI1
gen, welke ligt in de 17p11.2 regio.
DiagnostiekVeel gevallen worden met 'normaal' chromosoomonderzoek
ontdekt. Maar bij klinische verdenking op SMS kan beter
meteen gericht FISH onderzoek worden aangevraagd.
Wanneer dit onderzoek negatief uitvalt, kan bij een sterke
klinische verdenking alsnog naar het RAI1 gen worden geke-
ken.
Ontwikkeling en begeleidingDe SMS peuter is lief, vriendelijk en gemakkelijk. De moto-
rische ontwikkeling is vertraagd. Door de hypotonie lukt zelf-
standig zitten meestal niet voor het bereiken van het eerste
jaar en los lopen lukt meestal pas vanaf 2 jaar. Ook de
spraakontwikkeling is sterk vertraagd. De eerste woordjes
worden vaak pas na het tweede jaar gesproken en op twee-
woorden zinnen moet nog enkele jaren worden gewacht. De
taalontwikkeling voor wat betreft het begrijpen van door
anderen gesproken taal verloopt overigens veel vlotter. Het
begrijpen van visueel aangeboden informatie (plaatjes) gaat
nog beter. Daarom moet al op jonge leeftijd begonnen wor-
den met het inschakelen van logopedie, om de achterstand
in het spreken van taal zo klein mogelijk te maken. Vooral
ook moet de logopedie zich richten op alternatieve manieren
voor een SMS kind om zich te uiten (oefenen in zogeheten
'totale communicatie'). Een kind dat zich niet door middel
van taal kan uiten, maar taal wel begrijpt, raakt snel gefrus-
treerd. Bij SMS kinderen leidt dat tot een versterking van
probleemgedrag.
De problemen ontstaan pas rond het 3de á 4de jaar. Het kind
wordt onrustig, is snel geprikkeld en vertoont dwars gedrag:
het wil niet meer doen wat je van hem wilt. Er ontstaat daar-
naast ook specifiek, stereotiep gedrag, zoals:
- heen en weer wiegen of schudden van het hoofd of hetlichaam
- vaak in de mond stoppen van vingers of hele hand
- met de handen tegen elkaar duwen, in de handen knijpenof het de armen gekruist tegen de borstkas gedrukthouden ('self hugging')
- likken aan een vinger en vervolgens typische vingerbe-wegingen maken, alsof ze snel bladzijden van een boekombladeren (zogeheten 'lick and flip')
- snel heen en weer draaien van een voorwerp in de handof tussen de vingers
- tandenknarsen.
Ander stereotiep gedrag kan vormen aannemen van zelfbe-
schadigend gedrag, met hoofdbonken, tegen het hoofd of de
oren slaan, het kauwen of bijten op de vingers, hand of pols,
het in de mond (of andere lichaamsopeningen) steken van
voorwerpen en het peuteren aan elk pukkeltje, korstje,
puistje of andere kleine oneffenheid van de huid.
De pijndrempel is veel hoger dan bij andere kinderen, zodat
het zelfbeschadigende gedrag niet wordt afgeremd door de
pijn. Een SMS kind kan zelfs een pluk haren of een nagel uit-
trekken.
Een SMS kind kan ook gemakkelijk agressief worden naar
anderen. Daar kan slechts een onbeduidende aanleiding vol-
doende voor zijn. Hetzelfde geldt voor zelfbeschadigend
gedrag. Zo kan slechts een geringe irritatie voldoende zijn
om enkele malen fors tegen het eigen hoofd te slaan.
Naast een verhoogde drempel voor pijn, lijkt er een juist
sterk verlaagde drempel te zijn voor geluid. Gewone, onver-
wachte, geluiden kunnen leiden tot woede-uitbarstingen.
Agressie naar anderen en zelfbeschadigend gedrag kunnen
zodanige vormen aannemen, dat een SMS kind niet meer uit
het oog gelaten kan worden. Er kan uiteindelijk continu één
op één begeleiding noodzakelijk worden.
SMS kinderen veroorzaken op school vaak grote problemen.
Door hun negatieve manier van aandacht vragen, hun agres-
sie en hun zelfbeschadigend gedrag, verstoren zij de dage-
lijkse routine in de klas en vragen zij om individuele
aandacht van de onderwijzer. Dit laatste gaat weer ten koste
van de aandacht voor de rest van de klas. De onrust die dit
elders in de klas veroorzaakt, leidt weer tot onrust bij het
SMS kind. Als de onderwijzer aandacht moet geven aan de
rest van de klas en het SMS kind op dat moment geen aan-
dacht van de onderwijzer kan krijgen, kan het een woede
uitbarsting krijgen, waardoor de aandacht weer zijn of haar
richting uit moet gaan. Wanneer er echter persoonlijke aan-
dacht aan een SMS kind gegeven kan worden (boventallig
personeel), veroorzaakt een SMS kind weinig of geen pro-
blemen.
Voorstel tot een healthwatch
bij het stellen van de diagnose:
echografie urinewegen en hart
X- wervelkolom
EEG
Laboratoriumonderzoek:
bloed: cholesterol totaal en LDL, TSH, kreatinine en
immuunglobulinen
urine: algemene screening
consulten bij:
oogarts
KNO- arts
audiologisch onderzoek
logopedist
fysiotherapeut
multidisciplinair
beoordelen ontwikkeling
beoordelen draagkracht zorgsysteem
16 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
controles
x-jaarlijks (afhankelijk van eerdere bevindingen)
FarmacotherapieSlaapproblemen worden veroorzaakt door een omgekeerd
circadiaan melatonine ritme, waarbij melatonine niet tijdens
duisternis, maar juist overdag wordt gemaakt. De enige
rationele behandeling is het overdag onderdrukken van de
melatonine productie door een selectieve betablokker, zoals
acebutolol of metoprolol ('s morgens zo vroeg mogelijk) en
het 's avonds geven van melatonine. Melatonine heeft een
korte halfwaardetijd (ongeveer 40 minuten). De slaap kan in
geval van te vroeg ontwaken, worden verlengd door melato-
nine TR (time release) in plaats van 'gewone' melatonine
voor te schrijven, of een lage dosis fluvoxamine (Fevarin®)
toe te voegen (remt de afbraak van melatonine door induc-
tie van het cytochroom P450 1A2).
Opmerkelijk genoeg zijn er geen onderzoeken gepubliceerd
over de medicamenteuze behandeling van gedragsproble-
men bij mensen met SMS. In de Yahoo Health Group 'SMS'
wisselen ouders van een kind met SMS onderling hun erva-
ringen uit. Hier worden vaak ervaringen met gedragsmedi-
cijnen besproken. Hoewel niet wetenschappelijk
onderbouwd, krijg ik hier toch wel de indruk dat van sommi-
ge middelen gunstige ervaringen worden gemeld:
- bij agressie en onrust heeft risperidon (Risperdal®) vaakeen gunstig effect (helaas ten koste van gewichtstoe-name) evenals aripiprazole (Abilify®), olanzapine(Zyprexa®) en quetiapine (Seroquel®). Ook blijkt cat-apresan (Clonidine®) gunstig te werken,
- bij dwangmatigheid kan fluoxetine (Prozac®) helpen,
- bij zelfbeschadiging wordt naltrexon met succesvoorgeschreven.
Duidelijk wordt ook dat bij druk gedrag methylfenidaat
(Ritalin®) en atomoxetine(Strattera®) geen effect hebben (en
zelfs een paradoxale ontremming kunnen veroorzaken).
Wiebe Braam, AVG
Literatuur:- De Leersnyder H, Bresson JL, de Blois MC, Souberbielle JC, Mogenet A,
Delhotal-Landes B, Salefranque F, Munnich A. Beta 1-adrenergic antagonistsand melatonin reset the clock and restore sleep in a circadian disorder,Smith-Magenis syndrome. J Med Genet 2003;40:74-8.
- De Leersnyder H. Smith-Magenis syndrome.http://www.orpha.net/data/patho/GB/uk-SMS.pdf 2003
- Greenberg F, Lewis RA, Potocki L, Glaze D, Parke J, Killian J, Murphy MA,Williamson D, Brown F, Dutton R, McCluggage C, Friedman E, Sulek M, LupskiJR. Multi-disciplinary clinical study of Smith-Magenis syndrome (deletion17p11.2). Am J Med Genet 1996;29:247-54.
- Moog U, Dijkstra S, de Die-Smulders CEM, Engelen JJM & Curfs LMG. Smith-Magenis syndroom. NTZ 2001;27:147-55.
- Shelly BP & Robertson MM. The neuropsychiatry and multisystem features ofthe Smith-Magenis syndrome: a review. J. Neuropsychiatry Clin Neurosci2005;17:91-7.
