Pc0906 35 39 Somatiek Psyche

Post on 24-Jan-2015

1.317 views 0 download

description

Artikel

Transcript of Pc0906 35 39 Somatiek Psyche

Somatiek en psyche

Lichamelijke klachten en vooral chronisch somatische ziekten, gaan vaak gepaard met psychisch lijden. Daarnaast presenteren veel patiënten in de huisart-senpraktijk klachten waarvoor geen somatische ver-klaring te vinden is. Wanneer de psychische klachten voorop komen te staan, en die het dagelijks functi-oneren van de patiënt belemmeren, kan verwijzen naar een gespecialiseerde psycholoog, al dan niet deel uitmakend van een multidisciplinair team, de patiënt een stap vooruit helpen.

Dr. I.P.A.M. HuijbrechtsGZ-psycholoog

PsyQ Nederland

Dr. S.M. van EsKlinisch psycholoog

PsyQ Amsterdam

In 2004 pleitten De Ridder en Heijmans in het Handboek Psychologische interventies bij chronisch somati-sche aandoeningen ervoor om binnen de ambulante

GGZ de problematiek van patiënten met een chro-nisch somatische aandoening expliciet een plaats te geven.1 Destijds hielden ambulante GGZ-instel-lingen zich weinig bezig met de zorg voor patiënten met een chronisch somatische aandoening. Het tij lijkt echter te keren. Zo zijn er steeds meer (lande-lijke) GGZ-instellingen die deze zorg nu wel bieden. De afgelopen tien jaar is de aandacht voor chronisch somatische aandoeningen en het welbevinden van patiënten met een chronisch somatische aandoening al toegenomen. Daarbij nam ook de aandacht voor de ontwikkeling van psychosociale interventies voor deze patiëntengroep toe. Verreweg de meeste psychosoci-ale interventies vonden echter plaats in ziekenhuizen, thuiszorginstellingen en revalidatiecentra.

Multidisciplinaire interventies worden in groepsver-band aangeboden en richten zich op het aanleren van vaardigheden, die de patiënten kunnen helpen beter met hun aandoening om te gaan.

XP

RE

SIN

FO

In het onderzoeksrapport dat in 1998 is opgesteld door Heijmans en collegae worden 71 interventies beschreven, ontwikkeld voor patiënten met een chronisch somatische aandoening.2 Bij de meeste interventies spelen psychologen de hoofdrol (64%),

vaak in nauwe samenwerking met een verpleegkun-dige of een paramedicus (52% van de interventies). De multidisciplinaire interventies worden vaak cursorisch of groepsgewijs aangeboden en zijn gericht op het aanleren van vaardigheden die patiënten zouden moeten helpen beter met hun aandoening om te gaan. Belangrijke ingrediënten zijn daarbij voorlichting, lotgenotencontact, training in zelfzorg en leefstijlaanpassingen, en omgaan met adaptieve opgaven, emoties en sociale steun. Deze interventies zouden idealiter voor elke patiënt die daar behoefte aan heeft beschikbaar moeten zijn. Daarnaast bestaat er een meer specialistische vorm van psychosociale zorg. Deze duurt veelal lan-ger en wordt vaak individueel aangeboden. Het gaat daarbij om zorg op indicatie bij ernstige psychosoci-ale problemen of psychische comorbiditeit. Hierbij valt te denken aan adaptatie- of acceptatieproble-men, stemmings- en angststoornissen. De aangewe-zen beroepsgroep om deze zorg te verlenen, zijn psychologen/psychotherapeuten met kennis van de medische aspecten van ziekte, bijvoorbeeld in de ambulante GGZ.

Casus ADe patiënte is een 23-jarige vrouw met hyperhidrosis en een gegeneraliseerde sociale fobie.3,4 De hyperhidrosisklachten zijn in de puberteit ontstaan. Ze voelt zich in sociaal opzicht beperkt en durft anderen bijvoorbeeld geen hand te geven. Zij wordt door haar behandelend dermatoloog naar een psy-choloog gestuurd en krijgt cognitieve gedragstherapie aange-

PatientCare/juni 2009

s y c h i a t r i eP

35

boden gericht op de sociaal fobische klachten. De patiënte blijkt bijna voortdurend bezig te zijn of ande-ren het zweet kunnen zien en het zweten voor anderen te verbergen. Dat doet zij onder meer door bepaalde kleding niet aan te trekken en haar kleding regelmatig te checken op het toilet. Daarnaast lijkt zij het zweten te willen com-penseren door het leveren van topprestaties, zij lijdt aan een extreme vorm van perfectionisme. De cognitieve gedragstherapie doet de schaamte over de hyperhidrosis afnemen. Daarnaast verminderen haar sociaal fobische klachten en haar vermijdingsgedrag. Zij bemerkt dat anderen ‘het ook warm kunnen hebben’ en gaat haar hyper-hidrosis minder verbergen. Dat heeft een positief effect op haar zelfbeeld (zij voelt zich niet meer zo vies). Bovendien rappor-teert de patiënte dat de hyperhidrosisklachten zijn afgenomen, mogelijk omdat zij minder gefocust is op het zweten.

