Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

119

description

reisverhalen van organisatieadviseur en econoom in verschillende landen in Afrika, Zuid-Amerika en Azie. Plus de novelle: IJs, geluk en de dood. Beschijft een wandeltocht in de Alpen waarbij de dood en het geluk heel dichtbij zijn.

Transcript of Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

Page 1: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood
Page 2: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

2

Werken in het paradijs

&

IJs, geluk en de dood

Page 3: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

3

Page 4: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

4

Werken in het paradijs

&

IJs, geluk en de dood

Peter van der Wel

FutureVision

www.futurevision.nl

Page 5: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

5

ISBN: 978-90-811945-3-2 NUR: 508 reisverhalen © Peter van der Wel

Uit deze uitgave mag eigenlijk alles worden vermenigvul-digd en/of openbaar gemaakt. Sterker nog dat zou ik leuk vinden. Maar wel op voorwaarde dat u mij daarvan via onderstaand adres op de hoogte stelt. Bij het schrijven van dit boek heb ik uiteraard grote zorg be-steed aan de juistheid van de hierin opgenomen informatie. Voor een deel bevat dit boek ook opvattingen van de auteur. Ik stel het zeer op prijs reacties te ontvangen op mijn opvattingen of te worden geïnformeerd over eventueel toch nog aanwezige onjuistheden. (www.futurevision.nl – [email protected])

Page 6: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

6

Werken in het Paradijs

Page 7: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

7

Werken in het paradijs

Spookambtenaren in Suriname …… …8

Marokko: In de Erg Chebbi…………… 12

De kunst van het afdingen…………….. 20

Drie beelden van Afrika………………..28

Gepast gedrag in Antwerpen…………..34

Kenia : de “proposal professional”……37

Arm en rijk in Nairobi…………………. 42

Terug naar mijn jeugdliefde…………...48

Bij de Sandinistas………………………. 51

Nepal: Meer goden dan mensen……… 57

Pashupatinath……………………………62

Tropische stortbui………………………. 65

Page 8: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

8

Spookambtenaren in Suriname Als ik op vliegveld Zanderij aankom is het heet en is de lucht blauw met een stralende zon. Op weg naar Schiphol sneeuwde het nog, maar nu zit ik in de tropische warmte in een oude taxi op weg naar Paramaribo. Het eerste stuk weg is nog goed, maar naarmate we dichter bij de stad komen, wordt de weg steeds slechter. De auto hobbelt van het ene gat in het andere. Paramaribo is een echte derdewereldstad geworden. Slechte wegen, verkrottende huizen, oude opgelapte auto’s met af en toe een nieuwe glimmende luxe terreinwagen ertussen. Toch zijn er nog steeds stukjes Nederland te vinden. Ik logeer in hotel Krasnapolsky, vlakbij de Kalverstaat, om de hoek is de Heiligenweg. De mensen spreken er ook nog gewoon Nederlands en dat is wel makkelijk. Je kunt gewoon in het Hollands onderhandelen met de taxichauffeur. “400 gulden naar het ministerie van Binnenlandse Zaken? Nee, dat is veel te veel, ik betaal 150 gulden”. Uiteindelijk worden we het eens over 300 gulden, in Nederlands geld nog een schijntje. Paramaribo is een stad in verval. De lift in de hal van het hotel gaat maar tot de 2e verdieping, daar moet je over stappen in de andere lift, die alleen de bovenste verdiepingen bedient. De gaten in de weg zijn soms zo groot dat je er een hele auto in kunt parkeren. Het eten in het hotel is zeer beperkt. Er is geen vlees, alleen maar vis, totdat er opeens kennelijk een vrachtwagen kip binnen is gearriveerd, want dan eten we opeens dagenlang elke avond kip. Op het ministerie doet de airco het niet. Er staat een oude computer op het bureau van de directeur-generaal, maar die doet het ook niet. Als een soort statussymbool ligt er een hele stapel vergeelde computeruitdraaien naast. Beneden zitten de chauffeurs de hele dag te kaarten. Er is maar één dienstauto en de minister is daar naar het schijnt vandaag mee naar Guyana om daar reserve onderdelen op te halen. Mijn opdracht lijkt simpel, het opstellen van een

Page 9: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

9

bezuinigingsplan voor Binnenlandse Zaken. Als Nederland akkoord gaat met dit plan, kunnen de ontwikkelingsgelden weer worden overgemaakt. Die zijn nu tijdelijk bevroren, in afwachting van dit structurele aanpassing programma. Na gesprekken op de Nederlandse ambassade en met de minister kan ik aan de slag. Ik krijg een kamer toegewezen op het ministerie met een secretaresse en een secretaris.

Zo begint mijn opdracht in Suriname. Er valt daar veel te bezuinigen. Vier chauffeurs voor één dienstauto is wat veel. Maar die chauffeurs zijn tenminste nog aanwezig. Op alle ministeries staan grote aantallen spookambtenaren op de loonlijst. Niemand weet echter hoeveel dat er zijn, want niemand beschikt over een precieze administratie. Veel van deze spookambtenaren schijnen zelfs in Nederland te wonen en toch krijgen ze iedere maand netjes hun salaris overgemaakt op hun bankrekening in Suriname. Maar voorlopig mag ik niet aan de spookambtenaren komen. Die zijn pas bespreekbaar nadat er eerst een nieuw handboek inschaling en functiewaardering is vastgesteld. Daarvoor

Page 10: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

10

dienen echter eerst nieuwe functiebeschrijvingen te worden opgesteld en dat kan pas als er eerst functioneringsgesprekken zijn gehouden, waarvan vervolgens een evaluatie is opgesteld. Probleempje is dat daarvoor eerst de chefs moeten worden geschoold in het houden van functioneringsgesprekken. Er loopt nu een tender voor het opzetten van deze scholing, maar daarvoor moet eerst geld komen uit Nederland. En zo is de cirkel weer rond. De werkelijke reden waarom de spookambtenaren onaantastbaar zijn, is heel platvloers. De meeste ambtenaren behoren tot de creoolse bevolkingsgroep. Deze groep beheerst het regeringsapparaat en weigert vooralsnog haar bevoorrechte positie op te geven. Suriname is een gesegregeerde samenleving. Zoals er in Nederland vroeger confessionele zuilen waren, zo heeft Suriname zijn Hindoestaanse, creoolse, indiaanse, Javaanse, en bosneger- zuil. De verschillende zuilen beheersen verschillende onderdelen van het sociale leven. De creolen dus het ambtenarenapparaat, de Hindoestanen de handel en de kleine ambachten, de Javanen vind je vooral op het platteland in de kampongs waar ze nog leven als in het oude Nederlands-Indië. De indianen en de bosnegers vind je met name in de binnenlanden. Het is hard werken daar in die hitte. ‘s Morgens naar één van de ministeries toe. Gesprekken met de politieke leiders en de ambtelijke top. Draagvlak proberen te creëren door de pijn zo eerlijk mogelijk te verdelen. Los hiervan zijn de werkomstandigheden ook niet ideaal. Een printer, copier of andere apparatuur is er niet. Ik heb zelf uit Nederland mijn laptop meegenomen, maar dat is meteen de enige laptop in het hele Surinaamse overheidsapparaat. Dat leidt soms tot komische situaties. “Juffrouw Annetta kunt u voor mij een kopietje maken van deze stukken?” Jawel meneer”. Twee uur later komt ze terug. Ze heeft de 4 pagina’s letterlijk overgetikt op haar oude Remington, met een carbon- papier. Ik heb nu dus meteen twee kopietjes. Omdat het soms

Page 11: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

11

om erg vertrouwelijke stukken gaat, vraag ik ook of er een papierversnipperaar beschikbaar is. “Jawel meneer, die zal ik halen, meneer”. Even later komt juffrouw Annetta terug met een klein zwart mannetje. Juffrouw Annetta is zeer fors en groot met brede heupen en een indrukwekkend achterwerk. Het kleine mannetje steekt daar nogal schriel bij af en samen vormen ze eigenlijk wel een komisch duo. Het mannetje blijkt de papierversnipperaar te zijn. Alle papieren worden hier handmatig versnipperd. Na enkele weken overleggen en praten heb ik een mooi plan opgesteld, waar een meerderheid van het kabinet zich achter kan stellen. Het Structureel Aanpassings Programma, kortweg SAP, uitgewerkt in 10 stappen. Het uitprinten is nog wel een probleem. Ik heb het wel in mijn laptop staan, maar nergens is een werkende printer te vinden. Uiteindelijk kom ik via een telefoontje naar collega’s op de Antillen terecht bij een warenhuis in Paramaribo. Op het kantoor daar staat wel zo’n ding. De minister is uiterst tevreden. Er is nu een 10 stappenplan, 120 pagina’s dik, dat voldoet aan alle eisen zoals de Nederlandse overheid die heeft gesteld. De jaren daarna lees ik in de krant af en toe nog wel eens iets over het SAP. Het moet nog steeds in gang worden gezet. De laatste keer was vier jaar terug. In Suriname schijnt nog niet zo heel veel veranderd te zijn. De gaten in de weg zijn intussen door Chinese gastarbeiders gevuld, maar de meeste spookambtenaren wonen nog steeds in Nederland. De ontwikkelingsgelden zijn nog steeds bevroren en het weer is nog altijd lekker warm. Ik zou er graag weer eens naar toe willen.

Page 12: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

12

Marokko: In de Erg Chebbi Als je Marakech richting zuiden verlaat, rijd je rechtstreeks de woestijn in. Direct buiten Marakech is het land al dor, droog en kaal, met alleen nog hier en daar een paar kleine platte huisjes die wegvallen in hetzelfde bruingeel als de rest van het landschap. Ik reis in een jeep met een chauffeur en een gids. Al snel naderen we het hoge Atlas gebergte. De weg kronkelt zich omhoog over kaal, zongeblakerd gebergte. Nergens steden of dorpen, alleen maar in de zon kokende kale rots. De Atlas is hier geblakerd alsof er een verzengende vuurzee overheen is gegaan. Stukken pikzwart basalt, of stukken bruin, of rood, of grijs, of zelfs groenig, maar overal is de rots kaal en geblakerd door de zon. Soms, heel soms, zie je ergens een paar grijze distels staan. We passeren een paar jongens die langs de kant van de weg leguanen te koop aanbieden. Groene prehistorische monsters zo groot als je onderarm. Deze dieren kunnen kennelijk overleven in deze geblakerde woestenij. Af en toe zie je ook een autowrak beneden naast de weg liggen. Een chauffeur die een bocht heeft gemist.

Page 13: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

13

Aan het eind van de middag zijn we over de bergen heen. Vanaf nu loopt de weg volgens de kaart voortdurend in zuidoostelijke richting. De weg is hier redelijk, 2-baans, hoewel we maar weinig ander verkeer zien. Het landschap blijft dor, droog en rotsig maar is nu vlakker. Van tijd tot tijd zien we in de verte een paar huizen tegen een rotshelling, waarbij ik me afvraag waarom daar in vredesnaam mensen wonen en waar ze van leven. We stoppen eind van de middag in Ouarzazate, een vrij grote plaats, onder meer bekend van zijn filmstudio’s. Hier, midden in de woestijn, zijn veel films opgenomen. James Bond en een hele reeks westerns. Het ruwe onherbergzame landschap en het oude centrum met zijn kleine straatjes vormen een prachtig natuurlijk decor. Van Ouarzazate rijden we nog een klein stukje door naar Aït Benhaddu, waar we de nacht zullen doorbrengen. Ook dit heuvelstadje is een bezienswaardigheid. Zomaar opeens rijst een lage platte berg op uit het landschap. Tegen de hellingen van de berg is een prachtig stadje opgetrokken uit donkerbruine keilemen huizen in een soort Moors-Egyptische stijl. Het lijkt wel of je hier plotseling in het oude Egypte van 2500 jaar terug bent beland. Sommige gebouwen zien er uit als tempels met prachtige poorten, andere als paleizen met kantelen en torens. Ik klim door de smalle straatjes naar de top van de berg. Vanaf de top heb je een prachtig uitzicht over de woestijn. Als ik weer naar beneden loop, valt op dat veel van de huizen verlaten zijn. Veel daken zijn ingestort en soms staan alleen de muren nog maar overeind. Andere huizen dienen alleen nog als stal voor ezels of schapen. Wat zonde dat deze unieke stad zo vervalt en verbrokkelt. Nu is leem natuurlijk niet zo´n bestendig bouwmateriaal, zelfs hier niet, zo midden in de woestijn. Later in het hotel onder aan de berg hoor ik dat hier de beroemde Cleopatra film is opgenomen met Sophia Loren. Het hotel is zelfs speciaal voor de filmcrew gebouwd. Dat verklaart ook de luxe hier zo midden in de woestijn. De tweede dag voert de weg opnieuw door kaal, verlaten landschap. Opnieuw ligt het land desolaat, droog en dor onder

Page 14: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

14

de blakerende, zinderende zon. De dag duurt lang, de hitte is verzengend, door de open raampjes komt alleen hete lucht naar binnen. De afwisseling bestaat uit de zon, die eerst links voor ons opkomt en dan de hele dag recht boven ons blijft branden om dan weer rechts achter ons naar beneden te zakken. Dat betekent drinken, drinken en nog eens drinken en dat was precies de reden dat we in Ouarzazate een grote voorraad mineraalwater hebben ingeslagen. Af en toe racet ons een tegenligger tegemoet en halverwege is er nog een stop bij een soort wegrestaurant, midden in het niets, maar gelukkig wel met een afdak met schaduw . Eind van de middag komen we aan in Tinedir. Terwijl we de hele dag door doods, droog, dor en verlaten land hebben gereden, komen we nu opeens in een klein groen valleitje tussen twee steile bergwanden. Het doet me denken aan de bijbelse vertellingen over het paradijs. Hier kabbelt een lief klein beekje. Er fluiten vogels. Overal zijn bijna onwezenlijk groene bomen. Daartussen liggen kleine liefelijke tuintjes, overal geuren de bloemen, bloeien de dadelpalmen, de lavendel en de seringenstruiken. We zijn in het paradijs. Midden in dit mensvijandige land, deze hete hel, zomaar zo´n prachtvol, levend valleitje, vol uitbundig groen, vol vogels, bijtjes, vlinders en andere insecten. Het contrast met het landschap daarbuiten kon niet groter zijn. Veronderstel eens dat je hieruit door een aartsengel verdreven zou worden. De volgende dag stuiven we weer verder richting zuidoosten. De weg wordt smaller. De sporadische tegenligger moet nu door de berm. Hier geldt het recht van de sterkste. Wie blijft het langst midden op de weg? Meestal de grootste, soms ook de brutaalste. De hitte en het troosteloze eentonige landschap maken me slaperig. Ik soes wat weg. In de verte zie ik een groepje schapen en dromedarissen met een gesluierde man er bij. Ik vraag me af waar ze naar toe gaan en waar ze vandaan komen. De dag daarop wordt de weg nog smaller en de woestijn nog

Page 15: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

15

kaler. De rotsen hebben de prachtigste kleuren. Zachtbruin, zalmrood, geelbruin, okerrood, grijsbruin, kopergroen, zwartgrijs, de steenwoestijn heeft hier echt 1001 kleuren. Af en toe verheft zich een heuvel uit het landschap. Soms staan er bizarre door de wind geslepen granietrotsen, rotsbruggen en rotspilaren. Eind van de middag komen we opnieuw bij een oase. De Merzouga oase is de laatste op dit deel van onze tocht. Een paar schamele huisjes staan aan de rand van een groot dadelpalmenbos. In de schaduw zitten blauwe en zwart gesluierde mannen in de traditionele bedoeïenendracht met verweerde koppen. We krijgen te drinken van een zwart gesluierde vrouw, waarvan alleen de ogen te zien zijn. Verbeeld ik me dat ze naar mij lonkt? Tussen de bomen loopt een smal ondiep stroompje. Veel van de palmen staan erbij als verdorde stompen. Bij andere staat alleen de stam nog maar overeind, met in de top een paar verdroogde bladeren. Het heeft hier al vijf jaar niet meer geregend. Ik vraag me opnieuw af waar de mensen hier van kunnen leven. Waarom willen ze hier leven? Na Merzouga houdt de weg op. Er lopen nu alleen nog onverharde sporen over de rotsige bodem. Af en toe staan er stokken in de grond met een rafelig vlaggetje eraan als herkenningspunten. De sporen volgen de rotsige contouren van het landschap richting zuidoosten. Regelmatig splitst zo’n spoor zich en dan moeten we kiezen. Soms draait zo´n piste dan weer te ver uit onze richting en moeten we terug om het andere spoor te volgen. Soms moeten we ons voorzichtig een weg zoeken langs hellingen. Het is hier echt een hel: een kaal leeg, uitgestrekt landschap, zinderend van de hitte met, zover als het oog reikt, steenwoestijn. Soms is de bodem bedekt met grijs grit, soms met bruin stof, soms met barre, kale rots. Onze volgende bestemming is een karavanserai aan de rand van de “Erg Chebbi”, de zandwoestijn. Vanaf hier golven, zover als het oog reikt, goudgele zandheuvels, als een zee van zand. Hier brengen handelaren vanuit de Sahara hun kostbare handelswaar. Vanaf hier zullen we per dromedaris verder trekken. In deze handelspost aan de grens van zand en steen

Page 16: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

16

brengen we de nacht door. De post bestaat uit een grote rechthoekige hal, met enkele bijgebouwtjes, omgeven door een lage muur. Buiten is het boven de 45 graden, zelfs in de schaduw, dus we duiken direct uit de brandende zon de donkere hal in. Langs de wanden staan lage banken met kussens en tapijtjes erover en lage tafeltjes, ook met tapijtjes erop. Zelfs de vloer is bedekt met tapijten, maar toch is het hier binnen redelijk koel.

Die avond wordt een heel bijzondere avond. We zitten op de lage banken in de grote, verder lege hal. De blauwe mannen in de keuken, schotelen ons een heerlijke tajin voor; zo lekker als ik hier in Marokko nog niet eerder heb gegeten. Ik eet een heerlijke Marokkaanse stoofschotel met lamsvlees, aardappels, wortels, olijven en allerlei specerijen. Dit alles urenlang gestoofd in de tajin, een aardewerken schaal, met daarop een soort deksel in de vorm van een omgekeerde trechter. En dan komen de trommels. De hele avond zingen en dansen de andere gasten op opzwepende ritmes. Later die nacht slaap ik in de grote zaal met misschien wel 40 andere reizigers. Vreemd zo’n drukke plek zo midden in de leegte. We worden al ver voor zonsopgang gewekt voor vertrek. Het is

Page 17: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

17

bitterkoud als ik mijn dromedaris bestijg. De dromedarissen liggen met hun neus op hun voorpoten op ons te wachten. Dat bestijgen is een vreemde ervaring. Als je eenmaal in het zadel zit, strekt de dromedaris zijn achterpoten. Je wordt daardoor met een zwiep naar voren gesmeten. Dan strekt hij ook zijn voorpoten, waardoor je vervolgens weer met een zwaai naar achter wordt gezwiept. En dat zonder veiligheidsgordel.

En dan toont de woestijn weer een heel ander gezicht. Onafzienbare zandheuvels. In eerste instantie dacht ik: “zand, zand en nog eens zand”. Maar nu ik er oog in oog mee sta zie ik de pracht van het zand. Als de zon net opkomt, lijkt het wel alsof de woestijn in brand staat. Overal in de lucht en over de zandduinen hangen duizenden schakeringen, rood, geel, goud en oranje. En dan, als de zon hoger komt, verdwijnen de kleuren. Het zand wordt op een gegeven moment zelfs zo blinkend wit dat het pijn doet aan je ogen, zelfs met een goede zonnebril op. Maar dan nog blijft het zand onwerkelijk mooi. Overal vormt het patronen in de zandheuvels, zandrichels, zandhellingen, zandribbels, kartelranden en zandverstuivingen. De wind speelt voortdurend met het zand en laat kleine wolkjes zand over de randen golven. Zo blijft de zandwoestijn eindeloos in beweging.

Page 18: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

18

`s Avonds herhaalt het schouwspel van de ochtend zich weer. Steeds langere schaduwen strekken zich over de zandhellingen uit. Steeds scherper worden de contouren en het reliëf. Steeds feller de kleuren in de lucht en op het zand. En dan is het plotsklaps donker. De avond is een nieuw wonder. De hemel boven ons is pikzwart en bespikkeld met miljoenen sterren. Afgezien van de wind die zachtjes over het zand blaast en af en toe het blaten van een dromedaris, of het knappen van het vuur is het doodstil. Die nacht slaap ik onder een dikke deken in een bedoeïenentent de slaap der uitgeputten.

De volgende dag is het al snel weer verzengend heet. Opnieuw pijnigt de zon mijn ogen. De naam “schip van de woestijn” blijkt ook heel juist. Op de rug van de dromedaris word je van voor naar achter en van links naar rechts heen en weer geslingerd. Je moet dit ritme te pakken zien te krijgen en dom meebewegen. Niet denken, maar gewoon meedeinen, anders wordt je echt zeeziek. Die avond overnachten we wederom in de open lucht. En opnieuw is de avond overweldigend. Een prachtige hemel, een bijna absolute stilte, met alleen een zacht

Page 19: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

19

ruisende wind. Daar lig ik ver van onze geciviliseerde wereld, onder een vuile kamelendeken, onder een tentdak waar de wind doorheen blaast en ik voel me vreemd genoeg, heel gelukkig.

Page 20: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

20

De kunst van het afdingen Marakech is al eeuwenlang de poort naar het zuiden. Naar de Sahara met zijn gloeiend hete zandvlakten en zijn zwart geblakerde sintelwoestijnen. Naar het noorden is het de poort naar het rijke groene noorden van Marokko en nog verder noordwaarts naar het nog rijkere en groenere Europa. Voor mij, na een lange tocht door het droge, dorre zuiden van Marokko is Marakech nu de poort naar huis, naar sappig groen gras, schone lakens en een regenbuitje op zijn tijd. Morgen zal ik doorreizen naar Casablanca en vandaar met het vliegtuig naar huis. Vandaag wil ik nog wat spullen kopen, voordat ik vertrek uit dit prachtige land. In de soukhs van Marakech is alles te koop. In kleine winkeltjes, langs een wirwar van donkere smalle straatjes en steegjes, waar duizenden kopers zich doorheen persen, van de zon afgeschermd door een dak van kleden, rietmatten en schermen, zitten de kooplieden met hun handelswaar. Straatjes met exotische kruiden, met stoffen, met kleding, met blik- en koperwerk, met leer, met groenten, met huishoudelijke artikelen, met elektrische apparatuur, met alles wat je kunt bedenken. Al eeuwen brengen handelskaravanen hier hun handelswaar en de stad bruist van de bedrijvigheid. Voor een vreemdeling zijn de soukhs een doolhof waarin je binnen een minuut de weg kwijt bent. De straatjes en steegjes lijken zonder plan of logica aangelegd, overal zijn smalle doorsteekjes, onverwachte bochten en hoekjes en doodlopende steegjes. Een onafzienbare mensenmassa schuifelt, gekleed in oosterse gewaden als djebellah’s, kaftans, of andere lange mantels, in één stroom van mensen langs de uitgestalde waar. Het is één zinsbegoochelende, oren, ogen, neus en tastzintuigen bestormende ervaring. De soukhs liggen aangevleid tegen het grote plein van Marakech, de Djemna el Fna, ofwel het plein van de hoofden. Naar verluidt verwijst deze naam naar de hoofden van

Page 21: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

21

terechtgestelde misdadigers die hier vroeger ten toon werden gesteld. Overdag is het plein een grote, zinderende kale vlakte, met hooguit aan de randen wat drukte. Daar vind je waterverkopers in kleurrijke kledij, behangen met koperen ketels, kannetjes en drinkbekers, de theehuizen en een paar stalletjes waar je brood of vers geperst sap kunt kopen. Maar aan het eind van de middag komt dit plein tot leven. In een hoek van het plein verschijnen dan opeens lange rijen eetstalletjes en kleine restaurantjes, waar in de openlucht maaltijden worden bereid en opgegeten.

