Post on 01-Nov-2019
Duurzame stadsranden: onderzoek naar de opvulling
van de leemte en toetsing
Evy De Wilde
Promotor: prof. dr. Georges Allaert
Begeleider: Karel Moentjens
Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Master in de stedenbouw en de ruimtelijke planning
Vakgroep Civiele Techniek
Voorzitter: prof. dr. ir. Peter Troch
Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur
Academiejaar 2012-2013
Duurzame stadsranden: onderzoek naar de opvulling
van de leemte en toetsing
Evy De Wilde
Promotor: prof. dr. Georges Allaert
Begeleider: Karel Moentjens
Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Master in de stedenbouw en de ruimtelijke planning
Vakgroep Civiele Techniek
Voorzitter: prof. dr. ir. Peter Troch
Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur
Academiejaar 2012-2013
De auteur geeft de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen
van de masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik.
Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten
uit deze masterproef.
The author gives permission to make this master dissertation available for consultation and to
copy parts of this master dissertation for personal use.
In the case of any other use, the limitations of the copyright have to be respected, in particular
with regard to the obligation to state expressly the source when quoting results from this master
dissertation.
Gent, 12 augustus 2013 Evy De Wilde
I
DANKWOORD
Na mijn opleiding industrieel ingenieur bouwkunde, vormde deze master in de stedenbouw en
ruimtelijke planning een nieuwe fascinerende uitdaging voor mij. Deze masterproef is het
resultaat van een boeiende opleiding en uitgebreid onderzoek. Dit mag dan wel het solitaire
werk van een student zijn, aan de basis ervan staan toch een aantal mensen waarvoor ik mijn
oprechte dank wil betuigen.
… Mijn oprechte dank gaat naar prof. dr. Georges Allaert, die ik naast mijn bewondering voor
zijn kennis, ook wil bedanken voor zijn ondersteunende en constructieve feedback.
… In het bijzonder ook een woord dank aan mijn begeleider Karel Moentjens, omdat hij altijd
voor me klaar stond om mij op de goede weg te helpen, en deze masterproef mee vorm gaf
en structureerde.
… Ik richt ook graag een woord van dank naar de stadsdiensten van Gent, studiebureau
Omgeving en Hans Leinfelder, voor hun bijzondere interesse in mijn masterthesis en hun
bereidwillige medewerking om mij de nodige informatie te verschaffen.
Mijn persoonlijke omgeving,
… Ook mijn oprechte dank aan mijn ouders die mij doorheen mijn schoolcarrière materieel en
emotioneel steunden, dat ik na vier jaar studie nog de kans kreeg om een tweede master te
behalen.
… Tot slot nog een laatste woord dank aan mijn broer, vrienden, studiegenoten en collega’s
voor de nodige aangename en sportieve ontspanningsmomenten en fijne gesprekken.
Bedankt Pieter, Jonas, Katrien, Jolien, Stefanie, Cara, Katrijn, Goedele, Marlies, Jaël, Evelyn,
Tess, Griet, Heleen, Toni, An-Sofie, Liesbet, Robrecht, Bas, Tomas, Liesbeth, Joke, mijn mede
turntrainers en iedereen die ik hier nog vergeten ben.
II
OVERZICHT
Duurzame stadsranden: onderzoek naar de opvulling van de leemte en toetsing.
Student: Evy De Wilde
Promotor: prof. dr. Georges Allaert
Begeleider: Karel Moentjens
Masterproef tot het behalen van de academische graad van Master in de stedenbouw en
ruimtelijke planning.
Samenvatting
De hoofdonderzoeksvraag in deze masterthesis is: Hoe kan de leemte in het ruimtelijk beleid
inzake duurzame stadsranden opgevuld worden?
De stadsranden zijn een actueel en hoofdbrekend thema binnen de stadsdiensten en
studiebureaus. De stadsranden worden al te vaak vergeten in het ruimtelijk beleid doordat
deze fluctueren tussen het stedelijk en landelijk beleid. Door de toenemende bevolkingsgroei
en de maatschappelijke uitdagingen waarvoor het ruimtelijk beleid staat, is het van belang om
een duidelijke strategie voor deze stadsranden uit te werken. Stedenbouwkundige diensten en
ruimtelijke planningsdiensten zijn er zich bewust van om deze problematiek geïntegreerd en
gebiedsgericht te benaderen, maar hoe dit effectief uitvoeren in de praktijk is een ander paar
mouwen.
In de zoektocht naar de opvulling van de leemte in het ruimtelijk beleid, onderzoekt deze
masterthesis in hoeverre stadsdiensten zich bewust zijn van de problematiek rond
stadsranden, en hoe ze dit in de toekomst duurzaam en planologisch willen aanpakken. Aan
de hand van literatuurstudie, terreinonderzoek en interviews wordt getracht hier een antwoord
op te geven.
Trefwoorden:
duurzame stadsranden – urban sprawl – ruimtelijk instrumentarium
III
EXTENDED ABSTRACT
Sustainable urban fringes: research into the filling up of the spatial gaps and review.
The city and the countryside are separated by an urban fringe area. This urban fringe area has
an erratic form. That is why there is no strong difference anymore between the city and the
countryside. Cities exert a high pressure on the urban fringe and ask for a lot of space. The
spatial dynamics in the urban fringe are larger than in the city or in the country. As a
consequence, a lot of high qualities disappear in the urban fringe, and puts a high pressure on
the quality of life. No straightforward strategy is known so far, and so a mangled open
landscape was slowly created. The urban fringe area is part of an important policy challenge
to avoid a diffuse landscape. While the spatial dynamic in the urban fringe is larger than in the
city or the country, the urban fringe area appears to be a low discussed item/area in the spatial
policy. It is located between the urban policy and the rural policy which both have their own
dynamic, advantages, visions, control elements and stakeholders. This master thesis studies
how to fill up the spatial policy about the urban fringes to counter the urban pressure and the
mangled landscape. The main research question is:
How can we fill up the spatial policy on sustainable urban fringes?
In this research the mutual influence of the city and the country at the urban fringe is central.
The research exists of two parts. The first part is a literature study in which the concept
‘sustainable urban fringes’ will be defined. The theoretical fundament is the definition used in
the Sustainable Urban Fringe project (SURF) of the European Interreg IV B project. In this
definition, the sustainable urban fringes must agree with five qualities: spatial quality,
environmental quality, social quality, economic quality and process. After this study, we will try
to explain why it is important to pay attention to urban fringes. Social challenges for urban
fringes will also be defined. The literature study will also point out the consequences for spatial
policy. The research question of the literature study is:
Why it is important to have attention to urban fringes?
The second part of the research is a case study which contains an analysis of the whole of
entire urban fringe with the aid of spatial plans and field research. Drawing on the spatial
analysis and conversations with urban services and other stakeholders, a specific part of the
urban fringe is selected as field of study. This field of study is going to be reviewed based on
the five qualities of sustainable urban fringes of the SURF-project. This review also takes place
on the basis of spatial analysis and interviews with urban services and stakeholders. In the
end, some recommendations related to the spatial planning of sustainable urban fringes are
IV
given. These recommendations are based on the consequences for the spatial policy quoted
in the literature study. They also give an interpretation of the spatial policy of the urban fringe.
The research question of the second part of this master thesis is:
To what extent do cities feel the problems of urban fringes and how do they
strive for sustainable spatial planning?
Figuur 1: Sustainable development of urban fringes – SURF-project (Toolkit Sustainable Urban Fringes, 2012)
Literature study has proven that the current spatial policy aims to an amount of social
challenges. Five topics can be distinguished:
(1) Spatial pressure: A population growth is expected in Flanders the coming years, so the
pressure on the space isn’t going to decrease. The composition of the population is also going
to change and other and new living forms are coming up.
(2) Climate: Consideration should be given to how floods and extreme weather conditions can
be avoided. The spatial policy aims at a climate proof Flanders. It focuses on three climate
ambitions: urban heat island effect, drought and flooding and reducing CO2 emission.
(3) Biodiversity: The biodiversity in the fringes is larger than in the city or in the country and
must be protected.
(4) Mobility: Mobility is an indispensable part of our lifestyle. It has a social, economic and
environmental challenge.
(5) Economy: By change in demand, the trade in the city goes backwards, and there is an
increasing interest in economic functions in the urban fringe. There will also occur a more and
more innovative economy in the urban fringes.
V
The spatial policy must offer solutions to the challenges mentioned above to enclose the spatial
impact on the city, urban fringes and countryside. The consequences for spatial policy of urban
fringes from the literature study are used as a framework for the recommendations in the
second part of this master thesis. The recommendations explain which elements are important
to fill up the spatial policy on sustainable urban fringes. The following themes are discussed:
integrated and area-bounded spatial policy, strategic spatial implementation plan, top-down
and bottom-up approach, networking, the municipal borders and the instruments for
implementation. As case study is chosen the urban fringe of the city of Ghent.
The spatial policy on sustainable urban fringes should be an integrated and area-bounded
policy. Integrated, because urban fringes are sustainable if there is a synergy between the five
qualities of the SURF-project. On the field, it is realized by the enlacement and proximity of
different functions. The different qualities should also be cross-sectorial, so there is a thematic
approach which overlays the different sectors. The largest shortcoming in the integrated spatial
planning is that mobility plans are separated of the spatial implementation plans. So all
decisions in the spatial planning are passed on mobility. There is a need for an integration
between mobility plans and spatial implementation plans. The urban fringe should also be
area-bounded, because of the amount of different destinations in the urban fringe. Each part
of the urban fringe has a different dynamic, environmental impact and meaning. Functional
zoning, as in the current spatial plans, is not the most ideal way of working. There are too many
intermediate forms in destinations, so the current planning prescriptions are too strict. In fact,
there is a need for a strategic spatial implementation plan with flexible planning prescriptions.
These prescriptions should depart from the characteristics of the area, more specifically the
regional identity and the physical environment. Mainly the lower authorities are involved in
designing and implementing the sustainable urban fringes. The policy of sustainable urban
fringes mainly has a bottom-up approach in which communication and participation are central.
The sustainable urban fringes also require a cooperation between many parties, both public
and private. A public-private partnership has its advantages, for example in creating land
position. A collaboration between municipalities should also be intensified. By urban sprawl,
the urban fringes are moving to the countryside beyond the administrative boundaries in the
city of Ghent, and in some cases the broader vision of Ghent does not correspond to the spatial
vision of the neighboring municipalities. There is a need for a central and administrative entity
which unites both visions. To implement the integrated and area-bounded policy of the urban
fringes, spatial instruments should be used. The traditional instruments like rules, financial
instruments and communication instruments are not sufficient enough to give implementation
to the spatial policy. Horizontal instruments which are not based on hierarchical position, give
more interpretation to sustainable urban fringes. The sustainable urban fringes ask on the one
VI
hand for instruments to create synergy, and on the other hand for instruments for network
construction. In Ghent, the first group of instruments is well developed, while there only exists
a few instruments for the second group.
Generally it can be said that urban fringes are influenced by the urban policy and the rural
policy, and they are mostly forgotten. Attention should be given to urban fringes to stop the
urban sprawl, so research is necessary. The spatial planning has the following tasks:
• The vision in the current spatial plans do not match with the new social challenges.
New structural spatial plans should be drafted.
• Decisions in the spatial planning are passed on mobility. This can be avoided by
integrating spatial plans and mobility plans. At this moment, there are no solutions for
this problem.
• The current spatial implementation plans are too passive to intervene in the situation
of sustainable urban fringes. There should be more research for strategic spatial
implementation plans.
• The urban fringes are moving to the countryside beyond the administrative boundaries,
so conflicts arise. Cities need an intermunicipal partnership.
• There is a need for new horizontal instruments which strive for more integration and
cohesion.
VII
INHOUD
INHOUD .............................................................................................................................. VII
LIJST VAN FIGUREN .......................................................................................................... IX
LIJST VAN AFKORTINGEN ............................................................................................... XII
1 INLEIDING ...................................................................................................................... 1
1.1 Probleemstelling ...................................................................................................... 2
1.2 Methodologie........................................................................................................... 4
2 RUIMTELIJKE VERKENNING VAN DE STADSRANDEN .............................................. 6
2.1 Definiëring, afbakening en functionaliteiten ............................................................. 8
2.1.1 Stadsranden: algemeen ....................................................................................... 8
2.1.2 Duurzame stadsranden.......................................................................................19
2.2 Waarom de stedelijke rand aanpakken? .................................................................24
2.2.1 Ruimtelijke druk ..................................................................................................24
2.2.2 Klimaat ...............................................................................................................29
2.2.3 Biodiversiteit .......................................................................................................35
2.2.4 Mobiliteit .............................................................................................................37
2.2.5 Economie ...........................................................................................................40
2.3 Consequenties voor het ruimtelijk beleid ................................................................46
3 CASESTUDY GENT ......................................................................................................52
3.1 Screening Gentse stadsrand ..................................................................................54
3.1.1 Ruimtelijke planning ............................................................................................54
3.1.2 Ruimtelijke analyse .............................................................................................56
3.1.3 Focus studiegebied .............................................................................................77
3.2 Doorkijk naar de duurzame stadsrand ....................................................................84
3.2.1 Ruimtelijke kwaliteit ............................................................................................84
3.2.2 Milieukwaliteit .....................................................................................................91
VIII
3.2.3 Sociale kwaliteit ..................................................................................................95
3.2.4 Economische kwaliteit ........................................................................................99
3.2.5 Proces .............................................................................................................. 103
3.3 Aanbevelingen ..................................................................................................... 109
3.3.1 Geïntegreerd gebiedsgericht stadsrandenbeleid ............................................... 109
3.3.2 Strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan ................................................................ 111
3.3.3 Top-down en bottom-up benadering ................................................................. 112
3.3.4 Netwerken ........................................................................................................ 114
3.3.5 Over de gemeentegrenzen heen ...................................................................... 115
3.3.6 Instrumentarium ................................................................................................ 117
4 CONCLUSIE EN IMPLEMENTATIE ............................................................................. 123
4.1 Nieuwe ruimtelijke visie voor opvangen maatschappelijke uitdagingen ................ 126
4.2 Meervoudig ruimtegebruik in de stadsranden vereist een geïntegreerd en
gebiedsgericht stadsrandenbeleid ................................................................................... 126
4.3 Naar een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan? .......................................................... 127
4.4 Gemis aan een centrale en bestuurlijke entiteit .................................................... 127
4.5 Nood aan nieuw instrumentarium ......................................................................... 128
4.6 Algemene conclusie ............................................................................................. 129
5 BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................ 130
IX
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Sustainable development of urban fringes – SURF-project (Toolkit Sustainable
Urban Fringes, 2012) ........................................................................................................... IV
Figuur 2: Twee perspectieven van de stadsrand: 1. stadsrand als lijn om de stad 2.
stadsrand als overgangsgebied (Economische effecten stadsrandgebied, 2009) .................10
Figuur 3: GEBIEDSTYPE 1 - Compact en monofunctioneel ruimtepatroon, voorbeeld Almere
Buiten (Verstedelijking in de stadsrandzone, 2009) ..............................................................13
Figuur 4: GEBIEDSTYPE 2 - Compact en functioneel gemengd, voorbeeld A12-zone Utrecht
(Verstedelijking in de stadsrandzone, 2009) .........................................................................14
Figuur 5: GEBIEDSTYPE 3 - Verspreid en functioneel gemengd, voorbeeld Nijmegen
(Verstedelijking in de stadsrandzone, 2009) .........................................................................15
Figuur 6: GEBIEDSTYPE 4 - Geen bebouwing, voorbeeld Amsterdam (Verstedelijking in de
stadsrandzone, 2009) ...........................................................................................................16
Figuur 7: Duurzame ontwikkeling in vijf kwaliteiten (De Bruijn, 2004) ...................................21
Figuur 8: Het stedelijk hitte-eiland effect (EPA, 2003) ...........................................................30
Figuur 9: Het Lobbenstadmodel (Tjallingii, 1996)..................................................................31
Figuur 10: Buitengebied regio’s bepaald door AGNAS rondom Gent (Ruimtelijk structuurplan
Vlaanderen, 2013) ................................................................................................................59
Figuur 11: Afbakening stadsrandzone Gent en afbakening grootstedelijk gebied Gent ........60
Figuur 12: De ruimtelijke visie van Gent in zes krachtlijnen: (1) stadsontwikkeling volgens het
zandlopermodel (2) vier steenwegen verbinden het centrum met de stadsrand (3) vier
woongebieden in de stadsrand (4) vier groenpolen aan de stadsrand verbonden door een
groene ring (5) twee ringsystemen (R4 en R40) (6) regionale bedrijventerrein resp.
kleinhandel op de knooppunten van de steenwegen met R4 resp. R40 ................................62
Figuur 13: Situering foto’s stadsrand ten noorden van Gent – haven. ...................................63
Figuur 14: Stadsrand ten noorden van Gent – haven: (1) havenactiviteiten Gentse
kanaalzone (2) havenactiviteiten Gentse kanaalzone (3) toegang naar het kanaaldorp
Desteldonk (3) kanaaldorp Desteldonk. ................................................................................64
Figuur 15: Situering foto’s stadsrand ten noorden van Gent – Sint-Amandsberg en
Destelbergen. .......................................................................................................................64
X
Figuur 16: Stadsrand ten noorden van Gent - Sint-Amandsberg en Destelbergen: (1)
Antwerpsesteenweg doorheen Sint-Amandsberg (2) Antwerpsesteenweg doorheen Sint-
Amandsberg (3) Dendermondsesteenweg doorheen Destelbergen (4) zijstraat weg van het
centrum van Destelbergen. ..................................................................................................65
Figuur 17: Situering foto’s stadsrand ten noorden van Gent – Lochristi. ...............................65
Figuur 18: Stadsrand ten noorden van Gent – Lochristi: (1) grote baanwinkels langs
Antwerpsesteenweg (2) grote baanwinkels langs Antwerpsesteenweg (3)
Antwerpsesteenweg doorheen Lochristi centrum (4) Antwerpsesteenweg doorheen Lochristi
centrum (5) serrelandbouw (6) locatie groenpool Oud Vliegveld (achter de bossen bevindt
zich de zandontginningszone). .............................................................................................66
Figuur 19: Situering foto's stadsrand ten zuidoosten van Gent – Gentbrugge en Melle. .......67
Figuur 20: Stadsrand ten zuidoosten van Gent – Gentbrugge en Melle: (1)
Brusselsesteenweg doorheen Gentbrugge (2) groene invulling ter hoogte van het op- en
afrittencomplex van de E17 met de Brusselsesteenweg (3) Brusselsesteenweg voorzien van
een trambedding (4) verbrokkeld uitzicht langs de Brusselsesteenweg (5) verbrokkeld uitzicht
langs de Brusselsesteenweg (6) verbrokkeld uitzicht langs de Brusselsesteenweg (7)
Gentbrugse meersen (8) Gentbrugse meersen. ...................................................................68
Figuur 21: Situering foto's stadsrand ten zuiden van Gent - Zwijnaarde. ..............................69
Figuur 22: Stadsrand ten zuiden van Gent – Zwijnaarde, Sint-Martens-Latem en De Pinte: (1)
kastelensite Zwijnaarde (2) kasteel van Maaltebrugge (3) Maaltebruggepark (4)
karakteristieke dreef langsheen een veld (5) omgeving technologiepark (6) omgeving
technologiepark (7) actieve recreatie/golf in Sint-Martens-Latem (8) duurzaam
landbouwgebied op grondgebied De Pinte (9) bosgebied op grondgebied De Pinte (10)
industriezone Zwijnaarde. .....................................................................................................71
Figuur 23: Situering foto's stadsrand ten zuiden van Gent – Sint-Denijs-Westrem. ..............71
Figuur 24: Stadsrand ten zuiden van Gent - Sint-Denijs-Westrem: (1) Kortrijksesteenweg
zuidkant (2) Kortrijksesteenweg zuidkant (3) Kortrijksesteenweg noordkant (4) site Flanders
Expo (5) park-and-ride parking Flanders Expo (6) carrefoursite, baken langs de steenweg. 72
Figuur 25: Situering foto's stadsrand ten westen van Gent – Drongen, Baarle, Afsnee en
Vinderhoute. .........................................................................................................................73
Figuur 26: Stadsrand ten westen van Gent - Drongen, Baarle, Afsnee en Vinderhoute: (1)
afbakening Kouter- en Leieland (2) Vinderhoutse bossen (3) Vinderhoutse bossen (4) kouter-
en leieland (5) rondom Vinderhoute dorp (6) Vinderhoute dorp (7) nieuwe verkaveling in
XI
Vinderhoute (8) Drongen drop (9) omgeving rond Drongen - verpaarding (10) Vinderhoute -
tuinuitbreiding. ......................................................................................................................75
Figuur 27: Situering foto's stadsrand ten noord-noordwesten van Gent – Mariakerke,
Wondelgem en Evergem. .....................................................................................................75
Figuur 28: Stadsrand ten noord-noordwesten van Gent - Mariakerke, Wondelgem en
Evergem: (1) tramverbinding doorheen Wondelgem centrum (2) fietsroute doorheen
Wondelgem (3) industriezone langs de Evergemsesteenweg (4) natuurreservaat Bourgoyen-
Ossemeersen. ......................................................................................................................76
Figuur 29: Focus studiegebied Gentse stadsrand en aanduiding opgelichte zones ..............78
Figuur 30: Zoom 1 - Compact en monofunctioneel: (1) vrijstaande woningen (2) park-and-
ride zone (3) The Loop: kantoren en KMO (4) KBC-toren (5) baanwinkels (6) vrijstaande
woningen (7) Don Bosco Technisch Instituut (8) Maaltebruggekasteel en Maaltepark (9)
Hogeschool Gent (10) rijwoningen en vrijstaande woningen (11) Hogeschool Gent. ............79
Figuur 31: Zoom 2 - Compact en functioneel gemengd: (1) Universiteit Gent Campus Sterre
(2) appartementen en rijwoningen (3) Sint-Paulusinstituut, orthopedagogisch centrum St.
Jozef en dagcentrum Bijzonder Jeugdzorg ‘De Twijg’ (4) Universitair Ziekenhuis (5) sociale
woningen (6) Hogeschool Gent Campus Vesalius (7) helicopterveld UZ met groene inrichting
(8) vestiging Coca-Cola (9) Recyclagepark (10) bedrijventerrein Ottergemsesteenweg-zuid
(11) nieuw voetbalstadion Ghelmaco Arena (12) Liedermeerspark.......................................81
Figuur 32: Zoom 3 - Compact en functioneel gemengd: (1) Technologiepark (2) De
Ghellinckpark (3) rijwoningen, vrijstaande woningen en sociale woningen (4) bedrijventerrein
Zwijnaarde (5) duurzaam regionaal bedrijventerrein Eiland Zwijnaarde (6) Kasteel van
Zwijnaarde en privé golf club (7) vrijstaande woningen. ........................................................82
Figuur 33: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: ruimtelijke kwaliteit (De Bruijn, 2004) .85
Figuur 34: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: milieukwaliteit (De Bruijn, 2004) .........91
Figuur 35: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: sociale kwaliteit (De Bruijn, 2004) ......96
Figuur 36: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: economische kwaliteit (De Bruijn, 2004)
........................................................................................................................................... 100
Figuur 37: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: proces (De Bruijn, 2004) .................. 104
Figuur 38: Processtructuur Plan Duurzame Stadsontwikkeling 2030 (Externe
procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, 2030) .................................................. 107
XII
LIJST VAN AFKORTINGEN
ABG Agrobeheergroep
AGGG Afbakening Grootstedelijk Gebied Gent
AGNAS Afbakening van de Gebieden van de Natuurlijke en Agrarische Structuur
AGSOB Autonoom Gemeentelijk Stadsontwikkelingsbedrijf
ANB Agentschap Natuur en Bos
BBL Bond Beter Leefmilieu
GECORO Gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Ordening
PPS Publiek Private Samenwerking
RSG Ruimtelijk Structuurplan Gent
RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RUP Ruimtelijk Uitvoeringsplan
SURF Sustainable Urban Fringe
UHI Urban heat island
VCRO Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
VEN Vlaams Ecologisch Netwerk
VLM Vlaamse Landmaatschappij
VOR Verhandelbare ontwikkelingsrechte
1 INLEIDING
2
1.1 Probleemstelling
Vlaanderen kent veel bebouwingskernen met daartussen kleine stukken open ruimte. Door de
toenemende verstedelijking en door de aanwezigheid van een grillige stadsrandzone, is er
geen hard onderscheid meer tussen stad en platteland. De stadsrandzones zijn gebieden waar
stad of dorp en groene of open omgeving samenkomen.1 De voorbije decennia werden
stadsrandgebieden gezien als expansiegebied voor het lokaliseren van nieuwe ruimte voor
wonen, werken, winkelen en recreëren. Sommige functies verschuiven daarbij ook vanuit de
steden naar de stadsrandzone door binnenstedelijke herstructurering en transformatie.2 Hierbij
is geen eenduidige strategie voorhanden, waardoor versnippering van het open landschap is
ontstaan. De stadsrandzones vormen dus een belangrijke beleidsopgave om de verrommeling
van het landschap te voorkomen. Sommige delen van de stadsrand eisen een selectieve
verdichting, terwijl in andere delen een status-quo is aangewezen. In uitzonderlijke gevallen
kan zelfs een actieve afremming aangewezen zijn.3
De stadsrandzones zijn dus een onderbelicht item in beleid, planning en ontwerp. Terwijl de
ruimtelijke dynamiek in de stadsrandzone duidelijk groter is dan die in de stad of op het
platteland, is de stadsrandzone een weinig besproken gebied in het ruimtelijk beleid. De
stadsrandzone bevindt zich tussen het stedelijk en plattelandsbeleid die elk hun eigen
dynamiek, belangen, visies, sturingsinstrumenten en betrokken partijen hebben. De dreiging
van verrommeling van het landschap en de druk op de leefbaarheid zijn er groot. Terzelfdertijd
liggen er vaak wel goede kansen voor het creëren van ruimtelijke kwaliteit, versterken van
duurzaamheid en het vergroten van de leefbaarheid. De vraag hierbij is waar wel en waar geen
groei kan plaatsvinden en hoe deze er moet uitzien.4 Het vlekmatig toewijzen van
bestemmingen moet in de toekomst vermeden worden, omwille van het grote ruimtegebruik,
de negatieve impact op de open ruimte, de mobiliteit, het energieverbruik en de betaalbaarheid
van voorzieningen. Er moet grondig nagedacht worden over welke ruimten in de
stadsrandzone ontwikkeld kunnen worden zonder de open ruimte verder te hypothekeren.5
Hiernaast moet er ook nagedacht worden over hoe er vanuit de overheid kan worden
1 Gedeputeerde Staten van Overijssel, Brief uitvoeringsprogramma’s stadsrandzones, (Provincie Overijssel, 2002), 1. 2 D. Hamers, K. Nabielek, N. Piek & N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone. Een verkenning van de ruimtelijke opgave, (Planbureau voor de Leefomgeving, 2009), 9. 3 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 47. 4 Gedeputeerde Staten van Overijssel, Brief uitvoeringsprogramma’s stadsrandzones, (Provincie Overijssel, 2002), 1. 5 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 47.
3
ingegrepen op de problematiek van de stadsranden. Deze problematiek inzake het ruimtelijk
beleid wordt verder besproken in deze masterthesis en wordt omvat door volgende
hoofdonderzoeksvraag:
• Hoe kan de leemte in het ruimtelijk beleid inzake duurzame stadsranden opgevuld
worden?
Om hierop een antwoord te kunnen bieden, wordt in eerste instantie nagegaan waarom het
belangrijk is aandacht te hebben voor de stedelijke randen. In een tweede luik wordt
onderzocht in welke mate stadsdiensten de problematiek van de stadsranden aanvoelen.
Hierbij wordt ook onderzocht hoe zij naar de toekomst toe streven naar een duurzame
ruimtelijk planning van deze randen. De twee deelonderzoeksvragen in deze masterthesis zijn
dan:
• Waarom is het van belang aandacht te hebben voor stedelijke randen?
• In welke mate voelt de stad de problematiek van de stadsranden aan en op welke
manier streven zij naar duurzame ruimtelijke planning?
4
1.2 Methodologie
Om de hoofdonderzoeksvraag naar de opvulling van de leemte in het beleid te kunnen
beantwoorden, wordt deze hoofdvraag opgesplitst in twee deelonderzoeken. In een eerste
deelonderzoek wordt via literatuuronderzoek nagegaan wat er verstaan wordt onder
stadsranden en meer specifiek ‘duurzame’ stadsranden, en vanuit welke maatschappelijke
uitdagingen het belangrijk is aandacht te hebben voor deze stadsranden. Hierbij worden de
consequenties voor het ruimtelijk beleid aangegeven, die dan ook de nodige input vormen als
achtergrond bij het tweede deelonderzoek. Het tweede deelonderzoek betreft een casestudy
van de Gentse stadsrand. Dit deelonderzoek bestaat uit drie stappen. In een eerste stap wordt
de Gentse stadsrand ruimtelijk gescreend naar haar kwaliteiten en potenties, en de ruimtelijke
planning. Deze screening gebeurt hoofdzakelijk aan de hand van de ruimtelijke concepten
aangegeven in het ruimtelijk structuurplan Gent en terreinonderzoek. Op deze manier kan voor
de Gentse regio bepaald worden wat nu juist stad, stadsrand en open ruimte voor Gent is. In
een tweede stap wordt dieper ingegaan op een deelgebied van de Gentse stadsrand. Dit
deelgebied wordt gekozen aan de hand van gesprekken met stadsdiensten, en de kwaliteiten
op het terrein gekoppeld aan de kwaliteiten uit de gehanteerde definitie van duurzame
stadsranden uit literatuuronderzoek en interviews. Hierna wordt met behulp van
terreinonderzoek en interviews met verschillende stadsdiensten en andere relevante
betrokkenen onderzocht hoe de stad tegenover deze stadsrand staat, hoe de stad deze
stadsrand in de toekomst verder ziet evolueren, en hoe ze dit beleidsmatig willen aanpakken.
De leidraad doorheen dit deelonderzoek is in welke mate de stadsdiensten bewust zijn van de
kwaliteiten uit de definitie van duurzame stadsranden, en hoe de stad deze kwaliteiten
opvangt. Tot slot zullen in een derde stap aanbevelingen voor de invulling van de stadsranden
gegeven worden met betrekking tot de consequenties voor het ruimtelijk beleid die via
literatuuronderzoek naar voor zijn gekomen in het eerste onderzoeksdeel.
Onderstaand schema geeft een visuele weergave van het verloop van het onderzoek in deze
masterthesis:
5
4. CONCLUSIE EN IMPLEMENTATIE
2. RUIMTELIJKE VERKENNING
VAN DE STADSRANDEN
Definiëring, afbakening en functionaliteiten
Waarom de stedelijke rand aanpakken?
Consequenties voor het ruimtelijk beleid
Theoretische basis:
Literatuuronderzoek
3. CASESTUDY GENT
stap 1:
screening Gentse stadsrand
Theoretische basis:
RSG, AGGG, AGNOS
Terreinonderzoek
Interviews
AL
GE
ME
EN
EN
VL
AA
ND
ER
EN
ST
AD
SR
AN
D G
EN
T
ALGEMEEN
stap 2:
doorkijk naar de duurzame
stadsrand
Theoretische basis:
stap 1
2. Ruimtelijke verkenning
van de stadsranden
Interviews
Terreinonderzoek
ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
stap 3:
aanbevelingen
Theoretische basis:
stap 1 en stap 2
2.3 Consequenties voor
het ruimtelijk beleid ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
1. INLEIDING
Probleemstelling
Methodologie
selectie van het studiegebied
2 RUIMTELIJKE VERKENNING VAN DE
STADSRANDEN
4. CONCLUSIE EN IMPLEMENTATIE
2. RUIMTELIJKE VERKENNING
VAN DE STADSRANDEN
Definiëring, afbakening en functionaliteiten
Waarom de stedelijke rand aanpakken?
Consequenties voor het ruimtelijk beleid
Theoretische basis:
Literatuuronderzoek
3. CASESTUDY GENT
stap 1:
screening Gentse stadsrand
Theoretische basis:
RSG, AGGG, AGNOS
Terreinonderzoek
Interviews
AL
GE
ME
EN
EN
VL
AA
ND
ER
EN
ST
AD
SR
AN
D G
EN
T
ALGEMEEN
stap 2:
doorkijk naar de duurzame
stadsrand
Theoretische basis:
stap 1
2. Ruimtelijke verkenning
van de stadsranden
Interviews
Terreinonderzoek
ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
stap 3:
aanbevelingen
Theoretische basis:
stap 1 en stap 2
2.3 Consequenties voor
het ruimtelijk beleid ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
1. INLEIDING
Probleemstelling
Methodologie
selectie van het studiegebied
8
2.1 Definiëring, afbakening en functionaliteiten
De stad en het platteland kunnen worden gezien als twee ideaalbeelden die in hun zuiverste
vorm al lang niet meer bestaan in Vlaanderen. Als gevolg van verschillende
verstedelijkingsgolven is een complexe ruimtelijke structuur ontstaan. De traditionele grenzen
tussen stadscentra en voorsteden, tussen stad en platteland, tussen bebouwde en open ruimte
vervagen. Het resultaat is een vage en chaotische ruimtelijke structuur zonder enige notie van
centraliteit. Deze vage en chaotische ruimtelijke structuur werd bekomen door twee
verstedelijkingsbewegingen. Een eerste verstedelijkingsbeweging treft de stadsranden waarbij
de open ruimte omheen de stad converteert tot stedelijke ruimte. De tweede beweging is de
verspreiding van stedelijke fragmentatie over de open ruimte in landelijke omgeving, waarbij
de open ruimte grotendeels behouden blijft maar wel fundamenteel transformeert. 6 Bij de
eerste verstedelijkingsbeweging zorgt de uitdijende stad voor een enorme druk op de
stadsranden. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de groeiende vraag naar stedelijke en
industriële middelen, en de noodzaak om infrastructuur aan te leggen tussen stedelijke en
landelijke gebieden. De stadsranden zijn al te vaak gebieden die negatieve invloeden van de
stad moeten verteren, daarom is het noodzakelijk deze gebieden uitermate te beschermen.
In dit hoofdstuk wordt in eerste instantie nagegaan hoe de stadsrand wordt gedefinieerd en
hoe zich dit in de ruimte uit. In een tweede luik wordt het begrip ‘duurzaam’ aan bovenstaande
definitie gekoppeld en wordt aangegeven hoe men kan streven naar duurzame
stadsrandontwikkeling.
2.1.1 Stadsranden: algemeen
Een stadsrandzone is een grillige schil die het bestaand stedelijk weefsel omringt. Het wordt
ook wel eens de suburbane zone of periferie genoemd. Stadsranden zijn dynamisch,
veranderen van plaats en karakter en verschillen sterk van elkaar. Het is een grens die in de
tijd lijkt op te schuiven en dit ten koste van het meer landelijke buitengebied.
De aandacht voor de stadsrandzone is aan het toenemen, terwijl dit vroeger zich meer op het
stedelijke gebied en het buitengebied concentreerde. Steden en hun omgeving raken steeds
meer geïntegreerd, hoewel het ook vroeger vanzelfsprekend was dat stedelingen bijvoorbeeld
hun voedsel kochten bij de boeren in de omgeving. Ook toen waren stad en land al sterk met
elkaar verbonden. De huidige verbinding heeft echter een ander karakter gekregen. Er is niet
6 B. Tempels, T. Verbeek & A. Pisman, Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties, (Ruimte en wonen, 2012), 1-2.
9
langer sprake van een scherp onderscheid. Mensen uit het platteland zijn voor werk en
voorzieningen steeds vaker aangewezen op de stad. Dat komt mede doordat de positie van
de landbouw op veel plekken onder druk staat. Hierdoor ontwikkelen landbouwers
tegenwoordig nevenactiviteiten rond zorg, lokale producten of recreatie. Stedelingen maken
dan gebruik van de rust en ruimte om te recreëren op het platteland of gaan er zelfs wonen.
Dit leidt tot een toenemende samenhang tussen stad en platteland. Het stadsrandgebied is
daarbij niet alleen een overgangszone, maar biedt ook unieke mogelijkheden voor bijvoorbeeld
hoogwaardige woonmilieus, ruimte voor innovatieve bedrijvigheid en integratie van natuur,
waterretentie en recreatie. Stadsrandgebieden zijn bij uitstek ook geschikt voor moderne
vormen van landbouw die gebaseerd zijn op nevenfuncties naast de landbouw zelf.7
De stadsrand wordt het best ingenomen door stedelijke functies en activiteiten die ook effectief
of louter visueel gebruik maken van de omliggende open ruimte. Zij vormen, ook op termijn,
de beste garantie voor het behoud van het buitengebied dat grenst aan de stad. Tot op
vandaag is de wisselwerking tussen de meeste woningen in de stadsrand en het buitengebied
in Vlaanderen echter nihil. Deze vaststelling resulteert in een pleidooi voor een toename van
de aandacht voor de scheiding en de overgang tussen het buitengebied en de bebouwde rand.
Daarom moet er in het perifere gebied gekozen worden voor een bijzonder gebouw om de
bebouwde rand en het buitengebied met elkaar te verenigen. Het gebouw heeft dan de rol van
een attractor: het moet de bewoners en gebruikers van de bebouwde rand aantrekken naar
het buitengebied en hen aanzetten om deze verder te verkennen. In de Vlaamse open ruimte
kunnen deze attractoren verschillende vormen en schalen aannemen: van een
openluchtmuseum of een golfterrein in een grote open ruimte tot een kinderboerderij of een
picknickplaats in een kleiner openruimtefragment of een zitbank aan de rand van enkele
landbouwpercelen, omgeven door verspreide bebouwing of lintbebouwing.8
Elke stadsrand is verschillend. Naargelang de stad, regio of land heeft de stadsrand zijn eigen
specifieke kenmerken gerelateerd aan het gebied. Strootman Landschapsarchitecten bv et al.
(2011) definiëren de stadsrand aan de hand van een aantal algemene kenmerken die
algemeen geldig zijn voor alle stadsranden.9
7 G. Lier & T. De Bruijn, Economische effecten stadsrandgebied. Een onderzoek naar de economische en werkgelegenheidseffecten van investeringen in het stadsrandgebied, alsmede de mogelijkheden hoe deze effecten te realiseren. Eindrapportage, (Saxion Kenniscentrum Leefomgeving, 2009), 5. 8 H. Leinfelder, Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context, Proefschrift Doctor in de Ingenieurswetenschappen, (Universiteit Gent, 2007), 15-16. 9 Strootman landschapsarchitecten bv & radar, Stadsranden. Netwerkstad Twente, (Regio Twente, 2011), 9.
10
• Stadsranden zijn overgangsgebieden in ruimte en tijd
Stadsranden liggen meestal niet vast, maar verschuiven als steden groeien. In ruimtelijk
opzicht vormen ze de overgang van stad naar platteland. In temporeel opzicht zijn het
transformatiezones die langzaam van kleur veranderen, gaande van groen naar rood. Grotere
gebieden die worden gekenmerkt door een zekere mix van stedelijke en landelijke kenmerken,
worden ook wel eens stadslandschappen of hybridelandschappen genoemd. In functioneel
opzicht is een stadsrand meer een conditie dan een aanwijsbare plek doordat de stadsrand
vaak een verscheidenheid aan functies kent.
• Stadsranden zijn zones
In functioneel opzicht zijn stadsranden in de 21ste eeuw altijd zones. De grenzen ervan zijn
moeilijk aan te wijzen. De stadsrandzone benadrukt de samenhang tussen stad en platteland.
Eerder werd de stadsrand gezien als een lijn om de stad, een harde grens. Dit benadrukte de
samenhang binnen de stadsrand. Figuur 2 verbeeldt beide perspectieven. Een mogelijke
maatregel die in dit perspectief past is het creëren van een wandel- en fietsroute omheen de
stad. Een mogelijke maatregel voor de stadsrandzone als overgangszones is het ontsluiten
van het buitengebied volgens geleidelijke overgangen. Bij een goede toegankelijkheid kan het
stadsrandgebied tot drie kilometer breed zijn.10
Figuur 2: Twee perspectieven van de stadsrand: 1. stadsrand als lijn om de stad 2. stadsrand als overgangsgebied (Economische effecten stadsrandgebied, 2009)
• Stadsranden hebben een functionele en ruimtelijke component
Stadsranden kennen een functionele en ruimtelijke component. In functioneel opzicht gaat het
om de geleidelijke overgang van stedelijke naar landelijke functies. Stadsranden hebben
bovendien een belangrijke functie voor de stad als ‘broedplaats’ in de vorm van nieuwe
bedrijvigheid en culturele vernieuwing. Hier speelt zich vaak de verjonging van de stad af. In
ruimtelijk opzicht gaat het om de verschijningsvorm van de stad in het buitengebied. Hoezeer
10 G. Lier & T. De Bruijn, Economische effecten stadsrandgebied. Een onderzoek naar de economische en werkgelegenheidseffecten van investeringen in het stadsrandgebied, alsmede de mogelijkheden hoe deze effecten te realiseren. Eindrapportage, (Saxion Kenniscentrum Leefomgeving, 2009), 4.
11
stadsranden inmiddels in functioneel opzicht ook zones zijn geworden waarvan het begin en
het einde niet meer aanwijsbaar zijn, vaak is in ruimtelijk opzicht nog wel een duidelijke grens
aanwijsbaar in de vorm van de rand van een woonwijk of bedrijventerrein.
• Stadsranden zijn een mix van stedelijke en landelijke kenmerken
Stadsranden zijn in functioneel opzicht een mix van stedelijke en landelijke kenmerken. De
verhoudingen in deze mix zijn gebiedsgericht.
• Stadsranden zijn afwisselend
Stadsranden bevatten een typische mix van een groot aantal functies op korte afstand van
elkaar, zoals landbouw, sportvelden, vuilnisbelten, volkstuinen, uitgaansgelegenheden,
autosloperijen, kantoren, villa’s, hoogspanningsleidingen, natuur en braakliggende terreinen.
• Stadsranden zijn avontuurlijk
In de stadsranden is er een zekere ruimte voor nieuwe mogelijkheden. De laatste decennia
vinden er in de stadsrand allerlei niet door de overheid geplande activiteiten plaats. Initiatieven
van de gebruikers van de stadsranden zelf beheersen op veel plaatsen het beeld.
In Vlaanderen ondervinden de stadsranden een aantal transformaties ten gevolge van eerder
besproken verstedelijkingsprocessen. Bij die transformaties is het belangrijk niet enkel het
voorkomen van de ruimtelijke patronen te bestuderen, maar ook het proces als geheel te
bekijken. De transformaties zijn namelijk de tastbare uitdrukking van een breder proces dat
gedreven wordt door socio-economische, politieke, technologische, fysische en culturele
krachten enerzijds, en lokale aantrekkingskrachten en acties anderzijds. De onderliggende
dynamiek van de verstedelijkingstransformatie is een complexe combinatie van al deze
aspecten. Tempels et al. (2012) onderscheidt vijf belangrijke ruimtelijke transformaties van de
open ruimte in Vlaanderen die ook betrekking hebben op de open ruimte van de stadsranden.11
Deze transformaties hebben zowel een ecologische, sociale als een economische impact. De
vijf transformaties zijn toenemende bebouwing, residentialisering, economische diversificatie,
toenemend privaat gebruik en de toename van het publieke karakter. De eerste transformatie
is meer op het zuiver morfologisch aspect gericht, terwijl de overige transformaties de
functionele veranderingen ten gevolge van de verstedelijking van de stadsranden
weerspiegelen.
• Toenemende bebouwing
Er is een toenemende bebouwing in de stadsranden. De toenemende bebouwing heeft een
grote impact op het nederzettingspatroon in de stadsrand. Het verandert de ruimtelijke
11 B. Tempels, T. Verbeek & A. Pisman, Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties, (Ruimte en wonen, 2012), 23-28.
