WK_Weekblad Voor Fiscaal Recht, De Behandeling Van Rente in de VPB Heroverwogen Geld

download WK_Weekblad Voor Fiscaal Recht, De Behandeling Van Rente in de VPB Heroverwogen Geld

of 8

description

Rente in de VPB

Transcript of WK_Weekblad Voor Fiscaal Recht, De Behandeling Van Rente in de VPB Heroverwogen Geld

  • Weekblad voor Fiscaal Recht, De behandeling van rente in de VPB heroverwogen

    Klik hier om het document te openen in een browser vensterVindplaats: WFR 2009/145 Bijgewerkt tot: 01-01-2009Auteur: Prof. dr. J.A.G. van der Geld [1]

    De behandeling van rente in de VPB heroverwogen

    SamenvattingIn dit artikel gaat de auteur nader in op het gebruik van de Nederlandse vennootschapsbelasting als instrument in de internationale fiscaleconcurrentiestrijd. Daarbij wordt met name ingegaan op de alternatieven van een groepsrentebox of een systeem van gedefiscaliseerdegroepsrente. De conclusie van de auteur is dat hoogstwaarschijnlijk sprake is van strijdigheid met het EG-recht, maar dat zelfs als dat niet hetgeval zou zijn, invoering van een groepsrentebox of een systeem van gedefiscaliseerde groepsrente niet aanbevelingswaardig is. Het is namelijkzodanig agressief dat voorspelbaar is dat het snelle heftige reacties van andere landen zal opleveren.

    1. Inleiding

    Op 15 december 2008 hebben staatssecretaris De Jager en minister Bos in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat er op het Ministerievan Financin nader onderzoek wordt verricht naar de verdeling van de VPB-druk en de renteproblematiek in de VPB. Het is de bedoeling dat ditonderzoek nog in de eerste helft van 2009 leidt tot in een wetsvoorstel neergelegde maatregelen. Aanleiding voor het onderzoek is een aantalproblemen dat door elkaar loopt. Allereerst is daar de gesuggereerde ongelijke verdeling van de VPB-druk over het internationale en hetnationale bedrijfsleven. Daarnaast speelt de vraag of de Nederlandse vennootschapsbelasting in de internationale fiscale arena nog welconcurrerend genoeg is. In dat kader speelt het fiscaal vriendelijk behandelen van ontvangen groepsrente een belangrijke rol. Nederland deeddat van 1997 tot 2001 (met het CFM-regime) en zou dat nog steeds wel willen doen als het EG-rechtelijk zou mogen (de rentebox, die slechts nagoedkeuring van de Europese Commissie zal worden ingevoerd). Voegt men bij het concurrentieperspectief ook de antimisbruikinvalshoek dankomen ook andere aspecten van de huidige Wet VPB 1969 uitdrukkelijk in beeld, zoals met name de renteaftrekbeperkingen en de regeling voorlaagbelaste beleggingsdeelnemingen.In de genoemde rentebrief aan de Tweede Kamer kondigen de bewindslieden aan dat hun nadere onderzoek zich allereerst zal richten op demogelijkheid van het defiscaliseren van groepsrente en het beperken van de aftrek van rentekosten in verband met een deelneming.Waarschijnlijk moet men in dit licht ook de wat vreemde omstandigheid zien dat er nog een onderzoek verricht moet worden maar blijkbaar al welvaststaat dat dit tot een wetsvoorstel zal leiden. In dit artikel zal kort worden ingegaan op de verdeling van de VPB-druk, maar toch vooralaandacht worden besteed aan de (on)mogelijkheden om de VPB te gebruiken als instrument in de fiscale concurrentieslag tussen landen entegelijkertijd technisch te verbeteren. Daarbij zal vooral ingegaan worden op de fiscale behandeling van ontvangen en betaalde rente waarbijwordt gefocust op een aantal gesuggereerde maatregelen.

    2. Historie verbetering internationale fiscale concurrentiepositie voor concernfinanciering

    Nederland heeft decennialang een zeer goede naam gehad qua fiscaal vestigingsklimaat. Als we analyseren waarin dat zat dan waren daarvoorvooral de ruime deelnemingsvrijstelling, het Nederlandse belastingverdragennet en de coperatieve houding van de Nederlandse Belastingdienstverantwoordelijk. De relatieve fiscale voordelen die Nederland daarmee in het verleden had, hielden onder andere zo lang stand omdat het nietprimair maatregelen betrof die genomen waren als onderdeel van een fiscale concurrentieslag, maar die voortvloeiden uit het Nederlandse fiscale

    systeem en de daarbij gekozen uitgangspunten. De voordelen zijn deels verdwenen vanwege met name de EG-moeder-dochterrichtlijn [2] enandere landen die Nederland kopieerden dan wel links inhaalden.1997 is in dit verband een cruciaal jaar waarin een ommekeer plaats vond. Toen voerde Nederland voor het eerst wettelijke regels in die bewusten in de eerste plaats waren gemaakt om ons land fiscaal op te stoten in de vaart der volkeren. Niet langer was fiscale concurrentiekracht eenbijproduct van onze overtuigingen. Met de inwerkingtreding per 1 januari 1997 van de wet ter bevordering van de fiscale infrastructuur en ter

    voorkoming van de grondslaguitholling [3] is dit fundamenteel veranderd. Die wet bevatte immers enerzijds de regeling van het CFM-regime,waarbij saldogroepsrente (als die positief was en niet in Nederland als aftrekpost werd gepresenteerd) bij internationale concerns effectief meteen tarief van tussen de 0 en 10% werd belast (bij een "normaal" VPB-tarief van 35%), terwijl anderzijds de regels werden aangescherptwaaronder voor buitenlandse dochters de deelnemingsvrijstelling werd genoten. Voor buitenlandse concernfinancieringsmaatschappijen die tepassief waren, gold bij de Nederlandse moedermaatschappij de deelnemingsvrijstelling niet langer. De wetgever wilde met de genoemde wetdestijds naar het buitenland uitgeweken van oorsprong Nederlands bedrijfsleven voor wat de concernfinanciering betreft, terughalen naarNederland. Daarbij paste de genoemde stroop-en-azijnbenadering van een lucratief CFM-regime en verzwaarde regels als voorconcernfinanciering in het buitenland werd gekozen.Nadat de Europese Commissie een onderzoek was gestart of geen sprake was van verboden staatssteun en het CFM-regime op de Primarolo-lijst was beland van schadelijke fiscale maatregelen, heeft de Nederlandse wetgever het CFM-regime voor de toekomst afgeschaft waarbij deCommissie haar onderzoek naar verboden staatssteun staakte. De CFM-regeling is voor oude gevallen (van vr 12 juli 2001) nog maximaal tot

    1 januari 2011 van toepassing en voor latere gevallen direct afgeschaft. Zie de wet van 15 september 2005, Stb. 2005, 468. [4]