In een andere hoek verschijnen de toverdokters. Op een groot kleed stallen zij hun waren uit. Duizenden potjes, met daarin ondefinieerbare mengsels van kruiden, gedroogde planten en dieren en fijngestampte mineralen. Grote stopflessen met felgekleurde brouwsels en elixers. Potjes met zalven en andere smeersels. Opgezette hagedissen, bossen gedroogde kruiden, glazen flessen met ingemaakte eieren, formulieren met machtige toverspreuken, amuletten, (edel)stenen en andere krachtige geluksobjecten. Dikke medische boeken en opengewerkte anatomische poppen moeten het vakmanschap

Page 22: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

22

van deze toverdokters bewijzen. In ieder geval zijn de poppen ook handig om de plaats van de kwaal te kunnen aanwijzen of het gebruik van het aangeprezen medicijn. Kortom een 20e eeuwse mengeling van magie en medische wetenschap.

In weer een andere hoek verzamelen zich ’s avonds groepjes kijkers rondom de artiesten, acrobaten, jongleurs, slangenmensen, cascadeurs, goochelaars, vuurvreters, slangenbezweerders, degenslikkers en verhalenvertellers. Deze verhalenvertellers verkopen bijna letterlijk lucht. Ze weten met hun verhalen grote groepen toehoorders ademloos te boeien. En natuurlijk zijn er ook de minder prozaïsche verkopers van sigaretten, snoep, fruit, nootjes, suikerwerk en limonade. Kortom het plein krioelt dan opeens van de mensen. Vanaf de Djemna el Fna loop je via twee smalle straatjes de soukhs in. In het eerste straatje vind je vooral kruidenzaakjes. Tientallen smalle winkeltjes die honderden verschillende kruiden verkopen. Grote schotels staan daar uitgestald met daarop kunstig tot mooie kegels gemodelleerde gemalen specerijen. Rode, gele, oranje, bruine, groene, witte, zwarte kruidenmengsels met alle kleurschakeringen daartussen. De

Page 23: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

23

lucht bezwangerd met de geuren van kamperfoelie, kardemom, kaneel, foelie, pepers, saffraan en vele andere soorten kruiderij die ik niet herken. Achterin, als een vorst op zijn troon, zit de verkoper op een verhoging, te wachten op kopers. Met een lange stok, met een schepje aan het uiteinde, schept hij behendig de bestelde kruiderij in papieren puntzakjes. En zo zijn er meer straatjes. Er is een straatje met blikslagers, met koperslagers, met stoffen, met oosterse tapijten, met cassettebandjes, met leren pantoffels, met houtsnijwerk, met vlees en verse groenten. Ik wil wat souvenirs kopen voor vrienden thuis. Misschien wat mooie Marokkaanse schalen, kleden, djebellahs of zilverwerk. Dwalend door de soukhs proberen de verkopers voortdurend mijn aandacht te vangen en me in hun winkeltje te lokken. “Special price today, beautiful leather, fine silver art, come have a look, kijkke kijkke nie kope”, in alle talen spreken ze je toe. Ik zie een mooie zilveren fibula, een soort grote ouderwetse veiligheidsspeld, zoals die al in de tijd van de Romeinen werden gebruikt om kledingstukken bij elkaar te houden. Dan begint het spel van onderhandelen. Overal buiten het rijke Noorden word je geacht over de prijs te onderhandelen. In principe zijn de regels vrij simpel. De verkoper vraagt 100, jij biedt 30 en je probeert uit te komen op 65. Maar het is ook een kwestie van tactiek en ervaring. En van mooie verhalen, tijd en geduld. En het is een spel van geven en nemen. En de winnaar is degene die het dichtst bij zijn openingsbod uitkomt. De openingszet is vrij simpel. “Wat kost die fibula?’ Vervolgens start het toneelspel. De verkoper weet allang de prijs, maar hij knipt een lampje aan in zijn duistere winkeltje alsof hij nog eens goed naar zijn kostbare bezit wil kijken. Vervolgens roept hij naar achter om een weegschaaltje. Dat wordt gehaald en dan wordt de fibula, die net nog gewoon in het stof lag, zorgvuldig op een groen doekje gevleid en gewogen. Dan komt er een groot boek te voorschijn met voor mij onleesbare tabellen. Er wordt gerekend en gerekend en dan volgt ingebed in opmerkingen over de prijs van zilver en nog wat gemurmel zijn openingsbod “600 dirham”. Nu moet je duidelijk maken dat je

Page 24: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

24

weet dat dit veel te veel is, maar tegelijkertijd mag je de verkoper niet beledigen. De subtiliteiten die hierbij horen zullen wij Noorderlingen wel nooit onder de knie krijgen, maar omgekeerd zijn ze daar in Marakech ook wel gewend geraakt aan die botte Noorderlingen. Ik noem dus mijn prijs: “200 dirham”. Nu volgt een waar staaltje volkstoneel. “Hoe kan ik dat zeggen? Voor zo’n uniek, historisch exemplaar? Meneer kijk eens, hoe mooi afgewerkt? Zie die kleurige steen eens op die fibula!” De kunst is dan duidelijk te laten blijken dat je wel echt geïnteresseerd bent maar dat hij wel behoorlijk wat van zijn prijs af moet doen. Direct weglopen is dus nu nog te vroeg. Lang dralen, eerst nog eens quasi naar iets anders kijken, een tijdje piekerend nadenken en dan gewoon vragen om een betere prijs. Na nog enig gepieker en opnieuw rekenen, komt er dan een lagere prijs: “590 dirham”. Niet echt een forse stap in mijn richting. Ik bied dan 210 dirham om het spel in beweging te houden, maar dat roept alleen maar gezucht en gesteun op. Er wordt een nieuw boek tevoorschijn gehaald, ditmaal een fotoboek met historische kunstschatten. Inderdaad staat daar ook een antieke fibula in, maar dat zegt nog niets over deze fibula hier. Het is moeilijk om dan beleefd te blijven als de verkoper bij de eer van zijn moeder beweert dat deze fibula een oud erfstuk is, uit de familie, en natuurlijk wordt er dan een jongetje weggezonden, om thee te halen, mierzoete muntthee uit een klein goudkleurig glaasje. Uiteindelijk heb ik alle trucs die ik ken uitgespeeld. Ik heb de winkel twee maal verlaten, waarna ik weer werd teruggehaald, maar de prijs komt niet onder de 450 dirham. Pas als blijkt dat ik er nog twee wil kopen, lukte het uit te komen op 1200 dirham in totaal, dus 400 dirham per stuk. Ik heb alleen wat moeite mijn lachen te houden als er opeens nog enkele “erfstukken” beschikbaar blijken. Toch snap ik nog steeds niet het fijne van het afdingen. Dat blijkt als ik, het loopt al tegen vieren, door een smal straatje terugloop naar het plein. Voor een klein winkeltje, meer

Page 25: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

25

eigenlijk een smalle pijpenla, staat in een kooitje, toevallig op het enige plekje met zon, een zielig egeltje. Het arme diertje hangt half bewusteloos in het kooitje. Een verlept blaadje groen geeft ook al bijna de geest. Het winkeltje verkoopt medicinale kruiden en drankjes en het egeltje dient kennelijk als een soort aanprijzing. Wanneer ik een opmerking maak over dierenleed, komt de winkelier opgewonden naar buiten. “Wat denkt u wel om uw Westerse normen en waarden hier op los te laten? U begrijpt niets van de Marokkaanse ziel. U moet uw mond houden met uw bio-industrie, uw uitbuiting van de natuur en uw verkrachting van het milieu”. Er volgt een pittige discussie, maar geleidelijk aan verandert het gesprek in een zeer bijzondere gedachtewisseling. De winkelier is een joodse, Frans sprekende jongeman. In bloemrijke taal zet hij zijn argumenten kracht bij. Ik word binnen genood, waar we de discussie voortzetten onder het genot van zoete muntthee. Het pijpenlaatje met aan weerszijden planken aan de muur met daarop potten met kruiden en kleurige drankjes, wordt intussen druk bezocht. Aan één kant staat een rij keukenstoeltjes als in een wachtkamer. Die functie blijken ze ook te hebben. Regelmatig komen er tijdens ons gesprek mensen binnen die geduldig plaatsnemen en wachten tot ze worden geholpen. We hebben het intussen over de ziel van het Marokkaanse volk, over het verschil tussen man en vrouw, over arm en rijk, over materieel en spiritueel geluk en nog veel meer. De eigenaar, die overigens Alaouih blijkt te heten, toont zich een filosofisch ingesteld iemand, met wie het uiterst aangenaam praten is. Met weidse gebaren en veel omhaal van woorden maakt Alaouih mij zijn standpunten duidelijk. Regelmatig zijn exposé onderbrekend om even tussendoor een klant van dienst te zijn, geeft hij een uiterst leerzaam en regelmatig heel verrassend doorkijkje in de Marokkaanse ziel en zeden en gewoonten. Alaouih legt mij bijvoorbeeld uit dat afdingen ook een vorm van inkomensherverdeling is. “Arme mensen hebben meer tijd en minder geld. Zij kunnen daarom lang dooronderhandelen en

Page 26: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

26

dat leidt dan tot een lagere prijs. Rijke mensen hebben meestal weinig tijd, zijn ongeduldiger en betalen daarom ook een hogere prijs. Afdingen is dus ook een vorm van tijd voor geld ruilen”. Hij wijst mij ook op de armoede die voortkomt uit welvaart. “Naarmate u in het Westen meer bezit heeft verkregen, heeft u ook steeds meer verloren. U heeft verloren aan menselijke warmte en aan gevoel. U weet niet meer wat de waarde is van eenvoudige geneugten zoals het drinken van een kopje thee”. Dit alles onderstreept hij met brede armgebaren en bloemrijke voorbeelden. Terwijl hij de thee zet en vervolgens inschenkt vertelt Alaouih: “Als wij hier in Marokko thee drinken dan is dat een ritueel. Dat begint al met het zetten van de thee. We zetten de thee in een speciale hoge slanke koperen theekan, met een lange gebogen schenktuit. Voordat we inschenken, proeven we van de thee en dan voegen we alsnog wat verse muntbladeren toe. Dan het inschenken. Dat doen we vanaf grote hoogte zodat de thee met een grote boog uit de schenkhals in de glazen klettert. En dat is belangrijk want daardoor hoor je de thee, zie je de thee en ruik je de thee. Dat is geluid, aanblik en geur tegelijkertijd. En dan is de thee te heet om te drinken, dus ruik je aan de geurige thee in je glas, je voelt de warmte en dan pas drink je met kleine slokjes. Dat is pas genieten. Nee, jullie eten en drinken meestal zonder er bij na te denken. Jullie schrokken je eten naar binnen. Jullie eten het heerlijkste gourmetvoedsel, van een plastic bordje met een plastic vorkje”. Tot zover deze uiteenzetting, want ik moet terug naar het hotel en Alaouih moet zijn zaak sluiten. We spreken af dat ik morgen nog even terugkom voordat ik vertrek. De volgende morgen zijn er nog twee voorvallen die bewijzen dat wij Noorderlingen niets snappen van het subtiele spel van loven en bieden dat bij het afdingen hoort. Voordat ik bij Alaouih binnenloop, kijk ik nog even rond in een winkeltje waar ze Marokkaans aardewerk verkopen. Ik zie niets van mijn

Page 27: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

27

gading. Ik zie alleen een opvallende spiegel afgezet met stukjes been in de lijst. Puur uit nieuwsgierigheid vraag ik naar de prijs. “300 dirham”, zegt de verkoper. Ik bedank hem en wil de winkel uit lopen. Maar dat blijkt niet zomaar te gaan. “Hoeveel wilt u er voor betalen?” vraagt hij. Maar ik wil die spiegel helemaal niet hebben! Als ik zeg dat ik echt niet geïnteresseerd ben blijft hij toch aandringen. “Noem mij uw beste prijs. U moet iets kopen, want u bent mijn eerste klant vandaag en anders brengt dat ongeluk” Uiteindelijk besluit ik een veel te laag bedrag te noemen: 60 dirham en denk er zo vanaf te komen. Het eind van het liedje is dat ik toch met die spiegel de winkel verlaat voor 60 dirham. Onbegrijpelijk. Het tweede voorval doet zich bij Alaouih zelf voor. Ik kom bij zijn winkeltje, drink weer thee en we zijn binnen de kortste keren weer in een zeer diepgaand gesprek verwikkeld. We wisselen adressen uit. Zijn winkeltje blijkt getooid met de prachtige naam: “Les epices du cherif”. Maar aan alle gezelligheid komt een eind en op een gegeven moment moet ik toch echt weg, anders mis ik toch echt het vliegtuig. Alaouih heeft mij ook al uitgelegd wat hij zoal verkoopt. Liefdesdrankjes, middeltjes tegen reuma, kruiden die de karigste maaltijd tot een feestmaal maken, geurige balsems, etc. Ik besluit tot slot nog iets van hem te kopen, als een soort souvenir. Mijn keus valt op een blokje jasmijn, althans het ruikt heerlijk naar jasmijn en ik heb al enkele malen mensen zo’n blokje zien kopen. Ik vraag wat die jasmijn kost, hij noemt een prijs en ik vraag dan of ik zo’n blokje mag kopen. Dan verzucht Alaouih: “Hé, hé, ik dacht dat u het nooit zou vragen”. Wat blijkt? Hij heeft onze gesprekken ook zeer op prijs gesteld, maar voor hem waren het de normale inleidende gesprekken voor het afsluiten van de koop. Want hoe langer je als koper het vragen van de prijs uitstelt, hoe minder gretig je je toont. Hij vond het alleen wel allemaal wat lang duren, ditmaal.

Page 28: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

28

Drie beelden van Afrika De zon is heet, zeer heet. De weg is slecht en zit vol gaten en kuilen. De wind die door de geopende raampjes naar binnen waait geeft absoluut geen verkoeling. Het is dus een kwestie van veel drinken. Ik ben op werkbezoek in Senegal, voor het grootste deel een droog, zanderig land.We zitten in twee grote luxe auto’s op weg naar een Nederlands onderwijsproject veertig kilometer buiten de hoofdstad. In de auto voor mij zit de minister van Onderwijs met enkele ambtenaren. Ik reis mee als vertegenwoordiger van een Nederlandse hulporganisatie. De school is heel bijzonder. Door een groot dak op palen, groeit een reusachtige boom die zijn takken boven de school uitspreidt als een soort beschermende paraplu. Onder het dak is het daardoor heerlijk koel. 60 nieuwsgierige zwarte gezichtjes staren mij aan. Voor hen is het vandaag groot feest. De minister komt op bezoek! Dat zullen we weten ook. Bij binnenkomst barsten ze uit in een welkomstgezang. Als ik denk dat ze klaar zijn, volgt het volkslied en als ik denk dat ze dan klaar zijn volgt nog het Wilhelmus. Dan mogen we gaan zitten en wordt er limonade gebracht. Ik voel me vreselijk bezwaard, want ik heb het geld niet geschonken. Op de terugweg zit ik bij de minister in de auto. Hij vertelt over de problemen in zijn land. Over de hang naar westerse goederen. Hij wijst op de reclameborden langs de weg. Reclame voor sigaretten, cola, babymelk, cosmetica, inderdaad allemaal westerse producten. Ik denk aan een trotse vader in het dorp waar we net vandaan kwamen. Die beste man wilde dat zijn kind niets te kort zou komen, dus wat deed hij. Hij ruilde elke dag zijn enige twee eieren voor een blikje cola voor zijn zoon. Westerse cola, dus dat zou ongetwijfeld veel beter zijn dan zo’n gewoon eitje. Iedereen in dit land gelooft dat het in het rijke westen allemaal veel beter is. Ze zien het ook op de tv. In het westen woont iedereen in grote mooie huizen met een groene tuin, en met minimaal twee auto’s voor de deur. Daardoor krijg je hier overal de trek van het platteland naar de stad. Dat

Page 29: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

29

ontwricht gezinnen en dorpen als de mannen naar de stad trekken. Iedereen droomt hier van de rijkdom die in de stad te vinden zou zijn. Midden door Senegal loopt een lange en brede rivier, de Gambia, maar deze rivier en de beide oevers vormen weer een apart land: Gambia. Opnieuw een uitvinding van de Europese koloniale machten, waar Afrika nu nog de wrange vruchten van plukt. Vanuit Senegal logeer ik nog ik enkele dagen in Gambia. Ik verblijf daar in een luxe strandhotel ergens aan de kust.

Dit is een heel ander Afrika, het Afrika van de vakantiefolders. Stralend blauwe lucht, blauwe zee, wit strand en wuivende palmen. Alle beloften van die vakantiefolders zijn waar. Sneeuwwitte stranden, wuivende palmen, een strakblauwe lucht en een strakblauwe zee. Voor de toeristen hier is dit een stukje tropisch paradijs. Altijd zomer, zelfs in de winter, elke dag 28 graden, elke dag zon. Ik dacht vroeger bij Afrika aan oerwouden, tromgeroffel in de nacht, negerdorpen, met hutten, tovenaars, tijgers en andere wilde dieren. Dit zijn de beelden in je hoofd uit oude films en boeken. Tegenwoordig ken ik ook een ander, moderner Afrika met armoede en in de steden krottenwijken, honger en aids. Dat is het beeld dat ik ken van mijn werk hier, maar dat iedereen

Page 30: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

30

tegenwoordig ook kent van de televisiejournaals. Ik vraag me af wat die toeristen hier vinden van dit Afrika. Het Afrika hier doet me erg “Hollands” aan. Dat is dan een derde beeld van Afrika. Bij het ontbijt krijg je witbrood met boter, jam, kaas en een gekookt eitje. De stoelen waar je op zit, komen mij ook heel bekend voor. Plastic tuinstoelen zoals ze ook bij Blokker staan. Natuurlijk is de lucht en de zee stralend blauw, maar dat ken je van alle zonvakantiebestemmingen. En zo gaat dat de hele dag door. Later hoor ik hoe dat komt. Die stoelen komen inderdaad uit Nederland, net als de eieren en de kaas. Toch zijn die andere beelden ook waar. Want als je dan nog eens beter kijkt, zie je dat je toch echt midden in Afrika zit. Het personeel in het hotel is immers wel heel erg zwart. Langs het pad naar het strand en rond het hotel staan wel erg veel palmen. De planten in de tuin kennen wij in Nederland alleen als kamerplanten, hier zijn ze vele meters hoog. De vele bontgekleurde vogels kennen wij alleen als volièrevogels, hier vliegen ze gewoon vrij rond. Er staan palmen langs het strand en overal buiten de toeristenenclaves zijn de mensen pikzwart en meestal heel arm. De band die ’s avonds optreedt is een Afrikaanse band, met drums, djembees en dansers. De hele nacht door dreunen de trommels door het donker. Hier vallen drie werkelijkheden samen. De beelden van Afrika, traditioneel en modern, lopen door de vakantiewerkelijkheid uit de folders heen. Is het jammer dat ook dit stukje Afrika op de rest van de wereld begint te lijken? Voor de meeste toeristen hier is het wel makkelijk en herkenbaar dat alles lijkt op Benidorm of Brighton. Dat ze hier in de restaurants stokbrood, pizza’s en zelfs chinees serveren. Dat het water van de douche warm is en dat er elke dag schone handdoeken zijn. Ik denk niet dat ze hier zouden willen logeren als ze op een matje op de grond moesten slapen en met hun handen moesten eten uit de gemeenschappelijke schaal met rijst en groenten. Voor de zoeker naar authenticiteit is dit natuurlijk wel

Page 31: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

31

teleurstellend. Authenticiteit en (vakantie)reizen staan haaks op elkaar. De muziek die je hoort, de producten die je koopt, de kleding die je draagt, het eten in de restaurants, overal gaat alles steeds meer op elkaar lijken. Alle rijke streken op aarde raken verwesterd, met Japan wellicht nog als gedeeltelijke uitzondering. Paradoxaal genoeg, vernietigt de reiziger die op zoek is naar authenticiteit juist wat hij zoekt, door zijn bezoek aan deze “onbedorven” gebieden. Achter hem aan rukt de coca-cola en de commercie op. Via de telefoon, de tv, de film, de radio, satellieten, vliegtuigen, vrachtauto’s en zeecontainers raken alle streken van de aarde steeds meer verweven en verdwijnen de laatste restjes authentieke cultuur. Overal in de wereld wil men de westerse welvaart en neemt men de daarmee samenhangende westerse levensstijl op de koop toe. Een levensstijl die over het algemeen gepaard gaat met stress, jachtigheid, milieuvervuiling, tijdsdruk en het verlies aan menselijke warmte en sociale relaties. Die vakantiefolders vertellen overigens niet het hele verhaal. De “hustlers” ontbreken in de folders. Ik ben al in heel veel landen belaagd door de plaatselijke gelukszoekers, maar die in Gambia spannen de kroon. Ik wil u hun technieken niet onthouden. Het begint op het strand. Wij witten, liggen daar op zonnebedjes in een blanke enclave, omringd door een ring van zwarte mannen. De hele dag wachten die zwarte mannen rondom ons, als vliegen rond de stroop. Eén stap buiten ons witte territorium en ze zwermen op je af. “Hey man, how are you? Everything okay?” Ze volgen een vast patroon, volgens beproefde aanvalstechnieken. De eerste die op je afkomt, is altijd heel vriendelijk. Innemend lachend, geïnteresseerd waar je vandaan komt en hoelang je nog in Gambia zult blijven. “Is this the first time?” Allemaal belangrijke informatie, want zo weten ze precies waar ze je moeten plaatsen. Ervaren, of net gearriveerd. Afhankelijk van je

Page 32: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

32

reactie, open, afhoudend of zelfs angstig komt dan het vervolg. Open, spontane reacties worden gevolgd door uitnodigingen. “Come to my restaurant, special price today, for you my good friend”. Bij een afhoudende reactie, volgen pogingen je vertrouwen te winnen. “I work in your hotel. Don’t you recognise me? etc. etc. ” En als je dan toch in gesprek raakt volgt opnieuw de uitnodiging. “Waarom kom je niet mee, naar mijn restaurant, hier 50 meter verderop. Free sunbeds, very low prices, etc. etc. Angstige toeristen lokken een heel andere reactie uit. Dit is het werk van de zogenaamde bumpsters. Twee, drie man komen bijna dreigend op de angstige toerist af, pakken hem of haar imponerend bij de schouder en sleuren hem bijna mee naar het terras ernaast. “Yesterday you promised me to come today, so come with me to my restaurant”. Ben je door deze eerste ring heengebroken dan ben je nog niet vrij. Tijdens de hele wandeling langs het strand, langs de weg of waar dan ook blijft dit patroon zich herhalen. Steeds opnieuw pogingen je mee te lokken naar ‘their restaurant’. Dat restaurant is natuurlijk helemaal niet van hen, maar daar krijgen ze per meegebrachte klant 5 Dalassies (een paar kwartjes) commissie. Overigens is het repertoire hier wel uitgebreider. Bijvoorbeeld de truc met het welkomstgeschenk. In Gambia is dat een mooie zeeschelp aan een leren veter voor om je nek. “Welcome to the smiling coast. A small gift for you as a symbol of our hospitality. Right from my heart, for you my friendly visitor”. Maar als je het aanneemt wordt er natuurlijk wel een “small gift” terug verwacht “right from your heart”. And of course right from your portemonnee. En als je daar niet op ingaat ben je al gauw een racist. Ook in je hotel ben je niet vrij. Elke kelner, elke tuinman, elke nachtwaker heeft ook hier een standaard riedel. De aanpak is iets anders, maar opnieuw heel voorspelbaar. “How are you today? Where do you come from? First time in the Gambia?” En

Page 33: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

33

dan volgt iedere keer de uitnodiging. “Tomorrow I’m free. Why don’t you come with me? I’ll show you the Gambia. Tomorrow evening we have a little party at my place. Why don’t you come? etc. etc.” Gelukkig is dit voor de meeste toeristen alleen de eerste dagen een probleem. Als je zoals ik eenmaal een kleurtje hebt, zien ze ook wel dat je geen makkelijke prooi meer bent. Maar ik kan die hustlers moeilijk ongelijk geven. De meeste mensen hier zijn ongelofelijk arm. Er is hier nauwelijks betaald werk, zelfs het personeel in het hotel krijgt vaak niet meer dan kost en inwoning. Dat personeel werkt vooral voor de tip, waarvan vaak ook nog hun hele familie moet leven. En wij, wij zijn ongelofelijk rijke toeristen, wij zijn wandelende portemonnees. Wij betalen een dagloon voor een colaatje. Nee, als je het zo bekijkt zijn deze ‘hustlers in the Gambia’ gewoon hardwerkende kleine zelfstandigen.