De psycholoog kan bij onder andere diabetes, hart- en vaatziekten en kanker een rol van betekenis spelen bij het verbeteren van de kwaliteit van leven van de patiënt.

XP

RE

SIN

FO

Diabetes mellitus

Psychologen worden in toenemende mate betrok-ken bij leefstijlinterventies voor patiënten met type 2-diabetes. Deze programma’s zijn psycho-educatief van aard en gericht op het stimuleren en behouden van een gezonde leefstijl. Daarnaast kan een psycho-loog een bijdrage leveren in de vorm van psychodi-agnostiek (inclusief indicatiestelling voor externe verwijzing), psychologische behandeling en begelei-ding van patiënten c.q. patiëntsystemen. Onderzoek toonde aan dat ernstige depres-sies naar schatting tweemaal zo vaak voorkomen bij patiënten met diabetes als in de algemene bevolking. In de meerderheid van de gevallen zal de behandeling door een psycholoog bestaan uit kortdurende ondersteuning en begeleiding, veelal cognitief gedragstherapeutisch. Naast individuele behandeling kan groepsbehandeling worden over-wogen, bijvoorbeeld in samenwerking met een dia-betesverpleegkundige.

Hart- en vaatziekten

Uit onderzoek blijkt dat psychologische behandeling in het kader van multidisciplinaire hartrevalidatie bijdraagt aan de verbetering van de medische prog-nose van de patiënt.5 Vermoeidheid en gebrek aan energie zijn bij patiën-ten met coronaire hartziekten (CHZ) vaak veel

voorkomende verschijnselen en niet zozeer een angststoornis of een depressieve stemming.6 Bij ongeveer 40% van de CHZ-patiënten worden echter angstklachten en depressieve verschijnselen in een beginfase geconstateerd, bij zo’n 20% een jaar na ont-slag uit het ziekenhuis. Naast een groot deel van de patiënten dat op eigen kracht herstelt, is er een aan-zienlijke groep die een klinische depressie ontwik-kelt. Vermoedelijk komt er veel onderdiagnose voor van depressie bij CHZ-patiënten, omdat de sympto-men worden beschouwd als een normale reactie op de gebeurtenis die vanzelf zullen verdwijnen.7 Voor angstklachten geldt dat patiënten na een bypassoperatie over het algemeen wat minder ang-stig zijn dan ervoor, maar toch blijft ongeveer 20% angstig. Bij voornamelijk oudere bypassoperatiepa-tiënten is er ook een toename van neuropsycholo-gische problemen na de operatie, die op hun beurt gevoelens van angst en onzekerheid kunnen bevor-deren.8 Screening op angst en depressie, zoals in veel ziekenhuizen al gedaan wordt met bijvoorbeeld de hospital anxiety and depression scale (HADS), en verwij-zen naar een multidisciplinair revalidatieprogramma of gespecialiseerd psycholoog zou patiënten veel leed kunnen besparen.9

Oncologie

In de laatste decennia is kanker, in al zijn verschij-ningsvormen, steeds meer een chronische ziekte aan het worden. Naast verschillende lichamelijke gevolgen heeft de ziekte en/of de behandeling ook psychische gevolgen. Depressieve gevoelens en gevoelens van angst, verdriet en wanhoop zijn nor-male reacties bij de diagnose kanker.10 De meeste patiënten weten deze emoties op eigen kracht te boven te komen, maar niet bij iedereen is de draag-kracht voldoende. De verwerkingsstrategieën schie-ten te kort en de emoties kunnen pathologische vormen aannemen. Uit een meta-analyse van 58 onderzoeken blijkt dat het percentage patiënten dat een depressie of angststoornis heeft, varieert van 0 tot 49%, afhankelijk van de onderzoeksopzet.11 Gedurende de primaire behandeling heeft de patiënt veelvuldig contact met diverse hulpverleners, die niet alleen medische maar ook psychosociale hulp verlenen. Zodra de primaire behandeling ech-ter is afgerond, vermindert de frequentie van deze contacten. De patiënt krijgt dan eigenlijk pas de tijd en ruimte om het gebeurde te verwerken. Op ver-schillende plaatsen worden revalidatieprogramma’s of gespreksgroepen voor lotgenoten aangeboden. Sinds 1997 bestaat de stichting Herstel & Balans die landelijk licentiehouders een revalidatieprogramma

