Weinig centen en veel vluchtelingen - Goededoelen.be · bij (al bleek de sprong van theorie naar...

96
sampol 2015/7|1 REDACTIONEEL Weinig centen en veel vluchtelingen Wim Vermeersch Hoofdredacteur Samenleving en politiek Door zijn systeem van sociale zekerheid is Europa uniek in de wereld. Sociaaldemocra- ten hebben er, samen met anderen, steen voor steen aan gebouwd. Vandaag hebben Linkse partijen het echter lastig in Noord-Europese welvaartsstaten. Twee elementen maken dat het bergop fietsen is: er zijn weinig centen en nu ook veel vluchtelingen. Het is zaak deze negatieve frame om te zeen in kansen. Maar dan moeten sociaaldemocraten wel dringend verhaallijnen construeren. Want het is de buik, niet het hoofd, die kiezers in beweging brengt. En dat doet Rechts een stuk beter. WEINIG CENTEN Ondertussen weten we wie de nieuwe Labour- voorzier is in Groot-Briannië. Op het moment van schrijven, lijkt het de linkse backbencher Jeremy Corbyn te worden (tenzij Yvee Cooper het alsnog gehaald heeſt). Tot ontzeing van de gevestigde Labour-orde. Zijn scherper discours is nochtans logisch; zeker als je het boek Chavs. De demonisering van de arbeidersklasse (2011, epo) van Owen Jones hebt gelezen: de Britse lagere middenklasse geraakte verpauperd, het establishment werd onwaarschijnlijk machtig. Toch wordt Corbyn door zijn tegenstanders, binnen en buiten de eigen partij, weggezet als een linkse fundi. Opmerkelijk: uit academische hoek krijgt hij wel steun. Tijdens de voorzit- tersrace steunden 41 vooraanstaande economen zijn economische plannen. Dat linkse politici de meerderheid van de aca- demici aan hun kant hebben, is relatief nieuw. Ook Griekenland kreeg deze zomer in haar (ver- loren) krachtmeting met Europa de steun van zowat alle gerenommeerde economen: James K. Galbraith, Paul Krugman, Paul De Grauwe SAMPOL_september 2015.indd 1 22/09/2015 13:32:34

Transcript of Weinig centen en veel vluchtelingen - Goededoelen.be · bij (al bleek de sprong van theorie naar...

sampol 2015/7|1

REDACTIONEEL

Weinig centen en veel vluchtelingen

Wim VermeerschHoofdredacteur Samenleving en politiek

Door zijn systeem van sociale zekerheid is Europa uniek in de wereld. Sociaaldemocra-ten hebben er, samen met anderen, steen voor steen aan gebouwd. Vandaag hebben Linkse partijen het echter lastig in Noord-Europese welvaartsstaten. Twee elementen maken dat het bergop fietsen is: er zijn weinig centen en nu ook veel vluchtelingen. Het is zaak deze negatieve frame om te zetten in kansen. Maar dan moeten sociaaldemocraten wel dringend verhaallijnen construeren. Want het is de buik, niet het hoofd, die kiezers in beweging brengt. En dat doet Rechts een stuk beter.

WEINIG CENTEN

Ondertussen weten we wie de nieuwe Labour-voorzitter is in Groot-Brittannië. Op het moment van schrijven, lijkt het de linkse backbencher Jeremy Corbyn te worden (tenzij Yvette Cooper

het alsnog gehaald heeft). Tot ontzetting van de gevestigde Labour-orde. Zijn scherper discours is nochtans logisch; zeker als je het boek Chavs. De demonisering van de arbeidersklasse (2011, epo) van Owen Jones hebt gelezen: de Britse lagere middenklasse geraakte verpauperd, het establishment werd onwaarschijnlijk machtig. Toch wordt Corbyn door zijn tegenstanders, binnen en buiten de eigen partij, weggezet als een linkse fundi. Opmerkelijk: uit academische hoek krijgt hij wel steun. Tijdens de voorzit-tersrace steunden 41 vooraanstaande economen zijn economische plannen.

Dat linkse politici de meerderheid van de aca-demici aan hun kant hebben, is relatief nieuw. Ook Griekenland kreeg deze zomer in haar (ver-loren) krachtmeting met Europa de steun van zowat alle gerenommeerde economen: James K. Galbraith, Paul Krugman, Paul De Grauwe

SAMPOL_september 2015.indd 1 22/09/2015 13:32:34

sampol 2015/7|2

Wim Vermeersch Weinig centen en veel vluchtelingen

en anderen spraken zich uit voor een soepelere schuldregeling en tegen verdere besparingen. Zelfs de studiediensten van internationale or-ganisaties als IMF en OESO traden hen daarin bij (al bleek de sprong van theorie naar praktijk nog te groot voor Christine Lagarde).

Ziehier de paradox waar vooral sociaaldemocraten mee worstelen: hoewel steeds meer economen stellen dat het besparingsbeleid niet loont en dat als persoonlijke uitgaven stilvallen de overheidsuit-gaven dat zeker niet mogen doen, lijkt de voorkeur van de kiezer vooralsnog uit te gaan naar partijen die louter de boel onder controle houden, ja zelfs de teugels wat strakker aanhalen als het econo-misch moeilijk gaat. Dan mogen 41 economen nog zeggen dat enkel een investeringsbeleid ons uit het moeras kan trekken, de buik van de kiezer zegt: voorzichtig, geen avonturen.

In tijden van weinig centen viert het solidari-teitspessimisme hoogtij. Mensen zijn bang dat ze zelf de dupe zullen zijn. Ze zijn vatbaar voor de idee dat men het systeem moet beschermen tegen misbruik om het in stand te houden en om er zelf van te kunnen genieten. De knip op de beurs dus. Dat de publieke dienstverlening door het snoeien in de uitgaven van de soci-ale zekerheid in het gedrang komt, en dat we daardoor ‘minder waar voor ons geld’ krijgen op een moment dat alles duurder wordt, lijkt daarbij van geen tel.

VEEL VLUCHTELINGEN

Mensen zijn minder solidair als er minder geld is. Rechts-conservatieve partijen zetten daarom sterk in op het feit dat sommigen meer uit de sociale zekerheid halen dan ze erin steken. Dat is handig gezien. Onderzoek toont aan dat de bereidheid tot solidariteit het grootst is wanneer het gaat om mensen die buiten hun schuld be-

hoeftig worden en dat die het kleinst is wanneer het gaat om mensen die in culturele zin het verst van ons af staan. In die zin betekent de huidige vluchtelingencrisis voor sociaaldemocraten dubbel pech: net nu onze sociale zekerheid zo onder druk staat door de naweeën van de eco-nomische crisis, komt deze ongeziene asielcrisis ertussen gefietst.

De voorbije weken entte het politieke debat zich al snel op een ‘rechten en plichten-verhaal’: vluchtelingen kunnen toch een aantal uren ge-meenschapsdienst verrichten in ruil voor onze steun?; moeten we niet minder snel kindergeld geven aan vluchtelingen?; we kunnen toch niet aan elke vluchteling zomaar OCMW-steun uit-keren? Enzovoort. Erg zuur allemaal, gezien de hartverscheurende taferelen en de dramatische foto’s die we dagdagelijks te zien krijgen.

Parallel met het dominante discours in de poli-tiek, groeit evenwel de bereidheid in de samen-leving om de handen uit de mouwen te steken. Overal zien we ophaalpunten verschijnen, ge-meenten springen in de bres, Vluchtelingenwerk Vlaanderen krijgt de vragen amper verwerkt.

Toch loert ook hier een paradox om de hoek die vooral sociaaldemocraten treft: de inter-persoonlijke solidariteit mag op dit moment dan wel erg groot zijn en de medemenselijkheid hartverwarmend, niets zegt dat dit zich zal ver-talen in een electorale keuze voor structurele solidariteit. Opnieuw: op het moment dat er wordt gestemd, overheerst de buik. Dan worden de vele gulle gevers die we nu zien plots bange bevers. Dan is de kans reëel dat ze eerder kiezen voor het veilig stellen van het eigen pensioen dan voor meer middelen om een grote groep in nood op te vangen én te integreren. Het valt te begrijpen: migratie zet ons toekomstbeeld onder druk. Het maakt ons irrationeel.

SAMPOL_september 2015.indd 2 22/09/2015 13:32:34

sampol 2015/7|3

Wim Vermeersch Weinig centen en veel vluchtelingen

POLITIEK = VERHAALLIJNEN CON-STRUEREN

Een onzekere economie en een bang makende asielcrisis: het is een dodelijke cocktail voor de behoeders van de welvaartsstaat. Uit bo-venstaande zal menig lezer vermoedelijk con-cluderen dat de politieke vooruitzichten voor sociaaldemocraten hopeloos zijn, dat de strijd op dit moment niet te winnen valt. Maar dat hoeft zo niet te zijn.

Vorig jaar verscheen het uitstekend boek The Storytelling Animal. How Stories Make Us Human (2014) van de Amerikaan Jonathan Gottschall, met als centrale stelling: het zijn verhalen, met haar helden en schurken, met haar personages en twisten, die mensen in beweging brengen. Dat geldt zeker ook voor de politiek. Wie het best verhaallijnen construeert, gebaseerd op zijn idealen, wint verkiezingen. Met droge analyses lukt dat niet; en met abstracte begrippen nog minder: ‘solidariteit’ betekent niets als je de huur niet kan betalen; ‘vrijheid’ betekent niets als je ’s nachts niet zonder schrik in je eigen buurt kan lopen.

Geert Janssens, hoofdeconoom van VKW Me-tena, noemt in zijn boek De muizenval (2014) Alan Greenspan, jarenlang voorzitter van de Amerikaanse Centrale Bank en neoliberale goeroe, de grootste verhalenverteller van de voorbije decennia. Hij heeft gelijk. Luc Van-neste betoogt verderop in dit nummer dat het economische systeem gebouwd is op irratio-nele drijfveren en wordt voortgeholpen door sprookjes.

Sprookjes moeten sociaaldemocraten natuurlijk niet vertellen. Maar verhalen des te meer. De mosterd valt vreemd genoeg te halen bij poli-

tieke tegenstanders. De voorbije weken horen we vooral bij Open VLD en N-VA bijna elke dag uitspraken ‘voor de galerij’: politiek valt er niets mee te doen, reële beleidsgevolgen hebben ze niet, maar het is wel een superieure manipulatie van de perceptie.

Vooral over de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid en van de opvang van vluchtelingen zetten deze partijen sterke beelden neer die appelleren aan onderbuikgevoelens: elke dag horen we wel een variant op het argument over ‘de hangmat van de sociale zekerheid’ (een krenkende metafoor) of ‘de achterdeur die dicht moet’ (bemerk de hint van ongewenste bezoe-ker). Vuile beelden, but they do the job.

Hetzelfde geldt voor het voorstel van Gwendo-lyn Rutten om minder snel kindergeld te geven aan vluchtelingen. De fact check van de VRT bracht duidelijkheid: in 2013 bedroegen de kinderbijslagen voor vluchtelingen slechts 0,1% (6 miljoen euro) van het totale kinderbijslag-budget (6 miljard euro). Financieel geen enkel probleem dus. Maar de misleidende beeldvor-ming was een feit.

Ondanks het slechte gesternte van de politieke actualiteit biedt deze vluchtelingencrisis dus ook kansen voor sociaaldemocraten. Vertel dag in dag uit een andere variant van steeds hetzelfde Linkse verhaal, met als mogelijke richtassen: selectief maar open voor economi-sche migranten, streng maar rechtvaardig voor huwelijks- en volgmigratie, en onvoorwaardelijk (!) medemenselijk met deze enorme stroom Syrische vluchtelingen. Daar valt zeker een aantrekkelijk discours rond op te bouwen. Een Rechtse Bondskanselier geeft alvast het goede voorbeeld. Ze heeft zelfs ‘de buik van Duitsland’ mee: Bild.

SAMPOL_september 2015.indd 3 22/09/2015 13:32:34

Marc Hooghe

Waar staan we na 1 jaar Michel I?

Op 11 oktober viert de regering-Michel haar eerste verjaar-dag. Eigenlijk kan ze in één zin worden samengevat: ‘een re-gering zonder PS is op zich al een staatshervorming’. Voor het eerst sinds 1988 maken de socialisten niet langer deel uit van de Belgische regering, en dat zullen we geweten heb-ben. Op sociaaleconomisch vlak heeft de regering-Michel inderdaad een aantal bakens verzet en duidelijk gekozen voor een (in eigen woorden: sociaal) rechtser beleid, met een ambigue bijrol voor CD&V. Het thema van de staats-hervorming zelf, daarentegen, lijkt volledig verdwenen van de politieke agenda. Als je het vanuit historisch perspectief bekijkt, is dat misschien nog het meest opvallende van deze regering na 1 jaar aan de macht: de traditionele verzuchtin-gen van het Vlaams-nationalisme lijken dood en begraven.

SAMPOL_september 2015.indd 4 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|5

WIENS KAMIKAZE?

Toen de regering-Michel bijna een jaar gele-den tot stand kwam, had men het in de me-dia meestal over een kamikazeregering. Die zelfmoordplannen sloegen toen vooral op MR van premier Charles Michel. Door als enige Franstalige partij een coalitie aan te gaan met drie Vlaamse partijen, dreigde de partij de ge-schiedenis in te gaan als een verrader van de eigen gemeenschap, met als onvermijdelijk ge-volg dat de Franstalige liberalen zouden worden afgestraft bij de volgende verkiezingen.

De praktijk draaide echter enigszins anders uit. Men kan moeilijk stellen dat de huidige regering een beleid voert dat tegen de belangen van de Franse gemeenschap in ons land ingaat. Op het vlak van de staatshervorming gebeurt er helemaal niets. Dus er is ook helemaal niets dat de Franse Gemeenschap zou kunnen veront-rusten. Voor wat de grote nationale symbolen betreft, houdt deze regering zich gedeisd. Ook daar is er niet echt een reden tot Franstalige ongerustheid. Bovendien moeten we rekening houden met een zekere PS-vermoeidheid aan Franstalige kant: de socialisten zijn daar nu al zo lang aan de macht dat er toch een wat al te sterke vervlechting optreedt tussen de partij en het overheidsbelang. Hoewel dat niet met zoveel woorden werd gezegd, waren er aan Franstalige kant heel wat mensen best tevreden met het feit dat de eeuwige beleidspartij eens naar de oppo-sitiebanken werd verwezen. Je kunt dat gevoel een beetje vergelijken met wat er aan Vlaamse kant gebeurde in 1999: voor het eerst in meer dan veertig jaar werden de christendemocraten toen verbannen naar de oppositie, en dat had al bij al een verfrissend effect op het politiek gebeuren. Een politieke partij die te lang met de macht geassocieerd is, is nooit goed, ongeacht om welke partij het dan gaat.

Ook de positie van premier Charles Michel zelf leek wel een zelfmoordmissie. De normale regel van de politiek is dat de grootste partij de premier levert. Dat is een mechanisme dat meestal automatisch leidt tot een zekere mati-ging. De eerste taak van een premier is immers de ploeg bij elkaar te houden, en dat wil zeggen dat de belangen van de eigen partij het eerst sneuvelen. De partij die de Wetstraat 16 mag bevolken, zal meestal ook het meest inleveren als er een politiek compromis moet worden gezocht. De huidige regering zou dus norma-liter geleid moeten worden door iemand van N-VA, de grootste regeringspartij. Het feit dat die elementaire spelregel werd geschonden, hing vanaf het begin als een zwaard van Damocles boven het hoofd van premier Michel.

Nu we bijna een jaar verder zijn, merken we echter dat de premier het helemaal niet slecht gedaan heeft. Hij is geleidelijk gegroeid in zijn rol. Ook tijdens Europese ontmoetingen speelt hij steeds meer zijn rol van Belgisch premier. De premier is heel voorzichtig. Voorlopig hebben we hem niet kunnen betrappen op echt grote fouten. Als we het geheel bekijken, zou het dus helemaal verkeerd zijn om Michel zomaar weg te zetten als een mislukte schertsfiguur. Het feit blijft natuur-lijk dat het niet Michel is die de lakens uitdeelt, maar wel de grootste regeringspartij N-VA. De manier waarop dit in scène wordt gezet, zorgt er echter voor dat de positie van Michel zelf nooit in het gedrang lijkt te komen.