Page 34: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

34

Gepast gedrag in Antwerpen Ik heb de hele wereld afgereisd, dus Antwerpen moest wel heel eenvoudig zijn. We, een collega en ik, zijn uitgenodigd om een gastcollege te verzorgen aan de universiteit van Antwerpen. Het college zal morgen al om 9 uur ‘s ochtends beginnen dus we denken slim te zijn door alvast de avond tevoren naar d’Anvers af te reizen. Het verkeer zit wat tegen onderweg en die avond arriveren we pas tegen tienen op de ring van Antwerpen. Bij het eerste hotel aan de ring informeren we of er nog kamers vrij zijn. Nee dus. Het volgende hotel zit ook al vol. Wat nu? Bellen naar de VVV?. Die zijn zo laat op de avond natuurlijk al lang dicht. Een lichte paniek slaat toe. Terwijl we voor de deur van het hotel staan te overwegen wat te doen, wordt het al snel donker.

Twee jonge vrouwen komen door de draaideur naar buiten. Ze knikken ons vriendelijk toe en lopen naar een zwarte open BMW. Mirjam, mijn collega taxeert het tweetal in het voorbijgaan; ik vind dat ze er wel zeer aantrekkelijk uitzien. Ze zijn in nauwsluitend zwart leer gehuld. En dan nog die snelle BMW-cabriolet……

De auto heeft een nummerplaat van Antwerpen, dus weten ze hier waarschijnlijk wel de weg. Mirjam trekt de stoute schoenen aan en gaat erop af. “Weten jullie wellicht een hotel hier in de buurt, waar ze misschien nog een bed voor ons hebben? Hier aan de ring zit alles vol.” De twee vrouwen kijken elkaar aan. Na wat onderling gefluister breekt een glimlach door en de vrouw naast de bestuurster antwoordt. “Ahwel zulle, volg ons maar met uwe voiture”.

Wij rijden achter de zwarte sportwagen aan richting centrum. In een zijstraat vlak achter het Centraal Station houden ze stil. De bijrijder stapt uit en zegt in een onnavolgbaar mooi Vlaams. “Als ge hier wacht, zal ik voor u informatie bekomen”. Ze verdwijnt om de hoek en we wachten. Al heel snel is ze weer terug. En tot onze opluchting met de mededeling: “Ge kunt hier uw auto laten staan en hier overnachten.” We volgen haar naar een groot herenhuis net om de hoek. Binnengekomen spreekt ze

Page 35: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

35

op gedempte toon met de man aan de deur en meldt ze dat we vooraf moeten betalen. Ik vind het wel een beetje vreemd allemaal, maar we kunnen hier kennelijk terecht. De prijs valt ook alleszins mee, 1000 frank, nog geen zes tientjes, voor een kamer voor ons tweeën. We danken onze goede fee heel hartelijk en nemen vriendelijk lachend afscheid.

Het is wel een heel bijzonder hotel! Onze kamer is van boven tot beneden helemaal met rood fluweel en rood velours bekleed. De gordijnen, het bed, de vloer, de wanden en zelfs de deuren. Aan het plafond boven het grote tweepersoonsbed hangt een reusachtige spiegel, net als aan de muur trouwens, aan het voeteneind. Achter die muur zit een open badkamer met een groot tweepersoons bubblebad. De deur naar de gang heeft geen slot, alleen een draaiknop, met occupé erop, zoals bij een wc-deur of bij de kleedhokjes in het zwembad. Onder het bed en achter de spiegel zit indirecte verlichting. Opeens valt het kwartje……. hier huur je kamers per uur! Mirjam en ik kijken elkaar eens aan en voelen ons een beetje ongemakkelijk. Vannacht slapen we in een bordeel, samen in het tweepersoonsbed onder die enorme spiegel.

Als ik de volgende morgen wakker word, weet ik eerst niet waar ik ben. Maar al snel valt alles weer op z’n plaats. Ik lig met een collega, ieder zover mogelijk naar de rand toe, in een tweepersoonsbed, tussen het rode pluche, in een Antwerps passantenhotel.

Tegen negenen zijn we op de universiteit. De hal staat al vol met druk pratende studenten en we kopen snel nog even een broodje. We vragen ons af wie onze gastheer is. Een stukje verderop staat wel een oudere heer, maar die is wel erg druk in gesprek en kijkt steeds heel nadrukkelijk langs ons heen. Ik heb het gevoel dat hij ons gewoon niet wil zien. Als het al ruim kwart over negen is, tik ik de beste man maar eens op zijn schouder. Verbaasd draait hij zich om en zegt: “Ahwel, gij zijt onze gasten uit Holland? Komt u maar mee, we stonden hier allemaal al op u te wachten”.

Het wordt een heel leuk college en als we om 12 uur afsluiten, klinkt er een luid applaus. Ook professor De Reuver blijkt zeer

Page 36: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

36

tevreden met ons verhaal. We praten heel gezellig na en hij nodigt ons uit voor de lunch; zijn vrouw zal zich ook bij ons aansluiten.

Aan tafel hebben we het over de verschillen tussen Nederland en België. Onze gastheer en zijn vrouw vinden Nederland wel erg normloos. Geen eerbied meer voor gezag en voor goede omgangsvormen. “Jullie Nederlanders weten niet meer hoe het hoort. Bij ons is het ongepast als je in een spijkerbroek, met alleen een jasje erboven en zonder stropdas college geeft”. “Geen wonder dat ik jullie niet herkende”, merkt hij op. “Ik zag jou aan voor één van mijn studenten”. Zijn vrouw die inderdaad erg netjes, op het truttige af gekleed ging, doet er nog een schepje bovenop. “College geven zonder stropdas, dat is toch een totáál verkeerd voorbeeld voor onze studenten!”

In gedachten ga ik weer even terug naar het hotel waar wij de nacht hebben doorgebracht. Pluche, spiegels, prijs per uur. Die twee dames van gisteravond hadden weer heel andere werkkleding aan. Ik vraag me af of dat ook niet enigszins normloos is. Ik moet nog heel veel leren.

Page 37: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

37

Kenia : de “proposal professional” Als ik de vliegtuigtrap afloop, slaat de zware tropische lucht, doordrenkt van overweldigende en intense geuren, als een deken over me heen. De warmte maakt dat ik meteen al doorweekt ben. Lopend moet ik van het vliegtuig naar de douane in de aankomsthal.

Na de douane vechten de kruiers om mijn koffer. Wie mag mijn koffer dragen? Ik voel me ongemakkelijk want vijf US dollar vind ik toch echt te veel voor één kleine koffer en ik heb nog geen Keniaans kleingeld bij me. Ik besluit daarom mijn koffer maar zelf naar de taxistandplaats te dragen. Er staat een lange rij taxi’s en de voorste is een grote, zeker 30 jaar oude Engelse auto, die er niet echt meer veilig uit ziet. Aan de passagierskant achter kan alleen het linker zijportier nog open, Achter kunnen de raampjes niet meer omhoog of omlaag en over de voorruit lopen gevaarlijk grote barsten. Ik stap toch in. Als de wagen wegrijdt, kraakt en kiert hij aan alle kanten, maar hij brengt me uiteindelijk toch veilig tot aan de trappen van mijn hotel. Welkom in Kenia. Ik ben hier om een aantal kleine mens- en milieuvriendelijk werkende projecten te selecteren voor een

Page 38: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

38

particuliere ontwikkelingsorganisatie. Kenia leeft voor een groot deel van de ontwikkelingshulp. Het is de belangrijkste bron van buitenlandse deviezen. Vrijwel elke ontwikkelingsor-ganisatie heeft hier in Nairobi zijn Afrikaanse hoofdkantoor. Naast de luxe toeristenhotels is er een hele serie hotels voor de westerse zakenman en voor vertegenwoordigers van ontwikke-lingsorganisaties zoals ik. Het hotel is voor zijn prijsklasse goed. Het is geen luxe hotel, maar iets in de klasse net daaron-der. Dit wordt overigens meer dan gecompenseerd door de lokale sfeer. Geen hoogbouw, maar paviljoens in mooie groene tuinen. Mijn kamer is geheel in lokale stijl, alles van hout. Het bed, de kasten, de tafel, de deuren, de vloer en zelfs de wanden. Maar geen la, geen plank, is recht. Hier zijn duidelijk lokale timmerlui, zonder waterpas en met een eenvoudige handzaag aan het werk geweest. Het water uit de kraan is wat bruinig en ruikt naar de tropen, naar verse aarde en zeker niet vies. Het douchegordijn stinkt wel, daar zit overduidelijk het weer in. In het restaurant blijkt ook de keuken aangepast aan de lokale producten. Die avond staat er een geweldig buffet met gekook-te groenten in scherpe kruiden, geroosterde maïs en rijst en zoe-te aardappelen met grote dunne lappen vlees. Toe is er fruit, veel vers fruit. Daarna, in de bar van het hotel, zit ik tussen forse, wel doorvoede, rossige Zuid-Afrikaanse zakenlieden. De meeste van hen hebben een mooie jonge zwarte vrouw aan hun zij of zelfs op schoot. Veel drank, bulderend gelach, en niemand lijkt er aanstoot aan te nemen. Aids lijkt niet te bestaan. Ik ga bijtijds naar bed. De volgende morgen zal ik om 10 uur worden opgehaald door mijn contactpersoon van het ministerie van Internationale Samenwerking. Vandaag zal ik eerst op bezoek gaan bij het ministerie. Tegen half elf meldt zich een kleine Hindoestaans ogende man bij de receptionist, die hem naar mij doorverwijst. Hij stelt zich voor als “mr. Singh, from the department of international cooperation”. Mr. Singh is mijn contactpersoon en hij brengt me naar het ministerie. Onderweg kijk ik rond. De

Page 39: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

39

straten zijn lang en stoffig. Overal staan maïsverkopers, die op een rooster boven een lege oliedrum maïskolven roosteren. We rijden door de buitenwijken van de stad, langs mooie huizen in grote, groene, goed onderhouden tuinen. Bij de poorten van de rijke huizen zie ik bewakers, soms met een geweer over hun schouder. Het ministerie bestaat uit een serie lage barakken in een tuin met hoge bomen. Mr. Singh houdt kantoor in zo’n barak. Zijn kantoor is goed uitgerust, er staat zelfs een kopieerapparaat, zo nieuw dat ik die in Nederland nog niet gezien heb. Later hoor ik dat ze vergeten waren ook inkttoner mee te sturen, zodat het apparaat daar volledig nutteloos staat te staan. Mr. Singh vertelt me over de plaatselijke situatie, we drinken koffie en het gesprek verloopt uiterst aangenaam. Ik vertel Mr. Singh waarom ik in Kenia ben en Mr. Singh belooft me zijn best voor me te doen. Als ik morgen terugkom zal hij zorgen voor de gewenste contacten. De volgende dag laat ik me door een taxi weer naar het ministerie brengen en mister Singh stelt mij voor aan een lange, zwarte, gedistingeerde, perfect Engels sprekende heer, mr. Mugane. Hij overhandigt mij een prachtig goud-op-snee visitekaartje: Chairman of the National Union of urban and rural Labourers of Kenya, lees ik. Mr. Mugane vertegenwoordigt duidelijk de nationale vakbeweging. In zijn tas heeft hij een serie projectplannen voor het verbeteren van de werksituatie van verpleegsters, tandartsen, onderwijzers en nog zo wat beroepsgroepen. Mr. Mugane blijkt een beminnelijke man, die precies weet hoe internationale hulporganisaties werken. De plannen zien er goed uitgewerkt uit, met tijdsschema’s, gedetailleerde budgetten, meetbare doelen, op te leveren producten en ze voldoen aan alle te bedenken vereisten. Mijn missie is dus al bijna geslaagd en ik ben pas twee dagen hier. Ik mis alleen nog de milieucomponent. Als ik dat terloops opmerk, begint mr. Mugane breed te grijnzen. Hij pakt zijn portefeuille en diept

Page 40: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

40

daaruit een nieuw visitekaartje op. Mr. Micham C. Mugane MBA. Director of the Assemblee of Environmental Activist Organizations, lees ik ditmaal. Wat een gelukkig toeval, mr. Mugane kan me ook hiermee helpen. Opnieuw verschijnen er projectplannen op tafel. Nu voor een milieuvriendelijke verffabriek, een waterwinningproject en een ecotoerisme project. Het is bijna te mooi om waar te zijn. Als ik dan mijn blijdschap uitspreek en opper dat ik ook nog iets vrouwvriendelijks zoek, schiet het toeval opnieuw te hulp. Geheel toevallig is mr. Mugane ook nog “Chairperson of the Woman’s League of Kenya”. Opnieuw een kaartje en opnieuw geheel uitgewerkte projectplannen. Wat een geluk toch dat ik direct bij mr. Mugane terecht ben gekomen. Ik opper maar niets meer over kinderarbeid of diervriendelijke projecten want dan had mr. Mugane vast nog kaartjes te voorschijn getoverd van de Keniaanse Bond van Kindervrienden of van de Keniaanse dierenbescherming. Dit is wel genoeg zo. Voorzichtig probeer ik een uitweg te vinden. Ik meld dat ik de stukken in mijn hotel wil bestuderen. Dat is geen probleem, mr. Mugane begrijpt het helemaal, hij zal me een lift teruggeven naar mijn hotel. Vanavond eten we samen in een bijzonder restaurant en dan kunnen we de plannen nog eens samen bespreken. De auto met chauffeur waarin hij mij terugbrengt is gelukkig geen al te luxe limousine, maar onder het etentje ’s avonds kom ik niet uit. In The Carnivore (what’s in a name) serveren ze wild, tot aan zebra, leeuw en slang aan toe. De volgende morgen in de schaduw bij het zwembad bestudeer ik de plannen goed. Het zijn inderdaad perfecte plannen die voldoen aan alle vereisten die Westerse hulporganisaties zouden kunnen bedenken. Die middag hoor ik op de Nederlandse ambassade hoe het in zijn werk gaat. Er bestaat in Kenia niet zoiets als een officiële vakbeweging of milieubeweging. Er bestaat zelfs geen officiële oppositie. Mr. Mugane maakt net als mr. Singh deel uit van het establishment. Die projectplannen worden in de loop der tijd steeds opnieuw

Page 41: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

41

uit de la gehaald en voortdurend aangepast aan de wensen van de Westerse geldgevers. Is het milieu in de mode? Dan komt er meer aandacht voor een schoon leefmilieu. Is zelfhulp in, dan meer zelfhulp. Die projecten bestaan vooral op papier. Natuurlijk kun je als geldgever ook op werkbezoek. In een dorpje niet te ver buiten Nairobi, kun je controleren hoe je geld nuttig wordt besteed. Maar de borden bij het hulpprogramma, het schooltje of het vrouwencentrum, worden regelmatig vervangen, als er weer een nieuwe delegatie van een andere donororganisatie op bezoek komt. Zo werkt het dus met al die perfecte plannen en projecten uit de ontwikkelingssamenwerkingindustrie van Kenia.

Page 42: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

42

Arm en rijk in Nairobi Eén van de medewerkers van de ambassade neemt me de volgende dag mee naar de slums van Nairobi. In deze stad is het verschil tussen arm en rijk heel schrijnend door de vaak heel kleine fysieke afstand tussen beide. Als je door de straten en lanen van Nairobi rijdt, zie je afwisselend prachtige huizen in mooie, ruime tuinen, met daar direct tegenaan stukken grond, met daarop kleine huisjes, hutjes eigenlijk meer, van oude planken en roestige stukken blik. De grond er omheen is grotendeels kaal, met wat struiken en soms met een paar verdwaalde kippen. Die verschillen leiden tot grote tegenstellingen. Alles wat rijk is moet worden bewaakt. Voor de poorten van de rijke huizen staan bewakers net als voor de meeste winkels. Alles aan de openbare weg is met schuttingen, heiningen, muren, hekken en traliewerk afgeschermd. Overal sloten en hekwerken en tralies voor de ramen. Zelfs de wieldoppen van de auto’s zijn met speciale bouten vastgezet om te voorkomen dat de auto bij terugkomst van zijn wielen is ontdaan. De vrouw van de ambassade vertelt me onderweg over hoe veel van de expats hier leven. De mensen in de rijke huizen hebben meestal veel bedienend personeel. Tuinlieden, kamermeisjes, werksters, koks, klusjesmannen etc. Personeel kost hier bijna niets en veel personeel werkt snel verslavend. Alles wordt voor je gedaan. Hoewel het vaak niet zo gebeurt als je het wel zou willen en zeker niet zo snel als je wel zou willen dat het gebeurt, het is wel heel erg makkelijk. En je bent in een warm land, daar ligt het tempo nu eenmaal lager en je past je dus aan. De meeste nieuwkomers hier laten zich volgens haar deze luxe heerlijk aanleunen en vallen terug op het oude koloniale rollenpatroon. Andere meer sociaal bewogen westerlingen houden er soms toch iets ongemakkelijks mee, maar zij kopen

Page 43: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

43

dit gevoel dan weer af door het te zien als een vorm van ontwikkelingshulp. “Ze onderhouden zo op een menselijke manier een aantal die nu niet van de bedeling hoeven te leven”.

Ook de mensen op de arme lapjes grond, zijn relatief nog goed af. Ze hebben een klein stukje grond waarop ze wat kunnen verbouwen. Ze hebben soms ook wat klein vee en ze hebben in ieder geval een eigen huisje, ook al is het bouwvallig. Ook hun kleine lapje grond is daarom met hekken en schuttingen afgeschermd van de boze buitenwereld. Dan komen we bij de slums. Als witte kun je er eigenlijk niet komen. Alleen in gezelschap van een betrouwbaar iemand, die er goed bekend is, in een betrouwbare auto met donker getint glas, kun je er veilig in. De aanblik is onbeschrijfelijk. Je rijdt een gebied binnen waarin de huisjes, steeds kleiner en armetieriger worden. Hooguit enkele vierkante meters groot en opgetrokken uit stukken hout, verroest blik, plastic lappen en zelfs karton. Het is er druk, heel druk. Overal mensen, overal spelende kinderen in het stof. De aanblik van al die armoede geeft me een gevoel alsof mijn hart wordt dichtgeknepen. De weg slingert zich tussen de dicht opeengepakte hutjes door, met

Page 44: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

44

overal kleine zijpaadjes waaruit mensen komen en gaan. Het voelt alsof ik een menselijke bijenkorf binnenga.

Soms zie je een klein winkeltje. Een hutje, waar je door een opening met traliewerk ervoor wat eenvoudige dingen kunt kopen. Op enkele plaatsen langs de weg staan primitieve waterpunten, niet meer dan een kraan aan een stuk hout. Eromheen staan mensen met jerrycans en plastic emmers. Op een gegeven moment loopt de weg dood op een open plek. Hier staan weer enkele winkeltjes, een overheidshulppost en een medische hulppost. Blanken komen hier waarschijnlijk nooit. We blijven dan ook in de auto, beschermd tegen de blikken van buiten door het donker getinte glas. Het is een soort afdaling in de hel van Dante, midden tussen de verdoemde zielen. Hier wonen meer dan 300.000 mensen. In kleine hokjes dicht tegen elkaar aan, hebben ze zich hier een klein stukje thuis gemaakt. Voor mij als rijke westerling lijkt het een hel. Als we er weer uit wegrijden, zijn we allebei stil. Wat valt er te zeggen? Ellende en schaamtegevoel overvallen me. Hier proberen medemensen iets van hun leven te maken. In

Page 45: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

45

schamele hutjes gemaakt van restafval, zonder water, zonder licht, levend op de overschotten van het rijke deel van de stad. Bij het verlaten van de krottenwijk valt opeens de stroom mensen op, van en naar de wijk. Opvallend is dat zoveel van deze mensen toch hun waardigheid weten te bewaren. In een lange optocht zie je ze op weg naar de rijkere wijken, waar ze werken als hulp in de huishouding, kok en dergelijke. In een schitterend gesteven tenue, een strakke vouw in de smetteloos schone broek. Een hagelwit gestreken rok of overhemd! Hoe krijg je dat voor elkaar in deze troep? Hoe schrijnend, bijna stuitend, is dan de tegenstelling met de rijke huizen en de rijke gezinnen. Teruggetrokken achter hun veilige muren, wonen ze in ruime, groene wijken, in hun grote huizen, voorzien van alle westerse luxe. In hun goed onderhouden auto’s rijden ze langs deze arme sloebers op weg naar het westerse winkelcentrum van Nairobi om daar inkopen te doen. Alles wat in Europa te koop is, is ook hier te koop. Koelkasten, luxe stereosets, kinderspeelgoed, modeaccessoires, zelfs bontjassen. Bontjassen in tropisch Afrika, mind you. De volgende dag ga ik alleen te voet naar het centrum van Nairobi. Rond de drukke winkelstraten in het centrum van de stad hangen overal mannen rond. De vrouwen blijven achter op het platteland om de grond te bewerken en voor de kinderen te zorgen. De mannen zoeken, zoals overal in Afrika, hun geluk in de stad. Maar voor de meesten is dat geluk niet te vinden. Niemand zit te wachten op de zoveelste ongeschoolde arbeider en dus hangen ze rond in groepen. Ze verdrinken hun pech en proberen alles aan te pakken wat er is. Los werk, half illegaal werk en crimineel werk. Sjouwen, gokken, beroving en bedreiging. Ze hangen rond in cafés en gewoon op straat. Geslachtsziekten en prostitutie tieren welig, net als alcoholisme en drugsgebruik. Alweer dromen die niet zijn uitgekomen. De lokroep van de grote stad, waaraan zo velen vergeefs gehoor geven. Naar Nairobi getrokken vanaf het platteland. Op zoek naar geluk. Aangetrokken door de glamour en glitter van de westerse welvaart. En dan hier terechtgekomen. In deze

Page 46: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

46

vergaarbak van menselijke wezens. In het hotel wordt dringend afgeraden alleen of na donker te voet het terrein van het hotel te verlaten. Toch is de wandeling naar het centrum nog geen tien minuten. Als ik het hotel uitloop, klampen zich meteen twee zwarte mannen aan mij vast. Hun kleding is vol scheuren, rafels en al maanden niet gewassen, hun schoenen gerepareerd met stukken touw en gaten in de zolen. In keurig Engels spreken ze me aan. “Waar komt u vandaan, waar gaat u naartoe etc.” Ik leg beleefd uit dat ik graag alleen wil lopen. Maar de twee laten zich niet zo eenvoudig afschudden en blijven met me oplopen. Negeren helpt niet en ze blijven proberen in gesprek te komen. “Wat ik hier doe in Kenia. Wat ik ga doen in het centrum etc?” Wanneer ze horen dat ik geen Zuid-afrikaanse zakenman ben, maar dat ik hier ben voor een hulpprogramma, menen ze mijn zwakke plek te hebben gevonden. Ze vertellen dat ze oud-strijders zijn uit Mozambique waar ze hebben gevochten tegen de Zuid-Afrikaanse troepen. Ze zitten hier in een vluchtelingenkamp maar kunnen geen werk krijgen, omdat de Keniaanse regering dat niet toestaat aan mensen met hun status. Vandaar hun haveloze kleding. “Ik wil ze toch wel helpen in hun uitzichtloze situatie? Wij vechten toch voor dezelfde zaak? Tegen de apartheid, voor democratie? You can spare us a dime?”. Als ik tien minuten later bij het centrum aankom, lopen ze nog steeds naast me. Ook een winkel in gaan helpt niet, want ze blijven geduldig voor de deur wachten. Ze beginnen nu echt lastig te worden en beginnen bijna dreigend dicht aan weerszijden naast me te lopen. Het westerse winkelcentrum waar ik me redelijk veilig voel, heb ik het al twee keer rondgelopen met de twee opdringerige mannen aan mijn zij. Laf hou ik uiteindelijk maar een taxi aan en zo vlucht ik terug naar het hotel. Op mijn laatste dag in Kenia heb ik Mr. Singh meegedeeld dat ik de plannen in Nederland verder zal bespreken. Ook laf

Page 47: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

47

natuurlijk. Mijn opdrachtgever heb ik echter geadviseerd zinvolle projecten toch maar buiten Kenia te zoeken. Het land is te corrupt en te zeer verpest door alle westerse hulporganisaties die in Nairobi zijn neergestreken.

