Post on 08-Mar-2020
Handboek Dataverzameling
2015
2
Versie: 2015.3 Datum: 30 maart 2015 Voor informatie neem contact op met: Saskia Houterman Manager Datamanagement Marloes Marteijn Business Analyst Stichting Meetbaar Beter Postbus 1350 5602 ZA Eindhoven E: saskia.houterman@meetbaarbeter.com T: 040‐2396525 I: www.meetbaarbeter.com © 2015 Stichting Meetbaar Beter Dit is een handboek van de stichting Meetbaar Beter. De stichting stelt zich tot doel het bijdragen aan de verdere verbetering van de kwaliteit van zorg voor hartpatiënten door het ontwikkelen, verspreiden en implementeren van een kwaliteitssysteem op basis van patiëntrelevante uitkomstindicatoren. Foto voorkant: Amphia Ziekenhuis
3
Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. Definities 7 3. Coronairlijden 19 3.1 Geconsolideerd coronairlijden 19 3.2 Coronaire bypasschirurgie (CABG) 19 3.2.1 Definitie ......................................................................................................................... 19 3.2.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 19 3.2.3 Initiële condities ............................................................................................................ 21
3.3 Percutane coronaire interventie (PCI) 21 3.3.1 Definitie ......................................................................................................................... 21 3.3.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 21 3.3.3 Initiële condities ............................................................................................................ 22
3.4 Conservatieve behandeling 24 3.4.1 Definitie ......................................................................................................................... 24 3.4.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 24 3.4.3 Initiële condities ............................................................................................................ 25
4. Aortakleplijden 26 4.1 Geconsolideerd aortakleplijden 26 4.2 Aortaklepvervanging (AVR) 26 4.2.1 Definitie ......................................................................................................................... 26 4.2.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 27 4.2.3 Initiële condities ............................................................................................................ 28
4.3 Transkatheter aortaklepimplantatie (TAVI) 29 4.3.1 Definitie ......................................................................................................................... 29 4.3.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 29 4.3.3 Initiële condities ................................................................................................................... 30
4.4 Conservatieve behandeling 31 4.4.1 Definitie ................................................................................................................................ 31 4.4.2 Uitkomstindicatoren ............................................................................................................. 31 4.4.3 Initiële condities ................................................................................................................... 32
5. Gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden 33 5.1 CABG + AVR 33 5.1.1 Definitie ......................................................................................................................... 33 5.1.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 33 5.1.3 Initiële condities ............................................................................................................ 34
6. Atriumfibrilleren 35 6.1 Geconsolideerd atriumfibrilleren 35 6.2 Katheter pulmonaal venen isolatie 35 6.2.1 Definitie ......................................................................................................................... 35 6.2.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 35 6.2.3 Initiële condities ............................................................................................................ 37
6.3 Minimaal‐invasieve chirurgische pulmonaal venen isolatie 38 6.3.1 Definitie ......................................................................................................................... 38 6.3.2 Uitkomstindicatoren ...................................................................................................... 38 6.3.3 Initiële condities ............................................................................................................ 39
4
7. Codeboek 41 7.1 Coronairlijden 41 7.1.1 Coronaire bypasschirurgie (CABG) ................................................................................ 41 7.1.2 Percutane coronaire interventie (PCI) ........................................................................... 44 7.1.3 Conservatieve behandeling ........................................................................................... 48
7.2 Aortakleplijden 51 7.2.1 Aortaklepvervanging (AVR) ........................................................................................... 51 7.2.2 Transkatheter aortaklepimplantatie (TAVI) .................................................................. 54 7.2.3 Conservatieve behandeling ........................................................................................... 57
7.3 Gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden 59 7.3.1 CABG + AVR ................................................................................................................... 59
7.4 Atriumfibrilleren 61 7.4.1 Katheter pulmonaal venen isolatie ............................................................................... 61 7.4.2 Minimaal‐invasieve chirurgische pulmonaal venen isolatie ......................................... 64
8. Overzicht wijzigingen 66 Bijlage: Bijdrage handboek 81
1. Inleiding
5
1. Inleiding
Achtergrond Meetbaar Beter is een wetenschappelijk onderbouwd programma dat met behulp van patiëntrelevante uitkomstindicatoren op een arts gedreven én patiëntgerichte manier werkt aan de verbetering van kwaliteit en transparantie van zorg in de deelnemende hartcentra en interventiecentra zonder cardiochirurgie (IZC). Binnen Meetbaar Beter worden de voor de patiënt meest relevante uitkomstindicatoren aan de hand van een evidence‐based methodologie geselecteerd (Value Based Healthcare (VBHC) theorie). De gemeten resultaten worden volledig transparant gecommuniceerd. De inzichten in de resultaten van zorg die hierdoor verkregen worden, bieden de basis voor kwaliteits‐ en verbetercycli op basis van deze uitkomstindicatoren. Medische condities Voor patiënten met de medische condities coronairlijden, aortakleplijden, gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden, en atriumfibrilleren zijn uitkomstindicatoren geselecteerd. Alle medische condities, medische behandelingen en uitkomstindicatoren zijn voorzien van een concrete definitie. Omdat de resultaten van zorg niet alleen bepaald worden door de kwaliteit van de behandeling, maar ook door de gezondheidstoestand van de patiënt vóór de behandeling, zijn naast de uitkomstindicatoren ook de meest belangrijke initiële condities geselecteerd voor de betreffende patiëntgroepen. Deze initiële condities maken het mogelijk meer specifiek inzicht te krijgen in de resultaten van zorg. Ook de initiële condities zijn van een concrete definitie voorzien. Generieke regels dataverzameling Er geldt een aantal generieke regels voor alle medische condities: 1. De follow‐up start op het moment van de interventie, c.q. start conservatieve behandeling. 2. Gedurende de gehele follow‐up blijft de patiënt in eenzelfde cohort, tenzij er een specifieke
uitzondering geldt zoals bij de specifieke interventie/behandeling staat beschreven. Ondergaat een patiënt een andere interventie/behandeling die buiten het huidige cohort valt, dan start ook voor die interventie/behandeling de follow‐up in het andere cohort. De follow‐up gaat dan door in beide cohorten (tenzij er een specifieke uitzondering geldt, zoals bij de specifieke interventie/behandeling staat beschreven).
4. Ondergaat de patiënt in een cohort voor de tweede keer een zelfde interventie, dan wordt dat geteld als reïnterventie (tenzij er een specifieke uitzondering geldt zoals bij de specifieke interventie staat beschreven) en start de follow‐up niet opnieuw. Eventuele uitkomsten worden toegerekend aan de eerste interventie.
5. Per uitkomstindicator kan een event maar één keer voorkomen per patiënt, waarbij het eerst opgetreden event telt binnen die betreffende uitkomstindicator.
Dataverzameling In 2013 is de stichting Meetbaar Beter opgericht. Deelnemende hartcentra en interventiecentra zonder cardiochirurgie organiseren allen vanuit het eigen ziekenhuis de dataverzameling en zijn hier zelf verantwoordelijk voor. Vanuit de stichting Meetbaar Beter wordt een standaard Excel‐bestand aangeleverd waarin de gegevens voor de verschillende uitkomstindicatoren en initiële condities voor de betreffende medische behandeling verzameld kunnen worden. Ook kan gebruik gemaakt worden van een elektronisch CRF dat speciaal gebouwd is voor deze studie middels het datamanagementprogramma GLEAN. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle gegevens in het gewenste format worden aangeleverd.
1. Inleiding
6
Leeswijzer In dit handboek vindt u alle gegevens betreffende de dataverzameling voor Meetbaar Beter. In hoofdstuk 2 staan alle definities die generiek binnen Meetbaar Beter gehanteerd worden. In hoofdstuk 3 t/m 6 worden per medische conditie de geselecteerde uitkomstindicatoren en initiële condities weergegeven die voor de betreffende medische behandelingen verzameld dienen te worden. Elk hoofdstuk is zo opgebouwd dat eerst de inclusiecriteria van de medische conditie worden weergegeven, gevolgd door een definitie van de medische behandeling, vervolgens de uitkomstindicatoren genoemd worden en tot slot de initiële condities. In hoofdstuk 7 is er per medische behandeling een codeboek opgenomen (deze variabele namen zijn gelijk aan die in de Excel bestanden gehanteerd worden). In hoofdstuk 8 wordt een overzicht gegeven van alle wijzigingen die doorgevoerd zijn in deze nieuwste versie van het handboek ten opzichte van de eerdere versie van de aparte manuals die op 16 mei 2014 verschenen zijn. Tenslotte wordt in de bijlage een overzicht gegeven van de outcomes teams, de medisch experts en het programma team die hebben meegewerkt aan de totstandkoming en verbetering van de indicatorensets. Via de website www.meetbaarbeter.com is tevens een totaal overzicht van de indicatorensets beschikbaar gesteld met daarin alle uitkomstindicatoren en initiële condities, uitgesplitst naar de medische condities en behandelingen met daarbij de gehanteerde definities. Vanwege de aansluiting van de interventiecentra zonder cardiochirurgie moet geregistreerd worden in welk ziekenhuis de interventie c.q. de behandeling heeft plaatsgevonden (variabele ziekenhuis), welk ziekenhuis de patiënt heeft verwezen (variabele ziekenhuis_verwezen) en met welk hartcentrum de hartteam bespreking heeft plaatsgevonden (variabele ziekenhuis_hartteam). Indien een hartteam bespreking binnen een hartcentrum, dus zonder deelname van een interventiecentrum zonder cardiochirurgie, heeft plaatsgevonden, dan is het ziekenhuis waar de interventie heeft plaatsgevonden hetzelfde als het ziekenhuis waar de hartteam bespreking heeft plaatsgevonden. Bijvoorbeeld: 1) voor een patiënt die een PCI ondergaat in een interventiecentrum zonder cardiochirurgie (IZC) wordt bij ziekenhuis het betreffende IZC geregistreerd en bij ziekenhuis_hartteam dient het hartcentrum geregistreerd te worden waarmee de patiënt in het hartteam besproken wordt; 2) voor een patiënt die een PCI ondergaat in een hartcentrum en binnen dat hartcentrum besproken is, dient voor zowel ziekenhuis als ziekenhuis_hartteam hetzelfde hartcentrum geregistreerd te worden, en 3) voor een patiënt die na bespreking in het gezamenlijke hartteam van het hartcentrum en het IZC verwezen wordt vanuit een IZC naar een hartcentrum en daar een PCI ondergaat, wordt bij ziekenhuis het betreffende hartcentrum geregistreerd, bij ziekenhuis_hartteam het betreffende hartcentrum waarmee de hartteam bespreking heeft plaatsgevonden en bij ziekenhuis_verwezen dient het IZC geregistreerd te worden.
2. Definities
7
2. Definities
Het is belangrijk dat alle aangesloten ziekenhuizen een uniforme definitie hanteren voor alle geselecteerde uitkomstindicatoren en initiële condities. Daarbij sluiten we zoveel mogelijk aan bij de definities die gehanteerd worden in (inter)nationale vooraanstaande bronnen. Hierbij is de volgende prioritering aangehouden:
I. Nationale bronnen (richtlijnen, beroepsverenigingen (NVVC, NVT) II. Europese bronnen (European Society for Cardiology (www.escardio.org)) III. Internationale bronnen (Amerikaanse verenigingen en/of registraties)
In dit hoofdstuk worden alle algemene definities (in alfabetische volgorde) gepresenteerd die binnen Meetbaar Beter bij de verschillende medische condities gehanteerd worden.
Anti‐aritmica (AAD)
Anti‐aritmica (in het Engels anti‐arrhythmic drugs – AAD) zijn geneesmiddelen welke anti‐aritmische eigenschappen hebben en daarom gebruikt worden in de behandeling van ritmestoornissen, zoals atriumfibrilleren. AAD’s worden onderverdeeld in 4 verschillende klassen naar Vaughan Williams, gebaseerd op hun werkingsmechanisme.
Klasse I: membraanstabiliserende middelen (quinidine, procainamide, disopyramide en flecainide)
Klasse II: bèta‐receptor blokkerende sympathicomimetica (beta‐blokkers) †
Klasse III: actiepotentiaalverlengende middelen (amiodaron, ibutilide, sotalol)
Klasse IV: calciuminstroom remmende medicatie (calcium‐blokkers diltiazem en verapamil) †
† = Belangrijk: bèta‐blokkers uit klasse II en anti‐aritmica uit klasse IV volgens Vaughan Williams worden bij de behandeling van atriumfibrilleren niet beschouwd als een anti‐aritmicum. Gebruik van bèta‐blokkers na zowel een katheter PVI als chirurgische PVI wordt daarom niet beschouwd als gebruik van een AAD (bèta‐blokkers zijn klasse II AAD volgens de Vaughan Williams‐classificatie maar worden binnen de elektrofysiologie niet als zodanig beschouwd). Bronvermelding: • Vaughan Williams EM. Classification of antidysrhythmic drugs. Pharmacol Ther B 1975; 1: 115‐
138. • Farmacotherapeutisch kompas (www.fk.cvz.nl)
Atriumfibrilleren
Betreft een ritmestoornis welke gekenmerkt wordt door: 1. Irregulair RR‐interval (zonder de aanwezigheid van een repetitief patroon), en 2. Afwezigheid van P‐golven op het oppervlakte ECG, en 3. Variabele atriale cycluslengte (indien zichtbaar) en wordt op grond van de tijdsduur ingedeeld in volgende types: Eerste episode van atriumfibrilleren: elke patiënt die zich voor het eerst presenteert met de diagnose atriumfibrilleren, ongeacht de duur en/of aanwezigheid van symptomen en die geen eerdere katheter of chirurgische PVI heeft ondergaan. Paroxysmaal atriumfibrilleren: het voorkomen van meer dan één episode van atriumfibrilleren welke spontaan beëindigt binnen 7 dagen (≤ 7 dagen).
2. Definities
8
Persisterend atriumfibrilleren: het persisteren van atriumfibrilleren meer dan 7 dagen en korter dan 1 jaar (7 dagen < atriumfibrilleren < 365 dagen); ook een elektrische of farmacologische cardioversie binnen 7 dagen (< 7 dagen) wordt als persisterend geclassificeerd. Langdurig persisterend: atriumfibrilleren bestaat sinds 1 jaar (≥ 365 dagen) of langer op het moment dat een ritmecontrole‐strategie wordt toegepast. Permanent atriumfibrilleren: atriumfibrilleren bestaat sinds 1 jaar (≥ 365 dagen) of langer en wordt door patiënt en arts geaccepteerd. Er wordt geen poging tot cardioversie (meer) ondernomen.
Bronvermelding: • Camm AJ, Kirchhof P, Lip GY et al. Guidelines for the management of atrial fibrillation: the task
force for the management of atrial fibrillation of the European Society of Cardiology. Eur Heart J 2010; 31: 2369‐2429. PMID 20801924.
• Calkins H, Kuck KH, Cappato R et al. 2012 HRS/EHRA/ECAS expert consensus statement on catheter and surgical ablation of atrial fibrillation: recommendations for patient selection, procedural techniques, patient management and follow‐up, definitions, endpoints and research trial design. Heart Rhythm 2012; 9: 632‐696. PMID 22386883.
Bloeding
Bloedingen worden naar gelang hun ernst ingedeeld volgens de gestandaardiseerde Bleeding Academic Research Consortium (BARC) classificatie. De volgende categorieën worden onderscheiden:
BARC type 1: bloeding waarvoor patiënt geen medische hulp zoekt en welke geen verdere actie, follow‐up of behandeling behoeft. Voor Meetbaar Beter worden enkel bloedingen geregistreerd vanaf BARC type 2.
BARC type 2: elke zichtbare bloeding die niet in categorie 3 tot en met 5 valt, maar wel voldoet aan tenminste één van volgende criteria:
‐ vereist niet‐chirurgische, medische behandeling door een zorgverlener, en/of
‐ leidt tot ziekenhuisopname of extra behandeling, en/of ‐ vereist medische nazorg of evaluatie.
BARC type 3a: elke zichtbare bloeding gepaard gaande met 2 tot 3 mmol/l hemoglobine daling en/of bloedtransfusie.
BARC type 3b: elke zichtbare bloeding gepaard gaande met ≥3 mmol/l hemoglobine daling en/of harttamponade en/of bloeding die chirurgische interventie vereist (uitgezonderd tanden, neus, huid en hemorroïden) en/of toediening van vasoactieve intraveneuze medicatie.
BARC type 3c: intracraniële bloeding (uitgezonderd microbloeding of hemorragische transformatie) en/of intra‐oculaire bloeding.
BARC type 4: CABG‐gerelateerde bloeding met ofwel peri‐operatieve intracraniële bloeding binnen 48h en/of re‐sternotomie voor hemostase en/of transfusie ≥5 eenheden volbloed of packed cells binnen 48h en/of thoraxdrainproductie ≥2l binnen 24h.
BARC type 5a: waarschijnlijk fatale bloeding zonder bevestiging bij autopsie of beeldvorming.
BARC type 5b: bewezen fatale bloeding door middel van autopsie of beeldvorming. Bronvermelding: • Mehran R, Rao SV, Bhatt DL et al. Standardized bleeding definitions for cardiovascular clinical
trials: a consensus report from the Bleeding Academic Research Consortium. Circulation 2011; 123: 2736‐2747. PMID 21670242.
2. Definities
9
Cardiale tamponade
De aanwezigheid van >5 mm pericardvocht al dan niet met klinische (CVD‐verhoging, pulsus paradoxus, hypotensie) en/of echocardiografische (wijde, niet collaberende vena cava inferior, diastolische collaps van rechter atrium en/of ventrikel, >25% respiratoire variatie in mitralisklep inflowpatroon, >50% variatie in tricuspidalisklep inflow patroon) tekenen van tamponade. Het betreft een cardiale tamponade als een interventie (drainage) noodzakelijk is. Bronvermelding: • Maisch B, Seferovic PM, Ristic AD et al. Guidelines on the diagnosis and management of
pericardial disease executive summary. Eur Heart J 2004; 25: 587‐610. PMID 15120056.
CHA2DS2‐VASc score
Stratificatiescore op een schaal van 0 tot en met 9, gebaseerd op leeftijd, geslacht en het voorkomen van hartfalen, hypertensie, diabetes, cerebrovasculair accident en vaatlijden. De score geeft een inschatting van het risico op trombo‐embolische complicaties bij atriumfibrilleren.