    Als opvolger van het onder druk afgeschafte CFM-regime werd bij de Wet werken aan winst per 1 januari 2007 voorgesteld de groepsrenteboxvan art. 12c Wet VPB 1969 in te voeren. De regering voelde wel EG-rechtelijke nattigheid zodat de groepsrentebox met terugwerkende kracht tot1 januari 2007 pas mogelijk zou zijn nadat de Europese Commissie haar fiat zou hebben gegeven, dat wil zeggen zou hebben bevestigd dat naarhaar mening geen sprake is van verboden staatssteun. Deze goedkeuring van de Europese Commissie laat maar op zich wachten en daaromheeft de regering inmiddels voorgesteld om het geld dat voor de jaren 2009 en 2010 was uitgetrokken voor de rentebox, te besteden aan eentijdelijke verlaging van het tarief in de (samengevoegde) eerste en tweede tariefschijf van de vennootschapsbelasting. Voor de jaren 2009 en

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    1

  • 2010 zal dan het tarief van de VPB 20% over de eerste 200 000 bedragen (en daarna "gewoon" 25,5%). De regering blijft overigens officieelnog steeds dapper geloven dat de groepsrentebox de goedkeuring van de Europese Commissie zal krijgen, maar dat dit niet tot invoering van die

    box in 2009 of 2010 zal leiden. [5]

    Ongetwijfeld mede onder druk van het mogelijk definitief niet doorgaan van de groepsrenteboxregeling wordt naarstig gezocht naar eenalternatief om Nederland fiscaal concurrerend te houden c.q. weer te maken. In dat kader moet men mijns inziens ook de voorstellen van

    Engelen, Van Weeghel en Vording (onder andere tot defiscalisering van groepsrente) en het aangekondigde wetsvoorstel zien. [6]

    Uiteraard heeft de Nederlandse wetgever nog meer maatregelen genomen ter verbetering van het fiscale vestigingsklimaat. Men denke alleen alaan de spectaculaire tariefverlaging die er in de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden (van ooit 48% naar nu 25,5% met een heel forseeerste schijf waarin het tarief zelfs maar 20% bedraagt), de afgeschafte kapitaalsbelasting en het ingevoerde VBI-regime. Gezien het verwachtewetsvoorstel wordt in dit artikel echter gefocust op maatregelen om concernfinancieringsactiviteiten hier te houden of naar hier te halen.

    3. De verdeling van de VPB-druk

    Begin vorig jaar bleek plots de verdeling van de VPB-druk over grote (multinationale) ondernemingen enerzijds en het primair nationaal actieveMKB anderzijds een punt van politieke zorg. Er zijn Kamervragen gesteld en uiteindelijk is er ook een rapport van het CBS gewijd aan de

    verdeling van de VPB-druk. [7]

    Mij is niet goed duidelijk waarom hier een probleem is c.q. zou moeten zijn. Er zijn immers zeer vele mogelijke oorzaken van eventueleverschillen in effectieve belastingdruk. Zo proberen landen waaronder Nederland al geruime tijd vriendelijk te zijn voor buitenlandseinvesteerders, zonder in dezelfde mate vriendelijk te zijn voor louter binnenlands actieve ondernemers. In dit verband kan uiteraard ook het CFM-regime niet onvermeld blijven als een fiscaal vriendelijke regeling voor het internationaal actieve bedrijfsleven. Dan moet men niet vreemdopkijken als dit beleid de beoogde effecten heeft!Daarnaast is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat in Nederland gevestigde grote multinationals over het algemeen meer dan gemiddeldvoordelen genieten die onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Het betreft immers veelal (mede)houdstermaatschappijen die vele buitenlandsedeelnemingen houden en voor de voordelen daaruit volstrekt bonafide de deelnemingsvrijstelling genieten. Het is in zekere zin dus normaal alsmultinationals relatief minder VPB betalen.In de derde plaats kan men het belang van ondernemingen voor het land zeker niet alleen afmeten aan de VPB die zij betalen. Ook anderebelastingen (zoals LB en OB) spelen een rol alsmede niet-fiscale aspecten als werkgelegenheid en bijdrage aan het onderwijs(klimaat).Al met al is mijn conclusie dat we niet veel energie moeten stoppen in het trachten te achterhalen van de verdeling van de VPB-druk over primairnationaal actief en primair internationaal actief bedrijfsleven omdat (als zij al enigszins betrouwbaar te achterhalen is) deze informatie mijns

    inziens weinigzeggend is en ongeschikt om beleid op te baseren. [8]

    4. Het fiscale vestigingsklimaat

    Het vestigingsklimaat is voor een land erg belangrijk. Dat geldt a fortiori voor een relatief klein land als Nederland met een erg open economie.Dat gezegd zijnde, wordt er naar mijn mening te vaak te veel focus gelegd op de fiscale aspecten van het vestigingsklimaat. Dat is wel begrijpelijkomdat andere vestigingsplaatsfactoren veel moeilijker te benvloeden zijn of het veel duurder is om knelpunten op niet-fiscaal terrein op te lossen(congestie op de wegen, verhogen scholingsgraad beroepsbevolking). Toch is het een simpele wetmatigheid dat alleen het aanpakken van demeest knellende restricties feitelijk leidt tot verbetering van de situatie. Ik vraag mij ernstig af of de vestigingsplaatsfactoren die er het slechtstvoor staan wel fiscaal van aard zijn. Kijkt men naar Nederland door een buitenlandse bril (of probeert men dat als Nederlander te doen) dan valtmijns inziens allereerst een drietal problemen op. Dat zijn de drukte in het land leidende tot congestie op de wegen, het internationaal relatief lagebedrag dat wij aan onderwijs uitgeven en de naar binnen gerichte sfeer die het psychische vestigingsklimaat voor buitenlandse directeuren enkenniswerkers (expatriats) er niet plezieriger op maakt. Als men zich de taaiheid van deze problemen realiseert en de kosten die gemoeid zullenzijn bij de oplossing van de eerste twee problemen, dan is het begrijpelijk dat (sommige) politici een voorkeur hebben om te grijpen naar "hetfiscaal instrumentarium" in zijn algemeenheid en een (optionele dan wel imperatieve) groepsrentebox met een laag tarief dan wel defiscaliseringvan groepsrente in het bijzonder. Als dat immers goed zou werken dan is het resultaat dat bedrijven (met hun groepsfinanciering c.a.) vanuit derest van de wereld naar Nederland gelokt worden op een zodanige wijze dat het ons niets dan wel erg weinig kost. En (bijna) gratis wil iedereenwel beleid maken. Dit fiscale concurrentiebeleid is echter allerminst gratis. In eerste instantie komt de rekening niet bij ons maar bij andere landente liggen. Cynisch zou men dan nog kunnen menen: so far, so good, wij staan voor onze zaak en een ander moet maar voor zijn eigen zaakzorgen. Maar uiteindelijk wordt die rekening natuurlijk wel degelijk aan Nederland gepresenteerd via reacties van andere landen op wat zijbeschouwen als agressieve fiscale concurrentie.Zoals hiervoor al betoogd, waren de enige tot nu toe ingevoerde maatregelen de maatregelen die in de internationale fiscale concurrentieslag