Page 48: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

48

Terug naar mijn jeugdliefde Ik weet niet hoe de luchtvaartmaatschappijen het voor elkaar krijgen, maar aan vliegen hangt nog steeds een air van glamour, luxe en avontuur. Natuurlijk heeft het wel wat om hier in de kou in te stappen en enkel uren of hooguit een dag later ergens in een totaal ander land weer uit te stappen. Maar dat is dan ook het enige voordeel van vliegen, voor de rest is er weinig leuks aan. Vandaag moet ik van Schiphol naar Managua in Midden-Amerika. In de afgelopen twee maanden moest ik al vier maal met het vliegtuig en vier maal moest ik op een voor mij ongezond vroeg tijdstip opstaan om naar Schiphol te reizen en daar na het inchecken twee uur te wachten. Als je vliegtuig dan om zeven uur vertrekt, hang je dus al vanaf vijf uur rond op Schiphol. Stel dat je dan ook nog vanuit Twente of Brabant moet komen, dan kun je uitrekenen hoe laat je van huis moet en hoe kort je laatste nacht thuis was. Dan is het nog maar zeer de vraag of je ook echt om zeven uur kunt vertrekken. Zeker in het hoogseizoen gaan maar weinig vliegtuigen op tijd. En dan gaat het niet om vertragingen van tien minuten, maar je moet al gauw een uur en soms zelfs een paar uur wachten. Dat is heel wat anders dan die paar minuten waar ze zich bij de NS zo druk om maken. Vaak moet je dan ook nog eens overstappen op Brussel, Frankfurt of Madrid en dat betekent dan weer minimaal een uur wachten op je aansluiting. De reis naar je eigenlijke bestemming moet dan nog beginnen. Vandaag moet ik in Madrid overstappen op de vlucht naar Miami. Dat betekent opnieuw drie uur wachten. Daar kom je dan zo vroeg je bed voor uit. De Boeing waar we in Madrid in overstappen, is wel een stuk groter dan het vliegtuig waarmee ik ben gekomen, maar de beenruimte is een stuk minder. Met z’n tienen op een rij, knieën opgetrokken, zit je zo’n acht uur opgesloten in een oorverdovend lawaai. De maaltijd mag die

Page 49: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

49

naam niet hebben. Een klef, klein broodje, een minischaaltje met daarin een blaadje sla, twee olijven, een schijfje tomaat, een schijfje komkommer en een kloddertje mayonaise. Een plastic bekertje met jus d’orange en een bakje met daarin een droog stukje cake met namaakslagroom erop. Na de koffie (of wat daar voor doorgaat) gaat het licht uit en valt iedereen collectief in slaap. Zouden ze iets door die koffie doen? Maar laat ik niet te zwartgallig zijn. Het kan ook anders. Vorige maand ging op een regenachtige oktobermorgen bij mij thuis ook al eens de wekker. Die dag zou ik om acht uur van Schiphol vertrekken met een collega. In de vertrekhal geen collega. Uiterlijk om zes uur moesten we ingecheckt zijn en mijn collega had de tickets. Ik maak me niet gauw zenuwachtig maar als het dan kwart over zes wordt, ga ik me toch zorgen maken. Ze neemt ook haar gsm niet op. Twintig over zes. Vijfentwintig over zes. De vriendelijke dame achter de balie vertelt me dat om half zeven de incheckmogelijkheid voor de bagage sluit. Dan om kwart voor zeven precies komt Dorien, mijn collega aan gerend. Taxi kwam niet zegt ze nonchalant. De vriendelijke dame van de balie belt naar een hogergeplaatste wat ze nu moet doen. We kunnen nog mee maar dan moeten we zelf onze bagage naar het vliegtuig brengen. En we moeten heel snel zijn want om zeven uur sluit de boarding. Ze weegt onze bagage, labelt de tassen en koffers, belt nog eens en wenst ons een goede reis. Om vijf voor zeven rennen we nu met onze koffers richting douane. Zoals te verwachten staat daar een lange rij vakantiegangers. Dan rennend door de vertrekhal naar de gate. Schiphol is dan opeens heel groot. Lange gangen door, hallen door, natuurlijk doet de loopband naar onze gate het niet, en dan zijn we er. Nu de bagage nog door de X-ray, gaan ze nog moeilijk doen over mijn fotorolletjes. Om tien over zeven bij de gate. Daar staan ze nog op ons te wachten. Een mevrouw van de luchtvaartmaatschappij neemt onze bagage aan en we rennen gehaast, buiten adem en bezweet de slurf door.

Page 50: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

50

In het vliegtuig zit dan opeens alles mee. Alle stoelen zijn al bezet en we moeten (mogen) mee in de businessklas. De ochtendkrant, champagne, een warm doekje voor onze handen, echte verse jus uit een echt glas, een warm croissantje en daarna een keuze uit glossy’s en opiniebladen. Dat is een luxe waar we niet op hadden gerekend. Maar goed, soms valt vliegen wel mee. Dit keer zit het echter niet mee. Tegen de avond komen we in Miami aan, al is het daar nog in de middag. Dan weer overstappen voor de op één na laatste etappe. Met een klein vliegtuigje naar San José. Daar landen en dan weer opstijgen en om tien uur ’s avonds plaatselijke tijd landen we dan eindelijk op het vliegveld van Managua. Dan nog door de douane, door de mensenmassa die daar rondhangt: kruiers, afhalers, taxichauffeurs, runners van de hotels, zwartgeldhandelaren, onduidelijk geüniformeerde figuren en gewone lanterfanters. Terwijl iedereen aan je loopt te trekken moet je daar met je koffer en je tassen doorheen. De beste oplossing is dan snel een sterke kruier uitzoeken, met een stevig wagentje. Deze baant zich een weg door de menigte en houdt iedereen voor je op afstand, zodat jij rustig kunt volgen. Als ik dan eindelijk bij het hotel aankomt, is het bij enen ’s nachts en heb ik meer dan 24 uur gereisd. Volkomen geradbraakt en verfomfaait val ik op mijn bed neer.

Page 51: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

51

Bij de Sandinistas In Managua logeer ik in Hotel Granada. Vandaar uit is het vijf minuten lopen naar het busstation. Van heinde en verre komen de boeren uit de omgeving hier naartoe om inkopen te doen en om hun eigen producten te verkopen. Ik zit op een bankje met overal toeterende bussen en een drukte van belang. Een groepje schoenpoetsertjes zwermt om me heen. Als één van hen mijn bestofte wandelschoenen zou mogen poetsen is zijn dag weer goed. Het zijn nog kinderen. De oudste schat ik op net 12 jaar. Ze hebben allemaal een klein houten kistje bij zich met daarop een schoenensteun en daarin tientallen potjes en doekjes. Ik besluit tot een goede daad. Ook al is het niet nodig, tien minuten lopen en mijn schoenen zijn weer even stoffig, wenk ik één van de jongetjes. Er breekt bijna een gevecht uit. Wie mag mijn schoenen poetsen? Resoluut beslecht ik de ruzie en wijs er één aan. Het is een schattig jongetje met grote bruine ogen in een gezicht dat gemaakt lijkt voor een fotoboek. “How much?”vraag ik. “Diez, diez” roepen z’n vriendjes en hopen op een gelukje. Je weet het nooit met zo’n rijke Gringo. Ik maak het af op twee pesos, die het jongetje toch wel zal omzetten in een zakje lijm. Snuiven, dat is voor deze schoenpoetsertjes de manier om toch nog iets van hun dag te maken. Ik kijk in die mooie bruine ogen en denk aan al die mensen die over de hele wereld in al die mooie zonnige reisbestemmingen moeten ploeteren. Mensen die proberen met hun beperkte middelen en mogelijkheden, zo goed en zo kwaad als het gaat, een zekere levensstandaard in stand te houden. Bijvoorbeeld door iets te verkopen. In kleine winkeltjes die vaak die naam nauwelijks verdienen. Soms is het een klein hokje, of een kraampje en vaak dat niet eens. Dan hebben ze hun hele handel in een klein wagentje, op een kistje, over hun arm of op hun hoofd. Alles lijkt er te koop in deze derdewereldsteden. Eten, drinken,

Page 52: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

52

huishoudelijke artikelen, prullaria. Op elke hoek en in elk hoekje, staan, zitten of hangen verkopers, mannen, vrouwen en vaak nog kleine kinderen. Opvallend zijn de Coca Cola reclames. Over de hele wereld, tot in de meest afgelegen uithoeken, kom je ze tegen. Het lijkt soms wel alsof cola door iedereen, overal, altijd gedronken wordt. En dat kan toch echt niet waar zijn, gezien het toch redelijk luxe karakter van dit Westerse drankje. Je zou bijna denken dat deze reclames een vorm van ontwikkelingshulp zijn. Leven deze arme mensen soms van de opbrengsten van de colareclame?

Terug naar mijn hotel. Vanaf de straat zie je alleen maar een witgekalkte stenen muur, met een zwaar ijzeren toegangshek. Hotel Granada heet het, maar hotel is een groot woord voor de serie kleine donkere kamertjes rondom een dichtbegroeide binnentuin. Die binnentuin is overigens prachtig. Levensechte sinaasappelbomen, bananenbomen, grapefruit-bomen en andere tropische fruitbomen. De kamers zijn minder prachtig. Ze zijn klein, bloedheet en intens smerig. De deur van mijn kamer kan niet goed dicht, er zit geen slot op, behalve een bruin ijzerdraadje, het ruikt er schimmelig, het is donker want het enige raampje is hooguit twintig bij twintig centimeter groot, de

Page 53: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

53

wanden zijn zwart van de vingers die er in de loop der jaren overheen zijn gegaan, het houtwerk is kaal en afgebladderd en je wilt niet weten wat er onder de bedden ligt aan stof en ander onduidelijk vuil. Er passen precies twee éénpersoonsbedden in, met daartussen een smal looppad. Die bedden zien eruit alsof de halve wereld er al in heeft geslapen en zo ruiken ze ook. Er is geen kraan of wc en er is één levensgevaarlijk loshangend ouderwets porseleinen stopcontact. Het gemeenschappelijke washok, met wc en douche ziet er net zo smerig uit, de stank is nog heviger, maar er is tenminste stromend water. Het ontbijt vergoedt veel. Naast de verse vruchten zo van de boom, krijg ik rijst met kleine bruine boontjes, gebakken in reuzel. In de schaduw van de vruchtbomen, laat ik mij dit typisch Nicaraguaanse ontbijt goed smaken en neem ik de plannen van de dag door. Eerst langs bij de Nederlandse ambassade en het ministerie van Binnenlandse Zaken. Ik ben in Managua, de hoofdstad van Nicaragua om hier om een bezoek te brengen aan enkele Nederlandse hulpprojecten in Condecha in het Noorden vlak bij de grens met Honduras. Tot 1990 was Nicaragua een land in oorlog. Na de opstand tegen het bewind van de dictator Somoza, kwamen in 1979 de Sandinisten aan de macht. Maar al snel werd het land in een burgeroorlog gedompeld. Vanuit Honduras infiltreerden voortdurend rebellen die door de regering van Reagan werden getraind en van wapens voorzien. Tien jaar lang waren er voortdurend gevechten tussen de rechtse Somoza-contra revolutionairen en het Sandinistische regeringsleger. Het FNLS, de Frente National de Libération Sandinisti, had in naam de macht in handen, maar overal buiten de hoofdstad bleef de toestand onzeker. De rebellen werden niet alleen door de Amerikanen gesteund, maar hadden ook onder een deel van de bevolking veel aanhang. Deze contra´s beschikten ook over betere wapens en sloegen door het hele land toe met overvallen, gijzelingen en korte bezettingsacties. In het gebied waar ik nu naar toe ga, wisten ze soms wekenlang hele dorpen gegijzeld te houden.

Page 54: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

54

Nog steeds leidt het land onder de naweeën van deze burgeroorlog. Nicaragua is één van de armste landen van Midden-Amerika. Het land ligt ook nog eens in een gebied waar verschillende aardplaten op elkaar botsen en waar de aarde geregeld hevig schokt en beeft. Dit leidt om de vijf jaar tot een zware aardbeving en zevenentwintig werkende vulkanen. Tel daar van tijd tot tijd ook nog eens een alles vernietigende orkaan bij op en het is duidelijk, er zijn veiliger plekken op aarde. De grote aardbeving van 1972 betekende voor meer dan 500.000 mensen dakloosheid en overal in Managua zie je nu nog de sporen. Nergens in de stad zie je gebouwen hoger dan twee etages, overal zijn nog open plekken, zelfs midden in het centrum en je ziet erg veel armoede. Op elk kruispunt en bij elk stoplicht staan straatverkopers met sigaretten, water of limonade in plastic zakjes, vers fruit, kranten, papieren zakdoekjes of andere kleine waar. De pick-up van die mij naar het Noorden brengt volgt de PanAm, de PanAmerican Highway die vanuit Zuid-Amerika, dwars door Centraal-Amerika, tot aan de grens met de Verenigde Staten loopt. De weg is tweebaans, zit vol gaten en kuilen en afgezien van een paar grote vrachtwagens zie ik weinig verkeer. Zes uur lang worden we door elkaar geschud maar dan buigen we eindelijk van de weg af en rijden Condecha binnen. Het stadje is vorig jaar zwaar getroffen door de orkaan Mitch. Deze richtte eerst nooit eerder geziene verwoestingen aan en zorgde daarna ook nog eens voor zware overstromingen. Hele woonwijken spoelden weg en bruggen en wegen werden vernield. Maar daarna kwam er een forse stroom Westerse hulp op gang, vandaar de plaatselijke bijnaam van deze orkaan, Sante Mitch. In Condecha zijn de Sandinisten nog steeds aan de macht. Ik heb daardoor een beetje het gevoel alsof ik na jaren weer langs ga bij een jeugdliefde. In mijn jonge jaren was ook ik gegrepen

Page 55: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

55

door de linkse revolutionaire idealen. Cuba, Mao, het Joegoslavische arbeiderszelfbestuur, Allende en toen de dappere strijd van de Sandinisten tegen het perfide Amerikaanse kapitalisme. Later toen ik zelf in verschillende Oostbloklanden was geweest, bekoelde deze liefde enigszins. Ik ga nu naar een gebied waar de oude linkse strijders nog steeds aan de macht zijn. Een stukje levende geschiedenis. Hoe zou dat zijn? Aan de radiomast midden in Condecha wappert nog steeds de roodzwarte FNLS vlag. Overal op de muren staan leuzen geschilderd. “Muerte a Samozista, Eén volk, één vrijheid, één vrede. Samen strijden tegen de imperialisten etc”. Overal hangen de zwartrode vlaggen. Hier in dit deel van Nicaragua zijn de linkse idealen duidelijk nog springlevend. Ik ontmoet de Sandinistische oud-“commandante”, die nu is gekozen als burgemeester van Condecha. Hij vertelt over de strijd die hij en zijn oud-strijders nu voeren voor een beter leven voor hun medeburgers. Dat gaat niet makkelijk want de orkaan heeft niet alleen huizen, maar ook de landerijen, de plaatselijke leerlooierij en de tabaksdrogerij vernield. Van de centrale overheid valt niet veel hulp te verwachten, want die werkt uitermate bureaucratisch en is zwaar corrupt. Toezeggingen vanuit Managua worden meestal niet nagekomen en plannen worden voortdurend tegengewerkt door een overmaat aan regelgeving. Tot slot proberen de voormalige grootgrondbezitters ook nog steeds via Managua hun macht terug te krijgen. De revolutionairen van toen zijn wel een stuk ouder geworden, maar ze blijken nog steeds even bevlogen en idealistisch. Ik maak in de ‘Casa del Cultura’ ook kennis met andere leden van de oud-strijders. Het is duidelijk dat dit kleine plaatsje nog steeds wordt ‘gerund’ door deze oude Sandinistische gevechtsgroepen. Ik kijk in een lachend bebaard gezicht en probeer me de jonge revolutionair van 15 jaar terug voor te stellen. Dat kost me niet veel moeite, zeker niet met het

Page 56: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

56

levensgrote portret van CheGuevarra achter hem. Ik bedenk me dat ik hier met mensen zit te praten die tijdens de bloederige burgeroorlog (35.000 doden) niet voor een moord meer of minder zullen hebben teruggedeinsd. Het valt me tegelijkertijd op dat Condecha anders is dan de andere plaatsen die ik bezocht in Nicaragua. Terwijl overal de armoede overduidelijk is, de wegen slecht zijn en de overheid traag, vormt Condecha een positieve uitzondering. De straten zijn er schoon, er is wel armoede maar die is minder schrijnend en minder ongelijk verdeeld. Ik bezoek de school die met Nederlands geld is gebouwd. Voor nog geen 50.000 dollar is hier een prachtige nieuwe school gebouwd met zes klaslokalen. Ik bezoek ook een nieuwe woonwijk, met kleine stenen huisjes met water en licht. In heel Condecha is nu water en elektriciteit en de belangrijkste straten zijn overal geplaveid. Ik bezoek de pas gebouwde steenfabriek en de sigarenfabriek, waar met de hand reusachtige Havanna´s worden gerold. Ik ben zwaar onder de indruk van dit alles, helemaal als ik hoor dat dit alles voor nog geen half miljoen dollar is bereikt. Ik vraag me af hoe dit kan. Is het de charismatische ex- ‘commandante’ die hier nu burgemeester is? Is het de kleinschalige steun vanuit Nederland, niet via grote hulporganisaties maar via een stedenband met Nederlandse vrijwilligers? Of zijn het de oude Sandinistische idealen? De relatieve luxe is helemaal verbazingwekkend als je bedenkt dat dit een gevecht is, niet alleen tegen een corrupte centrale regering, tegen machtige grootgrondbezitters, tegen een competitieve wereldmarkt, maar ook tegen de natuurkrachten. Om de vijf jaar een zware aardbeving, om de twee jaar een destructieve orkaan, maar fatalisme is hier niet te vinden, verre van dat. Ik voel weer een warm gevoel ontluiken voor mijn jeugdliefde.

Page 57: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

57

Nepal: Meer goden dan mensen Bakthapur is de heilige stad van Nepal. Of liever gezegd de meest heilige stad van Nepal want alle steden lijken daar wel heilig. Heel Nepal lijkt wel heilig. Iedere steen, ieder huis, ieder dier. Ik moest in Bakthapur zijn omdat deze stad met Westers geld gerestaureerd is. Als één van de weinige steden in Nepal beschikt deze stad nu over echte ondergrondse riolering en de meeste oude tempels en heilige huizen zijn weer in oude glorie hersteld.

Het is half twee in de nacht. Het is benauwd warm. Ik lig te woelen in mijn bed en kan de slaap niet vatten. Iedere paar minuten gaan er zware gongslagen. Aan de overkant van de straat is een tempel. Om de goden wakker te houden (ook goden moeten in Nepal werken voor de kost) lopen er de hele nacht door mensen langs de gong en laten een zware houten balk tegen de gong aan vallen. Mij houden ze ook wakker. Men zegt wel eens over Nepal dat er meer goden wonen dan mensen. In eerste instantie merk je dat niet zo. Katmandhu lijkt een gewone derdewereldstad. Druk, kleurig, schilderachtig mooi en arm. Maar als je beter kijkt zie je opeens overal de goden. In kleine tempeltjes, langs de kant van de straat. In

Page 58: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

58

nisjes in de gevels van de huizen. Ik zie een godheid uitgebeiteld in een steen gewoon midden in de straat. Op de pleinen staan tempels en prachtige pagodes. Er zijn heilige bomen, heilige gaten in de grond waarin een heilige slang woont, heilige bronnen. En overal zijn kloosters en heilige mannen in vurige rode gewaden. Ik werd voor het eerst echt met die goden geconfronteerd in Gorkha, tijdens het Dusehra feest. Gorkha ligt hoog in de Himalaya en ik verbleef daar in een klein hotelletje met een dakterras dat uitkijkt over de dalen en bergen diep beneden ons. De wolken kruipen langs de berghellingen omhoog, je ziet ze onder je verdampen. Onderlangs het terras blijven die dag de hele middag bussen het stadje binnen rijden vol terugkerende Nepali met geiten op het dak. Deze zullen die nacht geofferd worden aan Durga of Kali, de heilige moedergodin. De zonsondergang is prachtig. In de dalen hangen de wolken en boven de wolken is de zon aan het ondergaan. Overweldigend mooi, met rode, oranje en gouden stralen, zoals ik nog nooit eerder heb gezien. ´s Avonds begint het te regenen, maar volgens de eigenaar van het hotelletje hoort dat zo. Dat is nodig om het bloed van de offerdieren weg te spoelen. De vegetarische Hindoes zullen vannacht allemaal een zwart mannelijk dier slachten als bloedoffer. De rijken een zwarte buffel, schaap of geit, de armen een zwarte kip of eend. Heel Gorkha bereidt zich voor op het offerfeest. Ik ga de straat op. Aan een touw staat een zwart bokje naast een dampende kookpot. Op een kleed liggen allerlei attributen. Een groot blinkend zwaard, een zilveren Davidsster, een glimmende koperen schaal. Ik durf niet te kijken maar ben toch nieuwsgierig. Het bokje wordt van alle kanten met kleurig poeder bestoven. De hele familie heeft zich verzameld. Dan heft vader het zwaard op en met mijn ogen dicht wacht ik op de klap. Ik hoor niks en ik kijk uit mijn ooghoeken. Het is al gebeurd. De bok bloedt leeg boven de schaal, de kop gescheiden van de rest van het lichaam. De rest van de familie gooit nu kokend water over dat lijf en zo boenen ze het haar er

Page 59: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

59

van af. Daar was dat kokende water dus voor. Een hele geruststelling overigens dat het doden echt met één klap ging. Met de schaal vol bloed gaan ze nu rond en besprenkelen de voordeur, de straat voor het huis, de fietsen, en alle gezinsleden. Verderop in Gorkha zie ik overal hetzelfde gebeuren. Overal wordt met bloed gesprenkeld, over heilige beelden, auto’s, huizen, bussen, voorbijgangers, en al gauw zijn de straten letterlijk besmeurd met bloed. Nu ben ik dus in Bakthapur, de meest heilige stad van Nepal en dat wil wat zeggen. Het Nepalese geloof is een optelsom van drie geloven, van animisme, hindoeïsme en boeddhisme. Het animisme kent een uitgebreid scala van demonen, goed en kwade geesten, duivels en heksen en andere wezens, die wonen in bronnen, bomen, huizen en stenen. Voor de doorsnee Nepalees is dus alles bezield en dat is lastig want oh wee als je één van deze demonen krenkt of op andere wijze tekort doet. Laat nooit een deur open staan, loop altijd links om een heilige boom, leg regelmatig een kleine offergave bij de heilige steen. Het hindoeïsme kent een rijk pantheon van goden, halfgoden en andere heilige wezens. Van Ganesh, half mens, half olifant tot Kali, de wreekster met 18 armen met daarin 18 verschillende wapens. Goden die het goed voor hebben met de mens, en kwade goden die je moet afkopen om te voorkomen dat hun toorn op je zal neerdalen. Deze goden en halfgoden hebben allemaal hun specifieke feest- en gedenkdagen en hun eigen tempels en tempeltjes. Het gevolg is dat de Nepalese kalender gevuld is met heilige feesten, van Krisnastami tot Maha Shivaratri. Ook hiervan zeg men wel dat er meer feesten dan dat er dagen zijn in het jaar. En al die feesten vragen om speciale rituelen, van het planten van kush zaadjes tot dagenlang vasten. Tot slot hangen de meeste Nepali ook nog een vorm van Boeddhisme aan, met zijn vele heiligen gebedsmolens en stupa´s. Ook dit is een veeleisend geloof met sutra´s en andere