12
structuur van de stadsranden grondig, niet alleen door ze te verschuiven, maar ook door ze te
versnipperen. Door de combinatie van een historisch dicht nederzettingspatroon en een
culturele mentaliteit van individuele vrijheid zullen mensen zich steeds vaker in de stadsranden
vestigen.
• Residentialisering
Eén van de belangrijkste functionele verschuivingen in de stedelijke rand is het gebruik ervan
voor huisvesting. De nabijgelegen rurale ruimte staat niet in rechtstreeks, functioneel verband
met het wonen, maar vormt een kwalitatieve woonomgeving. Twee elementen liggen aan de
basis van deze transformatie: de toenemende vraag naar woonruimte, wat ervoor zorgt dat er
meer en grotere woningen nodig zijn, en de voorkeur voor een rustigere en groenere
woonomgeving, wat de locatie voor deze woningen in belangrijke mate beïnvloedt.
• Economische diversificatie
Een tweede belangrijke functionele verandering binnen de open ruimte in de stadsranden is
het verschuiven van de economische activiteiten. De resterende landbouwsector in de
stadsranden worden vaak deels vervangen door andere ondernemingen en
consumptiefuncties. De open ruimte van de stadsranden is niet langer een hoofdzakelijk
agrarische productieruimte, maar heeft ook een belangrijke niet-agrarische dynamiek. Deze
economische heroriëntatie is het gevolg van zowel interne dynamieken (nevenactiviteiten die
soms uitgroeien tot onafhankelijke bedrijven, verbreding van de landbouw, …) als de
aantrekking van externe, meer ‘stedelijke’ activiteiten door de kwaliteiten van de stadsrand
(beschikbaarheid van ruimte, kwalitatieve omgeving, …). De omliggende open ruimte geniet
echter niet per se mee van de (financiële) voordelen die hiermee gepaard gaan. Het voorheen
monofunctionele productielandbouwgebied transformeert dus in een diffuus veld van
verschillende types economische activiteiten.
• Toenemend privaat gebruik
Een toename van het wonen in de stadsrand heeft, behalve de toename in bebouwing, ook
een impact op de omgeving van de bebouwing zelf. De open ruimte in de stadsrand geraakt
steeds verder ingelijfd in de privésfeer door onder andere de aanleg van tuinen en eventueel
paardenweiden op voormalig weiland. Met ‘privésfeer’ wordt niet zozeer de
eigendomstoestand verstaan, maar het heeft eerder betrekking tot het type activiteit dat er zich
plaatsvindt. Deze vormen van landgebruik worden beschouwd als zijnde meer privaat dan
landbouw, in de zin dat ze niet langer de gemeenschap dienen maar wel een individu. Daarbij
zijn ze ook steeds meer visueel, fysiek en mentaal gelinkt aan de privésfeer door hun beperkte
toegankelijkheid en omheining.
13
• Open ruimte in de stadsrand als publieke ruimte
Tegenover de toenemende private toe-eigening van de stadsranden, staan er verschillende
transformaties die de ruimte juist toegankelijker maken, nieuwe ontmoetingsplekken
introduceren en zorgen voor meervoudig ruimtegebruik, vaak onder de vorm van recreatief
medegebruik. Dit kan waargenomen worden bijvoorbeeld in de vorm van fiets- en
wandelpaden met bijhorende bewegwijzering.
De bovenstaande transformaties zullen afhankelijk van het gebied leiden tot een kenmerkende
morfologie en functionaliteit van de ruimte. Hamers et al. (2009) onderscheiden naargelang de
morfologie en functionaliteit vier verschillende karakteristieke gebiedstypen in de
stadsrandzone.12 Deze zijn compact en monofunctioneel, compact en functioneel gemengd,
verspreid en functioneel gemengd en geen bebouwing.
• Compact en monofunctioneel
Het eerste gebiedstype in de stadsrandzone wordt gekenmerkt door compacte, grootschalige
stedelijke uitbreidingen met een monofunctioneel karakter. Hierbij valt te denken aan
grootschalige bedrijventerreinen en woningbouwlocaties.
Figuur 3: GEBIEDSTYPE 1 - Compact en monofunctioneel ruimtepatroon, voorbeeld Almere Buiten (Verstedelijking in de stadsrandzone, 2009)
In dit gebiedstype is de stadsrand veelal tamelijk hard, bijvoorbeeld in de vorm van
infrastructuur, waterpartijen, een bebouwingsrand of een combinatie daarvan. Hierbij dient
worden aangetekend dat een ruimtelijk harde rand planologisch zacht kan zijn, dat wil zeggen
12 D. Hamers, K. Nabielek, N. Piek & N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone. Een verkenning van de ruimtelijke opgave, (Planbureau voor de Leefomgeving, 2009), 68-70.
14
als het beleid nieuwe uitbreiding voorbij de bestaande rand mogelijk maakt. Een tweede
kanttekening hierbij is dat een harde stadsrand in morfologisch opzicht niet automatisch een
harde stadsrand in termen van gebruik betekent. Stedelingen kunnen een gebied voorbij een
harde stadsrand wel degelijk gebruiken voor recreatieve doeleinden. Of dit zichtbare
consequenties heeft in het landelijk gebied, hangt af van het type recreatie. Figuur 3 toont een
kaart van het stadsrandgebied Almere Buiten met het gebiedstype compact en
monofunctioneel.
• Compact en functioneel gemengd
Het tweede gebiedstype wordt gekenmerkt door een grote ruimtelijke en functionele diversiteit.
De gebieden worden vaak doorsneden door bovenlokale infrastructurele verbindingen die
grote ruimtelijke barrières vormen, zoals waterwegen, snelwegen en spoorlijnen.
Figuur 4: GEBIEDSTYPE 2 - Compact en functioneel gemengd, voorbeeld A12-zone Utrecht (Verstedelijking in de stadsrandzone, 2009)
In de restruimtes tussen stad en infrastructuur bevinden zich zowel functies met een lokale
uitstraling (woonwijken, sportvelden en volkstuinen) als functies met een bovenlokale
uitstraling (kantoorparken, bedrijventerreinen en grootschalige detailhandelslocaties). Door de
contrasten tussen uiteenlopende soorten infrastructuur, diverse functies en oude en nieuwe
bebouwing, ontstaat een divers en gefragmenteerd beeld.
In dit gebiedstype bevinden zich naast de bebouwing vaak onbebouwde gebieden, zoals
landbouwgebieden en recreatiegebieden. Daardoor wordt de overgang van het stedelijk naar
het landelijk gebied diffuus. Zo’n geleidelijke overgang van stad naar land kan aangeduid
worden als een zachte stadsrand. In tegenstelling tot het planmatige karakter van gebiedstype
1 kan dit een rommelige aanblik bieden. Daar tegenover staat dat er meer routes kunnen
15
bestaan tussen stedelijk en landelijk gebied, wat de recreatiemogelijkheden ten goede komt.
Dit is mede afhankelijk van de dooradering met groene verbindingen.
Ook hier kan opgemerkt worden dat een zachte stadsrand planologisch hard kan zijn, dat wil
zeggen dat beleidsrestricties toekomstige ontwikkelingen verbieden. Hierbij moet worden
opgemerkt dat dit type stadsrandzone door complexe eigendomsverhoudingen, wettelijke
hinderzones, gedoogbeleid en het overschrijven van gemeentegrenzen in veel gevallen niet
eenvoudig te (her)ontwikkelen is. Figuur 4 toont een kaart van het stadsrandgebied A12-zone
Utrecht met het gebiedstype compact en functioneel gemengd.
• Verspreid en functioneel gemengd
Het derde gebiedstype wordt gekenmerkt door verspreide uitbreidingen op afstand van de
centrale stad in het suburbane gebied. In sommige gevallen sluiten de uitbreidingen aan bij de
bestaande voorzieningen van kleinere dorpen. Per locatie kan dit soort verspreide bebouwing
beter in het landschap worden ingepast dan grootschalige uitbreidingslocaties. De openheid
van het landschap kan echter behoorlijk worden aangetast als de schaal van de uitbreidingen
groter en de afstand tussen de uitbreidingen kleiner wordt. Figuur 5 toont een kaart van het
stadsrandgebied Nijmegen met het gebiedstype verspreid en functioneel gemengd.
Figuur 5: GEBIEDSTYPE 3 - Verspreid en functioneel gemengd, voorbeeld Nijmegen (Verstedelijking in de stadsrandzone, 2009)
• Geen bebouwing
In het vierde gebiedstype ontbreken stedelijke uitbreidingen in de stadsrandzone. Dit komt
bijvoorbeeld voor indien het bestaand bebouwd gebied direct grenst aan water of aan een
beschermd natuurgebied. Ruimtelijke beperkingen, hinder- en beleidsrestricties voorkomen
16
dat de stad op dit soort locaties uitbreidt. Hierdoor wordt het open karakter van het omringende
landschap behouden en eventueel versterkt. Figuur 6 toont een kaart van het stadsrandgebied
Amsterdam met het gebiedstype geen bebouwing.
Figuur 6: GEBIEDSTYPE 4 - Geen bebouwing, voorbeeld Amsterdam (Verstedelijking in de stadsrandzone, 2009)
De stadsranden in Vlaanderen zijn gebiedsgericht, dit wil zeggen dat de milieu- en
natuurdoelstellingen, de ruimtelijke ordening en de ruimtelijke economie op maat van het
gebied zijn. Hierdoor omvatten de stadsranden in Vlaanderen geen specifiek gebiedstype. De
stadsranden zijn afhankelijk van de regio of stad en zelfs binnen één stad kunnen de
stadsranden verschillen naargelang het gebied. De vier gebiedstypen komen in Vlaanderen
verspreid voor.
Uit de gebiedstypen volgen een aantal ruimtelijke eigenschappen die kenmerkend zijn voor de
stadsrandzone. De ruimtelijke eigenschappen worden bepaald door de morfologie en de
functionaliteit. Hamers et al. (2009) onderscheiden volgende ruimtelijke eigenschappen:
heterogeniteit, functiescheiding, fragmentatie en barrièrewerking, verschuiven stedelijke
functies naar de stadsrandzone, bundeling, uitschuiven van stedelijke uitbreidingen naar
andere locaties en suburbane ontwikkeling.13 Naast deze morfologische kenmerken en
ruimtelijke bewegingen, kent de stadsrand de functies infrastructuur, wonen, werken en
recreëren.
• Heterogeniteit
13 D. Hamers, K. Nabielek, N. Piek & N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone. Een verkenning van de ruimtelijke opgave, (Planbureau voor de Leefomgeving, 2009), 70-72.
17
Stedelijke uitbreidingen in de hedendaagse stadsrandzone worden gekenmerkt door een grote
diversiteit in omvang, dichtheid, vorm en samenstelling. In de stadsrandzone liggen nieuwe
stedelijke uitbreidingen naast bestaande gebieden, grootschalige locaties naast kleinschalige
locaties, functies met een stedelijk karakter naast landelijke functies en geplande en zorgvuldig
ontworpen projecten naast ontwikkelingen die er al jarenlang zijn toegelaten. De volledige
stadsrandzone wordt gekenmerkt door een hoge mate van ruimtelijke en functionele
heterogeniteit.
• Functiescheiding
Tegenover de heterogeniteit staat dat de nieuwe stedelijke gebieden in de stadsrandzone
worden gekenmerkt door functiescheiding en monofunctionaliteit. In morfologisch opzicht
verschilt de stadsrandzone daardoor duidelijk van binnenstedelijke locaties. Heel wat nieuwe
gebieden liggen als gescheiden ruimtelijke entiteiten naast elkaar. Uiteenlopende functies
bevinden zich in afzonderlijke deelgebieden waartussen samenhang ontbreekt. Daarbij
hebben deelgebieden met een planmatig karakter doorgaans een grotere schaal dan
deelgebieden met een grote diversiteit.
• Fragmentatie en barrièrewerking
De combinatie van heterogeniteit en functiescheiding resulteert in gebieden die worden
gekenmerkt door ruimtelijke en functionele fragmentatie. Dit wordt versterkt doordat
stadsrandzones dikwijls worden doorkruist door grootschalige infrastructuurbundels die
ruimtelijke barrières vormen. De ruimtelijke fragmentatie van gebieden en de slechte inpassing
van heterogene elementen op lokale schaal leiden ertoe dat gebieden in de stadsrandzone
vaak als verrommeld worden ervaren. Daarnaast beperkt de barrièrewerking van de
infrastructuur ook vaak de mogelijkheden van stedelingen om eenvoudig het buitengebied te
bereiken.
• Verschuiving stedelijke functies naar de stadsrandzone
In de stadsrandzone komen ook steeds meer functies die traditioneel in de binnenstad te
vinden waren, bijvoorbeeld kantoor- en detailhandelslocaties. Daarnaast neemt ook de
recreatieve functie in de stadsrand toe, zoals golfbanen, manèges en skihallen.
• Bundeling
Het grootste deel van de stedelijke uitbreidingen ligt in de directe omgeving van het bestaand
bebouwd gebied of sluit aan bij bestaande of nieuwe infrastructuur. Dit leidt immers tot een
sterke verstedelijking.
• Uitschuiven van stedelijke uitbreidingen naar andere locaties
18
Hinderzones en beleidsrestricties laten vaak geen nieuwe verstedelijking meer toe in de
stadsranden van meestal grotere steden. Dit kan ertoe leiden dat de steden ruimtelijke
ontwikkelingen uitschuiven naar kleinere kernen in de omgeving. Deze polycentrische
dynamiek kan de diversiteit van woon- en werkmilieus in de regio bevorderen, bijvoorbeeld
door een vergroot aanbod van ruim en groen wonen. Hoewel de steden op lokale schaal
compact blijven, blijven er tegelijkertijd op regionale schaal problemen ontstaan. Het
uitschuiven van wonen en werken kan immers leiden tot een toename van mobiliteit in de
verstedelijkte regio en kan leiden tot een toenemende congestie op het wegennet en een
grotere belasting van het milieu.
• Suburbane ontwikkelingen
In sommige regio’s met een polycentrisch karakter overstijgt de verstedelijking de schaal van
de stadsrandzone. Hierbij liggen heel wat nieuwbouwlocaties in het suburbane gebied op een
redelijke afstand van grotere steden. De ruimtelijke ontwikkelingen sluiten dan aan bij de
kleinere kernen of bij de infrastructuur. Op deze manier slibben open ruimten dicht en het
contrast tussen stad en land wordt minder zichtbaar. Deze vorm van verstedelijking is eerder
een uitzonderling. De meeste nieuwe uitbreidingen bevinden zich immers in de directe
nabijheid van het bestaand bebouwd gebied.
• Relatie met infrastructuur
De meeste nieuwe bedrijventerreinen en woonprojecten liggen nabij belangrijke snelwegen en
spoorlijnen. Hierbij spelen ook de beschikbare ruimte, de goede bereikbaarheid en de
beleidsrestricties een belangrijke rol. Op veel locaties vormen de snelwegen en spoorlijnen al
te vaak een belemmering voor nieuwe stedelijke uitbreidingen op grotere afstand van de stad.
Tegelijkertijd kan zo’n infrastructurele begrenzing een barrière vormen ten koste van het
omringende landschap vanuit de stad. Een hoge ruimtedruk op bepaalde locaties zorgt ervoor
dat men ruimte gaat opzoeken aan de overkant van de infrastructuur. Hierdoor ontstaan
nieuwe stedelijke gebieden op grotere afstand van het bestaand stedelijk gebied.
• Wonen
De woningbouw in de stadsrandzone kent in sommige gebieden een relatief hoge dichtheid
voor suburbane bebouwing en kent een complexe stedenbouwkundige structuur. Het raakvlak
met de omgeving is relatief klein. Ook worden veel locaties begrensd door een duidelijke rand
van een ringweg of een waterloop.
• Werken
Bedrijventerreinen liggen in vergelijking met nieuwe woonprojecten meestal op grotere afstand
van het bestaand bebouwd gebied en liggen dichter bij snelwegen. Deze terreinen fungeren
19
vaak als ruimtelijke buffer tussen de snelweg en een nieuw woongebied. In veel gevallen
hebben bedrijventerrein enkel een puur functionele bereikbaarheidsrelatie met hun omgeving.
Ze zijn ook vaak heel slecht ingepast in de omgeving. Ter plaatse is de kwaliteit van de
openbare ruimte in veel gevallen zeer matig ontwikkeld. Heel wat bedrijventerreinen zijn slecht
toegankelijk voor voetgangers en fietsers en de verblijfskwaliteit is er nog laag. Dit terwijl
bedrijventerreinen ook steeds vaker kantoren, recreatiefuncties en detailhandel huisvesten om
alle publiek te trekken. De bedrijventerreinen vormen in de toekomst een belangrijke
plannings- en ontwerpopgave. Deels liggen deze in het binnenstedelijk gebied in de vorm van
herstructurering en transformatie, zodat erbuiten niet onnodig nieuwe terreinen worden
aangelegd. Deels liggen deze erbuiten, vooral wat betreft de landschappelijke inpassing, de
verbindingen tussen stad en platteland en de lokale kwaliteit van de openbare ruimte.
• Recreëren
Het oppervlak van nieuwe recreatiegebieden is aanzienlijk kleiner dan dat van nieuwe
woongebieden en bedrijventerreinen. De nieuwe recreatiegebieden zijn geconcentreerd in de
omgeving van grote steden en stedelijke netwerken. Opvallend hierbij is de sterke toename
van het aantal golfterreinen in de omgeving van steden, zoals bijvoorbeeld in Gent en
Antwerpen. Door hun groene karakter hebben nieuwe recreatieve gebieden minder invloed op
het landschap dan nieuwe woon- en werkgebieden. Dat geldt niet voor de grootschalige
gebouwen met een recreatieve functie die in de stadsrandzone worden gebouwd, zoals
skihallen, bioscopen en sportstadions. Het totale ruimtebeslag van deze gebouwen is
vergeleken met andere stedelijke uitbreidingen beperkt, maar op lokale schaal kunnen ze door
hun vormgeving, bezoekersstromen, grootschaligheid en benodigde parkeerruimte een sterke
invloed hebben op hun omgeving.
2.1.2 Duurzame stadsranden
De stedelijke rand is dus noch stedelijk noch landelijk waardoor het tussen het stedelijk en
landelijk beleid valt. Hierdoor ontstaan vaak tegenstrijdigheden inzake het behouden van een
gebied of het ontwikkelen van een gebied naar maatschappelijke behoeften. De stedelijke rand
biedt een aanzienlijk potentieel voor economisch ontwikkeling, maar is tevens een
gewaardeerd gebied op sociaal en cultureel vlak. Het is dan ook deze laatste kwestie die op
de voorgrond treedt bij een duurzaam stadsmodel.14
14 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Connecting Urban and Rural, (European Regional Development Fond, 2012), 9.
20
Duurzaamheid is net zoals de stadsrand een containerbegrip. Duurzame ruimtelijke
ontwikkeling houdt rekening met de behoeften van de huidige generatie, zonder de noden van
de toekomstige generatie in gevaar te brengen. Het biedt dus een visie op de ontwikkeling die
korte en lange termijndoelstellingen en ook lokale en mondiale acties met elkaar integreert.
Duurzame ontwikkeling gaat dus verder dan lokale problemen en oplossingen, maar ook
mondiale vraagstukken komen aan bod.15 De planning in de stadsrand begint niet vanaf nul,
maar de huidige situatie en geschiedenis van het gebied moeten ook op een geïntegreerde
wijze worden opgenomen. Dit verwijst zowel naar de fysieke kenmerken van het gebied als
naar de belanghebbenden van het gebied met hun specifieke behoeften en belangen.16
Hoewel duurzame ontwikkeling vaak bekeken wordt als de ontwikkeling naar meer
milieuvriendelijke oplossingen, focust het Sustainable Urban Fringes (SURF) project van het
Europees Interreg IV B project zich op een kwaliteitsbegrip in vijf dimensies, weergegeven in
Figuur 7. De kern van duurzame ontwikkeling in stadsranden is daarmee het streven naar
kwaliteit in verschillende dimensies, het bereiken van synergie daarin vanuit een proces waarin
alle relevante partijen betrokken zijn. Daarbij moeten de verschillende kwaliteiten concreet
gemaakt worden voor het gebied en het project waarover het gaat. Dit betekent voor de
stadsranden onder andere: 17
• vanuit milieudimensie: het sluiten van materiaalkringlopen
bijvoorbeeld via energielandschappen, het beschermen van ecologische kwaliteiten,
goed watermanagement, …
• vanuit economische kwaliteit: het bieden van kansen aan ondernemers, een goede
ontsluiting van het gebied
• vanuit ruimtelijke kwaliteit: het combineren van passende functies, functioneel en zuinig
ruimtegebruik
• vanuit sociale kwaliteit: veiligheid, sociale cohesie en bereikbaarheid voor iedereen
• vanuit proceskwaliteit: transparante besluitvorming en leiderschap
15 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 9-10, 72. 16 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 72. 17 T. De Bruijn, H. Haccoû & B. De Vries, Duurzame ontwikkeling, tussen stad en land, (Saxion Kenniscentrum Leefomgeving, 2012), 3.
21
Figuur 7: Duurzame ontwikkeling in vijf kwaliteiten (De Bruijn, 2004)
Streven naar duurzame stadsranden betekent dus streven naar bovenstaande kwaliteiten,
maar vooral naar de samenhang tussen de verschillende kwaliteiten vanuit een sterk
toekomstgericht perspectief. Door de te verwachte klimaatsverandering hier in Vlaanderen en
in de rest van de wereld, zou het combineren van waterretentie in de stadsrand met
toeristische functies die fraai inpassen in het landschap, ook ruimte kunnen bieden aan
recreatieve ondernemers. Dit zou tegelijkertijd nieuwe mogelijkheden kunnen bieden aan
agrarische ondernemers in de stadsrand die steeds verder in de verdrukking komen.18
De uitdaging bij het gebiedsgericht werken is onder andere het combineren van die
verschillende kwaliteiten en het creëren van toegevoegde waarde. Dit kan bekomen worden
door bijvoorbeeld energie te produceren in plaats van minder energie te produceren dan de
voor opgelegde norm, bijvoorbeeld door het installeren van voldoende zonnepanelen. Ook zou
men de waterkwaliteit kunnen verbeteren door minder water te vervuilen dan opgegeven door
de norm. Dit kan gerealiseerd worden door het aanbrengen van groene daken. Hiernaast zou
men ook biodiversiteit kunnen toevoegen in plaats van minder biodiversiteit te vernietigen dan
toegelaten.19
Tussen deze verschillende kwaliteiten moet er gezocht worden naar synergie. De zoektocht
naar synergie leidt gewoonlijk tot meer creatieve en onverwachte oplossingen, dan louter het
zoeken naar een evenwicht. Naast synergie tussen de dimensies van duurzaamheid, moeten
18 T. De Bruijn, H. Haccoû & B. De Vries, Duurzame ontwikkeling, tussen stad en land, (Saxion Kenniscentrum Leefomgeving, 2012), 3. 19 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 7, 9-10.
22
planners en ontwikkelaars ook zoeken naar synergie tussen verschillende gebieden en
synergie tussen verschillende stakeholders. Enerzijds moet er synergie zijn tussen de stad, de
stadsrand en het landelijk gebied, en anderzijds moet er ook synergie zijn tussen overheden,
burgers en private ondernemers. De zoektocht naar synergie kan ook leiden tot situaties
waarin tegenstrijdige belangen voor conflicten zorgen. Hierbij is het van belang om op zoek te
gaan naar technische of financiële middelen om bestaande belangenconflicten te verwijderen
of om de communicatie over bestaande misvattingen tegen te gaan.20
De synergie kan positief of negatief zijn. Positieve synergie betekent toegevoegde kwaliteit,
terwijl negatieve synergie verlies aan kwaliteit betekent. Positieve synergie kan bekomen
worden door bijvoorbeeld een agrarisch landschap in de stadsrandzone die eveneens
recreatie, biodiversiteit, watermanagement en werkgelegenheid combineert. Negatieve
synergie kan bekomen worden door een vervuilende industriesite in de stadsrandzone die leidt
tot afschrijvingen en ontbering van naburige huisvesting en landbouwgrond. In geval van
negatieve synergie moeten keuzes gemaakt worden rekening houdend met het gebied, de
karakteristieken van het gebied en de noden van de belanghebbenden. Lokale en regionale
overheden zijn dus op zoek naar een evenwichtige mix van functies en kwaliteiten voor de
stedelijke rand. Hiervoor werken zij samen met andere overheden, burgers en private
ondernemers.21 Het is van fundamenteel belang om de stedelijke rand veerkrachtig te
ontwerpen om de schokken op te vangen die te verwachten zijn als gevolg van het
veranderende klimaat, de veranderende bevolkingssamenstelling, en uitdagingen op vlak van
voedsel, water en energie. Deze schokken worden opgevangen door middel van adaptieve
vormen van landgebruik, ruimtelijke structurering en ruimtelijke integratie.22
Duurzame ontwikkeling in stedelijke randen kan enkel gerealiseerd worden als alle
stakeholders betrokken zijn. Traditioneel hebben publieke overheden de hoofdrol in de
ruimtelijke ordening, maar dit verschilt van situatie tot situatie. Ontwikkelaars van onroerend
goed, grondeigenaren en andere private investeerders hebben immers een grote invloed op
de ontwikkelingen. De top-down besluitvorming door publieke overheden maakt stilaan plaats
voor een bottom-up benadering. Dit maakt het noodzakelijk om instrumenten te ontwikkelen
voor het uitbouwen van netwerken en het organiseren van de betrokkenheid van stakeholders,
en dit in verschillende stadia van het plannings- en besluitvormingsproces en op verschillende
schaalniveaus. In stedelijke randgebieden kan dit een extra uitdaging betekenen door de
20 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 9-10. 21 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 7. 22 Steunpunt Ruimte (2012). Onderzoek WP2 Ruimtelijke veerkracht. Bekeken op 18-04-2013, http://www.steunpuntruimte.be.
23
verschillende culturen en tradities tussen de stedelijke en rurale netwerken en de stakeholders,
en door de complexiteit van de verantwoordelijkheden van de verschillende autoriteitsniveaus
in de stedelijke rand.23
Stadsranden spelen vanuit de milieudimensie een belangrijke rol bij het ontwerpen van
gesloten kringlopen. Om uitputting van natuurlijke hulpbronnen en de productie van afval te
beperken, is het cruciaal om materiaalkringlopen te sluiten en het materiaal op een kwalitatieve
manier te recycleren. Het cradle-to-cradle principe (alle geproduceerde materialen worden na
gebruik opnieuw gebruikt in een ander product) maakt een onderscheid tussen de technische
cyclus en de biologische cyclus. De technische cyclus is relevant voor producten zoals
plastiek, metaal, beton en andere materialen die niet natuurlijk afbreekbaar zijn. Zij moeten
hersteld worden om grondstoffen te besparen en om afval te voorkomen. De biologische
cyclus daarentegen is relevant voor organische materialen die op natuurlijke wijze afbreken.
Bij het ontleden kunnen zij onder andere de bodem vruchtbaarder maken. Bij voorkeur wordt
een product volledig gemaakt uit ofwel technische componenten ofwel biologische
componenten, zodanig dat de componenten gemakkelijk van elkaar kunnen worden
gescheiden. In stedelijke randen is immers ruimte beschikbaar voor voorzieningen op grote
schaal voor het recycleren en herstellen van hulpbronnen en voedingsstoffen.24
Duurzame stadsrandontwikkeling komt naar voor in verschillende vormen. Een belangrijke
functie in veel stadsranden is het opvangen van water bij extremere weersomstandigheden.
Dit creëert tevens nieuwe mogelijkheden voor natuurontwikkeling en recreatieve functies. Een
andere vorm van duurzame stadsrandontwikkeling is het samenbrengen van woonfuncties met
economische functies zoals recreatie, landbouw of andere. Ook komt de herontwikkeling van
voormalige boerderijen in een breder bedrijfsconcept regelmatig naar voor. Hierin wordt
regionale voedselproductie vaak gecombineerd met marken van landbouwgoederen of
zorgboerderijen met landbouwactiviteiten voor kinderen.25
23 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 13. 24 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 72. 25 Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes, Toolkit. Sustainable Urban Fringes, (European Regional Development Fond, 2012), 9-10.
24
2.2 Waarom de stedelijke rand aanpakken?
Steden oefenen een grote druk en ruimtevraag uit op de stadsranden. De stedelijke functies
voor wonen, werken en recreatie vestigen zich in de stadsranden, waardoor vaak kwaliteiten
verdwijnen die door iedereen hoog worden gehouden. Bij voortzetting van het huidige beleid
zal in de toekomst de verstedelijkingsdruk in de stadsranden onverminderd groot blijven,
waarbij het nog overwegend groene karakter van de stadsrand zal verdwijnen. De
stadsrandzone zal voor een groot aantal functies en functiecombinaties de belangrijkste
vestigingslocatie blijven. De Vlaamse vereniging voor ruimte en planning pleit daarom voor
een meer structurele aanpak van de Vlaamse ruimte die vanuit drie uitgangspunten vertrekt.
Eén: maak werk van een sterk netwerk van steden en gemeenten, waarvan het openbaar
vervoer de ruggengraat vormt. Twee: respecteer het blauwgroene netwerk en laat dat
maximaal in de bebouwde omgeving infiltreren en integreren. Drie: doe aan graduele
verdichting, waarbij het openbaar vervoernetwerk opnieuw sturend is.26 Deze drie
uitgangspunten komen als maatschappelijke uitdagingen in dit hoofdstuk aan bod.
2.2.1 Ruimtelijke druk
Demografische verandering is één van de meest fundamentele drijvende krachten voor
verstedelijking en landgebruiksveranderingen in Europa. De bevolking in Vlaanderen zal de
komende decennia stijgen van 6 naar 7 miljoen inwoners, in belangrijke mate ten gevolge van
een positief extern migratiesaldo (een sterke toename van het aantal inwijkelingen die niet
gevolgd worden door een toename van de uitwijkelingen). De bevolking zal bovendien van
samenstelling veranderen. Door gezinsverdunning, maar ook door vergrijzing steeg bovendien
het aantal huishoudens de afgelopen decennia sterker dan het aantal inwoners. Zo daalde het
aantal koppels met kinderen zowel in aantal als aandeel, terwijl het aantal en aandeel
alleenstaanden, al dan niet met kinderen, zeer sterk steeg. Dit heeft te maken met de recente
internationale ontwikkeling waarbij huishoudengebonden partnerrelaties heel wat minder
stabiel en voorspelbaar zijn geworden.27
Migratie, vergrijzing, vergroening en gezinsverdunning resulteren in een toenemende vraag
naar woningen en creëren andere woonnoden, zorg- en dienstverlening. De vergrijzing
bijvoorbeeld impliceert andere levensstijlen en gedragspatronen, en tevens zal er ook nood
zijn aan leeftijdsspecifieke voorzieningen. Het proces van vergrijzing zal hierbij zeker zijn
26 P. Renard, Vlaanderen is één reconversiegebied, (Tijdschrift Ruimte nr. 17, 2013), 14. 27 B. Tempels, T. Verbeek & A. Pisman, Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties, (Ruimte en wonen, 2012), 15.
25
impact bewijzen op het vlak van woonbehoeften en noden. Door de vergroening en de
toenemende individualisering zullen ook jongeren sneller een eigen woning gaan zoeken.
Hierbij komt ook dat de gemiddelde Vlaming steeds meer af te rekenen krijgt met tijdsdruk. De
mens heeft behoefte aan externe ondersteuning. Deze lijkt de laatste decennia in een
versnelling te komen. Dit uit zich in de uitgebreide thuiszorg, de recent ontstane
opvoedingswinkels, allerlei vormen van begeleid wonen en ook huishoudhulp via
dienstencheques. Er kan dus besloten worden dat de huidige maatschappelijke evolutie een
loskomen van tradities is en dat er een behoefte is aan nieuwe woonvormen en ondersteuning
van diensten en netwerken.28 Deze nieuwe woonvormen zijn projecten van gemeenschappelijk
wonen. Ze worden opgericht en beheerd door de bewoners die expliciet voor deze woonvorm
hebben gekozen omwille van het sociaal contact en het gevoel van samenhorigheid. Deze
nieuwe woonvormen komen hoofdzakelijk voor in de vorm van cohousing en
kangoeroewonen. Jonckheere et al. (2010) omschrijven deze woonvormen als volgt:
• Cohousing
Bij cohousing heeft iedere bewoner zijn eigen autonome ‘unit’ met sanitair en keuken. Er zijn
zeer uitgebreide gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen. Niet enkel een parking,
clubhuis en wasserette, maar ook een keuken en eetzaal waar bewoners meerdere keren per
week de kans krijgen om samen te eten. Daarnaast zijn er ook nog een kinderruimte, zithoek,
gastenkamers, hobbyruimte, bureau en nog veel meer.
• Kangoeroewonen
Bij kangoeroewonen wordt één woning benut door twee alleenstaanden of gezinnen. Het
verblijf kan tijdelijk of langdurig zijn, en er kan eventueel ook een verbouwing aan voorafgaan
voor sanitair, keuken, afscheiding, nutsleidingen of afzonderlijke toegang. Zelden wordt er met
het oog op kangoeroewonen aangekocht of gebouwd. Bij kangoeroewonen spreekt men van
een wederzijdse solidariteit tussen een ouder persoon of een echtpaar enerzijds, en een jonger
persoon of gezin anderzijds. Er hoeft geen familiale band te bestaan tussen beide, maar soms
is die er wel. Deze vorm van wonen biedt niet alleen een uitkomst aan mensen van wie het
huis te groot is geworden, maar biedt ook een enorme meerwaarde door de praktische steun
en hulp die wederzijds kan geboden worden. Ouderen doen kinderoppas, bewaken het huis
tijdens afwezigheid van de jongeren, jongeren helpen met boodschappen, klusjes en
eventueel zorg.
De nieuwe woontypologieën overstijgen het beleidsniveau dat er een antwoord op moet
bieden. Met de Vlaamse Wooncode (1997) en het Grond- en Pandendecreet (2009) ligt het
28 L. Jonckheere, R. Kums, H. Maelstaf & T. Maes, Samenhuizen in België: waar staan we, waar gaan we, (Samenhuizen vzw i.s.m. Artesis Hogeschool Antwerpen & Habitat et Participation, 2010), 32.
26
zwaartepunt van het woonbeleid bij de steden en gemeenten. Via ruimtelijke planning, deels
ook een gemeentelijke bevoegdheid, wordt bepaald waar er nieuwe woningen kunnen
bijkomen. De woningmarkt heeft een regionaal karakter. De woondynamiek zet zich met
andere woorden door over de gemeentegrenzen heen. Er wordt dan ook gepleit voor een
opschaling van het woonbeleid tot een bovengemeentelijk niveau, namelijk dat van
woonmarkten: regio’s waarbinnen diverse doelgroepen (gezinnen met kinderen,
alleenstaanden, jongeren, oudere koppels, …) een woning zoeken. De huur of aankoop van
een eerste woning, het stichten van een gezin, de bouw van een nieuw huis en de verhuizing
naar een seniorenflat spelen zich doorgaans af binnen de grenzen van zo’n woningmarkt.
Dergelijke woningmarkten zijn geen hermetisch afgesloten ‘eilanden’ in het woninglandschap,
maar functionele woonruimtes met een eigen woondynamiek.29
Grote delen van Vlaanderen bestaan uit een patchwork van verkavelingen en lintbebouwing.
Dit model is niet langer houdbaar. Door de stijgende ruimtevraag voor stedelijke functies
komen natuurgebieden, landbouwproductie, watervoorziening en natuurlijke
overstromingsgebieden in de verdrukking. Het verder verdichten van de stedelijke kernen lijkt
hierop het meest gepaste antwoord.30 De open gaten in de ruimte worden door verdichten
opgevuld en de huizen worden compacter. Die trend is ook zichtbaar op het platteland. Toch
moet opgemerkt worden dat de Belg gehecht blijft aan wooncomfort en privacy en dat
compacter wonen een maatschappelijke aanpassing vraagt. Het verdichten kan ook inbreiden
inhouden. Inbreiden wilt zeggen dat geen nieuwe gronden worden aangesneden, maar dat
bestaande percelen verder bebouwd worden. Door aan brownfieldontwikkeling te doen, krijgen
verlaten industriële sites een nieuwe bestemming als wonen. Op deze manier ontstaan zelfs
volledig nieuwe stadswijken. Het verkavelen en bouwen in lintvormen zijn hierbij een minder
goede optie om aan inbreiding te doen. Hiernaast is ook bouwen in de hoogte een vorm van
verdichten. Met hoogbouw kunnen zich meer mensen op een zelfde deel ruimte bevinden.
Deze torens kunnen eveneens uitgroeien tot bakens in het stadslandschap. Het verdichten
moet gepaard gaan met kwaliteitsvolle ingerichte openbare ruimte. Ruimte en groen zijn de
belangrijkste elementen die mensen in een stad wensen. Openbare ruimtes worden nu beter
ingevuld met minder verkeer en met meer kleine en grote parken. Hiernaast wensen
stadsbewoners ook vaak een eigen groene plek, hoe klein of divers ook is. Met stadslandbouw
doen de volkstuinen de laatste decennia hun intrede.31
29 B. Vandekerckhove, N. Schuermans, P. De Decker & W. Kesbeke, De woonmarkt is regionaal, (Tijdschrift Ruimte nr. 17, 2013), 23. 30 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 39. 31 L. Meyermans, Onze toekomst ligt in de stad, (Batibouw dossier, 21-02-2013), 4.
27
Door het verdichten wonen mensen dichter bij elkaar en ontstaan vanzelfsprekend sociale
tegenstellingen, conflicten en ongelijkheid. Die tegenstellingen zijn meervoudig. Door een
grotere instroom van nieuwkomers verkleurt de bevolking in de steden aan een ijlsnel tempo.
De verkleuring is ook steeds complexer aangezien migranten uit alle hoeken van de wereld
komen, en niet meer zoals vroeger uit Italië, Turkije of Marokko. Die ‘superdiversiteit’ leidt
onvermijdelijk tot sociale conflicten en onbegrip, en werpt de vraag op wat nog
gemeenschappelijk is tussen de verschillende culturele gemeenschappen. Ook de vergrijzing
en de vergroening zetten een sterke druk op de samenleving. In tijden van crisis komen de
welvaartsstaat en de solidariteit tussen de generaties steeds meer onder druk te staan. Ook
in het gedeelde gebruik van de publieke ruimte ontstaan conflicten tussen generaties. Tevens
zorgt de aanhoudende financiële crisis ook voor steeds meer sociale ongelijkheid. Een
duurzame stad houdt dus ook in dat de stad sociaal duurzaam en rechtvaardig is.32
De stad groeit en moet steeds een grotere populatie huisvesten, maar zomaar verdichten om
te verdichten dreigt echter de leefbaarheid van de stad te bedreigen en de stadsvlucht van
jonge gezinnen met kinderen aan te wakkeren. Om de stad tot een aangename woon- en
verblijfplaats te maken, is ‘slim verdichten’ de boodschap. Slim verdichten is in de eerste plaats
programma’s verweven. Meer woningen bouwen betekent ook voorzien in scholen, winkels,
zorgcentra, sport- en cultuurvoorzieningen, publieke ruimte en groen. Slim verdichten streeft
naar meervoudig ruimtegebruik. Een school, een kinderdagverblijf, een bibliotheek en sociale
woningen kunnen gemakkelijk gecombineerd worden. Door de programma’s te stapelen, kan
de ruimte zuiniger gebruikt worden. Slim verdichten is ook het delen van voorzieningen. Een
school die zijn lokalen of de sporthal na de schooluren openstelt voor buurtverenigingen is hier
een goed voorbeeld van. Het verdichten moet dus niet noodzakelijk meer, maar minder
bouwvolume betekenen. Verdichten is ruimte besparen. Op die manier kan nieuwe publieke
ruimte voor de stad ontstaan. Deze vorm van verdichten doet steeds meer zijn intrede in
Vlaanderen, ondanks de bestaande regelgeving en subsidiemechanismen die deze
initiatieven vaak nog in de weg staan. Maar slim verdichten botst op zijn limieten. Hoeveel kan
er nog verdicht worden vooraleer de leefbaarheid van de stad in het gedrang komt? De stad
groeit en nadert haar verzadigingspunt. Moet de stad enkel verticaal groeien, of ook
horizontaal? De stelling dat de stad ook buiten haar administratieve grenzen moet kunnen
groeien, ligt gevoelig. Veel gemeenten in de invloedssfeer van de stad keren zich tegen de
oprukkende verstedelijking in de stadsranden en willen hun landelijk karakter bewaren. Na de
19de eeuwse gordel heeft ook de 20ste eeuwse gordel van de steden echter enorm veel
32 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 35.
28
potentieel om verder te verdichten. Een open debat en een verregaande samenwerking tussen
de steden en hun omliggende gemeenten dringen zich op.33
Naast slim verdichten wil men in Vlaanderen ook streven naar slim en zorgvuldig ruimtegebruik
om te voorkomen dat Vlaanderen verder gaat verharden in de stadsranden en verder open
ruimte gaat aansnijden. Momenteel is meer dan een kwart van de ruimte in Vlaanderen
bebouwd of verhard en zonder bijsturing geven prognoses aan dat 30 tot zelfs 50 procent van
Vlaanderen in 2050 verhard zou worden. De ruimte in Vlaanderen is echter niet oneindig
beschikbaar, en wil men de verstening een halt toeroepen, zal men meer moeten doen met
dezelfde ruimte. Indien men dit op een slimme en duurzame wijze wil bereiken, is het zinvol
en wellicht noodzakelijk om daarbij gebruik te maken van reeds aanwezige elementen of
structuren in de reeds versteende maar ongebruikte of onderbenutte gebieden. Om dit te
bereiken zal men moeten overstappen op hergebruik, omkeerbaar ruimtegebruik en tijdelijk
ruimtegebruik. Dit zijn niet de enige strategieën, maar sluiten aan bij andere ruimtelijke
principes, zoals verweving, medegebruik, meervoudig ruimtegebruik en verdichting. Het
streven naar een doordacht en zorgvuldig ruimtegebruik vindt plaats in drie stappen: 34
• In de eerste plaats moeten bijkomende activiteiten steeds een plaats zoeken binnen
het bestaande en beschikbare areaal. Een meer compacte oplossing is meestal
mogelijk door intensiever, gedeeltelijk ondergronds of meer in de hoogte te bouwen.
Door doordacht activiteiten in elkaars nabijheid te brengen of zelfs te verweven,
ontstaan mogelijkheden om dezelfde ruimte meervoudig te gebruiken. Ruimtes met
hinderlijke activiteiten vormen hierop wel een uitzondering.
• Ten tweede dienen de kansen voor hergebruik van goed gelegen, versteende en in
onbruik geraakte ruimte maximaal te worden benut. Dit is geen makkelijke opgave,
want de transformatie van bestaande bebouwing of bodemvervuiling kent veel
praktische moeilijkheden. Door consequent beleid te voeren in functioneel hergebruik,
wordt bijvoorbeeld brownfieldontwikkeling competitiever ten opzichte van
greenfieldontwikkeling.
• Ten derde moeten vormen van omkeer ruimtegebruik gestimuleerd worden, zeker in
gevallen waar nog open ruimte wordt aangesneden. Dit betekent dat ruimtegebruik
recycleerbaar wordt opgevat, waarbij kan worden teruggekeerd naar een
oorspronkelijke toestand of waarbij bebouwingsvormen een flexibele invulling toelaten.
33 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 39-41. 34 B. Van Acker, A. Pisman, E. Terryn, S. Van Doorslaer, T. Verbeek, D. Van Acker, . . . , E. Wauters, Slim Ruimtegebruik. Hergebruik en omkeerbaar ruimtegebruik. Eindrapport, (Tritel - AMRP, 2012), 17-18.
