Landelijke kennisorganisatie voor langdurende zorg - van het ......ketens en netwerken in de zorg....

Post on 09-Oct-2020

9 views 0 download

Transcript of Landelijke kennisorganisatie voor langdurende zorg - van het ......ketens en netwerken in de zorg....

Netwerk Palliatieve Zorg in beeld door gebruikvan het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg

Ans Blom, Monique Spierenburg & Mirella Minkman*

Samenvatting

In het Netwerk Palliatieve Zorg regio Arnhem is met gebruik van het Ontwikke‐lingsmodel voor Ketenzorg in 2011 een zelfevaluatie uitgevoerd. De toepassingvan dit model geeft inzicht in de ontwikkelingsfase van het netwerk en biedt con‐crete aanknopingspunten voor de verbetering van het netwerk. In Arnhem ligt nueen plan van aanpak voor het netwerk.In dit artikel staan de resultaten van de zelfevaluatie beschreven.Het model is ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek en is gevali‐deerd in de praktijk en wordt inmiddels toegepast in diverse netwerken of ketens(diabetes, CVA, kwetsbare ouderen). De relevantie van het model blijkt steedshoog van waarde voor de praktijk.Het gebruik van het model in een netwerk palliatieve zorg was nieuw. Een van debevindingen is dat het model goed bruikbaar is in een dergelijk netwerk.

Inleiding

Palliatieve zorg in het netwerk regio Arnhem en omstrekenIn het Netwerk Palliatieve Zorg regio Arnhem (NPZrA) werken 35 organisaties eninstellingen samen om de palliatieve zorg zo goed mogelijk rond de cliënt en denaasten te organiseren. Met ieders eigen specifieke inbreng wordt een passendzorgaanbod gerealiseerd dat aansluit bij de wensen, behoeften en ideeën van decliënt. In de regio wonen ongeveer 400.000 inwoners (1). Het netwerk is al tienjaar actief en heeft in die tijd diverse verbeteringen ingevoerd. Zo is er bijvoor‐beeld een van de eerste consultatieteams opgezet, met vier betrokken partijen eenprocedure beschreven voor het plaatsen van subcutane medicatiepompjes thuis(2) en er vinden geregeld casuïstiekbesprekingen plaats.Om een volgende stap te zetten in de verbetering van de palliatieve zorg is eeninventarisatie gedaan naar wenselijke verbeterpunten. Hierbij sprong ‘het verbe‐teren van de transmurale samenwerking’ eruit. Twee verbeterprojecten in ant‐woord hierop kwamen niet goed van de grond door onder andere onvoldoendebestuurlijke verankering. In dit kader is gezocht naar de voorwaardelijke eisen tenaanzien van de noodzakelijke samenwerking in het netwerk. Men zocht een objec‐tief kader waaraan het palliatieve netwerk zich kan spiegelen en dat richting geeft

* Drs. Ans Blom is netwerkcoördinator Netwerk Palliatieve Zorg regio Arnhem en de Liemers.Drs. Monique Spierenburg is senior medewerker bij Vilans, Utrecht. Dr. Mirella Minkman issenior medewerker bij Vilans, Utrecht.

Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4 29

Ans Blom, Monique Spierenburg & Mirella Minkman

aan verbeterpunten om de netwerksamenwerking verder te ontwikkelen. HetOntwikkelingsmodel voor Ketenzorg (OMK) is gekozen als referentiekader en isontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek door Mirella Minkman vanVilans in samenwerking met de Universiteiten van Rotterdam en Groningen(3,4). Het model is gevalideerd en wordt op diverse manieren inmiddels gebruiktin de praktijk.In dit artikel beschrijven we het model, de toepassing ervan in het Arnhemse ende bevindingen hierbij.