Risicofactor Score
C Congestief hartfalen/linker kamer dysfunctie 1 H Hypertensie 1 A2 Leeftijd ≥75 jaar 2 D Diabetes mellitus 1 S2 CVA/TIA/trombo‐embolie 2 V Vaatlijden 1 A Leeftijd 65‐74 jaar 1 Sc Vrouwelijk geslacht 1
Bij het tot stand komen van deze stratificatiescore werd uitgegaan van de volgende definities: Hartfalen: aanwezigheid van tekenen of symptomen van ofwel rechter‐ (verhoogde centraal veneuze druk, hepatomegalie, oedeem) ofwel linker‐ (inspanningsafhankelijke kortademigheid, hoesten, vermoeidheid, orthopnoe, paroxysmale nachtelijke dyspnoe (als orthopnoe dan ook dyspnoe), cardiomegalie, crepitaties, gallop ritme, pulmonale veneuze congestie) hartfalen of beiden. Deze tekenen of symptomen zijn bevestigd door middel van (non)invasieve methoden welke objectief aantonen dat er cardiale dysfunctie is. Hypertensie: zie definitie hypertensie. Diabetes mellitus: zie definitie diabetes mellitus. Perifeer vaatlijden: de aanwezigheid van één of meer van volgende aandoeningen: intermitterende claudicatio, voorgeschiedenis van chirurgische of percutane interventie van abdominale aorta of onderste ledematen, abdominale of thoracale vaatheelkundige chirurgie, arteriële of veneuze trombose. Bronvermelding: • Lip GY, Nieuwlaat R, Pisters R et al. Refining clinical risk stratification for prediction stroke and
thromboembolism in atrial fibrillation using a novel risk factor‐based approach: the EuroHeart Survey on atrial fibrillation. Chest 2010; 137: 263‐272. PMID 19762550.
• Camm AJ, Kirchhof P, Lip GY et al. Guidelines for the management of atrial fibrillation: the task force for the management of atrial fibrillation of the European Society of Cardiology. Eur Heart J 2010; 31: 2369‐2429. PMID 20801924.
2. Definities
10
Chronische Totale Occlusie (CTO)
Atherosclerotische occlusie van een kransslagader die tenminste 3 maanden bestaat en waarbij een TIMI flow 0 of 1 bestaat.
Cerebro Vasculair Accident (CVA) Door een neuroloog vastgestelde permanente, neurologische dysfunctie als gevolg van focale ischemie van hersenen, ruggenmerg of retina, veroorzaakt door een acuut infarct van het neurologische weefsel ten gevolge van trombose, embolie, systemische hypoperfusie of bloeding. Bronvermelding: • Sacco RL, Kasner SE, Broderick JP et al. An updated definition of stroke for the 21st century: a
statement for healthcare professionals from the American Heart Association/American Stroke Association. Stroke 2013; 44: 2064‐2089. PMID 23652265.
Diabetes mellitus
Diabetes mellitus wordt gekarakteriseerd door terugkerende of persisterende hyperglycaemie en wordt gediagnosticeerd door het aantonen van één van de volgende criteria: • Nuchter plasmaglucosespiegel ≥ 7,0 mmol/l (≥ 126 mg/dl) • Plasmaglucose ≥ 11,1 mmol/l (≥ 200 mg/dl) twee uur na inname van 75g orale
glucose als in de glucosetolerantietest • Symptomen van hyperglycaemie en terloops gemeten plasmaglucose ≥ 11,1 mmol/l
(=200 mg/dl) • Geglycosyleerd hemoglobine (HbA1c) ≥ 6,5% Er zijn twee types diabetes mellitus, maar voor Meetbaar Beter wordt daarin geen onderscheid gemaakt.
Diabetes mellitus type 1: terugkerende of persisterende hyperglycemie ten gevolge van een absoluut insulinetekort waarbij de behandeling bestaat uit insuline.
Diabetes mellitus type 2: terugkerende of persisterende hyperglycemie ten gevolge van insulineresistentie waarbij de behandeling bestaat uit dieet, orale medicatie en/of insuline.
NB: Zwangerschapsdiabetes ten tijde van de interventie uitsluiten. Bronvermelding: • American Diabetes Association. Diagnosis and classification of diabetes mellitus. Diabetes
Care 2013; 36 (Suppl 1): S67‐S74. PMID 23264425. • Rydén L, Grant P, Anker SD et al. ESC guidelines on diabetes, pre‐diabetes and cardiovascular
diseases developed in collaboration with the EASD. Eur Heart J 2013; 34: 3035‐3087. PMID 23996285.
2. Definities
1 1
Diepe sternumwondinfectie
Diepe sternumwondproblemen mediastinitis die zich ontwikkelen binnen 30 dagen na de interventie: omvat spier, sternum, mediastinum en is positief als er sprake is van één of meer van de onderstaande criteria: • Chirurgische drainage/refixatie • Positieve wondkweken • AB‐therapie vanwege de sternumwond Bronvermelding: • BHN Handboek v. 4.0 (1 januari 2014)
Endocarditis
Infectieuze ontsteking van het endocardium waarbij de diagnose gesteld wordt op basis van de gemodificeerde Duke criteria (zie tabel); deze criteria zijn gebaseerd op de aanwezigheid van micro‐organismen in de bloedbaan en/of het voorkomen van een vegetatie, abces of dehiscentie van een klepprothese bij echocardiografie al dan niet in aanwezigheid van klinische kenmerken (predisponerende hartafwijking, koorts, vasculaire afwijkingen en/of immunologische fenomenen).
Major Duke criteria Microbiologie Ten minste twee positieve bloedkweken van micro‐organismen die typisch zijn
voor infectieuze endocarditis, zoals: a. Streptococcen, met name Streptococcus viridans (S. sanguis, S. mutans,
S.mitis); β‐hemolytische Streptococcen (S. pyogenes, S. agalactiae) en nonhemolytische Streptococcen (S. bovis)
b. Stafylococcen, met name Stafylococcus aureus en coagulase –negatieve stafylococcen (voornamelijk S. epidermidis)
c. Enterococcen (Enterococcus faecium, E. faecalis) d. Microorganismen uit de HACEK group (Haemophilus spp, Actinobacillus
actinomycetemcomitans, Cardiobacterium hominis, Eikenella corrodens, Kingella kingae), Coxiella burnetii, Gram negatieve micro‐organismen en schimmels.
Micro‐organismen overeenkomend met endocarditis verwekkers die herhaaldelijk geïsoleerd zijn uit de bloedkweken. Met herhaaldelijk wordt het hebben afgenomen van twee positieve bloedkweken bedoeld (minimaal twaalf uur na elkaar) of het hebben afgenomen van minimaal drie positieve bloedkweken of meerdere positieve bloedkweken (met een minimale tijdspanne van 1 uur).
Een enkele positieve bloedkweek waaruit Coxiella burnetii wordt geïsoleerd of een fase I IgG antilichaam titer voor C. burnetii groter is dan 1:800
Echocardiografie Positieve echocoardiografische bevindingen, te weten
a. Een (discrete) echorijke oscillerende intracardiale massa gelokaliseerd aan dezelfde zijde als de endocardiale laesie
b. Een peri‐annulair abces c. Nieuwe dehiscentie van een kunstklepprothese d. Een nieuwe klepinsufficiëntie/lekkage (toename van een reeds bestaande
insufficiëntie/lekkage is niet voldoende om als criterium gebruikt te worden)
2. Definities
12
Minor Duke criteria Predispositie voor endocarditis, zoals bij bepaalde hartaandoeningen of
intraveneus druggebruik
Koorts >38,0°C
Vasculaire verschijnselen (splinterbloedingen, conjunctivale bloedingen, Janeway laesies)
Immunologische verschijnselen (glomerulonefritis, Osler’s noduli, Roth spots, reumafactor)
Positieve bloedkweken van niet‐typische micro‐organismen
De definitieve diagnose infectieuze endocarditis wordt gesteld bij de aanwezigheid van tenminste:
2 major criteria
1 major en 3 minor criteria
5 minor criteria voor de waarschijnlijke diagnose zijn tenminste noodzakelijk:
1 major en 1 minor criterium
3 minor criteria
Bronvermelding: • Li JS, Sexton DJ, Mick N et al. Proposed modification to the Duke criteria for the diagnosis of
infective endocarditis. Clin Infect Dis 2000; 30: 633‐638. • Mylokanis E, Calderwood SB. Infective endocarditis in adults. N Engl J Med 2001; 345: 1318‐
1330. • Habib G, Hoen B, Tornos P et al. Guidelines on the prevention, diagnosis and treatment of
infective endocarditis. Eur Heart J 2009; 30: 2369‐2413. PMID 19713420.
Ejectiefractie (= linkerventrikelejectiefractie)
Ejectiefractie (EF) wordt in de fysiologie gedefinieerd als het quotiënt van slagvolume (einddiastolisch volume – eindsystolisch volume) gedeeld door het einddiastolisch volume. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gebruikte methode om de ejectiefractie vast te stellen (linker kamer angiografie, SPECT, echocardiografie, MRI of CT). De geregistreerde ejectiefractie mag niet langer dan 6 maanden vóór de interventie/behandeling zijn vastgesteld. De laatst gemeten waarde vóór de interventie/behandeling wordt geregistreerd.
EF
> 50% goed
30 t/m 50% matig
< 30% slecht
EuroSCORE (logistisch)
The European System for Cardiac Operative Risk Evaluation (EuroSCORE) biedt een risicostratificatie om de operatieve mortaliteit van cardiochirurgische procedures in te schatten. Afhankelijk van de gekozen EuroSCORE (I of II), hangt de score af van een aantal kenmerken, te weten leeftijd, geslacht, chronisch obstructief longlijden, extracardiale atherosclerose, neurologische dysfunctie, vroegere cardiale chirurgie, serum kreatinine, actieve endocarditis, kritieke pre‐operatieve toestand, onstabiele angina pectoris, linkerkamerdysfunctie, recent myocardinfarct, pulmonale hypertensie, spoedingreep, aantal cardiale ingrepen, gelijktijdige aortachirurgie en postinfarct septumruptuur.
2. Definities
13
Voor definities en/of berekening van de EuroSCORE wordt verwezen naar de website http://www.euroscore.org/calcold.html.
EuroSCORE I
< 10 % laag
10 t/m 20% middel
> 20% hoog
Hypertensie
• Systolische bloeddruk ≥140 mmHg en/of diastolische bloeddruk ≥ 90 mmHg gemeten gedurende 3 of meer opeenvolgende momenten, onder rustomstandigheden, en/of
• Voorgeschiedenis van hypertensie waarvoor behandeling met medicatie, dieet of lichamelijke inspanning, en/of
• Actueel gebruik van antihypertensieve medicatie.
Bronvermelding: • Cannon CP, Battler A, Brindis RG et al. American College of Cardiology key data elements and
definitions for measuring the clinical management and outcomes of patients with acute coronary syndromes. J Am Coll Cardiol 2001; 38: 2114‐2130. PMID 11738323.
• Mancia G, Fagard R, Narkiewicz K et al. 2013 ESH/ESC Guidelines for the management of arterial hypertension. J Hypertens 2013, 31: 1281–1357. PMID 23817082.
Linkeratriumvolume index
Het linkeratriumvolume wordt gemeten aan het einde van de ventriculaire systole, op het moment dat het atrium het grootst in volume is. Het volume gemeten met behulp van ECHO, CT of MRI en wordt berekend op basis van de “biplane area ‐length” methode. Deze methode is gebaseerd op het linkeratriumoppervlakte gemeten in apicale 4‐ en 2‐kamer opnames en de kortste lengte van het atrium (in ofwel apicale 4‐ dan wel apicale 2‐kamer opname). Het linkeratriumvolume bedraagt dan 8/3• π • ((A1• A2)/L). De linkeratriumvolume index wordt gemeten in ml/m2 (geïndexeerd naar het lichaamsoppervlakte).
Bronvermelding:
• Lang RM, Bieriq M, Devereux RB et al. Recommendations for chamber quantification. Eur J Echocardiogr 2006; 7: 79‐108. PMID 16458610.
Meervatslijden
Coronaire atherosclerose met ofwel de aanwezigheid van een hoofdstamstenose ofwel de aanwezigheid van een stenose in tenminste twee kransslagaders; de stenose dient tot tenminste 50% diameterreductie te leiden of tot een drukverval (FFR) <80%.
Mitraalkleplijden
In geval van insufficiëntie van de mitralisklep functioneert het sluitmechanisme van de hartklep onvoldoende, waardoor er tijdens de contractiefase van de linkerhartkamer (systole) een gedeelte van het bloed terug lekt naar de linkerboezem. De mitralisklep is een complex apparaat, bestaande uit linkeratrium, annulus, klepbladen, chordae, papillairspieren en linkerventrikel myocardium. Indien er afwijkingen bestaan in één of meerdere van deze componenten, kan er een insufficiëntie optreden.
2. Definities
14
De ernst van mitraalkleplijden wordt bepaald volgens de echocardiografische criteria, zoals vermeld in het richtlijndocument van de European Society of Cardiology (zie bronvermelding). Omdat er verschillende nomenclatuur in den lande gebruikt wordt, onderscheiden we de volgende equivalenten:
Graad Ernst
graad 0 geen mitraalkleplijden
graad I tracé/trivial
graad II mild
graad III moderate
graad IV severe Bronvermelding:
• Vahanina A, Alfieri O, Andreotti et al. Guidelines on the management of valvular heart disease (version 2012). Eur Heart J 2012; 33: 2451‐2496. PMID 22922415
Myocardinfarct
Stijging en/of daling van een of meerdere cardiale biomarkers (bij voorkeur troponine) met ten minste één waarde boven het 99e percentiel van de bovengrens waarbij tenminste één van de volgende symptomen:
Symptomen passende bij ischemie (pijn op de borst; misselijkheid/braken/transpiratie; kortademigheid t.g.v. linkerkamerfalen; duizeligheid/lichthoofdigheid/syncope), en/of
Nieuwe significante ST‐segment of T‐golf afwijkingen of bundeltakblok, en/of
Ontwikkelen van pathologische Q‐golven op het elektrocardiogram, en/of
Met beeldvorming aangetoond nieuw verlies van viabel myocardinfarct of nieuwe wandbewegingsstoornissen, en/of
Identificatie van intracoronaire trombus bij angiografie of autopsie. Speciale situaties (waaronder het periprocedurele infarct) zijn:
Myocardinfarct binnen 48 uur na PCI (type 4 myocardinfarct): (voor diagnose van een myocardinfarct ná 48 uur is de algemene definitie van toepassing) De waarde van het troponine moet >5 keer de bovengrens van normaal (99e percentiel) zijn (indien de uitgangswaarde van het troponine normaal was) óf de waarde van het troponine moet >20% stijgen ten opzicht van de uitgangswaarde (indien de uitgangswaarde van het troponine verhoogd is) waarbij tevens één van volgende symptomen: a. Pijn op de borst gedurende ≥20 minuten b. ST‐segment afwijkingen passende bij ischemie of nieuwe pathologische Q‐golven c. Angiografisch bewijs voor verminderde flow in één der kransslagaders d. Met beeldvorming aangetoond nieuw verlies van viabel myocardinfarct of nieuwe
wandbewegingsstoornissen
Myocardinfarct binnen 48 uur na CABG (type 5 myocardinfarct): (voor diagnose van een myocardinfarct ná 48 uur is de algemene definitie van toepassing) De waarde van het troponine moet >10 keer de bovengrens van normaal (99e percentiel) zijn (indien de uitgangswaarde van het troponine normaal was) waarbij tevens één van volgende symptomen: a. Nieuwe pathologische Q‐golven of linkerbundeltakblok b. Angiografisch bewijs voor nieuwe occlusie van graft of natieve kransslagader c. Met beeldvorming aangetoond nieuw verlies van viabel myocardinfarct of nieuwe
wandbewegingsstoornissen
2. Definities
15
Overlijden aan cardiale oorzaak zonder beschikbare biomarkers: nieuwe pijn op de borst of nieuwe ST‐elevatie volstaat voor de diagnose van myocardinfarct.
Herinfarct: heeft betrekking op een acuut myocardinfarct binnen 28 dagen na een eerder acuut myocardinfarct. Indien de uitgangswaarde van het troponine verhoogd is, dient er een stijging van >20% plaats te vinden. Voor wat betreft de electrocardiografische bevindingen, gelden enkel ST‐elevatie ≥0.1 mV of nieuwe pathologische Q‐golven als criterium (en dus niet ST‐depressie of nieuw linkerbundeltakblok).
Bronvermelding: • Cannon CP, Battler A, Brindis RG et al. American College of Cardiology key data elements and
definitions for measuring the clinical management and outcomes of patients with acute coronary syndromes. J Am Coll Cardiol 2001; 38: 2114‐2130. PMID 11738323.
• Thygesen K, Alpert JS, Jaffe AS et al. Third universal definition of myocardial infarction. Eur Heart J 2012; 33: 2551‐2567. PMID 22922414.
Nierinsufficiëntie
Het voorafgaand aan de ingreep aanwezig zijn van verminderde geschatte Glomerular Filtration Rate (eGFR) <60 ml/min/1,73 m2, gemeten met behulp van de Modification of Diet in Renal Disease (MDRD) formule. De geregistreerde GFR mag niet langer geleden dan 3 maanden vóór de interventie/behandeling zijn vastgesteld. De laatst gemeten waarde vóór de interventie/behandeling wordt geregistreerd. Bij acute patiënten mag ook serum kreatinine tot 24 uur (≤ 24 uur) na de interventie geregistreerd worden. Bronvermelding: • Stevens PE, Levin A et al. Evaluation and management of chronic kidney disease: synopsis of
the kidney disease: improving global outcomes 2012 clinical practice guideline. Ann Intern Med 2013; 158: 825‐830. PMID 23732715.
NYHA functionele classificatie Classificatie opgesteld door de New York Heart Association (NYHA) is gebaseerd op het inspanningsvermogen van de patiënt. De volgende categorieën worden onderscheiden:
Klasse I: Geen beperking van het inspanningsvermogen. Voor leeftijd normale lichamelijke activiteit veroorzaakt geen overmatige vermoeidheid, palpitaties of dyspnoe.
Klasse II: Enige beperking van het inspanningsvermogen. In rust geen klachten maar voor leeftijd normale lichamelijke inspanning veroorzaakt overmatige vermoeidheid, palpitaties of dyspnoe.