29
Hierbij kan tijdelijk of tussentijds ruimtegebruik van leegstaande of onderbenutte terreinen een
mogelijke invulling betekenen bij hergebruik of omkeer ruimtegebruik. Het is een fenomeen
dat de laatste jaren terug aan belang wint bij de stedelijke bestuursniveaus. Het biedt heel wat
voordelen op korte termijn: een maximale benutting van de bestaande voorzieningen, een
kans voor minder gevestigde/dominante actoren en een laboratorium van nieuwe activiteiten,
een snelle invulling van de plek of een heropleving van slechtere buurten. Het zorgt tevens
voor een groter draagvlak voor nieuwe projecten. Met slim en zorgvuldig ruimtegebruik wordt
dus in de toekomst gestreefd naar wisselend ruimtegebruik in de tijd en het stapelen van
meerdere monofunctionele ruimtes met aandacht voor de draagkrachten van de ruimte, de
publieke belangen en het nastreven van een open proces.35
2.2.2 Klimaat
Het klimaat verandert, de aarde warmte op en de zeespiegel stijgt. Er staan ons, zowel in
Europa als in Vlaanderen, extremere weersomstandigheden, overstromingen en langere
periodes van droogte te wachten. Grote boosdoener is onze energievoorziening die nog
steeds voor het overgrote deel aangewezen is op fossiele brandstoffen. Maar ook het kappen
van bossen, de vervuiling van zeeën, de groeiende afvalberg en ons consumptiepatroon
dragen bij tot de klimaatproblemen. Bovendien worden ook onze natuurlijke bronnen zoals
drinkwater, olie en gas steeds schaarser.36 Door in te zetten op uitstootverlaging van
broeikasgassen en fijn stof, minder energieverbruik en meer hernieuwbare energie, engageert
Europa zich tot de wereldwijde doelstelling om tegen 2100 de temperatuurstijging te beperken
tot minder dan 2°C. Door de ruimte zo te organiseren dat de behoefte aan energie vermindert,
zal ook de uitstoot structureel verminderen.37 De klimaatveranderingen kunnen dus worden
aangepakt door mitigatie en/of compensatie. Mitigatie betekent bijvoorbeeld de uitlaat van
broeikasgassen verminderen, terwijl compensatie is bijvoorbeeld het aanplanten van
grootschalige bossen om de concentratie van bepaalde broeikasgassen in de lucht te
verminderen. Hoe beter de wereld en wij in Vlaanderen hierin slagen, hoe beperkter de
gevolgen zullen zijn voor klimaatverandering.38
35 B. Van Acker, A. Pisman, E. Terryn, S. Van Doorslaer, T. Verbeek, D. Van Acker, . . . , E. Wauters, Slim Ruimtegebruik. Hergebruik en omkeerbaar ruimtegebruik. Eindrapport, (Tritel - AMRP, 2012), 19-20. 36 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 31. 37 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 12. 38 Interreg- IV B North Sea Region project Future Cities, Analyse van het hitte-eilandeffect op Arnhem, (Eureka, 2009), 6-9.
30
Met het ruimtelijk beleid in Vlaanderen wil men naar een klimaatbestendig Vlaanderen. Het
ruimtelijk beleid legt hierbij zijn focus op drie klimaatambities, namelijk op hitte (urban heat
island), droogte en wateroverlast, en op het reduceren van CO2-uitstoot. In 2050 wil men geen
sterftegevallen meer door hitte, geen schadegevallen meer door overstromingen en langdurige
droogte, en wil men een 2000 Watt per capita samenleving zonder dat dit een impact heeft op
de levensstandaard.39
• Urban heat island of stedelijk hitte-eilandeffect
Het stedelijk gebied verandert bij
aanhoudende hoge
temperaturen in hitte-eilanden of
urban heat islands (UHI). Een
stedelijk hitte-eiland of urban
heat island ontstaat wanneer er
een temperatuurverschil optreedt
tussen de stad en zijn rurale
omgeving, weergegeven in
Figuur 8. Dit temperatuurverschil
is te wijten aan de stedelijke geometrie, de thermale karakteristieken van de stedelijke
oppervlakken, de schaarste aan vegetatie, het gebruik van airco’s tijdens de zomer, industriële
processen en het gebruik van wagens. Het UHI kan zich voordoen in kleine steden, maar het
effect neemt toe wanneer de omvang van het bebouwde gebied toeneemt. Dit effect doet zich
voor in veel verschillende Europese steden. Deze optredende hogere temperaturen kunnen
leiden tot een slechtere luchtkwaliteit en bijhorende gezondheidsrisico’s. Een stad wordt dus
gekenmerkt door heterogene stadslandschappen, en het is net dit specifieke ruimtelijk
stadspatroon dat verschillende microklimaten creëert en bijgevolg leidt tot potentieel grote
intra-stedelijke temperatuurverschillen. Het UHI is dus hoofdzakelijk een gevolg van de
heterogene bebouwde omgeving in stedelijke gebieden, waar natuurlijke oppervlakken
vervangen zijn door niet-permeabele en warme oppervlakken, meestal opgebouwd uit beton
en asfalt. Deze bebouwde omgeving omvat daken en muren van huizen, wegen en
parkeerterreinen, industriële en commerciële zones en parken en recreatiecentra. Deze types
landbedekking resulteren in minder schaduw en een lager vochtgehalte, waardoor de
omgeving minder kan afkoelen.40
39 H. Leinfelder, Klimaatverandering en ruimtelijk beleid. Congres CcCASPAR, (Gent, 17-12-2012), 24. 40 K. Van den Berge, Verslag werkpakket 2.1. Oorzaken detecteren van het UHI in Gent, (Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning – Universiteit Gent, 2013), 7.
Figuur 8: Het stedelijk hitte-eiland effect (EPA, 2003)
31
Hitte-eilanden in de stad kunnen
het best opgevangen worden
door de stad te ontwerpen
volgens het lobbenstadmodel
van Tjallingii. Bij het
lobbenstadmodel komen
blauwgroene vingers de stad
binnen om het stedelijk hitte-
eilandeffect te temperen. Doordat
water en groengebieden minder
snel opwarmen dan stenige
stadsdelen, wordt het ontwerpen
van stedelijke blauwgroene
netwerken volgens het
lobbenstadmodel steeds meer
bepleit. Dergelijke stedelijke
ontwikkeling kan het droge en
warmte stadsklimaat gunstig
beïnvloeden, doordat door
convectie vochtigere koelere
lucht vanuit de stedelijke
blauwgroene vingers zich zal
verplaatsen naar de warmere stenige stadswijken. Deze blauwgroene netwerken vormen
samen met het netwerk van stadstuinen een belangrijke zoektocht naar klimaatbestendige
stedenbouw. Het heeft niet alleen een positief effect op de streekeigen planten en dieren, maar
ook de stedelingen zelf hebben er alle belang aan bij het milderen van de aan de gang zijnde
klimaatswijziging.41 Gelegenheden om het blauwgroene netwerk in te schakelen mogen we
dus zeker niet onbenut laten. Bij het aanleggen van infrastructuren, wijken,
stadsvernieuwingen of bedrijventerreinen moet er op zoek gegaan worden naar mogelijkheden
om blauwgroene netwerken in te schakelen. Het wegnemen van bebouwing in zeer dicht
bebouwde omgevingen is soms nodig.42
41 E. Rombaut, Kunnen stadstuinen een bijdrage leveren aan (streekeigen) biodiversiteit in blauwgroene netwerken?, (Rombaut, 2012), 11. 42 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 54.
Figuur 9: Het Lobbenstadmodel (Tjallingii, 1996)
32
Het hitte-eilandeffect wordt dus zoals hierboven aangegeven in grote mate beïnvloedt door de
heterogene bebouwde omgeving en het stadsmodel. In het Future Cities project van Interreg
IV B (2009) worden een aantal factoren onderscheiden die een grote invloed hebben op de
sterkte van het hitte-eilandeffect.43 Deze factoren worden hieronder verder toegelicht.
Windpatroon
De wind voert frisse lucht aan in de stad en voert warme lucht af weg van de stad.
Naast de overheersende windrichting en windsnelheid is de mate waarin de wind de
stad kan doordringen ook van belang. De wind komt de stad binnen langs grotere
lijnvormige open ruimten zoals rivieren, waterlopen en hoofdwegen, en kan langs deze
grotere patronen het fijnere netwerk van wegen, plantsoen en waterpartijen bereiken
en zo dieper de stad doordringen. Het model van de groenblauwe vingers bevorderen
dus de windpaden.
Stedelijke morfologie
De bebouwingsdichtheid, het volume en de hoogte van gebouwen, en de verhouding
tussen bebouwd en onbebouwd bepalen ook in grote mate in hoeverre de stad warmte
opneemt. Een hogere bebouwingsdichtheid neemt de warmte sneller op en houdt deze
langer vast. Ook de structuur van de stad bepaalt in hoeverre koelere lucht de stad kan
binnendringen en warmte kan afvoeren. De openheid van het stedelijk weefsel is dus
een belangrijke factor om de temperatuurvariaties te verklaren.44
Materiaal- en kleurgebruik
De kleur en het soort materiaal bepalen ook in welke mate warmte kan opgenomen
worden. Stenige, donkere materialen kunnen een grote hoeveelheid warmte opnemen.
Hierdoor kunnen straten en gebouwen overdag een grote hoeveelheid warmte
opnemen en die ’s avonds ook terug afgeven.
Grondgebruik
Bomen in de stad zorgen voor schaduw waardoor de desbetreffende plek minder snel
zal opwarmen. Daarom zijn parken en bossen in de zomer ook heerlijk koel. Gras en
lage struiken leveren geen schaduw, maar zorgen net als bomen dat de omgeving
minder snel opwarmt. Een groen dak in plaats van een bitumendak heeft dan ook een
verkoelend effect op de stad en dit zowel ’s nachts als overdag. Net zoals groen zorgt
water ook voor een verkoelend effect, alleen heeft dit een andere werking. Overdag
43 Interreg IV B North Sea Region project Future Cities, Analyse van het hitte-eilandeffect op Arnhem, (Eureka, 2009), 10-13. 44 K. Van den Berge, Verslag werkpakket 2.1. Oorzaken detecteren van het UHI in Gent, (Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning – Universiteit Gent, 2013), 12-13.
33
heeft water net zo’n verkoelend effect als groen, maar ’s nachts gaat het wel de warmte
uitstralen die het overdag heeft opgenomen. Dit effect is groter bij stilstaand water dan
bij stromend water. De fractie vegetatie en water hebben dus een zeer grote invloed
op het milderen van het hitte-eilandeffect.45
Hoogteverschillen
Grotere hoogteverschillen in een stad leveren een bijdrage aan de aanvoer van koele
lucht.
Momenteel wordt een vierde van Vlaanderen ingenomen door bebouwde of verharde ruimte.
Deze verstening bevordert het hitte-eilandeffect. Bij ongewijzigd beleid zal deze verharding
toenemen tot ongeveer een derde of zelfs de helft van Vlaanderen. Dit zal dan meer negatieve
effecten, meer overstromingen, grote hittestress en een verlies aan groene ruimte en natuur
met zich meebrengen.46 Het bijbouwen in de stedelijke randen verhoogt de verharding rondom
de stad en bevordert hiermee het hitte-eilandeffect. Het is dus noodzakelijk om grote aandacht
te hebben voor het stadsmodel en het gebruik van materialen om deze effecten te temperen.
• Droogte en wateroverlast
De komende decennia wordt er een toenemende neerslag, wateroverlast, waterschaarste,
zeespiegelstijging, stormen en droogte verwacht. Open ruimte is dus noodzakelijk om water
op te vangen bij zware regenval, en water te kunnen bijhouden om periodes van droogte en
watertekort te kunnen overbruggen.47 Blauwgroene vingers doorheen de stad kunnen dus de
nodige ruimte verschaffen voor het opvangen van toenemend wateroverlast. Deze
blauwgroene ruimten kunnen eveneens gecombineerd worden met wadi’s. Een wadi is een
buffering- en infiltratievoorziening waarbij het water kan infiltreren in de bodem of vertraagd
kan afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Zoals bij het hitte-eilandeffect aangegeven
zal Vlaanderen zich tijdig ruimtelijk moeten aanpassen, want momenteel wordt ongeveer een
vierde van Vlaanderen ingenomen door bebouwde of verharde oppervlakte waarbij de
infiltratie van water zeer miniem is.
• Reduceren van CO2-uitstoot
Het verkeer in Vlaanderen is een grotere vervuiler dan de industriële sector. Terwijl de industrie
schoner wordt, groeit de milieu-impact van verkeer en vervoer. Door de uitstoot van fijn stof
en CO2 komt de gezondheid van de Vlaming in het gedrang. De oplossing hiervoor ligt in het
45 K. Van den Berge, Verslag werkpakket 2.1. Oorzaken detecteren van het UHI in Gent, (Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning – Universiteit Gent, 2013), 16-24. 46 G. Allaert & P. Cabus, Verstenend Vlaanderen kan geen ruimte blijven aansnijden, (De Tijd, 26-03-2013). 47 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 12.
34
beleid. Door het inperken van dieselbedrijfswagens en tankkaarten, hogere belastingen om
autoverkeer te ontmoedigen, stadstol of kilometerheffing, inzetten op park-and-ride systemen
om autoverkeer uit de centra te houden en meer investeringen in openbaar vervoer, zou het
volume van het autoverkeer kunnen worden teruggedrongen. Met het huidige beleid,
bijvoorbeeld het verbreden van de Brusselse ring, bereikt men het omgekeerde en werken de
overheden de groei van het autoverkeer net in de hand. Daardoor zal de milieudruk van het
autoverkeer en de impact op de gezondheid de volgende jaren alleen maar verder toenemen.48
Naast de mobiliteitsproblematiek kunnen ook maatregelen genomen worden met betrekking
tot de verwarming in steden. De CO2-uitstoot kan verminderd worden door te verwarmen met
afvalwarmte van elektriciteitsproductie in decentrale kleine warmtekrachtcentrales
aangesloten op een stadsverwarmingsnet.49 Ook stadslandbouw in de stadsranden verkort de
distributieketens van het voedsel waardoor de CO2-uitstoot daalt. Stadslandbouw komt
eveneens het hitte-eilandeffect, de lokale economie en de biodiversiteit ten goede.50 Groen in
de stad heeft algemeen een positieve werking op het verminderen van de CO2-uitstoot.
Ook op gebouwniveau heeft het begrip ‘duurzaamheid’ zijn intrede gevonden. Bewoners
beginnen hun woningen te isoleren, gebruiken ecologische materialen en warmtepompen,
investeren in zonnepanelen of bouwen regenwaterputten. Ze worden hierbij gestimuleerd door
overheidssubsidies en worden opgezweept door steeds strengere Europese normen, die
stellen dat iedere woning tegen 2021 bijna energieneutraal moet zijn. Maar is een
passiefwoning op een slecht bereikbare plaats met openbaar vervoer in de stadsrand nu
duurzamer dan een slecht geïsoleerde rijwoning in de 19de eeuwse gordel van de stad? Ook
andere zaken dan het energieverbruik van de woning moeten immers in rekening worden
gebracht. Bewoners van een slecht bereikbare plaats met openbaar vervoer in de stadsrand
hebben vaak twee auto’s nodig om de afstanden naar werk, school of winkel te overbruggen.
De verspreide bebouwing vraagt om enorme investeringen voor de aanleg en het onderhoud
van nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, riolering) of infrastructuur (wegen, straatverlichting).
Bovendien vormen het model van de vrijstaande woning in de stadsrand een bedreiging voor
de schaars overgebleven open ruimte in de stadsrand en haar natuurlijke hulpbronnen. Steden
zijn vandaag wereldwijd verantwoordelijk voor ruim 75% van de wereldwijde CO2-uitstoot,
terwijl ze minder dan 3% van het aardoppervlak innemen. Toch is de stad het meest duurzame
samenlevingsmodel. Waar mensen op een kleine oppervlakte samenleven, moeten minder
48 B. Debusschere, Verkeer is grotere vervuiler dan industrie, (De Morgen, 15-04-2013). 49 E. Rombaut, Klimaatbestendige stedenbouw: over het stedelijk hitte-eilandeffect en de lobbenstad, (Rombaut, 2012), 27-29. 50 VMx vzw (02-04-2010). Stadslandbouw in België: behouden van biodiversiteit in de stad?. Bekeken op 20-04-2013, http://www.vmx.be.
35
verplaatsingen worden gemaakt en ontstaan mogelijkheden om op een efficiëntere manier om
te springen met natuurlijke hulpbronnen, distributie en energievoorziening.51
Bovenstaand klimaatvraagstuk heeft zowel betrekking op de stad als op de stadsranden.
Algemeen kan gesteld worden dat groen en water in de stad en in de randen de grootste
invloed hebben op het afremmen van de klimaatsproblematiek. Groen en water temperen
namelijk het hitte-eilandeffect, vangen water op bij overvloedige regenval en zullen de CO2-
uitstoot doen dalen. Ook groendaken nemen allerlei stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen
als het ware een buffer tegen luchtvervuiling. Het lobbenstadmodel van Tjallingii vormt hierbij
het meest duurzame stadsmodel. Met dit model creëert men een langere stadsrand waardoor
de stad meer in aanraking komt met groene en blauwe ruimten. Ook is het belangrijk om bij
nieuwe stadsrandprojecten voldoende blauwgroene netwerken doorheen de ontwikkeling te
laten lopen. Het toepassen van wadi’s in de stadsrand is hierbij ook een veel voorkomend
element. De klimaatsveranderingen kunnen dus grotendeels worden opgevangen door het
toepassen van een duurzaam stadsmodel, maar ook ingrepen op gebouwniveau komen
eveneens de klimaatsveranderingen ten goede.
2.2.3 Biodiversiteit
De biodiversiteit op onze planeet wordt kleiner. In Vlaanderen blijkt het bestaande netwerk van
natuur en bosgebieden ontoereikend om het verlies van plant- en diersoorten te voorkomen.
Het komt er dus op aan meer aandacht te hebben voor het behoud van en de uitbouw van
voldoende samenhangende open ruimten, reikend tot in onze steden. Ecologische
verbindingen tussen groene gebieden vormen een noodzakelijke randvoorwaarde voor de
biodiversiteit. De verbindingen kunnen van gebied tot gebied zeer sterk verschillen naargelang
de verschillende vormen van fauna en flora.52
Steden zijn gemiddeld soortenrijker wat betreft spontaan gevestigde hogere plantensoorten
dan landelijke gebieden met een gelijke oppervlakte. De mozaïek van biotopen op korte
afstand van elkaar speelt hierbij een belangrijke rol. Maar de stadsranden hebben een nog
grotere soortendichtheid dan de steden. Daar bevindt zich een mix van alle mogelijke habitats
van steden en platteland.53 De biodiversiteit aan de stadsrand is dus ook groter dan een
aangrenzend vaak intensief bewerkt land- en tuinbouwgebied rond de stad. Het intensieve
51 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 31-33. 52 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 15. 53 W. Verheyden, Natuur in Leuven, (Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud vzw i.s.m. Natuurpunt Oost-Brabant, 2012), 63.
36
menselijk gebruik van zowel de stedelijke centra als van de omliggende agrarische gebieden
vormen voor veel soorten streekeigen planten en dieren vaak een probleem. De stedelijke
randen worden meestal minder intensief gebruikt en vertonen vaak een heel grote ruimtelijke
heterogeniteit. Door hun lage dichtheid aan bebouwing en door de grote aanwezigheid van
groen van stadstuinen en groene corridors, zijn de stadsranden goed doorlaatbaar en
doorwaadbaar door soorten. Hiernaast zijn ook de specifieke morfologie en de structuur van
de stad erg bepalend voor de stedelijke biodiversiteit.54 Daarom vindt men natuur ook in eerder
onconventionele plaatsen terug, zoals langs spoorwegen, in wegbermen, op verlaten
industrieterreinen, in moestuinen en tuinen, langs kanalen en waterwegen, op kerkhoven en
op daken, muren en grote gebouwen. De stadsrand is dus heel belangrijk voor het verhogen
van de stedelijke biodiversiteit en om meer streekeigen planten en dieren in de stad aan te
trekken.55
Het lobbenstadmodel van Tjallingii is tevens ook een voordelig model voor de biodiversiteit.
Dergelijke lobbenstructuur zorgt ervoor dat een groot aantal mensen kan wonen en leven nabij
een veel langere stadsrand met zowel stedelijkheid en plattelandskwaliteit in de buurt. De
stadsrand tussen de groenblauwe lob en de stedelijke lob is immers veel langer dan bij de
compact concentrische steden. In de blauwgroene lobben worden dan alle laagdynamische
activiteiten gebundeld, zoals voet- en fietspaden, zachte recreatievormen, stadslandbouw,
stadsbos, natuur en voorzieningen voor regenwaterinfiltratie. De hoogwaardige urbane natuur
kan op deze manier behouden worden. Ook zijn er vaak bedreigde plant- en diersoorten van
op de rode lijst terug te vinden in de blauwgroene lobben. Deze blauwgroene netwerken uit de
wijk worden dan aangesloten op het stedelijk ecologisch netwerk en sluiten op hun beurt aan
op het rurale Vlaams Ecologische Netwerk (VEN) en/of het Natura 2000 netwerk. Door het
verbinden van de groenblauwe gebieden kunnen soorten zich ongehinderd verplaatsen
doorheen het platteland en zal eilandvorming van natuurgebieden worden voorkomen.
Waterpartijen en valleien worden gebruikt als drager van het blauwgroene netwerk in vingers
doorheen de stad. Het stedelijk blauwgroen netwerk wordt aaneengesloten door
gevelbegroeiing, muurplanten, streekeigen bomen en struiken in ecologische, beheerde
stadstuinen en parken, vegetatiedaken en natuurvriendelijke oevers. De blauwgroene vingers
brengen dus meer natuur bij het stadscentrum.56
54 E. Rombaut, Kunnen stadstuinen een bijdrage leveren aan (streekeigen) biodiversiteit in blauwgroene netwerken?, (Rombaut, 2012), 18. 55 W. Verheyden, Natuur in Leuven, (Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud vzw i.s.m. Natuurpunt Oost-Brabant, 2012), 63. 56 E. Rombaut, Kunnen stadstuinen een bijdrage leveren aan (streekeigen) biodiversiteit in blauwgroene netwerken?, (Rombaut, 2012), 11-15.
37
Hoewel de ideeën over het Harmonisch Park- en Groenbeheer snel veld winnen in steden, is
het aantal soorten planten en dieren dat in urbane omgevingen kan overleven vaak nog erg
beperkt. Dit komt doordat er teveel dominante ecologische factoren aanwezig zijn, zoals
lawaai, onrust, vuil of verstoring. Plekken zoals parken, vijvers, grachten en wegbermen die
meer biodiversiteit kunnen herbergen, worden daartoe slecht ingericht maar ook slecht
beheerd. Te vaak gras maaien, te veel biociden gebruiken en te sterk bemesten bevorderen
steeds dezelfde agressieve soorten. Grote vuilnisbelten, rioolstelsels en
voedselopslagplaatsen zijn milieus die slechts voor een beperkt aantal soorten optimaal zijn,
zoals brandnetels, duiven of ratten. Dergelijke soorten breiden dan ook massaal uit, wat kan
leiden tot vervelende plagen. Het bestrijden met biociden pakt uiteraard slechts de symptomen
aan en wordt als zinloos ervaren doordat de oorzaak niet wordt weggenomen. Er moet dus
gezorgd worden voor een natuurvriendelijkere inrichting en voor een geschikt ecologisch
natuurbeheer. Het stedelijk ecosysteem is een levend systeem met zeer verschillende
plekken, gebieden en verschillende ecologische condities voor diverse planten en dieren. Het
benutten van lokale ecologische potenties kan een bijdrage leveren aan een gezonde stad,
maar ook aan de identiteit van de stad als geheel.57
Stadslandbouw in de stadsranden bevordert eveneens de biodiversiteit en versterkt eveneens
de groene gordel door de vergroening van ongebruikte stadsrandzones. Het beheer en het
versterken van de groene ruimten zijn hierbij onmisbare instrumenten voor het behoud van de
biodiversiteit. Stadslandbouw is vooral gericht op de vraag van de stedelingen. Dit niet alleen
op vlak van voedsel, maar bijvoorbeeld ook op vlak van recreatie. Meestal neemt de overheid
de taak van de stadslandbouw op zich, maar soms krijgt deze hierbij ook de steun van
organisaties uit het middenveld. De volkstuintjes zorgen ervoor dat burgers opnieuw een rol
krijgen in het grondbeheer en zo ontwikkelen ze opnieuw een knowhow die de stadsbevolking
in de loop van de 20ste eeuw had doorgeschoven naar de landbouwsector.58
2.2.4 Mobiliteit
Mobiliteit is een onmisbaar onderdeel uit ons leefpatroon. Tot op vandaag is de auto in
Vlaanderen diep geworteld in onze levensstijl en ingebed in een complex maatschappelijk
systeem. De auto staat centraal in onze samenleving. De infrastructuur (dichtste wegennet
van Europa), de ruimtelijke ordening (lintbebouwing, nevelsteden, verkavelingsmodel), het
mobiliteitssysteem (slecht uitgebouwd en weinig geïntegreerd openbaar vervoer) en de
57 E. Rombaut, Duurzame Architectuur, Ecologische Stedenbouw en Biodiversiteit: Naar een klimaatbestendige ecopolis. Pleidooi voor een lobbenstad, (Rombaut, 2012), 11. 58 Grégoire, C. (02-04-2010). Stadslandbouw in België: behouden van biodiversiteit in de stad?. Geraadpleegd op 20-04-2013 via http://www.vmx.be.
38
mobiliteitscultuur (pendelaars, bedrijfswagens, statussymboliek) zijn allemaal afgestemd op
de auto in onze samenleving.59 De mobiliteit in de stad en in de stadsrand is voortaan een
sociale, economische en milieu-uitdaging. Het vervoer in de stad en de stadsrand is vaak
vervuilend, niet efficiënt en duur, en deze situatie dreigt aan te houden als het huidige beleid
niet veranderd wordt.60
Onze maatschappij staat dus op de drempel van een ‘transitie’, een verandering in een
omvattend systeem dat ons leven en onze maatschappij ingrijpend bepaalt. Dagelijks wordt er
in de file gestaan, de benzineprijzen gaan de hoogte in en er wordt veel fijn stof en CO2
uitgestoten.61 De manier waarop we ons in de stad en in de stadsrand momenteel bewegen,
zal dus aanzienlijk moeten veranderen om de klimaatsdoelstellingen rond klimaat en energie
rond te krijgen. De burgers moeten betrokken worden bij de ontwikkeling van nieuwe
mobiliteitsmodellen, zodat er rekening wordt gehouden met hun noden en de doorgevoerde
oplossingen het grootst mogelijke draagvlak bij de bevolking hebben. De oplossingen moeten
technologisch, maar ook sociaal en cultureel van aard zijn. Ze mogen niet het dagelijks comfort
van de burgers beperken.62 Daarom werkt duurzame mobiliteit rond drie thema’s om deze
transitie aan te pakken: veranderen van de vraag, veranderen van het vervoersmiddel en het
verduurzamen van het vervoersmiddel. In de praktijk ligt de focus bij het verduurzamen van
de samenleving nog te veel op dit laatste aspect, terwijl het veranderen van de vraag en het
veranderen van het vervoersmiddel nog veel andere mogelijkheden schept.63 De drie thema’s
verminderen, veranderen en verduurzamen worden hierna verder toegelicht.
• Verminderen
Het veranderen van de vraag wil zeggen dat bijvoorbeeld de tijdstippen waarop men zich wil
verplaatsen wil veranderen, maar ook de hoeveelheid of afstand van de verplaatsingen
reduceren is een mogelijkheid. De vraag kan veranderd worden door bijvoorbeeld het invoeren
van thuiswerken, invoeren van glijdende uren buiten de spits om files te vermijden, carpoolen,
verhuizen met het werk dichter bij het station of compacter werken door voltijdse prestaties in
vier werkdagen.64 Hiernaast moet ook de ruimte zodanig georganiseerd worden dat de vraag
59 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 25. 60 Belgisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie (19-09-2010). Move it. De stedelijke mobiliteitsdagen van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Bekeken op 07-05-2013, http://www.eutrio.be. 61 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 25. 62 Belgisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie (19-09-2010). Move it. De stedelijke mobiliteitsdagen van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Bekeken op 07-05-2013, http://www.eutrio.be. 63 XTNT, Klimaatcongres. Van klimaatbeleid naar duurzame mobiliteit, (Arnhem, 25-11-2010). 64 Mobiel Vlaanderen, Ideeënboek ‘Maatregelen duurzaam mobiliteit’, (Merendree, 2005).
39
naar verplaatsingen afneemt. De vervoerssystemen zijn onvoldoende aangepast aan de
ruimtelijke organisatie, en vice versa. Intensieve activiteiten worden nog vaak ontwikkeld op
plaatsen die onvoldoende multimodaal bereikbaar zijn. Interessante vervoersknooppunten
worden dan weer onvoldoende benut. Dit vraagt een efficiënter en multimodaal gebruik van
infrastructuren in een aangepast netwerk.65
• Veranderen
Naast het veranderen van de vraag, kan ook de overheid proberen invloed uit te oefenen op
de keuze voor een duurzaam vervoersmiddel. Bedrijven spelen een belangrijke rol bij het
stimuleren van de overstap naar openbaar vervoer, fietsen, lopen en zelfs deelauto’s (modal
shift). Dit stimuleren kan gebeuren met bijvoorbeeld een fietsvergoeding voor woon-
werkverkeer, voldoende fietsenstallingen aan het bedrijf voorzien, bedrijfsfietsen ofwel een
bedrijfsbus voorzien tussen bedrijf en station.66
• Verduurzamen
Tot slot is het verduurzamen van de vervoersmiddelen ook een mogelijkheid. Dit heeft meer
te maken met de techniek, namelijk het stimuleren van aanschaffen van duurzame voertuigen
en brandstoffen, bijvoorbeeld elektrisch rijden of rijden op aardgas.67 Nieuwe producten of
technologische innovaties brengen ook niet altijd soelaas. Zo bieden elektrische auto’s
bijvoorbeeld geen antwoord op de problematische ruimtelijke ordening die de auto heeft
teweeggebracht. Bovendien wordt het probleem gewoon verschoven zolang ook de
elektriciteitsproductie voor een groot deel afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Deze
problemen worden als ‘hardnekkig’ bestempeld. Ze vragen een fundamentele en diepgaande
verandering in onze levensstijl, ons beleidsbestel en ons politiek en economisch systeem. De
problemen zijn meestal niet op te lossen met innovatieve technieken. Het gaat er dus niet om
de dingen beter te doen, maar om de dingen fundamenteel anders te doen.68
De ruimtelijke druk aan de stadsranden in Vlaanderen blijft stijgen door de toenemende
bevolkingsgroei. Overschakelen op duurzame mobiliteit is noodzakelijk om deze bijkomende
bevolkingsdruk op te vangen. Op dit moment reikt het openbaar vervoer in veel steden niet ver
genoeg tot in de stadsranden, waardoor bewoners verplicht worden de auto te nemen voor
hun verplaatsingen. Het ontbreken van het openbaar vervoer in de stadsranden vindt zijn
oorzaak vaak in het politieke veld. De stadsrand is vaak een politiek overgangsgebied, dit wil
65 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 14. 66 Mobiel Vlaanderen, Ideeënboek ‘Maatregelen duurzaam mobiliteit’, (Merendree, 2005). 67 XTNT, Klimaatcongres. Van klimaatbeleid naar duurzame mobiliteit, (Arnhem, 25-11-2010). 68 Thuis in de stad, Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving, (Brussel, 14-03-2012), 25.
40
zeggen dat de stad en de omliggende gemeenten tot een andere politieke visie/partij behoren.
Grote steden zijn meestal progressief, terwijl kleinere gemeenten meestal bestuurd worden
door conservatieven. Onze regio is dus sterk verstedelijkt, maar gedraagt er zich niet altijd
naar. Zo komt het bijvoorbeeld in grotere steden vaak voor dat omliggende gemeenten geen
tramverbinding met de stad willen. Tramvijandige partijen opperen vaak dat hun rand ‘landelijk’
moet blijven, maar met het tegenhouden van een tramlijn stop je natuurlijk de verstedelijking
niet. Dit mobiliteitsdebat verbergt soms ook een sociaal debat. Bewoners vrezen er vaak voor
dat met de tram ook ongewenste stedelingen naar de randgemeenten zullen afzakken. In de
21ste eeuw van de verstedelijking blijkt de politieke omgang met de breuklijn stad/stadsrand
vaak nog gebaseerd te zijn op angst voor verandering. Er is nood aan een stadsgewest die dit
debat naar een hoger niveau kan tillen.69 Het openbaar vervoer moet dus voorzien worden in
dichtbevolkte stedelijke randgebieden. Indien de stedelijke randen een lage dichtheid kennen,
zal het openbaar vervoer ook niet rendabel zijn in die buurt. Daarom is het ook van belang om
de stedelijke randgebieden zo dicht mogelijk bij de stadskern te doen aansluiten. Naast het
openbaar vervoer zullen ook mensen van buitengebieden en andere steden de stad willen
bereiken met de wagen. Doordat men stadskernen autovrij wil maken, worden steeds meer
park-and-ride parkings voorzien in de stadsrandzone. Automobilisten bereiken dan de stad tot
aan de stadsrand en zullen dan overschakelen op het openbaar vervoer om het stadscentrum
verder te benaderen. Doordat het openbaar vervoer niet altijd even goed uitgebouwd is in de
stadsranden, zijn park-and-ride parkings in de stadsrandzone dan ook niet altijd effectief.70
2.2.5 Economie
Er is een toenemende belangstelling voor economische functies in de stadsrand. Voorheen
concentreerde de aandacht zich vooral op het stedelijk gebied, ofwel juist het buitengebied.
Steden en hun omgeving raken steeds meer geïntegreerd, hoewel het ook vroeger
vanzelfsprekend was dat stedelingen bijvoorbeeld hun voedsel kochten bij boeren in de
omgeving. Ook toen waren stad en platteland al sterk met elkaar verbonden. De huidige
verbinding heeft echter een ander karakter gekregen. Er is niet langer sprake van een
onderscheid tussen stad en buitengebied. Mensen uit het platteland zijn voor werk en
voorzieningen steeds vaker aangewezen op de stad en zijn randen.71 Er is een omschakeling
van een economie gebaseerd op landbouw, naar een markteconomie gericht op handel en
69 M. Claeys, Stilstand in de stadsrand, (De Tijd, 09-08-2012), 10. 70 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling. 71 D. Hamers K. Nabielek, N. Piek & N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone. Een verkenning van de ruimtelijke opgave, (Planbureau voor de Leefomgeving, 2009), 5.
41
diensten, die bepalend is geweest voor het ontstaan van de verstedelijking.72 Er is misschien
wel een afname van landbouw, maar landbouw blijft een belangrijke factor binnen de
economie. In de stadsranden bevinden zich vandaag de dag vaak professionele
landbouwactiviteiten die eveneens bepalend zijn voor het ruimtegebruik en voor de
landschappelijke kwaliteit van de stadsranden. Het gaat hierbij zowel om gespecialiseerde
bedrijven (sierteeltbedrijven, melkveebedrijven), als om gemengde landbouwbedrijven.73 Maar
door de verstedelijkingsdruk in de randen kwam de positie van de landbouw op veel plekken
onder druk te staan. Heel wat landbouwers ontwikkelen tegenwoordig nevenactiviteiten rond
zorg, lokale producten of recreatie, en stedelingen maken gebruik van de rust en ruimte om te
recreëren op het platteland of gaan er zelfs wonen.74 Ook zou de landbouw in de stadsrand
een belangrijke positie kunnen krijgen indien zij voorziet in de voedselproductie voor de stad.
De landbouw in de stadsrand zorgt ervoor dat de (vaak verstedelijkte) stadsrand in evenwicht
gebracht wordt met het landschap. Het gaat erom dat ook de landbouw een gezicht krijgt naar
de stad en niet alleen de stad naar het landschap.75
Vlaanderen kent twee complementaire opvattingen over de economische relatie tussen stad
en de open landelijke ruimte in de stadsrand. In het eerste model wordt de rurale ruimte in de
stadsrand gebruikt als uitbreidingsveld voor stedelijke ontwikkeling, omwille van haar relatief
goedkope gronden. In het tweede model wordt de stedelijke uitbreiding gezien als een
bedreiging. Dit model gaat ervan uit dat het platteland in de stadsrand veerkrachtig is en
verstedelijking een zwakke kracht is die alleen grip krijgt op de open ruimte in de stadsrand
als gevolg van een vacuüm dat gecreëerd wordt door veranderingen in de landbouw. Hierbij
is de belangrijkste drijvende kracht niet zozeer de druk van nabijgelegen stedelijke centra,
maar eerder de dalende opbrengst van agrarische activiteiten. Ook dit aspect is aanwezig in
de Vlaamse context waar het economisch belang van de productielandbouw is afgenomen.
De verstedelijking in Vlaanderen is een combinatie van beide verstedelijkingsmodellen. Ten
gevolge van deze twee economische bewegingen, wordt de rurale economie niet langer
gedomineerd door productielandbouw, maar is ze gradueel geëvolueerd naar een meer
diverse economische basis. De landbouwsector wordt langzaam vervangen door andere
economische activiteiten en consumptiefuncties zoals wonen en recreatie. De dynamiek van
72 B. Tempels, T. Verbeek & A. Pisman, Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties, (Ruimte en wonen, 2012), 15. 73 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Toelichtingsnota, (Brussel, 2005), 18. 74 D. Hamers, K. Nabielek, N. Piek & N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone. Een verkenning van de ruimtelijke opgave, (Planbureau voor de Leefomgeving, 2009), 5. 75 M. Claringbould, Stadsranden: van ‘stedelijke dominantie’ naar ‘vraag en aanbod’, (Stadswerk magazine, 2011), 17.
42
een economische diverse stadsrand trekt verdere stedelijke ontwikkeling aan, en vormt dus
een bijkomende economische drijvende kracht voor verstedelijking.76
In een economie die steeds minder afhankelijk is van grondstoffen en productieprocessen, is
de fysische omgeving van bedrijven minder bepalend en kunnen deze zich om het even waar
in de stadsrand vestigen. Daardoor worden bedrijven die vaak trekkers van stedelijke
ontwikkeling zijn, meer en meer footloose en kunnen ze zich praktisch overal vestigen in de
stadsrand. Bovendien zorgt dit ervoor dat regio’s in concurrentie met elkaar moeten treden om
kapitaal aan te trekken en te behouden. Deze concurrentie heeft weinig oog voor
overcapaciteit en sociale en ecologische gevolgen. Ook voor de stadsrand kan dit dus een
belangrijke impact hebben.77
Door de moderne grote handel van hypermarkten, shoppingcentra en grootschalige
winkelcomplexen in de stadsranden, gaat de handel in de stad achteruit. Daarnaast omvat de
handel in de stadsrand ook kleine handel en kleine stadscentra.78 Deze stadsrandhandel ligt
soms gevestigd in ‘vergeten’ plekken in de stadsrand. Hierbij gaat het vaak om tijdelijke en/of
economisch minder of meer marginale functies.79 De voornaamste reden van de
suburbanisatie van detailhandel is de verandering in de vraag. De verandering in de vraag
vindt zijn oorsprong in de naoorlogse periode. Er worden minder frequente, korte
winkeluitstappen voor kleine hoeveelheden alledaagse goederen gedaan en meer wekelijkse
trips om in grotere hoeveelheden aan te kopen. Dit is onder andere een gevolg van de
toegenomen individuele mobiliteit. Ruimtelijk betekent dit dat er plaats moet worden gevonden
voor grotere winkeloppervlakten met daarbij voldoende parkeerplaatsen. Uiteraard zijn deze
lokalisatiekenmerken gemakkelijker te vinden buiten het compact stedelijk gebied. Deze
vraagveranderingen resulteren dus in een decentralisatie. Samen met de detailhandel
verschuift de bevolking naar de suburbane zones. De verschuiving van jonge, welgestelde en
meer mobiele gezinnen naar de periferie creëerde een nieuwe vraag die onvoldoende werd
ingevuld door de plaatselijke detailhandel.80 In tegenstelling tot de meeste kleinhandelaars,
voeren de winkelketens lokalisatiestudies uit vooraleer ze nieuwe vestigingen openen. Andere
76 B. Tempels, T. Verbeek & A. Pisman, Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties, (Ruimte en wonen, 2012), 16. 77 B. Tempels, T. Verbeek & A. Pisman, Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties, (Ruimte en wonen, 2012), 15. 78 N. Beys, S. Bastin, S. Van Cutsem & B. Wayens, De handel in de grote Belgische Steden en hun stadsrand, (ULB, 2003), 3. 79 Atelier Overijssel, Overijssel is een contrast tussen stad en land in Overijssel; samen vormgeven aan stadsrandzones, (Atelier Overijssel, 2010), 2. 80 N. Beys, S. Bastin, S. Van Cutsem & B. Wayens, De handel in de grote Belgische Steden en hun stadsrand, (ULB, 2003), 7.
43
vestigingen sluiten op basis van de werkingsgegevens of ze passen zich aan in functie van de
ontwikkeling van de vestigingsplaats.81
Indien Vlaanderen vooruit wil, dan moet het de innovatieve economie kansen geven.82 Heel
wat regio’s in Vlaanderen gaan zich focussen op kennis- en creatieve economie. De oorzaak
hiervan is de desindustrialisering van Vlaanderen waarbij technologie meer en meer belangrijk
wordt voor de productielijnen ten koste van arbeid. Het is ook slim dit te doen daar
desindustrialisering en substitutie hoogopgeleide mensen vragen in te staan te innoveren.83
Innovatie steunt op een aantal immateriële waardedrijvers, zoals kennis, informatie, opleiding
en vooral creativiteit.84 Door innovatie zullen enerzijds nieuwe producten worden gecreëerd en
anderzijds worden processen geoptimaliseerd. Nieuwe producten en geoptimaliseerde
processen zijn de basis om nog meer toegevoegde waarde te creëren.85 Creatieve economie
is er dus niet om de traditionele industrie te vervangen, maar wel als toegevoegde waarde
voor een stad die zich als laboratorium van Vlaanderen wil presenteren.86 Dit innoverend
vermogen beïnvloedt de concurrentiekracht van een bedrijf.87
De door innovatie gedreven economie, zoals hoogtechnologische industrie en diensten, en
gespecialiseerde landbouw, bedt zich anders in de ruimte in en gebruikt de arbeiders- en
afzetmarkt anders dan de huidige economie. Ruimtelijk betekent dit kiezen voor locaties met
een goede ontsluiting, een kwaliteitsvolle omgeving en de nabijheid van voorzieningen, andere
bedrijven en onderzoeksinstellingen.88 De noden en het locatiegedrag van de creatieve
economie en de kenniseconomie zijn hierbij niet hetzelfde. Zo blijkt dat kennis- en
dienstengerichte bedrijvigheid zich perfect kunnen thuis voelen in een kantoorachtige of
industriële omgeving waarbij verwevenheid met andere activiteiten voorop staat.89
Bijkomende logistieke en productiegerichte activiteiten zullen hierbij dan een extra druk leggen
81 N. Beys, S. Bastin, S. Van Cutsem & B. Wayens, De handel in de grote Belgische Steden en hun stadsrand, (ULB, 2003), 48. 82 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 14. 83 Buck Consultants International, De Gentse creatieve economie. Strategisch actieplan, (Stad Gent – Departement Werk en Economie, 2011), 1-2. 84 T. Maenhout, I. De Voldere, J. Onkelinx & L. Sleeuwaegen, Creatieve industrie in Vlaanderen, (Flanders District Creativity, 2006), 14. 85 Buck Consultants International, De Gentse creatieve economie. Strategisch actieplan, (Stad Gent – Departement Werk en Economie, 2011), 1-2. 86 P. Van De Perre, Antwerpen moet gaan voor een creatieve economie, (Gazet van Antwerpen, 7 april 2009). 87 T. Maenhout, I. De Voldere, J. Onkelinx & L. Sleeuwaegen, Creatieve industrie in Vlaanderen, (Flanders District Creativity, 2006), 14. 88 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 14. 89 Buck Consultants International, De Gentse creatieve economie. Strategisch actieplan, (Stad Gent – Departement Werk en Economie, 2011), 2.
