Presentatie Professor Dumortier - Bijeenkomst elektronische handtekening en e herkenning (27 juni...

Post on 05-Jul-2015

285 views 0 download

Transcript of Presentatie Professor Dumortier - Bijeenkomst elektronische handtekening en e herkenning (27 juni...

1. Waarom een ondertekendienst?

2. Aan welke juridische voorwaarden moet de

elektronische handtekening voldoen?

3. Consequenties voor de ondertekendienst

4. Verdere kwesties en perspectief

Een efficiënte en betrouwbare dienst die de digitale

herkenning van zakelijke afnemers van overheidsdiensten

eenvoudig regelt.

Hierdoor weten de overheidsdienstverleners precies met

welk bedrijf zij zaken doen en of de betreffende persoon

bevoegd is om namens het bedrijf zaken te doen met de

overheid.

(overgenomen van www.eherkenning.nl)

1. identificatie (= registratie): wie is wie?

2. authenticatie: wie klopt aan de deur?

3. autorisatie: wie mag wat?

4. controle: wie heeft wat gedaan?

1. identificatie (= registratie): wie is wie?

2. authenticatie: wie klopt aan de deur?

3. autorisatie: wie mag wat?

4. controle: wie heeft wat gedaan?

18. Bewijskracht

Tegenover de cliënt strekt een uittreksel uit de administratie van de bank

tot volledig bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs.

De oprichters ondertekenen de verklaring; ontbreekt de

handtekening van een of meer hunner, dan wordt daarvan onder

opgave van reden melding gemaakt.

BW Artikel 94a, 5, in fine

… en duizenden andere gelijkaardige juridische bepalingen

verwijzen nog naar de traditionele handtekening

… voorzien in een oplossing die het toepassen van

elektronische handtekeningen gemakkelijker maakt.

Ervan uitgaand dat in een geautomatiseerde omgeving

voorlopig nog nood is aan een elektronische alternatief

voor traditionele handtekeningen …

Iets in de zin van ?

Of naar het voorbeeld van ?

Artikel 15a

1.Een elektronische handtekening heeft dezelfde rechtsgevolgen

als een handgeschreven handtekening , indien de methode die

daarbij is gebruikt voor authentificatie voldoende betrouwbaar is,

gelet op het doel waarvoor de elektronische gegevens werden

gebruikt en op alle overige omstandigheden van het geval.

Burgerlijk Wetboek Boek 3

2. Een in lid 1 bedoelde methode wordt

vermoed voldoende betrouwbaar te zijn,

indien een elektronische handtekening

voldoet aan de volgende eisen:

a. zij is op unieke wijze aan de

ondertekenaar verbonden;

b. zij maakt het mogelijk de

ondertekenaar te identificeren;

c. zij komt tot stand met middelen die de

ondertekenaar onder zijn uitsluitende

controle kan houden; en

d. zij is op zodanige wijze aan het

elektronisch bestand waarop zij

betrekking heeft verbonden, dat elke

wijziging achteraf van de gegevens

kan worden opgespoord;

e. zij is gebaseerd op een gekwalificeerd

certificaat als bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet; en

f. zij is gegenereerd door een veilig

middel voor het aanmaken van

elektronische handtekening en als

bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv,

van de Telecommunicatiewet.

3. Een in lid 1 bedoelde methode kan

niet als onvoldoende betrouwbaar

worden aangemerkt op de enkele

grond dat deze:

― niet is gebaseerd op een

gekwalificeerd certificaat als

bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet;

― niet is gebaseerd op een door

een certificatiedienstverlener

als bedoeld in artikel 18.16,

eerste lid,

Telecommunicatiewet

afgegeven certificaat; of

― niet met een veilig middel voor

het aanmaken van

elektronische handtekening en

is aangemaakt als bedoeld in

artikel 1.1, onderdeel vv, van

de Telecommunicatiewet.

2. Een in lid 1 bedoelde methode wordt

vermoed voldoende betrouwbaar te zijn,

indien een elektronische handtekening

voldoet aan de volgende eisen:

a. zij is op unieke wijze aan de

ondertekenaar verbonden;

b. zij maakt het mogelijk de

ondertekenaar te identificeren;

c. zij komt tot stand met middelen die de

ondertekenaar onder zijn uitsluitende

controle kan houden; en

d. zij is op zodanige wijze aan het

elektronisch bestand waarop zij

betrekking heeft verbonden, dat elke

wijziging achteraf van de gegevens

kan worden opgespoord;

e. zij is gebaseerd op een gekwalificeerd

certificaat als bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet; en

f. zij is gegenereerd door een veilig

middel voor het aanmaken van

elektronische handtekening en als

bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv,

van de Telecommunicatiewet.