    langdurig goed gewerkt hebben [9] (deelnemingsvrijstelling met vrijstellingsmethode en ook voor koerswinsten, verdragennet met primaat van dewoonstaat en dus zo laag mogelijke bronheffingen, in rele gevallen meedenkende Belastingdienst) niet zo zeer bedacht als fiscaalinstrumentarium in de internationale concurrentiestrijd als wel een min of meer toevallig bijproduct van onze fiscale overtuigingen. De les die weer uit kunnen trekken, is dat als we maatregelen verzinnen speciaal om fiscaal met andere landen te concurreren ze hoogstwaarschijnlijk onsmaar kort een comparatief voordeel geven. Veel slimmer is het dan ook om de nadruk te leggen op voor het bedrijfsleven belangrijke elementenvan ons fiscaal systeem die passen in de structuur van ons fiscaal systeem. Daarbij zal dan niet alleen wet- en regelgeving maar ook dewerkwijze van de Belastingdienst uitdrukkelijk in de beschouwing moeten worden betrokken.Het bedrijfsleven heeft vooral belang bij lage belastingen en duidelijkheid. Wat het eerste punt betreft, kunnen we niet volledig aan hun wensentegemoet komen (gegeven dat selectief lage belastingen EG-rechtelijk een probleem zijn en maatregelen budgettair meestal niet te veel mogenkosten), maar op het tweede punt al veel meer. Op het punt van de duidelijkheid zijn diverse substantile verbeteringen mogelijk onder andere opde voor onze concurrentiepositie belangrijke terreinen van de deelnemingsvrijstelling, de (anti-)renteaftrekregels en de uitvoeringspraktijk.

    5. De Europese dimensie

    Voor wat betreft de toetsing aan het EG-recht van een (facultatieve dan wel verplichte) rentebox of een eventueel in te voeren systeem vangedefiscaliseerde groepsrente, is een tweetal vragen primair van belang. Dat betreft allereerst de vraag of geen sprake is van verbodenstaatssteun en daarnaast de vraag of wellicht een overtreding aan de orde is van de regels die de EU-lidstaten hebben neergelegd in de

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    2

  • overeengekomen Gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie.

    5.1. Verboden staatssteun

    Onder de regels betreffende mededinging zijn in art. 87-89 EG-verdrag regels tegen verboden staatsteun opgenomen. De kern van de regelsstaat in art. 87, terwijl art. 88 vooral de procedurele kant betreft. Van verboden staatssteun is sprake indien aan een beperkt aantal bedrijven eenvoordeel uit de staatskas wordt verstrekt waardoor de mededinging wordt vervalst of dreigt te worden vervalst en waardoor een negatieve invloedoptreedt op het intracommunautaire handelsverkeer. In art. 87, tweede en derde lid, EG-verdrag wordt een limitatief aantalstaatssteunmaatregelen opgesomd die niet verboden zijn. Voor een overzicht van de staatssteunregels en hun consequenties voor de fiscaliteitin zijn algemeenheid verwijs ik naar P. Kavelaars, "Staatssteun en subjectieve vrijstellingen in de vennootschapsbelasting" in TFO 2006, blz. 66e.v. (met name par. 2 en 3).Wil sprake zijn van verboden staatssteun dan dient cumulatief aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:a. de financiering geschiedt uit staatsmiddelen (het gaat om staats steun);b. er vindt een bevoordeling plaats van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties (selectiviteitseis);c. het handelsverkeer tussen de lidstaten wordt ongunstig benvloed;d. de mededinging wordt vervalst of dreigt te worden vervalst;e. de staatssteun valt niet onder de toegestane staatssteun van art. 87, tweede of derde lid, of art. 88 EG-verdrag.Voor een antwoord op de vraag of de rentebox of gedefiscaliseerde groepsrente verboden staatssteun vormen, mag worden aangenomen dataan de hiervoor onder a, c, d en e genoemde eisen is voldaan en is de vraag naar de al dan niet aanwezige selectiviteit van de regeling cruciaal.

    Het begrip "selectief" blijkt door het HvJ EG ruim te worden uitgelegd. [10] Fiscaal voordelige regelingen voor alle belastingplichtigen (zoals eenlaag algemeen tarief en vervroegde afschrijvingen voor alle belastingplichtigen) vormen geen staatssteun. Uitschieters op dit terrein (zoals eenerg laag algemeen tarief van de winstbelasting of zelfs het afschaffen van een winstbelasting) zijn volgens de geldende regels acceptabel enkunnen voor de toekomst alleen opgelost worden door onderling overleg en/of nadere harmonisatiemaatregelen.Door de vormgeving van de rentebox komen de voordelen ervan de facto terecht bij (in Nederland gevestigde onderdelen van) multinationaleondernemingen. En van de verschillen tussen het CFM-regime en de rentebox is erin gelegen dat er geen expliciete eis meer is gesteld om

    afscherming ten opzichte van het binnenlandse bedrijfsleven zeker te stellen. [11] Dat neemt echter niet weg dat ook de rentebox materieelbeschouwd alleen voordeel biedt aan (groepen van) multinationale ondernemingen. Juist in het EG-recht hebben we natuurlijk vele voorbeeldenvan gevallen waarin er op de materile werkelijkheid wordt afgegaan en niet op formaliteiten. Mijn conclusie is daarom dat het waarschijnlijk is

    dat de rentebox als verboden staatssteun moet worden beschouwd. [12] Ook bij een regime van defiscalisering van groepsrente zoals geschetstdoor Engelen, Vording en Van Weeghel leidt de constatering dat het feitelijke resultaat van de invoering van zo'n regime is dat het internationalebedrijfsleven wordt bevoordeeld (louter nationaal is defiscalisering slechts vestzak-broekzak) mijns inziens tot de conclusie dat zo'n regime (te)selectief is en daarom op onoverkomelijke EG-rechtelijke problemen stuit. Daarnaast is het effectieve tarief (0%) nog lager dan dat van derentebox (5%). Zo bezien is defiscaliseren van groepsrente ook te kwalificeren als een agressieve opvolger van de rentebox.

    5.2. Gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie

    Op 1 december 1997 is door de Ministers van Financin van de EU-lidstaten een resolutie aangenomen inzake een "Gedragscode tegen

    schadelijke belastingconcurrentie". [13] Ook in OESO-verband zijn tezelfdertijd acties ondernomen om te komen tot maatregelen tegen wat wordt

    aangeduid als "schadelijke belastingconcurrentie". [14] Zowel rapporten en richtlijnen van de OESO als de EU-gedragscode tegen schadelijkebelastingconcurrentie bevatten geen juridisch afdwingbare regels. Wel is er op basis van de gedragscode een lijst met als schadelijk tekwalificeren fiscale regels opgesteld. Op deze lijst stond voor Nederland onder andere het regime voor de concernfinancieringsmaatschappijen(CFM-regime) van het oude art. 15b Wet VPB 1969, terwijl de Europese Commissie daarnaast een onderzoek was gestart naar de vraag of dit

    regime geen verboden staatssteun vormde. [15] Uiteindelijk heeft de Nederlandse wetgever onder druk van de Europese Commissie het CFM-regime vanaf 12 juli 2001 afgeschaft voor nieuwe gevallen waarbij de Commissie haar onderzoek naar verboden staatssteun staakte.Omdat de vraag of sprake is van schadelijke belastingconcurrentie in de zin van de gedragscode in laatste instantie een politieke is, is opvoorhand niet met zekerheid te zeggen of de EU-landen van mening zullen zijn dat de rentebox of een regime van gedefiscaliseerde groepsrentehieronder vallen. Toch meen ik dat (als volgens de Europese Commissie geen sprake is van verboden staatssteun), de kans levensgroot is dateen kwalificatie als schadelijke belastingmaatregel volgt. Ook hierbij geeft mijns inziens dan de materieel beschouwde selectieve werking tenfaveure van het internationale bedrijfsleven de doorslag.