Page 60: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

60

heilige gezangen. Het gevolg is dat de gelovige Nepali een groot deel van de dag bezig zijn met het vervullen van hun godsdienstige plichten. Al voor zonsopgang toont Bakthapur haar gewijde karakter. Dan is het al een drukte van belang op straat. Zoals bij ons de forensen op weg zijn naar hun werk, zo zijn hier de gelovigen in de weer. Mannen en vrouwen lopen over straat met schalen of manden vol offergaven. In de luxere exemplaren zitten aparte vakjes voor de verschillende ‘offerings’. Gekookte rijst, kleurig heilig tikapoeder, muntgeld of smoezelig papiergeld, bloemen en bloemblaadjes, zoetigheid. Afhankelijk van hun stemming of de gewenste voorspraak lopen de inwoners van Bakthapur nu langs hun favoriete heilige huisjes en heilige plaatsen. Ze smeren wat tikapoeder op het al half weggesleten gezicht van Ganesh, strooien wat bloemblaadjes in de put van de heilige slang, leggen wat kleingeld voor Krishna, en buigen drie maal diep voor de heilige boom op de hoek van de straat, slaan een keer op de heilige gong en steken wat wierook aan in de tempel van Vrita. Als ze niet aan al hun ochtendverplichtingen hebben voldaan, kan de dag vol gevaren zitten, komt er ruzie in het huis, of zal er vandaag weinig worden verkocht. Dit is letterlijk een soort schaduweconomie, want als het licht wordt verdwijnt iedereen weer in huis om te ontbijten en te beginnen aan de gewone rituelen van de dag. Maar later die dag gaat het ‘worshippen’ gewoon weer door. Het is erg onverstandig om spijkers in het hout te slaan als er niet eerst een kip is geslacht om de ijzergod gunstig te stemmen. Een nieuw gebouwd huis mag nooit met de ramen open staan. Je moet altijd links om een stupa heen lopen. Ik vraag me af hoe dit land ooit tot welvaart kan komen. Iedereen is zoveel tijd kwijt met het aanbidden van en zorgen voor de heiligen, het afsmeken van geluk en het voorkomen van ongeluk, dat men geen tijd meer over heeft voor gewoon werk. Voortdurend moet je er op letten dat je niet per ongeluk een godheid over het hoofd ziet. De besparingen en overschotten worden voortdurend geofferd, ritueel verbrand of

Page 61: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

61

neergelegd voor de goden. Alle energie gaat zo zitten in het spirituele. Al die goden moeten worden gevoed, vertroeteld of afgekocht. Ik denk aan de grote Engelse econoom Keynes die ons leerde dat het er niet toe doet wat men voor werk verricht. Piramides bouwen, kuilen graven en weer dicht gooien of het verbranden van offergaven. Het doet er niet toe wat men doet, het is allemaal goed voor de werkgelegenheid en dus voor de welvaart. Dit land is het perfecte voorbeeld van zijn theorie. Inderdaad zijn al deze activiteiten goed voor de werkgelegenheid. Iedereen is de hele dag druk bezig met het uitvoeren van de voorgeschreven rituelen. Maar het is duidelijk dat werkgelegenheid nog niet hetzelfde is als welvaart. Als voortdurend de overschotten van het land worden verbrand of geslacht, als alle vrije tijd wordt besteed aan offeren en aan het uitvoeren van rituelen of aan het bouwen van tempels valt er niet veel te sparen en te investeren voor een betere toekomst.

Page 62: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

62

Pashupatinath Het water van de Bagmati rivier is grijs, smerig en het stinkt. Toch is de Bagmati een heilige rivier, net als de Ganges waar ze in uitmondt. Aan de oevers van de Bagmati, aan de rand van Kathmandhu ligt het grootste hindoe heiligdom van Nepal: Pashupatinath. Op één van mijn vrije dagen bezoek ik samen met een collega dit heiligdom. Als wij er op een zonnige dag naar toe rijden, is de stad warm, rokerig en stoffig. Dan opeens komen we bij een uitgestrekt tempelcomplex aan de rivier die hier langs een groene heuvel stroomt, vol trappen en kleine heilige huisjes. Dit is Pashupatinath. We stappen uit en steken de rivier over tussen zwermen pelgrims door. We beklimmen in de hitte een heel lange en heel hoge trap naar de top van de heuvel. Overal hangen mannen met een wild uiterlijk rond, met grote bossen verward haar en woeste baarden, die me doen denken aan de zwervers in Amsterdam. Maar hier zijn het Sadhu´s, heilige mannen. Ze zijn, hier anders dan in Amsterdam, ook half naakt. Ze dragen een lendedoekje en zitten de halve dag te mediteren. Maar ook hier bedelen ze, zittend op de trappen of in kleine huisjes tegen de berghelling. De vrome gelovigen voorzien hen van voedsel en kleingeld. Zij leven letterlijk van de godsvrucht van de pelgrims. Het is een bizarre situatie. Wat zou er gebeuren als ik mijn haar lang zou laten groeien en mijn ogen zwart zou maken met kohl? Zouden de pelgrims mij dan ook van gratis eten en drinken voorzien? Maar de Sadhu’s zijn niet de grootste bezienswaardigheid hier. Pashupatinath is niet alleen de belangrijkste hindoetempel van Nepal, maar ook de belangrijkste Shiva-tempel van heel het Indiase subcontinent. Hier heeft de god zelf ooit gewoond. Shiva schept en vernietigt tegelijk. Dood en leven, dicht bij elkaar. Daarom zijn hier ook zoveel toeristen, want Pashupatinath is een plek waar je dode mensen kunt zien verbranden. De hindoes geloven dat als het lichaam verbrandt de geest ontsnapt en een nieuw leven zal zoeken. Daarom stinkt het hier naar brandend mensenvlees. Een dood mens zien verkolen, is een akelig gezicht. Het is onwezenlijk om daar als

Page 63: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

63

westerling bij te zijn. Op de stenen trappen aan de overkant zitten de toeristen als publiek bij een voorstelling. Met een mengeling van schaamte en nieuwsgierigheid sluit ik me bij hen aan. Op de andere oever staan lage stenen tafels waarop brandstapels worden gebouwd. Naast één zo’n stapel ligt onder een witte doek het lichaam van een dode vrouw te wachten tot de brandstapel klaar is. De familieleden lopen te slepen met grote blokken sandelhout. Een priester (?) bouwt er een mooie vierkante brandstapel van. Als de houtstapel klaar is wordt de vrouw erop getild en lopen alle familieleden er drie keer omheen en strooien rijst over het naakte lichaam. Dan loopt ook de priester drie maal rond de brandstapel met een bundel brandend gras. Daarmee steekt hij dan haar lippen aan. Eerst moeten de lippen branden, daarna pas zal de dode voor eeuwig zwijgen. Als dat gelukt is steekt hij het hout aan. Gretig likken de tongen van vuur aan het hout en aan het lichaam. Rustig kruipt de rook omhoog, de Nepalese hemel in. De familie zit op een stenen bank te kijken hoe het vuur het lichaam van de vrouw verteert. Wij westerlingen op de tegenoverliggende oever zijn deelgenoot van dit vreemde schouwspel. Ik voel me heel ongemakkelijk. Ik wil eigenlijk niet kijken, maar wordt toch aangetrokken door dit morbide en tegelijkertijd heel schilderachtige schouwspel. Ik voel me een indringer in hun privé verdriet. De vlammen hebben moeite met de romp. De priester pakt een lange bamboestok en port in het geblakerde lichaam. De vonken waaien op in de wind: Voeten, handen en haren zijn al verdwenen en van het gezicht is niet veel meer te herkennen. Alleen de vorm is nog vaag menselijk. Als het lijk is verbrand, schuift de priester de resten met zijn stok de rivier in. Dit maakt het schouwspel nog onwezenlijker. Terwijl links de lijken liggen te wachten op verbranding, doen ondertussen gewone Nepalezen in de rivier de was, of er nu een lijk ligt vijf meter verderop of niet. De Bagmati stroomt hier traag tussen de zandbanken door die zwart zien van de as en de geblakerde

Page 64: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

64

resten. Hier waden de gelukzoekers door het smerige water. Tot hun knieën staan hier mannen en kinderen in de stinkende troep, soms met een hark, soms met hun handen graaiend naar alles wat overblijft van de crematies. De één zijn dood is hier letterlijk de ander zijn brood. Het hout dat niet volledig is verbrand, wordt opgevist en weer verkocht aan nieuwe rouwenden. Hoofdprijs zijn de sieraden, halskettingen, gouden neusringen, gouden enkelbanden die met een hark uit de vuile modder worden gevist. De rijken verbranden hun doden, de armen mogen de resten hebben. Een vorm van liefdadigheid die niet past in mijn westerse denkkader.

Page 65: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

65

Tropische stortbui Een paar dagen later logeer ik in ‘Tigercamp’. Dat is de naam van de verzameling bamboehuisjes op palen aan de oever van de rivier, met aan de overkant een groot tropisch natuurreservaat. Moe zit ik die avond voor mijn huisje te genieten van de ondergaande zon en een koud biertje. Het was een lange en vermoeiende reis geweest in een hobbelende jeep, over een weg vol kuilen en gaten. Morgen zal ik de rivier oversteken om aan de overkant een tocht te maken door het natuurreservaat. Daar zal ik tijgers, olifanten, neushoorns en nog ander loslopend wild zien, hebben de gidsen me beloofd. Terwijl de zon verder zakt, zie ik een badende olifant en zie ik hoe de ‘locals’ zich hier laten overzetten. Als in een plaatjesboek steekt een lange platte kano de brede langzaam stromende rivier over. In de kano staan tien, vijftien mensen, met grote pakken bagage. Langzaam puntert de bootsman naar de overkant. De volgende morgen sta ik vroeg op. We gaan met z’n zessen, twee gidsen, drie andere reizigers en ikzelf, het reservaat in. Het zal een lange tocht worden, drie, vier uur lopen onder een onbarmhartige zon, tot het observatiekamp. De gidsen zullen de bagage dragen, maar in de vochtige hitte blijft de tocht toch zwaar. Maar het belooft een mooie tocht te worden. Een groot ongerept natuurgebied, waarin geen verkeer komt en waarin nog allerlei wilde dieren leven. Bij de rivier aangekomen staat er al een groepje mensen te wachten op de overtocht. Het zijn mensen van hier die ook over moeten. Zo van dichtbij ziet die kano er nu veel minder plaatjesachtig uit. Het blijkt niet meer te zijn dan een wankele lange platte uitgeholde boomstam met een laag water onderin. Het water van de rivier staat aan weerszijden tot vlak onder de rand en dan moeten al die mensen met hun bagage er ook nog bij. Als ik instap schommelt de boot vervaarlijk. “Sit low” adviseert de bootsman. Wij westerlingen hurken neer en proberen zo min mogelijk te schommelen. Ik hou me met mijn

Page 66: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

66

handen aan weerszijden aan de boorden vast. De plaatselijke bewoners blijven gewoon staan, ze hebben kennelijk een beter ontwikkeld evenwichtsgevoel. Dan duwt de veerman met zijn lange stok af en we drijven weg van de kant. Meteen krijgt het langsstromende water vat op de boot en krijgen we vaart. De veerman puntert de boot verder de rivier op. Iedere schommeling doet me duizend angsten uitstaan en ik krijg kramp van het hurken. Ik snap niet hoe de mensen van hier gewoon kunnen blijven staan, ik durf me nauwelijks te bewegen. Het rivierwater komt regelmatig tot aan de rand van de boot. Stoïcijns puntert de veerman verder. We zijn al een eeuwigheid onderweg en nog pas zijn we midden op de rivier. Maar dan toch nog onverwacht zijn we aan de overkant. Tot mijn verbazing en opluchting zijn we niet omgeslagen en is de boot niet volgelopen. Het wildpark begint met een moerassig grasgebied. Daar zitten slangen en neushoorns volgens de gidsen, maar – hoe interessant ook - gelukkig zien we die niet. Door het hoge gras loopt een hobbelig pad waarover kennelijk ook wel eens een jeep rijdt, want aan weerszijden lopen bandensporen. Wij volgen het pad. Eén gids loopt voorop en de andere sluit de rij achteraan. Het wild laat zich niet zien. Wel zoemen de muggen en de horzels in de hitte om ons heen. Af en toe houden we halt en wijst de voorste gids iets aan. Tijgersporen of drollen: “Here Tigershit, here tiger tonight, now tiger sleeps”. Dan horen we opeens gebrul in het hoge gras. “Rhino, rhino” fluisteren de gidsen en ze beduiden ons stil te zijn. Het gebrul sterft weg. Zouden het echte dieren zijn geweest of hebben ze een collega gevraagd om wat spektakel voor de toeristen te organiseren? De gidsen wijzen ons ook nog op een vreemd soort wormpjes. Ze hebben een heel typisch manier van voortbewegen. Ze bewegen als rupsen en trekken hun achterlijfje naar voren als een soort hoepeltje, waarna ze hun voorkant naar voren steken. Zo komen ze toch heel snel vooruit.

Page 67: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

67

Na ongeveer een uur gaat het terrein wat omhoog en komen we in het bos. Aan weerszijden van het pad staan nu struiken en hoge bomen. Nog steeds geen spoor van wild. Dan begint het opeens te stortregenen. Een wolkbreuk. Een tropische regenbui waar niemand op heeft gerekend. Eerst proberen we nog te schuilen onder een hoge boom, maar al snel begint het ook daar te druppen. Een van de reisgenoten heeft gelukkig een klein uitvouw parapluutje bij zich en ik heb een plastic regencape die over mijn rugzak past, maar de anderen hebben totaal geen regenkleding bij zich. Mijn drie medereizigers kruipen onder het miniparapluutje tijdens die gigantische tropische regenbui. Het is een komisch gezicht. Het is een hopeloze poging om droog te blijven, want het water loopt aan alle kanten langs het parapluutje op hun al doornatte ruggen. De gidsen staan als verzopen katten onder een boom. Wat nu? We besluiten door te lopen. Het pad staat inmiddels half onder water. De regen blijft in bakken op ons neer kletteren. Iedereen is totaal doorweekt tot op de huid. De t-shirtjes en kakibroeken van mijn reisgenoten plakken aan hun lijf. De gidsen lopen op blote voeten voorop met hun plastic slippers in hun hand. Eén ding is prettig, het blijft gewoon warm. Het is alsof je onder een warme douche doorloopt, maar dan een heel erg grote. Het water sopt in mijn schoenen. De lucht is vochtig en warm en zelfs mijn regencape biedt geen soelaas meer. Na een kwartier, twintig minuten slaat de twijfel toe, het blijft stortregenen. We ploeteren uitglijdend en soppend over het ondergelopen pad. Het is nu echt niet leuk meer. Willen we nog wel verder? Wat te doen als het zo blijft regenen? We besluiten terug te gaan. Dan begint een lange lijdensweg terug. Het pad is nu veranderd in een ondiepe sloot met aan weerszijden bos. Voortdurend wegglijdend proberen we de gidsen zo goed mogelijk te volgen, maar ik raak steeds verder achterop. Dan zie ik één van de gidsen bij één van metgezellen stoppen en ze roepen wat. Maar door het donderende geraas van de regen hoor ik niets tot ik vlakbij ben. “tiga tiga” of zo iets. Zou de tijger nu toch in de buurt zijn? Dan zie ik op de broek van de

Page 68: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

68

vrouw zo’n schattig wormpje omhoog kruipen. En ik zie er nog één en nog één. Sommige zijn helemaal opgezwollen van het bloed. Dan snap ik het. Bloedzuigers. Via je benen kruipen ze omhoog en bijten ze zich vast. Vanaf nu is het voortdurend uitkijken. Je zet je voeten neer en voelt af en toe iets prikken. Dan weet je dat het raak is. Als je er snel bij bent kun je ze nog van je af slaan, want anders bijten ze zich meteen vast. De bloeddorstige beestjes belagen ons met tientallen tegelijk en het wordt één lange paniekerige tocht terug. Op het ondergelopen pad zie je niet meer waar je je voeten neerzet, dus voorzichtig wadend ga je verder terwijl je probeert tegelijkertijd in de gaten te houden of er niet van die enge zuigbeestjes tegen je opkruipen. Half lopend, half uitglijdend, proberen we zo snel mogelijk vooruit te komen door de stromende regen. Ik weet niet meer hoe we weer bij de rivier zijn gekomen, maar op een gegeven moment zijn we weer bij de boot. Veel verschil is er ook niet meer tussen de rivier, de oever en de lucht erboven. Overal is water, ook in de kano. De overkant is nog ver weg, maar gelukkig hoef ik alleen maar neer te hurken. In mijn huisje kleed ik me uit. Het water en het licht zijn uitgevallen, maar dat is geen probleem. Inzepen en in de regen gaan staan, is nu net zo lekker als een echte douche. De volgende morgen is het weer droog en schijnt de zon alsof er niets is gebeurd. We hebben gister geen tijgers gezien, maar ik heb nog wel twee bloedzuigers met alcohol moeten verwijderen. Eén in mijn lies en één in mijn hals. Nadat ik ze eenmaal los had gekregen, waren ze nog bijna niet dood te krijgen. Pas toen ik er heel hard op trapte, spatten ze in een grote bloedspetter uit elkaar. Maar vandaag zit ik heerlijk op de veranda van mijn huisje en hang ik alle natte kleding te drogen. De buren hebben aan een lijntje met wasknijpers heel decadent hun paspoorten en briefjes van honderd te drogen gehangen. Elk briefje is het gemiddelde jaarloon hier………

Page 69: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

69

Page 70: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

70

IJs, geluk en de dood

Page 71: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

71

IJs, geluk en de dood

Op de berghelling ......................... 72

Op weg ............................................ 77

De weg omhoog ............................. 81

Nacht op de rotsrichel .................. 90

Aan de andere kant ....................... 93

Risico zoeken ................................. 95

Geluk zoeken ............................... 102

Over de Gletsjer .......................... 108

Het ongeluk .................................. 115

Page 72: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

72

Vooraf

et verhaal dat u nu gaat lezen is werkelijk gebeurd. Omwille van de privacy heb ik wel de namen van derden enigszins gewijzigd.

Op de berghelling

e moeten nog twee sneeuwhellingen over. Ik sta op een steile helling, vol losse stenen en puin, onderaan de laatste sneeuwhelling. Boven mij, zo'n 100 meter hogerop, zie ik de rand waar we overheen moeten. Het

wordt snel kouder, de sneeuw wordt harder. Carl komt naast me staan. “Ik vertrouw die sneeuw niet. Die bovenlaag is wel hard, maar daaronder ligt een losse laag. Dat kan zo maar gaan glijden als je er overheen loopt”.

Ik vraag me af of Carl gelijk heeft. Die voetsporen voor ons lopen toch echt gewoon verder over de sneeuw. Maar Carl houdt voet bij stuk. "Ik heb hier vaker gelopen. Op deze tijd van de dag is de sneeuw hier onbetrouwbaar. Het lijkt safe, maar na

H

W

Page 73: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

73

de middag is die onderlaag gevaarlijk en die kan dan zo maar opeens gaan glijden”. "Ja maar die anderen zijn er toch ook gewoon overheen gegaan?” “Dat kan wel, maar die mensen hebben een groot risico genomen. Dat waren duidelijk amateurs die er geen verstand van hebben. Ik doe dat niet. We moeten hier over deze puinhelling omhoog. Als ik voorklim en jij volgt aan het touw is het veilig. Ik heb ervaring, ik ga wel voorop." Opnieuw moeten we dus in de klimgordels. In de kou, schuin tegen de steile helling hangend, openen we onze rugzakken en wurmen we ons in de klimgordels. Carl gaat voorop omhoog en ik wacht tot het touw strak staat. Dan klimmen we opnieuw omhoog, tegen een puinhelling van gruis, losliggend grind, rotsblokken en grote stenen.

Moeizaam klauteren we meter voor meter in de richting van de

Page 74: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

74

richel boven ons. Ik realiseer me dat ik nu aan het klimmen ben, zonder enige training, tegen een steile en onbetrouwbare rotshelling op. Dat was nooit de bedoeling. Ik had Ineke nog wel zo beloofd geen risico's te nemen. Langs mij stuiteren steentjes en af en toe ook grotere stenen omlaag. Ik probeer er niet aan te denken wat er gebeurt als eentje mij zal raken. Ik heb geen helm meegenomen. Dat was maar extra gewicht volgens Carl. “Dit is toch te gek. Wat vanochtend zo gewoon begon, als een eenvoudige bergwandeling, is nu een gevaarlijke klimtocht geworden, steil omhoog tegen een helling vol puin.” De kiezels en stukken steen stuiteren langs me heen. Het klimmen wordt steeds moeilijker. Om de paar stappen moeten we pauzeren omdat we buiten adem zijn. Steeds langzamer gaan we omhoog. We vorderen stap voor stap, decimeter voor decimeter. Zo halen we de rand boven ons nooit meer. Dan roept Carl naar beneden dat hij een ander plan heeft. “We kunnen de rugzakken beter af doen. Als jij dan ook jouw klimtouw afdoet kan ik ze daaraan één voor één omhoog trekken. Dat klimt een stuk eenvoudiger”. Maar ook dat valt tegen. Nu blijven onze rugzakken steeds achter de uitstekende punten en rotsblokken haken. Dat schiet dus ook niet op en soms raken er ook grote stukken rots los. Ten einde raad klim ik nu zonder touw achter de rugzakken aan om ze dan langs de rotspunten waar ze achter blijven haken, los te sjorren. Carl op zijn beurt, sjort en hijst aan het touw. Ik duw en trek mezelf omhoog aan de rotsblokken die er het stevigst uitzien. Maar af en toe laat zelfs zo’n groot brok steen toch zomaar opeens los. Wat zou er gebeuren als ik dan net met heel mijn gewicht aan zo'n steen hang? Ik durf er niet aan te denken. “Carl waar heb je me mee naar toe genomen?” Ik roep omhoog en stel voor om nu toch verder te klimmen over de sneeuwhelling die nog steeds vlak naast ons loopt en die zoveel eenvoudiger is te beklimmen. Maar Carl wil daar

Page 75: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

75

niets van weten. Als ik naar de sneeuwhelling kijk, bedenk ik me dat het op die helling ook wel erg steil omhoog gaat. Als je daar je grip verliest en naar beneden glijdt, ga je zeker 100 meter schuin naar beneden. Beetje bij beetje, kruipen we steeds verder omhoog langs de steile puinhelling. Carl klimt nog steeds voorop en hijst de rugzakken aan het touw omhoog. Ik klim er achteraan en loods ze voorzichtig langs de stenen waar ze achter blijven haken. Het tempo daalt nog verder. Het begint al te schemeren en het wordt steeds kouder. Als ik weer op mijn horloge kijk, is het opeens half negen. We klimmen dus al drie uur op deze helling en we zijn nog lang niet bij de top. We komen nauwelijks nog vooruit. Dit gaat nooit goed. We zijn allebei moe, uitgeput en aan het eind van onze reserves. We moeten nog een eind naar de top en dan zijn we er nog niet. Want we moeten aan de andere kant ook weer naar beneden. En intussen begint het al te schermeren. Hoe nu verder? Hier op deze helling kunnen we ook geen kant meer op en alles wat we doen is gevaarlijk. Dan opeens, zie ik vlak naast mij een vlak stuk rots uit het losse puin steken. Hier passen we zeker met z’n tweeën op. Ik hak de knoop door en roep naar boven, "Carl, hier is een vlak stuk. Ik stop er mee. Laten we hier op deze rots overnachten. We kunnen niet in het donker verder gaan. En we weten ook niet hoe het aan de andere kant zal zijn. Misschien gaat het daar wel loodrecht naar beneden! Morgen zien we alles weer helderder. Laten we hier stoppen”. Het lijkt of er een last van Carl afvalt. Hij is het meteen met mij eens en klautert terug naar beneden. En daar zitten we dan bovenop de bergkam, op 2800 meter hoogte, misschien 30, 40 meter onder de rand, op een plat rotsblok van nog geen meter breed. Het kan eigenlijk niet erger. Hier hebben we totaal niet op gerekend. Geen tent bij ons, zelfs geen slaapzak of deken. Het is hier ijskoud. Het waait. En het enige ‘veilige’ plekje is een rotsblok waar we precies met z’n tweeën op passen.