Op weg naar een betere organisatie van palliatieve zorgDe netwerken palliatieve zorg zijn regionale samenwerkingsverbanden van orga‐nisaties en personen betrokken in de palliatieve zorg. In totaal bestaan er in onsland 66 netwerken (5). Zij zijn ontstaan eind jaren 1990 en begin 2000, in reactieop de aanbevelingen van de Projectgroep Integratie Hospicezorg (PIH). In hunrapport wordt een onderscheid gemaakt in een netwerk van zorgverleners en eennetwerk van instellingen en organisaties (6). Het eerste omvat alle bij de zorgvoor een bepaalde patiënt betrokken hulpverleners. Het tweede omvat de ver‐schillende plekken waar palliatieve patiënten kunnen verblijven. De PIH beoogdemet zijn advies vooral de vorming van netwerken van organisaties te stimuleren,met als doel een integratie van de zorg. Door een subsidieregeling van de zorg‐kantoren (CVTM-regeling) en later door VWS is deze ontwikkeling gestimuleerd(7). De huidige opdracht vanuit VWS voor de netwerken is aanvullend beschrevenin een brief van de staatssecretaris (8), en luidt:‘Een compleet, samenhangend en dekkend aanbod van palliatieve terminale zorgvan verantwoorde kwaliteit in de netwerkregio. Dit betekent dat:– informatie wordt verstrekt over het aanwezige aanbod van palliatieve termi‐

nale zorg;– organisatorische, kwalitatieve en kwantitatieve tekortkomingen worden

gesignaleerd;– oplossingen daarvoor worden gefaciliteerd.’

Verbeteren van netwerken: nodig maar hoe?Diverse manieren en methoden om de samenwerking in de netwerken te verbete‐ren zijn ontwikkeld.Het ‘Kwaliteitskader voor de organisatie van netwerken en consultatie in de pal‐liatieve zorg’ is opgesteld door de Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC)in 2004 (9). Dit kader kan worden gebruikt in de vorm van een checklist, maarwordt weinig toegepast. Het biedt onvoldoende houvast hoe het toe te passen enwelke punten te prioriteren; alle punten lijken even belangrijk. Bij het optredenvan knelpunten biedt het geen oplossing en er lijkt geen samenhang te bestaantussen de verschillenden punten.Het ‘Model Zorgprogramma Palliatieve zorg’ biedt de mogelijkheid om op syste‐matische wijze het aanbod aan palliatieve zorg in een regio in kaart te brengen(10). Een gedigitaliseerde versie is ontwikkeld: de website Netwerkzorg op Maat(11). Het kan hiaten in het aanbod zichtbaar maken, maar richt zich niet op de

30 Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4

Netwerk Palliatieve Zorg in beeld door gebruik van het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg

samenwerking in het netwerk als zodanig. Dat is juist waar in het Arnhemse net‐werk behoefte aan bestond.Door CC-zorgadviseurs en andere organisatieadviesbureaus zijn eveneens model‐len ontwikkeld voor de evaluatie en/of organisatie van netwerken en samenwer‐kingsverbanden, bijvoorbeeld de Quickscan palliatief netwerk (12.) Er is een aan‐pak ontwikkeld met een vragenlijst en bijeenkomsten die inventariseren op welkepunten het netwerk succesvol en minder succesvol is. Dat biedt aanknopings‐punten voor de verdere ontwikkeling. Deze aanpak werd in Arnhem te tijdrovendgeacht.Inmiddels zijn ook de resultaten van het project ‘Onderzoek en ontwikkeling pal‐liatieve netwerken’ bekend (13). Onderzoekers zijn begin 2011 begonnen met deontwikkeling van een methode ter ondersteuning van de netwerken palliatievezorg in Nederland. In de loop van 2011 zijn vrijwel alle netwerkcoördinatoren sys‐tematisch telefonisch geïnterviewd en zijn per netwerk diverse netwerknotitiesgeanalyseerd door de onderzoekers. Op basis van deze input is door de onderzoe‐kers een scorediagram aan elk netwerk toegekend en een totaalscore. Onvol‐doende helder is op grond van welke criteria de scores zijn toegekend. Hoe vervol‐gens de netwerkontwikkeling te stimuleren is niet duidelijk. De resultaten gevenhet Arnhemse netwerk niet direct nieuwe aanknopingspunten voor een verbeter‐strategie. Verder ging dit onderzoek te laat van start voor het Arnhemse netwerk.Daarom is verder gezocht naar een bruikbaar handvat.

De Arnhemse aanpakHet netwerk is al circa tien jaar actief en heeft diverse verbeteringen doorgevoerd.Er is een inventarisatie gedaan naar belangrijke knelpunten en verbeterpunten;één daarvan bleek het verbeteren van de transmurale samenwerking.