44
op het huidige infrastructuurnetwerk naar onze havens.90 De creatieve economie daarentegen
heeft meer nood aan stedelijke interactie en gedijt beter in een stedelijke omgeving.
Kenniseconomie en creatieve economie gaan in feite hand in hand, en velen beschouwen
creatieve economie als een onderdeel van kenniseconomie. Meer dan driekwart van de
bedrijven in de creatieve sector zijn dan ook kennisintensieve bedrijven.91 Momenteel worden
hier en daar al wat bedrijvenzones getransformeerd naar een ‘Fabriek van de Toekomst’. Bij
de Fabriek van de Toekomst wordt de competitiviteit van de economie structureel versterkt
door bedrijven met dezelfde passie voor innovatie, productie en/of automatisering samen te
brengen op één campus. Zo kunnen ze kennis uitwisselen en elkaar voorthelpen. Aangezien
de bedrijven zich naast elkaar bevinden, kunnen ze ook leveranciers, machines en andere
voorzieningen delen. Op deze manier kunnen ze efficiënter produceren.92 Zoals
kenniseconomie en creatieve economie een ander ruimtelijk weefsel opzoeken, zullen ook
wetenschapsparken en onderzoeksinstellingen zich op een specifieke locatie vestigen.
Vlaanderen wil in 2020 uitmunten als een economisch innovatieve en duurzame samenleving.
Enkele blikvangers van acties met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling,
bedrijventerreinen, landbouw en economische poorten worden hierna verder toegelicht.93
• In 2014 moet Vlaanderen 3% van zijn BBP aan onderzoek en ontwikkeling besteden.
Dat uit zich in een verdubbeling van de omzet uit nieuwe of verbeterde producten en
diensten, een hogere vertegenwoordiging in de ICT en de gezondheidszorg, logistiek
en een hoger aandeel werkenden in kennisintensieve sectoren tot op een gelijk niveau
van de Europese topregio’s. Innovatie moet meer en beter verspreid worden over alle
sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen, mede met het oog op het
bevorderen van duurzame ontwikkeling.
• In Vlaanderen moeten er ook belangrijke planningsinspanningen gebeuren om de
langetermijnvraag naar bedrijventerreinen te kunnen invullen. De ruimte die hiervoor
nodig is, zal wetenschappelijk bepaald worden in het kader van het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen 2020. Een economisch activeringsbeleid en de filosofie van
de ijzeren voorraad dienen tegen 2020 het aantal effectief bruikbare bedrijventerreinen
te verhogen tot minimaal 95% van het totale aantal bestemde bedrijventerreinen.
90 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 14. 91 Buck Consultants International, De Gentse creatieve economie. Strategisch actieplan, (Stad Gent – Departement Werk en Economie, 2011), 2. 92 Vlaanderen in actie. Doelstellingen in het Pact 2020. Bekeken op 09-05-2013, http://www.vlaandereninactie.be. 93 Vlaanderen in actie. Doelstellingen in het Pact 2020. Bekeken op 09-05-2013, http://www.vlaandereninactie.be.
45
• In 2020 moet Vlaanderen eveneens een performante landbouw hebben die de
vergelijking kan doorstaan met de Europese landbouweconomische topregio’s. Het
landbouwareaal uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen moet juridisch verankerd
worden met het oog op rechtszekerheid inzake exploitatie.
• Tegen 2020 moeten de economische poorten vlot bereikbaar zijn via de verschillende
transportmodi (weg, spoor, water of lucht) en zowel door privaat als openbaar vervoer.
Hierbij moeten minder dan 5% verliesuren op de hoofdwegen gerealiseerd worden en
moet de milieu-impact van het goederen- en personenvervoer beperkt worden. Hiertoe
moeten eveneens de missing links in het transportnetwerk van het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen weggewerkt worden.
Om deze uitdagingen aan te pakken zijn kleine verbeteringen niet genoeg, maar moet het
volledige systeem veranderen. Hiervoor wordt teruggegrepen naar de methode van ‘transitie’,
waarbij alle maatschappelijk partners samen moeten nadenken over acties die nodig zijn op
lange termijn. De bedoeling is om nieuwe systemen te bedenken die de huidige systemen
kunnen vervangen. Dat gebeurt met vele kleine verbeteringen, die samen een grote stap
vooruit betekenen. Er moet ook ruimte zijn voor experimenteren, waarna de partners hun visie
bijstellen en nieuwe oplossingen voorstellen.94
94 Vlaanderen in actie. Doelstellingen in het Pact 2020. Bekeken op 09-05-2013, http://www.vlaandereninactie.be.
46
2.3 Consequenties voor het ruimtelijk beleid
De suburbane zones worden gekenmerkt door een gefragmenteerd landschap en veel
monofunctionele woonmilieus met een eerder lage bebouwingsdichtheid. Heel wat Vlamingen
vinden er een kwalitatief woonmilieu op korte pendelafstand van het werk. Ook zijn er
baanwinkels en andere perifere ontwikkelingen terug te vinden. Deze gebieden kantelen van
landelijke naar stedelijke regio’s. De steden kennen een stedelijk beleid, het buitengebied een
landelijk beleid, en de suburbane zones liggen daartussen en worden beïnvloedt door zowel
het stedelijk als landelijk beleid. Voor deze omgevingen is momenteel geen eenduidige
strategie voorhanden en ze worden dan ook als een belangrijke beleidsopgave beschouwd.
Voor sommige delen lijkt een selectieve verdichting haalbaar, bijvoorbeeld omdat ze zeer
vlotte relaties onderhouden met nabije stedelijke regio’s. Voor andere delen lijkt een status-
quo aangewezen en wordt ervoor gezorgd dat ze niet verder verstedelijken. Dit soort
vlekmatige ontwikkelingen moeten in de toekomst vermeden worden omwille van het grote
ruimtegebruik, negatieve impact op de open ruimte, mobiliteit, leefmilieu, energieverbruik en
de betaalbaarheid van nutsvoorzieningen. Men moet zich de vraag stellen welke plaatsen in
suburbane gebieden kunnen ontwikkeld worden zonder de open ruimte verder te
hypothekeren. In deze gebieden moet een goede dooradering met groenblauwe netwerken
worden gerealiseerd, landschappelijke fragmenten moeten worden opgewaardeerd en open
ruimte die onder druk staat moeten worden beschermd. De suburbane gebieden mogen in de
toekomst geen verdere concurrentie vormen voor de harmonische ontwikkeling van de
nabijgelegen stedelijke regio’s.95
De ruimtelijke veerkracht in Vlaanderen moet worden versterkt om minder kwetsbaar te zijn
voor de gevolgen van klimaatverandering en energietransitie. Het sterk versnipperd
bebouwingspatroon, de stroomafwaartse ligging in het systeem van rivier- en beekvalleien en
de ligging aan zee maken Vlaanderen erg gevoelig voor bijvoorbeeld hevige regenval,
stijgende energieprijzen of de zeespiegelstijging. De open ruimte moet dus ondersteund
worden door een netwerk van groene verbindingen en waterlopen dat overtollig regenwater
kan opvangen en de biodiversiteit verbetert. Het landschap moet dus beter gebruikt worden
voor maatschappelijke diensten, zoals klimaatmaatregelen en energieopwekking.96
De verstedelijking in de stadsrandzone past binnen de gedeconcentreerde bundeling van het
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: een selectieve concentratie nastreven van de groei van
95 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 47. 96 Vlaamse Overheid, Groenboek. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, (Vlaamse Overheid, 2012), 33.
47
het wonen, werken en de andere maatschappelijke functies in de stedelijke gebieden en in de
kernen van het buitengebied. Hierbij wordt rekening gehouden met het bestaande
verspreidingspatroon van functies en met de dynamiek van de functies in Vlaanderen.97
Tegenwoordig realiseren overheden zich dat stadsrandgebieden een cruciale positie innemen
binnen de gedeconcentreerde bundeling, want steden en hun omgeving raken steeds meer
geïntegreerd. De ontwikkelingen in de stadsrandzone leveren ruimtelijke planningsproblemen
op, die zowel in het maatschappelijk debat als in het ruimtelijk beleid worden gesignaleerd.
Deze problemen hangen onderling samen, maar het is zinvol hiervan enkele aspecten te
onderscheiden. Deze aspecten worden hierna verder toegelicht.98
• Er is een zorg over het verder dichtslibben van de resterende open ruimte in
verstedelijkte gebieden. Sommige steden en dorpen hebben binnen hun grenzen nog
voldoende ruimte om uit te breiden, maar die mogelijkheden zijn in steeds meer
gebieden beperkt. De stedelijke druk is vooral groot in gebieden waar verscheidene
kernen dicht bij elkaar liggen, en waar zogenaamde subcentra zijn ontstaan. Subcentra
zijn centra in de voormalige periferie met een concentratie van stedelijke functies, zoals
kantoren en detailhandel.
• Er is ook veel discussie over de verrommeling van het landschap. Die wordt
toegeschreven aan de toename van het aantal storende elementen, zoals grote
bedrijfsgebouwen die niet passen in het open landschap. Maar ook is er kritiek op het
heterogene ruimtegebruik door de aanwezigheid van verschillende functies zonder
samenhang. De verrommeling wordt meestal in de stadsrandzone beschouwd als een
bedreiging van de landschappelijke kwaliteit.
• Er wordt ook gevreesd dat het onderscheid tussen stad en land verwatert, waardoor
karakterloze, amorfe verstedelijkte gebieden zullen ontstaan. Waar steden vroeger
harde grenzen hadden, is langzamerhand een brede zone ontstaan waarin allerlei
stedelijk en landelijk ruimtegebruik door elkaar voorkomt.
• De functies van het ruimtegebruik komen wel eens met elkaar in conflict.
Bedrijventerreinen en recreatiegebieden stellen bijvoorbeeld verschillende eisen aan
hun omgeving. Als deze in een beperkt gebied samenkomen, ontstaan afstemmings-
en inpassingsproblemen.
• De groengebieden zijn vanuit de stad slecht bereikbaar. De recreatiefunctie van het
buitengebied rondom de stad komt daardoor onder druk te staan. Stedelingen die
vroeger relatief snel de stad uitfietsten, moeten nu eerst door de stedelijke
97 Afdeling Ruimtelijke Planning, Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen - samenvatting, (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2003), 29. 98 D. Hamers, K. Nabielek, N. Piek & N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone. Een verkenning van de ruimtelijke opgave, (Planbureau voor de Leefomgeving, 2009), 11.
48
uitbreidingen heen voor ze het buitengebied bereiken. Bovendien werpt grootschalige
infrastructuur rondom steden een barrière op tussen stad en buitengebied.
Bovenstaande ruimtelijke ontwikkelingen en problemen doen zich veelal tegelijkertijd voor in
de stadsrandzone, wat bijdraagt aan de complexiteit van de ruimtelijke opgave. Het zoeken
naar nieuwe ruimte voor wonen, werken en recreatie werden tot nu toe als afzonderlijke
opdrachten beschouwd. Ook voor het verschuiven van functies door binnenstedelijke
herstructurering en transformatie wordt geen samenhangend plan opgemaakt.99 Om de
stadsranden bewoonbaar te maken of te houden, moet dus rekening worden gehouden met
verschillende aspecten: economie, sociocultureel patroon en het bestuurlijk kader. Deze
aspecten kunnen elk afzonderlijk als systeem worden opgevat, maar bij de ruimtelijke planning
is de samenhang van deze aspecten van belang. Ze moeten worden opgevat als een element
uit een groter geheel. Bij dit groter geheel moet dan de integratie centraal staan. De ruimtelijke
planning moet dus steunen op de kennis van vier aspectsystemen: economisch systeem,
sociocultureel systeem, politiek-juridisch systeem en landschapssysteem. Op die manier zou
men van integrale ruimtelijke planning kunnen spreken.100 Er moet dus worden overgestapt
naar een integraal stadsrandzonebeleid om bovenstaande ruimtelijke ontwikkelingen en
problemen geïntegreerd tegemoet te komen en om zo de kwaliteiten van de stadsrand te
behouden of op te waarderen.
In de ruimtelijke planning is er nood aan een herontdekking van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
De (mono)functionele zonering in de huidige ruimtelijke uitvoeringsplannen heeft reeds een
lange staat van dienst en kadert binnen een historisch politiek-maatschappelijk streven naar
een ruimtelijke scheiding van functies en activiteiten. Het succes van deze zonering ligt in de
eerste plaats in de rechtszekerheid die ermee wordt gecreëerd. Alhoewel een eventueel
verminderde rechtszekerheid momenteel nog een onoverkomelijk euvel lijkt, wordt de
functionele zoneringstechniek in de ruimtelijke planning steeds meer in vraag gesteld. Doordat
de stadsrandgebieden worden gekenmerkt door een verschil in dynamiek, milieu-impact en
betekenis, blijkt de functionele zonering van het ruimtelijk uitvoeringsplan niet meer de ideale
manier van werken te zijn. Er wordt gepleit voor een ‘herontdekking’ van het ruimtelijk
uitvoeringsplan naar een ‘strategisch’ ruimtelijk uitvoeringsplan. De toevoeging ‘strategisch’
wijst daarbij op een actievere, meer op realisatie gerichte en selectievere invulling van het
uitvoeringsplan, in plaats van op de passieve en alles in functionele zonering vattende vorm
van vandaag. Dit strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan gaat voor alle duidelijkheid nog steeds
uit van zonering, omdat ruimtelijke planning in ultimo gebiedsgericht is. Bij de zonering staat
99 D. Hamers, K. Nabielek, N. Piek & N. Sorel, Verstedelijking in de stadsrandzone. Een verkenning van de ruimtelijke opgave, (Planbureau voor de Leefomgeving, 2009), 9-12. 100 G. Allaert, Ruimte en Planning. Van planningstheorie tot Vlaamse planningspraktijk, (Gent, Academia Press, 2009), 24.
49
evenwel niet langer de bestemming voor een of meerdere functies of activiteiten centraal, maar
de zonering in eenheden die zoveel mogelijk verband houden met de beoogde
maatschappelijke rol van de stadsrand. De naamgeving van de zones tracht zoveel mogelijk
uitdrukking te geven aan de meest relevante ruimtelijke kenmerken van de eenheden, onder
meer wat betreft dynamiek, kwetsbaarheid en betekenis. Daarnaast moeten de
stedenbouwkundige voorschriften bij deze zones/eenheden de omgevingscondities
omschrijven waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zonder de functies
of activiteiten bij naam te noemen. Inrichting en beheer gaan met andere woorden de eigenlijke
bestemming van de ruimte overheersen.101
Een bijkomende vraag bij het planningssysteem is hoe betrokken partijen hun rol de komende
periode gaan invullen.102 De Rynck (1999) is van mening dat Vlaanderen geen nood heeft aan
een stedelijk beleid enerzijds en een plattelandsbeleid anderzijds. Hij pleit voor een meer
gebiedsgerichte benadering van de stadsrand waarbij alle betrokken actoren een visie
formuleren hoe er met de ruimtedruk vanuit alle mogelijke functies en activiteiten moet worden
omgegaan, hierbij voortbouwend op de in het gebied aanwezige kwaliteiten, problemen en
potenties.103 Dit impliceert een van onderuit opgebouwd, geïntegreerd, gedifferentieerd en
gebiedsgericht beleid, ongeacht of het betrokken gebied met een stedelijke en dan wel een
landelijke problematiek wordt geconfronteerd.104 Maar de betrokken actoren moeten niet alleen
vanuit het lagere schaalniveau, maar ook vanuit het hogere schaalniveau hun ruimtelijke en
maatschappelijke ambities formuleren. Op het lagere schaalniveau vormen de streekidentiteit
en het fysiek milieu vooral de belangrijkste uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkeling. Op
het hogere schaalniveau zijn de grensoverschrijdende stedennetwerken en internationale
havens vooral bepalend.105 Duurzame stadsranden vereisen dus een samenwerking tussen
tal van partijen, zowel publiek als privaat. Het vraagt om het creëren van netwerken om
gezamenlijk plannen te maken en uit te voeren. Overheden zijn slechts één van de partijen in
dat netwerk en zijn voor het formuleren van beleidsdoeleinden en/of het bereiken daarvan
afhankelijk van vele anderen. Andere relevante betrokkenen zijn: landbouwers en andere
ondernemers, bewoners en burgers, overheden, natuurorganisaties, waterschappen, en waar
nodig projectontwikkelaars en woningcorporaties. In de stadsranden is dit een extra uitdaging
101 H. Leinfelder, Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context, Proefschrift Doctor in de Ingenieurswetenschappen, (Universiteit Gent, 2007), 16-18. 102 Stadswerk magazine, Staat van de stadsrand, (Planbureau voor Leefomgeving, 2011), 2. 103 F. De Rynck, Opvolging en aanknopingspunten voor het beleid, (Die Keure, 1999). Geciteerd in: H. Leinfelder, Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context, (Universiteit Gent, 2007), 193. 104 H. Leinfelder, Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context, Proefschrift Doctor in de Ingenieurswetenschappen, (Universiteit Gent, 2007), 193. 105 P. Renard, Vlaanderen is één reconversiegebied, (Tijdschrift Ruimte nr. 17, 2013), 13.
50
door de cultuurverschillen die soms bestaan tussen meer stedelijke partijen enerzijds en meer
landelijke partijen anderzijds. Het is van belang om zoveel mogelijk verschillende belangen en
motieven te combineren. Hierbij is het van belang te denken vanuit een breed en
toekomstgericht kwaliteitsconcept.106
De ruimtelijke planning van de stadsranden vergt dus een ruimtelijke visie op lange termijn,
maar ook op een schaal die de gemeentegrenzen overschrijdt.107 Steden zijn geneigd plannen
te maken binnen hun eigen gemeentegrenzen en zoeken voor eventuele uitbreiding hun eigen
grens op. Wanneer er vanuit een regionale blik gekeken wordt, kunnen er vaak andere locaties
gevonden worden die veel geschikter zijn voor nieuwe ontwikkeling. Vaak komt het voor dat
bij een gemeentelijke herindeling de ruimtevraag anders wordt opgelost. Dit zegt iets over de
noodzaak om gemeenteoverschrijdend te kijken naar stadsranden.108 Ook doordat de
voormalige periferie in veel gevallen al lang niet meer aan de rand van de stad ligt, moeten
beleidsmakers meer oog hebben voor de kwaliteit van de stadsrand en dus nog meer dan nu
over de grenzen heen kijken tussen de sectorale terreinen, en bovendien de afstemming en
samenwerking tussen gemeenten intensiveren. De ruimtelijke planning van stadsranden
vraagt daarbij ook nog eens maatwerk. De ruimtelijke en economische ontwikkelingen
verschillen regionaal, van groei tot krimp en in veel regio’s is er een grote onzekerheid over
welke richting het zal uitgaan. Er is dus zeker geen sprake van een one-size-fits-all-beleid.109
Maatwerk kan dus bekomen worden door een geïntegreerde en gebiedsgerichte aanpak van
de stadsranden.
Om invulling te geven aan duurzame stadsranden, zullen overheden dus ‘instrumenten’
moeten inzetten. Traditioneel worden instrumenten voor overheidshandelen vaak ingedeeld in
regels, financiële instrumenten en communicatieve instrumenten. Deze instrumenten zijn wel
niet toereikend voor het werken aan een duurzame stadsrand. Het gaat niet alleen om de juiste
regels af te kondigen, of via subsidies of heffingen gedrag te beïnvloeden, of het overtuigen
van mensen. Het gaat veel meer om het werken vanuit een netwerksetting aan de inhoudelijke
opgave van stadsranden. Dat vraagt om andere instrumenten, namelijk zogenaamde
horizontale instrumenten in plaats van de traditionele instrumenten die uitgaan van een
hiërarchische positie van de overheid. Duurzame stadsranden vragen dus enerzijds om het
creëren van synergie tussen verschillende kwaliteiten, en anderzijds vragen ze om
netwerkbouw. Het SURF-project van het Europees Interreg IV B project onderscheidt twee
106 T. De Bruijn, H. Haccoû & B. De Vries (2012), Duurzame ontwikkeling, tussen stad en land, (Saxion Kenniscentrum Leefomgeving, Deventer), 3-4. 107 Stadswerk magazine, Staat van de stadsrand, (Planbureau voor Leefomgeving, 2011), 2. 108 Atelier Overijssel, Overijssel is een contrast tussen stad en land in Overijssel; samen vormgeven aan stadsrandzones, (Atelier Overijssel, 2010), 6. 109 Stadswerk magazine, Staat van de stadsrand, (Planbureau voor Leefomgeving, 2011), 2.
51
types instrumenten die overheden moeten inzetten, namelijk instrumenten om synergie te
creëren en instrumenten voor netwerkbouw.110
110 T. De Bruijn, H. Haccoû & B. De Vries (2012), Duurzame ontwikkeling, tussen stad en land, (Saxion Kenniscentrum Leefomgeving, Deventer), -4.
Consequenties voor het ruimtelijk beleid: samenvatting
1. Geïntegreerd gebiedsgericht stadsrandenbeleid.
2. Nood aan de herontwikkeling van het ruimtelijk uitvoeringsplan: strategisch
ruimtelijk uitvoeringsplan.
3. Top-down en bottom-up benadering van de stadsranden door alle betrokkenen.
4. Samenwerking tussen relevante betrokkenen: netwerken.
5. Ruimtelijke visie op lange termijn die de gemeentegrenzen overschrijdt.
6. Inzetten van instrumenten door overheden om invulling te geven aan de duurzame
stadsranden.
3 CASESTUDY GENT
4. CONCLUSIE EN IMPLEMENTATIE
2. RUIMTELIJKE VERKENNING
VAN DE STADSRANDEN
Definiëring, afbakening en functionaliteiten
Waarom de stedelijke rand aanpakken?
Consequenties voor het ruimtelijk beleid
Theoretische basis:
Literatuuronderzoek
3. CASESTUDY GENT
stap 1:
screening Gentse stadsrand
Theoretische basis:
RSG, AGGG, AGNOS
Terreinonderzoek
Interviews
AL
GE
ME
EN
EN
VL
AA
ND
ER
EN
ST
AD
SR
AN
D G
EN
T
ALGEMEEN
stap 2:
doorkijk naar de duurzame
stadsrand
Theoretische basis:
stap 1
2. Ruimtelijke verkenning
van de stadsranden
Interviews
Terreinonderzoek
ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
stap 3:
aanbevelingen
Theoretische basis:
stap 1 en stap 2
2.3 Consequenties voor
het ruimtelijk beleid ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
1. INLEIDING
Probleemstelling
Methodologie
selectie van het studiegebied
54
3.1 Screening Gentse stadsrand
De Gentse stadsrand wordt gekenmerkt door een mozaïek van verschillende bestemmingen.
De stadsrand wordt in dit hoofdstuk gescreend aan de hand van ruimtelijke plannen en
terreinonderzoek. In een eerste deel worden de ruimtelijke plannen van Gent die mee de
vormgeving van de stadsranden hebben bepaald, kort toegelicht. In een tweede deel wordt de
Gentse stadsrand ruimtelijk geanalyseerd aan de hand van de visies in die ruimtelijke plannen,
en dit gekoppeld aan een terreinonderzoek.
3.1.1 Ruimtelijke planning
De ruimtelijke planning van Gent wordt hoofdzakelijk bepaald door het gemeentelijk ruimtelijk
structuurplan Gent (RSG) en het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan van de afbakening van
het grootstedelijk gebied Gent (AGGG).
In het RSG is de ruimtelijke visie van Gent weergegeven. Het RSG dateert van 2003, en werd
opgemaakt naar aanleiding van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV) van 1997. Dit
RSV is een aantal keer herzien, en kent zijn laatste herziening in 2011. Het RSG omschrijft
nauwgezet de krachtlijnen van het ruimtelijk beleid van het RSV. De planningsprocedure van
het huidig ruimtelijk structuurplan Gent liep in principe tot 2007, maar omdat de visie op dat
moment, en ook de jaren nadien nog actueel was, werd ervoor gekozen om het ruimtelijk beleid
nog even verder te sturen volgens de principes van het RSG. Nu, tien jaar later na de
goedkeuring, biedt het RSG nog steeds een samenhangende en vrij actuele visie op de
gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Maar tegelijk vertoont het RSG de laatste jaren
toch meer (kleine) tekorten en gebreken. De voornaamste hierbij zijn: 111
• Thema’s en onderzoeksvragen die ten gevolge van nieuwe trends en tendensen
opnieuw in vraag moeten worden gesteld.
• Duurzame ontwikkeling en duurzaam ruimtegebruik moeten nog meer aan bod komen.
• Sommige taakstellingen zijn niet meer relevant en moeten op basis van nieuwe
inzichten bijgestuurd worden.
• Heel wat kernprojecten die in 2003 werden gedefinieerd zijn ondertussen gerealiseerd
of in uitvoering, waardoor het nodig is nieuwe prioriteiten te stellen.
• Het bestuursakkoord 2013-2018 detecteert een aantal belangrijke knelpunten en legt
een aantal nieuwe accenten die onder de aandacht moeten worden gebracht: onder
111 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 22-23.
55
meer ruimtelijke oplossingen voor de bevolkingstoename, verminderen van de
mobiliteitsdruk, mogelijkheden voor gezinnen met kinderen, … .
Deze tekorten en gebreken zorgen ervoor dat er nagedacht wordt over een nieuw ruimtelijk
structuurvisie 2030. Deze nieuwe ruimtelijke structuurvisie 2030 of Plan Duurzame
Stadsontwikkeling 2030, met doorkijk naar 2050, zal worden afgestemd op de
maatschappelijke uitdagingen beschreven in 2.2. Deze maatschappelijke uitdagingen zijn van
toepassing op volledig Vlaanderen, en staan ook beschreven in het nieuwe Groenboek van
het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). Het BRV is de nieuwe ruimtelijke structuurvisie
voor Vlaanderen en zal het RSV vervangen. Ook op Vlaams niveau was er nood aan een
nieuwe structuurvisie. Het grote verschil is dat er bij het huidige RSG en RSV vooral aandacht
ging naar het ruimtelijke en sociale aspect, en dat nu het milieuaspect verder wordt
uitgediept.112 In het BRV wordt er gestreefd naar een stedelijk evenwichtig Vlaanderen zonder
de mensenmaat aan te tasten.113 Hierbij zal klimaatadaptatie een belangrijke plaats krijgen in
beide nieuwe ruimtelijke structuurvisies. Gent, en ook andere steden in Vlaanderen, moet zich
voorbereiden op en aanpassen aan de extreme regenval en wateroverlast, langere
droogteperiodes en waterschaarste, hittestress en zeespiegelstijging.114 De nieuwe ruimtelijke
structuurvisie zal hierbij vertrekken vanuit het bestaande RSG.115 Op dit moment staat deze
structuurvisie nog in zijn kinderschoenen, en is het nog niet duidelijk in hoeverre er aandacht
zal geschonken worden aan de ontwikkeling en inrichting van stadsranden. De stadsdiensten
van Gent zijn zich wel bewust van de problematiek, en denken na over hoe men deze
problematiek in de toekomst kan aanpakken.116
Deze ruimtelijke ontwikkelingen moeten verlopen binnen de AGGG. Deze afbakeningslijn is
een formaliteit, maar duidt wel aan tot waar het stedelijk gebied van Gent kan uitbreiden, en
toont ook aan vanaf waar het buitengebiedbeleid geldt.117 Deze afbakening heeft ervoor
gezorgd dat bepaalde bestemmingen in de stadsranden zijn gewijzigd om een groot aantal
stedelijke projecten mogelijk te maken. Deze wijzigingen zijn voornamelijk gebeurd in delen
van de deel- en buurgemeenten van Gent, namelijk Evergem, De Pinte, Destelbergen, Melle,
Merelbeke, Lochristi en Sint-Martens-Latem. De afbakeningslijn is definitief vastgesteld in
112 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 113 Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (2013). Vlaamse Regering legt nieuwe ruimtelijke visie voor. Geraadpleegd op 14-06-2013 via http://www.ruimtelijkeordening.be. 114 M. Breugelmans, Gent klimaatrobuust, (Presentatie open MINA-raad, 06-02-2013), 11. 115 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 22. 116 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 117 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
56
2005.118 Een voorstelling in de tijd van de hierboven genoemde plannen is terug te vinden op
onderstaande tijdslijn.
Deze ruimtelijke plannen hebben ook een invloed op de Gentse stadsrand. Dit wordt verder
toegelicht in 3.1.2 Ruimtelijke analyse. Maar desondanks de vooropgestelde ruimtelijke visie
in het RSG, zijn de stadsranden van Gent jarenlang de speelplaats voor verkavelaars
geweest.119 Op dit moment botst men op een situatie waarbij de stedelijke rand alsmaar
opschuift, en een bedreiging vormt voor het resterende waardevol groen in de stadsrand en
het buitengebied. De stadsranden hebben dus nood aan een duurzaam (stadsranden)beleid.
Sinds twee jaar wordt er op de stadsdiensten van Gent nagedacht over deze randen.
Momenteel heeft men reeds de problematiek rond deze randen vastgesteld, maar zijn er nog
geen concrete oplossingen ontwikkeld om deze problematiek aan te pakken.120
3.1.2 Ruimtelijke analyse
Indien men Vlaanderen bekijkt op een luchtfoto ziet men één mistige vlek. De veelheid aan
infrastructuren, half tot volledig bebouwd en verschillende netwerken over elkaar, hebben het
landschap volledig versnipperd. Door de eindeloze lintbebouwing is de relatie met het
achterliggende landschap verloren gegaan. Vlaanderen is dus één grote diffuse ruimte, ook
wel een nevelstad genoemd. Men zou dus kunnen zeggen dat Vlaanderen naar één grote
stadsrand is getransformeerd, en dat er geen sprake is van stadsranden op stedelijk niveau.121
Maar door in te zoomen op stedelijk niveau, kunnen er wel stadsranden onderscheiden
worden, ook al is de afbakening hiervan moeilijk te duiden. Zoals in de algemene definitie in
2.1.1 aangegeven is de stadsrand immers een overgangszone waarvan de grenzen moeilijk
aan te wijzen zijn. De stadsranden verschuiven als steden groeien en liggen in de tijd dus niet
118 Ruimtelijke Ordening (2013). Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Geraadpleegd op 13-06-2013 via http://www2.vlaanderen.be. 119 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 120 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 121 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling.
1997
RSV
2003
RSG
2005
AGGG
2011
Laatste
herziening RSV
Startnota BRV
goedgekeurd
2012
Start
Structuurvisie
Gent 2030
57
vast. In deze casestudy probeert men in eerste instantie de Gentse stadsrand te
onderscheiden van de stad en de open ruimte, en daarom is het van belang om eerst en vooral
duidelijkheid te scheppen omtrent de gebruikte begrippen stad, stadsrand en open ruimte.
• Stad, stadsrand en open ruimte
Het stedelijk kerngebied van Gent wordt in deze case beschouwd als het historisch centrum
met daaromheen zijn 19de eeuwse gordel. Door een stijgende bevolkingsgroei en bijkomende
verstedelijking is er de laatste decennia een 20ste eeuwse gordel ontstaan rondom de 19de
eeuwse gordel. De binnenstad en de 19de eeuwse gordel hebben namelijk hun limiet bereikt
qua verdichting.122 Het begin van deze 20ste eeuwse gordel wordt in deze casestudy als het
begin van de stadsrand beschouwd. Maar door een stijgende bevolkingsgroei van 35.000 à
40.000 bijkomende inwoners in 2050, verwacht men dat deze 20ste eeuwse gordel verder zal
verdichten. De druk op de 20ste eeuwse gordel is dus aan het toenemen.123 Deze dynamiek
komt onder andere tot stand doordat gezinnen kleiner worden, waardoor het huidige
woonaanbod onvoldoende wordt. Daarnaast kent Gent ook een stadsvlucht: inwoners, vooral
jonge gezinnen, verlaten de binnenstad en trekken naar de 20ste eeuwse gordel of naar de
buurgemeenten rond Gent. Heel wat nieuwe Gentenaren nemen dan de woningen binnen het
stadscentrum in.124 Maar Gent heeft nood aan nieuwe woningen om deze bevolkingsgroei op
te vangen. Op dit moment liggen de grootste woonreserves in de 20ste eeuwse gordel,
waardoor ook nieuwe woningen vooral daar zullen komen.125
Maar aan deze stedelijke groei moet ook een grens voorzien worden. Daarom zijn in 2005 de
grenzen van het grootstedelijk gebied Gent concreet vastgelegd in de AGGG. De afbakening,
zie zwarte lijn in Figuur 11, bepaalt waar extra ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied
kunnen gestimuleerd worden, en voorkomt dat het stedelijk gebied tomeloos gaat uitbreiden.126
Deze ontwikkelingen zijn niet alleen stedelijke ontwikkelingen, maar omvat ook het uitbouwen
van de groenpolen en open ruimten. De afbakening is ook een aanzet geweest tot het
verdichten van de stadsrand.127 Langs de andere kant zorgt de afbakening er ook voor dat de
open ruimte voor landbouw, natuur en recreatie in het buitengebied achter de grenslijn in stand
gehouden wordt.128 Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het stedelijk gebied ook wel eens
122 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 123 Gent in Cijfers (2012). Bevolking. Totaal aantal inwoners. Geraadpleegd op 17-05-2013 via http://gent.buurtmonitor.be. 124 TOD, Gent groeit tot bijna 243.000 inwoners, (Nieuwsblad, 08-01-2010). 125 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 50. 126 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Toelichtingsnota, (Brussel, 2005), 10. 127 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 128 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Toelichtingsnota, (Brussel, 2005), 10.
58
de afbakeningslijn overschrijdt.129 De afbakeningslijn is dus een juridisch bepaalde grens, maar
mag niet als een harde stadsrand beschouwd worden. Zoals in de algemene definitie van
stadsranden in 2.1.1 toegelicht, zijn stadsranden overgangsgebieden tussen stad en platteland
met kenmerken van beiden. De stadsrandzone fluctueert dus over de afbakeningslijn heen.
De afbakeningslijn van het stedelijk gebied is enerzijds bepaald door de grensstellende
elementen vanuit het omliggende buitengebied, later concreter uitgewerkt in de afbakening
van de gebieden van natuurlijke en agrarische structuur (AGNAS). Hierbij zijn er rond Gent
vier buitengebiedregio’s te selecteren, namelijk het Waasland, Schelde-Dender, de Leiestreek
en het Veldgebied Brugge-Meetjesland, zie Figuur 10. Voor deze buitengebiedregio’s heeft de
Vlaamse overheid in overleg met gemeenten, provincies en middenveldorganisaties, zoals
natuur- en landbouworganisaties, een ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos uitgewerkt.
Deze visies geven op hoofdlijnen aan welke gebieden behouden blijven voor landbouw, en
waar er ruimte kan zijn voor natuurontwikkeling of bosuitbreiding.130 Hierbij vormen gebieden
die hoog gewaardeerd worden een harde grens, en gebieden met een lage waardering zullen
slechts in bepaalde gevallen een grens aan de stedelijke ontwikkeling stellen.131
Men spreekt hier van buitengebied, maar vaak worden ook de begrippen open ruimte en
platteland gebruikt. Buitengebied, open ruimte en platteland zijn in feite termen die niet veel
van elkaar verschillen qua inhoud. Het verschil ligt in de intellectuele toe-eigening van de
begrippen. Hiermee wordt bedoeld dat het begrip buitengebied een beleidsbegrip is dat door
het RSV in de Vlaamse ruimtelijke planning werd geïntroduceerd, open ruimte wordt vooral in
de wetenschap gehanteerd, en platteland wordt zowel door beiden gebruikt.132
129 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling. 130 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (2013). Planningsprocessen voor landbouw, natuur en bos. Geraadpleegd op 05-06-2013 via http://www.rsv.vlaanderen.be. 131 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Toelichtingsnota, (Brussel, 2005), 32. 132 H. Leinfelder, Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context, Proefschrift Doctor in de Ingenieurswetenschappen, (Universiteit Gent, 2007), 42.
59
Figuur 10: Buitengebied regio’s bepaald door AGNAS rondom Gent (Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, 2013)
Langs de andere kant is de afbakening van het grootstedelijk gebied Gent bepaald vanuit de
hypothese van de gewenste ruimtelijk structuur uit het RSG. De concepten uit het RSG
fluctueren omheen de stadsrand, tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Rekening
houdend met deze ruimtelijke concepten, het terreinbezoek en de definiëring van de
stadsrandzone wordt de stadsrand van Gent in deze casestudy beschouwd als een bufferzone
van 7 à 8 kilometer omheen de 19de eeuwse gordel, zie Figuur 11. De totale oppervlakte van
de stadsrandzone (buitencirkel – binnencirkel) bedraagt hierbij ongeveer 150 km² omheen het
stedelijk centrum van Gent. De stadsrandzone omvat dus in grote mate het grondgebied van
de deel- en buurgemeenten rondom Gent, waaronder Oostakker, Lochristi, Destelbergen, Sint-
Amandsberg, Afsnee, Baarle, Drongen, Vinderhoute, Mariakerke, Wondelgem en Evergem.
• Ruimtelijke concepten in de stadsrand
In wat volgt worden eerst de ruimtelijke concepten uit het RSG toegelicht. Nadien worden deze
concepten bekeken in de stadsrand van Gent en in beeld gebracht met behulp van
fotomateriaal.
GENT
60
Figuur 11: Afbakening stadsrandzone Gent en afbakening grootstedelijk gebied Gent
Oostakker
Zwijnaarde
Merelbeke
Gentbrugge
Melle
Lochristi
Sint-Amandsberg
Destelbergen
Evergem
Wondelgem
Vinderhoute
Mariakerke
Drongen
Afsnee Baarle
Sint-Denijs-Westrem
Sint-Martens-Latem
61
Gent is ontstaan rond het samenvloeien van de Schelde en de Leie, en later rond de
kruispunten van spoorwegen en wegen, namelijk de E40 en E17. Dit heeft ervoor gezorgd dat
Gent ontstaan is in de vorm van een zandloper, zie Figuur 12 (1). Gent heeft ervoor gekozen
om de stadsontwikkeling verder te laten lopen volgens dit model in de richting van vier oude
steenwegen, namelijk de Evergemsesteenweg, Brusselsesteenweg, Antwerpsesteenweg en
Kortrijksesteenweg, zie Figuur 12 (2). De vier oude steenwegen bepalen al enkele jaren de
relatie tussen het centrum, de deelgemeenten en de omliggende gemeenten. Deze
vierledigheid komt steeds terug: vier randstedelijke woongebieden, vier groenpolen en vier
clusters van regionaalstedelijke bedrijventerreinen. De steenwegen vormen als het ware een
ruggengraat voor de vier woongebieden en herbergen heel wat functies zoals handel en
bedrijvigheid. Ze vormen eveneens de hoofdlijnen van het openbaar vervoer: ze hebben of
krijgen nog een tramlijn. Door de stadsontwikkeling verder te laten lopen in de richting van de
steenwegen, is er een brede ontwikkeling in het noorden en zuiden ontstaan, met een smalle
taille tussenin ter hoogte van de binnenstad. Dit model zorgt ervoor dat de open ruimte, de
omliggende natuur- en recreatiegebieden, en de Leie-, Schelde en Damvallei vlot bereikbaar
zijn vanuit het centrum. Het vrijwaren van natuurontwikkeling staat daar dan ook voorop. Maar
het natuurlijk patroon van de zandloper is in het noorden onderbroken door de haven, in het
oosten en het zuiden door de Scheldevallei, en in het westen door de Leievallei met zijn
Bourgoyen-Ossemeersen. Hierdoor heeft de stad zich in vier richtingen uitgebreid, en zijn er
vier woongebieden ontstaan in de stadsrand, zie Figuur 12 (3). De vier woongebieden zijn
Mariakerke/Wondelgem/Evergem, Oostakker/Sint-Amandsberg/Lochristi/Destelbergen,
Gentbrugge/Ledeberg/Melle/Merelbeke en Zwijnaarde/Sint-Denijs-Westrem/De Pinte/Sint-
Martens-Latem. Elk woongebied is voorzien, of zal voorzien worden door een groenpool, zie
Figuur 12 (4). Een groenpool is een zone met veel groen en/of natuur die beschermd en
uitgebreid moet worden. Deze groengebieden kunnen dienen als recreatief gebied met
ecologisch belang voor de volledige stad. De vier groenpolen zijn: Vinderhoutse bossen
(Mariakerke-Lovendegem), Oud Vliegveld (Oostakker-Lochristi), Gentbrugse meersen
(Gentbrugge-Destelbergen) en de Kastelensite of Parkbos (Zwijnaarde-De Pinte). Deze
groenpolen worden met groenassen verbonden met het centrum van Gent. Hiernaast kent
Gent ook twee ringsystemen van infrastructuur, namelijk de R40 en de R4. De stadsring R40
verbindt de steenwegen en buurten van de kernstad, en verdeelt zo het verkeer op stedelijk
niveau. De grootstedelijke ring R4 daarentegen verbindt woon-, groen- en economische
gebieden in de stadsrand met elkaar. Op de kruispunten van de R4 en de vier steenwegen
kunnen zich dan regionale bedrijventerreinen ontwikkelen. Er zijn tevens ook specifieke zones
voorzien voor grootstedelijke kleinhandel. Deze concentratie van kleinhandel stimuleert zuinig
62
ruimtegebruik. Ze bieden eveneens mogelijkheden om parkings te delen en beperken het
aantal verplaatsingen voor inkopen.133
Figuur 12: De ruimtelijke visie van Gent in zes krachtlijnen: (1) stadsontwikkeling volgens het zandlopermodel (2) vier steenwegen verbinden het centrum met de stadsrand (3) vier woongebieden in de stadsrand (4) vier groenpolen aan de stadsrand verbonden door een groene ring (5) twee ringsystemen (R4 en R40) (6) regionale bedrijventerrein resp. kleinhandel op de knooppunten van de steenwegen met R4 resp. R40
• Stadsrand in beeld
Deze ruimtelijke concepten worden nu bekeken op het terrein. Het fotomateriaal zal duidelijk
maken dat de stadsrand heel diverse indrukken nalaat. Hierbij wordt de stadsrand besproken
in wijzerszin startend vanaf de haven in het noorden van Gent. De situering van de
verschillende gebieden kan men terugvinden in Figuur 11.
Het noorden van Gent wordt begrensd door de haven van Gent. De haven wordt beschouwd
als stadsrandzone die in het verleden een andere bestemming had, en waar zich de voorbije
decennia havenactiviteiten hebben gevestigd.134 Deze havenactiviteiten zijn bedrijventerreinen
van zowel zeehavengebonden activiteiten als gemengde en specifieke bedrijventerreinen, zie
133 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 16-19. 134 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling.