3. Een in lid 1 bedoelde methode kan

niet als onvoldoende betrouwbaar

worden aangemerkt op de enkele

grond dat deze:

― niet is gebaseerd op een

gekwalificeerd certificaat als

bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet;

― niet is gebaseerd op een door

een certificatiedienstverlener

als bedoeld in artikel 18.16,

eerste lid,

Telecommunicatiewet

afgegeven certificaat; of

― niet met een veilig middel voor

het aanmaken van

elektronische handtekening en

is aangemaakt als bedoeld in

artikel 1.1, onderdeel vv, van

de Telecommunicatiewet.

2. Een in lid 1 bedoelde methode wordt

vermoed voldoende betrouwbaar te zijn,

indien een elektronische handtekening

voldoet aan de volgende eisen:

a. zij is op unieke wijze aan de

ondertekenaar verbonden;

b. zij maakt het mogelijk de

ondertekenaar te identificeren;

c. zij komt tot stand met middelen die de

ondertekenaar onder zijn uitsluitende

controle kan houden; en

d. zij is op zodanige wijze aan het

elektronisch bestand waarop zij

betrekking heeft verbonden, dat elke

wijziging achteraf van de gegevens

kan worden opgespoord;

e. zij is gebaseerd op een gekwalificeerd

certificaat als bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet; en

f. zij is gegenereerd door een veilig

middel voor het aanmaken van

elektronische handtekening en als

bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv,

van de Telecommunicatiewet.

3. Een in lid 1 bedoelde methode kan

niet als onvoldoende betrouwbaar

worden aangemerkt op de enkele

grond dat deze:

― niet is gebaseerd op een

gekwalificeerd certificaat als

bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet;

― niet is gebaseerd op een door

een certificatiedienstverlener

als bedoeld in artikel 18.16,

eerste lid,

Telecommunicatiewet

afgegeven certificaat; of

― niet met een veilig middel voor

het aanmaken van

elektronische handtekening en

is aangemaakt als bedoeld in

artikel 1.1, onderdeel vv, van

de Telecommunicatiewet.

2. Een in lid 1 bedoelde methode wordt

vermoed voldoende betrouwbaar te zijn,

indien een elektronische handtekening

voldoet aan de volgende eisen:

a. zij is op unieke wijze aan de

ondertekenaar verbonden;

b. zij maakt het mogelijk de

ondertekenaar te identificeren;

c. zij komt tot stand met middelen die de

ondertekenaar onder zijn uitsluitende

controle kan houden; en

d. zij is op zodanige wijze aan het

elektronisch bestand waarop zij

betrekking heeft verbonden, dat elke

wijziging achteraf van de gegevens

kan worden opgespoord;

e. zij is gebaseerd op een gekwalificeerd

certificaat als bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet; en

f. zij is gegenereerd door een veilig

middel voor het aanmaken van

elektronische handtekening en als

bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv,

van de Telecommunicatiewet.

“geavanceerde e-handtekening”

2. Een in lid 1 bedoelde methode wordt

vermoed voldoende betrouwbaar te zijn,

indien een elektronische handtekening

voldoet aan de volgende eisen:

a. zij is op unieke wijze aan de

ondertekenaar verbonden;

b. zij maakt het mogelijk de

ondertekenaar te identificeren;

c. zij komt tot stand met middelen die de

ondertekenaar onder zijn uitsluitende

controle kan houden; en

d. zij is op zodanige wijze aan het

elektronisch bestand waarop zij

betrekking heeft verbonden, dat elke

wijziging achteraf van de gegevens

kan worden opgespoord;

e. zij is gebaseerd op een gekwalificeerd

certificaat als bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet; en

f. zij is gegenereerd door een veilig

middel voor het aanmaken van

elektronische handtekening en als

bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv,

van de Telecommunicatiewet.

3. Een in lid 1 bedoelde methode kan

niet als onvoldoende betrouwbaar

worden aangemerkt op de enkele

grond dat deze:

― niet is gebaseerd op een

gekwalificeerd certificaat als

bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet;

― niet is gebaseerd op een door

een certificatiedienstverlener

als bedoeld in artikel 18.16,

eerste lid,

Telecommunicatiewet

afgegeven certificaat; of

― niet met een veilig middel voor

het aanmaken van

elektronische handtekening en

is aangemaakt als bedoeld in

artikel 1.1, onderdeel vv, van

de Telecommunicatiewet.

“Redenering waardoor wordt getracht uit een bekend gegeven

meer duidelijkheid te krijgen over een onbekend gegeven”

Zo geldt in vele landen het vermoeden dat de echtgenoot

van de moeder, de juridische vader van haar kind is.

2. Een in lid 1 bedoelde methode wordt

vermoed voldoende betrouwbaar te zijn,

indien een elektronische handtekening

voldoet aan de volgende eisen:

a. zij is op unieke wijze aan de

ondertekenaar verbonden;

b. zij maakt het mogelijk de

ondertekenaar te identificeren;

c. zij komt tot stand met middelen die de

ondertekenaar onder zijn uitsluitende

controle kan houden; en

d. zij is op zodanige wijze aan het

elektronisch bestand waarop zij

betrekking heeft verbonden, dat elke

wijziging achteraf van de gegevens

kan worden opgespoord;

e. zij is gebaseerd op een gekwalificeerd

certificaat als bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet; en

f. zij is gegenereerd door een veilig

middel voor het aanmaken van

elektronische handtekening en als

bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv,

van de Telecommunicatiewet.