De vraag van Arnhem

Hoe kan de huidige ontwikkeling binnen het netwerk palliatieve zorg Arnhem opeen effectieve manier tegen het licht gehouden worden? Met als resultaat eenrichtinggevend kader voor professionalisering en het verder ontwikkelen enverbeteren van de transmurale samenwerking in het palliatieve netwerk inArnhem.

Om dit op een goede manier aan te pakken is er een behoefte aan een objectiefkader waaraan het palliatieve netwerk zich kan spiegelen en dat richting geeft aande punten waaraan gewerkt moet worden om het netwerk verder te ontwikkelen.In Arnhem is daarom gekozen voor het gebruik van het Ontwikkelingsmodel voorKetenzorg (OMK). Het OMK beschrijft welke onderdelen van belang zijn inketens en netwerken en hoe organisaties onderling zaken goed kunnen regelenom een kwalitatief succesvolle samenwerking te realiseren. Het OMK sprakerg aan omdat het transparant en wetenschappelijk onderbouwd is en eengeneriek kader biedt dat toepasbaar is in diverse samenwerkingsverbanden(www.vilans.nl/ketenzorg). De begeleiding door Vilans zorgde ervoor dat een

Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4 31

Ans Blom, Monique Spierenburg & Mirella Minkman

praktische vertaling van de uitkomsten uit het onderzoek mogelijk was. In devoorgestelde aanpak van Vilans was er aandacht voor het ontwikkelen van draag‐vlak en begeleiding bij het vertalen van de uitkomsten van de zelfevaluatie OMKnaar een concrete ontwikkelagenda voor de komende jaren.De tool is eenvoudig toepasbaar en levert in betrekkelijk korte tijd resultaat.Daarnaast was de tool beschikbaar op het moment dat men in Arnhem wilde star‐ten en kon hiermee het gehele netwerk in kaart worden gebracht.

Methode

Het Ontwikkelingsmodel voor KetenzorgHet Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg is een gevalideerd, generiek model datpraktische handvatten biedt voor het verbeteren en verder ontwikkelen vanketens en netwerken in de zorg. Veel aanwezige modellen richten zich niet opketens of samenwerkingsverbanden, maar op de organisatie als eenheid. Ook zijnze soms niet zorgspecifiek of juist gericht op een deel van de zorg zoals de chroni‐sche zorg (bijvoorbeeld het Chronic Care-model van Wagner). Het OMK is eenmodel dat generiek (niet gericht op een bepaalde patiëntgroep) is, gericht is opketen- of netwerksamenwerking in de zorg en evidence-based is ontwikkeld. Bijhet OMK is ook aandacht voor de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden,wat vooralsnog ontbrak. Het model is ontwikkeld op basis van een internationaleliteratuurstudie naar ketenzorg/integrale zorg en aanpalende gebieden als organi‐satie- en netwerkontwikkeling, een Delphi-studie en een Concept Mapping-studie. De literatuurstudie resulteerde in een set van 101 kenmerkende elemen‐ten van ketenzorg. Een element is gedefinieerd als een activiteit die gericht is ophet ontwikkelen (realiseren, verbeteren, innoveren of verduurzamen) van keten‐zorg, bijvoorbeeld ‘het vaststellen van de behoeften van de cliënten in de keten ofhet netwerk’. In drie Delphi-ronden beoordeelden 31 nationale ketenzorgexpertshet belang van de elementen en deden zij suggesties voor herformuleringen ennieuwe elementen. Uiteindelijk zijn 89 unieke elementen geïncludeerd in de set.De Concept Mapping-methodiek bracht dit vervolgens samen tot negen clusters.Op basis van het model heeft Vilans een praktische web-based tool ontwikkeld dieingezet kan worden om te kijken waar prioriteiten gelegd kunnen worden om desamenwerking tussen organisaties te verbeteren. Het model bestaat uit negenclusters (of onderwerpen) die samen bestaan uit 89 ‘elementen’ (of beschrevenactiviteiten) en vier fasen van ontwikkeling. Naarmate ketens hoger scoren opalle clusters in het model, geeft dit aan dat zij meer aspecten in huis hebben dierelevant zijn voor een keten- of netwerksamenwerking die de zorg aan de doel‐groep van de keten ten goede komt. Samen met de inschatting van de fase vanontwikkeling van het netwerk geeft dit richting aan de verbetermogelijkhedenvoor het netwerk of de keten.