- Slager RE, Newton TL, Vlangos CN, Finucane B, Elsea SH. Mutations in RAI1associated with Smith-Magenis syndrome. Nat Genet 2003;33:466-8.
- Smith ACM & Gropman A. Smith Magenis syndrome in Management ofGenetic Syndromes, edited by Cassidy SB& Allanson JE. John Wiley & sons,2001
17T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
GEBRUIK VAN DE BLADDERSCAN® BIJ MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE
BEPERKING
Herman de Waal
Inleiding: UrineretentieUrineretentie op basis van medicatiegebruik, neurologische
problemen, dan wel foutief aangeleerd gedrag is iets wat bij
mensen met een verstandelijke beperking waarschijnlijk
meer voorkomt dan in de gewone bevolking.
Onderzoek in de VS geeft aan dat bij mensen die in een ver-
pleeghuis zijn opgenomen bij 11% urine retentie voorkomt .1
Urineweginfecties, nierproblemen en onrustig gedrag worden
hierbij gezien.
Een aantal van de risicofactoren bij deze groep komen over-
een met die van mensen met een verstandelijke beperking,
daaronder zijn aandoeningen van het centrale zenuwstelsel,
medicatiegebruik (zoals van anticholinergica), lang bestaan-
de diabetes, prostaatvergroting en coprostase. Daarnaast
zijn er bij mensen met een verstandelijke beperking ook een
aantal andere factoren die de kans op de ontwikkeling van
een urineresidu in de hand werken, namelijk anatomische
afwijkingen, het niet goed herkennen van, of niet reageren
op pijnsensatie en het niet goed aanleren van volledige
blaaslediging. De kans op complicaties is bij mensen met een
Samenvatting:
Urineretentie op basis van medicatiegebruik, neurologis-
che problemen, dan wel foutief aangeleerd gedrag is iets
wat bij mensen met een verstandelijke beperking
waarschijnlijk meer voorkomt dan in de gewone bevolk-
ing. Momenteel loopt op 's HeerenLoo Midden Nederland,
vestiging Schuylenburg een onderzoek naar het
vóórkomen van blaasretentie bij de groep mensen met
een matige, ernstige en zeer ernstige verstandelijke
beperking met behulp van een ultrasoundscanner. Twee
voorbeelden voor gebruik van de ultrasoundscanner wor-
den gepresenteerd.
verstandelijke beperking verhoogd, vanwege het vaak te laat
ontdekken van een urineresidu.
Een urineresidu van 5 tot 10 ml wordt algemeen als normaal
beschouwd2, maar in een onderzoek uit 1999 wordt bij 60
gezonde vrijwilligers tot 50 ml gevonden3. Een urineresidu
boven de 150 ml wordt in ieder geval als afwijkend
beschouwd1, omdat daarbij het risico op complicaties duide-
lijk verhoogd is.4
Onderzoek naar het voorkomen van een urineresiduna mictie bij mensen met een verstandelijke beper-kingMomenteel loopt op 's Heeren Loo Midden Nederland, vesti-
ging Schuylenburg een onderzoek naar het vóórkomen van
blaasretentie bij de groep mensen met een matige, ernstige
en zeer ernstige verstandelijke beperking. Er is eerder nooit
uitgezocht of urineretentie bij mensen met een verstandelij-
ke beperking een probleem is.
Het onderzoek wordt verricht door bij continente mensen de
blaasinhoud na mictie te meten. Bij incontinente mensen die
mobiel zijn wordt een 'hourly-wet-check' toegepast. Bij men-
sen die plaatsgebonden zijn, wordt door middel van lichtsig-
naal van een plaswekker met matje gecontroleerd wanneer
geürineerd wordt. (Contessa draadloze plaswekker®, Urifoon,
Hierden). Door de fabrikant is de plaswekker voor deze gele-
genheid omgebouwd tot een wekker met alleen een lichtsig-
naal op afstand, zonder geluid.
De blaasinhoud wordt gemeten met behulp van een ultra-
soundscanner:de Bladderscan®. (Diagnostic Ultrasound
Europe BV, IJsselstein). De Bladderscan® meet het blaasvo-
lume door het gebied waarin de blaas zich bevindt driedi-
mensioneel te onderzoeken en dan een detectie uit te voeren
van de ultrageluidsgolven die van de regio terugkeren.
De gouden standaard voor het aantonen van urineresidu's is
katheterisatie. De Bladderscan® is gebleken betrouwbaar te
zijn.3
De onderzoeksresultaten naar het vóórkomen van de reten-
tie worden momenteel uitgewerkt.
Voorbeelden gebruik Bladderscan®
Hieronder volgen twee voorbeelden van indicaties voor het
gebruik van de Bladderscan® buiten het onderzoek om. In de
try-out fase zijn een aantal bewoners al onderzocht met
behulp van de Bladderscan®.
Voorbeeld 1Eén daarvan is meneer A: een 50-jarige man met een zeer
ernstige verstandelijke beperking. Hij heeft een spastische
tetraplegie, contracturen in de heupen en beiderzijds dys-
plastische heupkoppen, waarvoor bij beide heupen een teno-
tomie met kopverwijdering is verricht, thoracale kyfoscoliose
en misvormde thorax. Hij maakt gebruik van een aangepas-
te rolstoel.
Tevens is hij zeer slechtziend door problemen in het visuele
systeem met daarbij keratoconus. Hij heeft sporadisch
tonisch-clonische insulten. Er is geen etiologische diagnose
gesteld. Zijn aandoeningen zijn waarschijnlijk terug te voe-
ren op problemen bij de partus.
In de periode dat hij nog iets mobiel was, was hij overdag
zindelijk. In 1986 had hij een periode met recidiverende uri-
neweginfecties doorgemaakt.
In de periode van 2000 tot 2003 kreeg hij met enige regel-
maat een urineweginfectie, meestal werd een E. Coli
gekweekt, eenmaal een Proteus. Onderzoek door de uroloog
gaf geen aanwijzing voor stenen, of een aanlegstoornis. Er
was spraken van een kleine prostaat. Hij plaste niet (meer)
op commando. Bij echoscopie had hij een goed gevulde uri-
neblaas. Als medicatie gebruikte hij carbamazepine en tizan-
idine (Sirdalud®). Hij werd ongeveer drie maal per dag
verschoond omdat het incontinentiemateriaal verzadigd was.
De nierfunctie bleef normaal. Ontlasting was met behulp van
extra vezels en magnesiumtabletten dagelijks.
Bij onderzoek met de Bladderscan® bleek er na urineren een
wisselend residu van 200 tot 300ml achter te blijven.
Uiteindelijk is bij meneer A. begin 2004 een suprapubische
blaaskatheter geplaatst.
Sinds deze tijd gaat het zeer goed met hem: hij heeft geen
urinewegproblemen en toont veel minder geïrriteerd gedrag
bij verzorgingsmomenten.
Opmerking:
Bij carbamazepine staat urineretentie als mogelijke, zij het
zeer zelden gemelde, bijwerking beschreven(<0.01%)6, bij
tizanidine niet. Informatie bij de farmaceut gaf ook geen
recente meldingen. (NB.: baclofen kan wel urineretentie
geven).
Voorbeeld 2Een ander voorbeeld is het gebruik van de Bladderscan® bij
meneer B.
Meneer B is een 60 -jarige man met een matige verstande-
lijke beperking, een organisch psychosyndroom met hypo-
fysestoornis, waardoor hij een verhoogd prolactine, laag FSH
en TSH heeft. Genetisch onderzoek heeft niets uitgewezen.
Op advies van onze consulent-psychiater wordt hij sinds
1997 behandeld met clomipramine (SSRI 's zijn gecontraïn-
diceerd wegens de hypofyseproblemen met onduidelijkheid
over de cortisolproductie); daarnaast vindt aanvulling plaat-
smet levothyroxine (Thyrax®) en testosteron (Sustanon®).
In 2003 is hij opgenomen op de PAAZ met een delirant toe-
standsbeeld, waarschijnlijk op basis van dehydratie en clo-
mipramine gebruik. Getracht werd de clomipramine af te
bouwen, maar betrokkene ontregelde daarop.
In 2004 werd een psychogene polydipsie geconstateerd en
had hij last van druppelend plassen. Echoscopie gaf geen
bijzonderheden, alleen een goed gevulde blaas, zonder ver-
dikte blaaswand. De uroloog adviseerde toch tamsulosine en
finasteride te gebruiken
Meneer B is hierna teruggeplaatst naar de hoofdvestiging,
waar hij nu in een groep met extra begeleiding woont.