Het scenario is intussen al een paar keer gevolgd: eerst lijkt er wat onenigheid binnen de coalitie en slaagt Michel er niet in de troepen onder controle te houden. Daarna maakt N-VA-voorzitter Bart De Wever het standpunt van zijn partij duide-lijk, en daarmee is de discussie afgelopen. Het is opvallend dat geen enkele politicus daarna nog terugkomt op eerdere discussies, zodat ook

Marc Hooghe Waar staan we na 1 jaar Michel I?

SAMPOL_september 2015.indd 5 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|6

de premier nooit expliciet moet toegeven dat hij gezwicht is voor zijn fameuze ‘schoonvader uit Antwerpen’. Het mechanisme zit zo geraf-fineerd in elkaar dat het thema volledig van de politieke agenda verdwijnt. Niemand besteedt er nog aandacht aan. Een mooi voorbeeld hiervan is de discussie over de bedrijfswagens. Nadat

De Wever duidelijk had gemaakt dat er niet mocht worden geraakt aan deze fiscale rege-ling, verdween het onderwerp volledig van de radar. Dat is tactisch gezien een slimme zet. De publieke opinie heeft immers een bijzonder kort geheugen, en dan lijkt het alsof er nooit plannen waren geweest om de bedrijfswagens aan te pakken. Daardoor vermijd je ook de indruk dat de premier niet veel meer is dan de loopjongen van de N-VA-voorzitter. Vanuit het standpunt van de perceptie is dit een slimme zet, omdat de nederlaag nooit echt aan bod komt in de media, die al evenzeer een bijzonder kort geheugen blijken te hebben. Vergelijk het met de manier waarop CD&V omgaat met haar nederlagen: het debat wordt, zowel intern als extern, eindeloos uitgesponnen waardoor uiteindelijk iedereen er van overtuigd is dat de christendemocraten in het kamp van de verliezers zitten. Door te doen alsof er gewoon nooit een debat is geweest, vermijd je dit zelfvernietigend effect.

SOCIAAL RECHTS?

Bovendien haalt MR nog een ander punt bin-nen: de regering-Michel voert in de praktijk een

rechts beleid dat perfect tegemoet komt aan de verzuchtingen van de MR-kiezers. De index-sprong en de verhoging van de pensioenleeftijd zijn er op relatief eenvoudige wijze doorgedrukt. Het gaat telkens om symbooldossiers die met PS in de regering nooit gelukt zouden zijn. De huidige regering slaagt er daardoor in een be-

langrijke stap naar rechts te zetten, en daarbij verder te gaan dan de regering-Di Rupo ooit zou hebben gedaan. Dat vormt een belangrijke trendbreuk.

De afgelopen jaren vormde België zonder meer een uitzondering binnen de rijke industrielan-den. In de meeste landen is er sinds de econo-mische crisis een duidelijke trend naar meer economische ongelijkheid. De inkrimping van het overheidsapparaat en de besparingen in de sociale zekerheid zorgen er immers voor dat vooral de minder begoede groepen van de samenleving er op achteruit gaan. Ook de OESO stelde in een recent rapport dat de on-gelijkheid binnen de lidstaten toeneemt, wat tamelijk ingrijpende gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld gezondheidszorg, levenskwaliteit en onderwijs. België vormde wat dat betreft een grote uitzondering. Het ongelijkheidsniveau bleef stabiel, onder meer dankzij een aantal bufferende maatregelen van de regering-Di Rupo. Hoewel het nog te vroeg is om de precieze impact van de besparingsmaatregelen van de regering-Michel op het niveau van ongelijkheid in kaart te brengen, ziet er het nu naar uit dat

Hoewel het nog te vroeg is om de precieze impact van de bespa-ringsmaatregelen van de regering-Michel op het niveau van onge-lijkheid in kaart te brengen, ziet er het nu naar uit dat België voort-aan de Europese trend volgt, en we te maken zullen hebben met een toenemende ongelijkheid.

Marc Hooghe Waar staan we na 1 jaar Michel I?

SAMPOL_september 2015.indd 6 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|7

België voortaan de Europese trend volgt, en we te maken zullen hebben met een toenemende ongelijkheid.

Wat we soms onvoldoende beseffen is hoezeer België daardoor een uitzondering was geworden binnen Europa. Hoewel de cijfers niet helemaal perfect te vergelijken zijn, was de ongelijkheid in België volgens de OESO zelfs licht gedaald: van een Gini-index van 0,28 in 2005 tot 0,27 in 2012 (de laatst beschikbare gegevens). Als je dat vergelijkt met de Verenigde Staten, waar de ongelijkheid in dezelfde periode toenam van 0,38 tot 0,40, dan blijft België het uiteraard zeer goed doen, en we hebben één van de laagste ongelijkheidsscores binnen de westerse wereld. De komende jaren zal de ongelijkheidsscore van België dus allicht licht stijgen. Dat is het resultaat van een doelbewuste ideologische keuze. Als we er, gemakshalve, van uitgaan dat de besparingen bij de overheid onvermijdelijk waren, dan had men in principe ook de keuze om die besparingen op een gelijke wijze te ver-delen onder de bevolking. De regering-Michel heeft die keuze niet gemaakt: tegelijk met de besparingen werd ook een transfer georgani-seerd van de werkende bevolking naar het be-drijfsleven, dat zo in staat zou worden gesteld zijn internationale concurrentiepositie verder te versterken. De werknemers werden op die manier dus eigenlijk twee keer getroffen.

Die keuze voor toenemende ongelijkheid leidde in het najaar van 2014 op bijna voorspelbare wijze tot een grote mobilisatiegolf, met betogingen en stakingen. Opnieuw merken we echter hoe de regering-Michel die ‘hete herfst’ op een zeer doordachte wijze heeft weten te neutraliseren. Zeker binnen het ACV werd eind 2014 reeds gesteld dat een aantal onpopulaire maatregelen (zoals de verhoging van de pensioenleeftijd of de indexsprong) allicht onvermijdelijk waren om

het Belgisch bedrijfsleven een betere toekomst te garanderen. Maar het rechtvaardigheidsgevoel werd aangesproken, door te stellen dat als de werknemers moeten inleveren er tegelijk ook gelijkaardige maatregelen zouden moeten komen voor de rijkere groepen van de bevolking. Het idee van de fameuze tax shift was daarmee geboren.

Het concept heeft zijn rol gespeeld: het sociaal protest verdween geleidelijk, en het idee dat deze regering zou zorgen voor een meer rechtvaar-dige fiscaliteit werd algemeen aanvaard. Zowel economen als fiscalisten waarschuwden toen al voor deze illusie: het is bijzonder moeilijk het fiscaal systeem op korte termijn te hervormen, en het is zo mogelijk nog moeilijker een cohe-rent systeem te ontwikkelen om bijvoorbeeld vermogens adequaat te belasten. Maar allicht is dat ook nooit de bedoeling geweest: de be-lofte van een tax shift bleek voldoende om de vakbonden te laten ontwapenen. Gedurende de eerste zeven maanden van 2015 werd de schijn hoog gehouden dat er inderdaad sprake zou zijn van herverdelende fiscale maatregelen. Pas in juli 2015 bleek dat de tax shift helemaal geen herverdelend effect zou hebben. Maar het soci-aal protest was toen reeds helemaal afgezwakt. De strategie had dus bijzonder goed gewerkt.

DE ROL VAN CD&V

De regering-Michel heeft dus gekozen voor een consequent rechts beleid, waarbij middelen worden getransfereerd van de werknemers naar de bedrijven. Daar is op zich niets verkeerd mee: België blijft binnen Europa nog steeds een baken van gelijkheid en we volgen grotendeels een Europese trend naar toenemende ongelijk-heid. Op politiek vlak impliceert het wel dat de term ‘kamikazeregering’ anders uitpakt dan oorspronkelijk voorzien. Het blijkt niet MR te zijn die kamikaze pleegt: de partij slaagt er won-

Marc Hooghe Waar staan we na 1 jaar Michel I?

SAMPOL_september 2015.indd 7 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|8

derwel in haar economische programma ten uitvoer te brengen. De vraag wordt daarentegen des te urgenter wat CD&V nu eigenlijk kan verwezenlijken binnen deze regering. Zowel in de ideologie als in het programma van de christendemocraten, is er niets dat wijst op een keuze voor toenemende ongelijkheid. De partij troost zich enigszins met de gedachte dat ze ‘nog erger’ heeft kunnen vermijden, maar dat is niet echt een wervend idee. De komende jaren zal CD&V, en vooral dan de ACW-ers binnen de partij, zich allicht nog meer de vraag stellen wat de partij nu eigenlijk juist uitspookt binnen deze regering, en of er een verschil kan worden gemaakt.

De christendemocraten hebben daarbij twee problemen. Ten eerste gaat het hier om een asym-metrische regering: de Waalse christendemo-craten zitten dus niét in de regering. Hoewel beide voormalige zusterpartijen op commu-nautair vlak al sterk uit elkaar waren gegroeid, vonden ze elkaar in het verleden toch nog vaak rond sociaaleconomische thema’s. Die coalitie is nu verdwenen. Binnen de huidige coalitie staat CD&V helemaal geïsoleerd als het er om gaat meer sociale accenten te leggen in het bespa-ringsbeleid. Het is in dat verband een beetje ge-makkelijk om de schuld te leggen bij vicepremier Kris Peeters, die zich niet genoeg zou inspannen of niet genoeg gewicht in de schaal zou leggen. De waarheid is dat binnen de huidige coalitie, de Vlaamse christendemocraten de enige partij zijn die een min of meer sociaal programma had bij de verkiezingen. Voor alle andere rege-ringspartijen was dat sociale aspect veel minder belangrijk. Ongeacht wie er vicepremier is: die minderheidspositie zal er altijd voor zorgen dat CD&V niet zo veel zal kunnen verwezenlijken in deze regering. Ten tweede is het nog altijd vaak een kwestie van perceptie. Traditioneel verwachten we veel van de Vlaamse christen-

democraten, omdat het nu eenmaal de partij is die decennialang de dienst heeft uitgemaakt. Via mensen als Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene en Herman Van Rompuy heeft de partij België ook gemaakt tot wat het nu is. Maar sinds 2014 leven we in een ander land. De Vlaamse christendemocraten leveren nu wel-geteld 18 van de 150 volksvertegenwoordigers. Het is dus eigenlijk een kleine partij geworden. Zeker binnen de voormalige christelijke zuil (vakbonden en mutualiteiten) leeft nog altijd de hoop dat CD&V wel voor hen zal opkomen en hun belangen zal beschermen. Maar de krachts-verhoudingen zijn gewoon helemaal veranderd. CD&V is een kleine partij geworden.

De fameuze staatshervorming die in 2014 werd beloofd, is dus vooral een oefening ‘regeren zon-der socialisten’ geworden. Een symbooldossier zoals de indexsprong werd daardoor mogelijk, hoewel het opvalt dat de werkgevers zelf eigenlijk niet meer op dit mechanisme rekenen om hun concurrentiepositie te versterken. Het ‘regeren zonder socialisten’ gaf ook aanleiding tot dom revanchisme, met als meest schrijnend voorbeeld allicht het feit dat een briljant econoom als Ma-thias Dewatripont niet langer vicegouverneur van de Nationale Bank mocht zijn. Op zijn prestaties viel niets aan te merken. Maar het feit dat de man een PS-etiket had, was voldoende voor de afreke-ning. Ook op andere overheidsdiensten was het tijd voor een grote zuivering - de prijs die blijkbaar moet worden betaald voor een regimewissel.

EINDE VAN HET VLAAMS-NATIONA-LISME

Maar wat bij dit alles wordt vergeten, is dat de ‘echte’ staatshervorming volledig verdwenen is. De huidige meerderheid voert relatief getrouw de zesde staatshervorming van de regering-Di Rupo uit. Voor de rest is dit thema volledig

Marc Hooghe Waar staan we na 1 jaar Michel I?

SAMPOL_september 2015.indd 8 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|9

verdwenen. Dat is zonder meer fascinerend te noemen. De verkiezingen van 2014 zijn zonder meer gewonnen door N-VA. De bestaansre-den van die partij, en haar belangrijkste pro-grammapunt, is het Vlaams-nationalisme. Dat punt is echter volledig verdwenen. Hoewel het uiteraard vaker voorkomt dat een partij haar campagnebeloften ‘vergeet’ na de verkiezingen,

is dat nog nooit eerder op zo’n systematische wijze gebeurd. Ook hier gaat het regisseren van de perceptie zelfs nog een stap verder: het lijkt er op alsof er nooit een belofte tot verdere staatshervorming is geweest. Opnieuw wor-den we geconfronteerd met het bijzonder korte geheugen van zowel kiezers als massamedia.

Twee jaar geleden was er in Vlaams-nationale kringen nog enige opschudding over wat toen ‘de bocht van Bracke’ werd genoemd. Siegfried Bracke had toen in een interview geopperd dat een rechts economisch beleid belangrijker was dan het Vlaams-nationalisme. We zijn nu twee jaar verder en de optie van Bracke heeft het inderdaad gehaald. Maar het gevecht om

Marc Hooghe Waar staan we na 1 jaar Michel I?

de perceptie gaat veel verder: men laat het uit-schijnen alsof er nooit een bocht is geweest en dat de Vlamingen altijd al gewonnen waren voor een rechtser beleid. Het historisch belang van ‘de bocht’ mag echter niet worden onderschat: voor het eerst sinds meer dan een eeuw heeft het Vlaams-nationalisme zijn politieke ambi-ties opgegeven. De partij die zogezegd opkomt

voor het nationalisme blijkt in de praktijk al die idealen volledig overboord gegooid te hebben, zeer tot ergernis van enkele diehards binnen de Vlaamse Beweging.

Dat is misschien nog het meest verrassende: de regering-Michel betekent zonder meer het einde van het politiek Vlaams-nationalisme, dat daarmee als politieke stroming dood en begraven is. ‘De bocht van Bracke’ betekent een ondubbelzinnige, en tot dusver succesvolle keuze voor een economisch rechts beleid op Belgisch niveau. Niet voor het eerst in zijn ge-schiedenis ontdekt de Vlaamse Beweging dat ze misbruikt werd voor het doorvoeren van een heel andere politieke agenda.

Marc Hooghe Gewoon hoogleraar politieke wetenschappen, KU Leuven

‘De bocht van Bracke’ betekent een ondubbelzinnige, en tot dusver succesvolle keuze voor een economisch rechts beleid op Belgisch niveau. Niet voor het eerst in zijn geschiedenis ontdekt de Vlaamse Beweging dat ze misbruikt werd voor het doorvoeren van een heel andere politieke agenda.

SAMPOL_september 2015.indd 9 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|10

1. U BETAALT TOCH OOK?

Eerste vaststelling: dit is een factuurregering. Aan een tempo waar de meest gehaaide consultants van zouden dromen, werd er het afgelopen jaar op zowat alle beleidsdomeinen systematisch fac-turen uitgeschreven aan het adres van de burger.

Enkele voorbeelden. Het verhogen van de bij-drage voor kinderopvang, het niet-indexeren van de kinderbijslag, het optrekken van de maxi-mumfactuur in het onderwijs, het verhogen van het inschrijvingsgeld in hoger onderwijs,

Waar staan we na 1 jaar Bourgeois I?

Philippe Diepvents

volwassenenonderwijs en deeltijds kunstonder-wijs, de prijsstijging bij het openbaar vervoer, het verhogen van de prijs van elektriciteit en water, het optrekken van de bijdrage voor de zorgverzekering, het snoeien in de renovatie-premie en het stijgen van de rusthuisfactuur.