    5.3. Goed nabuurschap

    Ook zonder Europeesrechtelijke blokkades op vrij agressieve fiscale voorstellen als de rentebox of defiscalisering van groepsrente, kan men zichernstig afvragen of deze weg wel ingeslagen moet worden. Ik denk dat de gestelde vraag negatief beantwoord moet worden om een aantalredenen. Allereerst komt Nederland er niet mee weg. Andere landen kopiren ons dan wel treffen anderszins tegenmaatregelen. Het werkt dusniet enigszins blijvend. Daarnaast maakt het nogal wat uit of men de "race to the bottom" aanjaagt door vooraan te gaan lopen dan wel deze openige afstand volgt. Waarom zijn wij toch steeds op zoek naar maatregelen waarvan we diep in ons hart vinden dat als onze buurlanden zezouden invoeren, dat verboden zou moeten worden? Die volkswijsheden uit grootmoeders tijd (Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook eenander niet) zijn mijns inziens nog steeds valide. Op het weerwoord dat het een boze buitenwereld is waarin we mee moeten doen volgens degeldende regels, zou ik allereerst willen repliceren met mijn grootmoeders antwoord op dit soort argumenten: als een ander in het water springt,hoef jij dat nog niet te doen. Daarnaast lijkt me dat ook al moeten we tot op zekere hoogte mee in de internationale fiscale concurrentieslag, datnog niet betekent:- dat we ook sleurend vooraan moeten lopen;- dat we ons niet actief zouden kunnen inzetten om de "race to the bottom" binnen aanvaardbare grenzen te houden.

    6. De verschillende behandeling van eigen en vreemd vermogen

    De verschillende behandeling van eigen en vreemd vermogen is n van de grondfouten in de vennootschapsbelasting. Daardoor is in veel

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    3

  • gevallen financiering met vreemd vermogen fiscaal voordelig. Het heeft ook geleid tot diverse antirenteaftrekbepalingen. De enige fundamenteleoplossing voor deze problemen is gelegen in een gelijke fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen. Dat kan in theorie op tweemanieren: men kan eigen vermogen behandelen als vreemd vermogen dan wel vreemd vermogen als eigen vermogen.

    6.1. Aftrek primair rendement

    En manier om eigen vermogen voortaan zo veel mogelijk te behandelen als vreemd vermogen is het invoeren van een aftrek van primairrendement. Men volstaat in dit geval met een aftrek van een primair rendement omdat eigen vermogen ook in zoverre slechts vergelijkbaar is metvreemd vermogen. Van beide vermogenssoorten maakt men dan de "normale" vergoeding fiscaal aftrekbaar. Belgi heeft dit systeem enkelejaren terug ingevoerd met de notionele interestaftrek van momenteel 6,5%.Vr een systeem van aftrek van primair rendement pleit dat het de vennootschapsbelasting zou voorzien van een fatsoenlijke rechtsgrondslag.Die is er namelijk niet voor onze VPB in zijn huidige vorm maar wel voor een overwinstbelasting zoals een VPB met aftrek van primair rendement

    zou zijn. [16]

    Om een tweetal redenen ben ik desondanks geen voorstander van het nu invoeren van een systeem van aftrek van primair rendement. Allereerstleidt het systeem zonder andere aanpassingen tot een uitholling van de heffingsrechten van de situsstaat en dat is niet conform het bij deverdeling van heffingsrechten tussen landen internationaal dominante bronbeginsel en wat mij betreft ook politiek onwenselijk omdat het in veelgevallen ontwikkelingslanden hun "fair share" onthoudt.Een tweede bezwaar dat men kan aanvoeren tegen een aftrek van primair rendement is gelegen in de verwachte economische gevolgen ervan.

    Uitgaande van budgettaire neutraliteit binnen de VPB, impliceert versmalling van de belastbare grondslag tot de overwinst [17] dat het tarief (fors)omhoog moet. Empirisch economisch onderzoek maakt het waarschijnlijk dat dit een negatieve invloed heeft op de in Nederland te belasten

    winst van al aanwezige bedrijven en op de vestiging alhier van buitenlandse bedrijven. [18]

    6.2. Defiscaliseren van alle rente

    Men kan het fundamentele probleem van de verschillende fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen onder andere oplossen doorvreemd vermogen voortaan als eigen vermogen te behandelen. Dat komt de facto neer op het defiscaliseren van rente, zowel groepsrente alsniet-groepsrente. Uiteraard zal er dan ook aan de zijde van de creditrice een soort deelnemingsvrijstelling voor vorderingen dienen te gelden,waarmee het systeem op hoofdlijnen in binnenlandse verhoudingen dubbele belastingheffing voorkomt. Het grote probleem van dezefundamentele variant ligt bij de grensoverschrijdende situaties. Als niet alle landen tegelijk meedoen, dreigt dubbele belastingheffing (omdatNederland bij de debitrice renteaftrek weigert en het andere land bij de creditrice de rente wel belast) dan wel een heffingsvacum (omdat dedebitrice in het andere land de rente fiscaal heeft kunnen aftrekken terwijl Nederland de rente bij de creditrice niet belast). Hoewel bijna allelanden hetzelfde probleem hebben als wij, is het niet realistisch om te vooronderstellen dat al die landen tegelijk voor zo'n fundamenteleregimewijziging van hun fiscale systeem zullen kiezen. Dat hoeft ook niet, want primair van belang zijn natuurlijk onze belangrijkstehandelspartners (de overige EU-lidstaten en de USA). Ik zou daarom graag zien dat Nederland serieus werk maakt van het overtuigen(bijvoorbeeld in OESO-verband) van andere landen dat we in wezen allemaal hetzelfde fundamentele en hardnekkige probleem hebben dat om

    de geschetste fundamentele oplossing vraagt. [19] Daarbij zou kunnen worden aangesloten bij de vingeroefeningen die de Amerikaanse

    Belastingdienst al in 1992 heeft gedaan en in een rapport neergelegd. [20]