18 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
In 2005 is drie maal opgenomen op de afdeling chirurgie
meteen ernstig obstipatie/ileus beeld. Hij werd klinisch
gelaxeerd met matig resultaat. Tijdens de laatste opname
werd een retentieblaas geconstateerd, waarvoor een ver-
blijfskatheter werd geplaatst. Er werd geen specifieke oor-
zaak voor de obstipatie gevonden.
Door middel van orale laxantia en klysma's is de coprostase
uiteindelijk teruggebracht. Het blijft echter een groot aan-
dachtspunt.
Na behandeling van de obstipatie werd getracht de verblijfs-
katheter te verwijderen, maar de urineretentie bleef.
Voordat overgegaan zou worden tot het plaatsen van een
suprapubische blaaskatheter is geprobeerd de clomipramine
af te bouwen. Een SSRI kon nu worden uitgeprobeerd (cita-
lopram) omdat de cortisolspiegel normaal was. Tevens werd
distigmine toegevoegd.
Na verwijdering van de CAD lukte het urineren niet. De blaas
was fraai palpabel. Met de Bladderscan® werd de retentie
gecontroleerd. De blaasinhoud liep op naar 700ml na 14
uur.(Gemiddeld vult de blaas zich met 85 ml per uur). Dit is
wel van vele factoren afhankelijk, maar na 14 uur hadden we
meer verwacht bij een intake van 2000 ml. Hierdoor konden
we toch afwachten. Het lukte hem hierna toch te urineren tot
300 ml retentie. In de dagen erna plaste hij twee- tot driem-
aal daags, waarna de retentie verder afnam.
De werking van citalopram lijkt wat minder dan de clomipra-
mine, maar omdat hij lichamelijk ook verder achteruit gaat,
is hier geen conclusie aan te verbinden.
Toepassing
Het gebruik van de Bladderscan® is bij ons een aanwinst
gebleken: meestal om urineretentie aan te tonen, dan wel
om urineretentie uit te sluiten, maar zoals uit bovenstaande
blijkt ook om de blaasinhoud te vervolgen. De gouden stan-
daard voor het aantonen van urine in de blaas is katheteri-
satie. Door gebruik te maken van de Bladderscan® kan
katheterisatie nu echter vaak vermeden worden. Het al of
niet hebben van retentie wordt sneller gevonden of verwor-
pen, zodat de beslissing om te katheteriseren vergemakke-
lijkt wordt.
K.H. de Waal, Arts voor Verstandelijk gehandicapten's Heerenloo Midden-Nederland, vestiging Schuylenburg, De Voorwaarts 61, 7325 AA ApeldoornTelefoon: 055-3696169E-mail [email protected]
Literatuur1 Borrie MJ, Campbell K, Arcese ZA, Bray J, Hart P, Labate T, Hesch P. Urinary
retention in patients in a geriatric rehabilitation unit: prevalence, risk factors,and validity of bladder scan evaluation. Rehabil Nurs 2001;26:187-91.
2 Guyton AC. Textbook of medical physiology. 8th ed,1991;353. 3 Brouwer TA, Eindhoven BG, Epewa AH, Henning RH. Validation of an ultra-
sound scanner for determing urinary volumes in surgical patients and volun-teers. Journal of Clinical Monitoring and Computing 1999;15:379-85.
4 Dromerick A, Edwards D. Relation of postvoid residual to urinary tract infec-tion during stroke rehabilitation. Arch Phys Med Rehabil, 2003;84:1369-7.
5 Farmacotherapeutisch Kompas 2006. Diemen: College vanZorgverzekeringen, 2006.
19T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
In dit artikel beschrijven we een patiënte (M) met onbehan-
delde fenylketonurie (PKU), psychiatrische problematiek
(bipolaire stoornis) en bewustzijnsdalingen. Graag wil ik
onze ervaring delen met anderen die patiënten hebben met
vergelijkbare problematiek.
PKUDe stofwisselingsziekte fenylketonurie, voor het eerst
beschreven in 19341, wordt veroorzaakt door een defect in
het enzym fenylalaninehydroxylase, waardoor fenylalanine
(een aminozuur) zich ophoopt in het lichaam en mentale
retardatie, neurologische problemen, epilepsie en vermin-
derde pigmentatie kan veroorzaken. De aandoening is auto-
somaal recessief. In Amerika heeft 0,7% van de patiënten
binnen een instelling voor verstandelijk beperkte patiënten
homozygote fenylketonurie. Naast (meestal ernstige) men-
tale retardatie komen ook andere neurologische verschijnse-
len zoals tremoren, epileptische aanvallen hypertoniciteit,
hyperkinesie en/of EEG-afwijkingen voor. Aangezien fenyl-
alanine een competitieve inhibitor in de melanine-synthese
is, kan ook de pigmentatie van de huid, het haar en de ogen
zijn aangedaan. Behandeling kan gegeven worden door een
fenylalanine-vrij dieet
BeschrijvingPatiënte M is een 54-jarige vrouw, bekend met PKU (die
nooit behandeld is met een dieet), een bipolaire stoornis,
veneuze insufficiëntie en hypertensie. Zij is sinds een jaar bij
ons woonachtig. Het wonen in haar thuissituatie (alleen op
en flatje) ging niet meer, aangezien de door haar ouders tot
dat moment geleverde mantelzorg voor hen niet meer haal-
baar was. Patiënte werd depressief, vervuilde en kon niet
meer voor zichzelf zorgen. Een structurele oplossing was
noodzakelijk. Temeer daar ze steeds vaker opgenomen werd
in de psychiatrie en daar niet goed op haar plek zat.
De bipolaire stoornis bij patiënte presenteerde zich in haar
adolescentie. Zij is toen drie keer opgenomen in verband
met desintegratiepsychosen met religieuze wanen en hallu-
cinaties. Vanaf 1999 zijn er opnames geweest in verband
met zelfverwaarlozing en zwerfgedrag.
Vanaf het eerste moment dat deze patiënte bij ons woon-
achtig was, viel op dat zij zeer welbespraakt was. Zij
gedroeg zich sociaal zeer wenselijk. Het viel op dat zij regel-
matig te hoog van niveau werd geschat door die welbe-
spraaktheid en het sociaal wenselijke gedrag en zij daardoor
structureel overvraagd werd.
Patiënte bleek een disharmonisch profiel te hebben. De TIQ
(totale IQ) is 51, de VIQ is 50 en de PIQ is 46. De Wgl is 54,
de Vsl is 50. Concluderend kan gesteld worden dat het gaat
om een zeer zwak begaafde, verstandelijk beperkte vrouw,
die scoort op de grens van een licht en een matige verstan-
delijke beperking. Op sociaal-emotioneel gebied laat ze
vooral gedrag zien dat past bij de derdefase van de emotio-
nele ontwikkeling (de fase van de eerste individuatie, 18-36
maanden). In situaties waarbij ze 'niet goed in haar vel zit',
valt ze terug naar het niveau van de eerste adaptatie.
In de begeleiding van deze patiënte in de woning ontstond
een probleem. In situaties waarbij de patiënte werd over-
vraagd liet zij een peracute bewustzijnsdaling zien, waarbij
ze niet reageerde op aanspreken of het toedienen van een
pijnprikkel. Daarbij bleef haar bloeddruk, ademhaling en
polsslag onveranderd. Bijzonder was dat zij te wekken was
als men op aanhankelijke toon tegen haar sprak. Ook als de
dokter kwam was ze meteen weer wakker. Snel kwam zij bij
volledig bewustzijn, waarbij ze direct helder en adequaat
reageerde. Ook vertoonde zij geen neurologische uitval,
noch tijdens noch na de bewustzijnsdaling. Er zijn geen aan-
wijzingen voor somatisch lijden gevonden.
Differentiaaldiagnostisch werd gedacht aan een collaps
(vasovagaal, cardiaal, of epileptogeen), een hypoglykemie of
een conversief beeld (een van de somatoforme stoornissen).
Gezien de onveranderde vitale parameters, geen afwijkingen
bij verricht bloedonderzoek en uitblijven van vegetatieve
kenmerken was dit echter onwaarschijnlijk.
Tabel 1
20 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
PKU
Rob van der Spruit, arts en Marijke von der Möhlen-Tonino, AVG
Diagnostische criteria voor een conver-siestoornis uit de DSM-IV-R (2000)
1. Symptomen of klachten met betrekking tot willekeurigespieren of zintuigen, die een neurologische of anderemedische aandoening doen vermoeden.
2. Psychologische factoren worden geacht een verband tehebben met de klachten, doordat het ontstaan of ver-ergeren van de symptomen vooraf wordt gegaan doorconflicten of stressoren.