Dit alles natuurlijk bovenop alle federale maat-regelen die genomen werden en waarover we het hier niet eens hebben. Van de wieg tot aan het graf: niemand ontsnapt aan deze factuur-regering. Of toch? Hier en daar glipt er iemand door de mazen van het net. Denk maar aan de

Exact een jaar geleden maakte Vlaams minister-president Geert Bourgeois met zijn September-verklaring een vrij bedeesde start. Er werden geen grootse plannen uitgemeten. Ietwat aarze-lend zou er met de vingers stevig op de budgettaire knip richting toekomst worden geschuifeld. Het beleid zou rechts zijn, uiteraard, maar alles was bespreekbaar en waar nodig zou er worden overlegd en sociaal worden gecorrigeerd. Een dik jaar later zien we echter een Vlaamse Regering met een heel ander gezicht. Nu het stof van de verkiezingen is gaan liggen, moeten we niet langer enkel afgaan op het tromgeroffel maar kunnen we ook een blik werpen op de richting die men uit marcheert. Tijd voor een eerste balans. We komen hierbij tot vijf vaststellingen.

SAMPOL_september 2015.indd 10 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|11

verlaging van de schenkingsrechten voor wie vermogen heeft om weg te schenken.

2. REMSPOREN OF VLUCHTMISDRIJF?

Van de beloofde sociale correcties, de be-faamde rem op het rechtse beleid, valt er voorlopig weinig te bespeuren. Wat men ook moge beweren, de laagste inkomensgroepen worden niet ontzien. De correcties die wel toegepast worden, blijven systematisch on-der het niveau van de behoeften en vaak zelfs onder het niveau van wat vroeger al bestond. In de kinderopvang stijgt de kostprijs voor de laagste inkomens sterk. Mits een sociaal on-derzoek door het OCMW kan die stijging wat worden afgezwakt (het tarief gaat dan ‘slechts’ verdubbelen in plaats van verdriedubbelen). Bovendien worden er een aantal andere maat-regelen genomen die het aanbod aan betaalbare plaatsen beperken en zo de drempels voor de meest kwetsbare groepen nog groter maken. De gevolgen van het afschaffen van gratis drink-water en het optrekken van de vergoeding ‘cor-rigeert’ men via een vermindering naargelang de gezinsomvang, maar ook daar is er weinig spra-ke van een sociale correctie. Niet alleen omwille van de beperkte aandacht voor alleenstaanden, maar ook omdat de groep die sociale correcties ontvangt (5%) gewoon veel kleiner is dan de groep van Vlamingen die in armoede leeft (10%). In andere maatregelen, zoals het afschaffen van het gratis openbaar vervoer voor 65-plussers, zijn er helemaal geen correcties te bespeuren. In het arbeidsmarktbeleid worden de langdurig werklozen letterlijk aan hun lot overgelaten. Nochtans is het aantal mensen dat langer dan een jaar werkloos is sinds het uitbreken van de crisis in 2008 gestegen met meer dan 30.000

eenheden. Dat heeft niet alleen te maken met de economische malaise, maar ook met de druk op de productiviteit in de industrie en de zware saneringen bij de overheid, waardoor jobs voor lager geschoolden in de verdrukking geraken. Het aantal mensen in Vlaanderen dat langer dan twee jaar werkloos is, zit nu op een ongezien record van meer dan 65.000. Voor de staatsher-vorming ging er op het federale niveau zo’n 100 miljoen euro naar specifieke RSZ-kortingen en activering van de uitkering voor langdurig werk-lozen in Vlaanderen. Geld dat naar werkgevers ging die deze mensen wilden aanwerven. In het geplande nieuwe systeem van doelgroepkor-tingen komen langdurig werklozen niet eens meer voor als doelgroep. Tewerkstellingspro-gramma’s voor deze mensen worden tegelijk ook afgebouwd. Waar zij tot gisteren terecht-konden in betaalde jobs die een dienst verlenen aan de samenleving, zullen zijn morgen enkel nog kunnen rekenen op onbetaalde stages. Het groeipad dat in het regeerakkoord nog beloofd werd voor de sociale economie, werd meteen al voor minstens twee jaar geschrapt. De voor-waarde voor dienstenchequebedrijven om 60% van hun vacatures in te vullen met werklozen werd eveneens met één pennentrek afgevoerd. Wie spreekt van sociale correcties neemt dus een loopje met de waarheid. De aarzeling en milde toon die aan het begin van de legislatuur bij N-VA en Open VLD nog enigszins te bespeuren viel, is ondertussen definitief verdwenen. De vaststelling moet dan ook zijn dat, alle goede wil en inzet ten spijt - en die was er wel degelijk - de CD&V, net als op het federale niveau, ook in de Vlaamse Regering steeds meer in de rol terechtkomt van de kikker die een schorpioen helpt oversteken.

3. MINDER! MINDER! MINDER! ( JOBS)

Daar waar vorige regeringen nog uitblonken in

Philippe Diepvents Waar staan we na 1 jaar Bourgeois I?

SAMPOL_september 2015.indd 11 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|12

het beloven van nieuwe jobs, belooft Bourgeois I voorlopig vooral om te snoeien in werkgelegen-heid. Met een mengeling van draconische bud-getbeheersing en ideologische bravoure wordt er stevig het mes gezet in de tewerkstelling.

Ook naast de voor de hand liggende cases van de besparingsdruk bij overheidsinstellingen als de VRT, De Lijn en de VDAB zijn de voorbeel-den legio. Zo’n 3.500 jobs in het systeem van de werkervaring (WEP+) zijn al verdwenen, de besparing op de Gesco’s betekent (minstens) het equivalent van 1.800 jobs, de Vlaamse ambtenaren moeten 2.000 jobs inleveren, … Verder staan er plannen in de steigers die de tewerkstelling bedreigen van 10.000 mensen in de maatregel artikel 60 (re-integratie bij OCMW’s), 12.000 mensen in PWA (werklo-zen die beperkt kunnen bijverdienen via o.a. klusjes en tuinonderhoud), 3.500 mensen in de dienstenchequesector die extra steun krijgen via de SINE-maatregel, en ga zo maar door. Daarmee komt trouwens niet alleen een pak tewerkstelling op de helling te staan, ook de dienstverlening die via deze statuten georga-niseerd wordt - broodnodige dienstverlening aan scholen, gemeenten, senioren en andere particulieren - dreigt daarmee te verdwijnen. Opnieuw een factuur dus, aan zowel de indi-viduele burger als aan de gemeenten.

De ‘investeringen’ in jobs, of beter de plannen daartoe, blijven voorlopig beperkt tot één idee: een omvangrijk nieuw systeem van lastenver-laging dat ergens medio 2016 in werking zou moeten treden. Zo’n vereenvoudigd systeem van doelgroepmaatregelen, als uitvloeisel van de zesde staatshervorming, is een goed idee. Alleen is het bijzonder jammer dat men hierbij nogal driest tewerk gaat als het op simplificatie aankomt. Zo maakt men bijvoorbeeld geen onderscheid in de tegemoetkoming voor het

aanwerven van een laaggeschoolde dan wel middengeschoolde jongere, waardoor de kansen van die eerste groep op de arbeidsmarkt er niet beduidend op vooruit zullen gaan. Bovendien organiseert men een lage loonval door de loon-grens te strikt te hanteren en zullen deze jonge-ren dus in de eerste tien jaar van hun loopbaan een rem ondervinden op hun inkomen.

Nog frappanter is de eigengereidheid waarmee Vlaanderen het systeem van RSZ-kortingen wil uitwerken. Het overleg met de andere Gewesten over welke keuzes men maakt in het beleid rond loonlastenverlaging wordt nu pas opgestart, ter-wijl alle principiële keuzes al gemaakt zijn. Dat je eigen bevoegdheden zelf mag invullen, betekent niet dat wat er in andere Gewesten gebeurt niet meer van belang is. Zo ziet het er bijvoorbeeld naar uit dat we gaan naar een situatie waarin een enorme groep Vlaamse pendelaars in Brussel voor hun werkgever duurder zal worden, omdat de ene regio kiest voor loonkostmaatregelen die afhangen van de woonplaats van de werknemer en de andere voor een toekenning op basis van de vestigingsplaats van het bedrijf. Dat werkge-vers die zich niet beperken tot tewerkstelling in één Gewest door het bos de bomen niet meer zullen zien, is een bijkomend heikel punt.

Voorlopig luidt de conclusie dus: deze regering blinkt tot nu toe vooral uit in jobverlies, eerder dan in jobcreatie.

4. ALLEN VOOR VLAANDEREN, VLAANDEREN VOOR VISIE

Vierde vaststelling: de boekhoudersmentaliteit overheerst nog steeds op visie. Daar waar er op het vlak van een loonlastenverlaging een dui-delijke richting wordt uitgezet - zij het dan met niet altijd even doordachte weg ernaartoe, zoals we net zagen - is het qua toekomstvisie eerder

Philippe Diepvents Waar staan we na 1 jaar Bourgeois I?

SAMPOL_september 2015.indd 12 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|13

huilen met de pet op als het gaat over andere maatschappelijke uitdagingen. We hebben de indruk dat deze regering maar één echt project heeft: een begroting in evenwicht (en zelfs dat wil maar niet lukken), waarbij ze strenger wil zijn dan wat de Hoge Raad van Financiën voorrekent.

Er wordt bespaard op onderwijsparticipatie. Zo worden de inschrijvingsgelden en de maxi-mumfactuur hoger, en dalen de middelen voor gelijke onderwijskansen. De hervorming van het secundair onderwijs om het watervaleffect aan te pakken, blijft in de koelkast zitten. Dit terwijl de arbeidsmarkt schreeuwt om mensen met de juiste competenties en laaggeschoolden de klos zijn als het op werk zoeken aankomt. De ecologiepremie voor bedrijven wordt zwaar teruggeschroefd, terwijl de groene economie wereldwijd een van de snelst groeiende econo-mische takken is. Een geloofwaardig klimaat-beleid blijft uit. Er gaat te weinig klimaatgeld

naar broodnodige klimaatinvesteringen in Vlaanderen, zoals de isolatie van woningen of beter openbaar vervoer, en te veel naar een aantal twijfelachtige projecten in het buiten-land. We dreigen kansen te missen als er minder investeringen komen in hernieuwbare energie. Toch klinkt het in het parlement bij monde van minister Philippe Muyters dat de overheid groene economie niet extra moet stimuleren.

Ondanks de talloze voorbeelden van flagrante discriminatie (in de interim-sector, de dien-stencheques) die het afgelopen jaar opnieuw de kop opstaken, legt men plannen voor om

het bestaande beleid rond evenredige arbeids-deelname verder af te zwakken en de betrok-kenheid van werknemers en vakbonden daarin in te perken.

Er wordt bespaard op openbaar vervoer terwijl het verkeer op de wegen dichtslibt. Het armoe-debeleid wordt herleid tot projectmatige lief-dadigheid in de vorm o.a. één-euromaaltijden. Samenlevingsconflicten nemen toe en ondertus-sen kreunt het verenigingsleven onder de hakbijl.

Toegegeven, het is nog vroeg in de legislatuur. En er zijn wel een aantal pogingen lopende om meer toekomstvisie te ontwikkelen. Het maatschappelijk overleg in de zorg- en wel-zijnssectoren dat minister Jo Vandeurzen op sporen wil zetten, is daar een voorbeeld van. Even was er zelfs de aanzet tot een echt toe-komstplan voor 2050, over alle beleidsdomei-nen heen. Helaas dreigt dat nu te verzanden

omdat men vooral heel snel iets in mekaar wil boksen en maar weinig ruimte laat voor soci-aal overleg en echte dialoog met het midden-veld. Perceptie krijgt daardoor de overhand op inhoud en laten we eerlijk zijn: niemand zit te wachten op een herkauwen van de goed-nieuwsshow die Vlaanderen in Actie (ViA) in het verleden is geweest.

5. SOCIAAL OVERLEG OF MONO-LOOG?

Als de Vlaamse Regering op één vlak voor een trendbreuk heeft gezorgd, dan is dat in het so-

We hebben de indruk dat deze regering maar één echt project heeft: een begroting in evenwicht (en zelfs dat wil maar niet lukken), waarbij ze strenger wil zijn dan wat de Hoge Raad van Financiën voorrekent.

Philippe Diepvents Waar staan we na 1 jaar Bourgeois I?

SAMPOL_september 2015.indd 13 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|14

ciaal overleg. Zelden was er een Vlaamse Rege-ring die zo weinig respect of aandacht voor de sociale partners vertoonde. Zeker de vakbonden worden maar met mondjesmaat betrokken bij het beleid. Natuurlijk hebben ook de werkge-versorganisaties hierbij boter op het hoofd. Zij zien punt na punt uit hun verlanglijstjes van voor de verkiezingen gerealiseerd worden en vertonen dus weinig animo voor compromis-sen in het overleg. Dat het paritair overleg over bijvoorbeeld het Banenpact daardoor moeizaam verloopt, is dan ook niet verwonderlijk. En dat geeft de regering dan weer de vrijheid om te doen of hun neus bloedt: ‘We willen wel luiste-ren, maar het sociaal overleg gaat niet vooruit’.

Tegelijk bemoeilijkt het beleid ook op andere manieren zelf het overleg en de inspraak van het middenveld. Vooreerst in de structuren. Het mag gezegd dat het tripartiete VESOC-overleg stilaan dreigt te verworden tot het informeren van de sociale partners. Er wordt erg weinig rekening gehouden met de opmerkingen en vaak is het zelfs moeilijk om überhaupt tot een gesprek te komen. Typevoorbeeld daarbij was de aanpak van minister Liesbeth Homans aan-gaande de afschaffing van de SINE-maatregel in de dienstenchequesector. Ondanks het feit dat zowel de interprofessionele als sectorale werk-gevers én vakbonden in consensus aandrongen op voorzichtigheid en een goede impactanalyse voor men deze hervorming doorvoerde, bleef de minister stokdoof voor elke inspraak vanuit het sociaal overleg. Tot op het moment dat er in de pers de eerste ontslaggolf werd aangekondigd door de betrokken bedrijven. Zelfs daarna is er echter nog steeds geen echt gezamenlijk en formeel overleg met de sociale partners geweest om tot gedragen oplossingen te komen. Als er overleg is, gebeurt dit informeel en buiten de daartoe opgerichte fora.

Deze manier van werken gebeurt ook met steeds minder gêne en meer openlijk. Voor de zomerva-kantie kwamen er op de Vlaamse Regering een aantal voor de sociale partners zeer strategische dossiers op de agenda. Eén daarvan was het di-versiteitsbeleid. De afgelopen maanden heb-ben de sociale partners formeel en tevergeefs de agendering van dit dossier op VESOC gevraagd. Telkens was het antwoord dat we ten gepaste tijde betrokken zouden worden, maar pas nadat de regering een aantal knopen had doorgehakt. Met een conceptnota ter zake is dat nu gebeurd: het diversiteitsbeleid wordt hervormd en de rol die de sociale partners daarin spelen lijkt sterk te worden teruggeschroefd. Bij de bekendmaking van de conceptnota schreef werkgeversorgani-satie VOKA doodleuk in een persbericht dat zij tevreden waren met het resultaat en dat zij ‘van in het begin nauw betrokken’ waren geweest bij het dossier. Natuurlijk bepaalt de politieke kleur van een regering welke organisaties het meeste resultaat uit hun lobbywerk halen, maar zo open-lijk het oor te luisteren leggen bij slechts één kant van de onderhandelingstafel, dat is ongezien.

De haast allergische reactie op sociaal overleg wordt ook duidelijk in de plannen rond het streekoverleg. De geplande hervorming van de SERR-RESOC’s spreekt daarbij boekdelen. Het faciliteren van paritair overleg tussen sociale partners op streekniveau wordt botweg geschrapt en het tripartiet overleg (inclusief de gemeenten dus) wordt alleen nog mogelijk daar waar men zelf een initiatief neemt om een mogelijke finan-ciering aan te vragen. Het betrekken van de lokale sociale partners daarbij wordt aangeraden, maar is geen noodzakelijke voorwaarde.