Page 76: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

76

”Je moet alles aantrekken wat je bij je hebt", zegt Carl. Maar in mijn rugzak heb ik dan wel kleding voor een hele week wandelen, maar niet voor slapen in de open lucht in het hooggebergte. Ik trek alles aan. Vier t-shirts, twee overhemden, een fleecejack, m'n bodywarmer en mijn regenjack. Over mijn hoofd trek ik mijn ijsmuts tot aan mijn kin, daarover m'n cap en dan de capuchon van mijn regenjack. Mijn sjaal om mijn nek, mijn winterwanten aan mijn handen. Mijn schoenen zijn helemaal doorweekt van de sneeuwvelden waar we doorheen zijn gelopen. Dat wordt een probleem, ik ben bang dat mijn voeten zullen bevriezen. Hoe koud zou het hier worden op deze hoogte?

Page 77: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

77

Wat vooraf ging

arl slaapt in de auto door. Doorslapen kon hij altijd al goed. Ik kan me nog herinneren hoe hij vroeger op school zomaar tussen twee lessen door in slaap viel. Carl is mijn oudste vriend, ik ken hem al vanaf de lagere school. Toen

hij me vroeg of ik met hem mee ging op een wandeltocht in de Oostenrijkse Alpen, heb ik geen moment geaarzeld. Twee jaar terug is daar Carls zoon Caro, net 10 jaar oud, in de bergen verongelukt. Sinds de lagere school zien Carl en ik elkaar regelmatig. Niet veel, maar wel regelmatig. Dat zie je niet vaak, mannen die zo ieder hun eigen levenspad kiezen en toch echte vrienden blijven. We zijn allebei gaan studeren, Carl psychologie in Leiden, ik economie in Amsterdam. Daarna zijn onze levenspaden wat meer uit elkaar geraakt, maar we bleven elkaar toch regelmatig zien en spreken. Hij reisde veel voor zijn werk, ik koos voor een meer geregelde baan. Hij bleef altijd een vrijbuiter en reisde de halve wereld rond, van Ethiopië tot Canada. En nu zijn wij samen op weg naar Oostenrijk, op weg naar de plek waar Caro naar beneden is gevallen. Ik maak me wel een beetje zorgen. Carl zegt dat het een makkelijke tocht zal worden, maar we zijn allebei bepaald niet getraind. Carl was vroeger een ervaren bergbeklimmer, deed aan hockey, hardlopen, alpineskiën en weet ik wat, maar ook hij is nu niet echt in conditie. Ik zelf doe totaal niet aan sport en heb helemaal geen ervaring in de bergen. Ik heb mijn vrouw Ineke dan ook moeten beloven heel voorzichtig te zijn en geen risico’s te nemen. Alleen over vlakke paden te lopen en zeker geen hellingen te gaan beklimmen. We zijn in een goede stemming, ondanks het slaaptekort. Grappig dat je eigenlijk meteen als je van huis wegrijdt al in een zo totaal andere stemming kunt zijn. De reis vordert goed. Op een enkele verdwaalde automobilist na is de weg nog bijna leeg. Bij de grens gooi ik de gastank nog even vol, dat scheelt weer een paar euro. Carl neemt daarna het stuur van mij over

C

Page 78: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

78

en ik probeer wat te slapen. Maar ik merk dat ik dat niet echt durf. Carl rijdt voortdurend 170, 180 en dat betekent regelmatig op de remmen staan bij iedere 'Baustelle'. Zo midden in het vakantieseizoen lijkt het wel of de halve ‘Autobahn’ in de reparatie ligt. We praten wat over vroeger, al hou ik daar niet zo van. Ik voel altijd weerstand bij mensen die het verleden idealiseren. Het leven moet hier en nu worden geleefd! Ik verander daarom van onderwerp en begin over Caro. “Mis je hem heel erg?” Ik weet dat hij kapot is van verdriet over het verlies van zijn zoon, maar hij doet daar altijd heel rationeel over. Alsof hij alles beheerst. Ook nu weer. “Nou ik mis hem niet echt. Ik weet dat hij altijd heel dicht bij mij is. Twee dagen terug nog moest ik een lezing geven in een klein zaaltje in Baarn. Terwijl ik dat deed zag ik Caro weer”. “Dat kan toch niet? Zag je hem echt?” “Ja, ik zag hem echt. Er scheen zon schuin naar binnen door het raam en in die zon kwam een kleine vlinder binnengevlogen. Die vlinder ging voor mij zitten op het spreekgestoelte en heeft mijn hele presentatie meegeluisterd. Dat was Caro, dat wist ik meteen al toen hij binnenvloog.” Dat is nou typisch Carl. Altijd ogenschijnlijk rationeel en ‘in-control’, maar tegelijkertijd vol emoties, die hij verpakt in mooie verhalen en spiritualiteit. Sinds de dood van Caro is hij overtuigd van het bestaan van ‘gene zijde’. Hij bezoekt spirituele seances en spirituele mediums. Maar als ik hem er voorzichtig op probeer te wijzen dat dit onderdeel zou kunnen zijn van het verwerkingsproces en dat hij ook gewoon verdriet mag hebben, ontkent hij alles. Hij heeft geen verdriet, zegt hij. En dat terwijl ik hem zie lijden. Al twee jaar lang lijkt hij niet meer op de opgeruimde vrolijke Carl die ik al sinds mijn jeugd ken. Al twee jaar lang gaat hij gebukt, letterlijk en figuurlijk, onder groot verdriet.

Page 79: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

79

Als ik opnieuw probeer dit onderwerp aan te snijden, reageert hij niet begrijpend. Ik besluit het onderwerp voor even te laten rusten en begin over de tocht van morgen. “Zeg Carl, hoe ziet de route die we gaan lopen er nu precies uit? Wordt het niet te zwaar voor twee ongetrainde mensen zoals wij?'' Carl wuift mijn zorgen weg. “Ik heb voor de eerste dag een korte etappe uitgestippeld. We rijden vanuit Mayrhofen naar Slegeis en dan zitten we meteen al op 1600 meter. We lopen die eerste dag maar een paar uur. De tweede dag wordt de zwaarste. Dan moeten we 600 meter stijgen. Per 100 meter moet je dan 15 minuten bijtellen. Maar goed, ook die dag leggen we hemelsbreed niet veel af, ik schat zo'n 15 kilometer hooguit. Daarna blijven we voortdurend zo rond de 1800 meter hoogte en valt het allemaal erg mee. Ik vraag Carl waarom we dan een klimgordel en klimtouw hebben meegenomen. “Er zit één moeilijke passage in,” antwoordt hij “dat is op de vijfde dag. Dan steken we een gletsjer over en dat vraagt wel om oppassen. Maar ik heb daar vaker gelopen en als je je maar aan de veiligheidsregels houdt, dan is het allemaal niet gevaarlijk. Maar ik maak we wel wat zorgen over jouw gedrag onder spanning. Ik weet helemaal niet hoe jij je houdt onder dat soort fysiek extreme omstandigheden. Wat doe je als je midden op een ijsbrug zit en je durft niet meer voor of achteruit? “ Carl blijft erover doorgaan en wil daar duidelijke afspraken over maken. “We moeten afspreken dat je dan al mijn opdrachten zonder discussie opvolgt. Want anders wordt het namelijk wel gevaarlijk. Stel dat je blokkeert onder spanning. Het is net als met reddend zwemmen. Als je in paniek raakt, breng je ons allebei in gevaar. Ik moet er dan op kunnen vertrouwen dat je precies doet wat ik zeg, anders kan het voor ons allebei levensgevaarlijk worden”.

Page 80: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

80

Niet helemaal gerust, draaien we een afrit naar een ‘Raststätte’ op. Volgens de routebeschrijving die ik gisteravond heb uitgeprint liggen we een uur voor op schema. Als dat zo blijft, zijn we al voor het avondeten in Mayrhofen. Die dag schijnt de hele dag de zon, we wisselen af en toe van plaats achter het stuur, we kletsen nog wat over vroeger, en over ons werk, en er is nauwelijks file op de Autobahn, zelfs niet bij München. Mijn gedachten dwalen af naar dertig jaar terug toen we samen liftend op weg waren naar Marokko. Toen kregen we halverwege hooglopende ruzie. We zijn toen, ieder apart, door Spanje verder gelift. Onderweg kwamen we elkaar steeds weer opnieuw - als een soort haasje over - tegen. Ik reed dan langs hem heen en een paar uur later stond ik weer langs de kant van de weg en daar kwam Carl weer langs. Uiteindelijk besloten we toen toch maar weer samen verder te trekken. We delen een lang verleden samen. Om zes uur rijden we het terrein van camping 'Frau Antje’ op. Dit is de camping waar Carl twee jaar terug ook logeerde voordat hij met Erica – zijn huidige vrouw – en zijn zoon Caro en haar dochter Maaike de bergen inging. We gaan vroeg slapen.

Page 81: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

81

De weg omhoog

e volgende morgen is het voor het laatst deze week dat we lekker kunnen douchen. We zitten op de rand van ons bed en treffen de laatste voorbereidingen. Carl heeft al niet veel in zijn rugzak, maar hij gooit er nu nog meer

uit. Op Carls aanraden loop ik ook mijn rugzak nog eens door. “Je moet zo weinig mogelijk meenemen. Iedere gram die je thuislaat is meegenomen", zegt Carl. “Iedere gram moet je op je rug mee omhoog sjouwen. Ik neem zelf één schoon hemd en één schone onderbroek mee. Shampoo is niet nodig, met zeep kun je ook je haar wassen. Trouwens, het water is daarboven zo zuiver dat je de zeep niet eens van je lichaam kunt wassen. Slippers zijn ook niet nodig. Gooi die er maar uit. Boven staan in iedere hut slippers. Het eerste wat je daar doet, is je bergschoenen uit en dan trek je de hutslippers aan. Dan kunnen je wandelschoenen lekker drogen." Ik besluit toch maar gewoon mijn schone t-shirtjes, onderbroeken en sokken mee te nemen. Carl kan zoveel zeggen, maar lekkere schone kleding is ook wat waard. Carl gaat op het bed zitten met de bergkaart. “Peter ik wil je de route eens laten zien. Je maakt je zorgen over de afstand en zo. Ik heb daarom een beter voorstel. Als we nu vandaag wat langer lopen, kunnen we dit stuk afsnijden. Dan volgen we eerst dit pad en hier op dit punt kunnen we de bergketen oversteken naar een ander pad. Zo winnen we een hele dag en dat betekent dat we van de week ook eens een dag ergens kunnen uitrusten of gewoon bij een hut blijven." "Maar Carl" werp ik tegen, "moeten we niet eerst een beetje inlopen en wennen aan de hoogte?" "Welnee,” zegt Carl, “hemelsbreed is het maar 15 kilometer. Kijk, als we hier over deze bergkam oversteken en die is hooguit 2800 meter hoog, dan hebben we het ook meteen

D

Page 82: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

82

gehad. Kijk want vlak over die pas ligt de JozefHütte en daar zouden we anders pas op dag drie aankomen". Ik heb zo mijn eigen gedachten. Toch besluit ik Carls voorstel te volgen. Hij is de ervaringsdeskundige. Om 10 uur komen we na een prachtige autorit, langs kronkelige haarspelden en adembenemende vergezichten aan bij Slegeis, een stuwmeer hoog in de bergen. Hier houdt de weg op. Onderweg heb ik veel bewondering gekregen voor dit volk van bergbewoners. Wat een moeite hebben ze moeten doen om het hier leefbaar te maken. We zijn onder wel tien lawinegalerijen doorgereden. En door zeker vijf tunnels, waarvan er één misschien wel vijf kilometer lang was. En dat allemaal voor een weg waar maar weinig mensen gebruik van maken. Een weg die naar een stuwmeer leidt, hoog in de bergen, ergens aan het

einde van de bewoonde wereld. Het meer is ook geweldig mooi. Hoge bergen waarvan de toppen verscholen liggen in de wolken en die bedekt zijn met sneeuw, omringen het meer. En dan begint de wandeltocht echt. We volgen een pad omhoog langs een bergbeek. De beek stroomt achter ons uit in het meer.

Langzaam gaan we stap voor stap omhoog. Carl geeft instructies. "Je moet altijd langzaam beginnen, pas voor pas. Als

Page 83: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

83

je meteen voluit begint, ben je al na tien minuten doodop. Dus je moet altijd langzaam starten en dan geleidelijk aan op snelheid komen, dat is de truc. En niet te veel pauzeren, want dan moet je weer helemaal van voren af aan beginnen. We lopen nu twee uur door en dan pauzeren we een half uur”. Ik volg Carl, die al snel het voortouw neemt, de groene hellingen op. Het pad is duidelijk aangegeven met strepen roodwitte verf op strategisch gekozen keien en rotsblokken. De zon schijnt en de omgeving is prachtig. Al snel loop ik te hijgen, maar ik laat me niet kennen. Het zweet loopt langs mijn lijf. Ik zie nog wel dat het hier heel mooi is.

Een gesprek zit er niet in. Carl loopt al snel meters voor mij uit en ik heb al mijn energie nodig om vooruit en omhoog te komen. Het is warm onder de stralende zon en ik trek mijn overhemd uit. Met alleen mijn t-shirt aan, is het zelfs nog warm. De beek die we volgen buigt af en gaat nu steiler omhoog. Ik kijk om me heen. Alle clichés zijn waar. De Alpen zijn prachtig. De bergbeek klatert en spettert over de keien. De wind waait

Page 84: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

84

warm over mij heen. Het is hier paradijselijk. Het pad is wel erg ongelijk en bezaaid met keien en het vraagt al mijn aandacht, als ik niet wil struikelen of onderuit gaan. Af en toe stop ik om even op adem te komen en om mij heen te kijken. Iedere keer weer is het uitzicht anders en steeds is het fantastisch. Tegen twaalven stoppen we op een klein Alpenweitje dat ook voldoet aan alle clichés. Het is als een plaatje uit de reclame. De bloemetjes, de zoemende bijtjes, de stralende zon. We gooien de rugzakken van ons af, drinken wat, eten wat en zijn ieder in onze eigen gedachten verzonken.

Ik ben benieuwd hoe ver we nu zijn. Ik vraag Carl de kaart. Ik wil wel eens zien wat we hebben gelopen tot nu toe. Volgens de kaart hebben we nog geen kwart afgelegd en de grote klim moet nog komen. Als ik daar iets over zeg bezweert Carl echter: “Nee dat lukt best, ik weet wat ik doe. Als we eenmaal boven zijn, hoeven we alleen nog maar af te dalen en dat gaat veel sneller".

Page 85: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

85

Ik voel me goed, mijn voeten voelen goed, dus we gaan weer verder. Het is hier nog steeds prachtig. Groots, grote diepten, steile hellingen, kleine grasweitjes, een klaterende bergbeek. Alles groots, weids, mooi en lieflijk. Na weer een flinke klim, langs smalle paadjes, wordt het kaler. De bomen worden lager en kleiner en zijn niet meer dan struiken en dan opeens zijn we boven de boomgrens. De beek is een beekje geworden en we komen opnieuw op een soort plateau. Nu kaal met keitjes en stenen en een flauw doorschijnend groen waas ertussen. Het beekje komt verderop de helling af en loopt hier door een heel klein meertje voordat het weer verder afdaalt richting dal. Een klein blauw bergmeertje, met aan de randen de eerste sneeuw, omgeven door berghellingen.

Carl bestudeert opnieuw zorgvuldig de kaart. Het is nu tegen tweeën. We hebben nog steeds niet veel gepraat. Daarvoor zijn we te moe en is Carl te veel in zich zelf gekeerd. De hoogte speelt ons ook parten. We begonnen op 1800 meter, zitten nu op 2300 meter maar moeten nog tot 2800 meter vandaag en dan weer omlaag.

Page 86: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

86

We gaan weer verder. Carl loopt nu achter mij. We spreken elkaar nauwelijks, de inspanning is te groot. In de verte komt een groep tegenliggers aan. Het is een groep van vijf wandelaars die vanmorgen vertrokken zijn uit de "Jozef Hütte". Daar willen wij vandaag ook naar toe. Ze hebben vreemde fantasiepakken aan, in die moderne fancystijl. Broeken met versterkte stukken in afwijkende kleuren en hemden met vreemde motieven ook al in allerlei kleuren. Carl en ik zijn wel heel ouderwets in onze houthakkerhemden en simpele kaki broeken. Ze dragen spiegelende sneeuwbrillen en hebben ieder een drinkflesje aan hun heup geclipt. Als we bij de eerste sneeuwhellingen komen geeft Carl opnieuw instructie. “Je moet je bergstokken in de sneeuw steken en leunen op de stok aan de bergzijde. De dalzijde stok is er alleen voor het evenwicht”. Gelukkig heeft de groep die ons tegemoetkwam hier al een spoor in de sneeuw achtergelaten, zodat het een kwestie is van je voeten in hun voetstappen zetten. De voetstappen lopen dwars over de sneeuwhelling, naar de rotshelling aan de overkant.

Ik stap in de voetstappen van onze tegenliggers en begin aan de oversteek naar de andere kant. Ik kijk maar niet naar beneden

Page 87: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

87

want daar gaat de sneeuwhelling zo’n 20 meter schuin omlaag met daaronder nog een puinhelling, nog dieper naar beneden.

Na de eerste helling volgen nog meer sneeuwhellingen. Die moeten we ook oversteken en nog meer puinhellingen. Dan, het is tegen half vier schat ik, komen we bij een punt waar het pad recht tegen de sneeuwhelling op omhooggaat. De eerste echte test. We zitten op, denk ik, 2500 meter. Ik haal uit mijn rugzak mijn klimgordel en stijgijzers en trek mijn winterwanten aan. Gelukkig heb ik thuis geoefend hoe ik mijn klimgordel moet aantrekken. Carl heeft zijn gordel al aan en geeft weer instructies. “Ik ga voor en zal met mijn bergschoenen holtes in de sneeuw trappen, waar je dan je voeten in kunt zetten. Je moet dan wel opletten, want ik klim totdat het touw strak staat en pas dan mag je volgen. Het touw moet strak blijven, let daar goed op, want als je dan toch opeens mocht uitglijden, dan staat het touw al strak. Als dat niet strak zou staan en jij valt, dan komt er namelijk opeens veel te veel kracht op het touw te staan en dan word ik ook meegesleurd”.

Page 88: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

88

Ik vind het wel een beetje eng, maar er zit nu niets anders meer op dan te volgen. Stap voor stap klimt Carl omhoog tegen de sneeuwhelling. Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat het touw strak over de sneeuw staat. Dan doe ik de eerste stap in Carls sporen. Stap voor stap gaat het nu omhoog. Ik probeer een zeker ritme te houden, want het touw hangt afwisselend strak, afwisselend slap tussen ons in. Tegen vieren zijn we ergens halverwege de helling, misschien wel 100 meter hoger en dan buigt het pad weer af, een horizontaal zijpad in over grote rotsblokken.

Ik schat dat we zo'n 200 meter onder de richel zijn waar we overheen moeten. We staan nu voor de laatste lange sneeuwhelling. Of eigenlijk voor een aantal smalle sneeuwhellingen met daartussen bredere puinhellingen. We moeten hier schuin over heen omhoog naar de top. We gebruiken geen touw meer want dat duurt te lang, de tijd begint te dringen. Ik ga nu voorop. Carl is moe. Ik stap in de voetstappen van onze voorgangers. Af en toe glij ik een beetje weg en soms zak ik tot aan mijn knieën door de dunne bevroren bovenlaag. Nu komt het erop aan, we zitten zeker al

Page 89: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

89

op 2700 meter of misschien nog wel hoger en teruggaan is nu geen optie meer. Over de sneeuwhellingen om-hoog gaat eigenlijk best makkelijk. Het is gewoon een kwestie van in de voetsporen stappen die al in de sneeuw staan. Af en toe moet ik me dan weer vrijmaken als ik door de bovenste sneeuwlaag zak, maar over het rotspad omhoog met rotsblokken op onregelmatige afstanden is inspannender. Soms zak ik opeens half door de sneeuwlaag, maar verder loopt het vrij makkelijk omhoog. Alleen de hoogte speelt nu wel erg parten, na iedere paar stappen moeten we rusten om weer op adem te komen. Je moet alleen niet uitglijden want dan glij je meteen wel 30-40 meter omlaag. Het is misschien nog honderd meter tot de top. Nog twee sneeuwhellingen over en dan zijn we bij de rand waar we over heen moeten. Dat moet te doen zijn. Maar het loopt uiteindelijk anders dan gedacht.

Page 90: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

90

Nacht op de rotshelling

arl ligt aan de buitenkant, ik lig tegen de rots aan, samen op een smal koud rotsblok. Vreemd genoeg vind ik dat een hele logische verdeling, want hij is immers de ervaren klimmer die mij op deze gekkentocht heeft

meegesleurd. En dan begint de nacht. De kou kruipt langs mijn voeten omhoog, via mijn broekspijpen, verder tot aan mijn rug en billen. Algauw tintelen mijn voeten, net als mijn handen, ondanks de dikke winterwanten. “Als mijn voeten maar niet bevriezen vannacht.” Ook de rots waar ik tegenaan gedrukt lig, is ijskoud. De enige warmte komt van Carl. Stijf liggen we tegen elkaar aangedrukt. Carl op de rand van ons rotsblok. Maar veel warmte geeft dat ook niet. Duizenden gedachten spoken door mijn hoofd. “Het is een heldere nacht, is dat gunstig of juist niet? Wat zou er gebeuren als het weer omslaat? Wat als het morgen mist? Als het gaat sneeuwen? Stel dat het dagen slecht weer gaat worden? Wat moeten we morgen doen? Hoe komen we hier ooit vanaf? Zouden we in onze slaap niet van dit rotsblok afrollen? Hoe heeft Carl zo stom kunnen zijn? Hoe heb ik zo stom kunnen zijn? Moeten we ons vastbinden? Maar waar aan dan? Zou dadelijk misschien niet de hele puinhelling naar beneden kunnen schuiven onder ons gewicht? Zouden er reddingsploegen komen als ze ons missen? Maar wie zal ons missen? Hoe lang zal het duren voordat ze ons echt gaan missen? Zouden er mensen met kijkers de bergen afspeuren? Zouden we in het donker met onze lantaarn moeten zwaaien? Zouden er morgen mensen langs kunnen komen die ook deze zelfde oversteek maken? Hoe kunnen redders hier komen? Zouden zij wel zo'n gevaarlijke puinhelling met losse stenen durven nemen? Zouden ze een helikopter kunnen waarschuwen? Zou de verzekering dat dekken? “ Ik ben bang. Misschien is er morgen de hele dag mist en regen, misschien wel de hele week. Ik vervloek Carl die zo stom is

C

Page 91: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

91

geweest om ons in zo’n gevaarlijke situatie te brengen. “Zou dit dan het eind van mijn leven zijn? Zijn zoon is hier twee jaar terug ook naar beneden gevallen.” Ik denk aan mijn belofte aan Ineke, ik zou geen risico’s nemen. De kou van de rots kruipt door mijn kleding heen. Ik voel mijn tenen nog. Dat is een goed teken. Zolang er gevoel in mijn tenen zit, zijn ze nog niet bevroren. Ik beweeg ze regelmatig in mijn schoenen. Ik hoop dat zo de bloedsomloop nog een beetje wordt gestimuleerd. Af en toe steekt de wind op. Dan begin ik vreselijk te rillen en te klappertanden, maar dat geeft geen verwarming. De nacht is heel verschrikkelijk, heel lang en heel koud. Ik ben bang dat we doodvriezen vannacht. De maan schuift als een groot zoeklicht langs de hemel van links naar rechts en werpt een spookachtig licht over de sneeuwvelden en de puinhelling. Uit de diepte beneden komen wolken omhoog gedreven en verduisteren de maan. De wind steekt verder op en ik ben door en door verkleumd. Het is alsof ik op een blok ijs lig, met alleen een dunne pyjama aan. Carl ligt aan de buitenkant en moet het nog veel kouder hebben, maar ik denk er niet over met hem te ruilen. Ik ril en ril en voel me verloren en dicht bij de dood. Dan na een nacht waar geen einde lijkt te komen, na een nacht zonder slaap, begint het eindelijk te dagen. De dag komt eraan. Dadelijk is de zon er weer. We hebben het gered, we leven nog! Opeens is er dan een felle, scherpe zon. Opeens ziet alles er heel anders uit. Ik voel me alsof ik terugkom uit een heel ver land, heel dicht bij de dood. De lucht is weer helder blauw, ik zie de hellingen in de verte en onze rotsrichel in de puinhelling. Stram, stijf en verkleumd liggen we op ons rotsblok. Maar zoals salamanders die zich opwarmen in de zon, komen ook wij weer langzaam tot leven. Ik stoot Carl aan. “We moeten hier weg". Carl lijkt half verdoofd.