Klasse III: Ernstige beperking van het inspanningsvermogen. In rust geen of weinig klachten maar lichte lichamelijke inspanning veroorzaakt overmatige vermoeidheid, palpitaties of dyspnoe.
Klasse IV: Geen enkele lichamelijke inspanning mogelijk zonder klachten; ook klachten in rust.
2. Definities
16
Overgewicht en obesitas De definitie van overgewicht en obesitas wordt afgeleid van de Body Mass Index (BMI). De BMI is het quotiënt van het gewicht (in kg) en het kwadraat van de lengte (in meter). Afhankelijk van de waarde van het BMI is de door de WHO voorgestelde classificatie:
BMI < 18,5 kg/m2 ondergewicht
18,5 kg/m2 ≤ BMI < 25,0 kg/m2 normaal gewicht
25,0 kg/m2 ≤ BMI < 30,0 kg/m2 overgewicht
BMI ≥ 30 kg/m2 obesitas Bronvermelding: • Obesity: preventing and managing the global epidemic. Report of a WHO consultation. World
Health Organ Tech Rep Ser 2000; 894: 1‐253. PMID 11234459.
Reanimatie
Hartstilstand welke cardiorespiratoire reanimatie (tenminste 2 borstcompressies, of open hart massage) en/of urgente defibrillatie vereist. De reanimatie vindt plaats in de periode tussen het begin van de klachten en vóór het uitvoeren van de interventie, ongeacht de plaats waar de reanimatie gestart is (dit wil zeggen binnen of buiten het ziekenhuis). Bronvermelding: • NCDR USA – Data elements CathPCI Registry
(http://www.ncdr.com/webncdr/cathpci/home/datacollection)
Shock
Het voorkomen van hypotensie (systolische bloeddruk ≤90 mmHg gedurende tenminste 30 minuten óf noodzaak tot ondersteunende maatregelen om de systolische bloeddruk ≥90 mmHg te behouden) waarbij tekenen aanwezig zijn van hypoperfusie van eindorganen (koude extremiteiten en/of oligurie <30 ml/u en/of hartfrequentie ≥60 slagen per minuut). Het betreft shock op het moment van aanvang van de interventie. Dit betreft alleen de niet‐electieve patiënten. Bronvermelding: • Cannon CP, Battler A, Brindis RG et al. ACC Key data elements for measuring the clinical
management and outcome of patients with acute coronary syndromes. J Am Coll Cardiol 2001; 38: 2114‐2130.
Target vessel revascularisatie (TVR)
Revascularisatie (gedefinieerd als behandeling door middel van PCI of CABG) die heeft plaatsgevonden in hetzelfde vat (of vaten) die behandeld zijn bij de PCI. Een geplande CABG of PCI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van dezelfde laesie wordt niet als TVR geregistreerd. Bij staged procedures start de follow‐up vanaf de eerste interventie.
2. Definities
17
Transient Ischaemic Attack (TIA) Door een neuroloog vastgestelde tijdelijke neurologische dysfunctie, als gevolg van focale ischemie van hersenen, ruggenmerg of retina, veroorzaakt door een acuut infarct van het neurologische weefsel ten gevolge van trombose, embolie, systemische hypoperfusie of bloeding. Bronvermelding: • Sacco RL, Kasner SE, Broderick JP et al. An updated definition of stroke for the 21st century: a
statement for healthcare professionals from the American Heart Association/American Stroke Association. Stroke 2013; 44: 2064‐2089. PMID 23652265.
Trombo‐embolie
Plotse vasculaire insufficiëntie geassocieerd met klinische, radiologische en/of pathologische aanwijzingen voor occlusie van een bloedvat, in afwezigheid van andere verklarende aandoeningen zoals atherosclerose. Bronvermelding: • McNamara RL, Brass LM, Drozda JP et al. ACC/AHA Key data elements and definitions for
measuring the clinical management and outcomes of patients with atrial fibrillation. J Am Coll Cardiol 2004; 44: 475‐495. PMID 15261958.
Urgentie
De urgentie van een ingreep wordt ingedeeld in 4 verschillende categorieën: • Electief: een procedure waarvoor een opname via de polikliniek gepland wordt of
gepland kan worden zonder een significant risico op morbiditeit of mortaliteit. Als het een stabiel opgenomen patiënt betreft, dan wordt de procedure tijdens opname uitgevoerd voor comfort en gemak en niet omdat de procedure niet uitgesteld kan worden tot na het ontslag vanwege de toestand van de patiënt.
• Urgent: een procedure die wordt uitgevoerd bij een opgenomen patiënt vóór ontslag uit het ziekenhuis, omdat de patiënt anders een significant verhoogd risico loopt op morbiditeit of mortaliteit. Patiënten die zich presenteren op de spoedeisende hulp of polikliniek op het moment dat de indicatie voor de ingreep wordt vastgesteld, moeten worden opgenomen omdat hun toestand of klinische presentatie dit vereist.
• Spoed: een procedure die zo snel mogelijk wordt uitgevoerd vanwege een sterk verhoogd risico op morbiditeit of mortaliteit. “Zo snel mogelijk” wil zeggen in de eerst beschikbare ruimte tijdens kantooruren of op afroep van het behandelend team tijdens wachtdiensten.
• Redding: een procedure die als laatste redmiddel wordt beschouwd. De patiënt is bij aankomst op de interventiekamer in cardiogene shock en heeft voorafgaand aan de procedure externe cardiale massage gehad, of de patiënt wordt (niet electief) cardiorespiratoir ondersteund middels beademing of extracorporele bypass gedurende het transport naar de operatiekamer.
NB: Voor de registratie binnen Meetbaar Beter worden de categorieën spoed en redding samengevoegd. Bronvermelding: • NCDR USA – Data elements CathPCI Registry
(www.ncdr.com/webncdr/cathpci/home/datacollection)
2. Definities
18
Vasculaire complicaties
Major vasculaire complicaties • Elke aortadissectie, aortaruptuur, annulusruptuur, linkerventrikelperforatie, of een
nieuwe apicale aneurysma / pseudoaneurysma OF • Incisie of incisie‐gerelateerde vasculaire schade (dissectie, stenose, perforatie,
ruptuur, arterioveneuze fistel, pseudoaneurysma, hematoom, onomkeerbaar zenuwletsel, compartiment syndroom, falen van het apparaat waarmee geprobeerd wordt de bloeding percutaan tot staan te brengen) die tot de dood, levensbedreigende of ernstige bloedingen, viscerale ischemie, of neurologische stoornissen leidt OF
• Distale embolisatie (non‐cerebraal) van een vasculaire bron waarbij operatie noodzakelijk is of resulterend in amputatie of onomkeerbare schade van een eindorgaan OF
• Het plaatsvinden van een niet‐geplande endovasculaire of chirurgische ingreep geassocieerd met de dood, grote bloedingen, viscerale ischemie of neurologische stoornissen OF
• Elke nieuwe ipsilaterale ischemie in de onderste extremiteiten welke blijkt uit symptomen, lichamelijk onderzoek en / of verminderde of afwezige bloedtoevoer op het onderste extremiteitenangiogram OF
• Chirurgie voor incisie‐gerelateerde zenuwschade OF • Permanente door een incisielocatie‐gebonden zenuwletsel Minor vasculaire complicaties • Incisie of incisie‐gerelateerde vasculaire schade (dissectie, stenose, perforatie,
ruptuur, arterioveneuze fistel, pseudoaneuysma, hematoom, falen van het hulpmiddel waarmee geprobeerd wordt de bloeding percutaan te stelpen), welke niet tot de dood, levensbedreigende of grote bloedingen, viscerale ischemie, of neurologische stoornis leidt OF
• Distale embolisatie behandeld met embolectomie en / of trombectomie en die niet leidt tot amputatie of onomkeerbare schade van een eindorgaan OF
• Elke niet‐geplande endovasculaire of chirurgische interventie die niet aan de criteria voor een belangrijke vasculaire complicatie voldoet OF
• Vasculair herstel of de noodzaak voor vasculair herstel (via chirurgie, ultrasoundguided compressie, transkatheter‐embolisatie, of stent‐graft)
Bronvermelding: • Kappetein AP, et al. Updated standardized endpoint definitions for transcatheter aortic valve
implantation: the Valve Academic Research Consortium‐2 consensus document. J Thorac Cardiovasc Surg 2013;145:6‐23.
3. Coronairlijden
19
3. Coronairlijden
Coronairlijden is gedefinieerd als coronaire atherosclerose welke leidt tot progressieve lumenvernauwing van één of meerdere kransslagaderen (coronairen) met myocardiale ischemie tot gevolg. Dit betreft patiënten met coronairlijden waarbij een CABG of PCI is uitgevoerd en patiënten met coronairlijden die besproken zijn in een hartteam.
3.1 Geconsolideerd coronairlijden
Patiënten die gediagnosticeerd zijn met coronairlijden en in het rapportagejaar (2011‐2014) een CABG, PCI of conservatieve behandeling hebben ondergaan, worden geïncludeerd in het cohort coronairlijden (geconsolideerd coronairlijden). Het totaal overzicht van de indicatorensets is te verkrijgen via de website www.meetbaarbeter.com. Dit overzicht geeft alle gehanteerde uitkomstindicatoren en initiële condities weer voor zowel de medische behandelingen als voor de geconsolideerde dataset. De geconsolideerde dataset wordt door Meetbaar Beter zelf samengevoegd uit de aangeleverde cohorten voor PCI, CABG en conservatieve behandeling , en hoeft niet door de ziekenhuizen zelf als dataset aangeleverd te worden.
3.2 Coronaire bypasschirurgie (CABG)
3.2.1 Definitie
Definitie CABG = elke patiënt die voor de eerste keer een geïsoleerde coronaire bypasschirurgie (CABG) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014), zonder gelijktijdige klep‐ of ritmechirurgie of andere vormen van chirurgie zoals bijvoorbeeld aortabifurcatieprothese, carotischirurgie, ventrikelaneurysma of longopera e†. † = Een patiënt waarbij naast de CABG een gelijktijdige Bentall‐procedure of linker hartooramputatie wordt uitgevoerd, wordt niet geïncludeerd in het CABG cohort.
NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het CABG cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen. .
3.2.2 Uitkomstindicatoren
120‐daagse mortaliteit
Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 120 dagen (≤ 120 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 – 2014
30‐daagse over‐/ondersterfte Verschil tussen verwachte en werkelijke cumulatieve sterfte binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie. Verwachte sterfte is gebaseerd op de risico‐inschatting gebaseerd op de logistische EuroSCORE I. Inclusieperiode: 2010‐2014
1‐jaars mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 – 2013
Lange‐termijn overleving Patiënten die overleven als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie met een maximale follow‐up duur van 5 jaar. Inclusieperiode: 2010‐2014
3. Coronairlijden
20
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na de interventie. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden. Inclusieperiode: 2010‐2013
Chirurgische reëxploratie Iedere rethoracotomie na het initieel sluiten van de thorax binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interven e†.
• Bloeding / cardiale tamponade*: rethoracotomie t.g.v. een bloeding, tamponade (hieronder valt ook het subxyphoïdaal opheffen van een tamponade door de thoraxchirurg). Punctie valt hier niet onder. • Cardiale problemen: waarvoor operatie met of zonder gebruikmaking van extracorporele circulatie (ECC). Hieronder valt revisie van anastomose, reperfusie en dergelijke. Ook het verrichten van een nieuwe ingreep binnen 30 dagen (bijvoorbeeld een CABG‐patiënt die na enkele dagen toch een klepvervanging of nieuwe CABG krijgt). • Anders: alle andere oorzaken, uitgezonderd het openen van het sternum i.v.m. drainage vanwege mediastinitis. † = Hierbij wordt er van uitgegaan dat de pa ënt teruggaat naar het behandelcentrum.
3 categorieën: 0) geen chirurgische reëxploratie; 1) chirurgische reëxploratie en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
Diepe sternumwondinfectie* Diepe sternumwondinfectie die zich ontwikkelt binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie†. † = Hierbij wordt er van uitgegaan dat de pa ënt teruggaat naar het behandelcentrum. 3 categorieën: 0) geen diepe sternumwondinfectie; 1) diepe sternumwondinfectie en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
CVA* Patiënten waarbij zich een postoperatieve CVA ontwikkelt binnen 72 uur (≤ 72 uur) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen CVA; 1) CVA en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
Periode vrij van coronaire reïnterventie Patiënten die vrij zijn van reïnterventie (zowel CABG als PCI (in hetzelfde vat of een ander vat)) als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie. Inclusieperiode: 2010‐2014
Periode vrij van myocardinfarct* Patiënten die vrij zijn van een recidief myocardinfarct als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie. Inclusieperiode: 2010‐2014
3. Coronairlijden
21
3.2.3 Initiële condities
Diabetes mellitus* Patiënten die diabetes mellitus type 1 of type 2 hebben. 3 categorieën: 0) geen diabetes mellitus; 1) diabetes mellitus en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. Spoedpatiënten worden geëxcludeerd. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Geslacht 3 categorieën: 1) man; 2) vrouw en 9) geen geslacht/onbekend (b.v. transgenders en androgyne personen).
Leeftijd Leeftijd in jaren op het moment van start interventie.
Logistische EuroSCORE I* Laatst bepaalde logistische EuroSCORE I gemeten vóór de interventie (continu gemeten in % met 2 decimalen nauwkeurig, bijv. 25,03%).
Nierinsufficiëntie* Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als een verminderde glomerular filtration rate (GFR) <60 ml/min/1,73 m2. De GFR wordt door Meetbaar Beter berekend volgens de MDRD formule.
Urgentie van de procedure* 4 categorieën: 1) electief; 2) urgent; 3) spoed+redding en 9) onbekend
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
3.3 Percutane coronaire interventie (PCI)
3.3.1 Definitie
Definitie PCI = elke patiënt waarbij binnen de vastgestelde rapportageperiode (2011‐2014) een percutane coronaire interventie (PCI) wordt uitgevoerd met behulp van ballondilatatie en/of stentplaatsing. Regels met betrekking tot PCI: Wanneer een patiënt een herhaalde PCI na 365 dagen (>365 dagen) ondergaat, dan start nieuwe follow‐up.
3.3.2 Uitkomstindicatoren
30‐daagse mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2011 – 2014
1‐jaars mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 365 dagen (≤ 365 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2011 – 2013
3. Coronairlijden
22
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na de interventie. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden. Inclusieperiode: 2011 – 2013
Angiografisch succesvol Patiënten waarbij de PCI klinisch succesvol was (= bij elk behandeld segment is het percentage reststenose, geschat op basis van de angiobeelden, ≤ 20%). Alleen succesvol als alle behandelde segmenten succesvol behandeld zijn. 3 categorieën: 0) angiografisch niet succesvol; 1) angiografisch succesvol en 9) onbekend Ook totaal aantal behandelde segmenten registreren en aantal behandelde segmenten met reststenose ≤ 20%. Ieder segment dat behandeld wordt tellen, er kunnen dus meerdere segmenten per bloedvat zijn. Inclusieperiode: 2011 – 2014
Optreden van TVR* Patiënten waarbij revascularisatie (gedefinieerd als behandeling door PCI of CABG) heeft plaatsgevonden in hetzelfde vat (of vaten) die behandeld waren bij de PCI, binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de PCI. Elke CABG uitgevoerd 24 uur na PCI telt als TVR (urgente CABG uitgevoerd ≤ 24 uur dient geregistreerd te worden als uitkomstindicator urgente CABG). Een geplande CABG of PCI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van dezelfde laesie wordt niet als TVR geregistreerd. 3 categorieën: 0) geen TVR; 1) TVR en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011 – 2013
Urgente CABG Patiënten waarbij een CABG binnen 24 uur (≤ 24 uur) na de interventie wordt verricht ten gevolge van acute complicaties (zoals tamponade) of voortdurende ischemie, ongeacht de vaten die zijn behandeld. Een geplande CABG welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van dezelfde laesie wordt niet als urgente CABG geregistreerd. 3 categorieën: 0) geen urgente CABG; 1) urgente CABG en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011 ‐ 2014
Optreden van myocardinfarct* Patiënten die een STEMI of non‐STEMI ondergaan binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie. Patiënten die een myocardinfarct krijgen tijdens de interventie worden ook meegeteld. In geval van meerdere myocardinfarcten, dan alleen het eerste myocardinfarct tellen. 3 categorieën: 0) geen myocardinfarct; 1) myocardinfarct en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011 ‐ 2014
3.3.3 Initiële condities
Chronische totale occlusie* Een chronische totale occlusie van het behandelde vat, waar een geplande interventie voor geldt. 3 categorieën: 0) geen chronische totale occlusie; 1) chronische totale occlusie en 9) onbekend
Diabetes mellitus* Patiënten die diabetes mellitus type 1 of type 2 hebben. 3 categorieën: 0) geen diabetes mellitus; 1) diabetes mellitus en 9) onbekend
3. Coronairlijden
23
Eerdere CABG Patiënten die een CABG hebben gehad voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerdere CABG; 1) eerdere CABG en 9) onbekend
Eerder myocardinfarct* Patiënten die een myocardinfarct hebben gehad nog voor start interventie gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerder myocardinfarct; 1) eerder myocardinfarct en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. Spoedpatiënten worden geëxcludeerd. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Geslacht 3 categorieën: 1) man; 2) vrouw en 9) geen geslacht/onbekend (b.v. transgenders en androgyne personen).
Leeftijd Leeftijd in jaren op het moment van start interventie.
Meervatslijden* Patiënten met meervatslijden. 3 categorieën: 0) geen meervatslijden; 1) meervatslijden en 9) onbekend
Nierinsufficiëntie* Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als een verminderde glomerular filtration rate (GFR) <60 ml/min/1,73 m2. De GFR wordt door Meetbaar Beter berekend volgens de MDRD formule.