3. Een in lid 1 bedoelde methode kan

niet als onvoldoende betrouwbaar

worden aangemerkt op de enkele

grond dat deze:

― niet is gebaseerd op een

gekwalificeerd certificaat als

bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet;

― niet is gebaseerd op een door

een certificatiedienstverlener

als bedoeld in artikel 18.16,

eerste lid,

Telecommunicatiewet

afgegeven certificaat; of

― niet met een veilig middel voor

het aanmaken van

elektronische handtekening en

is aangemaakt als bedoeld in

artikel 1.1, onderdeel vv, van

de Telecommunicatiewet.

2. Een in lid 1 bedoelde methode wordt

vermoed voldoende betrouwbaar te zijn,

indien een elektronische handtekening

voldoet aan de volgende eisen:

a. zij is op unieke wijze aan de

ondertekenaar verbonden;

b. zij maakt het mogelijk de

ondertekenaar te identificeren;

c. zij komt tot stand met middelen die de

ondertekenaar onder zijn uitsluitende

controle kan houden; en

d. zij is op zodanige wijze aan het

elektronisch bestand waarop zij

betrekking heeft verbonden, dat elke

wijziging achteraf van de gegevens

kan worden opgespoord;

e. zij is gebaseerd op een gekwalificeerd

certificaat als bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet; en

f. zij is gegenereerd door een veilig

middel voor het aanmaken van

elektronische handtekening en als

bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv,

van de Telecommunicatiewet.

3. Een in lid 1 bedoelde methode kan

niet als onvoldoende betrouwbaar

worden aangemerkt op de enkele

grond dat deze:

― niet is gebaseerd op een

gekwalificeerd certificaat als

bedoeld in artikel 1.1,

onderdeel ss, van de

Telecommunicatiewet;

― niet is gebaseerd op een door

een certificatiedienstverlener

als bedoeld in artikel 18.16,

eerste lid,

Telecommunicatiewet

afgegeven certificaat; of

― niet met een veilig middel voor

het aanmaken van

elektronische handtekening en

is aangemaakt als bedoeld in

artikel 1.1, onderdeel vv, van

de Telecommunicatiewet.

Kadasterwet , Artikel 7 e

1.Indien in deze wet wordt voorgeschreven dat een document van

een elektronische handtekening wordt voorzien, wordt een

elektronische handtekening gebruikt die voldoet aan de eisen,

genoemd in artikel 15a, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van

Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

2.Een certificaat waarop een in deze wet voorgeschreven

elektronische handtekening is gebaseerd, bevat geen pseudoniem.

3.De in artikel 2:16, derde zin, van de Algemene wet bestuursrecht

bedoelde aanvullende eisen met betrekking tot het gebruik van

een elektronische handtekening worden gesteld bij of krachtens

regeling van Onze Minister.

Voorlopige conclusie:

Het “vermoeden” in art. 15a, lid 2 BW Boek 3

biedt weinig hulp bij het meten van

de betrouwbaarheid van handtekeningen

Waar komt het dan op aan?

Waar komt het dan op aan?

De elektronische handtekening moet voldoende betrouwbaar zijn,

gelet op het doel waarvoor de elektronische gegevens worden gebruikt

en op alle overige omstandigheden van het geval.

Wettelijke criteria (vooral art. 15a, lid 2, a-d)

Bijlagen van de Europese richtlijn (overgenomen in

de Nederlandse Telecommunicatiewet)

Europese standaardisatiedocumenten

“ondertekenaar” › Art. 15a, lid 5: “Onder ondertekenaar wordt degene verstaan die

een middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel vv, van de Telecommunicatiewet* gebruikt.”

› = degene die zich als “gebruiker” registreert en verantwoordelijk voor het gebruik van het middel

› = steeds een natuurlijke persoon

pseudoniemen › Huidige werkwijze voor authenticatie kan ook voor handtekeningen

dienst doen

* “middel voor het aanmaken van elektronische

handtekeningen: geconfigureerde software of hardware die

wordt gebruikt om de gegevens voor het aanmaken van

elektronische handtekeningen te implementeren”

Jos Dumortier

K.U.Leuven – ICRI

Sint-Michielsstraat 6

B-3000 Leuven

(t) +32 (0)16 32 51 49

www.icri.be / jos.dumortier@law.kuleuven.be

Jos Dumortier

time.lex - Information & Technology Law

Congresstraat 35

B-1000 Brussel

(t) +32 (0)2 229 19 47

www.timelex.eu / jos.dumortier@timelex.eu