Page 92: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

92

“We moeten hier weg zien te komen.” Ik voel me nu verantwoordelijk. "Laten we beginnen met onze rugzakken weer in te pakken, dan worden we weer een beetje warm. En we moeten wat eten, we hebben energie nodig, en we moeten wat sneeuw eten, we hebben ook vocht nodig.” Verkleumd kruip ik overeind. Het duurt geruime tijd voordat ik mijn vriend weer in beweging heb gekregen. We eten wat van mijn mueslirepen en smelten wat sneeuw in onze mond. Uiteindelijk gordt Carl zich toch weer in zijn klimgordel en rolt het touw uit. En dan klimmen we weer omhoog, uiterst behoedzaam en langzaam, langs de puinhelling, richting top en richting sneeuw. Stapje voor stapje met het touw strak tussen ons in. Dan houdt de puinhelling op. Boven ons hangt een rotswand van zeker tien meter hoog. Daar komen we nooit overheen. Onder ons ligt een steile puinhelling, vol losse stenen en los gruis, waarover we ook niet terug kunnen. We zitten nu misschien tien, vijftien meter onder de rand van de bergkam. Daar, aan de andere kant ligt onze redding. Naast ons loopt nog een laatste sneeuwhelling tot aan de top, maar die helling bestaat uit nog zeker tien meter sneeuw, bijna als een muur recht omhoog. We zitten gevangen en kunnen geen kant meer op.

Page 93: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

93

Aan de andere kant

an opeens gebeurt het wonder. Schuin onder ons verschijnt op die sneeuwhelling een eenzaam figuurtje. Met zijn sneeuwstokken en rugzak op nadert hij langzaam. Als hij ons verkleumd op de helling ziet zitten, spreekt hij ons aan. Het blijkt iemand hier uit de

buurt die bezig is met zijn ochtendwandeling. Hij zal ons het laatste stukje voorgaan. Met de punt van zijn sneeuwschoen trapt hij een holte in de sneeuwwand. Dan met zijn andere voet ietsje hoger weer een holte en zo door. Hij wenkt. Ik waag het erop en duw mijn stokken voorzichtig in de sneeuw. Ze zakken niet weg en voorzichtig, heel voorzichtig stap ik op de rand van de bevroren sneeuw. Ik trap gaten in de sneeuw waar ik mijn voeten in kan zetten en loop zo voorzichtig naar het spoor van onze redder. Dan stap ik in de eerste holte waarin ik houvast heb voor mijn voet. Ik volg dezelfde procedure voor mijn andere voet. Als op een ladder waarin ik in zijn voetstappen omhoog loop, klim ik tegen het laatste steile stuk sneeuw naar boven. Nog vijf meter, nog vier, nog drie en dan opeens met één grote stap sta ik boven op de rand. Hier is het vlak en er ligt geen sneeuw meer. Zonder omkijken loop ik weg van de rand en trillend van spanning gooi ik een paar meter verder mijn rugzak op de grond en laat ik me ernaast zakken. Een eeuwigheid (vijf minuten?) later verschijnt ook Carl over de rand. We hebben het gered. De Oostenrijker zie ik niet meer. Hij is waarschijnlijk teruggegaan zoals hij is gekomen. De afdaling aan de andere kant verloopt als in een halfslaap. Vlak onder de top begint een groot puinveld van grijze stenen, waar water overheen sijpelt. Het terrein daalt langzaam af, met

afwisselend sneeuwvelden en kale rotsveldjes. Zonder te pauzeren loop ik als een automaat verder. Ik loop voorop, Carl raakt steeds verder achter. Ik heb geen oog voor mijn

D

Page 94: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

94

omgeving en ben in gedachten verzonken. Ik denk erover om vandaag naar huis terug te gaan. Maar tegelijkertijd voel ik een vreemde mengeling van sympathie en woede voor Carl. Ik hou van hem en ik ben tegelijkertijd kwaad op hem. “Maar ik was het toch zelf die besloot met hem mee te gaan? En ik heb gisteren toch ook zelf besloten met hem mee te gaan over die bergkam”. Ook al twijfelde ik toen al of dat wel verstandig was. Tegen drieën in de middag kom ik bij de “Jozef Hütte" aan. Weer terug in de bewoonde wereld. Ik val neer op een bank. Als ik weer een beetje ben bijgekomen, bestel ik een groot ontbijt. Ik heb het alweer bijna op als ook Carl verschijnt. Zonder veel tegen elkaar te zeggen, eet ook hij zijn ontbijt. Meteen daarna zoeken we een plek in het Matratzenlager en vallen daar ogenblikkelijk in slaap. Alleen voor het avondeten staan we nog even op. Ik voel me moe, maar ook wel een beetje een overwinnaar. We hebben de nacht doorgebracht daar boven op die berg in de ijzige vrieskou, zonder uitrusting. En we hebben het overleefd.

Page 95: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

95

Risico zoeken

m acht uur word ik weer wakker, we hebben de klok meer dan rond geslapen. Carl slaapt nog. Volgens het bordje op de deur verwachten ze dat je voor achten het Lager verlaat, dus maak ik hem wakker. Ze serveren hier

een "Bergsteiger Frühstück" hetzelfde gigantische Oostenrijkse ontbijt dat ik gisterenmiddag al bestelde. Met de bergkaart voor ons op tafel, bespreken we dan eindelijk wat er is gebeurd. Samen lopen we de tocht van gisteren en eergisteren nog eens langs. Ik wijs Carl erop dat ik hem er al vooraf en ook onderweg nog op heb gewezen dat de tocht voor ons beginners veel te zwaar zou zijn. Carl is het niet met me eens. “Nee, ik heb hooguit een taxatiefout gemaakt doordat ik onvoldoende rekening heb gehouden met jouw tempo. Nee, we konden niet over die sneeuw, die was echt onbetrouwbaar, daar hadden we echt niet overheen gekund”. Dat brengt het gesprek op een karaktertrek die me al vaker is opgevallen bij Carl. "Het lijkt wel of jij alle risico’s anders inschat dan ik. Ik vond het niet verstandig om op dag één meteen zo'n grote afstand en zo'n grote klim te maken, zeker omdat het ook nog de eerste dag is op deze hoogte en wij beiden totaal ongetraind zijn. Ik had me liever gehouden aan de vaste etappes van hut tot hut. En daar vlak onder die pas, had ik ook veel liever gewoon de voetstappen van onze voorgangers willen volgen. Jij wilt liever afwijken van de gangbare paden. Jij denkt het beter te weten dan die anderen, maar je ziet wat de gevolgen daarvan zijn". Carl reageert ontwijkend. "Ik merk dat je kwaad bent. Maar ik heb me gewoon vergist in ons tempo. Dat was een taxatiefout." Dan is het mijn beurt. “Nee Carl, ik ben niet kwaad, hooguit

O

Page 96: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

96

kwaad op mijzelf, omdat ik je gevolgd ben. Nee, ik constateer dat jij risico's anders inschat. En dat doe je vaker. Dat doe je ook als je op de ‘Autobahn’ 180 rijdt, dat is toch onnodig risico nemen. Dat is toch nergens voor nodig. Volgens mij ben jij een typische ‘thrillseeker'. Jij zoekt het gevaar. Bergbeklimmen, in je eentje door Noord-Canada trekken, wildwaterkanoën, en weet je nog die keer dat we 's nachts zijn gaan zwemmen voor de kust van Bordeaux? Dat was ook levensgevaarlijk met die branding daar!” Carl kijkt bedenkelijk en vindt het gesprek geen leuke wending nemen. “Nee Peter, ik neem alleen een gecalculeerd risico. Als je goed getraind bent, weet wat je doet en over goed materiaal beschikt is het beslist niet gevaarlijk. Ik heb hier in de bergen, hier vlakbij, verschillende cursussen gevolgd, voordat ik zelf meeging omhoog. En dan klim je eerst ook alleen middenin de groep. Alleen de ervaren klimmers, mogen voorklimmen. Nee, je moet gewoon weten wat je doet en dan is het niet gevaarlijk”. Ik doe er nog een schepje bovenop. "Nee Carl, bij jou is het iets anders. Jij kijkt anders tegen risico aan. Jij bent een vreemde mengeling van wereldwijs en wereldvreemd. Aan de ene kant weet je alles af van de meest vreemde onderwerpen die te maken hebben met avontuur. Van hoogtemeters, kompassen en bloeddrukmeters tot bloedsuikerspiegels en wintervaste tenten. Je kunt het zo gek niet verzinnen. Maar tegelijkertijd weet je niets van heel gewone zaken. Je ziet het menubord niet hangen in het restaurant, denkt er niet aan dat je ook wc-papier nodig hebt onderweg, je vergeet voortdurend je pet, je pen. Het lijkt wel of je je niet interesseert voor die gewone dingen, of dat je die niet wilt zien. Jij wilt voortdurend de afwijkende weg nemen en niet het veilige pad dat alle anderen nemen." Als Carl dit ontkent, geef ik nog meer voorbeelden. Carl vindt het nu echt vervelend worden en als ik nog verder doorga vraagt hij mij nadrukkelijk op te houden. “Ik vind het niet prettig om zo te worden geanalyseerd. Wil je dat niet meer doen?” Ik besluit voorlopig mijn mond te houden.

Page 97: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

97

We buigen ons weer over de kaart, om de route van vandaag te bekijken. Ik wil het pad nu echt goed vooraf bestuderen, want die fout van eergisteren wil ik niet nog een keer maken. Toen mocht ik nauwelijks de kaart bekijken. Vandaag moeten we naar het "Huxa Hochhaus”. Volgens de kaart een afstand van nog geen 10 kilometer, eerst 400 meter omlaag en dan weer 600 meter omhoog. Ik opper voorzichtig dat met ons tempo dit vijf tot zes uur lopen zal zijn, dus dat we dan wel snel mogen vertrekken. Die dag is het heet. De zon staat fel in de lucht en ik smeer me dan ook dik in met zonnebrandcrème factor 20. Het pad daalt langzaam omlaag, langs een stenige helling. Al snel neemt Carl, langs het kronkelige pad, een flinke voorsprong op mij. Hij loopt die hele dag voorop, als om aan te tonen dat het inderdaad niet zijn schuld was, dat we eergisteren daar boven op die pas zijn gestrand. We spreken elkaar dus niet. Ik geniet van het prachtige uitzicht links en rechts van het pad.

De naam pad is eigenlijk niet juist. Soms is het echt een pad,

Page 98: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

98

maar meestal is het pad niet meer dan een spoor van stenen, die wat vlakker liggen dan de stenen er omheen. Soms is het pad zelfs niet meer dan de denkbeeldige lijn tussen twee grote stenen, die met een roodwitte streep verf zijn gemerkt. Al snel is mijn t-shirt weer doorweekt, alsof ik met kleren en al onder de douche heb gestaan. Af en toe hoor ik in de verte gerommel, en één keer zie ik op zo’n moment op de tegenoverliggende helling wat stenen naar beneden komen. Verder is het doodstil. Geen zuchtje wind, geen vogels, geen insecten, alleen af en toe plotsklaps als je een hoek omslaat, het geruis van een bergstroompje dat langs de helling naar beneden komt. Bij één zo'n stroompje pauzeren we, met de schoenen uit. Carl is opvallend stil. Ik eet een mueslireep en geniet van de zon. Dan begint hij toch een gesprek. "Mijn ouders hadden vroeger in Indonesië twee huizen. Eén huis in Medan en één in de bergen in een streek net als hier. Als kind speelde ik daar op de hellingen, net zulke hellingen als hier. Dan klom ik daar in mijn eentje tegenop. Ik heb daar tot mijn tiende gewoond. Tot we naar Egypte verhuisden en daarna naar Nederland, waar ik bij jou in de klas kwam. We woonden de hele zomer in de bergen. Mijn vader ging dan op de motor naar Medan voor zijn werk aan de universiteit daar. En wij zaten de hele zomer daar in de bergen. Soms mocht ik wel eens mee, bij mijn vader voor op de motor. Beneden was het dan bloedheet, in de bergen heerlijk koel”. Ik vraag hem of hij er nog wel eens is terug geweest. "Nee, ik heb niets met Indonesië. Maar mijn vader wel. Die is in Nederland nog actief geweest tegen de manier waarop de Nederlanders in Indië optraden. Hij heeft in Amsterdam nog eens een persconferentie gegeven. Dat was toen vlak voor zijn dood.” "Ja, dat weet ik nog, jij had wel een heel bijzondere vader. Altijd met boeken bezig en heel anders dan de andere vaders. Als hoogleraar wist hij altijd alles beter dan de leraren op school. Hij kwam ook nooit met je moeder mee als er een klassenavond of feestavond was op school. Tegen mij zei hij dat ik economie en Japans moest gaan studeren omdat ik dol was op talen en op

Page 99: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

99

monopoly. Daar had hij trouwens wel gelijk in, ook al was Japan toen helemaal nog geen economische grootmacht. Ik heb wel economie gestudeerd, maar nooit Japans. Ja, een slimme vader had jij, dat weet ik nog wel. Mis je hem nog wel eens?" Ja, knikt Carl, "Ik mis hem nog steeds. Hij is ook zo opeens overleden. Maar hij was voor mijn moeder niet echt aardig. Hij was altijd met zijn eigen ding bezig. En als het niet was zoals hij het wilde, dan liet hij dat wel merken. Herinner jij je nog hoe hij eens onze boeken uit het raam gooide toen hij merkte dat wij in zijn studeerkamer ons huiswerk maakten? Nee, hij was altijd erg op zich zelf. Maar we moeten weer eens verder”. Na het bergbeekje gaat het pad weer omhoog. Hijgend als een postpaard volg ik Carl en al snel ben ik weer buiten adem. Ik blijf af en toe staan om uit te rusten. Op die momenten sta ik ook te genieten van het werkelijk magnifieke uitzicht. “Hier moet ik ook maar eens met Ineke naartoe.” Langzamerhand verlaten we het groen weer en tussen de rotsen zie ik alleen af en toe nog wat mos en gras. Ik kijk eens omlaag langs het pad dat we hebben gelopen. “Wat zou er gebeuren als je hier zou struikelen? Stel dat je dan naast het pad terecht komt en naar beneden valt? Die kans is niet echt klein. Waarom nemen mensen doelbewust zo’n risico door hier te gaan lopen? Je kunt toch ook over normale paden gaan wandelen?” Bij onze volgende rustpauze begin ik over dit risico. Carl ontkent het gevaar. "In Nederland kun je ook doodgaan, je hoeft alleen maar de straat over te steken”. Ik werp tegen: "In de Alpen komen elk jaar honderden mensen om. Bergzucht is eigenlijk een gevaarlijke verslaving net als drankzucht.'

Page 100: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

100

"Welnee Peter" zegt Carl. “Drank is slecht, ook als je er niet aan dood gaat. Wandelen en skiën en klimmen is juist heel goed voor je gezondheid. Daar moet je ook rekening mee houden. Wat mij opvalt, is dat jij altijd alles zo berekent. Eigenlijk ben jij geen econoom maar een boekhouder. Je berekent op de autoweg hoe ver we voorlopen op het reisschema. Je berekent hoeveel uur we moeten lopen van de ene hut naar de andere. Hoeveel mueslirepen je nodig hebt voor onderweg. Je berekent hoeveel geld je nodig hebt voor je oude dag. Je doet aan timemanagement. Zelfs in de liefde bereken je altijd alles. Als je in je huwelijk een vriendin had, was dat altijd in overleg met Ineke. Altijd heel berekenend, nooit eens jezelf laten gaan. Man durf toch te leven! Heb jij eigenlijk wel echt geleefd?” "Ik weet niet of jouw liefdesleven wel zo'n goed voorbeeld is”, verdedig ik me. “Bij jou heeft de liefde veel stuk gemaakt. Al op de middelbare school waren je vriendinnetjes belangrijker dan school. Je was hartstikke slim, maar haalde je eindexamen maar net op het nippertje. En daarna heb je een paar keuzes gemaakt die veel kapot hebben gemaakt. Niet alleen voor jou maar ook voor anderen. Ik ben nog steeds gelukkig met Ineke, maar hoeveel vrouwen heb jij al ongelukkig achtergelaten? En hoe lang blijf je nog bij Erica?” Het gesprek komt nu op onze

Page 101: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

101

jeugdliefdes. We wisselen ervaringen uit. Hoe we samen naar feestjes gingen. Ik beken dat ik heel lang verliefd ben geweest op zijn zus. Of was ik verliefd op een vrouwelijke versie van Carl? Het laatste stuk van die dag duurt lang. In de verte zien we de rode wimpel van het Huxa Hochhaus , maar het duurt nog heel lang voordat we er zijn. Het is dan alweer lang etenstijd. We doen de zware bergschoenen uit en schieten in de hutslippers. We genieten van een eenvoudige, maar verrukkelijke pastamaaltijd en daarna van het rustig zitten in de Speisesaal samen met zo'n tien andere wandelaars die ook in het Huxa Hochhaus de nacht zullen doorbrengen. Er hangt een heel bijzondere sfeer hier bovenin de bergen. Geen radio of tv. Een klein, knus, veilig huis boven de boomgrens. De wandelaars hier zijn allemaal rustige mensen. Iedereen is moe van een lange dag in de bergen. Waar vind je dit nog in Europa? Dit is één van de laatste enclaves van ongerepte natuur. En dat zo midden in het continent. Alsof de tijd hier eeuwen heeft stilgestaan. Ik voel me veilig, vrij en voldaan.

Page 102: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

102

Geluk zoeken

andaag gaan we naar de “Berliner Hütte". Volgens Carl is dat een soort landhuis midden in de bergen. De dag verloopt volgens een inmiddels bekend patroon. Carl voorop. Ik volg zo dicht mogelijk maar raak langzaam

weer steeds verder achter. Na een uur wandelen wacht Carl mij op en dan rusten we wat. Tijdens de pauzes praten we over ons verleden, over het heden en over de toekomst. Carl zaagt mij door over de keuzes die ik nu nog wil maken. "Jij hebt altijd alles zo mooi op een rijtje. Dan moet je ook nadenken over de vraag of je alles hebt bereikt, wat je wilde in je leven. Stel dat je zou horen dat je nog een jaar te leven had. Wat zou je dan nog gedaan willen hebben? “ Ik ken die vraag, hij zit ook in mijn timemanagement systeem. "Nou als ik zou horen dat ik nog een week had, zou ik alle mensen uitnodigen waar ik van hou. Dat zijn er overigens niet zo heel veel, Ineke en de kinderen natuurlijk. Jij. Mijn ouders. En dan Beb en Mieke uit Amsterdam en Dick en Riet uit Utrecht. Als ik zou horen dat ik nog een jaar te leven had, zou ik mij rustig gaan voorbereiden op mijn sterven. Ik heb een goed leven gehad en altijd bewuste keuzes gemaakt voor wat ik wou. Ik heb het gevoel dat als ik dan op mijn sterfbed lig, dat ik dan bijna alles heb gedaan wat ik had willen doen. Mijn vader zei altijd: “Je moet het geluk onderweg zoeken en niet aan het eind want dan is de reis voorbij.” Daarom heb ik altijd bewust gekozen voor ‘the best of both worlds’. Voor tegelijkertijd fijn nuttig werk én een gelukkig privé leven én voldoende tijd voor de mensen waar ik van hou. Dus heb ik bewust altijd veel tijd voor mijn vrienden vrij gemaakt. Maar ik heb ook gekozen voor leuk werk, en vooral ook nuttig werk, want ik vind dat een mens nuttig moet zijn voor de maatschappij. Ieder mens wordt geboren als een kleine vervuiler en opmaker en ik vind dat je daarom ook de plicht hebt om voldoende terug te geven. Daarom ook heb ik nooit meer dan vier dagen per week

V

Page 103: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

103

gewerkt. Zo heb ik altijd veel tijd gehad voor mijn kinderen en vrienden. En dat heeft zich terugbetaald. Ik vertelde toevallig pas nog aan Jasha dat als ik morgen opeens dood zou zijn, dat zij dan moest weten dat ik een heel goed en gelukkig leven heb gehad. Ze zei toen dat ze dat wel wist. Dat ze trots is op zo'n vader. Het mooiste compliment dat zij me gaf, was dat zij toen zei dat ik niet alleen haar vader was maar ook haar vriend. Maar ik ga er vanuit dat ik zeker nog 40 jaar te leven heb, dus ga ik gewoon door met wat ik doe." Carl is niet tevreden met mijn antwoord. Vindt het te veel een 'uit mijn hoofd geleerd antwoord'. Hij zegt, "Denk nou eens echt na. Durf te graven in je ziel. Wat zou je echt willen? Wat heb je nou altijd gewild en nooit gekregen? Ik heb wel altijd gekozen voor mijn dromen. Toen, tijdens onze studie, ben ik achter Beate aangereisd naar Berlijn. Heb daar met haar een stormachtige relatie gehad. Eerst vier dagen aan één stuk gevreeën. Daarna naar het huis waar ze met haar man woonde en toen nog eens een week in bed met z’n drieën. Ik heb toen drie maanden in Berlijn gewoond. En daarna ben ik samen met Beate naar Afrika vertrokken. We zijn toen met een oude jeep langs de kust van de Sahara naar het Zuiden gereden. Tot ver in Senegal en daarna ben ik alleen verdergegaan omdat de auto het begaf en zij terugvloog naar haar man. Of toen ik in Canada zat voor mijn werk had ik ook alles goed voor elkaar en daar ontmoette ik Joan.