PatientCare/juni 2009

s y c h i a t r i eP

36

PatientCare/juni 2009

laat aanbieden dat zowel op fysiek als op psychisch herstel insteekt.12 Niet iedereen zal zich echter aan-gesproken voelen door zo’n groepsaanbod of zichzelf wenden tot professionele hulpverleners. Verwijzing naar een gespecialiseerd psycholoog lijkt dan ook raadzaam indien sprake is van angst-, depressieve of vermoeidheidsklachten. De psycholoog kan door behandeling gebaseerd op cognitieve gedragsthera-pie een rol van betekenis spelen voor de patiënt.

Astma en COPD

Patiënten met astma en COPD ervaren vaak belem-meringen in allerlei activiteiten, omdat ze de kans lopen benauwd te worden door lichamelijke inspan-ning. Daarnaast kan het lastig zijn therapie en leef-regels te volgen, door de lange duur en complexiteit van de therapie. Om een opkomende astma-aanval of exacerbatie (COPD) onder controle te houden, is het noodzakelijk om naast het vermijden van prikkels, de symptomen goed te herkennen. Dat blijkt patiënten moeite te kosten. Het onvoorspelbare karakter van de aandoening kan leiden tot gevoelens van boosheid en machteloosheid. Ook rapporteren patiënten vaak gevoelens van hopeloosheid en angst voor controle-verlies. Angst- en stemmingsstoornissen komen veel voor bij patiënten met astma en COPD. Vaak is er spra-ke van angst om te stikken, die soms zo hevig kan zijn dat er sprake is van paniek. Dat kan leiden tot vermijdingsgedrag van bijvoorbeeld het alleen zijn of het vermijden van activiteiten die tot benauwd-heid kunnen leiden. Depressieve gevoelens hangen samen met het besef van het verlies van gezond-heid en de daarbij behorende consequenties. Door-dat een aantal kenmerkende symptomen van een depressie ook kenmerkend is voor COPD, is het stel-len van een diagnose depressie lastig. Patiënten met astma en COPD kunnen te maken krijgen met traumatische ervaringen, zoals ernstige kortademigheid. Heftige emoties kunnen kortade-migheid ook weer luxeren. Cognitieve gedragsthera-pie kan een bijdrage leveren om op een adequatere wijze om te gaan met de aandoening. De behandeling kan zich richten op het emotioneel, cognitief en/of gedragsniveau.

Casus BDe patiënt is een 40-jarige man met een chronische pijn-stoornis. De klachten ontstonden nadat hij een flinke val maakte op het voetbalveld. De klachten blijven voortduren, ook na periodes van rust. Het werkverzuim neemt toe en er ontstaat een conflict met de werkgever. Op aandringen van de patiënt wordt hij diverse malen somatisch onderzocht. Dat

levert geen verklaring op voor de pijnklachten. De patiënt wordt gemotiveerd om zich aan te melden voor een multidisciplinair behandelprogramma voor chroni-sche pijnpatiënten. Een dergelijk programma is er op gericht te leren omgaan met de gevolgen van de pijnklachten en niet op het reduceren van de pijn. De fysiotherapeut leert de patiënt ontspanningstechnieken en werkt samen met de patiënt aan een geleidelijke opbouw van fysieke activiteiten. Daarnaast besteedt hij aandacht aan psycho-educatie en legt het verschil uit tussen acute en chronische pijn. Door middel van cognitieve gedragtherapie worden de niet-helpen-de cognities over de pijn uitgedaagd. De patiënt leert de dag beter in te delen en zijn activitei-ten beter te verdelen over de dag. Bovendien veranderden de gedachten over de pijn en helpen de patiënt zijn activiteitenni-veau verder te verhogen. Uiteindelijk besluit hij dat het conflict met zijn werkgever niet meer op te lossen is. Bij follow-up van de behandeling blijkt dat de patiënt een andere baan gevon-den heeft en dat de pijnklachten nagenoeg verdwenen zijn.