(1) (2) (3)
(4) (5) (6)
63
Figuur 14 (1) en (2). De haven van Gent valt onder het project Gentse
Kanaalzone en wordt niet gecoördineerd door de Gentse
stadsdiensten. De stad Gent werkt wel samen met het havenbedrijf
en heeft dan ook de visie van het project Gentse Kanaalzone
overgenomen in zijn RSG.135 Het project wordt beschouwd als hét
voorbeeld bij uitstek van een geïntegreerd gebiedsgericht beleid.136
De visie omvat een streefbeeld met economisch, ruimtelijke en
milieuopties voor de langetermijnontwikkeling van de kanaalzone. De
afbakening hiervan is vastgelegd op basis van het voorstel van de
AGGG in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Beide afbakeningslijnen sluiten op elkaar
aan. Binnen de afbakening van de zeehaven zijn de bedrijventerreinen voor
zeehavengebonden activiteiten opgenomen, terwijl in de afbakening van het stedelijk gebied
de gemengde en specifieke regionale bedrijventerreinen zijn opgenomen.137 Binnen het
project is er ook uitermate aandacht geweest voor de leefbaarheid van de kanaaldorpen, zie
Figuur 14 (3) en (4). Hiervoor zijn specifieke initiatieven opgezet, zoals ondersteuning van de
lokale handel, het garanderen van basisvoorzieningen, het realiseren van koppelingsgebieden
en het realiseren van kleinschalige projecten van sociale huur- en koopwoningen.138 De
koppelingsgebieden zijn grotendeels onbebouwde gebieden en vervullen een bufferende
functie tussen de industriële activiteiten en de omliggende dorpen.139 Het havengebied is dus
een vrij monofunctioneel gebied en wordt door zijn specifiek karakter niet altijd als de stadsrand
beschouwd.140
135 Lacoere, 16-05-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 136 P. Renard, Het roer moest om, (Tijdschrift Ruimte nr. 17, 2013), 23. 137 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Toelichtingsnota, (Brussel, 2005), 15. 138 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 23. 139 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 140 Aerts, 30-04-2013, Leinfelder, 13-05-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
(1) (2)
(1)
(2)
(3) - (4)
Figuur 13: Situering foto’s stadsrand ten noorden van Gent – haven.
64
Figuur 14: Stadsrand ten noorden van Gent – haven: (1) havenactiviteiten Gentse kanaalzone (2) havenactiviteiten Gentse kanaalzone (3) toegang naar het kanaaldorp Desteldonk (3) kanaaldorp Desteldonk.
Sint-Amandsberg is een stedelijke dichte kern die volledig aansluit bij
de 19de eeuwse gordel omheen het historisch stadscentrum.
Doorheen deze stedelijke kern loopt één van de vier belangrijke
structuurbepalende steenwegen: de Antwerpsesteenweg.
Langsheen deze steenweg liggen talrijke commerciële functies, zie
Figuur 16 (1) en (2). Sint-Amandsberg is vrij monofunctioneel en
streeft naar een scheiden van functies.141 Het behoort samen met
Oostakker, Lochristi en Destelbergen tot één van de vier
woongebieden in de Gentse stadsrand. Sint-Amandsberg en
Oostakker zijn de meer stedelijke kernen, terwijl Lochristi en Destelbergen de meer landelijke
buurgemeenten zijn, doch hebben deze laatste niet dezelfde landschappelijke uitstraling, zie
Figuur 16 (3) en (4).142 Door het stedelijk karakter van Sint-Amandsberg zijn het vooral de
diensten Economie, Wonen, Milieu, Stedenbouw en Ruimtelijke Planning en het
Mobiliteitsbedrijf van de Stad Gent die hier belang in hebben.
141 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling. 142 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling.
(3) (4)
(2) (1)
(3) – (4)
Figuur 15: Situering foto’s stadsrand ten noorden van Gent – Sint-Amandsberg en Destelbergen.
(1) – (2)
65
Figuur 16: Stadsrand ten noorden van Gent - Sint-Amandsberg en Destelbergen: (1) Antwerpsesteenweg doorheen Sint-Amandsberg (2) Antwerpsesteenweg doorheen Sint-Amandsberg (3) Dendermondsesteenweg doorheen Destelbergen (4) zijstraat weg van het centrum van Destelbergen.
Deze Antwerpsesteenweg loopt verder door naar Lochristi
centrum. Het beeld langsheen de steenweg kent een opvallende
wisseling. Tussen Sint-Amandsberg en Lochristi centrum
bevinden zich een aantal grootschalige eenheden die in grote
mate het beeld van de steenweg bepalen, zie Figuur 18 (1) en
(2). Eén van die grootschalige eenheden is het randstedelijk
bedrijventerrein ter hoogte van het op- en afrittencomplex met de
R4. Dit deel van de steenweg is vrij monofunctioneel ingericht.
Deze steenweg loopt daarna verder door naar Lochristi centrum
die het centrum doormidden kruist. Hier zijn de verschillende woonlinten die de steenweg
dwarsen kenmerkend. De steenweg kent doorheen Lochristi een intense nevenschikking van
grootschalige en kleinschalige elementen, met af en toe een groengebied naast een strak front
van gesloten bebouwing en commerciële functies naast het wonen, zie Figuur 18 (3) en (4).143
De intense bebouwing langsheen de Antwerpsesteenweg geeft niet meer het gevoel dat er
door een stadsrand wordt gereden.144 De bebouwing vormt als het ware een muur die het open
serrelandschap verbergt. Lochristi wordt immers gekenmerkt door zijn serrelandbouw, zie
Figuur 18 (5) en (6). De vele serres en landerijen getuigen van de bloementeelt die in Lochristi
de laatste eeuwen en zelfs vandaag de dag nog steeds een belangrijke rol spelen. Ook bevindt
er zich tussen Lochristi en Oostakker een oud vliegveld, dat later opgespoten is geweest met
zand. Deze plek zal in de nabije toekomst na zandontginning worden ingericht als één van de
grote groenpolen van Gent met veel ruimte voor recreatie. Hierbij komt dat Lochristi
opgenomen is in het buitengebied Waasland van AGNAS.145 Dit wil zeggen dat Lochristi
143 K. Borret, F. Dams, O. Goethals, G. Selhorst, T. Van De Wiele, B. Van Gassen, … & P. De Groot, Studie hoofdsteenwegen Gent, (Stad Gent, 2007), 123. 144 Aerts, 30-04-2013 en Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling. 145 Vlaamse Overheid, Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos. Regio Waasland. Operationeel uitvoeringsprogramma, (Vlaamse Overheid, 2009).
(3) (4)
Figuur 17: Situering foto’s stadsrand ten noorden van Gent – Lochristi.
(3) – (4)
(5) – (6)
(1) – (2)
66
behouden moet blijven voor landbouw, en dat Lochristi herbevestigd moet worden.
Desondanks Lochristi als buitengebied opgenomen is in AGNAS, wordt dit gebied met zijn
stedelijke as en zijn landelijke economie beschouwd als stadsrandzone van Gent. In de regio
rond Lochristi zijn het vooral de diensten Economie, Groen, Milieu, Stedenbouw en Ruimtelijke
Planning en het Mobiliteitsbedrijf van de Stad Gent die hier het meeste belang in hebben.
Figuur 18: Stadsrand ten noorden van Gent – Lochristi: (1) grote baanwinkels langs Antwerpsesteenweg (2) grote baanwinkels langs Antwerpsesteenweg (3) Antwerpsesteenweg doorheen Lochristi centrum (4) Antwerpsesteenweg doorheen Lochristi centrum (5) serrelandbouw (6) locatie groenpool Oud Vliegveld (achter de bossen bevindt zich de zandontginningszone).
De stedelijke kern van Gentbrugge sluit volledig aan bij het stedelijk kerngebied van de stad
Gent. Gentbrugge is als het ware een stedelijke uitloper van het centrum in de stadsrand.
Doorheen het stedelijk gebied loopt eveneens één van de vier belangrijke structuurbepalende
(1)
(4) (3)
(2)
(5) (6)
67
steenwegen van Gent, de Brusselsesteenweg.146 De
Brusselsesteenweg kan omschreven worden als één van de meest
stedelijke steenwegen, zie Figuur 20 (1). De steenweg wordt
gekenmerkt door veelal gesloten bouwblokken, met een sterke mix
van baanwinkels, bedrijven, horeca en wonen. De opeenvolging van
de gesloten bouwblokken zorgen bovendien voor een stedelijk front
langsheen de steenweg. Het aanwezige voorstedelijke karakter
wordt als kwalitatief ervaren en er wordt dan ook ingezet op een
verdere versterking van dit front. De continuïteit van het stedelijk front
wordt slechts op één plaats doorbroken, namelijk ter hoogte van de
omgeving van het op- en afrittencomplex van de E17 met de steenweg. De inrichting van het
op- en afrittencomplex krijgt een groene invulling in aansluiting op het naastliggende park, zie
Figuur 20 (2). Het geheel vormt een groen baken en rustpunt langsheen de steenweg.147 De
steenweg vormt een belangrijke ontwikkelingsas voor Gentbrugge. Door de felle
verstedelijking is Gentbrugge ook voorzien van een tramverbinding naar het centrum van Gent,
zie Figuur 20 (3). De Brusselsesteenweg loopt vanuit Gentbrugge verder door naar Melle.
Gentbrugge vormt samen met Melle en Merelbeke één van de vier woongebieden in de rand
van Gent, die ook nog tot de stadsrand van Gent worden beschouwd. Naar Melle toe kennen
de bouwblokken aan de zijde van de steenweg een meer verbrokkeld voorkomen en is er meer
groen aanwezig in de stadsrand, zie Figuur 20 (4) tot (6). Hierbij kan een onderscheid gemaakt
worden tussen grote en kleine percelen.148 Naast de stedelijkheid wordt Gentbrugge ook
gekenmerkt door een groenpool, namelijk de Gentbrugse meersen. Deze groenpool is gelegen
tussen de bebouwing van Gentbrugge en de brede bocht van de Schelde. De groenpool is
momenteel nog in ontwikkeling, maar zal de stadsrand ter hoogte van Gentbrugge een groen
karakter geven. Dicht bij de bebouwing zal de klemtoon liggen op recreatie, terwijl dichter bij
de Schelde de klemtoon zal liggen op natuurontwikkeling met onder andere moerassen,
bloemenrijke grasvelden en veel nieuw bos, zie Figuur 20 (3) en (4).149 In Gentbrugge met zijn
Gentbrugse meersen zijn het vooral de stadsdiensten Groen, Milieu, Economie, Wonen,
Stedenbouw en Ruimtelijke Planning en het Mobiliteitsbedrijf van Gent die hier het grootste
belang in hebben.
146 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling. 147 K. Borret, F. Dams, O. Goethals, G. Selhorst, T. Van De Wiele, B. Van Gassen, … & P. De Groot, Studie hoofdsteenwegen Gent, (Stad Gent, 2007), 173. 148 K. Borret, F. Dams, O. Goethals, G. Selhorst, T. Van De Wiele, B. Van Gassen, … & P. De Groot, Studie hoofdsteenwegen Gent, (Stad Gent, 2007), 173. 149 Stad Gent – Leefomgeving (2013). Gentbrugse meersen. Geraadpleegd op 01-06-2013 via http://www.gent.be.
(1) (2)
(3)
Figuur 19: Situering foto's stadsrand ten zuidoosten van Gent – Gentbrugge en Melle.
(4) – (6)
68
Figuur 20: Stadsrand ten zuidoosten van Gent – Gentbrugge en Melle: (1) Brusselsesteenweg doorheen Gentbrugge (2) groene invulling ter hoogte van het op- en afrittencomplex van de E17 met de Brusselsesteenweg (3) Brusselsesteenweg voorzien van een trambedding (4) verbrokkeld uitzicht langs de Brusselsesteenweg (5) verbrokkeld uitzicht langs de Brusselsesteenweg (6) verbrokkeld uitzicht langs de Brusselsesteenweg (7) Gentbrugse meersen (8) Gentbrugse meersen.
(2) (1)
(6) (5)
(3) (4)
(7) (8)
69
De omgeving van Zwijnaarde wordt in grote mate gekenmerkt door
een groot open gebied, ook al ligt het vlakbij het stedelijk centrum
van Gent. Dit groot open gebied vormt één van de vier groenpolen:
het Parkbos. Het Parkbos ligt deels op grondgebied van stad Gent
en deels op grondgebied van de gemeenten De Pinte en Sint-
Martens-Latem. Er wordt gesproken van een park door zijn talrijke
kasteelparken en cultuurhistorische interessante kastelen die zorgen
voor een aantrekkelijk landschap, zie Figuur 22 (1) tot (3). Hiernaast
kent het gebied ook karakteristieke dreven die tussen de velden
voorkomen, zie Figuur 22 (4). Ook hier en daar komen nog resten
van het historisch bulkenlandschap voor die zoveel mogelijk beschermd worden. Doordat het
gebied onder sterke stedelijke druk staat, wordt er gestreefd naar een stedelijk
landschapspark. Hierbij is er ook aandacht voor andere belangrijke functies, zoals duurzame
landbouw, ondersteunende horeca, woningen, hoogwaardige kennisbedrijvigheid en actievere
recreatie, zie Figuur 22 (5) tot (7). Er wordt dus gestreefd naar een multifunctionele groenpool
van circa 1200 ha. Er is ruimte voorzien voor 340 ha oud en nieuw bos, 200 ha park- en
natuurgebied en 500 ha duurzaam landbouwgebied, zie Figuur 22 (8) en (9). Het Parkbos is
van prioritair belang voor de Gentse regio aangezien er een groot tekort is aan toegankelijk
groen.150 Naast de multifunctionele groenpool wordt Zwijnaarde ook gekenmerkt door heel wat
industrie, zie Figuur 22 (10). Momenteel is men bezig met de aanleg van een nieuw duurzaam
gemengd regionaal bedrijventerrein, Eiland Zwijnaarde genoemd. Het bedrijventerrein wordt
door de E40 gesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel. Dit bedrijventerrein zal plaats
bieden voor gemengde bedrijvigheid, kennisbedrijvigheid en ook een deel van het terrein wordt
opengehouden voor toekomstige ontwikkelingen. Bij de inrichting van het terrein wordt
rekening gehouden met een kwalitatieve landschappelijke inkleding, zoals een natuurlijke
oeverstrook van 11 ha, groencorridors en de aanleg van een zichtheuvel. De ontsluiting zal
gebeuren via de doorgetrokken R4 en het water.151 Zwijnaarde wordt gekenmerkt door een
gevarieerd aanbod aan functies op korte afstand van elkaar, en kan hierdoor beschouwd
worden als een vrij duurzame stadsrand.152 In Zwijnaarde en omgeving zijn het voornamelijk
de stadsdiensten Groen, Milieu, Economie, Wonen, Sport en Recreatie, Stedenbouw en
Ruimtelijke Planning en het Mobiliteitsbedrijf van Stad Gent die hier het grootste belang in
hebben.
150 Projectbureau Parkbos (2013). Parkbos. Geraadpleegd op 02-06-2013 via http://www.parkbos.be. 151 AG Stadsontwikkelingsbedrijf Gent (2013). Eiland Zwijnaarde. Geraadpleegd op 02-06-2013 via http://www.agsob.be. 152 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
Figuur 21: Situering foto's stadsrand ten zuiden van Gent - Zwijnaarde.
(1)
(2) – (3)
(4)
(5) – (6)
(7)
(8) – (9)
(10)
70
(1) (2)
(5) (6)
(7) (8)
(3) (4)
71
Figuur 22: Stadsrand ten zuiden van Gent – Zwijnaarde, Sint-Martens-Latem en De Pinte: (1) kastelensite Zwijnaarde (2) kasteel van Maaltebrugge (3) Maaltebruggepark (4) karakteristieke dreef langsheen een veld (5) omgeving technologiepark (6) omgeving technologiepark (7) actieve recreatie/golf in Sint-Martens-Latem (8) duurzaam landbouwgebied op grondgebied De Pinte (9) bosgebied op grondgebied De Pinte (10) industriezone Zwijnaarde.
Nog in het zuiden van Gent ligt Sint-Denijs-Westrem. Samen met
Zwijnaarde, De Pinte en Sint-Martens-Latem vormt Sint-Denijs-
Westrem een woongebied ten zuiden van Gent. Sint-Denijs-Westrem
wordt eveneens doorkruist door één van de vier structuurbepalende
steenwegen van Gent, namelijk de Kortrijksesteenweg. De
Kortrijksesteenweg kent een asymmetrisch voorkomen, dit zowel voor
de bebouwing langs de steenweg als voor het achterliggende gebied.
De zuidzijde, het verst verwijderd van het stedelijk centrum van Gent,
bestaat uit een kleinere korrel en is meer gericht op wonen en kleine
kantoren in een uitgesproken groene en landelijke omgeving aan de
rand van het geplande Parkbos, zie Figuur 24 (1) en (2). In het noorden, dichter gelegen tegen
het stedelijk centrum van Gent, heeft de Kortrijksesteenweg een meer dynamisch karakter met
veel baanwinkels, reclame en parkings, zie Figuur 24 (3). De steenweg is in het noorden vrij
monofunctioneel ingericht en bevindt zich in een stedelijke omgeving. Ze sluit eveneens aan
bij de site van Flanders Expo, één van de vier regionale bedrijventerreinen, en de kern van
Sint-Denijs-Westrem, zie Figuur 24 (4). De site van Flanders Expo is hierbij voorzien van een
park-and-ride parking en een tramverbinding om het verkeer naar het stadscentrum op te
vangen, zie Figuur 24 (5). Naar de toekomst toe zal de asymmetrie van de steenweg als een
identiteit voor de Kortrijksesteenweg uitgespeeld worden. Zowel aan de noord- als aan de
zuidzijde van de Kortrijksesteenweg wordt het achterliggende wonen beschermd. Hiernaast
werken een aantal plekken als oriëntatiepunten op de steenweg. Deze plekken zijn
voornamelijk gelegen op kruisingen van de steenweg met andere infrastructuren en ze worden
gekenmerkt door een mix van meer grootschalige functies, zoals kantoren, school, ziekenhuis
of supermarkt, die een belangrijke publieke functie hebben, zie Figuur 24 (6). Het zijn bakens
langs de steenweg waar naast een programmatische verdichting, ook potentie bestaat om een
(9) (10)
Figuur 23: Situering foto's stadsrand ten zuiden van Gent – Sint-Denijs-Westrem.
(1) – (2)
(3)
(4) – (5)
(6)
72
andersoortige publieke ruimte te ontwikkelen die het publieke leven op die plekken
ondersteund.153 In de omgeving van Sint-Denijs-Westrem zijn het voornamelijk de
stadsdiensten Groen, Economie, Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Wonen en het
Mobiliteitsbedrijf van Stad Gent die hier het grootste belang in hebben.
Figuur 24: Stadsrand ten zuiden van Gent - Sint-Denijs-Westrem: (1) Kortrijksesteenweg zuidkant (2) Kortrijksesteenweg zuidkant (3) Kortrijksesteenweg noordkant (4) site Flanders Expo (5) park-and-ride parking Flanders Expo (6) carrefoursite, baken langs de steenweg.
153 K. Borret, F. Dams, O. Goethals, G. Selhorst, T. Van De Wiele, B. Van Gassen, … & P. De Groot, Studie hoofdsteenwegen Gent, (Stad Gent, 2007), 213.
(2) (1)
(4) (3)
(6) (5)
73
De stadsrand ten westen van Gent omvat veel open ruimten in min
of meer gave kouter- en bulkenlandschappen. Het gebied omvat
onder andere het Kouter- en Leieland, zie rode lijn Figuur 26 (1).
Desondanks dit gebied in de stadsrand van Gent ligt, wordt de open
ruimte door heel wat passanten ervaren als buitengebied, en
ervaren bewoners, recreanten en landbouwers het gebied als zeer
landelijk.154 De stad Gent heeft de bedoeling om daar een
buitengebiedbeleid te voeren, maar momenteel heeft de stad dit nog
niet. De afwisseling van kouters, bulken, valleien en bossen is vooral
voor recreanten een grote meerwaarde, en sowieso
identiteitsbepalend voor het Kouter- en Leieland. De kwaliteiten van het randstedelijk
platteland zitten immers in het westen van Gent, maar dit gebied ondervindt een grote druk
vanuit de stad.155 Het recreatieve belang op grootstedelijk niveau bevindt zich vooral omheen
de Leie en de Vinderhoutse bossen, de vierde groenpool in de stadsrand van Gent, zie Figuur
26 (2) tot (4). Een uitgebreid netwerk van routes en diverse mogelijkheden voor langzaam
recreatief verkeer, maken van het Kouter- en Leieland een aantrekkelijke woonomgeving en
een gebied waar inwoners van Gent en ruime omgeving komen recreëren. Ook de kleine
wegen, het netwerk van trage wegen en de bebouwing in de open ruimte bepalen mee de
kwaliteit van de open ruimte. Hiernaast vormen ook de dorpen een onderdeel van het gebied.
De kernen van Drongen, Baarle en Afsnee zijn als historische dorpskernen onlosmakelijk
verbonden met het Kouter- en Leieland, zie Figuur 26 (5) tot (8). De ligging aan de Leie is voor
elk van die dorpen identiteitsbepalend. Vooral Drongen en in mindere mate ook Baarle hebben
een belangrijke centrale functie op lokaal niveau. Afsnee is als centrum veel kleiner dan
Drongen en Baarle. Deze dorpen hebben goede autoverbindingen met de binnenstad, en ook
het openbaar vervoer is goed uitgebouwd. Dit bebouwd weefsel kent de voorbije jaren een
aanzienlijke verdichting. In de kernen worden vooral woningen vervangen door
appartementen. Hiermee wordt ingespeeld op de vergrijzingstrend. Een bijkomende verklaring
van de verdichting is ook de werking van de vastgoedmarkt. Door de aantrekkelijkheid van de
woonomgeving verhogen de vastgoedprijzen gevoelig. Vanuit financiële overwegingen is
verdichting dan ook een logisch gevolg. Deze verdichting treedt ook op buiten de kernen, onder
andere door verkaveling in kleinere percelen, bijvoorbeeld meer gesloten bebouwing of
bebouwing in tweede lijn, en het opduiken van appartementen buiten de kernen. Hiernaast
krijgen de open ruimten in het westen van Gent ook te maken met privatisering. Privatisering
vindt plaats onder de vorm van hobbylandbouw (verpaarding), tuinuitbreiding (vertuining) en
in de vorm van hergebruik van hoeves voor andere functies, zoals wonen en niet-agrarische
154 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling. 155 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling.
(2) – (7)
Figuur 25: Situering foto's stadsrand ten westen van Gent – Drongen, Baarle, Afsnee en Vinderhoute.
(10)
(8) – (9)
74
economische functies, zie Figuur 26 (9) en (10). Deze activiteiten zijn meer privaat van karakter
dan de typische open ruimte functies. Hierdoor versnippert de eigendomsstructuur en de
verschillende inrichting van elke eigendom heeft een meer gesloten en minder samenhangend
landschapsbeeld. Doordat de aanspraak op de open ruimte vanuit andere actoren vergroot,
en het versnipperde landbouwareaal al minder rendabel is, komt de landbouwsector in een
zwakkere markpositie te staan om gronden te houden of te verwerven. De trend van
privatisering zet zich daardoor in sneltempo door.156 Om het platteland te beschermen tegen
de verstedelijkingsdruk vanuit de stad, moet dit gebied beter landschappelijk geïntegreerd
worden.157 Ten westen van Gent in het Kouter- en Leieland zijn het vooral de stadsdiensten
Groen en Stedenbouw en Ruimtelijke Planning die hier het grootste belang in heeft.
156 Omgeving, Strategisch project Kouter- en Leieland, uitwerken van een instrumentarium, (Stad Gent, 2012), 10-13. 157 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling.
(1)
(4) (3)
(2)
75
Figuur 26: Stadsrand ten westen van Gent - Drongen, Baarle, Afsnee en Vinderhoute: (1) afbakening Kouter- en Leieland (2) Vinderhoutse bossen (3) Vinderhoutse bossen (4) kouter- en leieland (5) rondom Vinderhoute dorp (6) Vinderhoute dorp (7) nieuwe verkaveling in Vinderhoute (8) Drongen drop (9) omgeving rond Drongen - verpaarding (10) Vinderhoute - tuinuitbreiding.
Aan de linkerkant van de haven ten noorden-noordwesten
van Gent bevindt zich het woongebied van Mariakerke,
Wondelgem en Evergem. Mariakerke en Wondelgem worden
gekenmerkt door een warboel van aaneengebreidelde
verkavelingen en grote woningbouwprojecten. Het is
momenteel een kleinkorrelig gebied waar heel wat beweging
aanwezig is. De commerciële ontwikkelingen, crèches,
ouderenvoorziening en grootwarenhuizen dringen zich op ten
koste van groen en landbouwgrond. Aangezien er geen grote
(5) (6)
(7) (8)
(9) (10)
Figuur 27: Situering foto's stadsrand ten noord-noordwesten van Gent – Mariakerke, Wondelgem en Evergem.
(1) – (2)
(3)
(4)
76
steenwegen aanwezig zijn in Mariakerke en Wondelgem, vestigen deze functies zich in of
langs verkavelingen. De monofunctionaliteit dringt zich op in het gebied.158 Hierbij is
Wondelgem via een tramlijn verbonden met de binnenstad, zie Figuur 28 (1) en (2). Ter hoogte
van Evergem langs de Evergemsesteenweg is het woongebied voorzien van een regionaal
bedrijventerrein, zie Figuur 28 (3). Deze steenweg is de laatste van de vier structuurbepalende
steenwegen van Gent. In de deelgemeente Mariakerke bevindt zich grotendeels het
natuurreservaat Bourgoyen-Ossemeersen. Het is een open landschap in het valleigebied van
de Leie en bestaat uit vochtige graslanden doorsneden door sloten en grachten. Het is een
waardevol natuurgebied dat van stadsuitbreiding bespaard is gebleven, zie Figuur 28 (4). In
de regio van Mariakerke, Wondelgem en Evergem zijn het vooral de stadsdiensten Groen,
Wonen en het Mobiliteitsbedrijf van Stad Gent die hier het grootste belang in hebben.
Figuur 28: Stadsrand ten noord-noordwesten van Gent - Mariakerke, Wondelgem en Evergem: (1) tramverbinding doorheen Wondelgem centrum (2) fietsroute doorheen Wondelgem (3) industriezone langs de Evergemsesteenweg (4) natuurreservaat Bourgoyen-Ossemeersen.
De stadsrand van Gent kent dus een mozaïek van verschillende bestemmingen. De vier
woongebieden, de vier groenpolen en de vier bedrijventerreinen bieden telkens een andere
beleving. Dit maakt dat sommige delen van de stadsrand erg stedelijk lijken, andere delen
kennen dan een evenwichtige mix tussen stedelijkheid en landelijkheid, terwijl een nog ander
deel van de stadsrand bijna beschouwd kan worden als buitengebied. Een opvallend
158 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling.
(3)
(1) (2)
(4)
77
fenomeen in de stadsrandzone van Gent zijn dan ook de baanwinkels langsheen de
steenwegen. Deze steenwegen geven niet meer het gevoel dat er door een stadsrand wordt
gereden. Soms is het ook niet duidelijk meer dat er van gemeente tot gemeente wordt gereden.
Hiernaast is lintbebouwing dan een Vlaams fenomeen dat in de Gentse stadsrand minder sterk
aanwezig is.159 Om over te stappen naar een meer duurzame stadsrand, moet er dus gestreefd
worden naar een evenwichtige mix van wonen, groen en bedrijvigheid. Ook het aanpakken
van het weinig zuiver ruimtegebruik en de heel ongeordende ontwikkelingen is een oefening
die de stadsdiensten de komende jaren zal bezighouden.160
3.1.3 Focus studiegebied
Stadsranden moeten duurzaam ingericht worden om tegemoet te komen aan de toekomstige
maatschappelijke uitdagingen beschreven in 2.2 Waarom de stedelijke rand aanpakken?. In
de gesprekken met Philippe Van Wesenbeeck, Liesbeth De Smet en Simon Verledens van de
dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, is naar voor gekomen dat zij een stadsrand pas
duurzaam vinden als er sprake is van verwevenheid en nabijheid van functies.161 Functies en
activiteiten worden hierbij op een zodanige wijze in elkaars nabijheid gebracht zodat er
ruimtelijke meerwaarden, vormen van synergie en complementariteiten ontstaan. Ruimtelijke
meerwaarden zijn onder meer het concentreren van activiteiten en het creëren van ruimtelijke
nabijheid met voordelen inzake bereikbaarheid en mobiliteit.162 Een duurzame stadsrand moet
dus deze verwevenheid en nabijheid bevatten. Deze twee concepten komen dan ook in de
Gentse stadsrand het meest naar voor in het zuidelijk deel van Gent.
• Ruimtelijke analyse
Het zuidelijk studiegebied van Gent omvat de omgeving rond Sint-Martens-Latem, Sint-Denijs-
Westrem en Zwijnaarde, zie Figuur 29. Het is een multifunctioneel gebied met wonen,
kantoren, handel, recreatie, bedrijven en diensten. Deze multifunctionaliteit bevindt zich
voornamelijk het dichtst tegen de 19de eeuwse gordel. Hoe verder weg van de 19de eeuwse
gordel, hoe minder stedelijk het gebied, en hoe monofunctioneler het gebied. Om de
multifunctionaliteit van het studiegebied verder te duiden, wordt het studiegebied hierna verder
opgelicht naar zijn multifunctionaliteit om inzicht te krijgen in de aanwezige functies. Het
volledige multifunctionele gebied heeft een te grote schaal om in één kaartbeeld op te lichten,
159 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 160 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 161 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 162 G. Allaert, Ruimte en Planning. Van planningstheorie tot Vlaamse planningspraktijk, (Gent, Academia Press, 2009), 14.
78
daarom wordt er ingezoomd op drie zones van het multifunctionele gebied. Deze zones zijn
aangeduid in Figuur 29.
Figuur 29: Focus studiegebied Gentse stadsrand en aanduiding opgelichte zones
Een eerste zoom is genomen ter hoogte van de Kortrijksesteenweg met het op- en
afrittencomplex van de E40 in Sint-Denijs-Westrem, zie Figuur 29 weergegeven in Figuur 30.
De gekleurde vlekken op Figuur 30 duiden de verschillende functies aan. Het gebied omvat
diensten, handel, park-and-ride, een park en wonen. Het valt op dat de verschillende functies
in het gebied nogal geclusterd voorkomen, en dat er weinig sprake is van verwevenheid op dit
schaalniveau. Het ingesloten gebied van The Loop, Figuur 30 (2) tot (5), bevat voornamelijk
commerciële bedrijven en diensten, en een heel klein gedeelte woongebied. Aan deze
commerciële functies is een park-and-ride zone gevestigd. Deze park-and-ride gelegen langs
de belangrijke op- en afrit van de E40, heeft een ideale ligging om het verkeer naar het centrum
hier te laten overstappen op openbaar vervoer, zoals tram en bus. Op deze manier dringt het
verkeer het stadscentrum niet binnen langs de secundaire wegen. Deze park-and-ride wordt
eveneens gebruikt door de werknemers en bezoekers van The Loop. The Loop is eveneens
met een tramlijn verbonden met het station Gent Sint-Pieters en het centrum van Gent.
Desondanks er geen sprake is van verwevenheid, is er wel sprake van nabijheid. Het gebied
is compact ingericht, waarbij restruimtes zoveel mogelijk worden benut, zie ligging KBC-toren
Figuur 30 (4). Het gebied kent hiernaast ook nog een groen stadspark waar de stadsbewoners
tot rust kunnen komen. Dit stadspark, Maaltebruggepark, is genoemd naar het
Maaltebruggekasteel gelegen in het park, en maakt onderdeel uit van de kastelensites gelegen
Zwijnaarde
Merelbeke
Sint-Martens-Latem
De Pinte
2
1
Sint-Denijs-Westrem
3
79
in het Parkbos. Ook omvat het gebied onderwijsinstellingen zoals de Hogeschool Gent en het
Don Bosco Technisch Instituut. De woningen zijn voornamelijk gelegen achter de muur van
diensten en bedrijven langs de Kortrijksesteenweg, en zijn hoofdzakelijk vrijstaande woningen.
De vrijstaande woningen verlaten het stedelijke en zorgen voor een groter stadsrandgevoel.
Het ingezoomde gebied wordt dus voornamelijk gekenmerkt door een clustering van wonen,
diensten en handel. De gehele zoom kan volgens de gebiedstypes uit de Nederlandse studie
van Hamers et al. (2009) beschreven in 2.1.1 bestempeld worden als een compact en
monofunctioneel gebied.
Figuur 30: Zoom 1 - Compact en monofunctioneel: (1) vrijstaande woningen (2) park-and-ride zone (3) The Loop: kantoren en KMO (4) KBC-toren (5) baanwinkels (6) vrijstaande woningen (7) Don Bosco Technisch Instituut (8) Maaltebruggekasteel en Maaltepark (9) Hogeschool Gent (10) rijwoningen en vrijstaande woningen (11) Hogeschool Gent.
Een tweede zoom is genomen in het knooppunt van Zwijnaarde met de 19de eeuwse gordel,
net boven de kruising van de E40 en E17, zie Figuur 29 weergegeven in Figuur 31. De kleuren
in Figuur 31 geven terug de verschillende bestemmingen aan. In deze zoom is nu wel sprake
van verwevenheid: diensten, wonen, bedrijvigheid, groen en recreatie zijn verweven met
diensten
wonen
park-and-ride
parken
handel
(1)
(2)
(3)
(5)
(6)
(7) (8)
(9)
(10
(11)
(4)
E40
R4
80
elkaar. Het gebied kent verschillende functies, waaronder het Universitair Ziekenhuis, heel wat
dienstverlenende voorzieningen zoals orthopedagogische centra en dagcentra, Universiteit
Gent Campus Sterre, Hogeschool Gent Campus Vesalius, bedrijventerreinen en het nieuw
voetbalstadion van Gent. Het zijn vrij gesloten en op zichzelf georiënteerde eilanden. De
bedrijventerreinen en het nieuw voetbalstadion Ghelmaco Arena zijn gelegen langs het op- en
afrittencomplex van de E40 en E17, en zijn daarmee goed bereikbaar. Het Universitair
Ziekenhuis is hierbij ook nog eens ontsloten met een tramlijn langsheen de
Zwijnaardsesteenweg die het woongebied in het westen doorsnijdt, zie Figuur 31 tussen (2)
en (5). Deze tramlijn zal in de nabije toekomst worden doorgetrokken naar het centrum van
Zwijnaarde. Met behulp van trambruggen zal de ringvaart en de E40 overbrugd worden. Deze
trambruggen zullen hierbij ook voorzien worden van een breed fietspad die het ook mogelijk
maakt de ringvaart en de E40 per fiets te overbruggen. De woongebieden omvatten zowel
appartementen, rijwoningen, sociale woningen, en ook in mindere mate vrijstaande woningen.
De woningen stralen voornamelijk een stedelijk karakter uit. Ook hier is er terug sprake van
een compact stedelijke stadsrand. De verschillende stedelijke gebieden sluiten bij elkaar aan
en liggen in elkaars nabijheid. Langs de andere kant wordt de verwevenheid wel deels
onderbroken door de E17 die het gebied doorkruist van noord naar zuid. Volgens de
gebiedstypes besproken in 2.1.1 wordt deze tweede zoom bestempeld als een compact en
functioneel gemengd gebied.
81
Figuur 31: Zoom 2 - Compact en functioneel gemengd: (1) Universiteit Gent Campus Sterre (2) appartementen en rijwoningen (3) Sint-Paulusinstituut, orthopedagogisch centrum St. Jozef en dagcentrum Bijzonder Jeugdzorg ‘De Twijg’ (4) Universitair Ziekenhuis (5) sociale woningen (6) Hogeschool Gent Campus Vesalius (7) helicopterveld UZ met groene inrichting (8) vestiging Coca-Cola (9) Recyclagepark (10) bedrijventerrein Ottergemsesteenweg-zuid (11) nieuw voetbalstadion Ghelmaco Arena (12) Liedermeerspark.
Een derde zoom is genomen net onder de tweede zoom, ter hoogte van Zwijnaarde centrum
die links van de E17 ligt, zie Figuur 29 weergegeven in Figuur 32. Het gebied ligt in het
verlengde van de Zwijnaardsesteenweg en E17. Het gebied kent terug een verwevenheid van
verschillende functies: bedrijventerreinen, wonen, parken, technologiepark en recreatie liggen
er naast elkaar. In deze zoom bevinden zich praktisch geen dienstverlenende voorzieningen.
Zwijnaarde kent heel wat bedrijventerreinen, waaronder het nieuw duurzaam bedrijventerrein
Eiland Zwijnaarde langs de E40. Het bedrijventerrein wordt door de E40 doormidden
gesneden, zie Figuur 32 (5). Het ingezoomde gebied omvat ook het technologiepark
(wetenschapspark in een groene omgeving), De Ghellinckpark en het (privé) recreatie- en
kasteeldomein van Zwijnaarde, die onderdeel vormen van het Parkbos. Het gebied kent dus,
mede met de omliggende landbouw, een groene open invulling. Het woongebied in Zwijnaarde
kent een mix van zowel vrijstaande woningen, rijwoningen als sociale woningen. Dit
woongebied zal in de nabije toekomst ontsloten worden met een tramverlenging. In het
zuidoosten sluiten de bedrijventerreinen aan bij de stedelijke kern van Merelbeke, zie Figuur
32 (7). De verschillende stedelijke en minder stedelijke functies en woningtypologieën geven
bedrijventerreinen
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6) (7)
(8)
(9)
(10)
diensten
parken
recreatie
wonen
(11) (12)
E17
E40 R4
82
het gevoel zich in een stadsrand te bevinden. In het noorden en westen is het gebied nog altijd
compact en functioneel gemengd, maar in het zuiden leunt het toe naar een meer open ruimte
gebied.
Figuur 32: Zoom 3 - Compact en functioneel gemengd: (1) Technologiepark (2) De Ghellinckpark (3) rijwoningen, vrijstaande woningen en sociale woningen (4) bedrijventerrein Zwijnaarde (5) duurzaam regionaal bedrijventerrein Eiland Zwijnaarde (6) Kasteel van Zwijnaarde en privé golf club (7) vrijstaande woningen.
Tot slot kan nog opgemerkt worden dat de stadsrand voor het bestempelen van de
gebiedstypen uit de Nederlandse studie Hamers et al. (2009) bekeken wordt over het volledige
studiegebied. Op dit schaalniveau kan er gesproken worden van een multifunctioneel gebied.
Op een lager wijkniveau worden de gebieden eerder als monofunctioneel bestempeld. Er is
weinig verweving tussen bijvoorbeeld het Universitair Ziekenhuis, wonen en het groen. Bij
diepgaande verweving zou het opmaken van een functieplan op een veel lager schaalniveau
moeten gebeuren.
bedrijventerreinen
parken
recreatie
wonen
wetenschapspark
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
E40
E17
83
• Ruimtelijke planning
In de zuidelijke stadsrand van Gent zijn een aantal BPA’s en RUP’s opgemaakt, namelijk voor
het deelgebied Sint-Denijs-Westrem (BPA/RUP Handelsbeurs en BPA/RUP Sint-Denijs-
Westrem dorp) en voor het deelgebied Zwijnaarde (BPA Hutsepot I, BPA Hutsepot II, BPA
Hondelee, BPA Scheldeakker, BPA Tramstraat en BPA Kanaal Zwijnaarde). Voor de
groenpool Parkbos is een gewestelijk RUP ‘groenpool Parkbos’ opgemaakt, waarin men
streeft naar een multifunctionele groenpool. De visie van de groenpool uit het RSG wordt hierin
verder in detail toegelicht. In dit gewestelijk RUP zijn ook de gemeenten Sint-Martens-Latem
en De Pinte opgenomen. Voor het stadsdeel van de site Flanders Expo is vóór het RUP
Handelsbeurs een Masterplan ‘Gent Handelsbeurssite’ opgesteld waarin invulling wordt
gegeven voor kantoren, kantoorachtigen, leisure en wonen. Ook het Groenstructuurplan en
het Mobiliteitsplan van de Stad Gent doen uitspraken over de ruimtelijke planning van de
zuidelijke stadsrand.
1985 BPA Scheldeakker
1986 BPA Hondelee
1989 BPA Tramstraat
1994 BPA Kanaal Zwijnaarde
1997 Mobiliteitsplan Gent
2000 BPA Hutsepot I
2002 BPA Hutsepot II
2005 Gewestelijk RUP groenpool Parkbos
Masterplan Gent Handelsbeurs
2007 RUP Handelsbeurs
RUP Sint-Denijs-Westrem dorp
84
3.2 Doorkijk naar de duurzame stadsrand
Het zuiden van Gent is een gebied met veel plannen en waar in de toekomst veel zal gaan
bewegen.163 Doordat het een gebied in volle ontwikkeling is, is het interessant om dit gebied
op zijn duurzaamheid te testen. Het zuidelijk studiegebied wordt hierbij geanalyseerd naar de
vijf kwaliteiten van de duurzame stadsrand beschreven in het SURF-project in 2.1.2 Duurzame
stadsranden. Door interviews met stadsdiensten werd onderzocht welke toekomstvisie deze
stadsdiensten hebben m.b.t. de betreffende kwaliteit, en hoe deze kwaliteiten momenteel
worden ingevuld.
De Nederlandse studie van Hamers et al. (2009) omschrijft een stadsrand als duurzaam indien
er sprake is van vijf kwaliteiten. De vijf kwaliteiten zijn ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit,
sociale kwaliteit, economische kwaliteit en proceskwaliteit. Deze kwaliteiten moeten voldoende
ingevuld worden om te kunnen spreken van een duurzame stadsrand. De proceskwaliteit is
een kwaliteit die in relatie staat met de overige vier kwaliteiten. In wat volgt worden de vijf
kwaliteiten voor het zuidelijke studiegebied van Gent besproken.
3.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
De ruimtelijke kwaliteit is één van de vijf kwaliteiten die aanwezig moet zijn om te kunnen
spreken van duurzame stadsranden. Met ruimtelijke kwaliteit wordt enerzijds bedoeld dat
passende functies zodanig gecombineerd moeten worden dat er sprake is van verwevenheid
en nabijheid.164 Anderzijds moet er ook functioneel en zuinig met de ruimte worden
omgegaan.165 Niet alleen vormgeving en functionaliteit zijn belangrijk, maar ook het imago en
duurzaamheid van de ruimte.166 Om te kunnen spreken van ruimtelijke kwaliteit moet deze hier
en nu aanwezig zijn, maar moet deze ook in de toekomst behouden worden. De ruimtelijke
kwaliteit als onderdeel van de vijf kwaliteiten van duurzame stadsranden is weergegeven in
Figuur 33.
163 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 164 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 165 Zie 2.1.2 Duurzame stadsranden. 166 G. Allaert, Ruimte en Planning. Van planningstheorie tot Vlaamse planningspraktijk, (Gent, Academia Press, 2009), 8.
85
Figuur 33: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: ruimtelijke kwaliteit (De Bruijn, 2004)
Het zuidelijk deel van de Gentse stadsrand is een heterogeen gebied. Het wordt doorsneden
door tal van infrastructuren waarlangs plaatselijk groen voorzien is. De verschillende
woonkernen zijn ook van elkaar gescheiden door grote clusters van bedrijven of instellingen
met een groen karakter. Ten noorden van de R4 is de bebouwing dichter, en komt het huidig
openbaar groen niet tegemoet aan de behoeften van de inwoners. Ten zuiden van de R4 zijn
de woningen en tuinen groter. Hier rest nog een aaneengesloten landbouwgebied met
verspreid gelegen kasteelparken.167
• Nabijheid en verwevenheid
De zuidelijke stadsrand is een multifunctioneel gebied met een verwevenheid en nabijheid van
functies, zoals besproken in 3.1.3 Focus studiegebied. Deze verwevenheid en nabijheid van
functies is daar ook uitgebreid besproken. Hierbij kent zoom 1 van Figuur 29 in het algemeen
een goede nabijheid van functies, maar een iets minder sterke verwevenheid ervan. Het
wonen, de bedrijven en de baanwinkels liggen geclusterd in het gebied. Hier heerst eerder
een monofunctionaliteit. Langs de Kortrijksesteenweg wil men afstappen van deze
monofunctionaliteit, en overstappen naar een meer multifunctioneel gebied met een mix van
wonen, kantoren en een gevarieerde mobiliteit. Het wonen in combinatie met de baanwinkels
zal dan een goedkopere woonplek vormen dan de verkavelingen achter de baanwinkels.168
Vanuit deze optiek is dan ook de studie van de steenwegen als voorstudie van de ruimtelijke
167 Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 138. 168 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling.