    6.3. Defiscaliseren beperken tot groepsrente

    In WFR 2008/891 hebben de collega's Engelen, Vording en Van Weeghel een voorstel gelanceerd tot drastische aanpassing van de Nederlandsevennootschapsbelasting. De voorstellen in hun in de vorm van een wetsvoorstel gegoten artikel zijn ingegeven door de wens het fiscalevestigingsklimaat in Nederland te verbeteren en tot een betere oplossing te komen dan de huidige lappendeken aan maatregelen die te groterenteaftrek in Nederland moeten verhinderen. De kern van hun voorstel behelst een defiscalisering van de binnen een groep betaalde enontvangen rente. De intragroepsrente wordt bij de debitrice (als die in Nederland wordt belast) niet langer aftrekbaar bij de fiscalewinstberekening en bij de creditrice (als die in Nederland wordt belast) niet langer belast bij de fiscale winstberekening. Daarnaast stellenEngelen c.s. een aftrekbeperking voor in geval van externe financiering van deelnemingen in verbonden lichamen. Er worden daarnaast allerleiflankerende maatregelen voorgesteld, waarvan een in het oog springende de afschaffing is van de in 2007 ingevoerde regeling binnen dedeelnemingsvrijstelling voor laagbelaste beleggingsdeelnemingen. Met de opbrengst van hun voorstellen willen zij de dividendbelastingafschaffen en het VPB-tarief verlagen tot 20%.Zoals hiervoor al opgemerkt, is het hart van hun voorstellen, defiscalisering van groepsrente, naar mijn mening in strijd met het EG-recht.Waarom zou een regeling die qua toepasselijk effectief tarief nog agressiever is dan de rentebox wel de staatssteuntoets doorstaan? Majeureverschillen met de rentebox zijn weliswaar het imperatieve karakter van de regeling (en geen keuzerecht) en dat ook de aftrekkant (in Nederland)nog dwingender bij de regeling wordt betrokken. Die verschillen zijn mijns inziens echter niet zo essentieel dat geen sprake (meer) is vanverboden staatssteun. Pijnpunt was en is de selectiviteit van de regeling. Bij een keuzerecht voor de regeling lijkt mij de conclusie evident, maarook zonder dat keuzerecht zijn de feiten nog steeds dat er een regeling wordt gecreerd die weliswaar louter formeel ook op het nationalebedrijfsleven van toepassing is, maar die qua effect slechts voordelig is voor het internationaal opererende bedrijfsleven. En het is toch niet deformele werkelijkheid maar de economische realiteit die hier de doorslag zou moeten geven.Maar zelfs indien de regeling niet als verboden staatssteun gekwalificeerd zou kunnen worden, resulteert mijns inziens strijd met de geest van deCode of Conduct against Harmful Tax Competition.Maar zelfs als geen sprake zou zijn van verboden staatssteun noch van strijd met de Gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie, ishet zeer de vraag of het verstandig is zo'n naar onze mede-EU-lidstaten agressieve maatregel in te voeren. Indien we immer juridisch nochfeitelijk gedwongen worden tot aanpassing van de wetgeving dan zullen andere lidstaten grofweg op drie wijzen reageren:- tegenmaatregelen (bronheffing op rente, problemen bij verdragsonderhandelingen);- kopiren maatregelen of anderszins belastingdrukverlagend gedrag van andere lidstaten;- we betalen de prijs voor dit oncollegiale gedrag op andere terreinen waar we binnen de EU bondgenoten nodig hebben om ons beleid terealiseren.Mijn inschatting is dat we in elk geval niet langdurig wegkomen met een comparatief fiscaal voordeel en in dat geval wegen de mogelijke

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    4

  • (kortstondige) voordelen niet op tegen de nadelen. Mijn bezwaren zijn dus niet in de eerste plaats juridisch of moreel maar primair pragmatisch:op de iets langere termijn komen we er niet mee weg en heeft zo'n maatregel ook zodanige ernstige nadelen dat men zich serieus af kan vragenof de voordelen wel groter zijn dan de nadelen.

    Zoals al eerder door mij aangegeven, zijn er nog andere bezwaren aan te voeren tegen de door Engelen c.s. gedane voorstellen. [21] Kortsamengevat komen die bezwaren er op neer dat zij te veel oog hebben voor het internationale bedrijfsleven en de cohesie van ons fiscale

    systeem veronachtzamen. [22]

    6.4. Saneren huidige renteaftrekbeperkingen

    Ook als men met mij tot de conclusie komt dat defiscaliseren van rente of invoering van een verplichte rentebox vooralsnog niet wenselijk ofhaalbaar is, is er op het terrein van de renteaftrek wel het nodige nuttig werk te doen dat goed is voor onze concurrentiepositie maar ookoverigens wenselijk. In de lappendeken van de bepalingen die renteaftrek beperken is met de Wet werken aan winst per 1 januari 2007 wel enigesanering aangebracht, maar lang niet drastisch genoeg. Volstaan kan naar mijn mening worden met n thincapregeling aangevuld met eenregeling voor kosten in verband met een deelneming (hierover in onderdeel 7.1 hierna meer). Voor het overige zou volstaan moeten worden methet aanpakken van excessen met fraus legis.Hoe zou die ene thincapregeling er uit moeten zien? Globaal zie ik twee mogelijkheden. Men zou kunnen denken aan een (op onderdelenaangepaste) thincapregeling zoals we die in art. 10d Wet VPB 1969 nu hebben. Daarnaast zou men een regeling kunnen maken naar hetvoorbeeld van Duitsland, waar geldt dat rente die qua omvang een bepaald gedeelte van de winst overstijgt niet in aftrek kan worden gebracht.[23]

    7. Problemen met de deelnemingsvrijstelling

    Op het terrein van de deelnemingsvrijstelling zie ik een tweetal wezenlijke problemen die om een oplossing vragen. Dat is enerzijds het Bosal-

    arrest [24] van het HvJ EG en de wijze waarop de Nederlandse wetgever daarop heeft gereageerd. Daarnaast zijn er de onzekerheden rondomde per 1 januari 2007 ingevoerde regeling voor laagbelaste beleggingsdeelnemingen. Op beide problemen wordt hierna nader ingegaan.

    7.1. Onbeperkte renteaftrek na "Bosal"

    In het Bosal-arrest besliste het HvJ EG dat de toenmalige Nederlandse regeling, die aftrek van kosten uitsloot die verband hielden met eenbuitenlandse dochtermaatschappij (aangeduid met "13-1-kosten"), in strijd was met het EG-recht (het recht van vrije vestiging). De Nederlandsewetgever heeft naar aanleiding van dit arrest de wet gewijzigd. Daarbij werd de betreffende kostenaftrekbeperking uit de wet geschrapt en eenverliesverrekeningsbeperking voor houdster- en financieringsmaatschappijen ingevoerd (het huidige vierde tot en met, zesde lid, van art. 20 WetVPB 1969). Zonder hier die hele wetswijziging weer te willen bespreken, kan men constateren dat de keuze van de wetgever om dekostenaftrekbeperking geheel te schrappen de deur wagenwijd open heeft gezet voor het situeren in Nederland van rentekosten in verband metdeelnemingen. Beter zou het dan ook zijn om alsnog op het Bosal-arrest te reageren met een wetswijziging die alle kosten die verband houdenmet een (binnen- of buitenlandse) deelneming van aftrek uitsluit. Mede om het MKB te ontzien, zou daarbij de renteaftrek slechts uitgeslotenkunnen worden als het bedrag van die rente een drempel overstijgt. Omdat het er slechts om gaat om excessen aan te pakken en dezeaftrekbeperking in de regel wel dubbele belastingheffing tot gevolg heeft, zou de drempel mijns inziens niet te laag vastgesteld moeten worden.De beperking van de verliesverrekening van art. 20, vierde tot en met zesde lid, Wet VPB 1969 zou ook kunnen vervallen bij invoering van dedoor mij voorgestelde nieuwe kostenaftrekbeperking in verband met de deelneming.