Pijn

Slechts een minderheid van de patiënten met chronische pijn blijkt baat te hebben bij een puur medische behandeling. Uit onderzoek blijkt dat multidisciplinaire samenwerking, in de zin van een samenwerking tussen anesthesioloog, psycholoog en fysiotherapeut, de kwaliteit van de behandeling van pijn vergroot. Wanneer een patiënt pas doorgestuurd wordt naar een psycholoog als de medische behan-deling niet succesvol is, ervaart de patiënt dit vaak als een tweedekeusoplossing. Voor de behandeling van chronische pijn zijn cognitief gedragstherapeuti-sche protocollen ontwikkeld, zowel voor individuele als voor groepsbehandeling.

Jeuk

Net als bij chronische pijnklachten spelen bij chroni-

37

sche jeuk, naast biomedische factoren, psychosocia-le invloeden vaak een belangrijke rol. Patiënten met huidaandoeningen die onder meer gepaard gaan met hevige en langdurige jeuk, zoals atopisch eczeem of psoriasis, rapporteren een verminderde kwaliteit van leven en meer angst- en stemmingsstoornissen in ver-gelijking tot de algemene bevolking. Daarnaast is er regelmatig sprake van sociale angst, vermoeidheid, concentratiestoornissen en problemen in de partner- of familierelatie. Uit onderzoek blijkt dat stressfac-toren jeuk en krabben kunnen verergeren, maar ook rechtstreeks de wondgenezing kunnen beïnvloeden. De talrijke invloeden van stress- en gedragsfacto-ren, zoals krabben, bieden belangrijke aangrijpings-punten voor multidisciplinaire behandelingen bij huidaandoeningen met chronische jeuk. Multidiscipli-naire benaderingen van jeuk hebben de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen. Deze behandelingen zijn gebaseerd op cognitief gedragstherapeutische principes en zijn primair gericht op de manier waarop patiënten met jeuk- of jeukbeïnvloedende factoren, zoals krabben of stress, omgaan. De behandelingen kenmerken zich over het algemeen door een relatief korte duur, kunnen individueel of groepsgewijs plaats-vinden en zijn wetenschappelijk goed onderbouwd.

Door stress gaat de spierspanning omhoog, evenals de bloeddruk. Het maag-darmstelsel raakt ontregeld. Deze klachten ervaart de patiënt daadwerkelijk, ondanks dat er geen somatische diagnose kan worden gegeven.

XP

RE

SIN

FO

Onverklaarde lichamelijke klachten

Ongeveer 16% van de patiënten die zich met nieuwe klachten melden, presenteert klachten waarvoor geen of slechts deels, een somatische verklaring te vin-den is.13 Dat geldt ook voor de poliklinieken Interne Geneeskunde, Maag-, Lever- en Darmziekten, Car-diologie en Pijnpoliklinieken waar bij een groot deel van de patiënten ook geen lichamelijke verklaring voor hun klachten wordt gevonden. Voor chronische vermoeidheid, onverklaarde pijn op de borst en het spastisch colon zijn er cognitief-gedragstherapeuti-sche programma’s ontwikkeld. In het kader van weten-schappelijk onderzoek is ook voor hypochondrie een cognitief gedragstherapeutisch behandelprotocol ont-wikkeld.

Toekomst

Tegenwoordig krijgen patiënten met chronisch soma-tische aandoeningen op verschillende manieren

aandacht. Onlangs is er een geheel herziene druk verschenen van het Handboek Somatisatie.14 Hierin is een hoofdstuk over nieuwe inzichten op het gebied van pathofysiologie toegevoegd, evenals een over-zicht van werkzame behandelingen en een kritische beschouwing van het concept somatoforme stoornis in de DSM-IV. Daarnaast is een hoofdstuk opgeno-men over interculturele aspecten van somatisatie. Medio 2009 wordt de richtlijn ‘Somatisch Onvol-doende verklaarde Lichamelijke Klachten en Soma-toforme Stoornissen’ van het Trimbos-instituut verwacht. Recentelijk is er binnen de Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve therapie (VGCt) een sectie Somatiek en Somatoforme Stoornissen opge-richt, wat aangeeft dat er ook binnen de psychologie duidelijk meer aandacht voor patiënten met zowel medisch verklaarde als medisch onverklaarde klach-ten bestaat. Naast deze initiatieven blijkt in de praktijk dat de GGZ in beweging is op het gebied van verklaarde en onverklaarde lichamelijk klachten. Zo ontstaan er nieuwe afdelingen die gespecialiseerd zijn op dit gebied. Hier werken psychologen die specifieke kennis bezitten over de psychologische aspecten van ernstige of chronische lichamelijke klachten en aandoeningen. Daarnaast hebben zij expertise op het gebied van functionele klachten, instandhou-dende factoren, gevolgen, en de klachtverergerende invloed van emoties en gedrag op lichamelijke klach-ten. Op deze afdelingen worden evidence-based of best-practice behandelmethoden toegepast, zoals cognitieve gedragstherapie. Cognitieve gedragsthe-rapie is een bewezen effectieve behandelmethode voor diverse psychiatrische en psychische stoornis-sen, waaronder de somatoforme stoornissen.