Reanimatie* De reanimatie vond plaats in de periode tussen het begin van de klachten en vóór het uitvoeren van de interventie, ongeacht de plaats waar de reanimatie gestart is (dit wil zeggen binnen of buiten het ziekenhuis). 3 categorieën: 0) geen reanimatie; 1) reanimatie en 9) onbekend
Shock* Het betreft shock op het moment van aanvang van de interventie. Dit betreft alleen de niet‐electieve patiënten. 3 categorieën: 0) geen shock; 1) shock en 9) onbekend
Urgentie van de procedure* 4 categorieën: 1) electief; 2) urgent; 3) spoed+redding en 9) onbekend
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
3. Coronairlijden
24
3.4 Conservatieve behandeling
3.4.1 Definitie
Definitie conservatieve behandeling = elke patiënt die een conservatieve behandeling ondergaat waarbij ischemie is vastgesteld op basis van MRI, FFR (<80%), stressEcho of een SPECT (alléén een fietstest is dus niet voldoende bewijs), maar die niet binnen 90 dagen daarop volgend een PCI of CABG heeft ondergaan binnen de vastgestelde rapportageperiode (2011‐2014). De patiënt voldoet aan de onderstaande inclusiecriteria:
1. Patiënt lijdt aan coronairlijden zoals gedefinieerd op pagina 19 2. Patiënt is besproken in een hartteam 3. Patiënt waarbij geen ingreep wordt verricht conform de definitie zoals die gehanteerd is bij
inclusie van het PCI dan wel CABG cohort 4. Patiënt die komt te overlijden vóór het uitvoeren van een geplande interventie
Het moment van diagnose (positieve test) is de startdatum van de follow‐up. NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het conservatieve behandeling cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen.
3.4.2 Uitkomstindicatoren
1‐jaars mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na start conservatieve behandeling overlijden. Inclusieperiode: 2011 – 2013
Pijn op de borst Patiënten die pijn scoren op de Canadian Cardiovascular Society (CCS) grading scale gemeten tussen 10 en 14 maanden na start conservatieve behandeling. 6 categorieën: 0) geen pijn op de borst; 1) klasse I; 2) klasse II; 3) klasse III; 4) klasse IV en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2013
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na start van de conservatieve behandeling. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór start van de conservatieve behandeling. Meting na behandeling = gemeten tussen 10‐14 maanden na start van de conservatieve behandeling. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Inclusieperiode: 2011 – 2013
Periode vrij van MACE Patiënten die vrij zijn van:
‐ Myocardinfarct* ‐ Interventie (CABG of PCI) ‐ Overlijden ongeacht doodsoorzaak
als functie van het aantal verstreken dagen na start conservatieve behandeling. Inclusieperiode: 2011‐2014
3. Coronairlijden
25
Optreden van myocardinfarct* Patiënten die een STEMI of non‐STEMI doormaken binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na start conservatieve behandeling. In geval van meerdere myocardinfarcten dan alleen het eerste myocardinfarct tellen. 3 categorieën: 0) geen myocardinfarct; 1) myocardinfarct en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011 ‐ 2014
3.4.3 Initiële condities
Diabetes mellitus* Patiënten die diabetes mellitus type 1 of type 2 hebben. 3 categorieën: 0) geen diabetes mellitus; 1) diabetes mellitus en 9) onbekend
Eerdere CABG of PCI Patiënten die een CABG of PCI hebben gehad voorafgaande aan de conservatieve behandeling gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerdere CABG of PCI; 1) eerdere CABG of PCI en 9) onbekend
Eerder myocardinfarct* Patiënten die een myocardinfarct hebben gehad nog voor start conservatieve behandeling gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerder myocardinfarct; 1) eerder myocardinfarct en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Geslacht 3 categorieën: 1) man; 2) vrouw en 9) geen geslacht/onbekend (b.v. transgenders en androgyne personen).
Leeftijd Leeftijd in jaren op het moment van start conservatieve behandeling.
Meervatslijden* Patiënten met meervatslijden. 3 categorieën: 0) geen meervatslijden; 1) meervatslijden en 9) onbekend
Nierinsufficiëntie* Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als een verminderde glomerular filtration rate (GFR) <60 ml/min/1,73 m2. De GFR wordt door Meetbaar Beter berekend volgens de MDRD formule.
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
4. Aortakleplijden
26
4. Aortakleplijden
Deze medische conditie betreft geïsoleerd aortakleplijden waarbij een patiënt symptomatisch is en voldoet aan ten minste één van de onderstaande criteria voor ernstige aortaklepstenose:
Aortaklepstenose
Aortaklepoppervlak (cm2) < 1,0
Geïndexeerd klepoppervlak (cm2/m2 BSA)
< 0,6
Gemiddelde gradiënt (mmHg) > 40a
Maximale jet snelheid (m/s) > 4,0a
Snelheidsratio < 0,25 BSA= body surface area (lichaamsoppervlak) aBij patiënten met normale cardiale output/transvalvulaire flow.
Dit betreft patiënten met aortakleplijden waarbij een AVR of TAVI is uitgevoerd, en patiënten met ernstige aortaklepstenose die besproken zijn in een hartteam. Bronvermelding:
Guidelines on the management of valvular heartdisease (version 2012). Eur Heart J 2012; 33: 2451–2496
4.1 Geconsolideerd aortakleplijden
Patiënten die gediagnosticeerd zijn met aortakleplijden en in het rapportagejaar (2010‐2014) een AVR, TAVI of conservatieve behandeling hebben ondergaan, worden geïncludeerd in het cohort aortakleplijden (geconsolideerd aortakleplijden). De indicatorenset voor geconsolideerd aortakleplijden is samengesteld uit de overlappende uitkomstindicatoren en initiële condities van de individuele medische behandelingen van aortakleplijden. Het totaal overzicht van de indicatorensets is te verkrijgen via de website www.meetbaarbeter.com. Dit overzicht geeft alle gehanteerde uitkomstindicatoren en initiële condities weer voor zowel de medische behandelingen als voor de geconsolideerde dataset. De geconsolideerde dataset wordt door Meetbaar Beter zelf samengevoegd uit de aangeleverde cohorten voor AVR, TAVI en conservatieve behandeling , en hoeft niet door de ziekenhuizen zelf als dataset aangeleverd te worden.
4.2 Aortaklepvervanging (AVR)
4.2.1 Definitie
Definitie AVR = elke patiënt die voor de eerste keer een geïsoleerde aortaklepvervanging (AVR) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014), zonder gelijktijdige CABG of andere hartchirurgie†. † = een patiënt waarbij naast de AVR een gelijktijdige aortaklepplastiek of geplande Bentall‐procedure wordt uitgevoerd, wordt niet geïncludeerd in het AVR cohort.
Ook type prothese van de AVR dient geregistreerd te worden:
1) Bioprothese soort onbekend 2) Bioprothese ongestent 3) Bioprothese gestent 4) Mechanisch 5) Homograft 6) Autograft 9) Onbekend
4. Aortakleplijden
27
NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het AVR cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen.
4.2.2 Uitkomstindicatoren
120‐daagse mortaliteit
Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 120 dagen (≤ 120 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
Lange‐termijn overleving Patiënten die overleven als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie met een maximale follow‐up duur van 5 jaar. Inclusieperiode: 2010‐2014
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na start van de conservatieve behandeling. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden. Inclusieperiode: 2010‐2013
NYHA klasse* De NYHA (New York Heart Association) classificatie voor hartfalen gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 3 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 30 en 60 dagen na de interventie. 5 categorieën: 1) klasse I; 2)klasse II; 3) klasse III; 4) klasse IV en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
Diepe sternumwondinfectie* Diepe sternumwondinfectie die zich ontwikkelt binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie†. † = Hierbij wordt er van uitgegaan dat de pa ënt teruggaat naar het behandelcentrum. 3 categorieën: 0) geen diepe sternumwondinfectie; 1) diepe sternumwondinfectie en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
CVA* Patiënten waarbij zich een postoperatieve CVA ontwikkelt binnen 72 uur (≤ 72 uur) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen CVA; 1) CVA en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
Implantatie nieuwe permanente pacemaker Postoperatieve implantatie van een nieuwe (geen vervangende) permanente pacemaker binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen implantatie nieuwe permanente pacemaker; 1) implantatie nieuwe permanente pacemaker en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010 – 2014
Periode vrij van klepreïnterventie Patiënten die vrij zijn van een klepreïnterventie (AVR of TAVI) aan dezelfde klep als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
4. Aortakleplijden
28
4.2.3 Initiële condities
Diabetes mellitus* Patiënten die diabetes mellitus type 1 of type 2 hebben. 3 categorieën: 0) geen diabetes mellitus; 1) diabetes mellitus en 9) onbekend
Eerder CVA* Patiënten die een CVA hebben doorgemaakt voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerder CVA; 1) eerder CVA en 9) onbekend
Eerdere hartoperatie Patiënten die een hartoperatie hebben ondergaan voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven (dit betreft slechts ingrepen waarbij het pericard geopend is, conform de EuroSCORE I*). 3 categorieën: 0) geen eerdere hartoperatie; 1) eerdere hartoperatie en 9) onbekend
Endocarditis* Patiënten waarbij endocarditis is gediagnosticeerd voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 4 categorieën: 0) geen endocarditis; 1) endocarditis in de voorgeschiedenis; 2) patiënt wordt op het moment van de interventie nog behandeld met een AB vanwege endocarditis en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. Spoedpatiënten worden geëxcludeerd. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Geslacht 3 categorieën: 1) man; 2) vrouw en 9) geen geslacht/onbekend (b.v. transgenders en androgyne personen).
Leeftijd Leeftijd in jaren op het moment van start interventie.
Logistische EuroSCORE I* Laatst bepaalde logistische EuroSCORE I gemeten vóór de interventie (continu gemeten in % met 2 decimalen nauwkeurig, bijv. 25,03%).
Nierinsufficiëntie* Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als een verminderde glomerular filtration rate (GFR) <60 ml/min/1,73 m2. De GFR wordt door Meetbaar Beter berekend volgens de MDRD formule.
Urgentie van de procedure* 4 categorieën: 1) electief; 2) urgent; 3) spoed+redding en 9) onbekend
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
4. Aortakleplijden
29
4.3 Transkatheter aortaklepimplantatie (TAVI)
4.3.1 Definitie
Definitie TAVI = elke patiënt die voor de eerste keer binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014) een transkatheter aortaklepimplantatie (TAVI) ondergaat. Ook de gebruikte toegangsweg van de TAVI dient geregistreerd te worden:
1) Transfemoraal 2) Transapicaal 3) Via arteria subclavia 4) Direct transaortaal 5) Transaxillair 9) Onbekend
NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het TAVI cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen.
4.3.2 Uitkomstindicatoren
Procedurele mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 3 dagen (≤ 3 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
30‐daagse mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 – 2014
120‐daagse mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 120 dagen (≤ 120 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
Lange‐termijn overleving Patiënten die overleven als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie met een maximale follow‐up duur van 5 jaar. Inclusieperiode: 2010‐2014
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na de interventie. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden. Inclusieperiode: 2010‐2013
NYHA klasse* De NYHA (New York Heart Association) classificatie voor hartfalen gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 3 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 30 en 60 dagen na de interventie. 5 categorieën: 1) klasse I; 2)klasse II; 3) klasse III; 4) klasse IV en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
4. Aortakleplijden
30
Vasculaire complicaties* Patiënten die binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie vasculaire complicaties krijgen (diagnose volgens de VARC‐2‐definities). 3 categorieën: 0) geen vasculaire complicatie; 1) major vasculaire complicatie(s); 2) minor vasculaire complicatie(s) en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010 – 2014
CVA* Patiënten waarbij zich een postoperatieve CVA ontwikkelt binnen 72 uur (≤ 72 uur) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen CVA; 1) CVA en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
Implantatie nieuwe permanente pacemaker Postoperatieve implantatie van een nieuwe (geen vervangende) permanente pacemaker binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen implantatie nieuwe permanente pacemaker; 1) implantatie nieuwe permanente pacemaker en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010 – 2014
Periode vrij van klepreïnterventie Patiënten die vrij zijn van een klepreïnterventie (AVR of TAVI) aan dezelfde klep als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie. Alle klepreïnterventies gedurende follow‐up worden geregistreerd. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
4.3.3 Initiële condities
Eerder CVA*
Patiënten die een CVA hebben doorgemaakt voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerder CVA; 1) eerder CVA en 9) onbekend
Eerdere hartoperatie Patiënten die een hartoperatie hebben ondergaan voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven (dit betreft slechts ingrepen waarbij het pericard geopend is, conform de EuroSCORE I*). 3 categorieën: 0) geen eerdere hartoperatie; 1) eerdere hartoperatie en 9) onbekend
Eerder mitraalkleplijden* Patiënten waarbij mitraalkleplijden is gediagnosticeerd voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 6 categorieën: 0) graad 0; 1) graad I; 2) graad II; 3) graad III; 4) graad IV en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. Spoedpatiënten worden geëxcludeerd. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Frailty Er is nog geen besluit genomen wat betreft het gebruik van een gevalideerde vragenlijst om frailty te meten bij TAVI patiënten, daarom is besloten om de initiële conditie frailty niet te verzamelen in 2015.
Geslacht 3 categorieën: 1) man; 2) vrouw en 9) geen geslacht/onbekend (b.v. transgenders en androgyne personen).
Leeftijd Leeftijd in jaren op het moment van start interventie.
4. Aortakleplijden
31
Logistische EuroSCORE I* Laatst bepaalde logistische EuroSCORE I gemeten vóór de interventie (continu gemeten in % met 2 decimalen nauwkeurig, bijv. 25,03%).
Nierinsufficiëntie* Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als een verminderde glomerular filtration rate (GFR) <60 ml/min/1,73 m2. De GFR wordt door Meetbaar Beter berekend volgens de MDRD formule.
Urgentie van de procedure* 4 categorieën: 1) electief; 2) urgent; 3) spoed+redding en 9) onbekend
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
4.4 Conservatieve behandeling
4.4.1 Definitie
Definitie conservatieve behandeling = elke patiënt die een conservatieve behandeling ondergaat, maar die niet binnen 90 dagen daarop volgend een TAVI of AVR heeft ondergaan binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014). De patiënt voldoet aan de onderstaande inclusiecriteria:
1. Patiënt lijdt aan aortakleplijden zoals gedefinieerd op pagina 26 2. Patiënt is besproken in een hartteam 3. Patiënt waarbij geen ingreep wordt verricht conform de definitie zoals die gehanteerd is
bij inclusie van het AVR dan wel TAVI cohort 4. Patiënt die komt te overlijden vóór het uitvoeren van een geplande interventie
Het moment van diagnose is de startdatum van de follow‐up. NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het conservatieve behandeling cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen.
4.4.2 Uitkomstindicatoren
120‐daagse mortaliteit
Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 120 dagen (≤ 120 dagen) na start conservatieve behandeling overlijden. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
Lange‐termijn overleving Patiënten die overleven als functie van het aantal verstreken dagen na start conservatieve behandeling met een maximale follow‐up duur van 5 jaar. Inclusieperiode: 2010‐2014
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na start van de conservatieve behandeling. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór start van de conservatieve behandeling. Meting na behandeling = gemeten tussen 10‐14 maanden na start van de conservatieve behandeling. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Inclusieperiode: 2011 – 2013
4. Aortakleplijden
32
4.4.3 Initiële condities
Eerdere hartoperatie
Patiënten die een hartoperatie hebben ondergaan voorafgaande aan de conservatieve behandeling gedurende het hele leven (dit betreft slechts ingrepen waarbij het pericard geopend is, conform de EuroSCORE I*). 3 categorieën: 0) geen eerdere hartoperatie; 1) eerdere hartoperatie en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Geslacht 3 categorieën: 1) man; 2) vrouw en 9) geen geslacht/onbekend (b.v. transgenders en androgyne personen).
Leeftijd Leeftijd in jaren op het moment van start conservatieve behandeling.
Logistische EuroSCORE I* Laatst bepaalde logistische EuroSCORE I gemeten vóór de start van de conservatieve behandeling (continu gemeten in % met 2 decimalen nauwkeurig, bijv. 25,03%).
Nierinsufficiëntie* Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als een verminderde glomerular filtration rate (GFR) <60 ml/min/1,73 m2. De GFR wordt door Meetbaar Beter berekend volgens de MDRD formule.
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
5. Gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden
33
5. Gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden
5.1 CABG + AVR
5.1.1 Definitie
Definitie CABG + AVR = elke patiënt die voor de eerste keer een coronaire bypasschirurgie (CABG) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014), met gelijktijdige operatieve aortaklepvervanging (AVR) of CABG en AVR in combinatie met een ingreep die niet als zelfstandige ingreep geregistreerd dient te worden bij de BHN, zoals een PM, ICD, lead of niet‐cardiale ingreep, ongeacht de primaire oorzaak. Aortaklepchirurgie zoals hier bedoeld is exclusief plastieken en klepingrepen van het type ‘overige ingreep’(voorbeelden hiervan zijn onder andere: refixatie klepprothese, een ingreep in verband met paravalvulaire lekkage, het verwijderen van thrombusmassa wegens een disfunctionerende klep, verwijderen van pannus rond
klepprothese, etc.). NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het CABG + AVR cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen. Regels met betrekking tot CABG + AVR: 1. Patiënten die gediagnosticeerd zijn met coronairlijden en aortakleplijden en een
combinatiebehandeling CABG + AVR hebben ondergaan, worden geïncludeerd. 2. Patiënten die alleen een CABG of AVR hebben ondergaan worden geëxcludeerd. 3. Patiënten die een TAVI of een hybride operatieve behandeling voor aortakleplijden
ondergaan worden geëxcludeerd.
5.1.2 Uitkomstindicatoren
30‐daagse mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
120‐daagse mortaliteit Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 120 dagen (≤ 120 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
Lange‐termijn overleving Patiënten die overleven als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie met een maximale follow‐up duur van 5 jaar. Inclusieperiode: 2010‐2014
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na de interventie. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden. Inclusieperiode: 2010‐2013
Diepe sternumwondinfectie* Diepe sternumwondinfectie die zich ontwikkelt binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie†. † = Hierbij wordt er van uitgegaan dat de patiënt teruggaat naar het behandelcentrum.
5. Gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden
34
3 categorieën: 0) geen diepe sternumwondinfectie; 1) diepe sternumwondinfectie en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
CVA* Patiënten waarbij zich een postoperatieve CVA ontwikkelt binnen 72 uur (≤ 72 uur) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen CVA; 1) CVA en 9) onbekend Inclusieperiode: 2010‐2014
Bloedtransfusie nodig Patiënten die een bloedtransfusie krijgen vanaf start interventie t/m 3 dagen (≤ 3 dagen) post‐OK. Het aantal eenheden rood bloedcelconcentraat (RBC) die de patiënt heeft gekregen wordt geregistreerd. NB: Pre‐operatief gegeven bloedtransfusies tellen niet mee, per‐operatief gegeven bloedtransfusies tellen wel mee. Inclusieperiode: 2010‐2014
Periode vrij van reïnterventie Patiënten die vrij zijn van een AVR, PCI of een CABG reïnterventie als functie van het aantal verstreken dagen na de interventie. Inclusieperiode: 2010 ‐ 2014
5.1.3 Initiële condities
Chronische longziekte Patiënten met een gediagnosticeerde chronische longziekte voorafgaande aan de interventie waarvoor zij langdurig gebruik maken van bronchusdilatoren of steroïden. 3 categorieën: 0) geen chronische longziekte; 1) chronische longziekte en 9) onbekend
Diabetes mellitus* Patiënten die diabetes mellitus type 1 of type 2 hebben. 3 categorieën: 0) geen diabetes mellitus; 1) diabetes mellitus en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Geslacht 3 categorieën: 1) man; 2) vrouw en 9) geen geslacht/onbekend (b.v. transgenders en androgyne personen).
Leeftijd Leeftijd in jaren op het moment van start interventie.
Logistische EuroSCORE I* Laatst bepaalde logistische EuroSCORE I gemeten vóór de interventie (continu gemeten in % met 2 decimalen nauwkeurig, bijv. 25,03%).
Nierinsufficiëntie* Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als een verminderde glomerular filtration rate (GFR) <60 ml/min/1,73 m2. De GFR wordt door Meetbaar Beter berekend volgens de MDRD formule.
Recent myocardinfarct* Doorgemaakt myocardinfarct in de 90 dagen (≤ 90 dagen) voorafgaande aan de interventie. 3 categorieën: 0) geen recent myocardinfarct ; 1) recent myocardinfarct en 9) onbekend
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
6. Atriumfibrilleren
35
6. Atriumfibrilleren
Deze medische conditie betreft een ritmestoornis welke gekenmerkt wordt door: 1. Irregulair RR‐interval (zonder de aanwezigheid van een repetitief patroon), en 2. Afwezigheid van P‐golven op het oppervlakte ECG, en 3. Variabele atriale cycluslengte (indien zichtbaar)
6.1 Geconsolideerd atriumfibrilleren
Patiënten die gediagnosticeerd zijn met atriumfibrilleren en in het rapportagejaar (2011‐2014) een katheter PVI of minimaal invasieve chirurgische PVI hebben ondergaan, worden geïncludeerd in het cohort atriumfibrilleren (geconsolideerd atriumfibrilleren). De indicatorenset voor geconsolideerd atriumfibrilleren is samengesteld uit de overlappende uitkomstindicatoren en initiële condities van de individuele medische behandelingen van atriumfibrilleren. Het totaal overzicht van de indicatorensets is te verkrijgen via de website www.meetbaarbeter.com. Dit overzicht geeft alle gehanteerde uitkomstindicatoren en initiële condities weer voor zowel de medische behandelingen als voor de geconsolideerde dataset. De geconsolideerde dataset wordt door Meetbaar Beter zelf samengevoegd uit de aangeleverde cohorten voor katheter PVI en minimaal‐invasieve chirurgische PVI , en hoeft niet door de ziekenhuizen zelf als dataset aangeleverd te worden.
6.2 Katheter pulmonaal venen isolatie
6.2.1 Definitie
Definitie katheter PVI = elke patiënt waarbij voor de eerste keer een instrument in het veneuze systeem ingebracht wordt binnen de vastgestelde rapportageperiode (2011‐2014) met de intentie om een geïsoleerde endocardiale katheter PVI te verrichten†. † = een patiënt die een katheter PVI krijgt ter behandeling van een typische flutter (cavotricuspidale isthmus afhankelijke flutter) wordt niet geïncludeerd in het katheter PVI cohort. Ook een patiënt waarbij een geïsoleerde LAA sluiting wordt verricht wordt niet geïncludeerd in het katheter PVI cohort. Een patiënt waarbij tijdens de katheter PVI procedure een LAA sluiting wordt verricht wordt wel geïncludeerd in het katheter PVI cohort.
Ook de ablatie methode dient geregistreerd te worden:
1) Conventioneel point‐by‐point RF ablatie 2) PVAC RF‐ablatie 3) Cryo‐ablatie 9) Onbekend
NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het katheter PVI cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen.
6.2.2 Uitkomstindicatoren
30‐daagse mortaliteit
Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2011 – 2014
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na de interventie. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2.
6. Atriumfibrilleren
36
Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden. Inclusieperiode: 2011 – 2013
Trombo‐embolische complicaties Patiënten waarbij een trombo‐embolische complicatie optreedt (CVA* / TIA */ trombo‐embolie*) binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen trombo‐embolische complicaties; 1) trombo‐embolische complicaties en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2013
Bloedingscomplicaties* Patiënten die gedurende de ziekenhuisopname van de interventie een bloedingscomplicatie krijgen (volgens de BARC‐classificatie vanaf BARC type 2) die gerelateerd is aan de interventie (exclusief cardiale tamponade*). 3 categorieën: 0) geen bloedingscomplicaties; 1) bloedingscomplicaties en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2014
Cardiale tamponade* Patiënten waarbij zich binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie een cardiale tamponade ontwikkelt waarvoor een interventie (drainage) noodzakelijk is. 3 categorieën: 0) geen cardiale tamponade; 1) cardiale tamponade en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2014
Herhaalde PVI binnen 1 jaar Patiënten waarbij binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de interventie een herhaalde PVI (katheter PVI of chirurgische PVI) wordt uitgevoerd (cavotricuspidale isthmus afhankelijke flutter en ablatie om heel andere reden bijvoorbeeld ventriculaire tachycardie worden geëxcludeerd). Dit betreft zowel een uitgevoerde herhaalde PVI binnen 1 jaar als een herhaalde PVI die binnen 1 jaar na de interventie gepland is (dus op de wachtlijst is geplaatst) om uitgevoerd te worden. Een geplande herhaalde PVI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van atriumfibrilleren en wordt uitgevoerd binnen 3 maanden na de eerste interventie wordt niet als herhaalde PVI geregistreerd. Er wordt vanuit gegaan dat de eerste interventie op zichzelf niet adequaat genoeg is om de klachten te verhelpen en het uitvoeren van een geplande herhaalde PVI binnen 3 maanden na de eerste interventie noodzakelijk is. 3 categorieën: 0) geen herhaalde PVI binnen 1 jaar; 1) herhaalde PVI binnen 1 jaar en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2013
Herhaalde PVI binnen 3 jaar Patiënten waarbij binnen 3 jaar na de interventie een herhaalde PVI (katheter PVI of chirurgische PVI) wordt uitgevoerd (cavotricuspidale isthmus afhankelijke flutter en ablatie om heel andere reden bijvoorbeeld ventriculaire tachycardie worden geëxcludeerd). Dit betreft zowel een uitgevoerde herhaalde PVI binnen 3 jaar als een herhaalde PVI die binnen 3 jaar na de interventie gepland is (dus op de wachtlijst is geplaatst) om uitgevoerd te worden. Een geplande herhaalde PVI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van atriumfibrilleren en wordt uitgevoerd binnen 3 maanden na de eerste interventie wordt niet als herhaalde PVI geregistreerd. Er wordt vanuit gegaan dat de eerste interventie op zichzelf niet adequaat genoeg is om de klachten te verhelpen en het uitvoeren van een geplande herhaalde PVI binnen 3 maanden na de eerste interventie noodzakelijk is. 3 categorieën: 0) geen herhaalde PVI binnen 3 jaar; 1) herhaalde PVI binnen 3 jaar en 9) onbekend Outcomes team heeft besloten om deze uitkomstindicator niet te registreren voor Meetbaar Beter rapportage 2015.
6. Atriumfibrilleren
37
Vrijheid van AF‐gerelateerde klachten na 1 jaar Er worden een aantal elementen voor deze uitkomstindicator verzameld (onafhankelijk van een wel/niet uitgevoerde herhaalde PVI binnen 1 jaar) welke gemeten worden tussen 10‐14 maanden na de interventie:
‐ Klachten†: 0) geen klachten; 1) klachten en 9) onbekend ‐ Aangetoond AF*: 0) geen aangetoond AF; 1) aangetoond AF en 9) onbekend) ‐ Meting uitgevoerd (10‐14 maanden na de interventie): 0) geen meting
uitgevoerd, 1) ECG; 2) holter; 3) event‐recorder; 4) reveal en 9) onbekend ‐ Gebruik AAD: 0) geen gebruik van AAD; 1) gebruik van AAD en 9) onbekend
† = Aan de hand van het polibezoek kan bepaald worden of de patiënt 1 jaar na de interventie vrij is geweest van voor de patiënt herkenbare klachten veroorzaakt door AF, zoals hartkloppingen, moeheid, verminderde inspanningstolerantie, kortademigheid of angst.
Inclusieperiode: 2011‐2013
6.2.3 Initiële condities
CHA2DS2‐VASc Score*
Laatst bepaalde CHA2DS2‐VASc Score gemeten voorafgaande aan de interventie op een schaal van 0 tot en met 9.
Duur persisterend AF* Aantal maanden dat patiënt medisch is gediagnosticeerd met persisterend AF of langdurig persisterend AF*. De tijdsduur starten vanaf het moment dat AF is vastgesteld/aangetoond. Categorie ‐1) niet van toepassing
Eerdere ablatie voor AF
Patiënten die een eerdere ablatie (zowel katheter PVI als chirurgische PVI) vanwege atriumfibrilleren hebben ondergaan voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerdere ablatie; 1) eerdere ablatie en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Linkeratriumvolume index* Volume van het linker atrium gemeten via ECHO, CT of MRI in ml/m2.
Eerder mitraalkleplijden* Patiënten waarbij mitraalkleplijden is gediagnosticeerd voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 6 categorieën: 0) graad 0; 1) graad I; 2) graad II; 3) graad III; 4) graad IV en 9) onbekend
Obesitas* De lengte (in cm) en het gewicht (in kg) van de patiënt worden gemeten en daaruit wordt de Body Mass Index (BMI) van de patiënt bepaald.
Type AF* 6 categorieën: 1) eerste AF incident; 2) paroxysmaal; 3) persisterend; 4) langdurig persisterend; 5) permanent en 9) onbekend
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
6. Atriumfibrilleren
38
6.3 Minimaal‐invasieve chirurgische pulmonaal venen isolatie
6.3.1 Definitie
Definitie minimaal‐invasieve chirurgische PVI = elke patiënt die voor de eerste keer een wegens atriumfibrilleren uitgevoerde minimaal‐invasieve chirurgische pulmonaal venen isolatie (PVI) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode (2011‐2014) door middel van een thoracoscopische benadering (dus niet de katheter benadering) met of zonder box laesie†. † = Dit betreft minimaal‐invasieve chirurgische PVI ingrepen waarbij alleen een ritme ingreep wordt verricht (met of zonder gelijktijdige LAA resectie) en niet in combinatie met andere ingrepen zoals klep‐ of coronairchirurgie.
NB: Patiënt mag maar één keer voorkomen in het minimaal‐invasieve chirurgische PVI cohort, ontdubbelen dient het ziekenhuis zelf te doen.
6.3.2 Uitkomstindicatoren
30‐daagse mortaliteit
Patiënten die ongeacht doodsoorzaak binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na de interventie overlijden. Inclusieperiode: 2011 – 2014
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na de interventie. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden. Inclusieperiode: 2011 – 2013
Trombo‐embolische complicaties Patiënten waarbij een trombo‐embolische complicatie optreedt (CVA* / TIA* / trombo‐embolie*) binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de interventie. 3 categorieën: 0) geen trombo‐embolische complicaties; 1) trombo‐embolische complicaties en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2013
Bloedingscomplicaties* Patiënten die gedurende de ziekenhuisopname van de interventie een bloedingscomplicatie krijgen (volgens de BARC‐classificatie vanaf BARC type 2) die gerelateerd is aan de interventie (exclusief cardiale tamponade*). 3 categorieën: 0) geen bloedingscomplicaties; 1) bloedingscomplicaties en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2014
Cardiale tamponade* Patiënten waarbij zich binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) nadat de patiënt een AF‐ablatie heeft ondergaan, een cardiale tamponade ontwikkelt waarvoor een interventie (drainage) noodzakelijk is. 3 categorieën: 0) geen cardiale tamponade; 1) cardiale tamponade en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2014
Herhaalde PVI binnen 1 jaar Patiënten waarbij binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de interventie een herhaalde PVI (katheter PVI of chirurgische PVI) wordt uitgevoerd (cavotricuspidale isthmus afhankelijke flutter en ablatie om heel andere reden bijvoorbeeld ventriculaire tachycardie worden geëxcludeerd). Dit betreft zowel een uitgevoerde herhaalde PVI binnen 1 jaar als een herhaalde PVI die
6. Atriumfibrilleren
39
binnen 1 jaar na de interventie gepland is (dus op de wachtlijst is geplaatst) om uitgevoerd te worden. Een geplande herhaalde PVI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van atriumfibrilleren en wordt uitgevoerd binnen 3 maanden na de eerste interventie wordt niet als herhaalde PVI geregistreerd.. Er wordt vanuit gegaan dat de eerste interventie op zichzelf niet adequaat genoeg is om de klachten te verhelpen en het uitvoeren van een geplande herhaalde PVI binnen 3 maanden na de eerste interventie noodzakelijk is. 3 categorieën: 0) geen herhaalde PVI binnen 1 jaar; 1) herhaalde PVI binnen 1 jaar en 9) onbekend Inclusieperiode: 2011‐2013
Vrijheid van AF‐gerelateerde klachten na 1 jaar Er worden een aantal elementen voor deze uitkomstindicator verzameld (onafhankelijk van een wel/niet uitgevoerde herhaalde PVI binnen 1 jaar) welke gemeten worden tussen 10‐14 maanden na de interventie:
‐ Klachten†: 0) geen klachten; 1) klachten en 9) onbekend ‐ Aangetoond AF*: 0) geen aangetoond AF; 1) aangetoond AF en 9) onbekend) ‐ Meting uitgevoerd (10‐14 maanden na de interventie): 0) geen meting
uitgevoerd, 1) ECG; 2) holter; 3) event‐recorder; 4) reveal en 9) onbekend ‐ Gebruik AAD: 0) geen gebruik van AAD; 1) gebruik van AAD en 9) onbekend
† = Aan de hand van het polibezoek kan bepaald worden of de patiënt 1 jaar na de interventie vrij is geweest van voor de patiënt herkenbare klachten veroorzaakt door AF, zoals hartkloppingen, moeheid, verminderde inspanningstolerantie, kortademigheid of angst.
Inclusieperiode: 2011‐2013
6.3.3 Initiële condities
CHA2DS2‐VASc Score
* Laatst bepaalde CHA2DS2‐VASc Score gemeten voorafgaande aan de interventie op een schaal van 0 tot en met 9.
Duur persisterend AF* Aantal maanden dat patiënt medisch is gediagnosticeerd met persisterend AF of langdurig persisterend AF*. De tijdsduur starten vanaf het moment dat AF is vastgesteld/aangetoond. Categorie ‐1) niet van toepassing
Eerdere ablatie voor AF Patiënten die een eerdere ablatie (zowel katheter PVI als chirurgische PVI) vanwege atriumfibrilleren hebben ondergaan voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 3 categorieën: 0) geen eerdere ablatie; 1) eerdere ablatie en 9) onbekend
Ernstige linkerventrikeldysfunctie De linkerventrikelfunctie wordt uitgedrukt als ejectiefractie (EF)*. 4 categorieën: 1) EF > 50%; 2) EF 30‐50%; 3) EF < 30% en 9) onbekend
Linkeratriumvolume index* Volume van het linker atrium gemeten via ECHO, CT of MRI in ml/m2.
Eerder mitraalkleplijden* Patiënten waarbij mitraalkleplijden is gediagnosticeerd voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 6 categorieën: 0) graad 0; 1) graad I; 2) graad II; 3) graad III; 4) graad IV en 9) onbekend
Obesitas* De lengte (in cm) en het gewicht (in kg) van de patiënt worden gemeten en daaruit wordt de Body Mass Index (BMI) van de patiënt bepaald.