We spreken hier van ketens en netwerken in de brede zin van het woord, nietnoodzakelijk volgtijdelijke dienstverlening. Het model is de basis voor een recentontwikkelde digitale (zelf)evaluatietool. De tool bestaat uit een web-based instru‐

32 Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4

Netwerk Palliatieve Zorg in beeld door gebruik van het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg

ment om het gehele netwerk in beeld te brengen op proces- en organisatieniveau.In de praktijk van netwerkzorg is het namelijk nogal eens lastig om de focus tebepalen en volgende stappen te zetten; veel activiteiten zijn relevant, veel spelerszijn betrokken en besluitvorming is niet eenvoudig. Een objectief kader dat aan‐geeft wat nu de essentiële ingrediënten van keten- of netwerkzorg zijn is danbehulpzaam.De negen clusters zijn:1 Cliëntgerichtheid2 Netwerkregie en logistiek3 Resultaatmanagement4 Optimale zorg5 Resultaatgericht leren6 Interprofessionele teamsamenwerking7 Rol- en taakverdeling8 Netwerkcommitment9 Transparant ondernemerschap

Het OMK-onderzoek liet zien dat de ontwikkeling van ketenzorg gekarakteriseerdkan worden door vier fasen met verschillende accenten over de tijd (3,4).Het OMK gaat ervan uit dat elementen in meerdere fasen aan de orde kunnenzijn. De fasen zijn geen lineaire of afgebakende episoden in de tijd, maar gevenwel aan hoe over de tijd accenten kunnen verschillen. Het onderzoek laat zienwelke ‘top 10’ -elementen voor het goed doorlopen van een specifieke ontwikke‐lingsfase te onderscheiden zijn. Inzicht in de fase van ontwikkeling van een net‐werk of keten biedt de mogelijkheid een prioritering aan te brengen in de teondernemen activiteiten.Het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg beschrijft vier ontwikkelingsfasen:1 Initiatief- en ontwerpfase2 Experiment- en uitvoeringsfase3 Uitbouw- en monitoringfase4 Verduurzaming- en transformatiefase

Het OMK-model is gevalideerd in de praktijk door 84 heel diverse ketens en net‐werken in de dementiezorg, CVA-zorg en zorg voor mensen met een acuut myo‐card infarct. Ook al waren de doelgroepen, kenmerken van de netwerken enketens, geschiedenis, betrokken spelers et cetera steeds anders, de relevantie‐scores van het model waren steeds hoog. Dat laat zien dat ondanks de verschillener bij ketens- en netwerken ook generieke elementen zijn. Inmiddels wordt hetmodel ook gebruikt door ketens voor mensen met diabetes, niet-aangeboren her‐senletsel, kwetsbare ouderen en in de jeugdzorg.Bij het gebruik van de web-based tool vullen respondenten een online vragenlijstin die bestaat uit drie delen:1 algemeen deel (algemene kenmerken van het netwerk);2 aanwezigheid en planning onderscheiden elementen van het OMK;3 inschatting van de ontwikkelingsfase.

Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4 33

Ans Blom, Monique Spierenburg & Mirella Minkman

Resultaten

Resultaten OMK-zelfevaluatie voor het netwerk ArnhemIn de regio Arnhem is in 2011 met het OMK een netwerkzelfevaluatie uitgevoerd.Deze bestond uit het invullen van een digitale web-based tool door de netwerk‐partners, een workshop waarin de resultaten gepresenteerd en besproken wer‐den, een adviesrapport en het opstellen van een plan van aanpak door de coördi‐nator in samenwerking met de bestuur. In dit traject heeft Vilans het procesbegeleid en de digitale tool beheerd.