    7.2. De regeling voor laagbelaste beleggingsdeelnemingen

    Tot 1997 bevatte de Nederlandse deelnemingsvrijstelling slechts een tweetal regels die optraden tegen buitenlandsebeleggingsdochtermaatschappijen. Die regels waren toen niet zo zeer bedoeld om het beleggen in het buitenland (in dit geval via buitenlandsedochters) te ontmoedigen, maar waren de consequentie van het gekozen fiscale systeem dan wel de bij andere nationale regelingen gemaakte

    keuzes. [25] Tot 1997 deed Nederland dus niet speciaal vervelend tegen buitenlandse beleggingen. Met de inwerkingtreding per 1 januari 1997van de wet ter bevordering van de fiscale infrastructuur en ter voorkoming van de grondslaguitholling is dit fundamenteel veranderd. Die wetbevatte immers enerzijds de regeling van het CFM-regime, waarbij saldogroepsrente (als die positief was en niet in Nederland als aftrekpost werdgepresenteerd) bij internationale concerns effectief met een tarief van tussen de 0 en 10% werd belast (bij een "normaal" VPB-tarief van 35%),terwijl anderzijds de regels werden aangescherpt waaronder voor buitenlandse concernfinancieringsdochters de deelnemingsvrijstelling werdgenoten. Het is overigens altijd al de vraag geweest of deze negatieve opstelling tegen buitenlandse concernfinanciering, zelfs als die erg passiefis en wellicht als belegging zou kunnen worden aangeduid, wel geoorloofd is vanuit EG-rechtelijk perspectief. In het EG-verdrag is immers ookuitdrukkelijk de vrijheid van kapitaalverkeer geformuleerd en zelfs zonder de beperking tot EU-lidstaten (dat wil zeggen met derdenwerking).Vanaf 1997 wordt de Nederlandse deelnemingsvrijstelling dus door de wetgever bewust gebruikt als instrument om kapitaal naar Nederland telokken c.q. te bemoeilijken dat het uit Nederland verdwijnt. Vr die tijd had de deelnemingsvrijstelling uiteraard ook wel effect op de Nederlandsfiscale concurrentiepositie, maar dat was maar een (ongetwijfeld belangrijk) bijproduct van een naar onze overtuigingen vormgegeven fiscaalsysteem.Toen het CFM-regime uiteindelijk sneuvelde en na enige tijd (met de Wet werken aan winst per 1 januari 2007) werd opgevolgd door degroepsrenteboxregeling, is die in 1997 ingeslagen weg (we gebruiken de vennootschapsbelasting bewust en actief om kapitaal naar Nederland telokken c.q. vertrek van kapitaal uit Nederland te bemoeilijken) niet verlaten. In die filosofie kan een regeling tegen laagbelaste

    beleggingsdeelnemingen in het buitenland zeker niet gemist worden. [26] Die regeling is er dan ook gekomen. Omdat de technische vormgevingvan de regeling geheel anders was dan de eisen die vr 2007 voor de buitenlandse deelneming golden, ging de invoering van dit nieuwesysteem gepaard met veel onzekerheid. Van de zijde van de staatssecretaris en het Ministerie van Financin is hierop onder andere gereageerdmet sussende woorden vanuit de gedachte dat de hele regeling voor laagbelaste beleggingsdeelnemingen gemaakt is om er niet in terecht tekomen. Fatsoenlijke en verstandige belastingplichtigen zorgen dat zij met die regeling niets te maken krijgen, was en is de gedachte. Dezeredenering getuigt echter van een wat naeve kijk op het fiscale leven van een multinationale onderneming en zijn adviseurs. Mijn suggestie aande staatssecretaris is om te zorgen voor maximale zekerheid voor het bedrijfsleven omtrent de toepassing van de regeling voor laagbelaste

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    5

  • beleggingsdeelnemingen. Onzekerheid op dit punt is immers fnuikend en werkt ook onevenredig in het nadeel van belastingplichtigen.

    Er is door de staatssecretaris mijn inziens ook te weinig gedaan met de opbouwende suggestie van Faber. [27] Hij heeft de opmerking van destaatssecretaris, dat de vrije bewijsleer op het punt van de bezittingentoets meebrengt dat niet altijd een toerekeningsbalans gemaakt behoeft teworden en soms uitgegaan mag worden van de geconsolideerde balans van de dochtermaatschappij, uitgewerkt in een praktisch voorstel datnaar zijn mening past binnen de kaders van de wet en de bedoeling van de wetgever. Hij maakt een "aangepast geconsolideerde balans" van de

    direct gehouden dochtermaatschappij. [28] Anders dan uit de wettekst en de parlementaire toelichting blijkt te moeten, kijkt Faber niet louter naarde bezittingen (de actiefzijde van de balans) maar brengt hij actief- en passiefzijde van de balans met elkaar in verband door slechts te willentreffen de bezittingen die passieve financieringsmaatschappijen uit eigen vermogen hebben gefinancierd. Dit moge niet sporen met de wetteksten de bedoeling van de wetgever, het spoort wel met de uitgangspunten van een regeling zoals die door een redelijk (door)denkende wetgevervormgegeven had moeten worden. De reactie van de staatssecretaris, dat de inspecteurs in individuele gevallen moeten bekijken of ze iets met

    Fabers suggestie kunnen, [29] is te vrijblijvend om de onzekerheid op dit belangrijke punt weg te kunnen nemen.

    8. Budgettair neutrale uitvoering

    Als we genoeg geld ter beschikking hadden was het leven simpel. Dan konden we gewoon generiek de (winst)belastingen verlagen omdatmaatregelen per saldo wat mochten kosten. Zeker gezien de in een recessie uitmondende kredietcrisis waar we midden in zitten, die al om extraoverheidsbestedingen vraagt en tot lagere belastingontvangsten leidt, lijkt me niet dat er voor fiscale concurrentiekracht versterkendemaatregelen substantieel geld beschikbaar is. Budgettaire neutraliteit zal eerder leidraad zijn. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat diebudgettaire neutraliteit helemaal binnen de vennootschapsbelasting gevonden moet worden.Maatregelen als een verplichte groepsrentebox of defiscalisering van groepsrente leveren naar verwachting geld op. Bij aanwending binnen devennootschapsbelasting doemt een aantal problemen op. Allereerst is daar de onderlinge relatie met de tarieven in de inkomstenbelasting, zoweldie voor ondernemers als die voor overige belastingplichtigen. Er zijn allerlei onderlinge interdependenties in het fiscale systeem die men nietongestraft kan veronachtzamen op straffe van ongeloofwaardigheid op korte termijn en op langere termijn gebrek aan coperatie van burgers enbedrijven wegens ontbrekende overtuigingskracht van het systeem. Voor wat betreft mijn problemen met een eenzijdige fixatie op alleen VPB-

    tarieven of alleen tarieven voor ondernemers moge ik verwijzen naar onderdeel 6.3 hiervoor en mijn eerdere artikel in TFO. [30]

    Daarnaast kennen we van de Wet werken aan winst het specifieke probleem dat als ons algemene tarief zakt tot onder de 25% dit voor Japansebedrijven een probleem vormt omdat Nederlandse dochtermaatschappijen dan slechter worden behandeld. Dit lijkt me een serieus probleem.Voor de oplossing moet men goed zijn ingevoerd in de Japanse wet- en regelgeving (hetgeen ik niet ben). In elk geval zou het mij verbazen alshandhaving van het algemene tarief op 25,5% en verlaging van het tarief over de eerste schijven door de Japanse beugel zou kunnen. Zo'ninvulling van een tariefverlaging vergroot overigens nog weer extra het probleem van de verhouding tot de IB-ondernemer.