Tot slot helpt ook het aan de lopende band schofferen van het middenveld niet echt. De vaak publieke aanvallen zijn schering en inslag en ongezien hard. Aan het adres van de vak-

Philippe Diepvents Waar staan we na 1 jaar Bourgeois I?

SAMPOL_september 2015.indd 14 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|15

bonden, maar ook ten aanzien van het bredere middenveld: armoedeorganisaties, verenigings-leven, vertegenwoordigers van minderheden, enzovoort.

ON A ROAD TO NOWHERE?

Het zal niet verbazen: we zijn niet bijster en-thousiast over de balans van 1 jaar Bourgeois I. Toch is het niet te laat om zich te herpakken en een koerswijziging in te zetten. Er is nog vol-doende tijd om van vage concepten uitgewerkte en vooral gedragen maatregelen te maken. Er is nog tijd om de ideologische en budgettaire kramp te verlaten en zich te focussen op wat werkt, wat voor iedereen verteerbaar is en wat jobs oplevert.

De eerste sleutel daarbij is het weer herstel-len van de sociale dialoog. Op vier jaar van de volgende verkiezingen is al die dikdoenerij ten aanzien van het middenveld verspilde moeite. Adding insult to injury. Als men tot gedragen be-leid wil komen, dan zal men het overleg opnieuw echt moeten aangaan zonder vooraf al de agenda van één van de partners ten uitvoer te brengen. Het is niet te laat voor een echt investeringsbe-leid. De maatschappelijke uitdagingen daarvoor liggen voor de hand: energiezuinige woningen, scholen, ziekenhuizen, rusthuizen, hernieuw-bare energie, een toegankelijke basismobiliteit, sociale en technologische innovatie. Het is niet te laat om de besparingsdrift in te ruilen voor

een structureel begrotingsbeleid en het op-drijven van de overheidsinvesteringen, zoals de SERV al langer voorstelt. Of om te gaan voor een meer rechtvaardige fiscaliteit, ook op Vlaams niveau.

Het is niet te laat om discriminatie op de ar-beidsmarkt rigoureus aan te pakken, een sterk systeem van betaald educatief verlof uit te werken, een kwaliteitsvolle werkervaring te garanderen aan wie werkloos is, om werkgevers die langdurig werklozen willen aanwerven te on-dersteunen via een activering van de uitkering, om jobs in de sociale economie uit te bouwen, om in het licht van werkbaar werk de werkdruk aan te pakken op sectoraal niveau.

Het is niet te laat om werk te maken van het automatisch toekennen van rechten (eerder dan gewoon andere drempels uit te werken voor de zwakkeren), om te gaan voor een rechtvaardige kinderbijslag, betaalbare kinderopvang, om de hervorming van het secundair onderwijs door te voeren en het aantal jongeren zonder diploma te verminderen.

Niet zozeer vele kleine, maar één grote sociale correctie hebben we nodig. Eén in de hoofden van de beleidsmakers. En het zou de regering ook nog iets kunnen opleveren: de vaststelling, aan het eind van de rit, dat er misschien ook nog iets is opgebouwd en niet alleen afgebouwd. Er zijn werkbare alternatieven zat, voor wie bereid is te luisteren naar alle betrokkenen.

Philippe DiepventsDirecteur studiedienst Vlaams ABVV

Philippe Diepvents Waar staan we na 1 jaar Bourgeois I?

SAMPOL_september 2015.indd 15 22/09/2015 13:32:35

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch

Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

Deze zomer bereikte Michel I een akkoord over een tax shift. Heel wat maatregelen moeten nog worden uitge-werkt, maar wat er niet in staat is natuurlijk wel al duidelijk. Zo wordt er met geen woord gerept over een verschuiving van de belastingdruk naar inkomsten uit onroerend ver-mogen. Bij de meerderheidspartijen van Michel I leeft im-mers de perceptie dat een tax shift naar vermogens via de onroerende inkomsten voornamelijk de modale Vlaming zou treffen. Maar klopt dit wel? Hoog tijd om de perceptie aan de realiteit te toetsen. Want hoeveel huizen bezit de modale Vlaming nu eigenlijk? En welke lessen kunnen we daaruit trekken voor de tax shift?

SAMPOL_september 2015.indd 16 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|17

‘TAX SHIFT. CHECK.’

Deze triomfantelijke tweet stuurde minister van Werk Kris Peeters (CD&V) op 23 juli de wereld in. De meerderheidspartijen hadden na lang onderhandelen een raamakkoord geslo-ten over de langverwachte verschuiving van de belastingdruk van arbeid naar consumptie, ecologie en vermogen. Het doel? Het versterken van de competitiviteit, het creëren van jobs en het verhogen van de koopkracht, zonder daarbij de belastingdruk te verhogen.

In de nasleep van de triomfantelijke tweets van de meerderheidspartijen ontspon zich een klas-sieke links-rechts discussie. Voor links was het duidelijk dat de gezinnen het gelag betalen en dat de grote vermogens de dans ontspringen, voor rechts was dit een belangrijke stap in de richting van meer competitiviteit.

Hoewel er nog geen duidelijkheid is over de con-crete uitwerking van de maatregelen, bevat het raamakkoord in grote lijnen volgende ingrediën-ten: een verlaging van de personenbelasting die de lage en middeninkomens 100 euro netto ex-tra moet opleveren, en een verlaging van de las-ten op arbeid door een lineaire verlaging van de werkgeversbijdragen van 33% naar 25%. Om dit te financieren worden de BTW op elektriciteit (opnieuw) en de accijnzen verhoogd, wordt er bespaard op de werking van de sociale zekerheid en is het de bedoeling een zogenaamde vettaks of suikertaks in te voeren. Een deel(tje) van de belastingverschuiving wordt gefinancierd door de vermogens: de roerende voorheffing stijgt van 25% naar 27% en er komt een zogenaamde speculatietaks, maar de geraamde opbrengsten daarvan zijn beperkt in verhouding tot het vol-ledige bedrag van de tax shift.1

Op het eerste zicht lijken niet zozeer ‘de’ gezin-

nen de grote verliezers (al is het nog onduidelijk op welke manier de beloofde koopkrachtverho-gende maatregelen zullen worden uitgewerkt en welke prijsverhogingen wel en niet in de index zullen worden doorgerekend), maar vooral de mensen die van een uitkering moeten rond-komen. Koopkrachtverhogingen via een ver-laging van de personenbelasting hebben voor hen weinig zin zonder dat dit wordt omgezet in een belastingkrediet, maar zij worden ver-houdingsgewijs wel zwaarder getroffen door de stijging van de BTW en de accijnzen. Het-zelfde geldt voor de vettaks. Bovendien is het erg twijfelachtig dat een lineaire lastenverlaging voor deze mensen voor extra jobs zal zorgen, en dat geldt a fortiori voor laagproductieve secto-ren die vaak al in aanmerking komen voor een rist aan gerichte verlagingen van de patronale bijdragen.2 Bovendien zorgt een verlaging van de werkgeversbijdrage voor minder inkomsten voor de sociale zekerheid, wat dan weer gecom-penseerd moet worden door besparingen, met name in de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen. Deze besparingen treffen de niet-werkenden dubbelop. Dat neemt overigens niet weg dat er wel degelijk efficiëntiewinsten te behalen zijn binnen de sociale zekerheid. Alleen zou het doel dan moeten zijn om een effectievere sociale zekerheid te hebben (met aandacht voor de verdeling van de lusten en de lasten), niet om lineaire lastenverlagingen te compenseren.

Het akkoord valt niet alleen op door wat er wél in staat, maar ook (en misschien vooral) door wat er niét in staat. Zo wordt er met geen woord gerept over een verschuiving van de belasting-druk naar inkomsten uit onroerend vermogen, nochtans een piste die in een recent rapport van de Hoge Raad van Financiën naar voren wordt geschoven als een van de weinige maatregelen die zou ‘toelaten een aanzienlijke vermindering van de belastingdruk op arbeid te financieren’.3

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

SAMPOL_september 2015.indd 17 22/09/2015 13:32:35

sampol 2015/7|18

In de maanden die aan het akkoord over de tax shift voorafgingen ontspon zich een bijwijlen felle discussie over het verschuiven van de be-lastingdruk naar onroerende inkomsten. Kris Peeters bond in mei de kat de bel aan met het voorstel om de onroerende voorheffing te ver-hogen voor alle huizen die niet als gezinswoning dienen. Open VLD en N-VA reageerden als door een wesp gestoken. ‘Je kunt wel mikken op dat ene procent van echte rijken, maar voor je het weet belast je weer de modale Vlaming’, wist Matthias Diependaele van N-VA. ‘Wie heeft zo’n tweede woning? Vaak gaat het om gepensioneer-den die een huis of een appartement verhuren om hun eigen bescheiden pensioentje aan te vullen. Als je die mensen extra belast, tref je de verkeerde groep’, klonk het bij Bart Somers van Open VLD. Vreemd genoeg nam ook Peeters’ partijgenoot Koen Vandenheuvel min of meer afstand van het oorspronkelijke voorstel: ‘Veel Vlamingen bezitten een tweede woning, weini-gen een derde, laat staan een veelvoud daarvan.’

Maar klopt het wel dat een tax shift naar vermo-gens via de onroerende inkomsten voornamelijk de modale Vlaming zou treffen?

WIE HEEFT VASTGOED BUITEN DE EIGEN WONING?

De Eurosystem Household Finance and Consump-tion Survey (HFCS) laat toe om het vermogen van de Belgen in kaart te brengen voor het jaar 2010. Eerder onderzoek van het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck4 op basis van de HFCS-data bracht het vermogensbezit van Bel-gische gezinnen reeds in kaart. Hieruit bleek dat ongeveer 16% van de gezinnen vastgoed bezit naast de woning waarin men woont. Wanneer we als voorwaarde stellen dat gezinnen ook de woning waarin ze wonen daadwerkelijk moeten bezitten, daalt dit aandeel naar 13%. Hoewel we

geen data specifiek voor Vlaanderen hebben lijkt de stelling dat ‘veel Vlamingen’ een tweede woning bezitten op zijn minst overdreven.

Maar hoe is het bezit van andere woningen verdeeld over de inkomens in België?

Figuur 1 toont het bezit van vastgoed naast de eigen woning over de Belgische inkomensverde-ling. Belgische gezinnen worden hier onderver-deeld in tien gelijke groepen (inkomensdecie-len) op basis van hun gestandaardiseerd netto beschikbaar gezinsinkomen en gerangschikt van laag (1) naar hoog (10). Gestandaardiseerd wil zeggen dat er wordt gecorrigeerd voor ge-zinsgrootte. Er zijn uiteraard andere indelingen mogelijk (zoals een indeling op basis van vermo-gensbezit) maar die leveren geen fundamenteel andere resultaten op. We maken ook het onder-scheid tussen alle vormen van vastgoed (huizen, appartement, appartementsgebouwen, garages, grond, industriële gebouwen, kantoren) ener-zijds en woonunits in vol bezit (huizen, appar-tement en appartementsgebouwen) anderzijds.

Meer dan 30% van de hoogste inkomensgroep in België bezit ander vastgoed naast de eigen woning. Bij de laagste inkomens is dat aandeel veel kleiner: 5% in de laagste inkomensgroep, en 5 à 10% van de gezinnen in de daaropvol-gende vijf inkomensgroepen. Meer gedetail-leerde analyses leren dat als gezinnen in de laagste en middelste inkomensgroepen vastgoed bezitten naast de eigen woning, het vaak gaat om kleinere vormen van vastgoed zoals garages of een klein stuk grond. Wanneer het gaat over een huis of appartement blijken deze gezinnen voornamelijk mede-eigenaar te zijn, waarbij ze slechts een beperkt aandeel van de totale waarde in hun bezit hebben.

Wanneer we alleen woonunits (huizen, appar-

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

SAMPOL_september 2015.indd 18 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|19

tementen en volledige appartementsgebouwen) in volle eigendom in beschouwing nemen, dan zien we dat het aantal huishoudens dat nu nog vastgoed bezit in alle inkomensgroepen veel lager is. De daling is voornamelijk sterk in de middelste groepen; alleen in de twee hoogste inkomens-groepen hebben meer dan 10% van de gezinnen woonunits in volle bezit naast de eigen woning.

Figuur 1 toonde het aandeel van de gezinnen met vastgoed naast de eigen woning binnen elke inko-mensgroep; Figuur 2 toont de verdeling van het totale vastgoedbezit over de inkomensgroepen. Hier zien we dat van alle vastgoed buiten de eigen woning, iets meer dan 40% geconcentreerd is bij de twee hoogste inkomensgroepen. Wanneer we ons beperken tot woonunits, stijgt dat aandeel naar 45%. Ter vergelijking: de onderste helft van de gezinnen moet het stellen met een aandeel van 24%. Het bezit van vastgoed naast de eigen woning is duidelijk ongelijk verdeeld in de samenleving.

HOE ZIT DAT MET DIE MODALE VLA-MING?

Er zijn verschillende mogelijkheden om de ‘mid-denklasse’ af te bakenen. In Figuur 3 testen we zowel een enge als een ruime definitie van de middenklasse, gebaseerd op het beschikbare ge-zinsinkomen. Volgens de enge definitie bestaat de middenklasse uit gezinnen met een gestan-daardiseerd netto beschikbaar gezinsinkomen tussen 80 en 120% van het mediane inkomen (de groep gezinnen rond het middelste inkomen, dus) terwijl de (erg) ruime definitie alle inkomens boven de armoedegrens en onder de top 10% rijkste huishoudens als middenklasse beschouwt.

Wanneer we een strikte definitie van de mid-denklasse hanteren zien we dat 10% van deze gezinnen ander vastgoed bezit naast de eigen woning. Dit daalt naar 4% wanneer we alleen woonunits in vol bezit in beschouwing nemen. Een ruime definitie van de middenklasse (zowat

Figuur 1: Bezit van vastgoed naast de eigen woning per inkomensgroepen, België, 2010.

Bron: HFCS.

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

SAMPOL_september 2015.indd 19 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|20

Figuur 2: Verdeling van vastgoed naast de eigen woning over inkomensgroepen, België, 2010.

Figuur 3: Bezit van vastgoed naast de eigen woning, Belgische middenklasse, 2010.

Bron: HFCS

Bron: HFCS

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

SAMPOL_september 2015.indd 20 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|21

iedereen behalve de arme en de rijkste gezin-nen) levert een zeer gelijkaardig beeld op: 12% bezit ander vastgoed, slechts 6% heeft huizen en appartementen in vol bezit.

Het is, kortom, onwaar dat een belastingverschui-ving naar woningbezit buiten de eigen woning voornamelijk de modale Vlaming zou treffen.

EN WAT MET DE GEPENSIONEERDEN?

Het is wel correct dat gepensioneerden overver-tegenwoordigd zijn in de gezinnen die vastgoed bezitten buiten de eigen woning. Van de midden-klassers die woonunits in vol bezit hebben naast de eigen woning, zijn 50% (enge definitie) of 42% (ruime definitie) 65-plus. Maar klopt de uitspraak dat het vaak gaat om gepensioneerden die hun eigen kleine pensioentje aanvullen met inkomsten uit het verhuren van een huis of appartement?

Om dat na te gaan vergelijken we het gemiddelde

pensioen van gepensioneerde gezinnen met extra woonunits in vol bezit naast de eigen woning met het gemiddelde pensioen van alle Belgische gepensioneerde gezinnen. Het gemiddelde pen-sioen van gepensioneerden met extra woonunits in vol bezit blijkt 23% hoger te liggen dan het gemiddelde pensioen van alle gepensioneerden.

Met andere woorden: de gepensioneerden die in het bezit zijn van woonunits, hebben ook een bovengemiddeld pensioen.

DRIE HUIZEN OF MEER

Tot slot kunnen we nagaan wie van de gezinnen in het bezit van vastgoed buiten de eigen woning meerdere woonunits bezit. In het politieke dis-cours wordt er vaak een onderscheid gemaakt tussen zij die twee woonunits bezitten en zij die drie of meer woonunits bezitten.