86
uitvoeringsplannen van de hoofdsteenwegen uitgevoerd.169 De zones van zoom 2 en 3 van
Figuur 29 kennen daarentegen, op het schaalniveau van de zuidelijke stadsrand, een zeer
goede verwevenheid en nabijheid van functies. Deze gebieden kennen een grote
verscheidenheid aan functies, namelijk allerhande diensten vlakbij het Universitair Ziekenhuis,
gevarieerd wonen, handel, bedrijven, recreatie, groen en kennis. Globaal kan gesteld worden
dat het zuidelijk studiegebied een vrij goede verwevenheid en nabijheid van functies kent.
• Mobiliteit en bereikbaarheid
De verwevenheid en nabijheid van functies maken de zuidelijke stadsrand ook kwalitatief
doordat bewoners minder verplaatsingen moeten afleggen om aan hun behoeften te voorzien.
De ruimte wordt nog kwalitatiever indien zij een goede verbinding met het openbaar vervoer
kent naar het station Gent Sint-Pieters en de binnenstad. Zwijnaarde heeft een goede
tramverbinding met het centrum van Gent. Deze tramverbinding zal in de nabije toekomst
verlengd worden tot aan de bibliotheek in het centrum van Zwijnaarde. Bewoners vrezen hier
wel voor het aantasten van het dorpse karakter van Zwijnaarde.170 Het zuidelijk deel ter hoogte
van Sint-Denijs-Westrem en Sint-Martens-Latem scoort daarentegen minder goed op vlak van
openbaar vervoer. Dit gebied heeft net openbaar vervoer nodig om de leefbaarheid van de
omgeving te versterken. Door de baanwinkels wordt er heel wat verkeer gecreëerd die een
nadelige invloed heeft op de leefbaarheid van de omgeving. De handelszaken zijn immers
bedoeld voor een heel stadsdeel, de hele stad of zelfs de Gentse regio, waardoor de
leefbaarheid enorm onder druk komt te staan.171 In het RSG pleitte men naast het openbaar
vervoer ook voor een optimale verbinding met de wagen, maar volgens de huidige tendensen
moet er meer ingezet worden op openbaar vervoer. Op dit moment kent het zuiden van Gent
amper verbindingen met het openbaar vervoer. Er is openbaar vervoer nodig om de
leefbaarheid van de buurt op te waarderen. Momenteel moet dit deel van de stadsrand
dagelijks een grote hoeveelheid verkeer slikken. Omwonenden in deze buurt zijn vaak
genoodzaakt een tweede auto in bezit te hebben om het stadscentrum te bereiken. Hierbij is
met de wagen de afstand in ruimte niet ver, maar door de verkeersdrukte is men vaak langer
onder de baan dan als men van buiten Gent komt.172
Op lange termijn wordt het bijna onmogelijk dat gezinnen nog twee auto’s bezitten. Mobiliteit
wordt veel te duur. Decennialang heeft men kunnen genieten van goedkope mobiliteit. Dit wil
men nu omdraaien, maar zal niet op vrijwillige basis lukken. Er zal moeten worden
169 K. Borret, F. Dams, O. Goethals, G. Selhorst, T. Van De Wiele, B. Van Gassen, … & P. De Groot, Studie hoofdsteenwegen Gent, (Stad Gent, 2007). 170 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling en BST, Groen licht voor doortrekken tram, (Nieuwsblad, 04-01-2013). 171 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling. 172 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling.
87
overgeschakeld op een systeem zodanig dat mensen het niet meer kunnen betalen, zoals met
behulp van stijgende brandstofprijzen of kilometerheffing op autostrades. Dit is natuurlijk niet
de beste oplossing van anticiperen, en is in feite het probleem aanpakken als het al te laat is.
Door de dure mobiliteit en de slechte verbinding met het openbaar vervoer zullen dan ook in
de toekomst heel wat woningen in de stadsrand te koop komen te staan. Deze woningen met
grotere tuin in de stadsrand verkopen moeilijker, ook al zijn deze in verhouding met een kleine
stadswoning in het centrum vrij goedkoop. De prijs van een kleine villa in de stadsrand is
namelijk niet veel duurder dan een kleine stadswoning in het centrum. Er is ook veel meer
vraag naar de kleine stadswoning, en minder naar de kleine villa in de stadsrand. Dit heeft
alles te maken met de verduurde mobiliteit die er gekomen is door de grote hoeveelheid
verkeer en het daarmee gecreëerde tijdsverlies.173 Naast het gemobiliseerd verkeer heeft de
zuidelijke stadsrand van Gent een goede fietsverbinding met het centrum van Gent. Deze
fietsverbindingen, die kaderen binnen de groenassen van het RSG, zijn al in grote mate
uitgebouwd in de zuidelijke stadsrand. Slechts enkele korte verbindingen moeten nog worden
gerealiseerd.174
Ook het nieuw voetbalstadion Ghelamco Arena gelegen in het zuiden van Gent kampt met
ernstige problemen op vlak van ligging en bereikbaarheid, zie Figuur 31 (11). Zo zouden er
geen grote lijnen zijn voor vervoer naar het stadion en onvoldoende veilige routes voor wie per
fiets naar het stadion wil.175 De R4 zal heel wat verkeer moeten slikken om de bezoekers van
het stadion op te vangen, en de aanleg van het op- en afrittencomplex en de rotonde van de
R4 zullen nog enkele maanden duren.176 Het mobiliteitsplan van het nieuw voetbalstadion
waarbij de klemtoon voornamelijk ligt op fiets, openbaar vervoer en carpoolen wordt afgedaan
als onvoldoende.177 In het mobiliteitsplan staat dat carpoolers terecht kunnen op één van de
duizend gereserveerde en te betalen parkeerplaatsen binnen een straal van ruim één
kilometer rond het stadion.178 Maar bezoekers kunnen volgens het mobiliteitsplan ook op
amper vijfhonderd meter van het stadion gratis parkeren in de Liedermeerswijk. Ook de
verbindingsweg tussen de wijk en het voetbalstadion wordt als parkeerruimte ingevuld.
173 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 174 Mobiliteit in Gent (2013). Ontbrekende fietsinfrastructuur in Gent. Geraadpleegd op 20-06-2013 via http://www.mobiliteitgent.be. 175 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling en Redactie, Expert: ‘Stadion AA Gent staat op verkeerde plaats’, (De Morgen, 17-06-2013). 176 R4 verbindt (2013). Een nieuwe rotonde aan het stadion van KAA Gent. Geraadpleegd op 01-07-2013 via http://www.r4verbindt.be. 177 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling en Redactie, Expert: ‘Stadion AA Gent staat op verkeerde plaats’, (De Morgen, 17-06-2013). 178 Filip Watteeuw (31-05-2013). Mobiliteitsplan Arteveldestadion legt klemtoon op fiets, openbaar vervoer en carpoolen. Geraadpleegd op 01-07-2013 via http://filipwatteeuw.be.
88
Bewoners reageren op deze plannen boos en verontrustend omwille van veiligheid, overlast
en respect voor het Liedermeerspark in de wijk.179
Het bedrijventerrein The Loop beschikt ook over een park-and-ride zone. Deze park-and-ride
zone houdt het verkeer uit de binnenstad door parkeergelegenheid in de stadsrand te voorzien
en verbinding met het openbaar vervoer naar het stadscentrum aan te bieden. De
stadsrandparking van The Loop moet dus voorzien worden van ondersteunende elementen
om de auto’s in de stad te beperken. Deze ondersteunende elementen zijn afhankelijk van
heel wat gezamenlijke beslissingen, bijvoorbeeld investeringen. De randparking van The Loop
bevindt zich eveneens langs het op- en afrittencomplex van de E40 zodanig dat verkeer niet
langs de steenwegen de parking moet bereiken. Door zijn ligging en functionaliteit worden de
kleinere wegen binnen de stadsranden ontlast van doorgaand verkeer naar het
stadscentrum.180
• Slim verdichten
In het perspectief van een groeiende bevolking, zal de woondichtheid in de zuidelijke rand
moeten worden opgedreven indien het gebied duurzaam wil ontwikkelen. Een verdere
verdichting van het stedelijk centrum en de dichtbebouwde 19de eeuwse gordel zou maar
weinig bijkomende woningen meer opleveren, en zou daarbij ook ten koste gaan van andere
centrumfuncties. In deze stedelijke gebieden zou er zelfs eerder naar een lagere dichtheid
moeten worden gestreefd. Ook het uitbreiden van het stedelijk gebied is al evenmin een optie.
Dit zou dan ten koste gaan van landbouwgronden, groengebieden of bedrijventerreinen, en
zou het buitengebied volledig bezetten. Een oplossing zoeken buiten Gent is ook geen optie.
Het openbaar vervoer reikt niet zo ver, en de bewoners zouden dan de wagen moeten nemen
naar het stadscentrum. Bovendien strookt dit ook niet binnen met de visie van het RSV. Er
blijft dus enkel de stadsrand over waar de woondichtheid nog niet verzadigd is.181 In de
zuidelijke stadsrand bevinden zich nog tal van nieuwe kleine en grote verkavelingen.182
De zuidelijke stadsrand ondervindt de laatste jaren een zekere verdichting. De verdichting
moet dus zodanig gebeuren dat de ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast, dit wil zeggen dat
er voldoende ruimte moet blijven voor tuin, openbaar domein en groen.183 Het verdichten
vraagt om een specifieke aanpak. Eerst en vooral moet duurzaam verdichten samengaan met
mobiliteit. Meer inwoners op een zelfde gebied huisvesten zal enkel duurzaam verlopen indien
er een goede verbinding is met het openbaar vervoer. In Sint-Denijs-Westrem en Sint-Martens-
179 B. Staes, Ghelamco Arena neemt woonwijk in als parking, (Nieuwsblad, 27-06-2013). 180 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling en Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 181 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 182 Logic-Immo (2013). Immobilien. Geraadpleegd op 25-06-2013 via http://www.logic-immo.be. 183 Aerts, 30-04-2013 en Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling.
89
Latem doet er zich verdichting van het wonen voor, maar is er op dit moment amper een
verbinding met het openbaar vervoer.184 De tramverbinding gaat slechts tot het
bedrijvencentrum van The Loop. Het verdichten van het gebied zal hier dus niet leiden tot
minder autobezit. Indien men dit deel van de stadsrand toch duurzamer wil ontwikkelen, zal
het openbaar vervoer hier moeten worden aangepast. Op dit moment is er nog geen sprake
van het realiseren van een tramverbinding naar deze buurgemeenten. Hierbij kan gesteld
worden dat duurzaam verdichten in principe selectief verdichten is: verdichten in de nabijheid
van grote verkeersassen of langs assen van openbaar vervoer.185 Dit staat ook zo beschreven
in het ruimtelijke structuurplan Gent. Stedelijke ontwikkelingen moeten hierbij voornamelijk
plaats vinden langsheen de vier steenwegen. Maar de stad stemt ook vaak in op projecten die
deze strategie niet volgen, met gevolg dat stedelijke ontwikkelingen niet altijd nabij deze
steenwegen liggen.186
Naast verdichten langs openbaar vervoer, kan men ook slim verdichten door ruimte te
besparen. Dit staat ook beschreven in 2.2.1 Ruimtelijke druk. Meer woningen vragen immers
meer scholen, winkels, zorgcentra, sport- en cultuurvoorzieningen, publieke ruimte en groen.
Er is dus nood aan meervoudig ruimtegebruik. Zo worden de sportterreinen van het Don Bosco
Technisch Instituut na de schooluren ook gebruikt door andere sportclubs. Ook gebruiken zij
het Maaltebruggepark voor hun schoolse loopactiviteiten.187 Daarnaast kan er ook ruimte
bespaard worden door in de hoogte te gaan bouwen. Door de footprint van de bebouwing zo
klein mogelijk te houden, zal er meer ruimte overblijven voor groen en openbaar domein.
Hierbij kan ook de woondichtheid verhoogd worden door eengezinswoningen te vervangen
door appartementen. Zo heeft men een deel van het gebied vlakbij het Universitair Ziekenhuis
verdicht met hoge appartementsgebouwen waardoor rondom heel wat ruimte overblijft voor
groen. Er kan nog heel wat verdicht worden in de zuidelijke stadsrand, aangezien de
vooropgestelde 25 woningen per hectare uit het RSV nog niet bereikt is. Het verdichten wordt
vaak bemoeilijkt doordat veel gebieden in eigendom zijn van verschillende eigenaars.188
• Groen
Het Parkbos in het zuiden van Gent is een gevarieerd en afwisselend landschapspark. De
groenpool biedt op grote schaal groen voor Gent, De Pinte en Sint-Martens-Latem. Door zijn
invloed op ruimer niveau zijn de hoofdtoegangen van deze groenpool goed bereikbaar
gemaakt met het openbaar vervoer. De goed bereikbare hoofdtoegangen zijn het
Maaltebruggepark langs de Kortrijksesteenweg en ook een toegang langs de
184 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling. 185 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 186 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 187 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 188 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling.
90
Oudenaardsesteenweg. De groenpool wordt uitgebouwd tot een gevarieerd en grotendeels
publiek toegankelijke groene ruimte met bos, natuur en kwalitatief agrarisch gebied. Het
noorden van de groenpool omvat ook een omvangrijk deel natte natuur.189
Doorheen het Parkbos lopen twee recreatieve assen die verschillende groene ruimtes met
elkaar verbinden en vlot toegankelijk maken vanuit de kernstad. Deze groenassen verbinden
de binnenstad op een comfortabele manier met de randstedelijke groenpolen en het
buitengebied. De groenassen bestaan minimaal uit een fiets- en wandelpad met langsheen
een bermvegetatie. Er wordt gestreefd naar een breedte van minimum 15 meter.190
De grote monofunctionele instellingen in het zuiden van Gent zijn vrij gesloten en op zichzelf,
maar zijn wel groen ingericht. Door deze sites binnen de globale groenstructuur van de stad
te laten integreren, ontstaan er heel wat mogelijkheden voor de stad. Er ontstaan
opportuniteiten om losse delen van de mozaïek toegankelijker te maken of beter met elkaar te
verbinden. Zo wordt het fijnmazig netwerk van groen op recreatief, ecologisch en
landschappelijk opzicht versterkt, en biedt het een meerwaarde voor het zuiden van Gent. De
bedoeling is om deze instellingen te laten evolueren naar toegankelijke groene complexen met
een andere hoofdfunctie.191
• Stadslandbouw
Stadslandbouw is het lokaal telen en afzetten van verse groenen, fruit en verwerkte producten
met als afzetmarkt de stad en de stadsrand. Stadslandbouw schept mogelijkheden tot een
meer efficiënt en multifunctioneel gebruik van landbouwgrond en stadsruimte. Het is
verenigbaar met een opmerkelijke diversiteit van verdienmodellen, ruimtelijke vernieuwing en
sociale baten. Doordat stadslandbouw integreert met andere functies zoals toerisme,
recreatie, diensten, ruimtelijke ontwikkeling en onderzoek en ontwikkeling, wordt een meer
efficiënt gebruik van landbouwgrond en (semi) openbare ruimte gegarandeerd.
Stadslandbouw draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Momenteel leeft er in Gent al heel wat
rond stadslandbouw, maar dit meer in het noorden van Gent. Deze projecten focussen zich op
de productie in de stad, productie rond de stad ofwel distributie van lokale voedingsproducten.
Hierbij wordt er belang gehecht aan agro-ecologische productietechnieken, sociale inbedding
waarbij voeding een brug kan overslaan tussen verschillende maatschappelijke groepen, en
waarbij de toegang tot gezond voedsel kan gegarandeerd worden voor iedereen.192 Ook de
volkstuinen in Gent is één van de projecten die gedaan wordt rond stadslandbouw, maar
189 Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst Stad Gent, 2012), 138. 190 Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 115. 191 Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 139-140. 192 M. Crivits, J. Naert & B. Vander Vennet, Strategie voor stadslandbouw in Gent, (Stad Gent, 2012), 3.
91
volkstuinen hebben vooral een betekenis op buurtniveau.193 Stadslandbouw is geen
gemakkelijk vraagstuk doordat de overheid niet over de gronden beschikt.194 Rond de
verschillende projecten in Gent is nog geen coherent plan opgesteld. In april laatstleden is
hiervoor een stuurgroep opgericht, maar resultaten zijn er nog niet. De stad moet haar rol
binnen de stadslandbouw nog vinden.195
3.2.2 Milieukwaliteit
Oorspronkelijk werd duurzaamheid altijd beschouwd vanuit het perspectief van milieu, maar in
feite is milieu slechts één onderdeel van duurzame ontwikkeling. Bij de milieukwaliteit gaat het
in grote mate over het sluiten van materiaalkringlopen.196 De milieukwaliteit als onderdeel van
de vijf kwaliteiten van duurzame stadsranden is weergegeven in Figuur 34.
Figuur 34: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: milieukwaliteit (De Bruijn, 2004)
Milieukwaliteit kan bekeken worden vanuit verschillende perspectieven. Uit de gesprekken met
de stadsdiensten van Gent zijn een viertal thema’s naar voor gekomen, namelijk het
beschermen van de ecologische kwaliteiten, watermanagement, mobiliteit en
energielandschap.
• Beschermen van ecologische kwaliteiten
193 Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 114. 194 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 195 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 196 Zie 2.1.2 Duurzame stadsranden.
92
Het Parkbos in het zuiden van Gent kent een groot netwerk van groenelementen. Met dit
netwerk van groenelementen wil men de ecologische kwaliteiten beschermen. Dit staat
uitvoerig besproken in het Groenstructuurplan van Gent. Het Groenstructuurplan is een meer
gedetailleerde uitwerking van de groenstructuur uit het RSG.197 Op dit moment is men nog
volop bezig met het uitbouwen van deze ecologische kwaliteiten.198 Een eerste belangrijke
groeninvulling hierbij is het groen langs de hoofdinfrastructuren, namelijk langs de R4, E40,
E17 en langs de spoorlijnen Gent-Oostende en Gent-Kortrijk. Enerzijds wordt deze
groeninvulling als een belangrijk verbindend element voor natuur en bos beschouwd, maar
langs de andere kant vormt deze groeninvulling ook een belangrijke visuele buffer en
geluidsbuffer. Het groen verstopt het beeld van de infrastructuur en zal tevens als
geluidsscherm optreden voor de omliggende omgeving. Ook zal het groen de vrijgekomen
stofdeeltjes van het verkeer opnemen en zorgen voor een gezondere lucht in de stadsrand.
De breedte en ook de invulling van de groenstrook varieert naargelang de verwachte
verkeersdrukte en hangt ook af van de omringende landschappelijke waarden. Hierbij fungeert
de groene ring omheen de R4 als een belangrijk verbindend groen element in de stadsrand.
In het oosten sluit deze groene ring aan bij het Maaltebruggepark. Ter hoogte van het
bedrijventerrein Eiland in Zwijnaarde nemen de vele dreven deze verbindende rol op zich.
Hiernaast zijn er ook groene assen die vanuit het centrum naar de stadsrand lopen. Het
studiegebied kent hierbij twee groenassen, namelijk de groenas Parkbos – De Pinte en de
groenas Bovenschelde. De groenas Parkbos – De Pinte is een belangrijk structurerend
groenelement in het zuiden van Gent. Het verbindt intern belangrijke parken en bossen, en
ook bijzondere natuurwaarden. Ook ligt er langs deze groenas een vlotte aantrekkelijke zachte
fiets- en wandelverbinding naar het station Gent Sint-Pieters en het stadscentrum. De groenas
Bovenschelde markeert de oostelijke rand van het studiegebied langsheen De Schelde. Ter
hoogte van de R4 en de E40 voorziet zij in een duidelijke oversteekplaats voor wandelaars en
fietsers. Langs de R4 loopt eveneens een recreatieve ring die een reeks parken en andere
recreatieve ruimtes verbindt. De aantrekkelijke veilige wandel- en fietsverbindingen zetten de
bewoners aan om hiervan gebruik te maken. Het gebruik van de fiets heeft tevens een
positieve impact op het milieu.199 Deze groenelementen verhogen de leefbaarheid en
aantrekkelijkheid van de omgeving door het wegsteken van minder aangename
landschapsbeelden, door het zuiveren van vervuilde lucht en door het aanzetten tot zachte
recreatie.200
197 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013, Kuijken, 19-04-2013, en Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling. 198 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling. 199 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling en Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 138-140. 200 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling.
93
Bovenstaande groeninfrastructuur bevindt zich op niveau van het volledige studiegebied.
Hiernaast wordt ook groen voorzien op lager schaalniveau.201 Op wijkniveau wil men
wijkparken voorzien van tien vierkante meter groen per inwoner op een loopafstand van 400
meter. Deze wijkparken zijn minstens 1 hectare groot. Zo kent het zuiden van Gent het
Maaltebruggepark. Dit park wordt op lager niveau aangevuld met woongroen in de
woonkernen van Sint-Denijs-Westrem en Zwijnaarde.202 Het woongroen is slechts een
kleinschalige groene ruimte die de groenbehoefte invult op zeer korte loopafstand van de
woning. Het zijn groene ruimtes van minder dan 1 hectare die niet steeds alle recreatieve
voorzieningen bezitten zoals bij de wijkparken.203 Ook groen op lager schaalniveau zorgt voor
het zuiveren van de luchtkwaliteit in de stadsrand.
Het voorzien van groene elementen in de stadsrand heeft ook een positieve invloed op het
klimaat, in het bijzonder op het hitte-eilandeffect en wateroverlast.204 Groen en water in en
rond de stad temperen het hitte-eilandeffect en niet versteende oppervlaktes kunnen ook meer
water infiltreren bij overvloedige regenval. Dit zijn mondiale klimaatproblemen waar men ook
in Gent mee te maken heeft. De overheden zijn zich hier bewust van en zullen in het BRV en
ook in de nieuwe structuurvisie Gent 2030 hier extra aandacht op vestigen.205 De
klimaatproblematiek staat ook beschreven in 2.2.2 Klimaat. De klimaat- en milieudienst van
Stad Gent zijn momenteel bezig met het opmaken van hittekaarten om de
temperatuursverschillen tussen de verschillende stadsdelen van Gent in beeld te brengen. Op
deze manier zal men problemen gerichter kunnen aanpakken.206 Deze problematiek kan al
grotendeels aangepakt worden door het toepassen van het lobbenstadmodel zoals in 2.2.2
Klimaat en 2.2.3 Biodiversiteit beschreven is. Het lobbenstadmodel met zijn blauwgroene
vingers is voor Gent al vrij goed uitgewerkt. Deze worden op het Vlaams Ecologisch Netwerk
aangesloten zodanig dat er ecologische verbindingen ontstaan tussen de stad, de stadsrand
en het buitengebied.207
Het zuiden van Gent kent ook heel wat grondgebonden landbouw. Ook landbouw heeft een
positieve invloed op milieu en klimaat. Door de niet versteende oppervlakte kunnen
hittetemperaturen getemperd worden en overvloedige regenval doorsijpelen in de bodem.
Naast landbouw pleit men in Gent ook voor stadslandbouw in de stadsranden.208
201 Kuijken, 19-04-2013 en Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 113. 202 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling en Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 140. 203 Studiebureau Omgeving, Groenstructuurplan Gent, (Groendienst stad Gent, 2012), 113. 204 Kuijken, 19-04-2013 en Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling. 205 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 206 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 207 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 208 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling.
94
Stadslandbouw is het lokaal telen en afzetten van verse groenten, fruit en verwerkte producten
met als afzetmarkt de stad en de stadsrand. Door stadslandbouw worden de
distributieafstanden korter en zullen er minder lange afstanden moeten worden afgelegd.
Momenteel leeft er in Gent al heel wat rond stadslandbouw, maar dit meer in het noorden van
Gent. Het zuiden van Gent wordt voornamelijk gekenmerkt door duurzame landbouw.209
• Watermanagement
In bouwvergunningen worden vaak duurzaamheidsmaatregelen opgenomen.210 Zo houdt de
Stad Gent zich sinds kort ook bezig met een regelgeving met betrekking tot het opvangen van
hemelwater op perceelsniveau en groendaken. De regelgeving met betrekking tot hemelwater
en groendaken staat beschreven in het gewijzigde algemeen bouwreglement geldig vanaf 1
januari 2013.211 Deze regelgeving is geldig voor alle woningen op grondgebied Gent, dus ook
voor Sint-Denijs-Westrem, Sint-Martens-Latem en Zwijnaarde.
In eerste instantie staat in het algemeen bouwreglement beschreven dat het verharden van
oppervlaktes tot een minimum moet beperkt worden. De strikt noodzakelijk verhardingen
moeten waar mogelijk als verharding met natuurlijke infiltratie of als waterdoorlopende
verharding worden aangelegd. Daarnaast moet elk perceel ook voorzien worden van een
hemelwaterput. Deze verplichting kent wel een aantal uitzonderingen naar de dakoppervlakte
of technische uitvoering van de put. Tot slot staat ook beschreven dat elke nieuwbouw en
verbouwing met een nieuw dakoppervlak met een hellingsgraad tot 15 graden aangelegd moet
worden als een groendak. Het groendak bestaat minstens uit een draineerlaag, een
substraatlaag en een vegatatielaag over de volledige oppervlakte. De draineerlaag moet hierbij
een waterbergend vermogen van 10 liter per vierkante meter hebben. Op deze verplichting
bestaan eveneens een aantal uitzonderingen. Het hemelwater moet hierbij worden afgevoerd
naar een infiltratievoorziening. Indien een infiltratievoorziening niet mogelijk is, zal er een
buffervoorziening in de plaats moeten komen.212
• Mobiliteit
De Stad Gent is bezig met een denkoefening om de binnenstad verkeersvrij te maken. Hierbij
zullen de ondergrondse parkings in de stad enkel nog parkeerplaatsen aanbieden voor
bewoners, en zullen bezoekers van de binnenstad worden tegengehouden op de knooppunten
in de stadsrand.213 Zo’n knooppunt in het zuiden van Gent is de carpoolparking aan The Loop.
Op deze parking kunnen bezoekers hun auto achterlaten en overschakelen op het openbaar
209 Zie 2.2.3 Biodiversiteit. 210 Vanhauwaert, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 211 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 212 Stad Gent, Algemeen bouwreglement, (Stad Gent, 01-01-2013), 16-18. 213 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
95
vervoer om de binnenstad te bereiken. Deze parking is gelegen aan het op- en afrittencomplex
van de E40 waardoor men niet de woonbuurten moet doorkruisen om deze parking te
bereiken. Dit komt de leefbaarheid van de woonbuurten ten goede. Dit moet eveneens leiden
tot minder luchtvervuiling in het stadscentrum en in de stadsranden.214
Er wordt eveneens verondersteld dat door stijgende brandstofprijzen en kilometerheffing
binnen een aantal jaar het autobezit zal afnemen. Het milieuprobleem van de automobiliteit
zou dan grotendeels moeten weggewerkt zijn. Inwoners van de stad zullen dan overschakelen
op deelauto’s. Hiernaast is er ook technisch veel mogelijk in de automobiliteit. Een futuristisch
model waarbij auto’s aan elkaar worden geschakeld op een autostrade kan ook het
toekomstbeeld van de automobiliteit vormen.215
• Energielandschap
Het zuiden van Gent wordt niet getypeerd door een energielandschap. De provincie Oost-
Vlaanderen heeft wel een aantal gebieden in en rond Gent en langs de E40 aangeduid om
windmolens te plaatsen.216 Maar deze locaties bevinden zich vooral rond de haven.217 Het
zuiden van Gent komt door zijn landschappelijke kwaliteiten hiervoor minder in aanmerking.218
Fotovoltaïsche cellen komen wel voor op de bedrijventerreinen in het zuiden van Gent. Zo is
het dak van het Flanders Expo gebouw op de site van The Loop volledig bedekt met
fotovoltaïsche cellen.
3.2.3 Sociale kwaliteit
Sociale kwaliteit is de derde kwaliteit die aanwezig moet zijn bij duurzame stadsranden.
Sociale kwaliteit moet zowel nu als in de toekomst aanwezig zijn. Met sociale kwaliteit wordt
sociale cohesie, en bereikbaarheid en veiligheid voor iedereen bedoeld. Sociale kwaliteit als
onderdeel van de vijf kwaliteiten van duurzame stadsranden is weergegeven in Figuur 35.
214 De Mol, 24-04-2013 en Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 215 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 216 EnerGent (2013). De wind is van iedereen. Geraadpleegd op 21-06-2013 via http://www.energent.be. 217 B. Staes, Nieuwe windmolens in Gentse haven moeten stiller, (Nieuwsblad, 09-05-2013). 218 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling.
96
Figuur 35: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: sociale kwaliteit (De Bruijn, 2004)
• Sociale cohesie
Sociale cohesie kan bekomen worden door een mix van verschillende woningtypes binnen
een gebied. Het studiegebied in deze casestudy heeft over zijn volledige oppervlakte
verschillende woningtypes, maar deze woningtypes liggen vrijwel afgescheiden van elkaar.
Dichter bij de 19de eeuwse gordel bevinden zich voornamelijk gesloten en halfopen bebouwing,
en over de R4 heen starten de vrijstaande woningen. Hoe verder weg van de stedelijke kern,
hoe groter de tuinen worden. De omgeving rond het Universitair Ziekenhuis kent eveneens
sociale woningen en hoge appartementsgebouwen. Daar komen dan ook vaak sociale
problematieken voor, zoals armoede, werkloosheid en soms verkrotting.219 Deze stedelijke
buurt sluit qua typologie goed aan bij de stedelijke kern van Gent. Sint-Denijs-Westrem en
Sint-Martens-Latem daartegenover worden vooral gekenmerkt door losstaande woningen
waardoor hier een heel ander stadsrandgevoel wordt gecreëerd. Met de aanwezigheid van de
baanwinkels en dienstverlenende functies wordt hier een echt gevoel van stadsrand
verkregen. Hier bevindt men zich echter tussen stad en platteland. Zo bevinden er zich in het
zuiden van Gent ook energievriendelijke en betaalbare wooneenheden met respect voor mens
en milieu neergezet door het bouwbedrijf Bostoen. Zo heeft Bostoen appartementen gebouwd
in Merelbeke omgeven door het groen van het Liedermeerspark en op een boogscheut van
het UZ. Ook zal Bostoen in 2013 projecten starten in Zwijnaarde. Binnenkort start Bostoen ook
met twee cohousingprojecten in de zuidwestelijke groene stadsrand van Gent, namelijk in
Drongen en Baarle, net buiten het studiegebied. Bij deze cohousingprojecten kunnen
219 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
97
toekomstige bewoners hun eigen buurt uitdenken, plannen en ook daadwerkelijk verbouwen.
De projecten in Drongen en Baarle bieden plaats aan een dertigtal eengezinswoningen. Er
kan dus terug gesteld worden dat er wel sprake is van een mix van wonen op schaal van het
studiegebied, maar op wijkniveau is er weinig verweving van woonfuncties. Een mix van
verschillende woningtypologieën wordt immers als zeer duurzaam beschouwd.220 In de
zuidelijke stadsrand is deze mix wel aanwezig op niveau van het studiegebied, maar door
gebrek aan verwevenheid leidt dit tot onvoldoende sociale cohesie. De verwevenheid binnen
het studiegebied moet op dit vlak nog meer in de hand gewerkt worden. Sociale cohesie wordt
anderzijds wel gecreëerd door de baanwinkels, dienstverlenende functies, recreatie en
scholen die in het studiegebied aanwezig zijn.221 Deze functies brengen de inwoners van Gent
en de omwonenden rondom Gent dichter bij elkaar en verhogen de sociale kwaliteit in het
studiegebied.
Heel wat mensen blijven geloven in een verkaveling met elk hun eigen perceel en vrijheid.
Maar wil men de resterende ruimte zo efficiënt mogelijk gebruiken, dan moet er overgestapt
worden op nieuwe woonvormen. De nieuwe woonvormen komen voor in de vorm van
cohousing of gemeenschappelijk wonen. Dit staat ook beschreven in 2.2.1 Ruimtelijke druk.
Cohousing versterkt de sociale cohesie door zijn gemeenschappelijke leefruimten en
bevordert zo de sociale kwaliteit. Hiernaast wordt er bij cohousingprojecten ook gestreefd naar
openbaar domein en betaalbaarheid. Ook al worden ruimten gemeenschappelijk gedeeld, toch
vraagt cohousing veel ruimte. Daarom is de stadsrand ideaal om aan cohousing te doen.
Cohousing zullen de laatste gebieden in de periferie opvullen. Zo vindt het cohousingproject
in Drongen plaats op een restruimte langs de R4.222 Momenteel zijn er nog niet veel
cohousingprojecten in en rond Gent. Drongen is het dichtstbijzijnde project gelegen bij deze
casestudy. Cohousing zal hoogstwaarschijnlijk wel opgenomen worden in de nieuwe
ruimtelijke structuurvisie Gent 2030. Hierbij zal wellicht een verdeelsleutel uitgewerkt worden
waarbij een bepaald percentage gemeenschappelijke woningen moeten worden uitgewerkt.
Cohousing vraagt een mentaliteitswijziging, maar momenteel is hier wel veel vraag naar bij de
stadsdiensten.223
De wijkparken in het studiegebied moeten tien vierkante meter groen per inwoner op een
loopafstand van 400 meter aan het gebied bieden. Dit is één van de basisconcepten
beschreven in het Groenstructuurplan. Deze wijkparken zorgen voor meer bereikbaar
openbaar groen en brengen mensen bij elkaar. De wijkparken werken de sociale cohesie in
de hand. Het studiegebied beschikt hierbij over drie belangrijke wijkparken, namelijk het
220 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 221 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling. 222 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 223 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge toelichting.
98
Maaltebruggepark, Liedermeerspark en De Ghellinckpark. De regel van tien vierkante meter
groen is hier aanwezig, maar is nog niet zo goed verdeeld. Slechts 40% van de inwoners
beschikt hierover. Maar deze regel moet voornamelijk toegepast worden in de 19de eeuwse
gordel, aangezien de 20ste eeuwse gordel al over heel wat groene ruimte beschikt.224 De
wijkparken bieden een aantrekkelijk groenaanbod aan de buurt en hebben een positieve
invloed op de sociale kwaliteit van de buurt.
Stadslandbouw heeft zoals eerder aangehaald een positieve werking op de ruimtelijke kwaliteit
en milieukwaliteit, en zal ook positief werken op sociaal vlak. Stadslandbouw zorgt voor sociale
samenhang op verschillende niveaus: lokale economie en consumenten, landbouwers en
geïnteresseerde leken, buren in wijken, toekomstige werknemers en werkgevers, bestuurders
en burgers.225 Mensen worden met elkaar verbonden door stadslandbouw. Positief is dat de
stad terug in contact komt met landbouwers, en dat de twee gescheiden werelden van stad en
platteland met elkaar worden verbonden.226
• Bereikbaarheid en veiligheid
Sociale kwaliteit wordt ook bereikt door een goede verbinding van de stadsrand met de
binnenstad. Deze verbinding moet vooral gericht zijn op openbaar vervoer en fietsverkeer om
de binnenstad en de woonbuurt in de stadsrand te ontlasten van autoverkeer. Autoverkeer
zorgt namelijk voor heel wat files en onveilige situaties. De leefbaarheid van de woonbuurt in
de stadsrand komt hierdoor in de verdrukking te staan.227 Sociale kwaliteit gaat hiermee hand
in hand met de ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit. Minder verkeer heeft immers een
positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit, vermindert de uitstoot van uitlaatgassen en
bevordert de leefbaarheid van de woonbuurt. Het verdichten van de stadsranden moet dus
voornamelijk gebeuren in de buurt van knooppunten van het openbaar vervoer. Door wonen
dichtbij haltes van openbaar vervoer te voorzien, zal het autobezit van gezinnen dalen. Ook
bedrijven vestigen zich dichtbij haltes van openbaar vervoer. Zo zetten zij werknemers en
bezoekers aan tot het nemen van het openbaar vervoer.228 Maar heel wat privébedrijven
verlaten ook het stadscentrum van Gent om zich te gaan vestigen in de buurt van op- en
afrittencomplexen van autostrades. Op deze manier richten zij zich voornamelijk op het
autoverkeer. Dit strookt niet met de plannen van de stad, maar is wel aan het gebeuren in de
zuidelijke stadsrand. Zo heeft de KBC-toren zich gevestigd aan het op- en afrittencomplex van
de E40 en is deze voornamelijk gericht op autoverkeer. Ook de Christelijke Mutualiteit gaat
224 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 225 M. Crivits, J. Naert, B. Vander Vennet, Strategie voor stadslandbouw in Gent, (Stad Gent, 2012), 7. 226 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling. 227 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 228 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling.
99
zich op deze manier verplaatsen naar de stadsrand.229 Het openbaar vervoer is in Sint-Denijs-
Westrem en Sint-Martens-Latem dus ondermaats uitgebouwd. Er rijden wel bussen, maar er
is nood aan een tramlijn langs de baanwinkels aan de Kortrijksesteenweg. Deze baanwinkels
trekken heel wat autoverkeer en heeft een negatief effect op de leefbaarheid van de
woonbuurt. Een vlottere verbinding met het openbaar vervoer zou de woonbuurt van meer
sociale kwaliteit voorzien.230 Zwijnaarde is daarentegen goed bereikbaar vanuit het centrum
met de tram. De tramlijn zal in de nabije toekomst ook daar verlengd worden tot aan de
bibliotheek van Zwijnaarde. Bewoners hebben hier lang tegen geprotesteerd aangezien zij
vinden dat dit het dorpse karakter van Zwijnaarde gaat aantasten.231 Over de R4 en E40
worden trambruggen voorzien. Deze trambruggen worden tevens voorzien van een fietszone
zodanig dat bewoners de harde grens van autosnelwegen op een veilige manier kunnen
overbruggen. Op deze manier is er meer sociale samenhang tussen beide stadsdelen en zijn
deze verbonden met elkaar.
Het zuiden van Gent kent ook twee goed uitgewerkte veilige fietsverbindingen. Een eerste
fietsverbinding loopt vanuit de binnenstad richting Zwijnaarde, en een tweede fietsverbinding
loopt van aan het Universitair Ziekenhuis naar het Parkbos. Deze groene en veilige
fietsverbindingen maken het de bewoners aantrekkelijk om de fiets te nemen om een
nabijgelegen bestemming te bereiken. De fietsverbindingen liggen daarbij ook langs grote
aantrekkingspolen, zoals bijvoorbeeld het Universitair Ziekenhuis. Met de fiets gaat het immers
veel sneller in en rond Gent dan met de auto. Met de auto staat men vaak in de file om een
korte afstand te overbruggen.232
Ook de park-and-ride zone aan The Loop heeft een positieve invloed op de sociale kwaliteit
van de stadsrand en ook het stadscentrum. De locatie van de parking is strategisch bepaald
nabij het op- en afrittencomplex van de E40 zonder de woonbuurten te moeten doorkruisen.
Zo worden woonbuurten niet belast met doorgaand verkeer naar de parking of doorgaand
verkeer naar de binnenstad.233
3.2.4 Economische kwaliteit
Stadsranden worden pas duurzaam beschouwd als er ook sprake is van economische
kwaliteit. Met economische kwaliteit wordt bedoeld dat economische functies goed ontsloten
229 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 230 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 231 BST, Groen licht voor doortrekken tram, (Nieuwsblad, 04-01-2013). 232 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling. 233 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling.
100
moeten worden, en dat ondernemers voldoende kansen moeten krijgen.234 Economische
kwaliteit als onderdeel van de vijf kwaliteiten van duurzame stadsranden is weergegeven in
Figuur 36. Onder economische ontwikkelingen vallen bedrijventerreinen, kantoren,
handelszaken, maar ook landbouw.
Figuur 36: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: economische kwaliteit (De Bruijn, 2004)
• Ligging en bereikbaarheid
De bedrijven in het zuiden van Gent vestigen zich voornamelijk op de geselecteerde
bedrijventerreinen en bedrijvensites gelegen in de stadsrand en bepaald in het RSG. Dit zijn
voornamelijk The Loop, technologiepark Ardoyen, bedrijventerrein Ottergemsesteenweg-zuid
en de bedrijventerreinen in Zwijnaarde. Deze zijn gevestigd langs grote autowegen en langs
tram en/of buslijnen. The Loop is verbonden met een tramverbinding, de overige
bedrijventerreinen en technologiepark zijn enkel bereikbaar met de bus. De kantoren liggen
vooral gevestigd op knooppunten met de R4, langs de E40 en E17, en ook langs de
steenwegen en langs de hoofdlijnen van het openbaar vervoer.235 Heel wat kantoren in de
stadsrand zijn hierdoor autogericht. In Sint-Denijs-Westrem liggen de kantoren langs de
tramlijn tot aan The Loop, verder langs de Kortrijksesteenweg zijn deze gelegen langs
buslijnen. De handelszaken zijn vooral geclusterd langs de steenwegen in het zuiden van
Gent. Hierbij zijn heel wat handelszaken bedoeld voor een heel stadsdeel, de hele stad of zelfs
de Gentse regio. Door hun ligging langs de steenwegen zijn zij goed bereikbaar met de wagen
234 Zie 2.1.2 Duurzame stadsranden. 235 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 19.
101
en de bus. Ze fungeren als economische dragers voor Gent en de randgemeenten. Door hun
belang op grotere schaal komt hun vlotte bereikbaarheid vaak in het gedrang tijdens de
spitsuren en komt daarmee de leefbaarheid van de omgevende woonbuurten onder druk te
staan.236 Langs deze Kortrijksesteenweg is er reeds een gemis aan een tramverbinding om de
baanwinkels met de stedelijke kern te verbinden en de verkeersdrukte langsheen deze
steenweg op te vangen. Een tramverbinding zou ook de leefbaarheid van de buurt
opwaarderen. De ligging van de bedrijventerreinen, kantoren en handelszaken zijn strategisch
gekozen langs belangrijke verbindingsbanen of lijnen van openbaar vervoer zodanig dat deze
goed bereikbaar zijn voor werknemers en bezoekers. Naast een goede bereikbaarheid met de
wagen, is de bereikbaarheid met het openbaar vervoer zeker een must. Het openbaar vervoer
vangt de drukte van de wegen in grote mate op, en is tevens positief voor het milieu. Hiernaast
is ook de bereikbaarheid van de bedrijventerreinen voor transport van goederen van zeer groot
belang. Daarom wordt er ook gepleit om bedrijventerreinen met water en spoorlijnen goed
bereikbaar te maken, om het zwaar verkeer langs de autowegen te beperken.237
• Kansen voor ondernemers
In Gent is de vraag naar bedrijvengronden groot. Dit vormt voor Gent het voornaamste
knelpunt voor de economische ontwikkeling: het gebrek aan onmiddellijk bruikbare
bedrijventerreinen. Hierdoor worden er minder nieuwe bedrijven aangetrokken, en kunnen
minder bestaande bedrijven uitbreiden. Indien Gent economisch wilt blijven meespelen, moet
de stad nieuwe gronden creëren om plaats te bieden voor grootschalige productiebedrijven en
de distributiesector. Er moet een ijzeren voorraad aan gronden worden aangelegd.238 Zo’n
voorraad dient om plotse vragen in de economie op te vangen en op zo’n moment snel
bedrijfsruimte beschikbaar te kunnen maken.239 Op dit moment is men bezig met het
voorbereiden van de gronden van een nieuw bedrijventerrein Eiland Zwijnaarde. Het grootste
probleem bij het creëren van nieuwe gronden is de verweving in het stadsweefsel. Meestal
liggen bedrijventerreinen gevestigd in de buurt of naast woongebied, en is het moeilijk een
vergunning te krijgen.240
Ook steeds meer kantoorgebouwen verlaten de binnenstad en gaan zich vestigen in de
stadsrand. Hierdoor komen heel wat kantoorgebouwen in de binnenstad leeg te staan. Deze
geraken moeilijk verkocht en krijgen veelal een nieuwe functie. Zo heeft KBC de binnenstad
236 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 15 en 35. 237 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 238 Een ijzeren voorraad is een reservevoorraad aan gronden die een economische bestemming hebben, en al dan niet klaar zijn om uit te geven. 239 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 32. 240 Vanhauwaert, 13-05-2013 – mondelinge mededeling.