Algemeen deelIn het eerste deel van de netwerkevaluatie is gevraagd naar een aantal algemenekenmerken van het netwerk. In dit netwerk, dat een subnetwerk ‘de Liemers’kent, participeren 35 netwerkpartners. In het totaal hebben 13 netwerkpartners(34%) de tool ingevuld. Dit is een lagere score dan aanvankelijk verwacht. Dezewordt deels verklaard doordat meerdere respondenten aangegeven hebben hetmoeilijk te vinden om de enquête in te vullen vanuit een organisatieoverstijgendnetwerkperspectief. Zij redeneren veelal vanuit hun eigen positie, vanuit huneigen organisatie. Dit laat tegelijkertijd zien dat de ervaring deel uit te maken vaneen samenwerkingsverband wisselend aanwezig is.Als we naar de verdeling kijken van de respondenten dan zijn de twee netwerken(Arnhem en De Liemers) beide voldoende vertegenwoordigd, zowel op bestuurlijkals op uitvoerend niveau en geven de uitkomsten een voldoende basis om uitspra‐ken te kunnen doen (zie tabel 1).

Conclusie op basis van het algemene deel van het OMK is dat men onderschrijftdat er sprake is van een netwerk, vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomsten getekend door bestuurders van de netwerkorganisaties. Er is regulier bestuur‐lijk overleg en er is een netwerkcoördinator aanwezig. Opvallend is dat de net‐werkpartners het startjaar verschillend interpreteren (ondertekening van hetcontract of het convenant, eerste officiële startbijeenkomst).Aandachtspunten zouden kunnen zijn het specificeren voor welke doelgroep net‐werkpartners zorg leveren. Het kan interessant zijn om na te gaan hoe groot deze

Tabel 1 Algemene kenmerken van het netwerk

Gegevens Gemiddelde (n=13)

Startjaar 2004 (spreiding van 1998-2009)

Aantal netwerkpartners 14

Werkgroepen Ja (85%)

Netwerkcoördinator Ja (85%)

Samenwerkingsovereenkomst Ja (85%)

Regulier bestuurlijk overleg Ja (77%)

Regulier overleg met zorgverzekeraars Ja (46%)

34 Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4

Netwerk Palliatieve Zorg in beeld door gebruik van het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg

doelgroep is. Het lijkt erop dat netwerkpartners verschillende ideeën hebben overhet aantal mensen dat behoefte heeft aan palliatieve zorg. De doelgroepafbake‐ning bleek onvoldoende duidelijk. Vervolgens lijkt het zinvol om na te gaan welkenetwerkpartners noodzakelijk zijn voor het leveren van zorg voor deze doelgroepen na te gaan of deze netwerkpartners voldoende betrokken zijn bij het netwerk.

Aanwezigheid en planning onderscheidden elementenIn het tweede deel is aan de netwerkpartners gevraagd of men de OMK-elemen‐ten binnen de negen clusters relevant vond voor het palliatieve netwerk. Bijna alleelementen (> 93%) binnen de negen clusters worden relevant bevonden voor hetpalliatieve netwerk. Inmiddels is het model ook toegepast in twee andere netwer‐ken palliatieve zorg. Hieruit kwamen relevantiescores van > 88% (Nijmegen) en> 83% (Den Haag). Hieruit concluderen we dat de elementen van het Ontwikke‐lingsmodel voor Ketenzorg van toepassing zijn voor de palliatieve zorg.

Figuur 1 presenteert de relevantiescores per cluster. Dit zijn hoge scores. Eenscore ’100%’ wil zeggen dat alle respondenten alle elementen van het cluster rele‐vant vonden.

Respondenten hebben vervolgens per cluster aangegeven of de elementen wel/niet aanwezig zijn en of de elementen die niet aanwezig zijn, gepland staan voordit of volgend jaar. Indien 70% van de respondenten heeft aangegeven dat eenelement aanwezig is, is het element als aanwezig beschouwd.

Op basis van de aanwezigheidsscores van de elementen per cluster is een radar‐diagram met alle clusters gemaakt. Het radardiagram laat het percentage elemen‐ten zien dat volgens de netwerkpartners aanwezig is, in ieder cluster. Hoe verderde lijnen naar de buitenkant van het spinnenweb, hoe meer elementen, kenmer‐

Figuur 1 Relevantiescores in de clusters

Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4 35

Ans Blom, Monique Spierenburg & Mirella Minkman

kend voor keten- of netwerkzorg, aanwezig zijn. Bij ieder cluster is de maximalescore 100%.