    9. Macro-economische aspecten

    Op 25 november 2008 heeft het Centraal planbureau (CPB) een notitie gepubliceerd getiteld "Defiscalisering rente". Deze notitie is geschrevenop verzoek van de Staatssecretaris van Financin die had verzocht om een economische analyse van mogelijke wijzigingen in de fiscalebehandeling van rente in de vennootschapsbelasting.Het is hier niet de plaats om deze notitie uitvoerig te bespreken. Wel wil ik er enige algemene opmerkingen over maken. In de inleiding van hunnotitie geven de samenstellers al direct aan dat hun instrumentarium niet verfijnd genoeg is om een analyse te geven van twee belangrijke opties,defiscalisering van groepsrente en een beperking van de aftrek van rentekosten van deelnemingen. Daarmee wordt de praktische bruikbaarheidvan de notitie al fors gereduceerd. Daarnaast gelden de gebruikelijke voorbehouden die men in gedachten moet houden bij de interpretatie van

    de uitkomsten van economische modellen. [31] Die modellen zijn gestileerd en een simplificatie van de werkelijkheid. Op fiscaal terrein zijn bijnanooit de vereiste gegevens voorhanden en blijken de modellen vaak ook niet verfijnd genoeg om verantwoorde voorspellingen te kunnen doen.Natuurlijk geven deze modelsimulaties wel enig globaal inzicht in economische effecten, maar mijn conclusie blijft dat resultaten van gecijfer metbelastingen met nog meer voorzichtigheid behandeld moeten worden dan dat dit normaliter met resultaten van gemodelleerde nabootsingen vanhet echte leven al dient te geschieden.

    10. Conclusies

    Het is hoogstwaarschijnlijk niet verstandig om over te gaan op defiscalisering van groepsrente in de vennootschapsbelasting. Zelfs al zou ditnamelijk in overeenstemming zijn met het (harde en softe) EG-recht dan nog zal het bij mede-EU-lidstaten en andere landen overkomen alsagressief en daarom snel reacties uitlokken. Dat impliceert dat Nederland geen enigszins blijvende voorsprong verwerft, daarnaast vooral de"race to the bottom" aanwakkert en reacties van andere landen uitlokt. Zoals wielrenners en hardlopers weten, vangt degene op kop alle wind enwint hij daardoor zelden de eindsprint.Dat neemt niet weg dat onze concurrentiepositie terecht een bron van voordurende aandacht is. Daarbij dient allereerst niet vergeten te wordendat de fiscaliteit daarvan slechts n onderdeel is. Voor zover andere aspecten echt knellend zijn (congestie, voldoende aanbod en opleidingberoepsbevolking) vragen deze allereerst om een oplossing. Daarnaast moet natuurlijk ook naar de fiscaliteit gekeken worden. Om het probleemvan de verschillende fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen fundamenteel en op een verantwoorde wijze op te lossen zou gestreefdkunnen worden naar het met meerdere landen tegelijk afschaffen van het fiscale onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen. Dat kan optwee manieren maar het verdient de voorkeur om vreemd vermogen voortaan als eigen vermogen te behandelen. Aan het pogen om hetonderscheid tussen beide vermogenssoorten mondiaal af te schaffen moet (bijvoorbeeld in EG- en OESO-verband) zichtbaar gewerkt wordenmet notities die aan andere landen duidelijk maken dat we bijna allemaal in wezen hetzelfde probleem hebben dat om een gezamenlijke engecordineerde aanpak vraagt. Het nodige voorwerk is al door de US Treasury gedaan (het CBIT-systeem) en daar zou op kunnen wordenvoortgebouwd. Mocht in deze internationale consensus te lang op zich laten wachten, dan zou te zijner tijd Nederland eenzijdig kunnen besluitenhet goede voorbeeld te geven met defiscalisering van alle rente dan wel alle groepsrente. Na de Nederlandse inspanningen om ook anderelanden tot zo'n systeem te verleiden, kan dan Nederland moeilijk beticht worden van aanwakkering van de belastingconcurrentie. Het is in dezendus ook voor een belangrijk deel "le ton qui fait la musique". Het voorstel van Engelen, Vording en Van Weeghel zal, net als een (optionele danwel verplichte) groepsrentebox, door andere landen en de Europese Commissie te zeer gezien worden in het licht van het verzinnen van "ietsleuks" voor het internationale bedrijfsleven. Die feitelijke focus op het internationale bedrijfsleven is er ook de hoofdoorzaak van dat zowel het

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    6

  • alternatief van het defiscaliseren van groepsrente als de alternatieven van een optionele of verplichte rentebox voor groepsrente waarschijnlijkmoeten worden geduid als verboden staatssteun, dan wel in strijd zijn met de Gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie. Maar zelfsal zou geen sprake zijn van verboden staatssteun of strijd met de gedragscode dan nog is te verwachten dat de voordelen van invoering van eensysteem van defiscalisering van groepsrente of een groepsrentebox de nadelen niet zullen overtreffen.Zou (vooralsnog) niet gekozen worden voor defiscalisering van (groeps)rente, dan verdient een ferme sanering van de renteaftrekbeperkenderegels de voorkeur. Daarbij kan men denken aan n thincapregeling naast het toepassen van fraus legis. Die ene thincapregeling kan eenenigszins aangepaste en aangevulde thincapregeling zijn zoals we die momenteel kennen in art. 10d Wet VPB 1969 dan wel een naar hetvoorbeeld van Duitsland (maximaal percentage van de winst aan renteaftrek). In het laatste geval valt ook externe rente onder de regeling, terwijlin het eerste geval de thincapregeling onder andere aangevuld moet worden met een regeling voor externe schulden die verband houden meteen deelneming. Mijn voorkeur zou het dan hebben om rente die verband houdt met een deelneming niet aftrekbaar te maken behalve voorzover het bedrag van die rente onder een "MKB-vrijstelling" blijft, die niet erg laag gesteld zal moeten worden zodat de meeste belastingplichtigener niet (overmatig) last van hebben en slechts de extreme gevallen effectief getroffen worden.Ook op het terrein van de deelnemingsvrijstelling kan bijgedragen worden aan verbetering van het fiscale vestigingsklimaat door onzekerheden inde regeling voor laagbelaste beleggingsdeelnemingen zo veel mogelijk weg te nemen.Nederland moet ook andere aspecten waarin we traditioneel sterk zijn niet verwaarlozen en zo mogelijk nog versterken. Te denken valt hierbijaan de APA/ATA-praktijk (zekerheid vooraf is erg belangrijk voor het bedrijfsleven) alsmede aan de ingeslagen weg van het horizontale toezicht(eerder zekerheid en minder administratieve lasten).