102
verlaten en zich gevestigd op een restruimte tussen het op- en afrittencomplex van de E40 en
de spoorlijn. Het nieuwe KBC-gebouw of KBC-Arteveldetoren is hiermee het hoogste gebouw
van Gent. Het probleem van deze locatie is dat het voornamelijk gericht is op autoverkeer en
dat het openbaar vervoer niet echt volgt.241 Deze trend zet zich door. Tegen het voorjaar 2014
zal vlakbij de E40 en N60 in Zwijnaarde een nieuw torengebouw komen waar onder meer de
televisieafdeling Philips en iMinds plaats zullen vinden. Deze nieuwe vestiging zal deel
uitmaken van een technologiesite, waar ook andere labo’s en centra voor ICT en
materialenstudie actief zullen zijn. In dat technologiepark zijn al een reeks
biotechnologiebedrijven gevestigd, naast centra die materialenonderzoek doen. De
Universiteit Gent bouwt er zelf ook een nieuw torengebouw voor haar ICT-groepen en
datacentra. De opzet is dat in de zuidelijke stadsrand van Gent een concentratie van
hoogtechnologische bedrijven ontstaan. Zij vinden hun plek op The Loop, het technologiepark
Ardoyen en binnenkort ook op bedrijventerrein Eiland Zwijnaarde. Door de sluiting van de R4
zullen ze met elkaar verbonden worden.242 Deze groep van technologische bedrijven zullen
hierbij ook voornamelijk autogericht zijn. In andere landen wordt de stadsontwikkeling anders
aangepakt. Zo wordt bijvoorbeeld in Duitsland eerst het openbaar vervoer aangepakt, en dan
pas de stedelijke ontwikkelingen.243 Dit is een meer duurzamer stadsmodel en zou een
voorbeeld kunnen zijn voor Gent.
• Landbouw
Ook landbouw behoort tot de economische ontwikkelingen van de zuidelijke stadsrand. De
landbouwgronden in het zuiden van Gent maken deel uit van de groenpool Parkbos. De
landbouw heeft vanuit economisch oogpunt veeleer een aanvullende functie. Op ruimtelijk vlak
speelt landbouw ook een belangrijke rol voor het beschermen van de resterende open
ruimte.244 Het landbouwgebied sluit dan ook aan bij het ruimer landbouwgebied van de
buitengebiedregio’s Vlaamse Ardennen en Schelde-Dender.245
De stadsranden rondom Gent krijgen vooral te maken met het probleem van verpaarding en
vertuining. Met verpaarding wordt bedoeld dat weilanden worden opgekocht om paarden op
te zetten, en met vertuining wordt tuinuitbreiding bedoeld.246 Deze activiteiten zijn meer privaat
van karakter dan de typische open ruimte functies. De eigendomsstructuur versnippert
241 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 242 Vanhauwaert, 13-05-2013 – mondelinge mededeling en K. Van Keymeulen, KBC-toren krijgt klein broertje in Zwijnaarde, (Nieuwsblad, 19-04-2013). 243 De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling. 244 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 35. 245 Ruimtelijke Ordening (2013). Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Geraadpleegd op 29-06-2013 via http://www2.vlaanderen.be. 246 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling en Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling.
103
hierdoor en de verschillende inrichting van elke eigendom geeft een meer gesloten en minder
samenhangend landschapsbeeld. Doordat de aanspraak op de open ruimte vanuit andere
actoren vergroot en het versnipperde landbouwareaal al minder rendabel is, komt de
landbouwsector in een zwakkere positie om gronden te houden of te verwerven. Hierdoor zet
de trend van privatisering zich in sneltempo door.247 Dit is heel nadelig voor de Gentse
landbouwers, aangezien de landbouwgronden aan een meerprijs worden verkocht aan
mensen die er paarden opzetten. De stijgende grondprijzen van de landbouwgrond vormen
voornamelijk een probleem voor Sint-Denijs-Westrem en De Pinte. De bewoners van Gent
menen dat dit ligt aan de ontwikkeling van de groenpolen, maar deze veronderstelling klopt
niet volgens de stadsdiensten van Gent.248 De oorzaak ligt bij de landbouwers die vertrekken
uit de stadsrand en hun gronden in pacht doorgeven aan privépersonen. Het is in feite een
probleem op gewestelijk niveau aangezien de regelgeving het elke keer toelaat. Tot op dit
moment heeft de overheid geen instrument om hier iets aan te doen.249
Stadslandbouw is ook belangrijk voor de economie in de stadsranden omdat het doet
ondernemen. Stadslandbouw gaat verder dan alleen volkstuinen. Het is een speerpunt dat
binnen de stadsdiensten moet uitgewerkt worden.250 Maar stadslandbouw is geen gemakkelijk
vraagstuk door de verstedelijkingsdruk, en het aanwezige Parkbos, landbouw en
hobbylandbouw in het zuiden van Gent. Het grootste probleem zit hem vooral in de overheid
die niet over de gronden beschikt, waardoor het sturen naar stadslandbouw moeilijk wordt.251
Stadslandbouw is belangrijk om de landbouwers en de stedelingen terug in contact te laten
komen met elkaar. Dit sociale aspect is ook een belangrijk item voor duurzame stadsranden.252
Momenteel is men nog bezig met het opmaken van plannen rond stadslandbouw, en moet de
stad hier haar rol nog in vinden.253 Een studie rond landbouw en stadslandbouw zal worden
opgemaakt naar aanleiding van de nieuwe structuurvisie Gent 2030.254
3.2.5 Proces
Tot slot is de vijfde kwaliteit het proces. Het proces omvat voornamelijk transparante
besluitvorming en leiderschap. Het proces ligt tussen de vier overige besproken kwaliteiten,
247 Omgeving, Strategisch project Kouter- en Leieland, uitwerken van een instrumentarium, (Stad Gent, 2012), 12-13. 248 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling. 249 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling en Vanhauwaert, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 250 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 251 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 252 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling. 253 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 254 Vanhauwaert, 13-05-2013 – mondelinge mededeling.
104
namelijk ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, sociale kwaliteit en economische kwaliteit. Het
proces als kwaliteit tussen de vier overige kwaliteiten is weergegeven in Figuur 37.
Figuur 37: Duurzame ontwikkeling van stadsranden: proces (De Bruijn, 2004)
In het algemeen kan gesteld worden dat de Vlaamse Overheid zich bezig houdt met het
bestemmen van gronden, terwijl op gemeentelijk niveau de stadsdiensten zich bezig houden
met de inrichting en het beheer van die gronden.255 De duurzame ontwikkeling van de
stadsranden is dus een gemeentelijke bevoegdheid. Tijdens het proces van de duurzame
ontwikkeling van de stadsranden moet dus rekening worden gehouden met de vier
bovenstaande besproken kwaliteiten, en dit zal zich vertalen in het structuurplan. Hierbij zal
de aanpak van het structuurplanningsproces van bij het begin van het proces moeten worden
bepaald. De manier waarop het proces wordt uitgezet, zal immers mee het eindresultaat
bepalen. Zoals in 3.1.1 Ruimtelijke planning aangegeven, is men momenteel op de
stadsdiensten van Gent bezig met het opstellen van het structuurplanningsproces. Dit
structuurplanningsproces moet dan leiden tot een nieuw strategisch ruimtelijk kader voor 2030
of ook wel Plan Duurzame Stadsontwikkeling 2030 genoemd.256
• Transparante besluitvorming en leiderschap
De processtructuur van het bestaande RSG en de nieuwe ruimtelijke structuurvisie of Plan
Duurzame Stadsontwikkeling 2030 is op de hoofdlijnen sterk gelijklopend. Bij de nieuwe
ruimtelijke structuurvisie wordt er nu wel specifiek gefocust op de rol van de gemeentelijke
255 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 256 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 24.
105
commissie ruimtelijke ordening (GECORO).257 De GECORO moet vanaf het beginstadium
betrokken worden. Reeds bij het formuleren van de doelstellingen en bij het vastleggen van
de te volgen stappen moet de GECORO inspraak krijgen.258 Anderzijds is ook het belang van
een goede dienst- en sectoroverschrijdende samenwerking specifiek voor de nieuwe
ruimtelijke structuurvisie.259 De rol van de GECORO en het belang van de goede dienst- en
sectoroverschrijdende samenwerking staan weergegeven in de processtructuur van Figuur 38,
respectievelijk in A en B tot D. Deze twee bijkomende elementen brengen het aspect
duurzaamheid meer tot uiting ten opzichte van het bestaande RSG. Ze sluiten eveneens aan
bij de ‘stadsbrede uitdaging’, vooropgesteld als inhoudelijk en methodologisch aandachtspunt
van de nieuwe structuurvisie.260 Met stadsbrede uitdaging wordt bedoeld dat het Plan
Duurzame Stadsontwikkeling 2030 moet interfereren met andere lange termijn visies die
binnen de stad worden uitgewerkt. Er moet steeds een link zijn met andere processen en
(interne en externe) beleidsplannen. Het is belangrijk dat die verschillende plannen in
overeenstemming zijn met elkaar, dezelfde prioriteiten stellen, en elkaar versterken om tot
haalbare en realiseerbare keuzes te komen.261 Daarom was de eerste stap bij de opstart van
het proces in 2012 de samenstelling van de Werkgroep Duurzame Stadsontwikkeling,
weergegeven in de processtructuur van Figuur 38 in E, zodanig dat de meeste betrokken
stadsdiensten van bij het prille begin van het proces betrokken zijn. Zij zullen niet enkel over
de inhoud meedenken, maar ook over het te volgen proces en de methodiek.262 Hierbij is de
Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning verantwoordelijk voor de coördinatie van de
werkgroep(en) die in het kader van de opmaak van het Plan Duurzame Stadsontwikkeling
2030 werkzaam zijn, alsook voor de terugkoppeling naar de stuurgroep, weergegeven in de
processtructuur van Figuur 38 in F. De overlegstructuur die tot op vandaag bestaat, is
gebaseerd op de opvolging en monitoring van het RSG. De bestaande werkgroep zit
regelmatig samen om de inhoudelijke aspecten en richting van het Plan Duurzame
Stadsontwikkeling 2030 uit te zetten.263
Met het Plan Duurzame Stadsontwikkeling 2030 streeft men naar een dynamisch en realistisch
plan. Het is geen blauwdruk voor de toekomst die alle onzekerheden in de toekomst zal
wegnemen. Daarom is een grondige analyse van de bestaande context noodzakelijk: zowel
257 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 258 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 25. 259 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 260 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 261 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 24. 262 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 263 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 25.
106
de factoren en condities waar men potentieel grip op heeft en kan sturen, als de factoren en
condities die men als ‘extern gegeven’ moet beschouwen. De visie moet inspirerend,
begrijpelijk, en concreet vertaald worden in beleidsdoelstellingen en acties. De visie is tevens
de ruimtelijke opstap in het transitieverhaal naar een Klimaatneutrale Stad in 2050. Hierbij is
het niet noodzakelijk dat alle acties op vandaag al precies gekend zijn en ‘gelokaliseerd’
moeten worden in de ruimte. Er moet soms een marge overblijven om verschillende scenario’s
te onderzoeken: alternatieve ruimtelijke oplossingen, en de gevolgen en de impact van een
keuze voor een bepaald scenario.264
Andere sectoren, overheden en sleutelactoren moeten ruimte krijgen om hun eigen belangen
in de nieuwe ruimtelijke structuurvisie in te schuiven. Dit vereist een volgehouden overleg
vanaf het beginstadium. Hierbij moeten de stadsdiensten een ruim draagvlak creëren en alle
belanghebbenden voldoende informeren over en actief betrekken bij het procesverloop en de
evolutie van de uitvoering, en dit vanaf de start van het proces. Daarbij moet veel belang
gehecht worden aan de betrokkenheid van de Gentenaars. De betrokkenheid moet in de
breedte worden uitgebouwd om zoveel mogelijk groepen in de samenleving te bereiken. Dit
kan het best door participatie van onderuit te stimuleren, en daarbij ook partners in de
samenleving te zoeken die mee willen werken aan het op papier zetten en realiseren van
nieuwe toekomstplannen. De betrokkenheid wordt verder onderbouwd door een open
communicatie vanuit het bestuur die ruimte laat aan alle Gentenaars om mee te denken over
de toekomstplannen, het beleid, de projecten en de uitvoering op het terrein. Er wordt geijverd
voor een coproductie waarbij een ruime waaier van doelgroepen wordt betrokken.265 De
inbreng van andere sectoren, overheden en sleutelactoren staat weergegeven in de
processtructuur van Figuur 38 in G.
264 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 24. 265 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 24-28.
107
Figuur 38: Processtructuur Plan Duurzame Stadsontwikkeling 2030 (Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, 2030)
Communicatie en participatie komt niet alleen voor bij de processtructuur van de nieuwe
ruimtelijke structuurvisie, maar ook op andere plaatsen in de ruimtelijke planning. Zo komt bij
de projecten van het Autonoom Gemeentelijk Stadsontwikkelingsbedrijf van Gent (AGSOB)
ook participatie voor, maar eerder op een lager niveau. Het AGSOB is vooral bezig met het
opvullen van de periferie met bedrijventerreinen, en stadsontwikkeling en stadsvernieuwing.
De participatie hierbij is meer gericht op het informeren van de betrokkenen. Het is slechts een
minimale vorm van inspraak over woon- en leefkwaliteit, waarbij de insteken geen vorm geven
aan het project. Bewoners en belanghebbenden krijgen onder andere infosessies in de buurt,
bijvoorbeeld over de impact van de ontwikkeling op het wegennet. Hierbij wordt voornamelijk
belang gehecht aan tijdig informeren. In de zuidelijke stadsrand van Gent zit het AGSOB in
The Loop (ontwikkeling van een stadsdeel) en het Eiland Zwijnaarde (bedrijventerrein). Het
AGSOB ontwikkelt zelf een plan, ofwel wordt een plan uitgegeven door de Stad Gent. De
grootste drempel voor de AGSOB is het creëren van grondpositie voor het uitvoeren van de
projecten.266
Een andere overheidsinstantie die in de processtructuur van de nieuwe structuurvisie een
zekere impact heeft, is het Agentschap Natuur en Bos (ANB). Zo staat het ANB in het Parkbos
in voor de bescherming en de ontwikkeling van de natuur, bossen en parken. Het is een
agentschap van de Vlaamse Overheid, en werkt samen met veel verschillende partners en
creëert zo een breder draagvlak voor de natuur. Het ANB werkt in het Parkbos in
samenwerkingsverband met de provincie Oost-Vlaanderen, Stad Gent, De Pinte, Sint-
Martens-Latem, Zwijnaarde en de Vlaamse Landmaatschappij (VLM). De VLM heeft in het
266 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling.
C
A
B
D
E
F
G
108
kader van het Parkbos, met betrekking tot het gevestigde landinrichtingsproject, een meer
bemiddelende en faciliterende rol.267 Het zijn het ANB, de provincie of de gemeenten die
financieren. De VLM heeft dus in het kader van het Parkbos een passieve rol, terwijl deze in
de groenpool van de Vinderhoutse bossen een actieve rol vervult. De stadsrand wordt wel
steeds meer opgenomen in het inrichtingsaspect van het ANB. Zo bevonden ruilverkavelingen
zich vroeger vooral op het platteland, terwijl dit nu steeds meer wordt toegepast in de
stadsrand.268
267 Landinrichting heeft tot doel de inrichting in de landelijke gebieden te realiseren, overeenkomstig de bestemmingen die toegekend zijn door de ruimtelijke ordening. Dit gebeurt via het aanboden van een overlegkader dat de samenspraak tussen verschillende sectoren en landinrichtingsinstanties formeel organiseert. Vanuit een dergelijk forum wordt gekeken hoe de inrichting van een gebied het best wordt aangepakt en hoe de verschillende inrichtingsbehoeften op elkaar worden afgestemd. (Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, 2013) 268 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling.
109
3.3 Aanbevelingen
Tot slot wordt er in dit hoofdstuk gereflecteerd naar en aanbevelingen gegeven voor de zes
aandachtspunten uit 2.3 Consequenties voor het ruimtelijk beleid, samengevat weergegeven
in onderstaande tabel. Deze aandachtspunten uit de literatuurstudie vormen kapstokken om
te onderzoeken op welke manier het ruimtelijk beleid betreffende duurzame stadsranden kan
ingevuld worden.
3.3.1 Geïntegreerd gebiedsgericht stadsrandenbeleid
Om van duurzame stadsranden te kunnen spreken moet rekening worden gehouden met
verschillende kwaliteiten, namelijk ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, sociale kwaliteit,
economische kwaliteit en het proces. Deze verschillende kwaliteiten kunnen elk afzonderlijk
worden opgevat, maar het is juist de samenhang van de kwaliteiten die van belang is. De
kwaliteiten moeten worden beschouwd als een element uit een groter geheel. Bij dit groter
geheel moet dan integratie centraal staan. Er moet dus een integratie van verschillende
kwaliteiten zijn om te kunnen spreken van integrale ruimtelijke planning van stadsranden. Deze
integratie kan pas gerealiseerd worden door verschillende functies met elkaar te verweven en
in elkaars nabijheid te brengen. Op deze manier worden ook de verschillende kwaliteiten met
elkaar geïntegreerd. Binnen de ruimtelijke planning is deze verwevenheid en nabijheid van
groot belang, maar de huidige trend gaat in de zuidelijke stadsrand van Gent meer naar een
scheiding van functies, bijvoorbeeld aan The Loop en de cluster van baanwinkels langs de
steenwegen.269
269 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling.
Consequenties voor het ruimtelijk beleid: samenvatting
1. Geïntegreerd gebiedsgericht stadsrandenbeleid.
2. Nood aan de herontwikkeling van het ruimtelijk uitvoeringsplan: strategisch
ruimtelijk uitvoeringsplan.
3. Top-down en bottom-up benadering van de stadsranden door alle betrokkenen.
4. Samenwerking tussen relevante betrokkenen: netwerken.
5. Ruimtelijke visie op lange termijn die de gemeentegrenzen overschrijdt.
6. Inzetten van instrumenten door overheden om invulling te geven aan de duurzame
stadsranden.
110
De verschillende kwaliteiten zijn hierbij ook sectoroverschrijdend. Zo zullen bijvoorbeeld
stadsparken niet alleen een meerwaarde bieden aan de ruimtelijke kwaliteit, maar heeft het
groen ook een positief effect op het milieu en het sociale aspect binnen de leefruimte.
Duurzaam ontwikkelen is dus sectoroverschrijdend werken. Daarom zal ook binnen de nieuwe
ruimtelijke structuurvisie of Plan Duurzame Stadsontwikkeling 2030 minder sectoraal gedacht
worden, en meer gewerkt worden vanuit een thematische benadering die de verschillende
sectoren overlapt.270 Thema’s die in de nieuwe ruimtelijke structuurvisie zullen worden
uitgewerkt zijn water, kindvriendelijkheid, lagen in tijd en ruimte, kennis en cultuur, en groene,
historische en nieuwe landschappen.271 Vermoedelijk zullen een aantal van die
sectoroverschrijdende thema’s sneuvelen of op een andere manier in de structuurvisie worden
geïntegreerd.272
De grootste tekortkoming om in de ruimtelijke planning over te stappen naar integrale
gebiedsgerichte planning is dat de mobiliteit een afgeleide is van functies. Zo zal bijvoorbeeld
het verdichten van de stadsrand meer verkeer met zich meebrengen, en zal er moeten worden
overgestapt op meer duurzame mobiliteit. Het opvangen van deze weerslag wordt bemoeilijkt
doordat de mobiliteitsplannen afzonderlijke staan van het RSG en de ruimtelijke
uitvoeringsplannen (RUP). Mobiliteit is in het RUP ook praktisch niet aanwezig. Het RUP geeft
op vlak van mobiliteit enkel aan hoeveel parkeerplaatsen er voorzien moeten worden. In feite
zou het RUP beter anders geconstrueerd worden in functie van de huidige en toekomstige
mobilisatie, maar binnen de tool van het RUP is dit niet evident. Dit zou het RUP flexibeler
maken wat ook niet de oorspronkelijke doelstelling is van een RUP.273 Er zou dus meer
integratie moeten komen tussen de mobiliteitsplannen en het RUP om de gecreëerde
mobiliteitsproblemen beter op te vangen. De stadsdiensten en de wetenschappers zijn zich
hier bewust van, maar momenteel zien zij nog niet in hoe dit in de toekomst het best kan
worden aangepakt zonder tekort te komen aan flexibiliteit.
De volledige stadsrand van Gent moet dus één grote geïntegreerde duurzame visie krijgen
met aandacht voor de vijf kwaliteiten. De visie moet betrekking hebben op het verbeteren van
mobiliteit, woondichtheid, openbaar groen, milieu, sociale aspecten waaronder
bevolkingsmenging en het vestigen van economische ontwikkelingen.274 Naast deze grote
geïntegreerde visie moet er ook gebiedsgericht op de stadsrand gewerkt worden om
voldoende aandacht te hebben voor de kwaliteiten, kansen en knelpunten van de stadsrand.
270 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 271 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Structuurvisie Gent – workshop, (Stad Gent, 30-08-2012), 8-13. 272 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 273 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling en De Mol, 24-04-2013 – mondelinge mededeling. 274 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling.
111
Doordat de stadsrand tussen het stedelijk en landelijk beleid valt, is het van belang dat
stadsranden gebiedsgericht aangepakt worden. De stadsrand van Gent kent immers een
mozaïek van verschillende bestemmingen, waardoor ook elk deel van de stadsrand een
andere aanpak zal vereisen.
3.3.2 Strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan
De stadsrand van Gent kent een mozaïek van verschillende bestemmingen. De ruimte wordt
meervoudig gebruikt en krijgt door de mensen een meervoudige betekenis. Hierdoor is de
stadsrand een plaats waar veel ruimteclaims samenkomen. Elk deel van de stadsrand heeft
immers een verschil in dynamiek, milieu-impact en betekenis. Daarom lijkt functionele zonering
waarbij gebieden worden toegewezen aan landgebruik, bijvoorbeeld woon-, natuur-,
landbouw- of bosgebied, niet meer de ideale manier van werken te zijn. Er bestaan teveel
tussenvormen van wonen, groen en landbouw, waardoor deze voorschriften veel te streng
zijn. In een agrarisch gebied komen bijvoorbeeld veel verschillende activiteiten voor, zoals
akkerveeteelt, hobbylandbouw of hoeves ingericht als bed and breakfast. De overheid heeft
met het voorschrift gemengd openruimtegebied geprobeerd een flexibeler voorschrift op te
stellen voor dit gevarieerd ruimtegebruik in agrarisch gebied, maar dit voorschrift geeft geen
duidelijkheid over wat mogelijk is of wat niet. De stedenbouwkundige ambtenaar heeft hieraan
geen houvast bij het verlenen van een vergunning. Er is dus nood aan een herontdekking van
het ruimtelijk uitvoeringsplan naar een strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan.275 Strategisch
wijst op een actievere, meer op realisatie gerichte en selectieve invulling van het
uitvoeringsplan, in plaats van op de passieve en alles in functioneel zonering vattende vorm
van vandaag.276 Hierbij gaat het strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan nog altijd uit van
zonering, omdat ruimtelijke planning in ultimo gebiedsgericht is. Bij de zonering van het
strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan staat niet langer de bestemming voor een of meerdere
functies of activiteiten centraal, maar meer de zonering in eenheden die zoveel mogelijk
verband houden met de beoogde maatschappelijke rol van de stadsrand. De naamgeving van
de zones tracht dan zoveel mogelijk uitdrukking te geven aan de meest relevante ruimtelijke
kenmerken van de eenheden, onder meer wat betreft dynamiek, kwetsbaarheid en betekenis.
De stedenbouwkundige voorschriften bij deze zones moeten dus de omgevingscondities
omschrijven waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zonder de functies
of activiteiten bij naam te noemen. Inrichting en beheer gaan met andere woorden dus de
275 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 276 H. Leinfelder, Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context, Proefschrift Doctor in de Ingenieurswetenschappen, (Universiteit Gent, 2007), 17.
112
eigenlijke bestemming van de ruimte overheersen. Het voorschrift gemengd
openruimtegebruik zorgt al wat voor meer flexibiliteit, maar het instrumentarium gaat nog altijd
teveel over het toewijzen van ruimte aan gebruikers. Dit zorgt zelfs voor de stadsranden voor
heel wat problemen doordat stadsranden plaatsen zijn waar ruimteclaims samenkomen. Zo
komt men tot ellenlange voorschriften van twee regels lang, wat ook niet de bedoeling kan zijn.
Op dit moment wordt ruimtegebruik in onze voorschriften nog teveel naar voor geschoven, en
werkt ons instrumentarium niet voor de stadsranden. Zo is het bijvoorbeeld beter om voor het
Parkbos een voorschrift weer te geven die de nadruk legt op de identiteit van de plek, namelijk
een ruimte waar mensen elkaar kunnen ontmoeten.277
Er is dus nood aan meer flexibiliteit in de voorschriften om tegemoet te komen aan het
meervoudig ruimtegebruik van de stadsranden. Het strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan biedt
heel wat meer flexibiliteit dan het huidige ruimtelijk uitvoeringsplan, zowel flexibiliteit in tijd en
ruimte. Flexibiliteit in tijd omdat nieuwe ontwikkelingen in de tijd zich kunnen vestigen bij
dezelfde spelregels, en flexibiliteit in ruimte omdat de verhouding tussen verweven functies
kan variëren doorheen de tijd. Meer flexibiliteit brengt wel minder rechtszekerheid met zich
mee. Het is voor de burger moeilijk in te schatten of zijn vergunning zal verleend worden of
niet.278 Zowel het inhoudelijk traject, als het juridisch en administratief traject moeten immers
behouden blijven, anders komen er problemen. Dit is de rode draad doorheen de ruimtelijke
planning.279 Op dit moment is er zogezegd minder flexibiliteit en meer rechtszekerheid, maar
toch is men vandaag de dag ook niet zeker of een vergunning zal verleend worden. Het
voorschrift gemengd openruimtegebied biedt immers vandaag ook geen rechtszekerheid. Het
is zelfs voor de stedenbouwkundige ambtenaar moeilijk te achterhalen of hij een vergunning
kan of mag verlenen of niet.
Ook de nieuwe structuurvisie of Plan Duurzame Stadsontwikkeling 2030 moet flexibeler
worden opgesteld. Het huidige RSG leeft tussen een aantal strikt bepaalde regels, zoals
cijfermatige aantallen voor woningen per hectare. Indien de stad dit niet haalt, wordt die hier
telkens voor afgerekend. Daarom willen ze in de nieuwe structuurvisie flexibelere bepalingen
opleggen die bij elke legislatuur opnieuw worden vastgelegd.280
3.3.3 Top-down en bottom-up benadering
De stadsranden moeten kaderen binnen de visie van het ruimer ruimtelijk referentiekader van
het RSV. Doordat stadsranden noch stedelijk noch landelijk zijn, fluctueren deze tussen het
277 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 278 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 279 Aerts, 30-04-2013 – mondelinge mededeling. 280 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
113
stedelijk en landelijk beleid. Een stadsrandenbeleid bestaat hier niet, waardoor de stadsranden
zullen fluctueren tussen het (stedelijk) gewestelijk RUP AGGG en de (landelijke) gewestelijke
RUP’s van AGNAS. Bij stadsranden is het daardoor van belang om gebiedsgericht te werk te
gaan. Daarnaast wordt de visie op de stadsranden meer in detail toegelicht in het gemeentelijk
RSG dat een mengeling is van het stedelijk en het landelijk beleid. Hierbij wordt de visie over
de groenpool Parkbos in het gewestelijk RUP groenpool Parkbos verder in detail toegelicht. In
dit gewestelijk RUP zijn ook de gemeenten Sint-Martens-Latem en De Pinte opgenomen.
Hiernaast bevinden er zich in het studiegebied van de casestudy nog tal van BPA’s en RUP’s,
namelijk voor het deelgebied Sint-Denijs-Westrem (BPA/RUP Handelsbeurs en BPA/RUP
Sint-Denijs-Westrem dorp) en voor het deelgebied Zwijnaarde (BPA Hutsepot I, BPA Hutsepot
II, BPA Hondelee, BPA Scheldeakker, BPA Tramstraat en BPA Kanaal Zwijnaarde). Voor het
stadsdeel van The Loop is een Masterplan The Loop opgesteld. Deze plannen op lager
schaalniveau moeten een inhoudelijke samenhang en afstemming hebben met in eerste
instantie het RSV, en voor Gent met het RSG, AGGG en AGNAS. De inhoudelijke doorwerking
wordt beschouwd als top-down, waarbij eerst de grote lijnen worden bepaald waarbinnen de
stadsrand moet ontwikkelen. Daarna wordt verder in detail ingegaan op het stadsranddeel.
Maar duurzame stadsranden kennen vooral een bottom-up benadering. De lagere overheden
hebben immers de grootste betrokkenheid bij duurzame stadsranden. Het is belangrijk om van
onderuit naar de stadsranden te kijken. De streekidentiteit en het fysiek milieu van de
omgeving spelen namelijk een grote rol in het duurzaam ontwerpen van stadsranden. In het
zuiden van Gent is voornamelijk het Parkbos met zijn vele kasteeldreven en duurzame
landbouwgronden bepalend voor het gebied. Deze identiteit moet voor de komende generaties
behouden blijven, maar tegelijkertijd moet het gebied ook niet op slot en moet er ruimte zijn
voor duurzame ontwikkeling. De streekidentiteit biedt namelijk een gemeenschappelijk
referentiekader en een gezamenlijk doel, en verenigt ook daarmee mensen uit de streek.281
De visie op de stadsranden moet dus vertrekken vanuit de kenmerken van het gebied, namelijk
kwetsbaarheid, dynamiek en betekenis. Dit is tevens ook het vertrekpunt bij het strategisch
ruimtelijk uitvoeringsplan. Er is dus een van onderuit geïntegreerd, gedifferentieerd en
gebiedsgericht stadsrandenbeleid nodig om naar de meest duurzame vorm van een stadsrand
te streven. Hierbij is ook de inbreng en mening van verschillende betrokken actoren van
belang. Zij kennen namelijk het gebied op een andere manier en voelen sneller aan wat de
kansen en bedreigingen zijn voor dat deel van de ruimte. Communicatie en participatie staan
dus ook hoog aangeschreven bij duurzame stadsranden.
281 Expertisenetwerk regiowaarde (2013). Streekidentiteit. Geraadpleegd op 06-07-2013 via http://www.regiowaarde.nl.
114
Er kan dus geconcludeerd worden dat de ruimtelijke en maatschappelijke visie omtrent
duurzame stadsranden moet passen binnen het grotere geheel, maar dat het vooral de lagere
overheden zijn die de stadsranden duurzaam kunnen invullen.
3.3.4 Netwerken
Doordat de stadsranden zowel stedelijke als landelijke invloeden ondervindt, vormen de
stadsranden een echte uitdaging door de cultuurverschillen die soms ontstaan tussen meer
stedelijke partijen enerzijds en meer landelijke partijen anderzijds. Het is dus van belang om
zoveel mogelijk verschillende belangen en motieven met elkaar te combineren en dit vanuit
een breed en toekomstgericht kwaliteitsconcept. Duurzame stadsranden vereisen dus een
samenwerking tussen tal van partijen, zowel publiek als privaat. Zo kent de ontwikkeling van
The Loop een publiek private samenwerking (PPS) tussen verschillende partijen om zo de
ontwikkeling van het project een zo breed mogelijk draagvlak te geven en de kwaliteit en de
integraliteit te verzekeren.282 Ook wordt grondpositie creëren makkelijker met een PPS.
Grondpositie creëren is namelijk één van de grootste drempels bij het opzetten van projecten.
Alles staat of valt hierbij.283 Nochtans is er veel potentieel aan landbouwgronden doordat
ongeveer 70% van de Gentse boeren op pensioen zijn, maar zij houden de gronden binnen
de familie via erfenis. Er komt dus een grote druk op de jonge landbouwers.284 Zo heeft het
project van The Loop negen verschillende grondeigenaren.285
Er moeten dus netwerken gevormd worden om gezamenlijk plannen te maken en uit te voeren.
Binnen deze netwerken zijn overheden slechts één van de partijen, en zijn zij voor het
formuleren van beleidsdoeleinden en/of het bereiken daarvan afhankelijk van anderen. Hierbij
zijn de overheden op Vlaams niveau voornamelijk bezig met het bestemmen van gronden,
terwijl de lagere gemeentelijke overheden zich vooral bezig houden met inrichting en
beheer.286 Hierbij heeft de stad Gent een algemeen beheersovereenkomst gesloten met het
AGSOB om uitvoering te geven aan het stedelijk beleid inzake projectontwikkeling en
patrimoniumbeheer. Het AGSOB voert een actief grond- en pandenbeleid binnen de
beleidsdomeinen van het wonen, economische ontwikkeling en stedelijk groen, en houdt zich
voornamelijk bezig met het opvullen van de periferie. Er wordt wel niet centraal nagedacht
over de stadsrand. Om haar missie te kunnen uitvoeren werkt het AGSOB samen met
stadsdiensten, OCMW, sociale huisvestingsmaatschappijen, private ontwikkelaars en
282 The Loop (2013). Gent groeit. Geraadpleegd op 07-07-2013 via http://www.theloop.be. 283 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 284 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling. 285 The Loop (2013). Gent groeit. Geraadpleegd op 07-07-2013 via http://www.theloop.be. 286 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling.
115
investeerders. Andere relevante betrokkenen die een belangrijke insteek kunnen hebben bij
de beleidsdoelstellingen in de stadsrand van Gent zijn landbouwers en andere ondernemers,
bewoners en burgers, natuurorganisaties, waterschappen, en projectontwikkelaars en
woningcorporaties. Zo bevindt zich in het zuiden van Gent het bouwbedrijf Bostoen, zoals
besproken in 3.2.3 Sociale kwaliteit. Bostoen heeft met een aantal partners een uniek
samenwerking opgezet. Met Bond Beter Leefmilieu (BBL) hebben zij onder andere een
samenwerking uitgebouwd rond Wij willen van duurzaam bouwen de standaard maken.287 Een
andere relevante betrokkene in het Parkbos is de VLM. Door samen te werken met de
stadsdiensten vergroten zij de omgevingskwaliteit van het Parkbos. In het
landinrichtingsproject van het Parkbos Gent werken zij aan de recreatieve ontwikkeling van
paden.288 Dit wordt uitgevoerd en/of meegefinancierd door de provincie Oost-Vlaanderen, het
stadsbestuur Gent en het gemeentebestuur van De Pinte. De VLM heeft hier een
bemiddelende en faciliterende rol, en treedt dus slechts passief op binnen het project. Bij het
landinrichtingsproject groenpool Vinderhoutsebossen heeft de VLM meer een actieve rol,
zoals besproken in 3.2.5 Proces. 289
3.3.5 Over de gemeentegrenzen heen
Het stedelijk gebied van Gent kent de voorbije jaren een expansie. De stadsrand is beginnen
opschuiven en de voormalige periferie ligt al lang niet meer aan de rand van de stad. Zo komt
de stadsrand van Gent vaak buiten het grondgebied van Gent te liggen. Bij stadsranden komt
men dus automatisch over de administratieve grenzen van Gent heen.290 De ruimtelijke
planning van de stadsranden vergt dus een ruimtelijke visie op een schaal die de
gemeentegrenzen overschrijdt. Steden zijn geneigd plannen te maken binnen hun
gemeentegrenzen en zoeken voor eventuele uitbreiding hun eigen grenzen op. Zo kunnen er
vaak locaties gevonden worden over de gemeentegrenzen heen die geschikt lijken voor
nieuwe ontwikkeling. Dit zegt iets over de noodzakelijkheid om gemeenteoverschrijdend te
kijken naar stadsranden. Beleidsmakers moeten dus oog hebben voor de kwaliteit van de
287 Bostoen (10-05-2013). Gentse Cohousingprojecten. Geraadpleegd op 07-07-2013 via http://www.bostoen.be. 288 Landinrichting is van toepassing op de landelijke gebieden, de recreatiegebieden, de woongebieden met een landelijk karakter en de ontginningsgebieden zoals bepaald volgens het gewestplan en op vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Dit betekent concreet dat landinrichting is opgezet als een instrument voor de inrichting van open ruimte. Landinrichtingsprojecten willen gebieden zodanig inrichten dat alle facetten die in het gebied aanwezig zijn (milieu, natuur, landbouw, recreatie, cultuurhistorie, …) zich volwaardig kunnen ontwikkelen. (Vlaamse Landmaatschappij, 2010) 289 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 290 Kuijken, 19-04-2013, Lacoere, 16-05-2013, Verledens, 05-05-2013 en Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling.
116
stadsrand, en meer dan ooit over de grenzen heen kijken. Het RSG gaat dan ook op sommige
plaatsen over de administratieve grenzen van Gent heen.291 Een belangrijke kanttekening
hierbij is dat de ruimere visie van stad Gent in de stadsranden op grondgebied van de
buurgemeenten vaak haaks ligt ten opzichte van de ruimtelijke visie van deelgemeenten. Zo
kunnen deelgemeenten vaak zorgen voor ontwikkelingen die niet stroken binnen de ruimere
beleidsvisie van Gent.292 Een samenwerking tussen gemeenten moet worden geïntensiveerd.
Dit loopt niet altijd even vlot, zeker naar uitvoering toe.293 De stad Gent kan dus veel verkrijgen
indien het eigenaar is van de gronden, anders wordt het moeilijk om bepaalde dingen tegen te
houden, bijvoorbeeld de problematiek van verpaarding in de stadsrand van Gent.294
De ruimtelijke planning van stadsranden vraagt dus maatwerk. Beleidsmakers moeten dus oog
hebben voor de kwaliteit van de stadsrand, en meer dan ooit over de grenzen heen kijken. De
ruimtelijke en economische ontwikkelingen verschillen namelijk regionaal. Sommige
ontwikkelingen groeien of krimpen, en in veel regio’s is er een grote onzekerheid over welke
richting het zal uitgaan. Er is dus zeker geen sprake van een one-size-fits-all beleid, maar
eerder van een geïntegreerde en gebiedsgerichte aanpak van stadsranden.
Het ruimtelijk beleid van een stad mag dus niet aan de gemeentegrenzen stoppen. Een
samenwerking van gemeenten is van belang en kan wederzijdse voordelen opleveren. Zo
hebben buurtbewoners lang geprotesteerd tegen de tramverlenging in Zwijnaarde, omdat zij
dachten dat dit het dorpse karakter van Zwijnaarde zou aantasten. Door communicatie naar
deze bewoners toe kregen zij inzicht in de voordelen van de tramverlenging en konden zij zich
in het project vinden.295 Er is dus in feite nood aan een bestuurlijke entiteit die over de
gemeentegrenzen heen gaat en nadenkt over bedrijvigheid en mobiliteit op regionaal
niveau.296 Een intercommunale zou voor Gent hiervoor een oplossing kunnen bieden.297 Het
is een intergemeentelijk samenwerkingsverband tussen verschillende gemeenten of steden
voor streekontwikkeling in een bepaalde regio. Vanuit een lokale sturing probeert men de
ontwikkeling van de regio actief te bevorderen via dienstverlening, projectontwikkeling en
belangenbehartiging.298
De gemeentelijke samenwerking kan ook bevorderd worden door het inzetten van een
gebiedscoördinator in de deel- en buurgemeenten rondom Gent. Een gebiedscoördinator is in
een bepaald gebied verantwoordelijk voor het verzamelen van informatie met betrekking tot
291 Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling. 292 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 293 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 294 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 295 Aerts, 30-04-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 296 Lacoere, 16-05-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 297 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 298 Interwaas (2013). Over Interwaas. Geraadpleegd op 08-07-2013 via http://www.interwaas.be.
117
het gebied en het verzamelen van insteken en opinies van burgers in de buurt, om dan met
deze informatie in contact te treden met de stad Gent. Op deze manier leert de stad Gent de
belangen kennen van de periferie. Het is namelijk van belang een goede verstandhouding te
hebben met de periferie, want de deelgemeenten kennen vaak een groot aantal hoog
opgeleiden die de baan naar de rechtbank goed kennen. Momenteel bevinden de
gebiedscoördinators zich dichter bij de stedelijk kern van Gent in bijvoorbeeld de Brugse Poort,
Ledeberg en Muide-Meulestede, en komen deze nog niet echt voor in de stadsranden. Het
zou een goed hulpmiddel zijn om de belangen van de periferie aan de stad Gent kenbaar te
maken.299
3.3.6 Instrumentarium
De stadsrand van Gent heeft een mozaïek van verschillende bestemmingen. Bepaalde delen
van de stadsrand streven naar verdichting, terwijl andere delen bescherming vereisen. Het
instrumentarium zal dus verschillend zijn naargelang het type stadsrand. Eén generiek beleid
of instrumentarium is daarom in de stadsrand van Gent niet mogelijk. De instrumenten zijn
namelijk middelen om invulling te geven aan bepaalde doelstellingen om te komen tot
duurzame stadsranden.300 Instrumenten worden namelijk door overheden ingezet om aan het
ruimtelijk beleid uitvoering te geven. Hierbij zijn het RSG, de AGGG en de AGNAS drie
instrumenten die in en rondom Gent worden ingezet om aan het ruimtelijk beleid inzake
stadsranden uitvoering te geven.301 Deze ruimtelijke plannen omvatten voornamelijk
kwaliteitsbepalende aspecten die in regels worden gevat. Het biedt een robuust juridisch-
planologische basis in vergunningsprocedures, maar heeft tevens ook belangrijke
beperkingen. Een eerste belangrijke beperking is dat het een passief instrument is waarmee
niet ingegrepen kan worden op bestaande vergunde of vergund geachte toestanden.
Daarnaast duurt de planprocedure vrij lang, waardoor heel wat andere vraagstukken naar
boven komen. Tot slot moet het plannings- en vergunningenbeleid samengaan met een strikt
handhavingsbeleid.302 Er kan dus geconcludeerd worden dat het RUP enerzijds goed is om
dingen te beschermen, maar anderzijds verduurzaamt het enkel bestaande elementen. Er
moet dus overgestapt worden naar andere instrumenten.303 De uitdaging is het zoeken naar
instrumenten die meer invulling geven aan duurzame stadsranden. Traditioneel worden
299 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 300 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling. 301 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Het ruimtelijk structuurplan Gent, Naar een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte, (Stad Gent, 2010), 62. 302 Omgeving, Strategisch project Kouter- en Leieland, uitwerken van een instrumentarium, (Stad Gent, 2012), 124. 303 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling.
118
instrumenten door overheidshandelen ingedeeld in regels, financiële instrumenten en
communicatieve instrumenten, maar deze instrumenten zijn niet toereikend voor het werken
aan duurzame stadsranden.304 Zo bieden het plattelandsontwikkelingsfonds en het toekomstig
groenfonds als financiële instrumenten in Gent weinig invulling aan de duurzame
stadsranden.305 Het gaat dus niet enkel om de subsidies of heffingen om bedragen te
beïnvloeden, of om het afkondigen van de juiste regels, of het overtuigen van mensen, maar
wel om het werken vanuit een netwerksetting aan de inhoudelijke opgave van stadsranden.