6. Atriumfibrilleren
40
Type AF* 6 categorieën: 1) eerste AF incident; 2) paroxysmaal; 3) persisterend; 4) langdurig persisterend; 5) permanent en 9) onbekend
* Uitgebreide definitie is terug te vinden in hoofdstuk 2 Definities
7. Codeboek
41
7. Codeboek
7.1 Coronairlijden
7.1.1 Coronaire bypasschirurgie (CABG)
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie c.q. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC
ziekenhuis_verwezen patiënt verwezen uit een ander ziekenhuis 0=niet verwezen 1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC 15=Albert Schweitzer ziekenhuis 16=Atrium Medisch Centrum Parkstad 17=Canisius‐Wilhelmina Ziekenhuis 18=Jeroen Bosch Ziekenhuis 19=Maasstad Ziekenhuis 20=MCH Westeinde 21=Meander Medisch Centrum 22=Medisch Centrum Alkmaar
7. Codeboek
42
23=Rijnstate Ziekenhuis Arnhem 24=Scheper Ziekenhuis 25=Tergooi Ziekenhuis 26=TweeSteden Ziekenhuis 27=VieCuri Medisch Centrum 28=ZorgSaam Zeeuws Vlaanderen 30=overige ziekenhuizen 999=onbekend
ziekenhuis_hartteam met welk hartcentrum heeft de hartteam bespreking plaatsgevonden? (hartteam bespreking = iedere vorm van multidisciplinaire communicatie tussen cardiologen en/of cardiothoracaal chirurgen)
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=ErasmusMC 13=MUMC 14=Radboud MC 999=geen hartteam bespreking
intv_dat datum interventie dd‐mm‐jjjj
UITKOMSTINDICATOREN
reexplor chirurgische reëxploratie 0=geen chirurgische reëxploratie 1=chirurgische reëxploratie 9=onbekend
DSWI diepe sternumwondinfectie 0=geen diepe sternumwondinfectie 1=diepe sternumwondinfectie 9=onbekend
CVA CVA 0=geen CVA 1=CVA 9=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
MI recidief myocardinfarct gedurende follow‐up
0=geen recidief myocardinfarct 1=recidief myocardinfarct 9=onbekend
MI_dat datum recidief myocardinfarct dd‐mm‐jjjj
followupMI_dat datum follow‐up MI dd‐mm‐jjjj
reinterv_CABG nieuwe CABG verricht gedurende follow‐up
0=geen nieuwe CABG 1=nieuwe CABG 9=onbekend
7. Codeboek
43
reinterv_CABG_dat datum reïnterventie CABG dd‐mm‐jjjj
followupCABG_dat datum follow‐up CABG dd‐mm‐jjjj
reinterv_PCI nieuwe PCI verricht gedurende follow‐up
0=geen nieuwe PCI 1=nieuwe PCI 9=onbekend
reinterv_PCI_dat datum reïnterventie PCI dd‐mm‐jjjj
followupPCI_dat datum follow‐up PCI dd‐mm‐jjjj
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015, indien overleden overlijdensdatum, indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht / onbekend
diabetes diabetes mellitus 0=geen diabetes mellitus 1=diabetes mellitus 9=onbekend
urgentie urgentie van de procedure 1=electief 2=urgent 3=spoed+redding 9=onbekend
kreat kreatinine niveau (μmol/l) 9999=onbekend
LVEF linkerventrikel ejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
Euroscore logistische EuroSCORE I (in %, 2 decimalen) 999,99=onbekend
7. Codeboek
44
7.1.2 Percutane coronaire interventie (PCI)
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie c.q. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC 15=Albert Schweitzer ziekenhuis 16=Atrium Medisch Centrum Parkstad 17=Canisius‐Wilhelmina Ziekenhuis 18=Jeroen Bosch Ziekenhuis 19=Maasstad Ziekenhuis 20=MCH Westeinde 21=Meander Medisch Centrum 22=Medisch Centrum Alkmaar 23=Rijnstate Ziekenhuis Arnhem 24=Scheper Ziekenhuis 25=Tergooi Ziekenhuis 26=TweeSteden Ziekenhuis 27=VieCuri Medisch Centrum 28=ZorgSaam Zeeuws Vlaanderen
ziekenhuis_verwezen patiënt verwezen uit een ander ziekenhuis
0=niet verwezen 1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL
7. Codeboek
45
11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC 15=Albert Schweitzer ziekenhuis 16=Atrium Medisch Centrum Parkstad 17=Canisius‐Wilhelmina Ziekenhuis 18=Jeroen Bosch Ziekenhuis 19=Maasstad Ziekenhuis 20=MCH Westeinde 21=Meander Medisch Centrum 22=Medisch Centrum Alkmaar 23=Rijnstate Ziekenhuis Arnhem 24=Scheper Ziekenhuis 25=Tergooi Ziekenhuis 26=TweeSteden Ziekenhuis 27=VieCuri Medisch Centrum 28=ZorgSaam Zeeuws Vlaanderen 30=overige ziekenhuizen 999=onbekend
ziekenhuis_hartteam met welk hartcentrum heeft de hartteam bespreking plaatsgevonden? (hartteam bespreking = iedere vorm van multidisciplinaire communicatie tussen cardiologen en/of cardiothoracaal chirurgen)
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=ErasmusMC 13=MUMC 14=Radboud MC 999=geen hartteam bespreking
intv_dat datum interventie dd‐mm‐jjjj
UITKOMSTINDICATOREN
angsucces angiografisch succesvol 0=angiografisch niet succesvol 1=angiografisch succesvol 9=onbekend
segm_aantal aantal behandelde segmenten 999=onbekend
segm_succes aantal behandelde segmenten met een reststenose ≤ 20% na PCI
999=onbekend
emergCABG urgente CABG 0=geen urgente CABG
7. Codeboek
46
1=urgente CABG 9=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
TVR optreden van TVR binnen 365 dagen 0=geen TVR 1=TVR 9=onbekend
TVR_dat datum TVR dd‐mm‐jjjj
MI Myocardinfarct binnen 30 dagen 0=geen myocardinfarct 1=myocardinfarct 9=onbekend
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015, indien overleden overlijdensdatum, indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht/onbekend
diabetes diabetes mellitus 0=geen diabetes mellitus 1=diabetes mellitus 9=onbekend
urgentie urgentie van de procedure 1=electief 2=urgent 3=spoed+redding 9=onbekend
kreat kreatinine niveau (μmol/l) 9999=onbekend
LVEF linkerventrikelejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
multiv meervatslijden 0=geen meervatslijden 1=meervatslijden 9=onbekend
vorigAMI eerder MI 0=geen eerder MI 1=eerder MI
7. Codeboek
47
9=onbekend
vorigCABG eerdere CABG 0=geen eerdere CABG 1=eerdere CABG 9=onbekend
CTO chronische totale occlusie 0=geen chronische totale occlusie 1=chronische totale occlusie 9=onbekend
shock shock 0=geen shock 1=shock 9=onbekend
reanimatie reanimatie 0=geen reanimatie 1=reanimatie 9=onbekend
7. Codeboek
48
7.1.3 Conservatieve behandeling
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie cq. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC 15=Albert Schweitzer ziekenhuis 16=Atrium Medisch Centrum Parkstad 17=Canisius‐Wilhelmina Ziekenhuis 18=Jeroen Bosch Ziekenhuis 19=Maasstad Ziekenhuis 20=MCH Westeinde 21=Meander Medisch Centrum 22=Medisch Centrum Alkmaar 23=Rijnstate Ziekenhuis Arnhem 24=Scheper Ziekenhuis 25=Tergooi Ziekenhuis 26=TweeSteden Ziekenhuis 27=VieCuri Medisch Centrum 28=ZorgSaam Zeeuws Vlaanderen
ziekenhuis_verwezen patiënt verwezen uit een ander ziekenhuis
0=niet verwezen 1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC
7. Codeboek
49
14=Radboud UMC 15=Albert Schweitzer ziekenhuis 16=Atrium Medisch Centrum Parkstad 17=Canisius‐Wilhelmina Ziekenhuis 18=Jeroen Bosch Ziekenhuis 19=Maasstad Ziekenhuis 20=MCH Westeinde 21=Meander Medisch Centrum 22=Medisch Centrum Alkmaar 23=Rijnstate Ziekenhuis Arnhem 24=Scheper Ziekenhuis 25=Tergooi Ziekenhuis 26=TweeSteden Ziekenhuis 27=VieCuri Medisch Centrum 28=ZorgSaam Zeeuws Vlaanderen 30=overige ziekenhuizen 999=onbekend
ziekenhuis_hartteam met welk hartcentrum heeft de hartteam bespreking plaatsgevonden? (hartteam bespreking = iedere vorm van multidisciplinaire communicatie tussen cardiologen en/of cardiothoracaal chirurgen)
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=ErasmusMC 13=MUMC 14=Radboud MC 999=geen hartteam bespreking
intv_dat datum ischemietest dd‐mm‐jjjj
UITKOMSTINDICATOREN
CCS pijn, gemeten volgens CCS‐classificatie
0=geen pijn op de borst 1=klasse I 2=klasse II 3=klasse III 4=klasse IV 9=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
PCI PCI gedurende follow‐up 0=geen PCI 1=PCI 9=onbekend
PCI_dat datum PCI dd‐mm‐jjjj
followupPCI_dat datum follow‐up PCI dd‐mm‐jjjj
CABG CABG gedurende follow‐up 0=geen CABG 1=CABG
7. Codeboek
50
9=onbekend
CABG_dat datum CABG dd‐mm‐jjjj
followupCABG_dat datum follow‐up CABG dd‐mm‐jjjj
MI MI gedurende follow‐up 0=geen myocardinfarct 1=myocardinfarct 9=onbekend
MI_dat datum MI dd‐mm‐jjjj
followupMI_dat datum follow‐up MI dd‐mm‐jjjj
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015, indien overleden overlijdensdatum, indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht/onbekend
diabetes diabetes mellitus 0=geen diabetes mellitus 1=diabetes mellitus 9=onbekend
kreat kreatinine niveau (μmol/l) 9999=onbekend
LVEF linkerventrikelejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
multiv meervatslijden 0=geen meervatslijden 1=meervatslijden 9=onbekend
vorigAMI eerder MI 0=geen eerder MI 1=eerder MI 9=onbekend
vorigCABG eerdere CABG 0=geen eerdere CABG 1=eerdere CABG 9=onbekend
vorigPCI eerdere PCI 0=geen eerdere PCI 1=eerdere PCI 9=onbekend
7. Codeboek
51
7.2 Aortakleplijden
7.2.1 Aortaklepvervanging (AVR)
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie c.q. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC
intv_dat datum interventie dd‐mm‐jjjj
prothese_type type prothese 1=bioprothese soort onbekend 2=bioprothese ongestent 3=bioprothese gestent 4=mechanisch 5=homograft 6=autograft 9=onbekend
UITKOMSTINDICATOREN
NYHA_base NYHA klasse vóór de interventie 1=klasse 1 2=klasse 2 3=klasse 3 4=klasse 4 9=onbekend
NYHA_1 NYHA klasse na 30‐60 dagen 1=klasse 1 2=klasse 2 3=klasse 3 4=klasse 4 9=onbekend
DSWI diepe sternumwondinfectie 0=geen diepe sternumwondinfectie 1=diepe sternumwondinfectie 9=onbekend
pacemaker implantatie nieuwe permanente pacemaker
0=geen implantatie nieuwe permanente pacemaker 1=implantatie nieuwe permanente pacemaker 9=onbekend
CVA CVA 0=geen CVA
7. Codeboek
52
1=CVA 9=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
reinterv_klep klepreïnterventie verricht gedurende follow‐up
0=geen klepreïnterventie 1=klepreïnterventie 9=onbekend
reinterv_klep_dat datum klepreïnterventie dd‐mm‐jjjj
followupklep_dat datum follow‐up klepreïnterventie dd‐mm‐jjjj
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015; indien overleden overlijdensdatum; indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht / onbekend
diabetes diabetes mellitus 0=geen diabetes mellitus 1=diabetes mellitus 9=onbekend
Euroscore logistische EuroSCORE I (in %, 2 decimalen)
999,99=onbekend
endocarditis endocarditis 0=geen endocarditis 1=endocarditis in de voorgeschiedenis 2=patiënt wordt op het moment van interventie nog behandeld met een AB vanwege endocarditis 9=onbekend
vorigHartop eerdere hartoperatie 0=geen eerdere hartoperatie 1=eerdere hartoperatie 9=onbekend
kreat kreatinine niveau (μmol/l) 9999=onbekend
urgentie urgentie van de procedure 1=electief 2=urgent
7. Codeboek
53
3=spoed+redding 9=onbekend
vorigCVA eerder CVA 0=geen eerder CVA 1=eerder CVA 9=onbekend
LVEF linkerventrikelejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
7. Codeboek
54
7.2.2 Transkatheter aortaklepimplantatie (TAVI)
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie c.q. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC Vlaanderen
intv_dat datum interventie dd‐mm‐jjjj
procedure_type type procedure 1=transfemoraal 2=transapicaal 3=via arteria subclavia 4=direct transaortaal 5=transaxillair 9=onbekend
UITKOMSTINDICATOREN
NYHA_base NYHA klasse vóór de interventie 1=klasse 1 2=klasse 2 3=klasse 3 4=klasse 4 9=onbekend
NYHA_1 NYHA klasse na 30‐60 dagen 1=klasse 1 2=klasse 2 3=klasse 3 4=klasse 4 9=onbekend
vasc_compl vasculaire complicaties 0=geen vasculaire complicatie 1=major vasculaire complicatie(s) 2=minor vasculaire complicatie(s) 9=onbekend
pacemaker implantatie nieuwe permanente pacemaker
0=geen implantatie nieuwe permanente pacemaker 1= implantatie nieuwe permanente pacemaker 9=onbekend
CVA CVA 0=geen CVA
7. Codeboek
55
1=CVA 9=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
reinterv_klep klepreïnterventie verricht gedurende follow‐up
0=geen klepreïnterventie 1=klepreïnterventie 9=onbekend
reinterv_klep_dat datum klepreïnterventie dd‐mm‐jjjj
followupklep_dat datum follow‐up klepreïnterventie dd‐mm‐jjjj
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015, indien overleden overlijdensdatum, indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum van de patiënt dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht / onbekend
kreat kreatinine niveau (μmol/l) 9999=onbekend
Euroscore logistische EuroSCORE I (in %, 2 decimalen)
999,99=onbekend
urgentie urgentie van de procedure 1=electief 2=urgent 3=spoed+redding 9=onbekend
vorigCVA eerder CVA 0=geen eerder CVA 1=eerder CVA 9=onbekend
vorigHartop eerdere hartoperatie 0=geen eerdere hartoperatie 1=eerder hartoperatie 9=onbekend
vorigMitrklep eerder mitraalkleplijden 0=graad 0 1=graad I 2=graad II 3=graad III 4=graad IV 9=onbekend
7. Codeboek
56
LVEF linkerventrikelejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
7. Codeboek
57
7.2.3 Conservatieve behandeling
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie c.q. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC
intv_dat datum start conservatieve behandeling
dd‐mm‐jjjj
UITKOMSTINDICATOREN
follow‐up uitkomstindicatoren
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015; indien overleden overlijdensdatum; indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht / onbekend
Euroscore logistische EuroSCORE I (in %, 2 decimalen)
999,99=onbekend
vorigHartop eerdere hartoperatie 0=geen eerdere hartoperatie
7. Codeboek
58
1=eerder hartoperatie 9=onbekend
kreat kreatinine niveau (μmol/l) 9999=onbekend
LVEF linkerventrikelejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
7. Codeboek
59
7.3 Gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden
7.3.1 CABG + AVR
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie cq. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC
intv_dat datum interventie dd‐mm‐jjjj
UITKOMSTINDICATOREN
CVA CVA 0=geen CVA 1=CVA 9=onbekend
DSWI diepe sternumwondinfectie 0=geen diepe sternumwondinfectie 1=diepe sternumwondinfectie 9=onbekend
bloedtransfusie aantal eenheden rood bloedcelconcentraat
999=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
reinterv_AVR nieuwe AVR verricht gedurende follow‐up
0=geen nieuwe AVR 1=nieuwe AVR 9=onbekend
reinterv_AVR_dat datum reïnterventie AVR dd‐mm‐jjjj
followupAVR_dat datum follow‐up reïnterventie AVR dd‐mm‐jjjj
reinterv_CABG nieuwe CABG verricht gedurende follow‐up
0=geen nieuwe CABG 1=nieuwe CABG 9=onbekend
reinterv_CABG_dat datum reïnterventie CABG dd‐mm‐jjjj
followupCABG_dat datum follow‐up reïnterventie CABG dd‐mm‐jjjj
reinterv_PCI nieuwe PCI verricht gedurende follow‐up
0=geen nieuwe PCI 1=nieuwe PCI 9=onbekend
reinterv_PCI_dat datum reïnterventie PCI dd‐mm‐jjjj
followupPCI_dat datum follow‐up reïnterventie PCI dd‐mm‐jjjj
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden
7. Codeboek
60
2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015, indien overleden overlijdensdatum, indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht / onbekend
diabetes diabetes mellitus 0=geen diabetes mellitus 1=diabetes mellitus 9=onbekend
Euroscore logistische EuroSCORE I (in %, 2 decimalen)
999,99=onbekend
LVEF linkerventrikel ejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
chr_longziekte chronische longziekte 0=geen chronische longziekte 1=chronische longziekte 9=onbekend
kreat kreatinine niveau (μmol/l) 9999=onbekend
vorigMI recent MI 0=geen recent myocardinfarct 1=recent myocardinfarct 9=onbekend
7. Codeboek
6 1
7.4 Atriumfibrilleren
7.4.1 Katheter pulmonaal venen isolatie
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie cq. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC
intv_dat datum interventie dd‐mm‐jjjj
ablatie_methode ablatie methode 1=conventioneel point‐by‐point RF ablatie 2=PVAC RF‐ablatie 3=cryo‐ablatie 9=onbekend
UITKOMSTINDICATOREN
mnd_diagn aantal maanden persisterend AF ‐1=niet van toepassing 999=onbekend
trombo trombo‐embolische complicaties 0=geen trombo‐embolische complicaties 1= trombo‐embolische complicaties 9= onbekend
bloeding bloedingscomplicaties 0=geen bloedingscomplicaties 1=bloedingscomplicaties 9=onbekend
tamponade cardiale tamponade 0=geen cardiale tamponade 1=cardiale tamponade 9=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
klachten klachten 1 jaar na behandeling 0=geen klachten 1=klachten 9=onbekend
AF met behulp van een meting aangetoond dat patiënt AF heeft 1 jaar na behandeling
0=geen aangetoond AF 1=aangetoond AF 9=onbekend
meting_AF gebruikte meting om AF aan te tonen 1 jaar na behandeling
0=geen meting uitgevoerd 1=ECG
7. Codeboek
62
2=holter 3=event‐recorder 4=reveal 9=onbekend
AAD gebruik van AAD 1 jaar na behandeling
0=geen gebruik van AAD 1=gebruik van AAD 9=onbekend
re_PVI herhaalde PVI binnen 1 jaar 0=geen herhaalde PVI binnen 1 jaar 1=herhaalde PVI binnen 1 jaar 9=onbekend
followupPVI_dat datum follow‐up PVI dd‐mm‐jjjj
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015; indien overleden overlijdensdatum; indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9= geen geslacht / onbekend
lengte lengte (cm) 999=onbekend
gewicht gewicht (kg) 999=onbekend
ablatieAF eerdere ablatie voor AF 0=geen eerdere ablatie voor AF 1=eerdere ablatie voor AF 9=onbekend
LVEF linkerventrikelejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
type_AF type AF 1=eerste AF incident 2=paroxysmaal 3=persisterend 4=langdurig persisterend 5=permanent 9=onbekend
7. Codeboek
63
grootte_atrium Linkeratriumvolume index in ml/m2 999=onbekend
VAS CHA2DS2‐VASc Score 99=onbekend
vorigMitrklep eerder mitraalkleplijden 0=graad 0 1=graad I 2=graad II 3=graad III 4=graad IV 9=onbekend
7. Codeboek
64
7.4.2 Minimaal‐invasieve chirurgische pulmonaal venen isolatie
NAAM VARIABLE OMSCHRIJVING CODERING
ALGEMEEN
patientnr patiëntnummer
ziekenhuis ziekenhuis waar interventie cq. behandeling plaatsvindt
1=Catharina 2=Antonius 3=AMC 4=UMCG 5=OLVG 6=Amphia 7=UMCU 8=Isala 9=MST 10=MCL 11=Haga 12=Erasmus MC 13=MUMC 14=Radboud UMC
intv_dat datum interventie dd‐mm‐jjjj
UITKOMSTINDICATOREN
mnd_diagn aantal maanden persisterend AF ‐1=niet van toepassing 999=onbekend
trombo trombo‐embolische complicaties 0=geen trombo‐embolische complicaties 1= trombo‐embolische complicaties 9= onbekend
bloeding bloedingscomplicaties 0=geen bloedingscomplicaties 1=bloedingscomplicaties 9=onbekend
tamponade cardiale tamponade 0=geen cardiale tamponade 1=cardiale tamponade 9=onbekend
follow‐up uitkomstindicatoren
klachten klachten 1 jaar na behandeling 0=geen klachten 1=klachten 9=onbekend
AF met behulp van een meting aangetoond dat patiënt AF heeft 1 jaar na behandeling
0=geen aangetoond AF 1=aangetoond AF 9=onbekend
meting_AF gebruikte meting om AF aan te tonen 1 jaar na behandeling
0=geen meting uitgevoerd 1=ECG 2=holter 3=event‐recorder 4=reveal 9=onbekend
AAD gebruik van AAD 1 jaar na behandeling
0=geen gebruik van AAD 1=gebruik van AAD 9=onbekend
7. Codeboek
65
re_PVI herhaalde PVI binnen 1 jaar 0=geen herhaalde PVI binnen 1 jaar 1=herhaalde PVI binnen 1 jaar 9=onbekend
followupPVI_dat datum follow‐up PVI dd‐mm‐jjjj
vitaliteit vitaliteitsstatus van de patiënt op 30‐04‐2015
0=levend 1=overleden 2=lost to follow‐up 9=onbekend
vitaliteit_dat vitaliteitsdatum: indien levend 30‐04‐2015; indien overleden overlijdensdatum; indien lost to follow‐up datum laatste contact
dd‐mm‐jjjj
vraag1_T0 . . . Vraag36_T0
Score op de kwaliteit van leven vragen vóór de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
vraag1_T1 . . Vraag36_T1
Score op de kwaliteit van leven vragen na de interventie (de score per individuele vraag dient geregistreerd te worden)
999=onbekend
INITIËLE CONDITIES
geb_dat geboortedatum dd‐mm‐jjjj
leeftijd leeftijd 999=onbekend
geslacht geslacht 1=man 2=vrouw 9=geen geslacht / onbekend
lengte lengte (cm) 999=onbekend
gewicht gewicht (kg) 999=onbekend
ablatieAF eerdere ablatie voor AF 0=geen eerdere ablatie voor AF 1=eerdere ablatie voor AF 9=onbekend
LVEF linkerventrikelejectiefractie 1=EF >50% 2=EF 30‐50% 3=EF <30% 9=onbekend
type_AF type AF 1=eerste AF incident 2=paroxysmaal 3=persisterend 4=langdurig persisterend 5=permanent 9=onbekend
grootte_atrium linkeratriumvolume index in ml/m2 999=onbekend
VAS CHA2DS2‐VASc Score 99=onbekend
vorigMitrklep eerder mitraalkleplijden 0=graad 0 1=graad I 2=graad II 3=graad III 4=graad IV 9=onbekend
8. Overzicht wijzigingen
66
8. Overzicht wijzigingen
In onderstaande tabel staan alle essentiële wijzigingen weergegeven ten opzichte van vorige versie, uitgesplitst naar definities en de verschillende medische condities.