3. De symptomen zijn niet opzettelijk veroorzaakt ofgeveinsd.
4. De klachten kunnen na adequaat onderzoek nietgeheel worden verklaard door een neurologische ofandere medische aandoening, en ze behoren evenmintot een cultureel geaccepteerde wijze van reageren
5. De symptomen of klachten veroorzaken een significantongemak of hinder in sociaal of beroepsmatig func-tioneren, of rechtvaardigen medische zorg.
6. De symptomen of klachten zijn niet beperkt tot pijn ofseksuele disfunctie, treden niet uitsluitend op in hetkader van een somatisatiestoornis, en maken ook geendeel uit van een andere psychische stoornis.
Casuïstiek
Beschouwing
Het beeld dat M vertoont voldoet aan DSMIV criteria van
conversieverschijnselen. (zie tabel 1 op de vorige pagina.)
Aangezien deze patiënte twee verschillende psychiatrische
aandoeningen heeft, namelijk een bipolaire stoornis en een
conversiestoornis, is het aannemelijk dat beide aandoenin-
gen veroorzaakt worden door een zelfde organisch oorzaak
in het brein. PKU is theoretisch de meest voor de hand lig-
gende oorzaak van beide aandoeningen.
Er is weinig bekend over de mate van verstandelijke beper-
king bij PKU, hoe de verstandelijke beperking ontstaat en
hoe de verstandelijke beperking zich kan uiten. Ook is niet
bekend of PKU vaker disharmonische profielen in IQ's laat
zien. In het algemeen zijn patiënten met een onbehandelde
PKU ernstig verstandelijk beperkt. Deze patiënte heeft een
uitgesproken disharmonisch profiel; binnen onze organisatie
wonen andere patiënten met PKU die ook nooit een dieet
hebben gehad, waarbij de verstandelijke beperking zich heel
anders manifesteert, vooral ernstiger.
In de oudere leerboeken staat dat het dieet in het algemeen
levenslang gegeven moet worden. Later is men van mening
dat alleen gedurende de ontwikkelingsfase dieet zinvol is. Als
pas op latere leeftijd begonnen wordt met een dieet, is het
meestal om verdere intellectuele achteruitgang tegen te
gaan. Hier is echter geen duidelijke literatuur over.
De heer Mulder, psycholoog verbonden aan Ipse, heeft per-
soonlijke ervaring met een andere patiënte met PKU. Zij
heeft lange tijd zelfstandig gewoond. Echter verwaarloosde
zij zichzelf met eten. Zij raakte dan in een verwarde toe-
stand. Daarbij kwamen bewustzijnsdalingen voor, zij was
slaperig of viel in slaap, was moeilijk te wekken. Men dacht
aan een bipolair beeld, omdat zij herstelde als familie weer
meer zorg aan haar besteedde. Zij bleek echter na het her-
stel niet blijvend voor zichzelf te zorgen en de situatie her-
haalde zich. Vanwege de klachten is zij opgenomen in een
Gezinsvervangend Tehuis, waar op haar dieet gelet werd. Zij
herstelde en de verwarde toestanden kwamen niet meer
voor. Echter De slaperigheid bleef echter. Wel was zij hier uit
te halen door activiteiten aan te bieden. Ook had zij een wat
persevererende spraak zoals deze voorkomt bij mensen met
een hersenbeschadiging. De slaperigheid deed niet denken
aan een conversiestoornis. Deze was ook niet gerelateerd
aan stress.
Op de website van de patiëntenvereniging2 staan ook erva-
ringen beschreven van patiënten die zich (vooral psychisch)
beter voelen indien het dieet ook op volwassen leven
gehandhaafd blijft, of opnieuw wordt toegepast.
VraagM heeft nooit een dieet gehad. Op dit moment proberen we
te achterhalen of dit nog zin heeft.
Wie heeft ervaring met een vergelijkbare patiënt en wie is
bekend met dieet effecten op latere leeftijd en vooral op
gedrag?
R. van der Spruit, arts
Dr. M.A.M. von der Möhlen-Tonino, AVGStichting Ipse, Brasserskade 4, 2631 NC Nootdorpcorrespondentie-adres: [email protected]
Literatuur1 Harrisson's Principles of Internal Medicine. sixth Edition, 1970.2 www.npukv.nl
21T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
MALIGNE NEUROLEPTICASYNDROOM BIJ LANGDURIG ANTIPSYCHOTICAGE-
BRUIK EN DEHYDRATIE
R. van der Spruit, arts en M. von der Möhlen-Tonino, AVG
InleidingWe beschrijven de situatie van een ernstig verstandelijk
beperkte man, die bij gebruik van pipamperon een maligne
neurolepticasyndroom ontwikkelde.
BeschrijvingPatiënt A, een 28-jarige ernstig verstandelijk beperkte man,
werd op zijn woning gezien in verband met bleekheid, zwe-
ten en gedragsveranderingen.
De voorgeschiedenis vermeldde een ernstige verstandelijke
beperking met onbekende oorzaak, meerdere aangeboren
afwijkingen (corpus-callosum agenesie, aniridie en lenstroe-
beling links), nystagmus en ernstig autisme met hechtings-
problematiek. Ook vertoont hij ernstig picagedrag,
automutilatie en agressie tegen begeleiders en heeft hij gas-
tro-oesofageale reflux en obstipatie. In verband met zijn
autisme en de ernstige gedragsproblematiek wordt hij vaak
gefixeerd en draagt hij scheurpakken.
Medicamenteus wordt hij behandeld met pipamperon
3dd120mg, paroxetine 1dd20mg, pantoprazol 2dd40mg,
Movicolon®, oxazepam en zonodig melatonine.
Bij lichamelijk onderzoek blijkt hij een bleekwitte huidskleur
te hebben, hevig te transpireren en niet aanspreekbaar te
zijn. Hij heeft een bloeddruk van 70/50 mm Hg, met een
polsslag van 100/min. Zijn lichaamstemperatuur is 40,5 gra-
den Celsius. Verder is hij erg apathisch en ligt stil op bed. Hij
verzet zich, anders dan anders, in het geheel niet tegen
onderzoek. Er was geen spierstijfheid te bemerken; hier is
echter niet specifiek op gelet (zie beschouwing).
Differentiaaldiagnostisch wordt er gedacht aan een shock-
beeld, mogelijk op basis van een sepsis. De patiënt krijgt
direct een infuus en is in anti-Trendelenburghouding geposi-
tioneerd. De ambulance is gebeld. Direct is er 0,9% NaCl-
oplossing gegeven en is de patiënt door de ambulance
vervoerd naar het ziekenhuis.
De patiënt is opgenomen op de Algemene Interne afdeling,
waar het geven van vocht voortgezet werd. Ook is er labo-
ratoriumonderzoek gedaan (zie tabel); hierbij vielen de hoge
CK-waardes, de hoge ASAT- en LD-waardes en de slechte
nierfunctie op. Ook is een myoglobinurie vastgesteld, waar-
door de diagnose rabdomyolyse gesteld wordt, mogelijk pas-
send bij het maligne neurolepticasyndroom. Op de tweede
dag van opname was de CK-activiteit opgelopen tot
100.000IE/L.
Het geven van vocht wordt voortgezet en er wordt dagelijks
laboratoriumonderzoek gedaan. Op de vijfde dag is de
patiënt ontslagen met een goede nierfunctie, een gedaalde
CK-waarde en een verdwenen myoglobinurie. De pipampe-
ron is hervat (gezien de gedragsproblemen van deze
patiënt), in een lage dosering van 2dd 40mg. De paroxetine
blijft gestopt.
De ontslagdiagnose luidt: maligne neurolepticasyndroom,
geluxeerd door dehydratie, met een nierinsufficiëntie door
dehydratie en rabdomyolyse.
PathofysiologiePatiënt A ontwikkelde rabdomyolyse ten gevolge van het
maligne neurolepticasyndroom, mogelijk door direct toxische
effecten op het spierweefsel door de neuroleptica.1,2
Ten gevolge van de rabdomyolyse werden er door de ster-
vende spiercellen organische zuren, lactaatdehydrogenase
(LDH), creatinekinase (CK), ASAT, kalium, calcium en fostaat
aan het bloed afgegeven.
De organische zuren veroorzaakten, in combinatie met de
H+-efflux vanuit de cellen ten gevolge van de hyperkaliëmie
in het bloed, een metabole acidose (zichtbaar in de labora-
toriumuitslagen: een lage pH, een normale pCO2 en een ver-
hoogde aniongap, die wezen op een niet-gecompenseerde
metabole acidose).