We kijken hiervoor in Figuur 4 naar het aantal

Figuur 4: Aantal woonunits in vol bezit naast de eigen woning, Belgische middenklasse en top, 2010

Bron: HFCS

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

SAMPOL_september 2015.indd 21 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|22

woonunits in vol bezit dat gezinnen bezitten naast hun eigen woning voor dezelfde twee definities van de middenklasse als hierboven en contrasteren dit met de top 10% rijkste huis-houdens. Ongeveer 65% van de gezinnen in de middenklasse heeft slechts 1 extra woonunit in vol bezit, iets meer dan 20% bezit 2 stuks en 15% bezitten 3 tot 5 woonunits. Deze laatsten vertegenwoordigen echter zeer weinig gezinnen (15% van 4% gezinnen die extra woonunits bezitten, zie boven). In de top zien we een heel ander verhaal: het aandeel gezinnen met 1 extra woonunit in vol bezit is ongeveer 43%, meer dan 40% bezit 2 of 3 stuks en de maxima lopen zelfs op tot 12 verschillende woonunits.

LESSEN VOOR DE TAX SHIFT

Onze resultaten tonen, contra de beweringen van de meerderheidspartijen, dat een verschuiving van de belastingdruk van arbeid naar onroerend vermogen voornamelijk de hogere inkomens zou raken en de middenklasse grotendeels buiten schot zou laten. Wat is de weg voorwaarts?

Wie vandaag een huis of appartement verhuurt aan particulieren betaalt geen belasting op de huurin-komsten, maar wel op het geïndexeerd kadastraal inkomen (verhoogd met 40%). Dat kadastraal in-komen is een schatting van de huurwaarde van het pand, maar is door gebrek aan herwaarderingen sinds de jaren 1970 sterk onderschat. Een eerste optie is dan ook om het kadastraal inkomen te herwaarderen. Een proefballonnetje in die richting werd door Open VLD en N-VA echter meteen neergeschoten. Dat zou binnen de huidige fiscale regelgeving immers repercussies hebben voor de belastingdruk van alle huiseigenaars.

Een tweede piste is om de werkelijke huurin-komsten te belasten in plaats van het kadastraal inkomen. Dat is ook wat wordt voorgesteld in

het rapport over de hervorming van de perso-nenbelasting dat recent werd voorgesteld door de Antwerp Tax Academy5, en dat is ook wat de OESO adviseert. Het bovenvermelde rapport van de Hoge Raad van Financiën (HRF) raamt de opbrengst van het belasten van de werkelijke huurinkomsten op om en bij de 3 miljard euro.

Een derde piste is het belasten van de waardever-meerdering van onroerend goederen. De OESO laat in een recente studie6 zien dat over de laatste drie decennia de huizenprijzen in België veel ster-ker zijn gestegen dan in andere West-Europese landen. Gezien de verdeling van het vastgoed is deze stijging voornamelijk ten goede gekomen aan de gezinnen met de hoogste inkomens. De HRF rekende uit dat dergelijke belasting (met uitsluiting van de eigen woning) op (middel)lange termijn 13,7 miljard euro kan opbrengen.

FOUTIEVE PERCEPTIE

Na het bezit van beursgenoteerde aandelen en vermogen uit zelfstandige beroepsactiviteit, is vastgoed buiten de eigen woning het vermogens-bestanddeel dat het meest geconcentreerd is bij de hoogste inkomensgroepen in België. Het is een mythe dat veel Vlamingen een tweede woning bezitten, laat staan de modale Vlaming. Het klopt dat gepensioneerden een groot deel uitmaken van de gezinnen die vastgoed bezit-ten buiten de eigen woning, maar dat zijn niet de gepensioneerden met een klein pensioentje.

Heel wat economen hebben zich de voorbije de-cennia gebogen over de politieke gevolgen van economische ongelijkheid. Zij argumenteren dat de relatie tussen ongelijkheid en democratie een soort omgekeerde U-curve volgt. Enerzijds wordt vastgesteld dat hoe ongelijker de welvaart in een democratie verdeeld is, hoe sterker de meerderheid geneigd zal zijn om te stemmen

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

SAMPOL_september 2015.indd 22 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|23

voor herverdeling. Anderzijds is er ook een grens aan dat mechanisme: Thomas Piketty en anderen waarschuwen immers precies voor de uitholling van de democratie wanneer de ongelijkheid (en de rijkdom van de top 1%) té groot wordt.

In het licht van dergelijke theorieën lijkt het paradoxaal dat in tijden waarin de economische ongelijkheid in de meeste landen sinds decennia opnieuw aan het stijgen is, de democratische steun voor een politieke agenda van herver-deling niet evenredig groeit. Het voorbeeld van het huisbezit stemt daarbij tot nadenken. Voor de politici die aan het roer staan lijkt het aannemelijk dat het de modale Vlaming is die vastgoed naast de eigen woning verhuurt - in plaats van in hoofdzaak de top 20% van de in-komensverdeling. Dat hoeft wellicht niet te verwonderen. Politici verdienen bovengemid-deld goed. Hun dagelijkse ervaring is niet die

van de modale Vlaming. Weinig mensen zijn in staat om de ervaring van zichzelf en hun directe omgeving te positioneren ten opzichte van de rest van de samenleving. Politici zijn daarin geen uitzondering.

Dit alles roept de vraag op of het niet vooral de foutieve perceptie van ongelijkheid in plaats van de werkelijke ongelijkheid is die de vraag naar herverdeling bepaalt, en dus het politieke draagvlak voor een tax shift naar vermogen.

Kortom, er is nood aan een politiek debat over de verschuiving van de belastingdruk naar vast-goed dat gebaseerd is op de feitelijke verdeling van vastgoed, in plaats van op foutieve per-cepties. Zolang de perceptie van ongelijkheid bij zowel de politieke klasse als bij de modale Vlaming niet strookt met de reële ontwikkeling ervan hoeft het wellicht niet te verbazen dat een ware tax shift naar vermogens dode letter blijft.

Wim Van Lanckera, Sarah Kuypersa en Wouter Ryckboschb

a Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpenb Centrum voor Stadsgeschiedenis, Universiteit Antwerpen

Noten1/ Zie bijvoorbeeld de berekenin-gen van bediendenbond CNE, met bijhorende begrotingstabel-len, op http://www.cne-gnc.be/index.php?m=151&n=2922. 2/ Zie hierover Vandelannoote, D. & Bogaerts, K. (2014). Het gebruik van lastenverlagingen in België en hun impact op het tewerkstellingsniveau. Over.Werk, 24(4), pp. 108-115.

3/ Hoge Raad van Financiën (2014). Een tax shifting ten voordele van arbeid en bredere belasting-grondslagen. Scenario’s voor een globale en significante belasting-hervorming. http://financien.belgium.be/nl/over_de_fod/hoge_raad_van_financien/advie-zen_en_verslagen/ .4/ Kuypers, S. en Marx, I. (2014). De verdeling van de vermogens in België. CSB Bericht. Centrum

voor sociaal beleid Herman Deleeck. http://www.centrum-voorsociaalbeleid.be. 5/ Antwerp Tax Academy (2014). De hervorming van de personen-belasting. Eindverslag onder-zoeksovereenkomst Universiteit Antwerpen – FOD Financiën.6/ OESO (2015). In it together: Why Less Inequality Benefits All. Paris: OECD Publishing. Zie p. 246.

Wim Van Lancker, Sarah Kuypers en Wouter Ryckbosch Hoeveel huizen bezit de modale Vlaming?

SAMPOL_september 2015.indd 23 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|24

Belgisch Observatorium Maat-schappelijke Ongelijkheid

PROJECT IN DE KIJKER

WELKE ONGELIJKHEDEN?

De gevolgen van maatschappelijke ongelijk-heid zijn voelbaar in alle aspecten van het da-gelijkse leven. Ze strekken zich uit over bijna alle domeinen van de samenleving: van werk tot gezondheid, van recht op vertegenwoordiging in de media tot in de politiek, van huisvesting tot mobiliteit, van onderwijs tot cultuur. On-gelijkheid raakt het hele leven, van de wieg tot het graf. De rubrieken op de website zijn een poging om al die dimensies van ongelijkheid te weerspiegelen.Een van de belangrijke breuklijnen in onze sa-menleving is natuurlijk die tussen rijk en arm: in België bezitten 5% van de rijkste families een even groot vermogen als de 75% armste families (Centrum voor sociaal beleid (2014),

Sinds maart 2015 bestaat er in ons land een nieuw observatorium: het Belgisch Observa-torium van Maatschappelijke Ongelijkheid. Dit Observatorium is een website met online artikels die voor iedereen ter beschikking staan en die gaan over ongelijkheid in de ruime zin. De roeping van het Observatorium is om analyses over ongelijkheid zo breed mogelijk te verspreiden en ondersteuning te bieden aan wie strijdt voor een eerlijke samenleving.

De verdeling van de vermogens in België). Maar ook andere aspecten verdelen de samenleving en creëren ongelijkheden. Een voorbeeld hiervan is de ‘etnische’ oorsprong. Op de arbeidsmarkt is origine vaak een reden voor discriminatie. Mensen van Marokkaanse oorsprong hebben gemiddeld 30% meer kans om naast een job te grijpen met als enige reden hun ’etnische’ oorsprong.Ondanks sterke vooruitgang blijft ook de on-gelijkheid tussen mannen en vrouwen nog al-tijd erg groot. Vrouwen oefenen vaak jobs uit die minder gewaardeerd en slechter betaald zijn dan die van mannen, terwijl ze vaak ho-gere diploma’s bezitten. Ook in huis zijn het de vrouwen die nog steeds een groter aandeel in de verantwoordelijkheid voor huishoudelijke taken dragen.

SAMPOL_september 2015.indd 24 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|25

Project in de kijker Belgisch Observatorium Maatschappelijke Ongelijkheid

Deze verschillende ongelijkheden hopen zich op en versterken elkaar. Daarbovenop zetten deze ongelijkheden zich voort van generatie op generatie. Kinderen uit arme gezinnen hebben veel meer kans op armoede dan kinderen uit rijke gezinnen. Een vaststelling die meteen het begrip ’gelijke kansen’ sterk relativeert.Het Observatorium publiceerde recent een analyse over de ongelijkheid op het niveau van de levensverwachting per gemeente. De levensverwachting varieert sterk naargelang de gemeente waar men woont. In de industriële buitenwijken van Charleroi is de gemiddelde leeftijd die vrouwen bereiken 78,5 jaar. In Sint-Martens-Latem worden ze gemiddeld 8 jaar ouder. Deze cijfers tonen aan dat ‘arm leven’ ook ‘minder lang leven’ betekent.Van alle sociale ongelijkheden lijkt vooral die op het gebied van de gezondheid bijzonder oneer-lijk. Zo is het risico op overlijden voor het eerste levensjaar in het Brussels Gewest 2,3 maal hoger in een huishouden zonder inkomen dan in een huishouden met twee inkomens. WIE ZIT ER ACHTER HET OBSERVA-TORIUM?

Aan de oorsprong van het Belgisch Observato-rium van Maatschappelijke Ongelijkheid staat een groep personen die verbonden zijn aan Bel-gische universiteiten en Brusselse verenigingen. Ze delen met elkaar zowel de bezorgdheid over de hardnekkigheid en de toename van sociale ongelijkheid, als de vaststelling dat er een ont-stellend gebrek aan toegankelijke informatie over bestaat.

Overheidsdiensten doen hier veel te weinig aan. En het wetenschappelijke onderzoek heeft moeite om uit het academische netwerk te los te komen. De leden van het Observatorium, die vaak zelf uit academische hoek komen, vinden dit bijzonder frustrerend. Er bestaan immers heel wat verregaande en goed gefundeerde ana-lyses over ongelijkheid, maar die worden amper breed verspreid. De teksten zijn lang, staan vol jargon, worden vaak in het Engels geschreven en de publicatie ervan is voorbehouden voor wetenschappelijke (betalende) tijdschriften. Terwijl diezelfde academici toch gefinancierd worden door gemeenschapsgeld.Het Belgisch Observatorium van Maatschap-pelijke Ongelijkheid wil hier tegenin gaan. Het Observatorium werkt onafhankelijk van andere instellingen. Het bestaat dankzij de vrijwillige inzet van zijn medewerkers. Het wil een bijdrage leveren aan de strijd voor een meer egalitaire en democratische samenleving dankzij de ver-spreiding van korte, toegankelijke, feitelijke informatie en analyses over ongelijkheid. MEER WETEN?

Het Observatorium publiceert ongeveer twee artikels per maand. Wie op de hoogte wil blij-ven, kan zich inschrijven voor de tweemaande-lijkse nieuwsbrief. Het Observatorium profileert zich uitdrukkelijk als een open en participatief medium. Bijdragen kan op verschillende ma-nieren. Zo is het Observatorium steeds op zoek naar pertinente analyses over ongelijkheid in al haar vormen. Klik door naar www.ongelijkheid.be voor meer informatie.

Alice Romainville & Marie-Eve Cosemans Redactiecomité Belgisch Observatorium Maatschappelijke Ongelijkheid

SAMPOL_september 2015.indd 25 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|26

In dit artikel tonen we waarom diegene die een egalitaire samenleving voorstaat, en dus aangeeft dat het effect van omstandigheden moet worden gecompenseerd, eigenlijk een maatschappelijk kader moet verdedigen dat meer in de richting gaat van wat John Rawls (in navolging van James Meade) de property owning democracy heeft genoemd. De kapita-listische (sociaaldemocratische) welvaartsstaat - het kader waarbinnen een beleid van gelijke onderwijskansen doorgaans wordt gevoerd - is

De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

François Levrau

Nogal wat onderzoek toont aan dat het bezit van een hoger diploma in onze kennismaat-schappij van groot belang is omdat het in sterke mate de levenskansen van mensen bepaalt. Tegelijk toont onderzoek aan dat de democratisering van het (hoger) onderwijs in gebreke blijft: ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’ vinden minder de weg naar het hoger onder-wijs en stromen ook minder succesvol uit. De combinatie van beide bevindingen levert een sterk argument om jonge mensen, en dan met name diegenen die zich in de lagere sociaal-economische klassen bevinden en/of die een andere etnisch-culturele achtergrond hebben, te helpen om succesvol hogere studies te volgen. Maar als men de in-, door- en uitstroom van ‘maatschappelijk kwetsbare studenten’ wil bevorderen, wat dan met zij die nooit een hoger diploma kunnen halen omdat zij bijvoorbeeld van nature minder geëquipeerd zijn?

immers onvoldoende bij machte om te voorko-men dat arbitraire kenmerken als thuismilieu én natuurlijke begaafdheid doorwegen op iemands levensomstandigheden. Dit is wat we de blinde vlek van gelijke onderwijskansen noemen.

HET BELANG VAN HOGER ONDERWIJS

Het hoeft weinig betoog dat de samenleving onder invloed van snel op elkaar volgende technologische ontwikkelingen drastisch is

SAMPOL_september 2015.indd 26 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|27

veranderd. Het tempo waarmee deze verande-ringen plaatsvinden, maakt dat sommige jobs, en dan met name laaggeschoolde jobs die door technologisch gestuurde apparatuur kunnen worden overgenomen, bedreigd zijn. Echter, ook bepaalde hooggeschoolde jobs lijken de dans niet te ontspringen; meer bepaald jobs waarvan een groot deel van het takenpakket cognitief en/of manueel routinematig is en dus gemakke-lijk kan worden overgenomen door computers. Hoewel de teneur dus negatief klinkt, hoeft dat niet noodzakelijk zo te zijn. Technologische ontwikkelingen zorgen immers ook voor een groot aantal nieuwe jobs. Sterker nog, vandaag is de netto jobcreatie positief en dat lijkt het ook nog wel een tijd te zullen zijn (Van Damme, 2014 & 2015). Wat evenwel zeker het geval is, is dat de technologische ontwikkelingen tot andere jobs en profielen nopen. Dit zou in het hart van het (onderwijs)beleid moeten staan. Al-lerhande institutionele factoren - zoals rigiditeit op de arbeidsmarkt, het onvoldoende toeleiden van studenten naar het hoger onderwijs of het gebruik van niet aangepaste curricula (waarbij bijvoorbeeld de nadruk ligt op het aanleren van routinevaardigheden en waarbij de creativiteit niet wordt aangeboord of gestimuleerd) - kun-nen er voor zorgen dat men niet in staat is om de negatieve consequenties van de veranderende arbeidsmarkt (het verlies aan bepaalde jobs) te compenseren via de creatie van jobs die precies door innovatie ontstaan (Van Damme, 2015).