GENERIEKE WIJZIGINGEN
Omschrijving oude versie 2015.1
Omschrijving nieuwe versie 2015.2
ziekenhuis_hartteam met welk ander ziekenhuis is de patiënt besproken in het hartteam? (indien hartteam bespreking niet met een ander ziekenhuis heeft plaatsgevonden, dan bij ziekenhuis_interventie en ziekenhuis_hartteam hetzelfde ziekenhuis invullen)
met welk hartcentrum heeft de hartteam bespreking plaatsgevonden? (hartteam bespreking = iedere vorm van multidisciplinaire communicatie tussen cardiologen en/of cardiothoracaal chirurgen)
ziekenhuis_verwezen Variabele toegevoegd
ziekenhuis ziekenhuis_interventie Naam variabele aangepast
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Kwaliteit van leven Toegevoegd specificatie termijn van invullen, voorkeur SF36‐2 en uitsluiten spoedpatiënten: Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na de interventie. Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 2 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 10‐14 maanden na de interventie. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2. Van spoedpatiënten kan géén kwaliteit van leven vlak voor de interventie gemeten worden.
CVA Patiënten waarbij zich een postoperatieve CVA ontwikkelt in het eigen ziekenhuis (waar de interventie heeft plaatsgevonden) binnen 72 uur na de interventie.
Definitie aangepast: Patiënten waarbij zich een postoperatieve CVA ontwikkelt binnen 72 uur (≤ 72 uur) na de interventie.
Ernstige linkerventrikeldysfunctie
Toegevoegd: Spoedpatiënten worden geëxcludeerd indien de initiële conditie urgentie wordt verzameld.
ziekenhuis_verwezen verwezen Naam variabele aangepast
ziekenhuis_hartteam met welk hartcentrum heeft de hartteam bespreking plaatsgevonden?
Toegevoegd aan codeboek
variabelen kwaliteit van leven
FF_base etc. De uitkomsten van alle vragen dienen geregistreerd te worden:
8. Overzicht wijzigingen
67
vraag1_T0, vraag2_T0, etc vraag1_T1, vraag2_T1, etc
DEFINITIES
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Anti‐aritmica Toegevoegd: * Belangrijk: bèta‐blokkers uit klasse II en anti‐aritmica uit klasse IV volgens Vaughan Williams worden bij de behandeling van atriumfibrilleren niet beschouwd als een anti‐aritmicum. Gebruik van bèta‐blokkers na zowel een katheter PVI als chirurgische PVI wordt niet beschouwd als gebruik van een AAD (bèta‐blokkers zijn klasse II AAD volgens de Vaughan Williams‐classificatie maar worden binnen de elektrofysiologie niet als zodanig beschouwd).
Atriumfibrilleren Paroxysmaal atriumfibrilleren: het voorkomen van meer dan één episode van atriumfibrillatie welke spontaan beëindigt binnen 7 dagen (≤ 7 dagen). Episoden van atriumfibrillatie die minder dan 48 uur (≤ 48 uur)duren en beëindigd werden door elektrische of farmacologische cardioversie worden ook als paroxysmaal geclassificeerd. Persisterend atriumfibrilleren: het persisteren van atriumfibrillatie meer dan 7 dagen en korter dan 1 jaar (7 dagen < atriumfibrillatie < 365 dagen); ook een elektrische of farmacologische cardioversie na 48 uur (> 48 uur) maar binnen 7 dagen (≤ 7 dagen) worden als persisterend geclassificeerd.
Definitie paroxysmaal en persisterend atriumfibrilleren aangepast: Paroxysmaal atriumfibrilleren: het voorkomen van meer dan één episode van atriumfibrilleren welke spontaan beëindigt binnen 7 dagen (≤ 7 dagen). Persisterend atriumfibrilleren: het persisteren van atriumfibrilleren meer dan 7 dagen en korter dan 1 jaar (7 dagen < atriumfibrilleren < 365 dagen); ook een elektrische of farmacologische cardioversie binnen 7 dagen (< 7 dagen) wordt als persisterend geclassificeerd.
Bloeding Bij BARC type 1 toegevoegd: Dit type wordt niet geregistreerd.
Cardiale tamponade Cardiale tamponade of effusie Naamgeving aangepast van cardiale tamponade of effusie naar cardiale tamponade. Laatste gedeelte definitie met onderverdeling weggehaald, is niet relevant aangezien we dat niet
8. Overzicht wijzigingen
68
registreren. Toegevoegd dat het alleen een cardiale tamponade betreft als een interventie (drainage) noodzakelijk is.
CHA2DS2‐VASc score Uitleg hypertensie en diabetes mellitus conform definitie gegeven in hoofdstuk 2.
Diabetes Toegevoegd: Zwangerschapsdiabetes ten tijde van de interventie uitsluiten.
DSWI De infectie betreft het diepliggende weefsel van de incisie (fascie of spier) én ontstaat binnen 30 dagen na de operatie in afwezigheid van een niet humaan implantaat of binnen 1 jaar na de operatie met implantaten van niet humane oorsprong en er is sprake van één van de volgende bevindingen: • pus uit de diepe incisie, óf: • abces of ander teken van infectie bij observatie, heroperatie, histopathologisch of radiologisch onderzoek, óf • tenminste één van de volgende klinische verschijnselen: o pijn of gevoeligheid o lokale zwelling o roodheid o warmte o koorts > 38 °C én • spontane wonddehiscentie of wond geopend door de chirurg en de wondkweek is positief of niet gekweekt.
Definitie aangepast: Diepe sternumwondproblemen mediastinitis die zich ontwikkelen binnen 30 dagen na de interventie: omvat spier, sternum, mediastinum en is positief als er sprake is van één of meer van de onderstaande criteria:
• Chirurgische drainage/refixatie
• Positieve wondkweken • AB‐therapie vanwege de
sternumwond
Ejectiefractie Toegevoegd: De ejectiefractie mag geregistreerd worden niet langer geleden dan 6 maanden vóór de interventie, waarbij de laatst gemeten waarde wordt gebruikt. Categorieën aangepast van hoog, middel en laag naar goed, redelijk/matig en slecht.
Infectie Te algemene definitie, eruit gehaald.
8. Overzicht wijzigingen
69
Linkeratriumvolume index
Linker atrium volume Naam aangepast.
Mitraalkleplijden Definitie toegevoegd.
Urgentie Definitie aangepast: De urgentie van een ingreep wordt ingedeeld in 4 verschillende categorieën: • electief: een procedure waarvoor
een opname via de polikliniek gepland wordt of kan worden zonder een significant risico op morbiditeit of mortaliteit. Als het een stabiele opgenomen patiënt betreft, wordt de procedure tijdens opname uitgevoerd voor comfort en gemak en niet omdat de procedure niet uitgesteld kan worden tot na het ontslag vanwege de toestand van de patiënt.
• urgent: een procedure die wordt uitgevoerd bij een opgenomen patiënt vóór ontslag uit het ziekenhuis, omdat de patiënt anders een significant verhoogd risico loopt op morbiditeit of mortaliteit. Patiënten die zich presenteren op de spoedeisende hulp of polikliniek op het moment dat de indicatie voor de ingreep wordt gesteld, moeten worden opgenomen omdat hun toestand of klinische presentatie dit vereist.
• spoed: een procedure die zo snel mogelijk wordt uitgevoerd vanwege een sterk verhoogd risico op morbiditeit of mortaliteit. “Zo snel mogelijk” wil zeggen in de eerst beschikbare ruimte tijdens kantooruren of op afroep van het behandelend team tijdens wachtdiensten.
• redding: een procedure die als laatste redmiddel wordt beschouwd. De patiënt is bij aankomst op de interventiekamer in cardiogene shock en heeft voorafgaand aan de procedure externe cardiale massage gehad, of de patiënt wordt (niet electief) cardiorespiratoir ondersteund
8. Overzicht wijzigingen
70
middels beademing of extracorporele bypass gedurende het transport naar de operatiekamer.
NB: Voor de registratie binnen Meetbaar Beter worden de categorieën spoed en redding samengevoegd.
CORONAIRLIJDEN
CORONAIRE BYPASSCHIRURGIE (CABG)
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Definitie CABG Toegevoegd: Een patiënt waarbij naast de CABG een gelijktijdige Bentall‐procedure of linker hartooramputatie wordt uitgevoerd, wordt niet geïncludeerd in het CABG cohort.
1‐jaars mortaliteit Uitkomstindicator toegevoegd.
Chirurgische reëxploratie
Patiënten bij wie binnen dezelfde ziekenhuisopname (inclusief het verblijf in het eventueel verwijzend ziekenhuis) een heroperatie van het sternum nodig is wegens een bloeding, (met of zonder tamponade), graft occlusie, of andere cardiale oorzaak.
Definitie aangepast: Iedere rethoracotomie na het initieel sluiten van de thorax binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) na interventie. Dit geldt voor alle oorzaken, uitgezonderd het openen van het sternum in verband met mediastinitis of refixatie van het sternum*. • Bloeding / cardiale tamponade*: rethoracotomie t.g.v. een bloeding, tamponade (hieronder valt ook het subxyphoïdaal opheffen van een tamponade door de thoraxchirurg). Punctie valt hier niet onder. • Cardiale problemen: waarvoor operatie met of zonder gebruikmaking van extracorporele circulatie (ECC). Hieronder valt revisie van anastomose, reperfusie en dergelijke. Ook het verrichten van een nieuwe ingreep binnen 30 dagen (bijvoorbeeld een CABG‐patiënt die na enkele dagen toch een klepvervanging, of nieuwe CABG krijgt). • Anders: alle andere oorzaken, uitgezonderd het openen van het sternum i.v.m. drainage vanwege mediastinitis. * = Hierbij wordt er van uitgegaan dat de patiënt teruggaat naar het behandelcentrum.
8. Overzicht wijzigingen
7 1
PERCUTANE CORONAIRE INTERVENTIE (PCI)
Omschrijving oude versie 2015.2
Omschrijving nieuwe versie 2015.3
TVR Optreden van TVR gedurende follow‐up
Optreden van TVR binnen 365 dagen
followupTVR_dat Variabele verwijderd
Omschrijving oude versie 2015.1
Omschrijving nieuwe versie 2015.2
MI MI gedurende follow‐up MI binnen 30 dagen Variabele MI_dat en followupMI_dat verwijderd uit codeboek.
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Regels met betrekking tot PCI
Aangepast: Alle regels vervangen door: Wanneer een patiënt een herhaalde PCI na 365 dagen (>365 dagen) ondergaat dan start nieuwe follow‐up. Bij de definitie voor TVR staat een uitgebreide definitie voor deze betreffende uitkomstindicator.
Kwaliteit van leven Uitkomstindicator toegevoegd.
Optreden van TVR Patiënten waarbij revascularisatie (gedefinieerd als behandeling door PCI of CABG) heeft plaatsgevonden in hetzelfde vat (of vaten) die behandeld waren bij de PCI, binnen 1 jaar na de PCI. Elke CABG ≥ 30 dagen na PCI telt als TVR, ongeacht de vaten die zijn behandeld.
Definitie aangepast: Patiënten waarbij revascularisatie (gedefinieerd als behandeling door PCI of CABG) heeft plaatsgevonden in hetzelfde vat (of vaten) die behandeld waren bij de PCI, binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de PCI. Elke CABG uitgevoerd 24 uur na PCI telt als TVR (urgente CABG uitgevoerd ≤ 24 uur dient geregistreerd te worden als uitkomstindicator urgente CABG). Een geplande CABG of PCI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van dezelfde laesie wordt niet als TVR geregistreerd.
Optreden van TVR Regels CABG inclusie: Elke CABG ≥ 30 dagen na PCI telt als TVR
Nieuwe regels CABG inclusie: Elke CABG uitgevoerd 24 uur na PCI telt als TVR (urgente CABG uitgevoerd ≤ 24 uur betreft een urgente CABG), ongeacht de vaten die zijn behandeld. Een geplande CABG of PCI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (dat een staged procedure omvat) met als doel het opheffen van dezelfde laesie wordt niet als TVR geregistreerd.
Urgente CABG Definitie aangepast: Patiënten waarbij een CABG binnen 24 uur (≤ 24 uur) na de interventie wordt verricht ten gevolge van acute complicaties (zoals tamponade) of
8. Overzicht wijzigingen
72
voortdurende ischemie, ongeacht de vaten die zijn behandeld. Een geplande CABG welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van dezelfde laesie wordt niet als urgente CABG geregistreerd.
Chronische totale occlusie
Toegevoegd: Het betreft het behandelde vat, waar een geplande interventie voor geldt. Atherosclerotische occlusie van een kransslagader die tenminste 3 maanden bestaat en waarbij een TIMI flow 0 of 1 bestaat.
Reanimatie Toegevoegd: Het betreft reanimatie vóór start van de interventie.
Shock Toegevoegd: Het betreft shock op het moment van aanvang van de procedure. Dit betreft alleen de niet‐electieve patiënten.
CONSERVATIEVE BEHANDELING
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Definitie conservatieve behandeling
Definitie OMT voor coronairlijden = medicamenteuze behandeling van patiënt waarbij ischemie is vastgesteld op basis van MRI, FFR (<80%) of een SPECT, maar die niet binnen 90 dagen daarop volgend een PCI of CABG heeft ondergaan (alléén een fietstest is dus niet voldoende bewijs). Het moment van diagnose positieve test is de startdatum. Regels met betrekking tot OMT: 1. Alleen patiënten die middels OMT behandeld zijn binnen het eigen hartcentrum. 2. Als patiënt na ≥ 90 dagen, maar binnen de gestelde follow‐up duur een CABG of PCI ondergaat, stopt daarmee de follow‐up voor OMT. De patiënt start in het betreffende CABG of PCI cohort.
Definitie conservatieve behandeling = elke patiënt die een conservatieve behandeling ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014), waarbij de patiënt voldoet aan de onderstaande inclusiecriteria:
1. Patiënt lijdt aan aortakleplijden zoals gedefinieerd op pagina 26
2. Patiënt is besproken in een hartteam
3. Patiënt waarbij geen ingreep wordt verricht conform de definitie zoals die gehanteerd is bij inclusie van het AVR dan wel TAVI cohort
4. Patiënt die komt te overlijden vóór het uitvoeren van een geplande interventie
Het moment van diagnose is de startdatum van de follow‐up.
Kwaliteit van leven Definitie aangepast:
8. Overzicht wijzigingen
73
Kwaliteit van leven van de patiënt gemeten vóór en na start van de conservatieve behandeling. Meting vóór behandeling = gemeten tijdens eerste polibezoek. Meting na behandeling = gemeten tussen 10‐14 maanden na start van de conservatieve behandeling. Bij voorkeur gemeten met de SF36‐2, anders de SF12‐2.