Page 104: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

104

Ik heb toen van de ene op de andere dag al m'n spullen gepakt en ben samen met haar naar Columbia getrokken. Daar heb ik met rebellenleiders in de jungle gewoond. Joan is daar gebleven en ik ben alleen verder getrokken. Heb half op sterven gelegen van de koorts. Maar heb ook heerlijke nachten gehad met de vrouwen daar, of prachtige dagen hoog in de wolken van de Andes in oude Indianensteden. Ik vraag me af of jij ooit wel echt heb geleefd. Jij hebt altijd voor veiligheid gekozen. Alleen de middens en nooit de pieken en de dalen. Altijd zesjes en zeventjes en nooit vieren en negens". Ik ben het niet met hem eens. "Nee Carl. Bij mij is het altijd een zeven of een acht, met heel soms een zes of een negen. Ook ik heb altijd gedroomd, maar ik zorg er daarna ook voor dat mijn dromen werkelijkheid worden. Geluk kun je voor een groot deel zelf maken. Vooruitdenken dat is het geheim. Daarvoor zijn een aantal simpele levensregels. Geluk zit hem bijvoorbeeld in vrienden en relaties. Maar je moet wel vooraf bedenken dat in elke relatie op den duur de sleur sluipt. Je moet je ook vooraf bedenken dat kinderen zodra ze geboren zijn tijd vragen. Weten dat er, als je niet oppast, een groot zwart gat gaapt als ze weer uit huis gaan. Zo kun je anticiperen op gebeurtenissen en op levensfasen en zo kun je - tot op zekere hoogte natuurlijk - je

Page 105: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

105

eigen geluk maken. ‘Future imaging’ noemen de Amerikanen dat. Je eigen geluk maken”. “Verder moet je zorgen voor voortdurende groei en uitdaging. “Het leven heeft geen doel, maar is het doel”, zei mijn vader ook altijd. Dus je moet het leuk houden door te genieten van wat je doet en dat kan alleen als je zorgt voor afwisseling en uitdaging. Sleur en gewoonte is dodelijk voor het plezier in de dingen die je doet.” Carl vindt het allemaal te verstandig en zegt dat ik veel meer mijn gevoel moet durven volgen. Ik voel me ten onrechte in de hoek van de rationalist gedrukt en verdedig me. “Je moet je verstand gebruiken om gelukkig te worden. Dat is het geheim van geluk. Je kunt op je klompen vooraf aanvoelen dat je je ongelukkig zult gaan voelen als je bijvoorbeeld al je geld vergokt, of als je je vrienden van je vervreemdt, of als je te lang werk blijft doen dat je niet leuk vindt. Geluk heeft dus met gevoel en verstand te maken. Daarom kan ik ook niet zoveel met jouw tegenstelling verstand en gevoel”. "Bah! Wat berekenend allemaal", kapt Carl het gesprek af. We lopen weer verder. Tegen het eind van de dag lopen we onder en boven en soms door de wolken heen. Het pad daalt nog steeds. Een beekje valt langs de loodgrijze helling naar beneden en stroomt over het pad. Een klein bruggetje van twee dunne doorzakkende planken brengt ons over het stroompje. Met mijn zware bepakking, zie ik de planken onder mijn bergschoenen vervaarlijk doorbuigen. Dan gaat het pad weer omhoog. De klim is zwaar. Ondanks de wolken ben ik binnen de kortste keren weer kleddernat. Ik zweet alsof ik in een sauna rondloop en moet regelmatig even pauzeren om weer op adem te komen. Er komt een gezelschap achterop. Minder zwaar bepakt. Ze lopen ook een stuk sneller. Ik stop om ze te laten passeren. “Grüss Gott".

Als laatste in het gezelschap loopt een vrouw van mijn leeftijd. Als ze mij passeert en ze mij terug groet, let ze even niet op. Ze

Page 106: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

106

verstapt zich en glijdt half van het pad af. Gelukkig kan ze zich nog vasthouden en weer terugklimmen op het pad. Inderdaad gelukkig maar, want als je hier echt valt, stort je meteen vijftig meter in de diepte. Ik bedenk me dat dit dus het risico is dat je hier neemt. Eén moment van onachtzaamheid en je vertelt het niet meer na.

Carl loopt nu steeds verder voorop. Hij is niet te houden. Ik probeer hem te volgen. Het zweet gutst van mij af. Mijn hemd is doorweekt. Ik probeer de bochten af te snijden bij de haarspeldslingers waarmee het pad hier omhoog loopt langs de berghellingen. Ik haal het gezelschap van zo-even weer in. De groep is uit elkaar gevallen. De twee vrouwen die achteraan liepen, haal ik het eerst in. Ik voel me net een coureur, die bezig is aan een inhaalrace. Dan zie ik de Friesenberg Hütte in de verte. Een groot houten bouwwerk prachtig gelegen aan de voet van twee grote gletsjers, inderdaad een soort slot midden in de bergen. Na nog zeker een kwartier klimmen en ploeteren zijn we er.

Page 107: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

107

Carl sprak inderdaad geen woord te veel. Van binnen is het of de tijd stil heeft gestaan. Het is alsof we opeens terug zijn in 1920. Overal bordjes en opschriften in gotische letters. Prachtige ramen en deuren van glas in lood. Jugendstil lampen en hang- en sluitwerk. We krijgen een twee persoonkamer in één van de lange houten gangen. Alles weer van blank hout en alles smaakvol ingericht met tafeltjes met daarop art-deco glaswerk. Twee houten banken staan tegen de muren. Er zijn matrassen en donsdekbedden, waar je in je eigen lakenzak onder kunt slapen. Er is vreemd genoeg geen wastafel en om tien uur gaat het licht uit.

Page 108: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

108

Over de Gletsjer

it is de dag waarvoor Carl me tijdens onze heenreis op de Autobahn had gewaarschuwd. Vandaag zal het opnieuw spannend worden. We moeten weer flink stijgen en dan moeten we de Hintertuxergletsjer over. Voor deze gletsjer heb ik in Nederland klimgordels en

stijgijzers gekocht. Maar na de ontberingen van de eerste dag, maak ik me daarover geen echte zorgen meer. Erger dan dat kan het moeilijk meer worden. Op voorstel van Carl proberen we zo snel mogelijk bij de gletsjer te komen. We kunnen dan wachten op andere wandelaars en in een groepje oversteken. Het is vandaag een stuk kouder dan de dagen ervoor. Buiten lopen we meteen een dichte mist in. Het pad gaat eerst nog zo’n vijftig meter omlaag en dan gaan we weer omhoog langs steile rotsen. Voortdurend lopen we door de wolken, met nauwelijks meer dan een meter of wat zicht. Ondanks dat, ben ik al na enkele minuten weer helemaal doorweekt. Het pad slingert zich langs steile rotswanden omhoog. Soms loopt het, nauwelijks 20 centimeter breed, scherp langs de kale rots. Op die plaatsen hebben voorgangers ooit stalen pennen in de rots geslagen. Als je je daaraan vasthoudt en je kijkt niet naar beneden, kan er weinig gebeuren. Ik voel nu voor het eerst de aanwezigheid van Caro. Alsof hij nu voortdurend in de mistflarden om ons heen zweeft. Ik heb het gevoel dat hij ons op korte afstand volgt. Na ruim drie uur klimmen, komen we in de buurt van de gletsjer. Ik voel de kou als een soort straling van het ijs af komen, dwars door mijn kleding heen. De gletsjer ligt als een grijswitte vlakte voor ons in de mist. Het pad gaat hier recht de gletsjer op. Een meter of tien verder in de mist ligt op het ijs een hoopje stenen. Dat is kennelijk een baken. Daarachter is alleen mist. We besluiten ons klaar te maken voor de oversteek en te wachten op medelopers. Ik trek mijn fleecejack en mijn bodywarmer aan en haal het touw en de klimgordel uit mijn

D

Page 109: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

109

rugzak. Carl pakt de draad van het gesprek weer op. "Jij doet of geluk te maken is, te berekenen. Jij denkt zelfs dat je met jouw werk mensen gelukkiger kunt maken. Maar dat kan niet. Geluk is een 'state of mind'. Die verhalen van jou altijd over geluk. Alsof geluk een meetbaar iets is. Alsof er een welenschap van het geluk bestaat. Geluk laat zich niet berekenen. Geef toch toe aan je gevoel en geef het toeval meer kans. Durf eens te proeven van het echte geluk en beredeneer niet alles zo! Hoe kun je nu genieten van iets als je weet dat je het zelf hebt gefabriceerd? Dat is toch zo kunstmatig als de pest?” Met die opmerking raakt hij de kern van mijn bestaan. "Nee, ik ben het niet met je eens. Volgens mij verwar jij gevoel met impulsiviteit. Je verstand gebruiken betekent niet, je afsluiten voor je gevoelens. Het is heel onverstandig om niet naar je gevoel te luisteren, je moet durven voelen, maar je moet ook durven luisteren naar je verstand”. Op dat moment verschijnt een groepje van drie wandelaars uit de richting van de Berliner Hütte uit de mist. We kunnen ons gesprek dus niet afmaken, want met hen zullen we de gletsjer oversteken. Terwijl we opstaan om onze stijgijzers en klimgordel aan te doen, vraag ik Carl hoe gevaarlijk deze overtocht nu eigenlijk is.

Page 110: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

110

"Nou in principe is zo’n gletsjertocht niet gevaarlijk. Je moet alleen geen onverstandige dingen doen. Niet van het pad afgaan. Je moet ook nooit alleen gaan, en nooit zonder borging lopen. En je moet steeds goed kijken of het pad begaanbaar blijft. Wat gister een begaanbaar pad was, kan vandaag wel eens volledig ondermijnd zijn. Zo'n gletsjer is altijd in beweging, leeft gewoon. Luister maar, je hoort hem kreunen". In konvooi gaan we het ijs op. Met zijn vijven aan één touw. Ik als nummer vier en Carl als laatste. Af en toe lopen we vlak langs diepe spleten. Soms klinkt er inderdaad een onheilspellend onderaards of onwerelds gekreun van onder het ijs vandaan. We volgen het pad, van steenhoop naar steenhoop. Ik probeer vooral niet te veel te denken aan wat er zou kunnen gebeuren. Gewoon doorlopen, niet in de spleten kijken. Het touw als een soort levenslijn tussen ons in. Toch voel ik me opnieuw deze tocht, heel sterk geconfronteerd met een mogelijk einde. “Wat zou er gebeuren als er opeens een heel stuk ijs inzakt? Of als zo’n ijsbrug over een diepe spleet opeens instort?” De kou lijkt wel in mijn borst te kruipen en in mijn hart te knijpen. “Of is het inderdaad de geest van Caro? Waarom

Page 111: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

111

nemen mensen bewust dit risico?” Ik glij regelmatig bijna onderuit, maar hou me steeds weer op de been. Stapje voor stapje schuifelen we vooruit over de gladde laag van bevroren sneeuw. Als we een smalle ijsbrug oversteken, met daaronder een gapende donkere diepte, als ik bijna aan de overkant ben, gebeurt het. Ik voel een hevige ruk aan het touw achter me en glij onderuit. Wijdbeens en met mijn armen gespreid blijf ik liggen op het ijs. Klaar voor het onvermijdelijke. Dan is het dodelijk stil. De mensen voor mij staan stil en kijken langs mij heen. Geschrokken hef ik mijn hoofd op en kijk naar achteren. Als maar niet….? Dan zie ik hem liggen, net aan de rand van de diepe ijsspleet, maar gelukkig nog op de ijsbrug. Voorzichtig schuifelt één van de mensen voor mij, mijn kant op en helpt me weer op de been. Ik trek het touw richting Carl strak. Hij moet daar weg van die rand. Als een soort zeedier, een zeester of een krab, beweegt hij voorzichtig zijn armen en benen en schuift hij van die gevaarlijke rand vandaan. Als hij weer staat trekken we hem in doodse stilte over de ijsbrug naar ons toe. Opeens klinkt er een luid gekreun vanuit de diepe spleet onder ons. Alsof de Gletsjergeest zijn teleurstelling kwijt moet. Een laatste rauwe kreet. Ik hou hem in mijn armen als hij weer veilig aan de overkant staat. Gelukkig valt het allemaal mee. Eén van zijn telescoopstokken is gebroken en hij heeft zich wel bezeerd, maar niet verwond. We gaan weer verder en na bijna een uur langzaam en geconcentreerd lopen zijn we er overheen. Het ijs houdt op en we staan weer op de rotsen. Al die tijd hebben we niets gezegd, alleen toen Carl onderuit gleed. Heel geconcentreerd hebben we gelopen in de voetstappen van onze voorgangers. Zo steek je dus een gletsjer over. Het pad loopt nu verder over de rotsen, eerst vrij vlak en daarna dalend. We komen weer op met mos en gras begroeide hellingen en bij een klein bergmeertje stoppen we. Het is te koud en te klam om rustig te gaan zitten en we houden onze

Page 112: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

112

bodywarmers en fleecejacks aan. De wolkenflarden slierten om ons heen. "Waarom geloof jij niet in de maakbaarheid van geluk?”, vraag ik Carl. "Ach Peter, dat kun je niet zo vragen. Geluk is een illusie. Het leven moet geleefd worden en je afvragen of je gelukkig bent of niet is zinloos. Soms voel ik vreugde en soms voel ik verdriet. Als ik er bij stilsta voel ik misschien meer verdriet dan vreugde. De mensen met wie ik in mijn werk te maken heb, hebben vaak de ergste rampen meegemaakt. Natuurrampen, honger, moorden, verkrachtingen, berovingen met geweld. En waarom? Wat hebben ze gedaan om dat te moeten meemaken? Niets. Toeval. Per ongeluk op het verkeerde moment op de verkeerde plaats geboren. En ja, ik probeer ze te helpen. Probeer ze weerbaar te maken tegen hun verdriet. Probeer hun leven een stukje gemakkelijker te maken. Maar het zijn iedere keer weer nieuwe mensen die zulk verdriet overkomt. Iedere keer weer nieuwe rampen. Dat maakt niet gelukkig, ook al help ik ze. Geluk is een notie die ik niet ken en ook niet wil kennen. Als je bereid bent alle ellende in de wereld te vergeten ten gunste van jouw persoonlijke welbevinden, ben je niet alleen egoïstisch maar ook dom bezig. Dan heb je niet begrepen dat alleen uit lijden iets beters kan voortkomen. Zonder lijden geen genot. Geen vreugde zonder verdriet. Geen paradijs zonder pijn. We worden geboren in barensweeën, we zullen leven vol smart en uiteindelijk zullen we ook weer sterven met verdriet. En in de tussentijd zijn er af en toe mooie momenten die je moet koesteren en waar je van kunt genieten.” Ik val even stil na zo’n ontboezeming. Maar ik heb het gevoel dat hij nu bijna bij de kern van zichzelf is en ik druk door. "Ja Carl, dat kan ik me voorstellen, met al die rampen en verdriet, maar toch probeer jij die mensen te helpen. Je moet er dus toch in geloven dat jouw hulp ergens toe leidt. Anders snap ik niet waarom jij probeert ze te helpen. Je moet dan toch geloven dat die mensen daardoor gelukkiger worden? Dus is geluk ook

Page 113: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

113

volgens jou maakbaar. Dan vraag ik hem opnieuw naar zijn geluk en zijn keuzes. “Wat vind je nu van de keuzes die je hebt gemaakt, het leven dat je hebt geleid? Je scheiding van Ria? Je huwelijk met Erica? De manier waarop je van je vader afscheid hebt genomen?”

Carl denkt heel lang na. En dan volgt voor het eerst deze tocht een heel eerlijk antwoord. “Dat is nog een verschil tussen jou en mij. Die keuzes moest ik maken. Jij benoemt al die dingen ten onrechte negatief. Weggaan is ook kiezen voor nieuwe mogelijkheden. Erica heeft mij weer heel nieuwe kanten van relaties en van mijzelf laten ontdekken. Maar ik denk ook wel eens ... stel dat ik nog eens een kind neem. Als die dan 20 is, ben ik intussen 60. Dan zal ik er waarschijnlijk niet eens meer zijn. Die gedachte maakt mij ongelukkig. Het leven is zo eindig en daarna...... Misschien kom ik daarna wel weer terug. Je weet dat ik pas een gesprek had met de Dalai Lama. Die man was zo inspirerend.

Page 114: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

114

Er is veel meer dan wij met onze wetenschappelijke instelling kunnen begrijpen. Ik geloof in reïncarnatie, in de geestenwereld, waar je in kunt verblijven, of van waaruit je terug kunt komen.”

Page 115: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

115

Het ongeluk

a een goede nacht slaap en een uitgebreid Bergsteiger

ontbijt in de Hintertux Hütte zijn we nu op weg naar de Alpiner Hütte. De zon straalt, de lucht is blauw en er waait een zacht zomerbriesje. Het is de voorlaatste dag.

Morgen dalen we van de AlpinerHütte langs de BrechSteiner Bach af naar het Slegeis stuwmeer waar onze auto staat. Carl loopt ver voorop, maar als we af en toe pauzeren, praten we heel indringend met elkaar. Opnieuw steken we steile sneeuwhellingen en rotshellingen over. Als ervaren bergwandelaars, weten we wat ons te doen staat en vrijwel zonder woorden doen we wat gedaan moet worden. Na een flinke stijging, daalt het pad weer. Eerst zijn de hellingen nog kaal, met hier en daar grassprietjes, maar allengs wordt het groener. Af en toe zien we nu links van ons in de diepte het Slegeis stuwmeer al liggen. Het is een fantastisch, bijna overweldigend gezicht. Zo mooi kunnen de Alpen zijn, maar als ik aan morgen denk, tegelijkertijd zo wreed. Al vroeg in de middag komen we in de Alpiner Hütte aan. We blijven

N

Page 116: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

116

hier. Spelen een spelletje schaak en bestellen een fles rode wijn. De herinneringen komen nu terug. Hier was Carl twee jaar terug ook met zijn zoon Caro en met Erica en haar dochter Maartje. We staan vroeg op want Carl wil om half één bij de beek zijn. Hij rent bijna naar beneden en ik volg hem op de hielen. Af en toe moet ik met grote sprongen naar beneden rennen om hem bij te houden, maar het lukt. Het is een wonder dat ik geen enkel verzwik of niet onderuit glij op losse keitjes of rotsstenen. Het pad loopt hier parallel aan de BrechSteiner Bach. In de diepte is af en toe het Slegeis meer zichtbaar. We dalen en dalen en opnieuw breekt het zweet mij uit. Dan opeens zijn we er. Er klinkt geraas van de bergbeek. Het water stroomt hier vlak langs het pad. Carl heeft het me al vele malen verteld, maar nu zie ik de plek met eigen ogen. Ondanks alle uitleg vooraf, heb ik me toch geen beeld kunnen vormen van de plaats zelf. Het ziet er niet eens zo gevaarlijk uit. Ze waren bezig aan de afdaling net als wij nu. Het was net als vandaag een warme dag geweest en hier hadden ze gepauzeerd. Caro en Maartje hadden hier aan de rand van de beek gespeeld op de rotsen. En toen was Caro opeens onderuit gegleden. In de beek gevallen en met het water meegesleurd. Twee honderd meter naar beneden, over en langs de rotsblokken waarover de bergbeek zich hier naar beneden laat vallen. Carl moet meteen hebben geweten dat zijn zoon dood was. Hij was twee honderd meter langs het pad naar beneden gerend. Daar was een soort kommetje waarin de beek even rust hield om zich daarna weer verder naar beneden te storten. Bij die kom was hij langs de rotsen naar de beek gegleden. Daar had hij Caro gevonden. “Om zo je zoon te moeten vinden.” Ik probeer me voor te stellen dat één van mijn kinderen, dat zou overkomen. Maar het lukt niet. Carl heeft nog twee uur met het lichaam van Caro in zijn armen gezeten in het koude water, terwijl Erica hulp haalde. Ze

Page 117: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

117

hadden moeten wachten op een helikopter uit het dal. En toen was de nachtmerrie nog niet afgelopen. Ze moesten nog met Caro naar het dal en toen naar de rouwkapel. De politie stelde allerlei vragen en verhoorde hen alsof ze verdachten waren van een moord. En dat terwijl Carl zijn zoon kwijt was. Ook Erica voelde zich schuldig. Haar dochter leefde nog. Na twee dagen mochten ze terug naar Nederland met het lichaam van Caro. De hele weg naar huis hadden ze achter de lijkwagen aangereden. En nu na twee jaar staat hij weer op die plek. Carl is stil. De emoties overweldigen ons. Zwijgend staan we bij de plaats waar het is gebeurd. Het water ziet er opeens dodelijk gevaarlijk uit. Als een demon, die dreigt en lokt. “Kom met mij, kom met mij. Ik sleep je wel mee naar beneden, naar Caro, samen in de dood”. Carl staat minuten lang in gedachten verzonken en ik sta naast hem. Bang dat hij die fatale stap zal zetten. Terug naar zijn zoon. Dan breken de tranen door. Zijn schouders beginnen te schokken en ik sla mijn armen om hem heen. Samen staan we

daar en staren in het water. Ik voel het verdriet van Carl door mij heen trekken. Mensen komen het pad op en lopen langs ons heen zonder te begrijpen wat hier is gebeurd en gebeurt.

Page 118: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

118

Dan na lange tijd komen we weer terug in het hier en nu. Er moet nog één en ander gebeuren. Carl heeft een brief van Erica bij zich, die hij in de beek moet gooien. Ik hou mijn vriend vast, toch nog bang dat hij wellicht nog gegrepen zal worden door het tuimelende en lokkende water. En ook ik heb een briefje bij me, gisteravond geschreven in de Alpiner Hütte. Ik heb Caro gevraagd zijn vader nu eindelijk vrij te laten. "Caro, je hebt maar tien jaar geleefd, je bent al twee jaar dood, maar sindsdien achtervolg je je vader met verdriet en schuldgevoelens. Carl, je vader, mijn vriend, moet, mag, hoop ik, nog twintig, dertig jaar leven. Laat hem vrij, geef hem zijn leven terug.” Ik heb mijn briefje aan Caro om een steen gewikkeld en in een plastic zak gestopt. Ik hoop dat als Caro hier nog rondzwerft, hij mijn wens uitvoert, omwille van de rust en het geluk van zijn vader, mijn vriend, die zoveel om hem gaf. Als ik de steen met de brief er omheen in de beek werp, lijkt het wel of de waterdemon de steen meteen meesleurt. Ik zie de brief tientallen meters mee stuiteren en om de hoek van de beek naar beneden verdwijnen. Ik bid en hoop dat mijn wens wordt verhoord. Carls leven is te veel waard om zo’n zware last te worden beladen. "Laat hem weer gelukkig worden, laat hem weer vrij!" We zitten op de rotsen langs de bergbeek. Het wordt kouder, maar Carl is nog niet klaar. Ik zie de woede die in zijn lichaam zit naar buiten komen in verdriet. Af en toe snikt hij en tranen blijven komen. Ik zit daar naast hem, met mijn arm om zijn schouder. Ik ben blij dat ik bij hem kan zijn. Dan spreekt Carl en er is duidelijk een last van hem afgevallen. Hij wil naar beneden, naar de kom waar ze Caro toen hebben gevonden. We gaan terug naar het pad en dalen af. Een paar honderd meter lager vinden we de plek die naar de beek leidt. Over een steile helling, die nog knap gevaarlijk is en nauwelijks

Page 119: Werken in het Paradijs & IJs, geluk en de dood

119

begaanbaar, klimmen we naar beneden naar het water. “Wat een ellende moet dat zijn geweest toen ze hier twee jaar terug, na deze vreselijke val naar beneden klauterden.” Daar ligt een soort dam van rotsblokken in de beek. Voor de dam houdt het water even in, lijkt het wel. Het komt naar beneden gedonderd en dan vormt het voor de dam een soort bassin. Daar hebben ze twee jaar terug Caro gevonden. Twee uur lang heeft Carl hem hier in zijn armen gehouden voordat de helikopter kwam. Caro, zijn oogappel, zijn oudste zoon, waar hij zijn eigen leven voor zou hebben willen geven. We bouwen nu van keien en stenen een soort stupa. Een piramide van stenen, zoals de oude Egyptenaren dat deden ter nagedachtenis van hun doden en zoals ze dat in de Himalaya nog steeds doen. Een monument voor Caro. De stenen halen mijn handen open. Ik smeer het bloed op de stupa. Een bloedoffer voor Caro. In stilte wens ik dat dit bloed zijn geest zal vermurwen en hij nu zijn vader vrij kan laten. Als het gedenkmonument klaar is, klimmen we, zonder om te kijken, weer terug naar het pad. Het lijkt wel of Carl nu inderdaad vrij is. Hij praat opeens vrijuit en is nu weer vrolijker. Hij loopt minder gebogen. We lopen nu samen naar beneden. Vlak achter of naast elkaar, zodat we ook al lopend met elkaar kunnen spreken. Het pad wordt breder, we komen weer in de bewoonde wereld. De zon schijnt nog als we beneden aankomen. Twee mannen met een zware rugzak op, na een lange bergwandeling. Twee vrienden die al een leven lang vreugde en verdriet delen. In de verte staat de auto. Er lopen toeristen langs het meer, alles is hier zo normaal.