Door de uitstort van fosfaat ontstond er een hyperfosfate-
mie.
Door de uitstort van CK, LDH en ASAT ontstonden verhoog-
de spiegels hiervan in het bloed.
Patiënt A had bij opname een prerenale nierinsufficiëntie,
met een verlaagde creatinineklaring (31,51 ml/min, N 60-
125 ml/min) en een verlaagde hoeveelheid natrium in de
urine. Hoogstwaarschijnlijk was dit op basis van hypoperfu-
sie van de nier door hypovolemie. De hypovolemie kon ver-
klaard worden door de autonome instabiliteit van de
bloeddruk (hypotensie) of door de dehydratie (die anamnes-
tisch deels bevestigd kon worden). Aangezien de prerenale
nierinsufficiëntie snel herstelde door volumevergrotende
therapie, is de tweede verklaring de meest voor de hand lig-
gende.
BeschouwingDe bevindingen bij de (hetero)anamnese, het lichamelijk
onderzoek en het laboratoriumonderzoek voldoen aan de
beschrijving en de onderzoekscriteria van het maligne neu-
rolepticasyndroom in de DSM-IV (zie kader).3 Opvallend is
wel dat de patiënt bij de acute behandeling geen duidelijke
spierstijfheid vertoonde, al is dit (met als differentiaaldiag-
nose septische shock) niet specifiek onderzocht, terwijl dit
volgens de DSM-IV-criteria een essentieel onderdeel is van
het maligne neurolepticasyndroom. In deze casus is het ech-
ter de vraag of het niet aanwezig was als symptoom, of dat
het niet bemerkt werd.
Het is vooralsnog onbekend of dehydratie een risicofactor is
voor het ontstaan van het maligne neurolepticasyndroom, of
een vroege complicatie ervan.4,5 De omgevingsomstandighe-
den van de laatste weken (hittegolf juli 2006, Nederland) en
daardoor de warme kamer waar patiënt A verbleef, waren
mogelijk bevorderend voor het ontstaan en/of het verster-
ken van het maligne neurolepticasyndroom, aangezien de
lichte dehydratie door de versterkte perspiratio insensibilis
en versterkte zweetproductie zeker in de hand gewerkt is.
Wat opvallend is, is dat deze patiënt al negen jaar zonder
problemen pipamperon als gedragsregulerend medicament
gebruikt en al geruime tijd in ongewijzigde dosering.
Hoelang het antipsychoticum gebruikt werd is echter geen
voorspellende factor in het ontwikkelen van een maligne
neurolepticasyndroom.6 De hoge dosering van 3dd120mg
pipamperon is echter wel een risicofactor.7
Hoewel er geen directe dosisafhankelijkheid is aangetoond,
is de vraag wat het effect is van dehydratie op de farmaco-
dynamiek van pipamperon. Dat effect heeft vooral met het
verdelingsvolume te maken. In het algemeen hebben neuro-
leptica een groot verdelingsvolume. Daarnaast zijn ze lipo-
fiel, omdat ze de bloed-hersenbarrière moeten passeren.
Een laag percentage van een neurolepticum bevindt zich dan
in de algemene circulatie. Als de afname in serumvolume tij-
dens dehydratie echter substantieel is, kan dat leiden tot een
toename in de concentratie van het neurolepticum in de
algemene circulatie, en dus in een hogere concentratie die
wordt aangeboden aan het spierweefsel. Deze hogere con-
centratie is dan een risicofactor om een maligne neurolepti-
casyndroom uit te lokken.
22 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Patiënt A vertoont ook automutilatiegedrag, waarbij hij bij
zichzelf wonden veroorzaakt door onder meer schuurgedrag
en waarbij hij door herhaaldelijk draaien in zijn Zweedse
band hematomen ontwikkelt in zijn flanken. De vraag is dan
of hij, voorafgaand aan het ontwikkelen van dit syndroom,
niet al een lichte rabdomyolyse had, met een daarbij voor-
komende licht verminderde nierfunctie door de CK-stijging
(wat in eerder laboratoriumonderzoek bij hem was vastge-
steld; een nierfunctiestoornis had hij echter niet) en hij daar-
door vatbaarder was voor het ontwikkelen van een maligne
neurolepticasyndroom door dehydratie.
EpicriseGezien de ernstige gedragsproblemen is in het ziekenhuis al
voorzichtig gestart met het hervatten van de pipamperon. In
overleg met de psychiater wordt de dosering weer opge-
voerd naar de oude dosering, met continue waakzaamheid
op symptomen van het maligne neurolepticasyndroom en
nadat op zijn kamer airconditioning is geïnstalleerd om het
sterke vochtverlies bij deze patiënt te minimaliseren. Zonder
deze gedragsregulerende medicatie zou hij de hele dag
gefixeerd op bed moeten blijven, een in onze ogen niet-
acceptabele situatie.
R. van der Spruit, arts
M. von der Möhlen-Tonino, AVGStichting Ipse, Brasserskade 4, 2631 NC Nootdorpcorrespondentie-adres: [email protected]
Literatuur1. Adnet, P, Lestavel, P, Krivosic-Horber, R. Neuroleptic malignant syndrome. Br
J Anaesth 2000; 85:129.2. Gurrera, RJ. Is neuroleptic malignant syndrome a neurogenic form of malig-
nant hyperthermia?. Clin Neuropharmacol 2002; 25:183.3. http://www.trimbos.nl/default4734.html4. Caroff, SN, Mann, SC. Neuroleptic malignant syndrome. Med Clin North Am
1993; 77:185.5. Rosebush, P, Stewart, T. A prospective analysis of 24 episodes of neurolep-
tic malignant syndrome. Am J Psychiatry 1989; 146:717.6. Pope, HG Jr, Aizley, HG, Keck, PE Jr, McElroy, SL. Neuroleptic malignant syn-
drome: long-term follow-up of 20 cases. J Clin Psychiatry 1991; 52:208.7. Caroff, SN, Mann, SC. Neuroleptic malignant syndrome. Med Clin North Am
1993; 77:185.
Tabel met “Laboratoriumbepalingen voor en tijdens opname”
op de volgende pagina: nr. 24.
23T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
DSM-IV-TR-beschrijving van het maligneneurolepticasyndroom (code 333.92) en deonderzoekscriteria
beschrijving:
ernstige spierrigiditeit, verhoogde lichaamstemperatuuren andere daarmee verband houdende verschijnselen(bijvoorbeeld transpiratie, slikklachten, incontinentie,wisselingen in het bewustzijnsniveau van verwardheidtot coma, mutisme, verhoogde of labiele bloeddruk,verhoogde creatinekinaseactiviteit), ontstaan in samen-hang met het gebruik van antipsychotica
onderzoekscriteria:
A. ontstaan van ernstige spierrigiditeit en verhoogdetemperatuur in samenhang met het gebruik vanantipsychotica
B. twee (of meer) van de volgende criteria:1. transpireren2. slikklachten3. tremor4. incontinentie5. bewustzijnsveranderingen variërend van verwarring
tot coma6. mutisme7. tachycardie8. verhoogde of wisselende bloeddruk9. leukocytose10. laboratoriumbevindingen van spierbeschadiging
(bijvoorbeeld verhoogde creatinekinaseactiviteit)
C. de symptomen van criteria A en B zijn niet het gevolgvan een ander middel of van een neurologische ofandere gegeneraliseerde aandoening (bijvoorbeeldvirale encefalitis)
24 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Geen argumenten voor invoering driemaandelijksmanueel borstonderzoek.
Een richtlijn dient aangepast te worden aan nieuwe feiten of
inzichten. Het is dan ook verheugend dat Evera cs kritisch
gekeken hebben naar de NVAVG Richtlijn
Bevolkingsonderzoek op mammacarcinoom bij vrouwen met
een verstandelijke handicap.
Op grond van eigen ervaringen bevelen zij aan om 'drie-
maandelijks manueel borstonderzoek door een praktijkver-
pleegkundige' op te nemen in de NVAVG-richtlijn en te
implementeren in alle instellingen voor verstandelijk gehan-
dicapten.
Deze conclusie wordt echter nauwelijks onderbouwd.
In hun aanbeveling schrijven de auteurs het volgende:
'Gezien onze ervaring - lijkt het zinvol driemaandelijks
manueel borstonderzoek door een daartoe speciaal
geschoolde praktijkverpleegkundige als onderzoeksmethode
bij alle instellingen voor verstandelijk gehandicapten in te
voeren. Het is naast het mammogram de meest effectieve
manier om mammacarcinoom in een vroeg stadium op te
sporen. - Zeker bij vrouwen die niet meer worden opgeroe-
pen voor het bevolkingsonderzoek door gedragsmatige pro-
blemen als onvoldoende medewerking.'