Conclusie

Naast het feit dat aandacht voor de psychosoci-ale gevolgen vaak beperkt is tijdens de somatische behandeling is er nog een knelpunt. De verwijzing naar een psycholoog blijkt een hoge drempel voor de patiënt. De patiënt heeft liever een technische oplossing, een pil of operatie. Voor de huisarts kan een meer technische interventie ook makkelijker zijn. Om met een patiënt te spreken over onderlig-gende psychosociale aspecten en instandhoudende factoren bij somatische klachten kost meer tijd. En die is er vaak niet in de drukke huisartsenpraktijk, hoe graag de huisarts dit ook zou willen. Het moti-veren voor en verwijzen naar een psycholoog kost ook tijd. Uit diverse wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat multidisciplinair behandelen uiteindelijk het effectiefst is voor de patiënt. Zeker nu er steeds

PatientCare/juni 2009

s y c h i a t r i eP

38 PatientCare/juni 2009

PatientCare/juni 2009

meer aandacht is voor somatiek en psyche binnen de GGZ, lijkt verwijzing een juiste optie.

Referenties:1. Pool G, Heuvel F, Ranchor AV, et al. Handboek psychologische interventies bij chro-nisch-somatische aandoeningen. Assen: Koninklijke van Gorcum: 2004. 2. Heijmans M, De Ridder D, Schreurs K, et al. Psychosociale zorg aan somatisch chro-nisch zieken: een inventarisatie van de mogelijkheden voor richtlijnontwikkeling. Eindverslag en aanbevelingen. Utrecht: Vakgroep Klinische Psychologie en Gezond-heidspsychologie; 1998. 3. Van Es SM, Wippoo P. Wat kan een psycholoog betekenen voor een patiënt met hyperhidrosis? Ned Tijdschr Dermatol Venereol 2007;17:129-32.4. Van Es SM, Wippoo P. “Pas op, juffrouw, je smelt!’ Over de cognitieve gedragsthera-pie van een patiënte met hyperhidrosis en een sociale fobie. Tijdschr Gedragstherapie 2005;2:131-40.5. Denollet J, Brutsaert DL. Reducing emotional distress improves prognosis in coro-nary heart disease. 9-year mortality in a clinical trial of rehabilitation. Circulation 2001;104:2018-23.6. Kop WJ, Ader DN. Assessment and treatment of depression in coronary artery dis-ease patients. Ital Heart J 2001;2(12):890-4. 7. Guck TP, Kavan MG, Elsasser GN, et al. Assessment and treatment of depression following myocardial infarction. Am Fam Physician 2001;64(4):641-8. 8. Duits AA, Boeke S, Taams MA, et al. Prediction of quality of life after coronary artery bypass graft surgery: a review and evaluation of multiple, recent studies. Psychosom Med 1997;59(3):257-68.9. Zigmond AS, Snaith RP. The hospital anxiety and depression scale Acta Psychiatr Scand 1983;67(6):361-70.10. Bukberg J, Penman D, Holland JC. Depression in hospitalized cancer patients. Psy-chosom Med 1984;46:199-213.11. Van ’t Spijker A, Trijsburg RW, Duivenvoorden HJ. Psychological sequalae of can-cer diagnosis: a meta-analytical review of 58 studies after 1980. Psychosom Med 1997;59:280-93.12. Koppejan-Rensebrink AG, Heemskerk P. Herstel & Balans, een nieuw concept voor nazorgprogramma’s voor kankerpatiënten. Medisch Contact 1997;52:1459-60.13. De Waal MW, Arnold IA, Eekhof JA, et al. Somatoforme stoornissen in de huisart-

senpraktijk: prevalentie, functionele beperkingen en comorbiditeit met angst en depressie. Ned Tijdschr Geneesk 2006;150 (12):671-6.14. Van der Feltz-Cornelis CM, Van der Horst H. Handboek Somatisatie. 2e herziene druk. Utrecht: De Tijdstroom; 2008.

Correspondentieadres:Dr. i.P.a.M. Huijbrechts, GZ-Psycholoog/senior onderzoeker PsyQ Psycho-medische programma’safdeling Somatiek & PsycheLijnbaan 42512 Va Den Haage-mailadres: i.Huijbrechts@psyQ.nl