    Voetnoten

    Voetnoten[1] Als hoogleraar verbonden aan het Fiscaal Instituut Tilburg van de Universiteit van Tilburg.[2] Waardoor het ontbreken van bronheffingen op dividenden binnen de EU regel werd.[3] Wet van 13 december 1996 tot wijziging van de Wet VPB 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en

    het versterken van de fiscale infrastructuur, Stb. 1996, 651.[4] De parlementaire stukken zijn te vinden onder Kamerstukken 2004/05, nr. 29 998.[5] Zie onder andere V-N 2009/01.7, onder D.II.[6] F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, "Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de

    belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale vestigingsklimaat", WFR 2008/891, blz. 891-906.[7] F.A. Bonger, De effectieve druk van de vennootschapsbelasting 2001-2006, CBS-site www.cbs.nl. Het rapport dateert van 20 oktober

    2008.[8] Overigens lijkt me dat er wel goede redenen zijn om de fiscale winstbepalingsregels voor het internationale en het nationale bedrijfsleven

    gelijk te houden. Men voorkomt dan (extra) verstoringen die zowel economisch als juridisch een probleem kunnen vormen.[9] Los natuurlijk van de tariefverlagingen.[10] Zie P. Kavelaars, "Staatsteun en subjectieve vrijstellingen in de vennootschapsbelasting", TFO 2006, blz. 68, en de daar door hem

    genoemde rechtspraak. Zie ook Claire Micheau, "Tax selectivity in State aid review: a debatable case practice", EC Tax Review 2008/6.[11] Dat was de eis dat de regeling alleen openstond als men ten minste op twee continenten en in vijf landen actief was.[12] Tot een andere conclusie komen onder andere Q.W.J.C.H. Kok en J.C.M. van Sonderen, "Octrooibox, groepsrentebox en

    renteaftrekbeperkingen", TFO 2006, blz. 164. Minder stellig is R.H.C. Luja, "Boxen, beleggingsinstellingen en staatssteun", WFR2006/819.

    [13] De gedragscode wordt ook wel aangeduid met de Engelse term "Code of Conduct against Harmful Tax Competition". Gezien de vooraleconomische invalshoek van de EU ziet de gedragscode slechts op belastingen van ondernemingen.

    [14] Op 9 april 1998 heeft de Raad van de OESO zijn goedkeuring gegeven (met stemonthouding van Luxemburg en Zwitserland) aan hetrapport "Harmful Tax Competition - An Emerging Global Issue".

    [15] Zie onder andere R.H.C. Luja, "Fiscale staatssteun: recente ontwikkelingen (2)", WFR 2002/143.[16] Verwezen zij nader naar J.A.G. van der Geld, "Hoofdzaken vennootschapsbelasting", par. 2.2 (Rechtsgrondslagen voor de

    vennootschapsbelasting), Deventer: Kluwer 2008 (vierde druk).[17] Dat is de winst minus het primaire rendement.[18] Zie R. de Mooij en A. van der Horst, "Stop scheefgroei in de winstbelasting", Me Judice, Jaargang 1, 3 december 2008.[19] In onderling overleg kan dan binnen de EU ook het probleem worden opgelost van dreigende bronheffing op rente die bij de crediteur

    onbelast blijft. Anders gezegd: ook EU-regelgeving (waaronder met name de rente- en royaltyrichtlijn en aanhangige aanpassingendaarvan) moet worden aangepast.

    [20] "Report of the department of the Treasury on Integration of the Individual and Corporate Tax Systems - Taxing Business Income Once",US Government Printing Office 1992. In het rapport wordt onder andere een Comprehensive Business Income Tax (CBIT) uitgewerktwaarbij renteontvangsten en -betalingen tussen "CBIT-entities" worden gedefiscaliseerd.Dit rapport is overigens wat mij betreft ook eenextra argument ten faveure van een ondernemingswinstbelasting.

    [21] J.A.G. van der Geld, "Trends in de VPB-heffing in Nederland", TFO 2008/182.[22] In dezelfde zin E.J.W. Heithuis, "Voorstellen Engelen cs voor VPB 2010: ei van Columbus?", WFR 2008/1067, blz. 1067-1077. Zie

    omtrent het voorstel van Engelen, Vording en Van Weeghel ook S.A.J.W. Strik "Over zoet en zuur: gaat de vennootschapsbelasting weerop de schop?", NTFR 2008/1853.

    [23] Die niet-afgetrokken rente wordt dan overigens wel doorgeschoven naar toekomstige jaren.[24] HvJ EG 18 september 2003, zaak C-168/01, BNB 2003/344.[25] De niet-ter-beleggingseis, zoals die vr 2007 voor buitenlandse deelnemingen gold, was door de wetgever bedoeld als logisch sluitstuk

    op het beleggingsinstellingsregime. Bij dat regime, dat een 0% VPB-tarief koppelt aan een winstuitdelingsplicht, hoorde volgens dewetgever uitsluiting van de deelnemingsvrijstelling voor binnenlandse moedermaatschappijen. Omdat beleggingsinstellingen ex art. 28

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    7

  • Wet VPB 1969 slechts in Nederland gevestigd konden zijn, moest de wetgever ook een regeling maken om te verhinderen dat een vluchtnaar het buitenland met de beleggingsinstellingsdochter al te voordelig zou zijn omdat dan een laag winstbelastingtarief bij dedochtermaatschappij wel zou kunnen cumuleren met deelnemingsvrijstelling bij de moedermaatschappij. Om dat te verhinderen diendede niet-ter-beleggingseis: zij moest de deelnemingsvrijstelling uitsluiten voor belangen in buitenlandse dochtermaatschappijen die grossomodo hetzelfde deden als binnenlandse beleggingsinstellingen. Dat ook de Hoge Raad dit niet helemaal goed had begrepen, bleekoverigens uit BNB 1974/2 (het holdingarrest, met verhelderende noot van Hofstra).

    [26] Het uitsluiten van de deelnemingsvrijstelling in FBI-dochters of buitenlandse pendanten had bijvoorbeeld ook gekund met eenonderworpenheidseis, die (voor zowel binnenlandse als buitenlandse) dochters eist dat zij onderworpen zijn aan een winstbelastingzonder dat qua tarief en/of grondslag sprake is van een bijzonder regime. Bijzonder is een regime als het afwijkt van het algemene regimein het betreffende land.

    [27] Zie S.E. Faber, "The good, the bad and the ugly", WFR 2007/1285.[28] Die balans bestaat uit de geconsolideerde balans van die direct gehouden dochtermaatschappij vermeerderd met twee extra

    componenten, namelijk:- de bezittingen van de passieve financieringsmaatschappijen die op de geconsolideerde balans niet voorkomenvoor zover gefinancierd met eigen vermogen;- een pro rata deel van de goodwill.

    [29] (Eerste) NV, Kamerstukken I 2005/06, 30 205 en 30 206, nr. C, blz. 37.[30] J.A.G. van der Geld, "Trends in de VPB-heffing in Nederland", TFO 2008/182.[31] In dit geval is het CORTAX-model gebruikt, dat een algemeen evenwichtsmodel is dat speciaal is ontwikkeld om vingeroefeningen te

    kunnen doen met winstbelastingveranderingen binnen de EU.

    Kluwer Navigator documentselectie

    Dit document is gegenereerd op 13-06-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwerop www.kluwer.nl

    8