De eerste twee opmerkingen in deze aanbeveling, - gezien
onze ervaring- en -lijkt het zinvol-, zijn voldoende reden om
de voorgestelde werkwijze niet in een richtlijn op te nemen.
De twee andere beweringen, de meest effectieve manier en
zeker bij vrouwen met onvoldoende medewerking kunnen
niet worden onderbouwd.
De criteria van Wilson en Jungner zijn op grond van de door
de auteurs gekozen formulering niet eens nodig om te zien
dat er in feite geen argumenten zijn voor een dergelijk
screeningsprogramma.
De NVAVG Richtlijn Bevolkingsonderzoek op mammacarci-
noom bij vrouwen met een verstandelijke handicap beoogt
van toepassing te zijn op alle vrouwen met een verstandelij-
ke beperking. De meesten van hen hebben geen toegang tot
een gespecialiseerde praktijkverpleegkundige.
De deelname aan het bevolkingsonderzoek en het percenta-
ge beoordeelbare mammografieën wisselt sterk per instel-
ling. Onzes inziens is het effectiever om te zoeken naar
mogelijkheden om deelname te vergroten, dan om schijnze-
kerheid te suggereren door het invoeren van een methodiek,
waarvan de effecten geheel onduidelijk zijn.
Frans Scholte, AVG 's Heeren Loo Midden-Nederland,
Apeldoorn
Frans Ewals, AVG Prinsenstichting/Odion Purmerend
Literatuur:- Driemaandelijks manueel borstonderzoek door een praktijkverpleegkundige.
Evera-Preesman M, Deprez K, Von der Möhlen-Tonino M. TAVG 24;2(2006):51-2.
25T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
TAAKOPDRACHT NVAVG WETENSCHAPSCOMMISSIE
Aanleiding:Er bestaat grote behoefte aan meer en beter wetenschappe-
lijk onderzoek in de VG sector. Kwaliteit, samenhang, conti-
nuïteit en financiering zijn momenteel kwetsbaar. Het RGO
rapport Beperkingen en Mogelijkheden (maart 2005) heeft
dat bevestigd en aanbevelingen gedaan. Het ontwikkelen en
professionaliseren van NVAVG wetenschapsbeleid heeft prio-
riteit en sluit aan bij de doelstelling NVAZ 1981 en het meer-
jarenbeleidplan NVAZ 2002: de NVAVG is een
wetenschappelijke beroepsvereniging ter stimulering van
wetenschappelijke onderbouwing en academische veranke-
ring. De 'contouren NVAVG wetenschapsbeleid', zoals voor-
gelegd in de najaars -ALV 2005 is hierbij richtinggevend. Het
ontwikkelen van een samenhangend onderzoeksprogramma
en het opzetten en verankeren van een onderzoeksinfrast-
ructuur heeft inmiddels een plek gekregen binnen het
ZonMw programma. Het stimuleren en faciliteren van onder-
zoek door AVG's in het veld is van belang. Financiering is een
voorwaarde. Met het beschikbaar maken van de onder-
zoeksresultaten voor en bevorderen van de implementatie
door de beroepsgroep is de kenniscyclus rond.
Taken van de wetenschapscommissieI: Ontwikkelen van wetenschapsbeleid:
A: Opzetten, onderhouden en toegankelijk maken van
'dynamische database' ten behoeve van wetenschappelijk
onderzoek op het vakgebied door:
- inventariseren van lopende en geplande onderzoeken,
- het samenstellen van een overzichtsdocument en
- het effectief toegankelijk en bruikbaar maken van deze
informatie voor AVG's.1
1 Via website, TAVG, studiedag
Reactie
Taakopdrachten van hetbestuur
B: Bevorderen van de samenhang en integratie van weten-
schappelijk onderzoek op het vakgebied door:
- signaleren van evidente leemtes, het inventariseren van
gewenste onderzoeksvragen en het aanbrengen van een
prioritering hierin,
- het samenstellen van een overzichtsdocument.
C: Op basis van de taken IA en IB wordt in samenspraak met
het bestuur (en de opleiding) een beleidsdocument
opgesteld met uitgangspunten, doelstellingen en een
beleidsstrategie.
II: Praktisch ondersteunen van onderzoeksinitiatieven vanu-
it de NVAVG:
- het inventariseren en beschikbaar maken van mogelijkhe-
den tot wetenschappelijke scholing en het verwijzen naar
deskundigen op methodologisch gebied,
- het inventariseren van diverse fondsen, beurzen en
andere financieringsbronnen en het geven van adviezen
ten aanzien van het verwerven van financiën.
III: Bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren over ontwik-
kelingen die relevant zijn voor het wetenschapsbeleid van
de NVAVG.
Resultaten:
1 een overzichtsdocument van lopende en geplande onder-
zoeken,
2 beschikbaarheid en bekendheid van document 1 bij
AVG's,
3 een overzicht van leemtes, gewenste onderzoeksvragen
en prioritering,
4 een NVAVG beleidsdocument ten behoeve van weten-
schapsbeleid,
5 een netwerk en vraagbaak voor leden.
Werkwijze:- een werkplan opstellen waarin staat beschreven hoe en
op welke termijn de taken gerealiseerd kunnen worden,
- een bijdrage leveren aan het NVAVG jaarverslag,
- nauwe contacten onderhouden met de NVAVG vertegen-
woordiger in de ZonMw programmacommissie, de ver-
schillende onderzoeksgroepen en de opleiding.
Samenstelling taakgroep:- drie AVG's met affiniteit en ervaring met wetenschap,
- eventueel een extern adviseur.
Tijdpad:Het werkplan en een overzichtsdocument van lopend en
gepland onderzoek zullen naar verwachting in zes maanden
gerealiseerd kunnen zijn.
Bijlage 1.
De Wetenschapscommissie zal in principe voor vijf jaar inge-
steld worden.
Middelen:Ten behoeve van secretariële ondersteuning kan gebruik
worden gemaakt van het NVAVG-secretariaat.
Voor andere kosten dan reiskosten is toestemming van het
bestuur nodig.
NVAVG Bestuur
Dd.: 17-07-06
26 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
CONTOUREN NVAVG WETENSCHAPSBELEID:
11 Jong specialisme: veel ambities, geen traditie inwetenschappelijk onderzoek, ondersteuning enfinanciering nodig,
22 Focus onderzoek: onderscheidend envernieuwend: cliënt georiënteerd en 'translatio-neel',
33 Samenhangend, thematisch onderzoeksprogram-ma: coördinatie door ZonMw, NVAVG in program-macommissie, aandacht voor methodiek-ontwikkeling en actieve participatie van cliën-ten/vertegenwoordigers, waar mogelijk in samen-hang met andere disciplines (interdisciplinariteit),onderzoeksopzet met eerste onderzoeksresultatenzichtbaar op korte/middellange termijn,
44 Onderzoeksinfrastructuur: kern van tot onder-zoeker opgeleide AVG's, academische werk-plekken, liaison met onderzoeksinstituten,
55 Professionaliseren NVAVG wetenschapsbeleid:instellen van een wetenschapscommissie enaantrekken van externe adviseurs,
66 Academische verankering: continuïteit van een(liefst twee) leerstoelen met promotieplaatsen.
Aanleiding:Maatschappelijke en organisatorische verschuivingen zijn
een stimulans geweest voor heroriëntatie van taakopvatting,
takenpakket en positionering in het zorgveld van de AVG. De
missie van de NVAVG (zie Meerjarenbeleidplan 2002) is dat
medisch gespecialiseerde zorg van goede kwaliteit door de
AVG beschikbaar, bereikbaar en toegankelijk is voor alle
mensen met een verstandelijke handicap, ongeacht waar ze
wonen. Inmiddels zijn in het hele land verschillende initiatie-
ven ontplooid waar AVG's in een poliklinische setting gespe-
cialiseerde zorg- en dienstverlening realiseren. In het derde
jaar van de AVG opleiding is het bieden van partiële, tweede
of derdelijnszorg -naast de integrale, eerstelijnszorg- een
kerncompetentie. Van het consulteren of verwijzen naar een
poliklinisch werkende AVG gaat een belangrijke PR functie
uit. De tijd is rijp om de ervaringen te bundelen en het is
essentieel NVAVG beleid te ontwikkelen.
Doel:Een NVAVG beleidsdocument beschikbaar maken waarin
visie en praktische invulling staan beschreven ten behoeve
van het realiseren van een samenhangend, landelijk netwerk
van AVG poliklinieken die kwalitatief en bedrijfskundig ver-
antwoorde, medisch specialistische zorg bieden.