Het radardiagram in figuur 2 laat zien dat het palliatief netwerk Arnhem op eenaantal clusters al elementen van ketenzorg geïmplementeerd heeft. Met name hetcluster rol- en taakverdeling scoort hoog in vergelijking tot de andere clusters.Netwerkcommitment scoort ook hoger in vergelijking tot de andere clusters. Opalle clusters is ruimte voor verbetering.

OntwikkelingsfaseHet derde deel van de evaluatie richtte zich op de ontwikkelingsfase van het net‐werk. In de vragenlijst is gevraagd in welke van de vier ontwikkelingsfasen vanhet model de partners het netwerk positioneren. Figuur 3 laat de fase-inschattingdoor de netwerkpartners zien en de fase die op basis van het achterliggendeonderzoek in de ontwikkeling van het OMK verwacht zou worden in dit netwerk.

Figuur 3 (n=13) laat zien dat ongeveer de helft van de respondenten inschat dathet netwerk zich in de experiment- en uitvoeringsfase (fase 2) bevindt. Volgens23% bevindt het netwerk zich in de initiatief- en ontwerpfase en volgens 23% inde uitbouw- en monitoringfase. Deze verschillen zijn interessant om nader metde netwerkpartners te bespreken, omdat het laat zien dat er verschillende beeldenzijn.De respondenten die aangaven dat het netwerk zich in fase 2 bevindt, schatten indat na ongeveer 20 maanden de huidige fase voltooid zal zijn. Respondenten heb‐ben verschillende punten aangedragen die volgens hen cruciaal waren voor hetbereiken van de huidige fase, zoals het tekenen van het convenant, bereidwillig‐heid, inzet buiten de eigen organisatie nodig en de verzelfstandiging van het con‐sultteam.

Figuur 2 Radardiagram aanwezigheidsscore elementen per cluster

36 Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4

Netwerk Palliatieve Zorg in beeld door gebruik van het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg

Op basis van het aantal geïmplementeerde elementen is de inschatting door hetmodel dat het palliatief netwerk Arnhem zich in de initiatief- en ontwerpfase(fase 1) bevindt. Dat wil niet zeggen dat het netwerk ‘opnieuw zou moeten begin‐nen’, maar het geeft aan welke activiteiten nog aandacht behoeven om deze faseaf te ronden en volgende stappen te zetten.

Als we een onderscheid maken tussen de antwoorden van het Netwerk Arnhemen het Netwerk de Liemers, wordt duidelijk dat de laatste minder elementen heeftgeïmplementeerd en dat de eerste ontwikkelingsfase minder ver is ingevuld. HetNetwerk de Liemers bestaat ook minder lang (sinds 2005).

OntwikkelingsagendaOmdat het netwerk zich in de initiatief- en ontwerpfase lijkt te bevinden is hetlogisch dat het zich nog op veel clusters verder kan ontwikkelen. Rol- en taakver‐deling, netwerkcommitment en interprofessioneel samenwerken is al verder ont‐wikkeld. Deze clusters vormen een goede basis voor het verder ontwikkelen vanhet netwerk. Om een keuze te maken in de op te pakken ontwikkelpunten is eenworkshop georganiseerd om met alle netwerkpartners in gesprek te gaan overwaar het netwerk nu staat. Hierin zijn de vastgelegde ambities en doelen bespro‐ken en is nagegaan wat men hieronder verstaat en welke activiteiten de netwerk‐partners gezamenlijk willen oppakken om de ambities te realiseren. Dat is belang‐rijk in de toepassing, omdat zo tegelijkertijd draagvlak wordt gecreëerd voor vol‐gende stappen.De uitkomst van deze workshop en het advies van Vilans is vervolgens voorgelegdaan het bestuur. Daarop heeft het bestuur gekozen voor een gefaseerde aanpak.Er zijn twee werkgroepen geformeerd met een bestuurslid als trekker met eenduidelijk afspraak over resultaat en termijn.In de eerste fase wil men de volgende onderwerpen uitwerken:• definiëring van de doelgroep: meer te specificeren;• welke ambities kent het netwerk, wat wil het netwerk bereiken;• formuleren van concrete doelen en netwerkproducten.Vervolgens worden in de tweede fase de volgende onderwerpen opgepakt:• structuur netwerk: opsplitsing overwegen;