Het feit dat het (hoger) onderwijs zich moet afstemmen op de (toekomstige) arbeidsmarkt, houdt echter niet in dat het aan die arbeidsmarkt ondergeschikt moet worden gemaakt. Zo wijst de VLOR (2012) op het onderscheid tussen begincompetenties en groeicompetenties. Dat betekent dat afgestudeerden uit het hoger on-derwijs op de arbeidsmarkt moeten kunnen starten met de nodige competenties. Afgestu-

deerden moeten echter ook beschikken over de nodige adaptieve vaardigheden, attitudes en competenties die hen in staat stellen om met de steeds complexer wordende en snel evoluerende maatschappij om te gaan. Het kan dus niet de bedoeling zijn dat er een te sterke afstemming is op specifieke sectoren van de arbeidsmarkt met zeer smal georiënteerde opleidingen. Dit kan uiteraard wel het geval zijn wanneer het bepaalde specialisaties betreft, maar het blijft cruciaal dat studenten hoger onderwijs breed zijn opgeleid en hun verworven competenties in verschillende contexten kunnen toepassen. Zo beschouwd dient het (hoger) onderwijs de eco-nomische markt niet. Eerder moet het mensen vaardigheden bijbrengen die hen toestaan om naderhand een zeker maatschappelijk succes te realiseren. In die zin schuilt het belang van de afstemming tussen arbeidsmarkt en (hoger) onderwijs in het feit dat er een egalitair-liberaal ideaal kan worden gerealiseerd. Het belang hiervan kan nauwelijks worden overschat. Zo geven Verbergt, Cantillon & Van den Bosch (2009) aan dat scholing en levenskansen nooit eerder zo dicht bij elkaar lagen. In een ken-nisgedreven economie zoals we die nu en a fortiori in de toekomst zullen kennen, genieten hooggeschoolden vaker een hogere welvaart. Niet alleen hun levensomstandigheden zullen over het algemeen gunstiger zijn in vergelijking met die van laaggeschoolden, maar ook hun status en invloed op het sociale, economische en politieke leven.

EEN PARTIËLE EGALISERING

Door het behalen van een hoger diploma stijgt dus de kans dat mensen, gedragen door voldoen-de financiële welstand, hun leven naar eigen goeddunken kunnen invullen. Vanuit die optiek beschouwd is het goed te begrijpen waarom de democratisering van het onderwijs sedert

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

SAMPOL_september 2015.indd 27 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|28

de tweede helft van de jaren 1990 sterk naar voren wordt geschoven in de beleidsagenda’s van zowel internationale organisaties (cfr. de Bologna-akkoorden; de OECD met haar PISA-studies) als van individuele landen en regio’s (Verbergt, Cantillon & Van den Bosch, 2009).1 Deze democratisering heeft er voor gezorgd dat er inderdaad meer jongeren uit de lagere soci-aaleconomische klassen naar de universiteiten en hogescholen gingen. Echter, zoals uit veel onderzoek blijkt, betekent deze ‘massificatie van het hoger onderwijs’ niet noodzakelijk een feitelijke ‘democratisering van het hoger onder-wijs’ aangezien er ook veel meer jongeren uit de

midden en hogere sociaaleconomische klassen de weg naar het hoger onderwijs hebben gevon-den (zie vb. Groenez, Nicaise & De Rick, 2009). Ondanks de inspanningen van de Belgische en Vlaamse overheden in de loop van de voorbije decennia is de ongelijkheid op het niveau van de instroom naar het tertiair niveau gebleven. Niet alleen is de instroom van jongeren uit de lagere sociaaleconomische klassen naar het ho-ger onderwijs beperkter, hetzelfde kan worden gezegd over hun door- en uitstroom. Het hoger onderwijs is en blijft in die zin een bastion van de meer begoede blanke middenklasse.

De beleidsimplicaties zijn duidelijk: jongeren uit de (vaak gekleurde) sociaaleconomische lagere klassen dienen via een specifiek beleid in het lager en secundair onderwijs en via een specifiek in-, door-, en uitstroombeleid in het hoger onderwijs te worden geholpen zodanig dat zij op onderwijsvlak het maximum kun-

nen halen, namelijk met succes hogere studies volgen. Dit is vanuit egalitair opzicht buiten-gewoon belangrijk. Zeker in onze samenleving die steeds multicultureler wordt.

En toch is de egalitaire samenleving slechts partieel gebaat met gelijke onderwijskansen. Voor alle duidelijkheid: met gelijke onder-wijskansen bedoelen we in dit artikel niet het GOK-decreet of het M-decreet in enge zin, maar wel het ruimere discours, beleid, praxis en ideaal waarin wordt gestreefd om zoveel mogelijk jonge mensen hogere studies te laten volgen. Het hoger onderwijs dus als eindpunt

en tegelijk als graadmeter van succes. Of nog: gelijke onderwijskansen als middel om de de-mocratisering van het hoger onderwijs te ver-sterken. Het punt is namelijk dat ongelijkheden die samenhangen met de natuurlijke talenten en begaafdheden nauwelijks worden verholpen met gelijke onderwijskansen.2 Omdat mensen van nature ongelijk zijn en omdat het belang van het hoger diploma apert is, kan het niet anders dan dat er op termijn in de samenleving grote sociale ongelijkheden zullen zijn tussen de ‘getalenteerden’ en de ‘minder getalenteerden’.

Hoewel het dus om vrij voor de hand liggende redenen een goede zaak is dat er werk wordt gemaakt van gelijke onderwijskansen, moet men er zich wel van bewust zijn dat de democratise-ring die er door wordt bereikt slechts partieel is. De aandacht die uitgaat naar het wegwerken van de invloed van het thuismilieu verheelt immers dat ‘natuurlijke getalenteerdheid en begaafd-

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

Hoewel het dus om vrij voor de hand liggende redenen een goede zaak is dat er werk wordt gemaakt van gelijke onderwijskansen, moet men er zich wel van bewust zijn dat de democratisering die er door wordt bereikt slechts partieel is.

SAMPOL_september 2015.indd 28 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|29

heid’ een al even arbitrair criterium is dat al even sterk het toekomstige maatschappelijke succes bepaalt. Anders gezegd, wanneer wordt ingezet om in de sociaal achtergestelde milieus jongeren te enthousiasmeren om hun talenten via hogere studies te verzilveren - de crux van wat wij begrijpen onder het ideaal van gelijke on-derwijskansen - dan wordt slechts een beperkt deel van de jongeren bereikt. Diegenen voor wie de lat van het hoger onderwijs te hoog ligt, vallen uit de boot. Zij zijn dan ook nauwelijks gebaat met een beleid en pedagogische praxis van ‘gelijke onderwijskansen’.

Het betekent dat ook na de implementatie van een rigoureus gelijke onderwijskansenbeleid de samenleving verdeeld zal zijn. Het maatschap-pelijk patroon zal echter niet langer de demarca-tielijnen van de sociaaleconomische klasse of de culturele achtergrond volgen, maar wel die van de natuurlijke begaafdheid. In het beste geval wordt er dus een egalitaire samenleving bereikt voor zover de sociaaleconomische en culturele afkomst geen belemmering meer mag zijn voor maatschappelijk succes, maar die samenleving blijft wel erg inegalitair wanneer men ze bekijkt vanuit de lens van natuurlijke begaafdheid.

Hieronder geven we aan waarom dit ertoe zou moeten leiden dat er voorbij de kapitalistische welvaartsstaat - het kader waarbinnen gelijke onderwijskansen doorgaans plaatsvinden - moet worden gedacht.

VAN DE KAPITALISTISCHE WEL-VAARTSSTAAT...

In Esping-Andersen (1990) worden een drietal varianten van de kapitalistische welvaartsstaat geduid: de sociaaldemocratische, de conserva-tieve en de liberale. Deze kunnen van elkaar worden onderscheiden in functie van de decom-

modificatiegraad (oftewel de mate waarin bur-gers zich van een inkomen kunnen verzekeren los van de arbeidsmarktwerking).

De sociaaldemocratische welvaartsstaat heeft de grootste decommodificatiegraad, gevolgd door de conservatieve en liberale welvaartsstaat. In de kapitalistische verzorgingsstaat, en met name in de sociaaldemocratische variant, gaat het primair over de promotie van algemene welvaart en over de installatie van een redelijk sociaal minimum dat voorziet in pensioenen, werkloosheidsuitkering, gezondheidszorg, enzovoort. Echter, ook al worden een aantal ongelijkheden van het laissez-faire kapitalisme bedwongen, het staat in de feiten nog steeds veel ongelijkheden toe met betrekking tot het bezit van en de toegang tot de productiemid-delen (waardoor de controle van de economie en het politieke leven niet in verhouding over de bevolking is verdeeld). Sterker nog, ondanks de implementatie van legio maatregelen, is er in de westerse welvaartsstaten sprake van een toegenomen scheefgroei tussen arm en rijk. De meest recente en tegelijk veel besproken illustratie en analyse van dit Mattheüseffect is van de hand van Thomas Piketty (2014).

Hoewel de tekorten in de (sociaaldemocrati-sche) kapitalistische welvaartsstaat zowel post factum (via een arsenaal van compensatieme-chanismen zoals minimumlonen, pensioenen, enzovoort) als ex ante (via preventieve ingrepen zoals een activeringsbeleid of sociale investerin-gen zoals kinderopvang en ouderschapsverlof) worden bijgesteld, zou de focus niet mogen liggen op de ex post herverdeling, maar wel op de ex ante ingrepen. Dat wil zeggen dat, om een zekere mate van gelijkheid te realiseren, mensen niet moeten worden gecompenseerd na een bepaalde periode, maar wel dat er sterker moet worden geïnvesteerd in de creatie van een

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

SAMPOL_september 2015.indd 29 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|30

egalitaire basis waardoor ex post compensaties minder noodzakelijk zijn. Voor wat betreft de sociaaleconomische en culturele achtergrond wordt er via het gelijke onderwijskansenbe-leid alvast ex ante gewerkt, maar het lijkt erop dat diegenen die slechter af zijn omwille van een mindere begaafdheid of getalenteerdheid slechts een beroep kunnen doen op ex post re-distributies, zodat ze niet zakken onder een bepaald sociaal minimum.

Als deze analyse klopt, betekent dit dat men de ‘natuurlijke (on)getalenteerdheid’ lijkt te nemen voor wat ze is. Diegenen die slechter af zijn, krijgen de boodschap dat hun situatie gerechtvaardigd is. Dat betekent dat zij niet alleen minder kansen ontberen - zoals gezegd is de idee van gelijke onderwijskansen primair gefocust op het wegnemen van sociaalecono-mische en culturele barrières - maar ook een argument waarop ze zich kunnen verlaten om hun ongelijke situatie aan te klagen. Zo be-schouwd wordt de ongelijkheid niet alleen door de idee van gelijke onderwijskansen in stand gehouden, tevens wordt ze gelegitimeerd wan-neer gelijke onderwijskansen binnen het soci-aaldemocratische kader van de kapitalistische welvaartsstaat wordt geïmplementeerd. Precies omdat de van nature zwakst getalenteerden/begaafden veel kans hebben om, buiten hun wil

om, in de slechtste omstandigheden terecht te komen, dient het beleid meer op deze groep te focussen. De situatie van de ‘zwaksten’ moet met andere woorden in het hart van het beleid staan. En dat is precies wat niet gebeurt wanneer

men de gelijke onderwijskansen inbedt in het systeem van de kapitalistische welvaartsstaat (waar, zoals gezegd, de zwaksten vooral ex post worden gecompenseerd).

Waar men dus naartoe moet is een sociaal sys-teem waar gelijke onderwijskansen van wezenlijk belang zijn en waar de gevolgen van iemands gebrek aan ‘begaafdheid’ minder sterk doorwe-gen op de levensomstandigheden. We lichten hieronder kort toe waarom de principes van de eigendomsdemocratie hiervoor als houvast kun-nen dienen. (Voor een omstandige bespreking van de ‘property owning democracy’, zie Levrau, 2015)

…NAAR DE EIGENDOMSDEMOCRATIE

Zowel in de eigendomsdemocratie als in de kapitalistische welvaartsstaat wordt betracht om de positie van de minstbedeelden te ver-beteren. Echter, binnen de welvaartsstaat staat het verschilbeginsel - het beginsel dat stelt dat ongelijkheden slechts dan worden getolereerd wanneer de minstbedeelden daarvan profiteren (zie Rawls, 1971) - in het teken van de maxi-malisatie van de economische groei, gekop-peld aan de garantie dat burgers niet onder een bepaalde levensstandaard terechtkomen. De consequentie hiervan is dat grote verschillen

op sociaaleconomisch vlak getolereerd worden zolang de minst bevoordeelden daarvan kun-nen profiteren en dus van een zekere mate van economische zekerheid kunnen genieten.

Waar men naartoe moet is een sociaal systeem waar gelijke on-derwijskansen van wezenlijk belang zijn en waar de gevolgen van iemands gebrek aan ‘begaafdheid’ minder sterk doorwegen op de levensomstandigheden.

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

SAMPOL_september 2015.indd 30 22/09/2015 13:32:36

sampol 2015/7|31

In de eigendomsdemocratie daarentegen wordt de omvang van sociaaleconomische ongelijkheid wel ingeperkt. In de eigendomsdemocratie is het niet zozeer de taak van de overheid om de economische welvaart te maximaliseren (ook niet als dat zou gebeuren met het oog op de maximalisatie van de minstbedeelden), maar wel om de verspreiding van het particuliere vermogen en van het bezit van de productiemiddelen te verhogen, alsook om de gelijke toegang ertoe te garanderen. Kenmerkend voor de eigendomsde-mocratie is dus dat het bezit van de hulpbronnen (financieel kapitaal en menselijk kapitaal zoals kennis, vaardigheden en gelijke kansen) over alle burgers wordt verspreid. Op die manier wordt voorkomen dat een bepaalde groep de economie, en daarmee ook het politieke en sociale leven, kan beheersen. Dat betekent dat het verschilprincipe niet gericht is op de compensatie van een tekort van de zwaksten, maar wel op de garantie dat mensen vanaf het begin minder kans hebben om met een tekort te worden geconfronteerd.

Daar waar in de welvaartsstaat mensen dus worden geholpen op het moment dat zij door ongeluk of pech in problemen zijn geraakt (dus na een zekere tijdsperiode), verzekert de eigendomsde-mocratie ‘the widespread ownership of productive assets and human capital (…) at the beginning of each period’ (Rawls, 2001: 139 & 1999: xv). Of nog: niet alleen diegenen die door ongeluk of pech zijn achter geraakt moeten worden geholpen, maar alle burgers moeten in een situatie worden gebracht waarin zij in gelijke mate voor zichzelf kunnen zorgen. De minst bevoordeelden worden derhalve niet beschouwd als ‘pechvogels’ die op grond van liefdadigheid en compassie moeten worden geholpen, maar wel als personen aan wie reciprociteit toekomt als een zaak van politieke rechtvaardigheid tussen vrije en gelijke burgers.

Precies omdat de kapitalistische welvaartsstaat

geen wezenlijk rechtvaardigheidsconcept voor de basisinstituties en de bestaande vermo-gensongelijkheid heeft - het functioneert in essentie slechts bij gratie van medemenselijk-heid, liefdadigheid en mededogen in de vorm van herverdeling van inkomens ten bate van diegenen die hulp behoeven aan het eind van een willekeurige tijdsperiode - kan er een ont-moedigde onderklasse ontstaan die zich niet alleen sociaaleconomisch buitengesloten voelt, maar die zich ook terugtrekt uit de politieke en publieke cultuur en volledig afhankelijk wordt van de herverdelende overheidsvoorzieningen.