Projectresultaat:Een NVAVG beleidsdocument (zoals de Handreiking samen-
werking HA en AVG1 )met:
- aanleiding, probleemstelling, relevantie, innovatie,
- doel van het beleidsdocument,
- inhoudelijke voorwaarden,
- organisatorische voorwaarden,
- modellen (zoals intakeformulier, specialistenbrief, mis-
schien ook voor poliklinische bedrijfsvoering, dossiervoe-
ring, registratiesysteem voor onderzoek),
- literatuur.
Procedure:1 Invitational conference (reeds geweest 27-04-2006,
notulen zijn beschikbaar),
2 installeren van de projectgroep door bestuur,
3 het ontwikkelen van een beleidsdocument met commen-
taarrondes,
4 presentatie in de ALV.
1 Ter illustratie van format en omvang verwijst het bestuur
graag naar het beleidsdocument Handreiking samenwer-
king HA en AVG.
Samenstelling en werkwijze van de commissie:- De projectgroep zal worden ingesteld voor de tijd die
nodig is om te komen tot realisatie van het beleidsdocu-
ment. In overleg met de projectgroep zal na afloop
bepaald worden of en hoe een NVAVG-commissie
ingesteld moet worden voor (ondersteuning bij) de uitvo-
ering van het ontwikkelbeleid.
- Samenstelling: drie AVG's (van wie een vertegenwoordi-
ger van de opleiding) en een brede klankbordgroep
(eventueel met externe deskundigen of belanghebben-
den).
- Werkwijze: de projectgroep stelt een voorzitter/contact-
persoon voor het bestuur aan, formuleert een werkplan
met tijdspad, voert eindredactie over inhoud en het for-
mat, koppelt tussentijds terug aan het bestuur over werk-
plan, inhoud en voortgang.
Middelen:Ten behoeve van secretariële ondersteuning kan gebruik
worden gemaakt van het NVAVG secretariaat. Voor andere
kosten dan reiskosten is toestemming van het bestuur nodig.
Tijdspad:Het werkplan zal na een eerste bijeenkomst en beleidsdocu-
ment na zes maanden gerealiseerd kunnen zijn.
NVAVG Bestuur
Dd: 170706
27T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
TAAKOPDRACHT NVAVG PROJECTGROEP
AVG Polikliniek
Persbericht
Standpunt van de federatie KNMG over de toekomstvan de AWBZDe KNMG heeft een standpunt ingenomen over de toekomst
van de AWBZ. Dit standpunt gaat over financiering van de
zorg voor geriatrische patiënten, verstandelijk gehandicap-
ten en chronisch psychiatrische patiënten.
De KNMG stelt voor om de zorg voor geriatrische patiënten
(met name patiënten in verpleeg- en verzorgingshuizen) op
termijn over te hevelen van de AWBZ naar de
Zorgverzekeringswet (ZVW), zodat alle zorg voor ouderen in
de toekomst vanuit een zorgverzekering wordt betaald.
Een belangrijke overweging hierbij is dat chronische gezond-
heidsproblemen zich concentreren in de laatste twee jaar
van iemands leven. De gemiddelde verblijfsduur in het ver-
pleeghuis tot aan overlijden is tegenwoordig ongeveer een
jaar. Vanuit financieel en organisatorisch perspectief lijkt het
ondoelmatig om de zorg voor patiënten voor de laatste twee
jaar van hun leven in een andere verzekering (AWBZ) onder
te brengen. Vanuit consumentenperspectief is het enigszins
onbehoorlijk om patiënten, die dan vaak al 80 jaar via de
ZVW verzekerd zijn, kort voor hun levenseinde in een ande-
re verzekering (AWBZ) onder te brengen, met als reden dat
zij zorgkosten gaan maken.
De KNMG stelt als voorwaarde voor overheveling van de
ouderenzorg van de
AWBZ naar de Zorgverzekeringswet dat deze overheveling
nooit en te nimmer mag leiden tot bezuinigingen op het
basispakket van de ZVW, noch tot bezuinigingen op het voor-
malige 'AWBZ-voorzieningenpakket'.
De KNMG stelt voor om de zorg voor verstandelijk gehandi-
capten met een langdurige behoefte aan intensieve zorg
(24-uurs-zorg) en de zorg voor chronisch psychiatrische
patiënten niet over te hevelen van de AWBZ naar de
Zorgverzekeringswet.
Deze groepen zijn immers levenslang afhankelijk van inten-
sieve zorg en de zorg voor deze groepen is minder medisch
van karakter dan de zorg voor geriatrische patiënten. De
KNMG denkt dat de uitvoering van de zorgverzekering voor
verstandelijk gehandicapten met een langdurige behoefte
aan intensieve zorg en chronisch psychiatrische patiënten
niet in goede handen is bij zorgverzekeraars of de huidige
AWBZ Zorgkantoren.
Nader moet worden onderzocht of de nadelen van financie-
ring van de zorg voor chronisch psychiatrische patiënten via
de Zorgverzekeringswet inderdaad zo groot zijn als zij op dit
moment lijken. Als dat niet het geval blijkt te zijn, verdient
de financiering van de totale zorg voor psychiatrische patiën-
ten vanuit de ZVW wel de voorkeur.
Financiering van de zorg voor geriatrische patiënten, ver-
standelijk gehandicapten en chronisch psychiatrische patiën-
ten via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is
voor de KNMG geen optie omdat de betreffende zorg te com-
plex en kwetsbaar is, om aan de politieke besluitvorming in
gemeenten te worden uitgeleverd.
Welzijnsfuncties voor deze groepen kunnen eventueel wel
naar de WMO worden overgeheveld.
Uitnodiging tot deelname aan:
Interdisciplinaire studiedag sectie Psychiatrie enZwakzinnigenzorg van de Nederlandse Verenigingvoor Psychiatrie
"De zin van psychiatrische bemoeienis bij mensenmet een ernstige verstandelijke beperking"
Donderdagmiddag 7 december 2006 in Zeist
Gericht op: psychiaters, gedragswetenschappers, AVG´s.
Accreditatie is aangevraagd
Zie verder: www.nvvp.net, Secties, Psychiatrie en
Zwakzinnigenzorg
13.30 uur
Opening door de middagvoorzitter Ronald Baas, psychia-
ter/directeur behandelzaken Kristal, Rivierduinen
13.35 of 13.40 uur
"Complexe gedragsproblematiek bij mensen met een ernsti-
ge verstandelijke handicap vereist bundeling van specialisti-
sche expertise", rapport IGZ, maart 2005. Een inleiding door
de Inspectie.
14.00 uur
"Groot leed en schrale troost", hoe kan de psychiater het
beste helpen?
Frans Ewals, AVG, Prinsenstichting, Purmerend
14.45 uur
"De weg van de meeste weerstand: een bittere pil", wie
schrijft hem voor?
Peter van Lier, GZ-psycholoog, De Bruggen, Zwammerdam
15.30 uur thee
16.00 uur
"psychiatrische diagnostiek bij ernstig verstandelijk gehandi-
capten", krankzinnig? Jan van Stek, psychiater, De
Eikenhorst, De Gelderse Roos, Wolfheze.
16.30 uur Forumdiscussie
17.00 uur Een drankje
28 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Nieuws
Lustrumboek 'Sterke portretten, wij hebben TSC'
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan brengt de Stichting
Tubereuze Sclerosis Nederland (STSN) dit prachtige boek uit.
Het boek omvat acht portretten in tekst en beeld, die met
elkaar een gevarieerd en treffend beeld geven van wat een
leven met TSC kán inhouden. Niet de ziekte of het ziek zijn,
maar het leven zelf staat centraal. De geportretteerde men-
sen vertellen openhartig over hun leven, over hun bezighe-
den en over hun ervaringen, gedachten en wensen. TSC
speelt daarin een rol, soms op afstand maar vaak ingrijpend
dichtbij. Het is de kunst hierin een eigen weg te vinden.
Voorzitter STSN in het voorwoord: "Dit boek zet ik graag op het lijstje successen in 25 jaar
STSN. Het zal TSC beter bespreekbaar maken en daardoor
bijdragen aan herkenning, erkenning en begrip.
Ik dank iedereen die heeft bijgedragen aan dit juweeltje."
Dr. B A. Zonnenberg van de TSC-poli:"Dit boek geeft een goed beeld en is zeer lezenswaardig!".