Figuur 3 Fase-inschatting volgens het model

Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4 37

Ans Blom, Monique Spierenburg & Mirella Minkman

• taken en verantwoordelijkheden verder verhelderen, gericht op afstemmingin de samenwerking;

• communicatie: gericht op uitwisseling en afstemming.Dit levert input op voor het bestuur om beslissingen te nemen ten aanzien van deorganisatie van het netwerk. Dit maakt de sturing duidelijker en het commitmentom samen te werken aan de doelstellingen overzichtelijker, hetgeen ervaren is alseen meerwaarde. Dat is nodig om het netwerk verder te professionaliseren en depalliatieve zorg te kunnen verbeteren.

Discussie

Het professionaliseren van een netwerk dat al lang bestaat, is geen makkelijkeopgave. Er zijn veel gewoontes ontstaan en posities ingenomen. Het is voor eennetwerkcoördinator vaak moeilijk om de positie van een onafhankelijke buiten‐staander in te nemen en objectief naar de eigen netwerkorganisatie te kijken. Decoördinator is namelijk zelf deel van het systeem. Door een extern referentie‐kader zoals het OMK te gebruiken, kan een eerste stap gezet worden om het eigennetwerk te spiegelen. De netwerkpartners moeten hierbij wel bereid zijn te kijkennaar hun eigen aandeel en met elkaar een verandering aan willen gaan. Vanbelang is dat ze organisatieoverstijgend kijken en inzien welke meerwaardesamenwerken heeft. Dat is niet alleen de (stimulerende) taak van de netwerkcoör‐dinator, maar juist ook van de bestuurders van het netwerk. Zij zijn hierin com‐plementair aan elkaar.De spelers in het Arnhemse hebben hierbij het gebruik van het OMK als behulp‐zaam ervaren. Het OMK richt zich juist op samenwerking tussen organisatiesvanuit een organisatieoverstijgend keten- of netwerkperspectief. De vragen in deenquête zijn dan ook vanuit dit perspectief gesteld. Het blijkt voor respondentenmoeilijk om hun eigen organisatieperspectief los te laten en vanuit het orga‐nisatieoverstijgend netwerkperspectief te kijken. De categorie ‘kan ik niet beoor‐delen’ is meermalen ingevuld en dit beïnvloedt de score op clusters. Op basis vandeze ervaring is de taal van de vragen aangepast en zijn praktijkvoorbeelden toe‐gevoegd als ondersteunende extra informatie.Bij het gebruik van het OMK in het vervolg is het aan te raden vooraf na te gaanwelke respondenten in het netwerk een voldoende overstijgend beeld hebben vanhet netwerk en de doelgroep.Het is aannemelijk dat de behoefte aan een goed onderbouwde zelfevaluatie vande samenwerking in het Netwerk Palliatieve Zorg regio Arnhem niet op zich staat.Veel andere netwerken zullen vergelijkbare knelpunten kennen en gericht aan eensterker netwerk willen werken. In diverse rapporten en bij onderlinge uitwisselingvan coördinatoren is dit ook een punt van aandacht. Inmiddels zijn ook tweeandere netwerken palliatieve zorg op een soortgelijke wijze, ondersteund door hetOMK, aan de slag.

38 Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4

Netwerk Palliatieve Zorg in beeld door gebruik van het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg

Conclusies

Het Netwerk Palliatieve Zorg in Arnhem e.o. wilde graag een volgende stap zet‐ten, gebruikmakend van een praktisch, maar onderbouwd hulpmiddel of kader.De ervaringen in het Netwerk Palliatieve Zorg regio Arnhem laten zien dat hetOMK bruikbaar is in een netwerk palliatieve zorg. Deze bevinding(en) bevestigende inmiddels in gang zijnde bredere toepassing van het OMK bij heel verschil‐lende doelgroepen. Voor de palliatieve zorg kan dit leiden tot meer grip op deorganisatie van de netwerksamenwerking en de te kiezen activiteiten in de net‐werken. Het zetten van volgende stappen en het naar boven halen van de beeldendie er spelen is namelijk vaak nog niet zo makkelijk. Bekend is dat de netwerkenpalliatieve zorg onderling sterk verschillen zowel in samenstellingen, de wijze vanorganiseren en in ontplooide activiteiten (14, 15). De wens tot verdere ontwikke‐ling van het netwerk als input voor goede palliatieve zorg wordt wel bredergehoord.Het gebruik van een generiek model kan dan een positieve bijdrage leveren aanhet beter uitwisselen van goede voorbeelden, ideeën en aangrijpingspunten vooreffectieve organisatie van de netwerken en de palliatieve zorg.