Dat vraagt om andere instrumenten, namelijk horizontale instrumenten in plaats van
traditionele instrumenten die uitgaan van een hiërarchische positie van de overheid. Duurzame
stadsranden vragen dus enerzijds om het creëren van synergie tussen verschillende
kwaliteiten, en anderzijds vragen ze om netwerkbouw. Het SURF-project van het Europese
Interreg IV B onderscheidt twee types instrumenten die overheden moeten inzetten, namelijk
instrumenten om synergie te creëren en instrumenten voor netwerkbouw.306 Hiernaast kunnen
de instrumenten ook ingedeeld worden naar instrumenten ontwikkeld op gemeentelijk niveau
of instrumenten ontwikkeld vanuit de Vlaamse overheid. Afhankelijk van de doelstelling wordt
er gekozen voor een bepaald instrument.307 Doordat de Vlaamse overheid slechts over weinig
gronden beschikt, zal het ook maar over weinig instrumenten beschikken. Het enige instrument
dat de overheid bijna heeft is het beschermen van het landschap. De Vlaamse overheid zet
namelijk meer in op het verbieden en handhaven, dan het opzetten van concrete acties.308
Naast de ruimtelijke plannen als passief instrument, moet er dus overgestapt worden op
andere, meer actieve instrumenten die invulling geven aan de duurzame stadsranden. Tijdens
de gesprekken met de stadsdiensten van Gent zijn een aantal horizontale instrumenten aan
bod gekomen die een belangrijke invloed zouden kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van
duurzame stadsranden. Deze horizontale instrumenten worden enerzijds ingedeeld naar
instrumenten voor het creëren van synergie tussen kwaliteiten, en anderzijds instrumenten
voor netwerkbouw. Zoals in 2.1.2 Duurzame stadsranden besproken, is het creëren van
synergie tussen verschillende kwaliteiten een zoektocht naar meer creatieve en onverwachte
oplossingen, dan louter het zoeken naar een evenwicht. Er wordt gezocht naar synergie tussen
de verschillende dimensies van duurzaamheid, waarbij de planners en ontwikkelaars onder
andere synergie moeten zoeken tussen de verschillende gebieden. Met de instrumenten voor
netwerkbouw zoeken de planners en ontwikkelaars eveneens naar synergie tussen de
304 Zie 2.3 Consequenties voor het ruimtelijk beleid. 305 Aerts, 30-04-2013 en Charles, Custers en Verbeeren, 14-05-2013 – mondelinge mededeling. 306 Zie 2.3 Consequenties voor het ruimtelijk beleid. 307 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 308 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling.
119
verschillende stakeholders. In wat volgt worden enkele belangrijke instrumenten voor de
stadsrand, aan bod gekomen in de gesprekken met de stadsdiensten, toegelicht.
• Instrumenten voor het creëren van synergie tussen kwaliteiten
Een instrument die instaat om de synergie tussen de verschillende dimensies van
duurzaamheid te verkrijgen is de duurzaamheidsmeter Gent. De duurzaamheidsmeter is een
gemeentelijk instrument dat meestal door het AGSOB wordt toegepast op economische sites
en stadsprojecten in de stadsrand.309 De duurzaamheidsmeter biedt de garantie dat
duurzaamheid op een integrale wijze wordt benaderd door te streven naar een geheel van
samenhangende uitgangspunten en maatregelen. Duurzaamheid wordt dus verkregen door
de verschillende kwaliteiten uit het SURF-project (ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, sociale
kwaliteit en economische kwaliteit) geïntegreerd na te streven. Thema’s die in de
duurzaamheidsmeter worden uitgedacht zijn inplanting, programma en inrichting, mobiliteit,
natuurlijk milieu, water, grondstoffen en producten, energie, gezondheid, leefbaarheid en
toegankelijkheid, socio-economische aspecten en innovatie.310 De duurzaamheidsmeter werkt
eerder sturend en stimulerend dan verplichtend, en het toont verschillende wegen om een doel
te bereiken.311 De duurzaamheidsmeter is in het zuiden van Gent toegepast op het
bedrijventerrein Eiland Zwijnaarde. Een belangrijke kanttekening is dat de
duurzaamheidsmeter enkel kan worden toegepast indien de overheid eigenaar is van het
terrein, wat in Vlaanderen het grootste probleem vormt.312
Instrumenten op Vlaams niveau die instaan voor synergie tussen verschillende gebieden, en
die leiden tot meer synergie tussen de kwaliteiten zijn ruilverkaveling, landinrichting,
planologische ruil, herverkaveling, planschade en planbaten.313 In het kader van het Parkbos
worden er vooral in het zuiden van Gent ruilverkavelingen toegepast.314 De ruilverkavelingen
herschikken de landbouwpercelen binnen een vooraf afgebakend gebied. Hiermee streeft men
naar aaneengesloten, regelmatige en gemakkelijk toegankelijke kavels die zo dicht mogelijk
bij het landbouwbedrijf liggen. Het bevordert namelijk de rendabele en duurzame
landbouwuitbating. Ruilverkavelingen worden toegepast in zowel het ruimtelijk
ordeningsbeleid, het milieu- en natuurbeleid en het plattelandsbeleid.315 Vroeger werd dit
309 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 310 Stad Gent, Duurzaamheidsmeter Gent. Leidraad en meetinstrumenten voor bestaande en nieuwe economische sites/stadsprojecten. (Milieudienst Stad Gent, 04-02-2011), 3. 311 Stad Gent (2013). Duurzaamheidsmeter voor stadsontwikkelingsprojecten. Geraadpleegd op 24-06-2013 via http://www.gent.be 312 Kuijken, 19-04-2013 – mondelinge mededeling. 313 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 314 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling. 315 Vlaamse Landmaatschappij (2013). Ruilverkaveling. Geraadpleegd op 22-05-2013 via http://www.vlm.be.
120
regelmatig toegepast op het platteland, maar tegenwoordig steeds meer in de stadsranden.316
Deze instrumenten op Vlaams niveau kunnen ook gecombineerd worden toegepast om tot
synergie van verschillende kwaliteiten in de stadsrand te komen. Zo kan bijvoorbeeld
planologische ruil en herverkaveling gecombineerd worden om bijvoorbeeld een woongebied
in overstromingsgebied tegemoet te komen.317
Merendeel van de instrumenten zijn slechts gericht op één kwaliteit, en zullen in combinatie
met andere instrumenten leiden tot synergie van verschillende kwaliteiten. Een instrument
gericht op sociale kwaliteit is bijvoorbeeld de woningtypetoets Gent. De woningtypetoets Gent
is een nieuw instrument sinds januari 2013 en streeft naar een gemengde
bevolkingssamenstelling in de stad en zijn randen.318 De woningtypetoets moet een antwoord
bieden op de sociale tendensen aanwezig in Gent, en heeft volgende doelstellingen: (1) het
woningenbestand aan eengezinswoningen moet stabiel blijven, dan wel stijgen (2) over het
hele Gentse grondgebied wordt op eenzelfde manier beoordeeld of een meergezinswoning al
dan niet kan worden toegelaten op een bepaalde manier (3) de toets zal de speculatie in
grondprijzen tegengaan.319 De woningtypetoets biedt namelijk een kader waarbinnen duidelijk
gedefinieerd kan worden op welke plekken meergezinswoningen toegelaten worden, en op
welke plekken eengezinswoningen verplicht zijn. Op een objectieve manier wordt door studie
van de omgeving, de buren, het perceel, het mogelijke volume en de parkeermogelijkheden
nagegaan of een perceel de voorkeur geniet om ingevuld te worden met eengezinswoningen,
dan wel of er geen voorkeur is.320 De woningtypetoets is hiermee gebiedsgericht.321 Door het
stelselmatig toepassen en hanteren van deze toets bij alle aanvragen en voorbesprekingen,
wordt een eenduidige lijn getrokken over de volledige stad. Zo wordt er voor bouwheren,
ontwikkelaars en burgers een duidelijke argumentatie opgebouwd en zal de eis voor een
eengezinswoning, of het toelaten van een meergezinswoning dan ook overal op dezelfde
manier gemotiveerd worden.322
Hiernaast denkt men in Vlaanderen en ook binnen de stadsdiensten van Gent na over het
overnemen van instrumenten uit het buitenland om sneller en beter tot synergie van
verschillende kwaliteiten te komen. Zo denkt men in Vlaanderen na om het Amerikaans
systeem van verhandelbare ontwikkelingsrechten (VOR) als financierings- en
316 Vloebergh en Swyngedauw, 27-05-2013 – mondelinge mededeling. 317 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 318 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 319 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 320 Stad Gent, Woningtypetoets. Beoordelingskader bij de bepaling van het woningtype op een perceel, (Stad Gent, 01-01-2013), 3. 321 Van Wesenbeeck en De Smet, 26-04-2013 – mondelinge mededeling. 322 Stad Gent. Woningtypetoets. Beoordelingskader bij de bepaling van het woningtype op een perceel, (Stad Gent, 01-01-2013), 3.
121
marktstructurerend instrument over te nemen.323 Het systeem van de verhandelbare
ontwikkelingsrechten bestaat erin dat grondeigenaars in gebieden die ze niet mogen
ontwikkelen, financiële compensatie krijgen van grondeigenaars in gebieden die ze wel mogen
ontwikkelen. In de gebieden die ze niet verder mogen ontwikkelen (sending sites), kent de
overheid ontwikkelingsrechten toe aan eigenaars. De eigenaars in de gebieden die ze wel
mogen ontwikkelen (receiving sites), hebben de rechten nodig om te kunnen
bouwen/ontwikkelen. Op die manier ontstaat er een markt van vraag en aanbod van
ontwikkelingsrechten, waarbij het geld dat de eigenaar uit de sending site voor het
ontwikkelingsrecht ontvangt, een eenmalige vergoeding is voor de waardedaling van de
gebruiksbeperkingen van het eigendom. De overheid structureert hierdoor de marktwerking.
Om een markt voor VOR te genereren, moet de vraag naar ontwikkelingsrechten wel het
aanbod overtreffen (creatie van schaarste). Ook de aanwijzing van sending sites versus
receiving sites zijn noodzakelijke aspecten die van nabij moeten worden bekeken. Het
programma van verhandelbare ontwikkelingsrechten is in principe inpasbaar in het Vlaams
ruimtelijk ordeningsrecht, indien het programma expliciet aan het gebied wordt gerelateerd.
De verhandelbare ontwikkelingsrechten kunnen dus een positief effect hebben op het succes
van de geïntegreerde en gebiedsgerichte planning.324 Hiernaast wordt binnen de
stadsdiensten van Gent ook nagedacht over het plan-MER op niveau van de stadsregio, reeds
toegepast in Amsterdam.325 In het kader van het milieueffectenrapportage dienen
verschillende alternatieven ten opzichte van elkaar worden afgewogen. Dit staat vaak haaks
op keuzes voor bepaalde locaties die in een strategisch kader worden opgemaakt. Daarom wil
men werken met scenario’s die die mogelijke ontwikkelingen op een bepaalde locatie nog open
laten. Dit heeft als voordeel dat verschillende alternatieven voor ontwikkelingen op een locatie
tegenover elkaar kunnen worden afgewogen, en omgekeerd, dat voor eenzelfde soort
ontwikkeling verschillende potentiële locaties met elkaar kunnen worden vergeleken. Dit plan-
MER op stadsniveau wil men tegelijkertijd opmaken met de nieuwe structuurvisie of Plan
Duurzame Stadsontwikkeling 2030 om de milieu-effecten van de verschillende scenario’s in
beeld te brengen.326 Op dit moment wordt het plan-MER enkel toegepast bij het opstellen van
het ruimtelijk uitvoeringsplan, en wordt er enkel een afweging gedaan op locatie en niet op
stadsniveau. Dit nieuw plan-MER is nog niet verankerd in de Vlaamse wetgeving, en is tevens
ook nog nergens toegepast in Vlaanderen.327
323 Leinfelder, 13-05-2013 – mondelinge mededeling. 324 G. Allaert, Ruimte en Planning. Van planningstheorie tot Vlaamse planningspraktijk, (Gent, Academia Press, 2009), 271. 325 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 326 Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Externe procesbegeleiding structuurplanningsproces Gent, (Stad Gent, 2013), 25. 327 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
122
• Instrumenten voor netwerkbouw
De stad Gent kent weinig of geen instrumenten voor netwerkbouw. Om de stadsranden
duurzaam in te vullen, is er nood aan (een) instrument(en) die synergie creëert/creëren tussen
verschillende stakeholders, namelijk tussen overheden, burgers en private ondernemers.
Momenteel wordt er niet centraal nagedacht over de stadsranden, waardoor het ontbrekende
instrument hier het bestuurlijk instrument is die centraal richtlijnen geeft over deze
stadsranden.328 Een oplossing hiervoor zou een intercommunale kunnen zijn.329 Een
intercommunale is een gemeentelijk samenwerkingsverband voor streekontwikkeling. Dit
overkoepelend orgaan is niet aanwezig in Gent, maar zou wel een oplossing kunnen bieden
als bestuurlijk instrument voor de stadsranden. De intercommunale zou ervoor kunnen zorgen
dat het beleid niet stopt aan de gemeentegrenzen.330
Tot slot kan er geconcludeerd worden dat er in Gent en in Vlaanderen op dit moment veel
aandacht uitgaat naar instrumenten voor het creëren van synergie tussen kwaliteiten, maar
belangrijker is in feite het werken vanuit een netwerksetting aan die inhoudelijke opgave van
kwaliteiten in de stadsranden. Momenteel bestaan hiervoor weinig of geen instrumenten, en is
er gemis aan een bestuurlijk orgaan die centraal nadenkt over deze stadsranden. Ook staan
de horizontale instrumenten allemaal los van elkaar, en is er nood aan meer integratie tussen
de verschillende losstaande instrumenten om naar een betere gebiedsgerichte werking te
streven.
328 Lacoere, 16-05-2013 – mondelinge mededeling. 329 Lacoere, 16-05-2013 en Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling. 330 Verledens, 08-05-2013 – mondelinge mededeling.
4 CONCLUSIE EN IMPLEMENTATIE
4. CONCLUSIE EN IMPLEMENTATIE
2. RUIMTELIJKE VERKENNING
VAN DE STADSRANDEN
Definiëring, afbakening en functionaliteiten
Waarom de stedelijke rand aanpakken?
Consequenties voor het ruimtelijk beleid
Theoretische basis:
Literatuuronderzoek
3. CASESTUDY GENT
stap 1:
screening Gentse stadsrand
Theoretische basis:
RSG, AGGG, AGNOS
Terreinonderzoek
Interviews
AL
GE
ME
EN
EN
VL
AA
ND
ER
EN
ST
AD
SR
AN
D G
EN
T
ALGEMEEN
stap 2:
doorkijk naar de duurzame
stadsrand
Theoretische basis:
stap 1
2. Ruimtelijke verkenning
van de stadsranden
Interviews
Terreinonderzoek
ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
stap 3:
aanbevelingen
Theoretische basis:
stap 1 en stap 2
2.3 Consequenties voor
het ruimtelijk beleid ZU
IDE
LIJ
KE
ST
AD
SR
AN
D
1. INLEIDING
Probleemstelling
Methodologie
selectie van het studiegebied
125
De stadsrandzones worden zowel beïnvloed door het stedelijk als het landelijk beleid. Het zijn
zones die onderbelicht zijn in beleid, planning en ontwerp, en indien het huidige beleid wordt
voortgezet, zal de verstedelijkingsdruk in de stadsranden onverminderd groot blijven. De
ambitie van deze masterthesis is het onderzoeken hoe het ruimtelijk beleid inzake stadsranden
duurzaam en planologisch ingevuld kan worden. Hierin staat de wederzijdse invloed van stad
en platteland op de stadsrand centraal. De hoofdonderzoeksvraag van deze masterthesis luidt
dan ook als volgt:
Hoe kan de leemte in het ruimtelijk beleid inzake duurzame stadsranden opgevuld worden?
Deze masterthesis is onderverdeeld in twee onderzoeken. Het eerste onderzoek is een
literatuurstudie en het tweede onderzoek een casestudy. In het eerste deel wordt in eerste
instantie het begrip duurzame stadsranden gedefinieerd. De theoretische basis hiervoor is de
definitie vooropgesteld in het Sustainable Urban Fringe project (SURF). In deze definitie moet
de stadsrand voldoen aan vijf kwaliteiten: ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, sociale kwaliteit,
economische kwaliteit en proces. Nadien wordt een kader geschetst waarom er aandacht moet
zijn voor de stedelijke rand. Hierbij wordt door literatuurstudie de maatschappelijke uitdagingen
voor de stadsranden bepaald, en wordt tevens door literatuuronderzoek aangegeven welke
consequenties dit heeft voor het ruimtelijk beleid. De maatschappelijke uitdagingen
gerelateerd aan de stedelijke randen zijn: ruimtelijke druk, klimaat, biodiversiteit, mobiliteit en
economie. Deze maatschappelijke uitdagingen sluiten eveneens aan bij de maatschappelijke
uitdagingen vooropgesteld in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. De ruimtelijke
consequenties vormen dan de basis voor de aanbevelingen van de casestudy. Het
literatuuronderzoek heeft als onderzoeksvraag:
Waarom is het van belang aandacht te hebben voor stedelijke randen?
Als casestudy wordt de stadsrand van Gent beschouwd. Eerst en vooral wordt de volledige
stadsrand ruimtelijke geanalyseerd aan de hand van ruimtelijke plannen en terreinonderzoek.
Op basis van deze ruimtelijke analyse en gesprekken met stadsdiensten en andere relevante
betrokkenen, is een studiegebied geselecteerd. Dit studiegebied wordt getoetst op zijn
duurzaamheid aan de hand van de vijf kwaliteiten van het SURF. Deze toetsing gebeurt aan
de hand van ruimtelijke analyse en interviews met stadsdiensten en relevante betrokkenen.
Tot slot worden enkele aanbevelingen gegeven voor de duurzame stadsrand gerelateerd aan
de thema’s aan bod gekomen bij de consequenties voor het ruimtelijk beleid uit de
literatuurstudie. Deze thema’s geven aan hoe het ruimtelijk beleid van de stadsrand ingevuld
kan worden. Het onderzoek van de casestudy heeft als onderzoeksvraag:
In welke mate voelt de stad de problematiek van de stadsranden aan en op welke
manier streven zij naar duurzame ruimtelijke planning?
126
Om een antwoord te bieden op deze onderzoeksvragen, wordt het literatuuronderzoek en de
casestudy samengevat in enkele conclusies.
4.1 Nieuwe ruimtelijke visie voor opvangen maatschappelijke uitdagingen
De stadsranden ondervinden ruimtelijke druk door maatschappelijke uitdagingen die op ons
afkomen, zoals stijgende bevolkingsgroei, veranderende weersomstandigheden of
toenemende mobiliteit. Het ruimtelijk beleid moet oplossingen aanreiken om deze ruimtelijke
impact op te vangen. Terwijl het ruimtelijk beleid zich de voorbije jaren vooral focuste op
ruimteboekhouding, moet er vanaf nu meer aandacht zijn voor de kwaliteit van de omgeving.
Ruimtelijke plannen zijn op dit moment veelal verouderd, waarbij nieuwe ruimtelijke
structuurvisies moeten worden uitgedacht om de nieuwe maatschappelijke uitdagingen te
behandelen.
4.2 Meervoudig ruimtegebruik in de stadsranden vereist een geïntegreerd en
gebiedsgericht stadsrandenbeleid
Oorspronkelijk werd duurzaamheid enkel bekeken vanuit het milieuaspect, maar duurzame
stadsranden omvatten een integratie van verschillende aspecten/kwaliteiten: ruimtelijke
kwaliteit, milieukwaliteit, sociale kwaliteit, economische kwaliteit en proces. De verschillende
kwaliteiten kunnen elk afzonderlijk worden opgezet, maar het is juist de samenhang van de
kwaliteiten die van belang is. De kwaliteiten moeten worden beschouwd als een element uit
een groter geheel. Bij dit groter geheel staat dan integratie centraal. Deze integratie of synergie
van kwaliteiten wordt op het terrein gerealiseerd door verschillende functies met elkaar te
verweven en in elkaars nabijheid te brengen. Momenteel wordt deze verwevenheid en
nabijheid in de stadsrand niet overal even goed toegepast. De huidige trend gaat in veel
gevallen naar een scheiding van functies, waardoor er minder sprake is van duurzame
stadsranden. Het vraagt de nodige inspanning vanuit de stadsdiensten en studiebureaus om
de bestaande toestand van de periferie naar een duurzame stadsrand om te buigen.
Het ruimtelijk beleid kent zijn grootste zwakte op vlak van mobiliteit. Keuzes in de ruimtelijke
planning hebben hun weerslag op de mobiliteit, bijvoorbeeld het verdichten van stadsranden
of het vestigen van een voetbalstadion zal meer verkeer aantrekken voor die buurt. Mobiliteit
is dus een afgeleide van functies. Hierbij komt ook dat de mobiliteitsplannen afzonderlijk staan
van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, waardoor deze weerslag nog zo groot is. Er is slechts
een klein onderdeel mobiliteit over parkeren in de ruimtelijke uitvoeringsplannen aanwezig,
maar een volledige integratie zou de flexibiliteit van de ruimtelijke uitvoeringsplannen
127
aantasten. Minder flexibiliteit brengt wel meer rechtszekerheid met zich mee. Het zoeken naar
integratie en een evenwicht tussen flexibiliteit en rechtszekerheid is materie waar de
stadsdiensten en onderzoekscentra zich dagelijks over neerbuigen. Dit laatste is dan ook de
rode draad doorheen de ruimtelijke planning: het inhoudelijk, juridisch en administratief traject
in evenwicht houden.
Ook moeten de stadsranden gebiedsgericht benaderd worden. Doordat de stadsranden een
meervoudig ruimtegebruik kennen en hierdoor heel wat ruimteclaims samenkomen, zal elk
gebied zijn eigen toekomstvisie en uitwerking nodig hebben.
4.3 Naar een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan?
Zoals hierboven aangegeven, blijken de huidige ruimtelijke uitvoeringsplannen niet het beste
instrument te zijn om naar volledige integratie in de ruimtelijke planning te streven. Ook is de
functionele zonering gericht op ruimtegebruik niet de geschikte methode om te streven naar
duurzame stadsranden. Stadsranden zijn namelijk locaties waar veel ruimteclaims
samenkomen, waardoor heel wat tussenvormen in bestemmingen ontstaan. Er bestaat
hiervoor reeds een poging tot flexibelere voorschriften, maar deze voorschriften worden dan
ellenlang en bieden weinig rechtszekerheid. Zo wordt het voor burgers en zelfs voor
stedenbouwkundigen niet meer duidelijk wanneer een vergunning mag verleend worden. Om
dit meervoudig ruimtegebruik actiever tegemoet te komen, moet er overgeschakeld worden
naar een strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan. Bij dit strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan is
de zonering meer gericht op de meest relevante ruimtelijke kenmerken, namelijk dynamiek,
kwetsbaarheid en betekenis. Door meer in te spelen op de ruimtelijke kenmerken van het
gebied, wordt er ook gestreefd naar meer duurzaamheid van het gebied. De huidige ruimtelijke
uitvoeringsplannen zijn te passief om de huidige ruimtelijke problematiek tegemoet te komen.
Er is nood aan een herontdekking van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
4.4 Gemis aan een centrale en bestuurlijke entiteit
Stadsranden schuiven door de urban sprawl steeds verder op naar het buitengebied. Hierbij
komen de stadsranden in veel gevallen over de administratieve grenzen van de stad te liggen.
De stad ziet hierbij over de grens vaak kwaliteiten die aantrekkelijk lijken voor nieuwe
ontwikkelingen, maar dit staat vaak haaks op de plannen van buurgemeenten. Zo stemmen
buurgemeenten vaak tegen tramlijnen naar het centrum van de stad, terwijl dit het afremmen
van het autoverkeer juist moet bevorderen. Om duurzame stadsranden te ontwikkelen, moeten
beleidsmakers ook oog hebben voor de kwaliteiten over de grenzen heen. Een samenwerking
128
tussen gemeenten moet worden geïntensiveerd, maar zal niet altijd even vlot verlopen. Er is
dus nood aan een centrale en bestuurlijke entiteit die de samenwerking tussen gemeenten
bevorderd en die de problematiek rond stadsranden in zijn geheel bekijkt. Een
intergemeentelijk samenwerkingsverband voor ruimtelijke ordening en socio-economische
expansie lijkt hiervoor een oplossing. De samenwerking tussen gemeenten kan ook op
kleinere schaal worden bevorderd door het inzetten van gebiedscoördinatoren die de
contacten tussen stad en stadsrand onderhouden.
4.5 Nood aan nieuw instrumentarium
Instrumenten worden door de overheid ingezet om uitvoering te geven aan het ruimtelijk
beleid. Het instrumentarium is afgestemd op het type stadsrand. Eén generiek instrumentarium
voor de stadsrand is niet mogelijk. De ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn te passief om als
uitvoeringsinstrument in te zetten, waardoor er overgestapt moet worden op meer actieve en
horizontale instrumenten die verder gaan dan de huidige traditionele instrumenten (regels,
financiële en communicatie instrumenten). Duurzame stadsranden vragen enerzijds
instrumenten om synergie te creëren tussen verschillende kwaliteiten, en anderzijds
instrumenten voor netwerkbouw. Het zijn voornamelijk deze laatste instrumenten die het minst
goed zijn uitgebouwd. Duurzame stadsranden vragen namelijk een samenwerking tussen
verschillende partijen. Doordat stadsranden zowel stedelijke als landelijke invloeden
ondervindt, is het van belang om zoveel mogelijk verschillende belangen en motieven met
elkaar te combineren. Deze verschillende belangen en motieven kunnen het best
gecombineerd worden binnen een publiek-privaat samenwerkingsverband (PPS). Hierbij
vormen de overheden slechts één van de partijen. Een PPS maakt het eenvoudiger om
grondpositie te creëren, wat één van de moeilijkste stappen is bij het ontwikkelen van
duurzame stadsranden. Hierbij biedt de samenwerking met private partijen zijn voordelen. De
overheden op zich worden op deze manier vaak afgeremd in wat ze willen bereiken. Ze
beschikken over weinig gronden, dus hebben ze logischerwijze ook maar weinig instrumenten
om in te zetten. Eveneens is er binnen het netwerk van verschillende partijen nood aan een
van onderuit gericht stadsrandenbeleid. Bij duurzame stadsranden moet er veel aandacht
gaan naar de kwaliteiten van het gebied voor inrichting en beheer. Het zijn dus vooral de lagere
overheden die een rol zullen spelen bij de ontwikkeling van duurzame stadsranden (bottom-
up). Niet alleen de betrokkenheid van lagere overheden is van belang, maar ook de inbreng
en opinie van verschillende andere betrokken actoren. In dit proces staat communicatie en
participatie hoog aangeschreven om de betrokkenheid van deze actoren te bevorderen.
129
Nieuwe instrumenten kunnen ook oplossingen bieden om problemen in de stadsranden op
een efficiëntere manier aan te pakken. Zo heeft men in Vlaanderen interesse voor
buitenlandse instrumenten en denkt men erover na om enkele ervan op te nemen in de
Vlaamse regelgeving. Twee instrumenten komen hiervoor in aanmerking: het Amerikaanse
systeem van de verhandelbare ontwikkelingsrechten (VOR) en het plan-MER op stadsniveau.
Deze twee instrumenten kunnen de Vlaamse markt op een andere manier structureren en
eventueel financieren.
Tot slot kan er nog geconcludeerd worden dat de bestaande horizontale instrumenten te
weinig geïntegreerd zijn, waardoor deze uitvoeringsinstrumenten nog te weinig hun nut
bewijzen. Er moet in de nabije toekomst meer synergie zijn tussen de instrumenten die men
ontwikkeld om naar een duurzaam stadsmodel te streven.
4.6 Algemene conclusie
Algemeen kan gesteld worden dat stadsranden op dit moment onder invloed staan van het
stedelijk en landelijk beleid, en daardoor vaak vergeten worden. Indien men de urban sprawl
wil tegenhouden, zal er meer aandacht moeten komen voor deze stadsranden in het beleid.
Onderzoek zal noodzakelijk zijn. De ruimtelijke planning staat voor volgende belangrijke taken:
• De visie in de huidige ruimtelijke plannen strookt niet meer met de nieuwe
maatschappelijke uitdagingen. Er moeten nieuwe ruimtelijke structuurvisies opgesteld
worden.
• Beslissingen in de ruimtelijke planning worden al te vaak afgewenteld op de mobiliteit.
Dit kan gedeeltelijk verholpen worden door de ruimtelijke plannen en de
mobiliteitsplannen te integreren met elkaar. Dit is reeds een hoofdbrekend thema
binnen stads- en onderzoeksdiensten, maar biedt op dit moment nog geen
oplossingen.
• De bestaande ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn te passief om in te grijpen in de
problematiek van de duurzame stadsranden. Er zou meer onderzoek moeten komen
naar het strategischer maken van dit ruimtelijk uitvoeringsplan.
• Stadsranden lopen al te vaak over de administratieve grenzen waardoor
belangenconflicten ontstaan. Een intergemeentelijk samenwerkingsverband kan hier
een oplossing aan geven. Sommige gemeenten/steden bevinden zich reeds in zo’n
verband, andere steden hebben hier duidelijk nood aan.
• Er is een gemis aan nieuwe horizontale instrumenten die streven naar meer integratie
en samenhang.
5 BIBLIOGRAFIE
131
STUDIES, ARTIKELS EN WEBSITES
Afdeling Ruimtelijke Planning (2003). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen – samenvatting.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Allaert, G. (2009). Ruimte en Planning. Van planningstheorie tot Vlaamse planningspraktijk.
Academia Press. Gent.
Allaert, G. & Cabus, P. (26-03-2013). Verstenend Vlaanderen kan geen ruimte blijven
aansnijden. De Tijd.
Autonoom Gemeentelijk Stadsontwikkelingsbedrijf Gent (2013). Eiland Zwijnaarde.
Geraadpleegd op 02-06-2013 via http://www.agsob.be.
Atelier Overijssel (2010). Overijssel is een contrast tussen stad en land in Overijssel; samen
vormgeven aan stadsrandzones. Atelier Overijssel.
Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (2013). Vlaamse Regering legt nieuwe ruimtelijke visie voor.
Geraadpleegd op 14-06-2013 via http://www.ruimtelijkeordening.be.
Belgisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie (19-09-2010). Move it. De
stedelijke mobiliteitsdagen van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Geraadpleegd
op 07-05-2013 via http://www.eutrio.be.
Beys, N., Bastin, S., Van Cutsem, S. & Wayens, B. (2003). De handel in de grote Belgische
Steden en hun stadsrand. ULB.
Borret K, Dams F., Goethals O., Selhorst G., Van De Wiele T. Van Gassen B. … & De Groot
P. (2007). Studie hoofdsteenwegen Gent. Stad Gent.
Bostoen (10-05-2013). Gentse Cohousingprojecten. Geraadpleegd op 07-07-2013 via
http://www.bostoen.be.
Buck Consultants International (2011). De Gentse creatieve economie. Strategisch actieplan.
Stad Gent – Departement Werk en Economie.
Breugelmans, M. (2013). Gent klimaatrobuust. Presentatie open MINA-raad.
BST (04-01-2013). Groen licht voor doortrekken tram. Nieuwsblad.
Claeys, M. (09-08-2012). Stilstand in de stadsrand. De Tijd.
Claringbould, M. (2011). Stadsranden: van ‘stedelijke dominantie’ naar ‘vraag en aanbod’.
Stadswerk magazine.
132
Crivits, M., Naert, J. & Vander Vennet, B. (2012). Strategie voor stadslandbouw in Gent. Stad
Gent.
Debusschere, B. (15-04-2013). Verkeer is grotere vervuiler dan industrie. De Morgen.
De Bruijn, T., Haccoû, H. & De Vries, B. (2012). Duurzame ontwikkeling, tussen stad en land.
Saxion Kenniscentrum Leefomgeving. Deventer.
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (2013). Landinrichting. Geraadpleegd op 29-07-
2013 via http://www.lne.be.
De Rynck, F. (1999). Opvolging en aanknopingspunten voor het beleid. Die Keure.
Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning (2013). Externe procesbegeleiding
structuurplanningsproces Gent. Stad Gent.
Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning (2010). Het ruimtelijk structuurplan Gent. Naar
een kwaliteitsvolle en open stedelijke ruimte. Stad Gent.
Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning (30-08-2012). Structuurvisie Gent – workshop.
Stad Gent.
Dienst Wonen (2010). 21 inspirerende (ver)bouwmodellen. Wonen op kleine oppervlakte. Stad
Gent.
EnerGent (2013). De wind is van iedereen. Geraadpleegd op 21-06-2013 via
http://www.energent.be.
Environmental Protection Agency (2003). Cooling Summertime Temperatures. Strategies to
Reduce Urban Heat Islands. United States.
Expertisenetwerk regiowaarde (2013). Streekidentiteit. Geraadpleegd op 06-07-2013 via
http://www.regiowaarde.nl.
Gedeputeerde staten van Overijssel (2002). Brief uitvoeringsprogramma’s stadsrandzones.
Provincie Overijssel.
Gent in Cijfers. Bevolking. Totaal aantal inwoners. Geraadpleegd op 17-05-2013 via
http://gent.buurtmonitor.be.
Grégoire, C. (02-04-2010). Stadslandbouw in België: behouden van biodiversiteit in de stad?.
Geraadpleegd op 20-04-2013 via http://www.vmx.be.
Hamers, D., Nabielek, K., Piek N. & Sorel, N. (2009). Verstedelijking in de stadsrandzone. Een
verkenning van de ruimtelijke opgave. Planbureau voor de Leefomgeving.
Harmonisch Park- en Groenbeheer. Geraadpleegd op 7 april 2013 via http://natuurenbos.be.
133
Interreg IV B North Sea Region project Future Cities (2009). Future Cities. Analyse van het
hitte-eilandeffect op Arnhem. Eureka.
Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes (2012). Connecting Urban
and Rural. Final report of the Sustainable Urban Fringes (SURF) Project. European Regional
Development Fond.
Interreg IV B North Sea Region project Sustainable Urban Fringes (2012). Toolkit. Sustainable
Urban Fringes. European Regional Development Fond.
Interwaas (2013). Over Interwaas. Geraadpleegd op 08-07-2013 via http://www.interwaas.be.
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf, H. & Maes, T. (2010). Samenhuizen in België: waar staan
we, waar gaan we. Samenhuizen vzw i.s.m. Artesis Hogeschool Antwerpen & Habitat et
Participation.
Leinfelder, H. (2007). Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van
landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context. Proefschrift Doctor in de
Ingenieurswetenschappen. Universiteit Gent.
Leinfelder, H. (2012). Klimaatverandering en het ruimtelijk beleid. Congres CcASPAR 17
december 2012.
Lier, G. & De Bruijn, T. (2009). Economische effecten stadsrandgebied. Een onderzoek naar
de economische en werkgelegenheidseffecten van investeringen in het stadsrandgebied,
alsmede de mogelijkheden hoe deze effecten te realiseren. Eindrapportage. Saxion
Kenniscentrum Leefomgeving.
Logic-Immo (2013). Immobilien. Geraadpleegd op 25-06-2013 via http://www.logic-immo.be.
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf H. & Maes, T. (2010). Samenhuizen in België: waar staan
we, waar gaan we. Samenhuizen vzw i.s.m. Artesis Hogeschool Antwerpen & Habitat et
Participation, asbl.
Maenhout T., De Voldere I., Onkelinx, J. & Sleeuwaegen, L. (2006). Creatieve industrie in
Vlaanderen. Flanders District Creativity.
Meyermans, L. (21-02-2013). Batibouw dossier. Onze toekomst ligt in de stad. Commerciële
bijlage van Het Laatste Nieuw en DMorgen.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2005). Afbakening grootstedelijk gebied Gent.
Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Toelichtingsnota. Brussel.
Mobiel Vlaanderen (2005). Ideeënboek ‘Maatregelen duurzaam mobiliteit’. Merendree.
134
Mobiliteit in Gent (2013). Ontbrekende fietsinfrastructuur in Gent. Geraadpleegd op 20-06-
2013 via http://www.mobiliteitgent.be.
Pelfrene E., (2009). De nieuwe ‘bevolkingsvooruitzichten 2007-2060’. Studiedienst van de
Vlaamse Regering.
Projectbureau Parkbos (2013). Parkbos. Geraadpleegd op 02-06-2013 via
http://www.parkbos.be.
R4 verbindt (2013). Een nieuwe rotonde aan het stadion van KAA Gent. Geraadpleegd op 01-
07-2013 via http://www.r4verbindt.be.
Redactie, (17-06-2013). Expert: ‘Stadion AA Gent staat op verkeerde plaats’. De Morgen.
Renard, P. (2013). Vlaanderen is één reconversiegebied. Tijdschrift Ruimte nr. 17.
Rombaut, E. (2012). Duurzame architectuur, ecologische stedenbouw en biodiversiteit: Naar
een klimaatbestendige ecopolis. Pleidooi voor lobbenstad.
Rombaut, E. (2009). Klimaatbestendige stedenbouw: over het stedelijk hitte-eiland effect en
de lobbenstad.
Rombaut, E. (2012). Kunnen stadstuinen een bijdragen leveren aan (streekeigen) biodiversiteit
in blauwgroene urbane netwerken?
Ruimtelijke Ordening (2013). Afbakening grootstedelijk gebied Gent. Geraadpleegd op 13-06-
2013 via http://www2.vlaanderen.be.
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (2013). Planningsprocessen voor landbouw, natuur en
bos. Geraadpleegd op 05-06-2013 via http://www.rsv.vlaanderen.be.
Stad Gent (2013). Algemeen bouwreglement. Stad Gent.
Stad Gent (2011). Duurzaamheidsmeter Gent. Leidraad en meetinstrumenten voor bestaande
en nieuwe economische sites. Milieudienst Stad Gent.
Stad Gent, Duurzaamheidsmeter Gent. Leidraad en meetinstrumenten voor bestaande en
nieuwe stadsprojecten. Milieudienst Stad Gent.
Stad Gent Leefomgeving (2013). Gentbrugse meersen. Geraadpleegd op 01-06-2013 via
http://www.gent.be.
Stad Gent (01-01-2013). Woningtypetoets. Beoordelingskader bij de bepaling van het
woningtype op een perceel. Stad Gent.
Stadswerk magazine (2011). Staat van de stadsrand. Planbureau voor Leefomgeving.
Staes, B. (09-05-2013). Nieuwe windmolens in Gentse haven moeten stiller. Nieuwsblad.
135
B. Staes (27-06-2013). Ghelamco Arena neemt woonwijk in als parking. Nieuwsblad.
Steunpunt Ruimte, (2012). Onderzoek WP2 Ruimtelijke veerkracht. Geraadpleegd op 18-04-
2013 via http://www.steunpuntruimte.be.
Strootman landschapsarchitecten bv & radar (2011). Stadsranden. Netwerkstad Twente.
Regio Twente.
Studiebureau Omgeving (2012). Groenstructuurplan Gent. Groendienst Stad Gent.
Studiebureau Omgeving (2012). Strategisch project Kouter- en Leieland. Uitwerken van een
instrumentarium. Stad Gent.
Tempels, B., Verbeek, T. & Pisman, A. (2012). Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een
vergelijkende studie naar vijf transformaties. Ruimte en wonen.
The Loop (2013). Gent groeit. Geraadpleegd op 07-07-2013 via http://www.theloop.be.
Thuis in de stad, (2012). Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de
samenleving. Agentschap voor Binnenlands Bestuur.
TOD (08-01-2010). Gent groeit tot bijna 243.000 inwoners. Nieuwsblad.
Van Acker, B., Pisman, A., Terryn, E., Van Doorslaer, S., Verbeek, T., Van Acker, D., . . . ,
Wauters, E. (2012). Slim Ruimtegebruik. Hergebruik en omkeerbaar ruimtegebruik. Tritel –
AMRP.
Vandekerckhove, B., Schuermans, N., De Decker P. & Kesbeke, W (2013). De woonmarkt is
regionaal. Tijdschrift Ruimte nr. 17.
Van den Berge, K. (2013). Verslag werkpakket 2.1. Oorzaken detecteren van het UHI in Gent.
Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning. Universiteit Gent.
Van De Perre P. (07-04-2009). Antwerpen moet gaan voor een creatieve economie. Gazet
van Antwerpen.
Van Keymeulen, K. (19-04-2013). KBC-toren krijgt klein broertje in Zwijnaarde. Nieuwsblad.
Verheyden, W. (2012). Natuur in Leuven. Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud vzw
i.s.m. Natuurpunt Oost-Brabant.
Vlaamse Landmaatschappij. Ruilverkaveling. Geraadpleegd op 22-05-2013 via
http://www.vlm.be.
Vlaamse Landmaatschappij. Landinrichting. Geraadpleegd op 07-07-2013 via
http://www.vlm.be.
136
Vlaanderen in actie. Doelstellingen in het Pact 2020. Geraadpleegd op 09-05-2013 via
http://www.vlaandereninactie.be.
Vlaamse Overheid (2009). Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos. Regio Waasland.
Operationeel uitvoeringsprogramma. Vlaamse Overheid.
Vlaamse Overheid (2008). Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos. Regio Waasland.
Gewenste ruimtelijke structuur en programma voor uitvoering. Vlaamse Overheid.
Vlaamse Overheid & Vlaanderen in actie pact 2020 (2012). Groenboek. Vlaanderen in 2050:
mensenmaat in een metropool? Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
XTNT (25-11-2010). Klimaatcongres. Van klimaatbeleid naar duurzame mobiliteit. Arnhem.
INTERVIEWS
Aerts J. (Ruimtelijk Planner, Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Stad Gent).
Problematiek van de Gentse stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De Wilde, 30-04-2013, Gent.
Charles J. (Groendienst, Stad Gent). Groen in de stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De Wilde,
14-05-2013, Gent.
Custers S. (Groendienst, Stad Gent). Groen in de stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De Wilde,
14-05-2013, Gent.
De Smet L. (Landschapsarchitect en Ruimtelijk Planner, Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke
Planning, Stad Gent). Problematiek van de Gentse stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De Wilde,
26-04-2013, Gent.
De Mol J. (Senior onderzoeker, Instituut voor Duurzame Mobiliteit, Universiteit Gent). Mobiliteit
in de stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De Wilde, 24-04-2013, Gent.
Kuijken E. (Milieudienst, Stad Gent). Milieu in de stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De Wilde,
19-04-2013, telefonisch gesprek.
Leinfelder H. (Afdelingshoofd afdeling Ruimte Vlaanderen, Gebieden & Projecten, Vlaamse
Overheid). Problematiek van de stadsranden en ruimtelijk beleid. E. De Wilde, 13-05-2013,
Brussel.
Lacoere P. (Directeur Projecten, AG Stadsontwikkelingsbedrijf Gent). Projecten in de
stadsrand. E. De Wilde, 16-05-2013, Gent.
137
Swyngedauw P. (Landschapsarchitect en Ruimtelijk Planner, Studiebureau Omgeving).
Problematiek van de stadsranden. E. De Wilde, 27-05-2013, Antwerpen.
Vanhauwaert T. (Dienst Economie, Stad Gent). Economie in de stadsrand en ruimtelijk beleid.
E. De Wilde, 13-05-2013, telefonisch gesprek.
Van Wesenbeeck P. (Diensthoofd Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Stad Gent).
Problematiek van de Gentse stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De Wilde, 26-04-2013, Gent.
Verbeeren S. (Groendienst, Stad Gent). Groen in de stadsrand en ruimtelijk beleid. E. De
Wilde, 14-05-2013, Gent.
Verledens S. (Ruimtelijk Planner, Dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, Stad Gent).
Structuurvisie 2030. E. De Wilde, 08-05-2013, Gent.
Vloebergh G. (Afgevaardigd bestuurder en Ruimtelijk Planner, Studiebureau Omgeving).
Problematiek van de stadsranden. E. De Wilde, 27-05-2013, Antwerpen.