29T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Boekgegevens:Sterke portretten, wij hebben TSCInterviews en tekst: Judith Zadoks
Foto's: Joop Reyngoud
Concept en coördinatie: Cora Moret
Ideeën: Inge Tol
Vormgeving: Paul Scheurink
Aantal pagina's: 56
Uitgever:
Stichting Tubereuze Sclerosis Nederland (STSN) 2006
ISBN-10: 90-807521-3-4
ISBN-13: 978-90-807521-3-9
Te bestellen voor € 15,- (excl. verzendkosten) bij secre-
tariaat STSN:
Marlies van Zuilen: tel. 030-7070554 (bij voorkeur op
maandag t/m woensdag),
of via het bestelformulier onder de lustrumknop op
www.stsn.nl
kosten
leden niet-leden
- Ethische toetsing van wetenschappelijk onderzoek bij
mensen met een verstandelijke handicap; € 7,- € 9,-
- Epidemiologie, diagnostiek en behandeling van visuele stoornissen
bij verstandelijk gehandicapten; maart 1997 € 7,- € 9,-
- Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van visuele stoornissen
bij verstandelijk gehandicapten; maart 1997 € 9,- € 12,-
- Epidemiologie, diagnostiek en behandeling van slechthorendheid
bij verstandelijk gehandicapten; februari 1995 € 9,- € 12,-
- Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van slechthorendheid
bij verstandelijk gehandicapten; februari 1995 € 7,- € 9,-
- Preventief Geneeskundig Onderzoek (PGO) door de arts voor mensen met
een verstandelijke handicap; een werkboek; E.Weijers/AVG, augustus 1998 € 13,- € 17,-
- Epilepsieprotocol, regio Nijmegen € 3,50,- € 5,-
- Epilepsie bij mentale retardatie, richtlijnen voor diagnostiek en behandeling:
samenvatting; regio West- en Midden-Noord Brabant € 5,- € 7,-
- Epilepsie bij mentale retardatie, richtlijnen voor diagnostiek en behandeling:
wetenschappelijke verantwoording.
regio West- en Midden-Noord Brabant € 7,- € 9,-
- Van psychofarmacagebruik naar psychofarmacabeleid 2002 Y.van Loon,
commissie NVAZ psychische en gedragsstoornissen € 3.50 € 5,-
- Richtlijnen voor farmacologische sedatie bij mensen met een verstandelijke
handicap. Mw. E. Weijers/AVG, juli 2001 € 13,- € 17,-
- Medische zorgorganisaties in relatie tot een veranderende zorg; juni 1996 € 6,- € 9,-
- Kwaliteit van Zorg, een speerpunt; november 1997 -- --
- Curriculum Opleiding tot Medisch Specialist Arts voor Verstandelijk
Gehandicapten; 12 maart 1998 gratis € 5,-
- TAVG/TVAZ (losse nummers) € 10,- € 10,-
De publicaties zijn te bestellen bij het secretariaat NVAVG:
JNI / BE - 430
Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam
Tel: 010-4088383, fax: 010-4088365, e-mail: [email protected]
Onderstaande publicaties zijn te downloaden van www.nvavg.nl:
- Professioneel statuut Arts voor Verstandelijk Gehandicapten
- Instructie assistent-geneeskundigen werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap
- Model taakomschrijving BOPZ-arts in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap
- Benoembaarheidseisen voor de BOPZ-arts in de VG-sector: De eerste geneeskundige taken en verantwoordelijkheden
in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap
- Raam-functiebeschrijving Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG)
- Meer Jaren Beleidsplan 2002 - 2005
- Manifesto Basic Standards of Health care for people with intellectual disabilities (EN, FR of NL)
- Richtlijn Screening cervixcarcinoom bij vrouwen met een verstandelijke handicap
- Consensus: "Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van gastro-oesofagale refluxziekten bij verstandelijk gehandicapten", H. Gimbel/H.A.R.E. Tuynman,juni 1999 (ISBN 90 71534 33 2)Opvragen bij: Bartiméus, secretariaat stafbureauPostbus 1003, 3700 BA Zeist, tel. 030-6982403 (€ 12,-)
- Richtlijnen Infectiepreventie ten behoeve van de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap; juni 1997: Opvraagbaar bij: Documentatiecentrum St. Werkgroep InfectieziektenPreventie Lab. Med. Microbiologie, Gebouw I-E4-P,AZL, Postbus 9600, 2300 RC Leiden, tel. 071-5266756
Overzicht NVAVG-publicaties
30 T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
Verenigingsadressen Colofon
Bestuur:
Mw. H. Veeren, voorzitter
E-mail: [email protected]
Tel. 070-3386007
Mw. K.E. van den Brink, secretaris
E-mail: [email protected]
Tel. 0174-216190 (werk) 070-3642080 (huis)
Mw. A. Wagemans, penningmeester
E-mail: [email protected]
Tel. 043-3568700
Vacature
Mw. S. Huisman
E-mail: [email protected]
Tel. 0299-459498
L. Bastiaanse
E-mail: [email protected]
Tel. 015-3102210
Mw. T. Kranenburg
E-mail: [email protected]
Tel. 0571-268811
Secretariaat:
Mw. S. van Eif
Erasmus MC / JNI BE-430
Postbus 2040, 3000 CA Rotterdam
Tel: 010-4088383, Fax: 010-4088365
E-mail: [email protected]
Website:
http://www.nvavg.nl
Inhoud:
Vaste rubrieken o.m.:
• Literatuur o.a.literatuurlijst opleiding, scripties
opvragen
• Nascholingsagenda ; Accreditering en Herregistratie
• Links: Syndromen, medisch, organisaties
• Vacaturebank: gevraagd en aangeboden (gratis
plaatsen)
• Discussieforum (NVAVG leden)
Verder op deze site:
• Jaarverslag 2005
• Vroege opsporing borstkanker
• Info opleiding AVG
• Hoe vind ik een AVG?
• NVAVG Standaarden
• NVAVG Adviezen
• Opleidingseisen etc.
Redactie: mw. G. Nijdam (eindredactie)mw. dr. M.A.M. von der Möhlen-
ToninoW. BraamJ. de Geest
Layout: B. ElffersR.K. Schreuel
Correspondentieadres:mw. G. NijdamBogaartsborg 596228 AK MaastrichtTel.: 043-3614372E-mail:[email protected]
Het TAVG is het verenigingsblad van deNederlandse Vereniging van Artsen voorVerstandelijke Gehandicapten (NVAVG). Dezevereniging, opgericht in 1981, stelt zich ten doel:het handhaven, c.q. verbeteren van de kwaliteitvan de medische dienstverlening in de zorg voormensen met een verstandelijke handicap, ondermeer door:• het bevorderen van de onderlinge gedach-
tewisseling en samenwerking van artsen inde zorg voor mensen met een verstandelijkehandicap;
• het bevorderen van meningsvorming enstandpuntbepaling t.a.v. onderwerpen dievan belang kunnen zijn voor de organisatieen het functioneren van de medische dienst-verlening in de zorg voor mensen met eenverstandelijke handicap.
De vereniging telt ongeveer 250 leden. Het lid-maatschap staat open voor artsen, werkzaam inde zorg voor mensen met een verstandelijkehandicap.
Het TAVG verschijnt minimaal viermaal per jaar.De redactie stelt zich ten doel alle artsen, diewerkzaam zijn in de zorg voor mensen met eenverstandelijke handicap, op de hoogte te stellenvan ontwikkelingen binnen dit vakgebied.Daartoe maakt zij gebruik van verslagen vanstudiedagen, congressen, van oorspronkelijkeartikelen, casuïstiek, boekbesprekingen, hetaankondigen van nieuwe initiatieven, van inge-zonden stukken en voorts van alles wat aan hetbereiken van de doelstelling kan bijdragen.
ISSN: 1386-3991
Lidmaatschap € 170,- per jaar.
Voor niet-leden bestaat de mogelijkheid eenabonnement te nemen op het TAVG door € 30,-over te maken op postbankrekeningnummer2183416 t.a.v. de penningmeester van de NVAVGo.v.v. "abonnement TAVG".
Kopij in Word-bestand mailen [email protected] voor de volgende data:
Verschijningsdatum: Aanleverdatum:1 januari 2007 1 november 2006 1 april 2007 1 februari 20071 oktober 2007 1 mei 20071 januari 2008 1 augustus 2007
31T AV G 2 4 ; ( 3 ) 2 0 0 6
036143-2_05870_TAVG_oms_24-3.qxp 24-10-2006 11:29 Pagina 3
Utrechtsestraatweg 2003911 TX RhenenTelefoon (0317) 61 29 38Fax (0317) 61 33 [email protected]!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
036143-2_05870_TAVG_oms_24-3.qxp 24-10-2006 11:29 Pagina 1