Het belang van meer gelijkheid werd krachtig geduid en geïllustreerd in het veel besproken werk The Spirit Level (2010) van Wilkinson & Pickett. Concreet tonen deze auteurs dat in die landen en regio’s met de grootste inkomensongelijkheden de meeste mentale stoornissen, tienerzwangerschap-pen, kindersterfte, agressie, criminaliteit, drugs- en medicijngebruik te vinden zijn. Hoe meer onge-lijkheid, hoe slechter de lichamelijke gezondheid, de onderwijsresultaten, de sociale mobiliteit, de politieke betrokkenheid en het veiligheidsgevoel. Mensen leven beter, gezonder, veiliger, langer en gelukkiger in landen die meer gelijkheid kennen. Dat is op zich goed te begrijpen vanuit de idee dat een neutrale overheid haar burgers met gelijke zorg en respect dient te benaderen. Ronald Dworkin (2001: 1) zegt daarover het volgende: ‘Equal concern is the sovereign virtue of political community - without it government is only tyranny - and when a nation’s wealth is very unequally distributed, as the wealth of even very prosperous nations now is, then its equal concern is suspect.’ Indien dus blijkt dat een deel van de bevolking een groot deel van de middelen bezit op basis van arbitraire gegevens, zoals thuismilieu of begaafdheid, dan hebben de ‘zwakkeren’ terecht redenen te denken dat de overheid er voor de ‘sterkeren’ is en dus dat ze er eigenlijk niet bij horen.

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

SAMPOL_september 2015.indd 31 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|32

Een gemeenschap die dus grote socio-econo-mische ongelijkheid in stand houdt, heeft meer aandacht en respect voor het rijkere deel van de groep dan voor het arme deel. Zij doet dat deel van de gemeenschap daarmee ernstig tekort. De gelijke onderwijskansen, zoals hierboven gesteld, kunnen dit niet verhelpen. Ze sporen slechts het verborgen talent op en hebben in feite weinig meerwaarde voor diegenen die minder getalenteerd/begaafd zijn.

GELIJKE ONDERWIJSKANSEN IN DE EIGENDOMSCREATIE

In de kapitalistische welvaartsstaat worden jongeren via het onderwijs vooral voorbereid om mee te draaien op de (flexibele) arbeids-markt en primeert uiteindelijk de economische efficiëntie van het onderwijs. Dat betekent dat de productieve capaciteiten van de jongeren in de welvaartsstaat maximaal zullen worden ontwikkeld. Wie bijvoorbeeld over een de-gelijk ruimtelijk inzicht beschikt, zal worden gestimuleerd zijn talent te verzilveren via een opleiding tot burgerlijk ingenieur of architect. Wie empathisch is en een interesse toont in hoe het lichaam werkt, zal worden aangespoord een opleiding geneeskunde te volgen - liefst met een bijkomende specialisatie. Leerlingen worden dus onderwezen volgens hun talenten en motivaties, zodat ze goed zijn voorbereid om op de arbeidsmarkt met elkaar in competitie te treden. Niemand zal moedwillig worden gesti-muleerd een diploma ‘onder zijn niveau’ te halen omdat men dan niet het ‘maximum’ uit zijn talenten heeft gehaald. In die zin worden die-genen bevoordeeld die van nature meer/beter zijn toebedeeld. Want diegenen met de meeste talenten (in de zin dat die meer economische waarde zouden hebben) zullen die posities in-nemen waarmee veel economische en politieke macht samenhangt. Het verschilprincipe geeft

aan dat het niet problematisch is dat een arts meer verdient, maar de voorwaarde moet wel zijn dat de minst bedeelden van zijn vermo-gen kunnen profiteren. Dat kan bijvoorbeeld omdat artsen voor een grotere welvaart van de samenleving als geheel zorgen. Deze wel-vaart kan vervolgens worden gebruikt om een uitkeringssysteem te bedenken die de positie van de minstbedeelden verbetert. De ‘zwaksten’ bevinden zich dus in een weinig bemoedigende afhankelijkheidsrelatie.

In de eigendomsdemocratie is de grondstruc-tuur van de samenleving meer egalitair. Ieder-een, welk talent hij ook heeft, zal in een situatie terechtkomen waar bijvoorbeeld op basis van verloning minder scheefgroei in verband met bezitscumulatie mogelijk is. Immers, door de simultane installatie van een onderwijssysteem dat gelijkheid van kansen garandeert en de im-plementatie van een wetgeving die een grote concentratie van eigendom belemmert, wordt vanaf het begin duidelijk dat het in de samen-leving draait om gelijkheid en dat er derhalve een billijk stelsel van sociale samenwerking tus-sen gelijke en vrije burgers wordt nagestreefd. Mensen kunnen, ongeacht hun talent, op de arbeidsmarkt ten volle hun capaciteiten en eigenwaarde ontwikkelen. De gevolgen van getalenteerdheid wegen immers minder door in de verloning en in de invloed die men op de arbeidsvloer (en ruimer in het economische en politieke domein) heeft. Iedereen behoudt zijn zelfrespect. Niemand zal zich dan ook voor zijn (gebrek aan) opleiding of job schamen. ‘Thus, for example, resources for education are not to be allotted solely or necessarily mainly according to their return as estimated in productive trained abilities, but also according to their worth in en-riching the personal and social lives of citizens, including here the least favored’ (Rawls, 1971: 107 & 1999: 91-92).

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

SAMPOL_september 2015.indd 32 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|33

BESLUIT Omdat er in de 21ste eeuw veel hooggeschoolden nodig zijn en omdat hooggeschoolden meer kans hebben om in welvaart te leven, ligt de focus de laatste decennia op meer jonge mensen

naar het hoger onderwijs toeleiden. Specifiek richt men zich daarbij vooral op ‘maatschap-pelijk kwetsbare jongeren’. Uit onderzoek blijkt immers dat deze jongeren de weg niet vinden naar het hoger onderwijs en, als ze toch zijn in-gestroomd, sneller afhaken en dus niet succesvol uitstromen. In die zin vallen een intensifiëring van het gelijke onderwijskansenbeleid en de democratisering van het hoger onderwijs enkel maar toe te juichen.

Echter, diegenen die niet hooggeschoold (kun-nen) zijn, zullen in die 21ste eeuwse samenlevin-gen blijven achterop hinken. Dit is zeker het geval wanneer de ‘kapitalistische welvaartsstaat’ de context vormt waarbinnen die democrati-sering en dat ‘gelijke onderwijskansenbeleid’ worden gevoerd. Omdat mensen van nature altijd verschillend zijn, en dus meer of minder geluk kunnen hebben in de mogelijkheid om hun ‘getalenteerdheid’ economisch te verzilve-ren, zullen fundamentele ongelijkheden blijven bestaan. In de kapitalistische welvaartsstaat

zullen deze dan vooral ex post worden weg-gewerkt. De gelijke onderwijskansen zijn dan wel ingekapseld binnen een ex ante strategie, maar het punt is dat dit beleid voor ‘minder getalenteerden/begaafden’ weinig zoden aan de dijk brengt. Deze groep kan zich finaal slechts

beroepen op ex post maatregelen die ervoor zorgen dat ze niet onder een bepaald sociaal minimum zakt. Ziehier de blinde vlek van gelijke onderwijskansen in de kapitalistische (sociaaldemocratische) welvaartsstaat.

Op die manier kan het beleid, het discours en de praxis van de ‘gelijke onderwijskansen’ slechts een partiële egalisering bereiken. Sterker uitge-drukt: de ongelijkheid wordt structureel inge-bouwd en zelfs gelegitimeerd. Echter, precies omdat ‘natuurlijke getalenteerdheid en begaafd-heid’ een omstandigheid is (net zoals de soci-aaleconomische klasse dat is), zijn deze ex post herverdelingen nogal schraal. Vanuit egalitair-liberale overwegingen zou de rechtvaardigheids-lat veel hoger moeten liggen. Zoals we hebben aangetoond, is de property owning democracy voor de minst getalenteerden een rechtvaardiger alternatief. De strijd tegen ongelijkheid wordt er in een breder en meer omvattend sociaal sys-teem ingebed, waarbij wordt vermeden dat een bepaalde groep blijvend uit de boot valt.

François Levrau Centrum voor Migratie en Interculturele Studies

Precies omdat ‘natuurlijke getalenteerdheid en begaafdheid’ een omstandigheid is, zijn deze ex post herverdelingen nogal schraal. Vanuit egalitair-liberale overwegingen zou de rechtvaardigheidslat veel hoger moeten liggen.

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

SAMPOL_september 2015.indd 33 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|34

Noten1/ Denk in Vlaanderen bijvoor-beeld aan de hervorming van de financiering van het leer-plicht- en het hoger onderwijs, de verlenging van de leerplicht, de ontwikkeling van studietoelagen, het onderwijsvoorrangsbeleid, de zorgverbreding, het gelijke onder-wijskansendecreet, enzovoort.2/ Voor de duidelijkheid: we bedoelen dat het sommigen zal blijven ontbreken aan die vaar-digheden en eigenschappen die nu eenmaal op de markt gegeerd zijn. Dat is vaak een kwestie van toeval (iemand heeft pech wanneer de markt weinig waarde hecht aan diens talent), maar ook van natuurlijke beperking of begaafdheid waarbij iemand de in-telligentie, creativiteit, mogelijk-heden, talenten en vaardigheden ontbeert waardoor hem slechts een beperkt aanbod van jobs ter beschikking staat die vaak ook nog eens maatschappelijk minder hoog worden aangeschreven.

Referenties- Dworkin Ronald (2000). Sove-reign duty. The theory and practice of equality. Cambridge: Harvard University Press.- Esping-Andersen Gösta (1990). The three worlds of capitalism. Cambridge: Polity Press.- Groenez Steven, Nicaise Ides & De Rick Katleen (2009). ‘De ongelijke weg door het onderwijs’. In Vanderleyden Lieve, Callens Marc & Noppe Jo (Eds.) De sociale staat van Vlaanderen, pp. 33-67. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering.- Levrau François (2015). Voorbij de kapitalistische welvaartsstaat? Een analyse vanuit Rawls, Ethi-sche Perspectieven.- Piketty Thomas (2014). Capital in the 21th century. Cambridge: Harvard University Press.- Rawls John (1971). A theory of justice. Cambridge: Massachus-sets. - Rawls John (1999). A Theory of Justice, revised edition. Cambridge:

Harvard University Press.- Rawls John (2001). Justice as fair-ness. A restatement. Cambridge: Harvard University Press.- Van Damme Dirk (2014). Hoger onderwijs: Een systeem met wankele grondvesten.http://www.hbo2025.nl/wp-content/uploads/2014/05/Essay-prof-dr-Dirk-Van-Damme.pdf [Geraadpleegd op 27 mei 2015]- Van Damme Dirk (2015). ‘Welk onderwijs voor de jobs van morgen’? Samenleving en politiek, 22(4), pp. 9-13.- Verbergt Greet, Cantillon Bea & Van den Bosch Karel (2009). So-ciale ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs: tien jaar later. Antwer-pen: Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck.- VLOR (2012). Advies over uitdagingen voor het Vlaamse hoger onderwijs in de 21ste eeuw. Brussel.- Wilkinson Richard & Pickett Kate (2010). The spirit level. Why equa-lity is better for everyone. London: Penquin Books.

François Levrau De blinde vlek van gelijke onderwijskansen

SAMPOL_september 2015.indd 34 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|35

DE POST-2015 AGENDA

2015 is het jaar dat de ‘Millenniumdoelstel-lingen’ (MDO) aan hun einddatum komen. In 2000 werd op de Algemene Vergadering van de VN een ‘Millenniumverklaring’ aangenomen. Daaruit werden later acht sociale doelstellin-gen gehaald, met als eerste de halvering van de extreme armoede tussen 1990 en 2015. Nu dus. Deze tweede VN-conferentie van dit jaar (25-27 september, New York) gaat over de vernieuwing van die doelstellingen met een nieuwe agenda

De ontwikkelingsagenda na de Millenniumdoelstellingen

Francine Mestrum

‘Transforming our World’, de wereld veranderen, is de titel van het ontwikkelingsprogramma dat eind september in New York wordt goedgekeurd. Dit is de tweede wereldconferentie van de Verenigde Naties in een reeks van drie voor 2015. ‘Tijd voor mondiale actie’ is dan ook het algemene motto. Begin december volgt de Klimaatconferentie in Parijs waar de laatste harde knopen moeten worden doorgehakt. Op de eerste VN-conferentie van dit jaar, over de finan-ciering van ontwikkeling in Addis Abeba (13-16 juli), zei secretaris-generaal van de Verenig-de Naties Ban Ki Moon dat dit een ‘nieuw sociaal contract is om iedereen sociale bescherming en essentiële sociale diensten te bezorgen’. Inmiddels is het programma voor die conferentie klaar en kunnen we zien of de boude beweringen van Ban Ki Moon ergens op berusten.1

voor 2030.

De weg er naar toe liep langs twee verschillende sporen. Enerzijds het spoor van deze Millenni-umdoelstellingen en wat er de afgelopen vijftien jaar werd bereikt; anderzijds het spoor van de ‘Rio +20’ doelstellingen, de VN-conferentie 20 jaar na 1992 over ‘ontwikkeling en milieu’, de hoeksteen voor het mondiale milieubeleid tot nog toe. Vandaar dat eind september in New York een agenda met ‘duurzame’ ontwikke-lingsdoelstellingen wordt goedgekeurd.

SAMPOL_september 2015.indd 35 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|36

MILLENNIUMDOELSTELLINGEN GEHAALD?

Vooraleer te kijken naar wat de nieuwe agenda te bieden heeft, kan het goed zijn na te gaan wat de oude agenda heeft opgeleverd. Dat is geen makkelijke opdracht, want de cijfers zeggen veel minder dan men zou verwachten.

Volgens de officiële armoedestatistieken is doelstelling 1 wel degelijk bereikt. De extreme armoede in de ontwikkelingslanden bedroeg in 1990 zo’n 43,05% en zakte tot 20,63% in 2010. Men verwacht dat ze verder zal dalen tot 13,4% in 2015.Een eerste probleem hiermee is dat er bijzonder weinig echte gegevens zijn. De statistieken zijn zeker veel verbeterd, maar voor te veel landen zijn er enkel schattingen en extrapolaties. Bovendien stelt men vast dat de nationale data steevast ver-schillen van die van de internationale instellingen en dat die verschillen zeker niet afnemen met de tijd. Ten slotte is er een groot probleem met de ‘PPPs’, de koopkrachtpariteiten die worden gebruikt om de statistieken op nationaal vlak internationaal vergelijkbaar te maken. Afhankelijk van de gevolgde methodologie - die voortdurend verandert - kunnen de schommelingen erg op-lopen, tot zelfs meer dan 30%.Los van deze meetproblemen vallen vooral de geografische verschillen in de geboekte resul-taten op. De grootste daling van de armoede werd vastgesteld in China en India, twee groei-economiën die het zowel op het vlak van ont-wikkeling als van sociaal beleid goed deden de afgelopen twintig jaar. In zwart Afrika is de extreme armoede echter nauwelijks gedaald, van 56,5% in 1990 tot 48,2% in 2010. In aantal mensen betekent dit een stijging van 289 mil-joen naar 416 miljoen mensen.

Over de andere indicatoren valt er niet zoveel te

zeggen omdat de gegevens ontbreken. Slechts de helft van de gegevens die men in de vele kleur-rijke brochures vindt, berusten op tellingen.Men gaat ervan uit dat de doelstellingen inzake toegang tot basisonderwijs, de genderkloof in dat basisonderwijs, de kindersterfte onder de vijf jaar, de toegang tot water en de strijd tegen HIV/AIDS, malaria en tuberculose gehaald of bijna gehaald werden. Dat mag niet onderschat worden en is voor de betrokken bevolkingen een enorme vooruitgang.

WELKE NIEUWE DOELSTELLINGEN?