Optreden van myocardinfarct
Uitkomstindicator toegevoegd.
AORTAKLEPLIJDEN
Omschrijving oude versie 2015.1
Omschrijving nieuwe versie 2015.2
ziekenhuis_hartteam Variabele verwijderd
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
NYHA klasse Toegevoegd specificatie termijn van invullen: Meting vóór interventie = gemeten niet langer geleden dan maximaal 3 maanden vóór de interventie. Meting na interventie = gemeten tussen 30 t/m 60 dagen na de interventie.
NYHA_base 0=cat 1 1=cat 2 2=cat 3 3=cat 4
Codering aangepast: 1= klasse 1 2= klasse 2 3= klasse 3 4= klasse 4 9=onbekend
NYHA_1 0=cat 1 1=cat 2 2=cat 3 3=cat 4
Codering aangepast: 1= klasse 1 2= klasse 2 3= klasse 3 4= klasse 4 9=onbekend
followupklep_dat Toegevoegd aan codeboek (i.p.v. follow‐up dat).
AORTAKLEPVERVANGING (AVR)
Omschrijving oude versie 2015.2
Omschrijving nieuwe versie 2015.3
Type prothese Toegevoegd: 9) Onbekend
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Definitie AVR Toegevoegd: † = een pa ënt waarbij naast de AVR een gelijktijdige aortaklepplastiek of geplande
8. Overzicht wijzigingen
74
Bentall‐procedure wordt uitgevoerd, wordt niet geïncludeerd in het AVR cohort.
Type prothese Toegevoegd: 1) Bioprothese soort onbekend 2) Bioprothese ongestent 3) Bioprothese gestent 4) Mechanisch 5) Homograft 6) Autograft
Endocarditis 4 categorieën: 0) geen endocarditis; 1) binnen 3 weken na diagnose (hartteambespreking) behandeld met antibioticum; 2) endocarditis (overig) en 9) onbekend
Definitie categorieën aangepast: 4 categorieën: 0) geen endocarditis; 1) endocarditis in de voorgeschiedenis; 2) patiënt wordt op het moment van interventie nog behandeld met een AB vanwege endocarditis; 9) onbekend
TRANSKATHETER AORTAKLEPVERVANGING (TAVI)
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Procedurele mortaliteit
..binnen 72 uur… …binnen 3 dagen…
120‐daagse mortaliteit Uitkomstindicator toegevoegd.
Eerder CVA Initiële conditie toegevoegd.
Frailty Er is nog geen besluit genomen wat betreft het gebruik van een gevalideerde vragenlijst om frailty te meten bij TAVI patiënten, daarom is besloten om de initiële conditie frailty niet te verzamelen in 2015.
STS score Initiële conditie verwijderd.
procedure_type 1=transfemoraal 2=transapicaal 3=subclavian 4=direct aortic 9=onbekend
Naamgeving categorieën aangepast: 1=transfemoraal 2=transapicaal 3=via arteria subclavia 4=direct transaortaal 5=transaxillair 9=onbekend
CONSERVATIEVE BEHANDELING
Omschrijving oude versie 2015.2
Omschrijving nieuwe versie 2015.3
Definitie conservatieve behandeling
Toegevoegd: maar die niet binnen 90 dagen daarop volgend een TAVI of AVR heeft ondergaan binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014).
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Deze behandeling toegevoegd aan handboek dataverzameling.
8. Overzicht wijzigingen
75
CABG + AVR
Omschrijving oude versie 2015.1
Omschrijving nieuwe versie 2015.2
ziekenhuis_hartteam Variabele verwijderd.
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Definitie CABG + AVR Elke patiënt die voor de eerste keer een coronaire bypasschirurgie (CABG) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode, met gelijktijdige operatieve aortaklepvervanging (AVR).
Elke patiënt die voor de eerste keer een coronaire bypasschirurgie (CABG) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode (2010‐2014), met gelijktijdige operatieve aortaklepvervanging (AVR) of CABG en AVR in combinatie met een ingreep die niet als zelfstandige ingreep geregistreerd dient te worden bij de BHN, zoals een PM, ICD, lead of niet‐cardiale ingreep, ongeacht de primaire oorzaak. Aortaklepchirurgie zoals hier bedoeld is exclusief plastieken en klepingrepen van het type ‘overige ingreep’(zoals door de BHN geregistreerd).
Lange‐termijn overleving
Uitkomstindicator toegevoegd.
Diepe sternumwondinfectie
Uitkomstindicator toegevoegd.
Bloedtransfusie nodig Patiënten die een bloedtransfusie hebben gehad op de dag van de operatie en/of de eerste postoperatieve dag.
Definitie aangepast: Patiënten die een bloedtransfusie krijgen vanaf start interventie t/m 3 dagen (≤ 3 dagen) post‐OK. Het aantal eenheden rood bloedcelconcentraat (RBC) die de patiënt heeft gekregen wordt geregistreerd.
Periode vrij van reïnterventie
…vrij van een klep reïnterventie, PCI of een CABG…
…vrij van een AVR, PCI of een CABG…
Atriumfibrilleren Initiële conditie verwijderd.
Ernstige linkerventrikeldysfunctie
Initiële conditie toegevoegd.
ATRIUMFIBRILLEREN
Omschrijving oude versie 2015.1
Omschrijving nieuwe versie 2015.2
ziekenhuis_hartteam Variabele verwijderd
Omschrijving oude versie 2015.1
Omschrijving nieuwe versie 2015.2
meting Meting uitgevoerd om AF aan te tonen
Info uit deze variabele komt ook terug bij variabele meting_AF, dus variabele
8. Overzicht wijzigingen
76
meting verwijderd
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Trombo‐embolische complicaties
5 categorieën: 1) 0; 2) 1; 3) 2; 4) meer dan 2 en 9) onbekend
Codering aangepast: 3 categorieën: 0) geen trombo‐embolische complicaties; 1) trombo‐embolische complicaties en 9) onbekend
Bloedingscomplicaties Patiënten die gedurende de ziekenhuisopname van de interventie een bloedings complicatie krijgen (volgens de BARC classificatie) die gerelateerd is aan de interventie, waardoor het noodzakelijk is om tijdens de ingreep een conversie te doen, of in de postoperatieve fase een (re‐) thoracotomie te doen of een drain in te brengen waarbij bloed gedraineerd wordt. Informatie wordt gehaald uit het operatieverslag of de complicatieregistratie.
Definitie aangepast: Patiënten die gedurende de ziekenhuisopname van de interventie een bloedingscomplicatie krijgen (volgens de BARC‐classificatie vanaf BARC type 2) die gerelateerd is aan de interventie (exclusief cardiale tamponade*).
Herhaalde PVI binnen 1 jaar
Een herhaalde PVI procedure binnen 1 jaar na de vorige procedure, gedefinieerd als elke ablatie voor AF / AFL met uitzondering van cavotricuspidale isthmus.
Definitie aangepast: Patiënten waarbij binnen 1 jaar (≤ 365 dagen) na de interventie een herhaalde PVI (katheter PVI of chirurgische PVI) wordt uitgevoerd (cavotricuspidale isthmus afhankelijke flutter en ablatie om heel andere reden bijvoorbeeld ventriculaire tachycardie worden geëxcludeerd). Dit betreft zowel een uitgevoerde herhaalde PVI binnen 1 jaar als een herhaalde PVI die binnen 1 jaar na de interventie gepland is (dus op de wachtlijst is geplaatst) om uitgevoerd te worden. Een geplande herhaalde PVI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van atriumfibrilleren en wordt uitgevoerd binnen 3 maanden na de eerste interventie wordt niet als herhaalde PVI geregistreerd. Er wordt vanuit gegaan dat de eerste interventie op zichzelf niet adequaat genoeg is om de klachten te verhelpen en het uitvoeren van een geplande herhaalde PVI binnen 3 maanden na de eerste interventie noodzakelijk is.
8. Overzicht wijzigingen
77
Herhaalde PVI binnen 3 jaar
Een herhaalde PVI procedure binnen 3 jaar na de vorige procedure, gedefinieerd als elke ablatie voor AF / AFL met uitzondering van cavotricuspidale isthmus.
Definitie aangepast: Patiënten waarbij binnen 3 jaar na de interventie een herhaalde PVI (katheter PVI of chirurgische PVI) wordt uitgevoerd (cavotricuspidale isthmus afhankelijke flutter en ablatie om heel andere reden bijvoorbeeld ventriculaire tachycardie worden geëxcludeerd). Dit betreft zowel een uitgevoerde herhaalde PVI binnen 3 jaar als een herhaalde PVI die binnen 3 jaar na de interventie gepland is (dus op de wachtlijst is geplaatst) om uitgevoerd te worden. Een geplande herhaalde PVI welke onderdeel is van het initiële behandelingsplan (=staged procedure) met als doel het opheffen van atriumfibrilleren en wordt uitgevoerd binnen 3 maanden na de eerste interventie wordt niet als herhaalde PVI geregistreerd. Er wordt vanuit gegaan dat de eerste interventie op zichzelf niet adequaat genoeg is om de klachten te verhelpen en het uitvoeren van een geplande herhaalde PVI binnen 3 maanden na de eerste interventie noodzakelijk is.
Vrijheid van AF‐gerelateerde klachten na 1 jaar
Patiënten waarbij aangetoond géén complete remissie (vrijheid) van AF (atrium fibrilleren) / AFL (atrium flutter) / AT (atriale tachycardie), als beoordeeld vanaf het eind van de 3 maanden durende onderdrukkingsperiode tot 12 maanden volgend op de ablatie procedure. Dit moet minimaal 24 uur gemeten worden middels Holter registratie of geïmplanteerde recorder. Een holter op 12 maanden hoeft alleen te worden verricht indien er geen andere objectieve aanwijzigen voor recidief AF zijn, zoals een ECG met AF. Van alle patiënten wordt vastgelegd of ze met of zonder medicamenteuze anti‐aritmische therapie (AAD) behandeld worden.
Definitie aangepast: Er worden een aantal elementen voor deze uitkomstindicator verzameld (onafhankelijk van een wel/niet uitgevoerde herhaalde PVI binnen 1 jaar) welke gemeten worden tussen 10‐14 maanden na de interventie: ‐ Klachten†: 0) geen klachten; 1)
klachten en 9) onbekend ‐ Aangetoond AF: 0) geen aangetoond
AF; 1) aangetoond AF en 9) onbekend)
‐ Meting uitgevoerd (10‐14 maanden na de interventie): 0) geen meting uitgevoerd; 1) meting uitgevoerd en 9) onbekend
‐ Zo ja, welke meting: 0) geen meting uitgevoerd, 1) ECG; 2) holter; 3) event‐recorder; 4) reveal en 9) onbekend
‐ Gebruik AAD: 0) geen gebruik van AAD; 1) gebruik van AAD en 9) onbekend
† =Aan de hand van het polibezoek kan bepaald worden of de patiënt 1 jaar na de interventie vrij is geweest van voor de patiënt
8. Overzicht wijzigingen
78
herkenbare klachten veroorzaakt door AF, zoals hartkloppingen, moeheid, verminderde inspanningstolerantie, kortademigheid of angst.
Inclusieperiode: 2011‐2013
Duur persisterend AF Toegevoegd: … of langdurig persisterend AF*. De duur starten vanaf het moment dat AF is vastgesteld/aangetoond. Categorie ‐1) niet van toepassing.
Eerder CVA Initiële conditie verwijderd.
Eerder mitraalkleplijden
Mitralisklep insufficiëntie: Zwakte van de klepbladen waardoor lekkage ontstaat. 5 categorieën: 1) graad 1; 2) graad 2; 3) graad 3; 4) graad 4 en 9) onbekend
Definitie aangepast: Patiënten waarbij mitraalkleplijden is gediagnosticeerd voorafgaande aan de interventie gedurende het hele leven. 6 categorieën: 0) graad 0; 1) graad I; 2) graad II; 3) graad III; 4) graad IV en 9) onbekend
Linkeratriumvolume Volume van het linker atrium gemeten via ECHO of CT in ml/m2.
Naamgeving aangepast naar linkeratriumvolume. Definitie aangepast: Volume van het linker atrium gemeten via ECHO, CT of MRI in ml/m2.
Type AF 5 categorieën: 1) eerste AF incident; 2) paroxysmaal; 3) persisterend (tussen de 7 dagen en 1 jaar); 4) permanent (langer dan 1 jaar) en 9) onbekend
Categorieën aangepast: 6 categorieën: 1) eerste AF incident; 2) paroxysmaal; 3) persisterend; 4) langdurig persisterend; 5) permanent en 9) onbekend
Klachten Remissie Aangepaste uitkomstindicator: 0=geen klachten 1=klachten 9=onbekend
AF met behulp van een meting aangetoond dat patiënt AF heeft
Nieuwe variabele: 0=geen aangetoond AF 1=aangetoond AF 9=onbekend
meting meting uitgevoerd om AF aan te tonen
Nieuwe variabele: 0=geen meting uitgevoerd 1=meting uitgevoerd 9=onbekend
meting_AF gebruikte meting om AF aan te tonen
Nieuwe variabele: 0=geen meting uitgevoerd 1=ECG 2=holter 3=event‐recorder 4=reveal 9=onbekend
followupPVI_dat Toegevoegd aan codeboek (i.p.v. follow‐up dat).
effusie Naam variabele aangepast in codeboek:
8. Overzicht wijzigingen
79
Tamponade (i.p.v. effusie)
KATHETER PULMONAAL VENEN ISOLATIE (PVI)
Omschrijving oude versie 2015.2
Omschrijving nieuwe versie 2015.3
Ablatie methode Toegevoegd: 9) Onbekend
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Definitie katheter PVI Elke patiënt die voor de eerste keer een wegens atriumfibrilleren uitgevoerde katheter Pulmonaal Venen Isolatie (dus niet de chirurgische takken) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode.
Elke patiënt waarbij voor de eerste keer een instrument in het veneuze systeem ingebracht wordt binnen de vastgestelde rapportageperiode (2011‐2014) met de intentie om een geïsoleerde endocardiale katheter PVI te verrichten†. † = een patiënt die een katheter PVI krijgt ter behandeling van een typische flutter (cavotricuspidale isthmus afhankelijke flutter) wordt niet geïncludeerd in het katheter PVI cohort. Ook een patiënt waarbij een geïsoleerde LAA sluiting wordt verricht wordt niet geïncludeerd in het katheter PVI cohort. Een patiënt waarbij tijdens de katheter PVI procedure een LAA sluiting wordt verricht wordt wel geïncludeerd in het katheter PVI cohort.
Ablatie methode Toegevoegd: 1) Conventioneel point‐by‐point RF ablatie 2) PVAC‐ablatie 3) Cryo‐ablatie
Cardiale tamponade Patiënten waarbij zich binnen 30 dagen een significante pericardeffusie ontwikkelt nadat de patiënt een AF‐ablatie heeft ondergaan.
Definitie aangepast: Patiënten waarbij zich binnen 30 dagen (≤ 30 dagen) nadat de patiënt een AF‐ablatie heeft ondergaan, een cardiale tamponade ontwikkelt waarvoor een interventie (drainage) noodzakelijk is.
Obesitas Initiële conditie toegevoegd.
MINIMAAL‐INVASIEVE CHIRURGISCHE PULMONAAL VENEN ISOLATIE (PVI)
Omschrijving oude versie 2015.2
Omschrijving nieuwe versie 2015.3
Ablatie methode Verwijderd, alleen van toepassing bij katheter PVI.
Klachten Klachtenvrij: 0=niet klachtenvrij 1=klachtenvrij 9=onbekend
Klachten: 0=geen klachten 1=klachten 9=onbekend
Omschrijving oude versie 16 mei 2014
Omschrijving nieuwe versie 2015.1
Definitie minimaal‐invasieve chirurgische PVI
Elke patiënt die voor de eerste keer een wegens atriumfibrilleren uitgevoerde
Elke patiënt die voor de eerste keer een wegens atriumfibrilleren uitgevoerde minimaal‐invasieve chirurgische
80
minimaal invasieve chirurgische Pulmonaal Venen Isolatie (dus niet de catheter benadering) ondergaat met of zonder box laesie.
pulmonaal venen isolatie (PVI) ondergaat binnen de vastgestelde rapportageperiode (2011‐2014) door middel van een thoracoscopische benadering (dus niet de katheter benadering) met of zonder box laesie*. * = Dit betreft minimaal‐invasieve chirurgische PVI ingrepen waarbij alleen een ritme ingreep wordt verricht (met of zonder gelijktijdige LAA resectie) en niet in combinatie met andere ingrepen zoals klep‐ of coronairchirurgie.
Cardiale tamponade Uitkomstindicator toegevoegd.
Bijlage: Bijdrage handboek
81
Bijlage: Bijdrage handboek
Coronairlijden Dhr. E. Daeter St. Antonius Ziekenhuis Dr. B. Rensing St. Antonius Ziekenhuis Dr. G. Brueren Catharina Ziekenhuis Dr. B. van Straten Catharina Ziekenhuis
Aortakleplijden Dr. M. Vis AMC Dr. P. den Heijer Amphia Ziekenhuis Dr. M. Bentala Amphia Ziekenhuis Dhr. T. de Kroon St. Antonius Ziekenhuis Dr. G. Brueren Catharina Ziekenhuis Dr. B. van Straten Catharina Ziekenhuis Dr. D. Veldman‐Schulz Catharina Ziekenhuis
Gecombineerd coronairlijden en aortakleplijden Dr. G. Brandon Bravo Bruinsma Isala Dhr. J. Koster UMCG Dhr. T. Waterbolk UMCG
Atriumfibrilleren Dr. P. van Dessel AMC Dhr. A. Driessen AMC Mevr. U. Hopman‐van Zaanen AMC Dr. J. Balt St. Antonius Ziekenhuis Dr. L. Boersma St. Antonius Ziekenhuis Dr. T. Simmers Catharina Ziekenhuis Dr. P. van der Voort Catharina Ziekenhuis Dr. W. Stooker OLVG
Medisch Experts Meetbaar Beter Dhr. J. Matola Dr. P. Houthuizen Programma team Meetbaar Beter Dhr. D. van Veghel Programma Directeur Dr. P. van der Nat Manager Ontwikkeling & Implementatie Dr. S. Houterman Manager Datamanagement Dhr. D. de Waard Manager Communicatie Mevr. M. Marteijn Business Analyst