Aannemelijk is dat de kernpunten, zoals deze terugkomen in het OMK-model ende ontwikkelingsfasen, ook voor andere palliatieve netwerken herkenbaar zijn.Voor goede palliatieve netwerkzorg zou er beter gebruik gemaakt moeten wordenvan de overeenkomsten in de netwerken (bijvoorbeeld de OMK elementen) én deverschillen (lokale inkleuring).

Het ZonMw-verbeterprogramma Palliatieve Zorg wil een impuls geven aan de pal‐liatieve zorg, hetgeen een mooi doel is. Hierbij denken wij dat het belangrijk isniet alleen te kijken naar concrete verbeterpunten zoals verbetering samenwer‐king tussen palliatieve en dementienetwerken, maar ook kennis over effectieveorganisatie van netwerken in het programma op te nemen. Door eerst een goedbeeld te hebben van waar een netwerk staat en in welke fase van ontwikkeling hetzich bevindt, kunnen ook de best passende ‘goede voorbeelden’ ingezet worden.Het verbeterpotentieel in de palliatieve zorg geeft hier nog voldoende aanleidingtoe.

Dankwoord

Met dank aan Lidewij Vat en het bestuur van het Netwerk Palliatieve Zorg regioArnhem.

Referenties

(1) www.netwerkpalliatievezorg.nl/netwerkarnhem(2) Blom JW, Hermans MBM , Galesloot C. Altijd contact met het consultteam, bij Pallia‐

tieve sedatie: advies over subcutane infusiepompjes gewenst en nuttig. Medisch Con‐tact, juni 2008.

Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4 39

Ans Blom, Monique Spierenburg & Mirella Minkman

(3) Minkman, M.M.N. Developing integrated care. Towards a development model for inte‐grated care. Thesis. Deventer: Kluwer, 2011. ISBN 978-90-13-10026-6.

(4) Minkman MMN, Ahaus KTB, Huijsman R (2009b). A four phase development modelfor integrated care services in the Netherlands. BMC Health Services Research2009;9(42).

(5) www.netwerkpalliatievezorg.nl(6) Stevens PGJJ. Verbetering van de zorg voor mensen in de terminale fase en hun naas‐

ten. Projectgroep Integratie Hospicezorg, 2001.(7) Regeling Palliatieve en terminale zorg, brief kenmerk DLZ/KZ 2812608, en Plan van

Aanpak Palliatieve Zorg 2008-2010. VWS, 2008,(8) Brief ‘Verankering van palliatieve zorg in de praktijk’, MLLE Veldhuijzen van Zanten-

Hyllner, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 13 januari 2011.VWS, 2011.

(9) Kwaliteitskader voor de organisatie van netwerken en consultatie in de palliatieve zorg,VIKC, 2004.

(10) Wulp, M. en anderen. Landelijk kader voor zorgprogrammering in de palliatieve zorg.Agora, mei 2006.

(11)www.netwerkzorgopmaat.nl.(12) Ballering Ria, Otto Viviéne. Quickscan palliatief netwerk, cc Zorgadviseurs, juni 2009.(13) Nieuwsbrief Project ontwikkeling en onderzoek palliatieve netwerken, Bureau Obelon,

iBMG in samenwerking met het UMC Nijmegen en het Lindeboom instituut, maart2011 – nr. 2.

(14) Cazemier G, Richt AWCA, Oudenaarden GP, Postma JP. Functionele analyse netwer‐ken palliatieve zorg. BMC juni 2010.

(15) Groen M, Diepemaat M. Optimale organisatie en afstemming van taken, producten endiensten van palliatieve organisaties, Onderzoeksrapport in opdracht van het ministe‐rie van VWS. TNO, april 2010.

40 Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2012 (12) 3/4