De problemen met de oude doelstellingen ge-ven meteen aan wat er schort aan de nieuwe ambities. In de conclusies van ‘Rio + 20’ werd gesteld dat het nieuwe programma ‘bondig, beperkt en actiegericht’ moest zijn. ‘Transfor-ming our World’ telt echter 17 doelstellingen en niet minder dan 169 ‘targets’. Voor veel ‘targets’ is het bovendien zo goed als onmogelijk om indicatoren te bedenken.

Het eerste bezwaar is daarom zeker dat het nieuwe programma een soort kerstboom is ge-worden waarin iedereen wel iets zal zien dat hem of haar bevalt. Het programma is helemaal niet gefocust. Er gaat geen krachtige boodschap van uit. De essentiële punten worden niet in de verf gezet. En zoals gebruikelijk in compromistek-sten, vallen ook hier een aantal contradicties op. Zo is de verhouding tussen armoede en duur-zame ontwikkeling nog altijd niet uitgeklaard. In dit jongste document wordt de uitroeiing van armoede de grootste mondiale uitdaging genoemd en een onontbeerlijke voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Wat betekent dat armoedebestrijding een onderdeel wordt van het hogere doel van duurzame ontwikkeling, en niet omgekeerd zoals wel in vroegere docu-menten werd gesteld. Ietwat bizar is ook de her-

Francine Mestrum De ontwikkelingsagenda na de Millenniumdoelstellingen

SAMPOL_september 2015.indd 36 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|37

haalde uitdrukking ‘met inbegrip van extreme armoede’, alsof je de armoede kan uitroeien en de extreme armoede kan laten bestaan.

Voor armoede en ongelijkheid werden overi-gens de in 2013 aangenomen doelstellingen van de Wereldbank overgenomen: uitroeiing van de extreme armoede tegen 2030 en het delen van de welvaart door de inkomens van de 40% armste bevolking sneller te laten stijgen dan die van de bevolking in het algemeen. Dit tweede punt staat bij de aparte doelstelling (10) voor het verminderen van de ongelijkheid binnen en tussen landen. Ook het loonbeleid en sociale bescherming worden hierbij vermeld als mogelijke instrumenten.Sociale bescherming wordt ook bij doelstelling

1 al vermeld, hoewel er geen sprake is van enig universeel beleid en er enkel wordt gevraagd om de armen en kwetsbaren een volledige be-scherming te bieden tegen 2030.Mensenrechten worden wel vermeld in de ver-klaring, maar minder sterk dan in de Millen-niumverklaring het geval was. Ze komen niet ter sprake in de doelstellingen zelf. Opvallend is verder dat er veel minder cijfer-matige doelstellingen zijn en er heel veel ‘sig-nificantly’s and ‘substantially’s zijn.In verband met duurzaamheid moet vooral worden gewezen op de ‘gedeelde maar gedif-ferentieerde verantwoordelijkheid’ van landen, een principe dat altijd tot grote meningsver-schillen tussen Noord en Zuid leidt. Hoewel

deze nieuwe agenda universeel is, verwijst de uitdrukking echter enkel naar het duurzaam-heidsbeleid en niet naar het ontwikkelingsbeleid in het algemeen. Een ander principe uit Rio, het verzekeren van een duurzaam productie en consumptiepatroon, wordt herhaald (12).

EEN ANDERE WERELD, EEN ANDER BELEID?

De grote vraag die bij dit nieuwe programma rijst is of die ‘andere wereld’ waar de internatio-nale gemeenschap over spreekt, ook een ander beleid vergt. Dat kan alvast niet afgeleid worden uit het goedgekeurde programma. Groei en in-ternationale handel blijven centraal staan. Het IMF blijft een soberheidsbeleid opleggen. Op

de VN-conferentie in Addis Abeba (13-16 juli 2015) bleek al dat er ook voor de financiering niet erg veel nieuws moet worden verwacht. Doelstelling 10 van de nieuwe agenda spreekt wel over het ‘reguleren en controleren van mon-diale financiële markten’, maar in Addis Abeba werd alles wat op meer regulering lijkt angstval-lig vermeden of verzwakt. Ontwikkelingslanden kunnen steun krijgen voor het versterken van hun binnenlands fiscaal systeem, maar op het vlak van internationale belastingen werden er eerder stappen achteruit gezet dan vooruit. De door het middelveld bepleite belastingsinstantie bij de VN kon niet worden doorgedrukt.

Nog zorgwekkender is de groeiende rol van de

De grote vraag die bij dit nieuwe programma rijst is of die ‘andere wereld’ waar de internationale gemeenschap over spreekt, ook een ander beleid vergt. Dat kan alvast niet afgeleid worden uit het goedgekeurde programma. Groei en internationale handel blijven centraal staan. Het IMF blijft een soberheidsbeleid opleggen.

Francine Mestrum De ontwikkelingsagenda na de Millenniumdoelstellingen

SAMPOL_september 2015.indd 37 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|38

particuliere sector. Het spreekt voor zich dat die een grote rol moet spelen in de ontwikkeling van arme landen, maar dan toch bij voorkeur bedrij-ven uit die landen zelf. Wat nu aan het gebeuren is, en dat wordt zowel in dit nieuwe document als in het resultaat van Addis Abeba erg duidelijk, is het totaal door elkaar halen van overheidsgeld en

particuliere fondsen. Steeds meer wordt gemikt op publiek-private partnerschappen. Steeds meer ontwikkelingshulp gaat naar bedrijven. Vragen naar de ‘accountability’ van ondernemingen wor-den steevast afgewimpeld. Het nieuwe concept is ‘multi-stakeholder partnerships’. In meervoud, wat onder meer moet worden verklaard door het gebrek aan middelen waarmee de VN-instellingen kampen. Grote bedrijven zijn voortaan prominent aanwezig op alle VN-conferenties.

DE MORELE PLICHT VAN HET OPTI-MISME

De nieuwe agenda van de internationale ge-meenschap voor de komende vijftien jaar stelt ‘uitzonderlijk ambitieus’ te zijn en een ‘visie van verandering’ (7) uit te dragen. Het is een agenda ‘van het volk, door het volk en voor het volk’ (52). De doelstellingen en ‘targets’ zijn univer-seel en van toepassing op alle partners (5). Dit is dus geen programma voor ontwikkelingslanden, maar voor de hele wereldgemeenschap.

Wie echter een echte, krachtige agenda voor duurzaamheid en ontwikkeling wil, had zeker niet zo’n lange tekst geschreven waarin sprake is van sport, verkeersongevallen en geboorte-registratie (hoe belangrijk die punten op zich ook zijn). Hoe voor deze agenda ook indicatoren kunnen worden opgesteld en hoe die kunnen

worden opgevolgd, blijft een groot vraagteken (ook als de beloofde ‘data revolutie’ er komt). De Commissie statistiek van de VN zou tegen maart zo’n honderd tot driehonderd indicatoren moeten vastleggen, terwijl landen en ‘stakehol-ders’ hun eigen indicatoren en data kunnen bepalen.Het onderhandelingsproces voor deze nieuwe agenda is, volgens alle deelnemers, bijzonder open en participatief geweest. Tot het laatste moment helaas. Want na de laatste onderhan-delingsronde werd, achter gesloten deuren, nog een aantal wijzigingen aangebracht. Dit is erg betreurenswaardig.

De vooruitzichten voor de VN-conferentie in New York (25-27 september) zijn dus niet zo goed. Nu al stelt de Wereldbank dat de voor-uitzichten voor het behalen van de armoede-doelstellingen niet zo gunstig zijn. Optimisme is natuurlijk een morele plicht, maar hoe lang kunnen we nog wachten op een heldere analyse van waar de ‘internationale gemeenschap’ naar-

Deze nieuwe agenda is, net zoals de oude, bruikbaar om in het Noorden de mensen blijvend te mobiliseren en solidariteit te vragen met het Zuiden. Het verschil met vroeger is dat dit keer ook dui-delijk moet worden gemaakt dat wijzelf, in het Noorden, eveneens moeten veranderen. Of de agenda ook een stap vooruit is voor de internationale gemeenschap zelf, en voor de landen van het Zuiden, is zeer twijfelachtig.

Francine Mestrum De ontwikkelingsagenda na de Millenniumdoelstellingen

SAMPOL_september 2015.indd 38 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|39

toe gaat? Hoe lang kunnen we nog aanvaarden dat op essentiële punten, zoals mensenrechten, solidariteit en fiscaliteit meer stappen achteruit worden gezet dan vooruit? Hoe lang duurt nog vooraleer het IMF en de Wereldbank zullen toegeven dat hun soberheidsbeleid niet werkt? Durft iemand beweren, met de hand op het hart, dat de wereld er vandaag beter aan toe is dan in 2000? Natuurlijk, elk akkoord is op zich een positief teken. De hoop is niet verdwenen. De bereidheid om iets samen te doen, blijft bestaan, al is het enkel op papier. Het potentieel voor een andere wereld is aanwezig, in september in New York en in december in Parijs.We mogen echter niet blind zijn voor de ver-

Noot1/ De originele tekst van de SDGs vindt u hier: https://sustainable-development.un.org/post2015/transformingourworld.

Francine Mestrum Redactielid Samenleving en politiek

zwakte positie van het multilateralisme. De groeiende ongelijkheid in de wereld leidt onver-mijdelijk tot een machtsonevenwicht, waarbij arme landen het moeten afleggen tegen rijke landen én tegen grote ondernemingen. De internationale handelsverdragen zijn er een afspiegeling van.Deze nieuwe agenda is, net zoals de oude, daarom wel bruikbaar om in het Noorden de mensen blijvend te mobiliseren en solidariteit te vragen met het Zuiden. Het verschil met vroeger is dat dit keer ook duidelijk moet worden gemaakt dat wijzelf, in het Noorden, eveneens moeten veranderen. Of de agenda ook een stap vooruit is voor de internationale gemeenschap zelf, en voor de landen van het Zuiden, is zeer twijfelachtig.

Francine Mestrum De ontwikkelingsagenda na de Millenniumdoelstellingen

SAMPOL_september 2015.indd 39 22/09/2015 13:32:37

De opspelende vluchtelingenstroom vanuit het Midden-Oosten heeft het politieke debat over de gevolgen van immigratie op de sociale zekerheid opnieuw kleur gege-ven. Politieke actoren werpen graag de metafoor van wel-vaartsmagnetisme op, met de achterliggende gedachte dat genereuze sociale voorzieningen disproportioneel meer immigranten aantrekken. De opzet van deze bijdrage is om enkele claims rond dit welvaartsmagnetisme kritisch te evalueren, onder meer door na te gaan of immigranten meer naar de meest ontwikkelde welvaartsstaten trekken, door te evalueren of sociale voorzieningen de integratie van immigranten juist verhindert en door te onderzoeken wat immigranten zelf verwachten van de overheid.

De welvaarts- staat als magneet die immigranten aantrekt?

Tim Reeskens

SAMPOL_september 2015.indd 40 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|41

Door de aanhoudende instroom aan asielzoe-kers, gevoed door de oorlog in Syrië en de toe-nemende dreiging van IS, lijken de grenzen aan de solidariteit onder Europeanen met de vluchtelingen stilaan zichtbaar. De opvang van de recente instroom aan vluchtelingen neemt nu eenmaal een hap uit de begroting, terwijl deze door de aanhoudende economische cri-sis al verschillende ingrepen heeft vereist. De politieke elite heeft het niet nagelaten om de druk die de recente stijging aan asielzoekers op de solidariteit zet verder te articuleren, niet in het minst in ons eigen land.

Terwijl bevoegd Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Theo Francken (N-VA), de tering naar de nering zet door met beperkte middelen toch bijkomende opvangcapaciteit te creëren, stelt de voorzitter van zijn partij, Bart De Wever, dat de instroom aan vluchtelingen best wordt ingeperkt door de ‘achterdeur’ van de Schengenzone stevig op slot te houden. De toch aanwezige vluchtelingen genieten in België immers materiële steun, onder begeleiding van het OCMW die hier zelf beperkte voorzieningen voor krijgt. Deze voorzieningen komen, volgens de retoriek, in het vaarwater van de beschikbare middelen voor autochtone Belgen. Met dat verschil, zo is de claim, dat autochtone Belgen doorgaans wel hebben bijgedragen aan de welvaartsstaat, terwijl de asielzoekers dit nog niet hebben gedaan. De Wever pleit daarom voor een apart statuut voor vluchtelingen, om hen de eerste jaren na hun aankomst geen gelijke toegang tot de sociale zekerheid te geven.

WEINIG BEWIJS VOOR WELVAARTS-MAGNETISME

In zijn argumentatie duidt Bart De Wever expli-ciet op het systeem van welvaartsmagnetisme. Dit concept valt terug te brengen op economische verklaringen voor migratiestromen (Castles &

Miller, 1994). Dit economische model stelt dat er enerzijds push-factoren bestaan die immigranten uit hun land van herkomst duwen (bijvoorbeeld oorlog, tewerkstelling, klimaatontwikkelingen); daarnaast zijn er ook pull-factoren in het land van bestemming die mee bepalen waarom een immigrant bijvoorbeeld voor België en niet voor Frankrijk zou kiezen. De welvaartsstaat zou, in de optiek van De Wever, fungeren als een van de belangrijkste pull-mechanismen. De gedachte is dat een land met een betere sociale bescherming - ook voor immigranten - disproportioneel meer immigranten aantrekt. Via informele kanalen, zo-als mensensmokkelaars en contacten in het land van bestemming, zouden immigranten informatie aangereikt worden over deze voorzieningen, en dus een belangrijke factor worden in de beslis-sing over naar welk land men het best migreert. Voor deze stelling zou De Wever zonder twijfel sympathie krijgen van de Amerikaanse econoom George Borjas (1999) die vaststelde dat Ameri-kaanse staten met betere sociale voorzieningen ook meer immigranten herbergt die afhankelijk zijn van voorzieningen. De logische gevolgtrek-king zou zijn dat in Europa - waarin de sociale bescherming verder staat dan in Amerika - dit fenomeen van welvaartsmagnetisme nog sterker aanwezig is.

Onderzoek tussen Europese landen biedt echter weinig bewijs voor de stelling dat de best ont-wikkelde welvaartsstaten significant meer im-migranten zou aantrekken. Door een analyse van Europese migratiestatistieken voor de periode 1980-2004 hebben Marc Hooghe en collega’s (2008) verklaringen gezocht voor de instroom van immigranten naar West-Europese landen doorheen de tijd (zie Tabel 1). De belangrijkste verklaringen lijken de populatie van het gastland (grotere landen trekken nu eenmaal meer immi-granten aan) en tewerkstelling (werkloosheid remt immigratie af). De huidige economische crisis

Tim Reeskens De welvaartsstaat als magneet die immigranten aantrekt?

SAMPOL_september 2015.indd 41 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|42

heeft verder bewijs geleverd voor deze bevinding. De economische crisis heeft migratie geenszins doen stilvallen, wat ook duidelijk is in de instroom van vluchtelingen; toch is de globale instroom, vooral van arbeidsmigranten, iets afgezwakt (Tilly, 2011). Maar wat betreft de omvang van de wel-vaartsstaat toont de analyses in Tabel 1 aan dat deze ongerelateerd zijn aan migratiestromen. De Noord-Europese landen, die het meest genereus zijn in haar sociale voorzieningen, trekken dus niet significant meer immigranten aan dan de kleinere welvaartsstaten van Zuid-Europa.

WAT DAN MET DIE HANGMAT?

Dat migranten niet eerder geneigd zijn om de meest omvangrijke welvaartsstaten te verkiezen, doet niets af aan de vraag of ze dan wel meer gaan ‘profiteren’ - een ander woord dat in het po-litieke discours wel eens vaker terugkomt om de relatie van immigranten met de welvaartsstaat te omschrijven. Ruud Koopmans (2010), profes-sor aan het Berlijnse Social Science Research Center, heeft zich de afgelopen jaren op deze vraag geworpen. In zijn onderzoek verdedigt hij de stelling dat landen die gekenmerkt worden door zowel genereuze sociale voorzieningen als

multicultureel beleid dat groepsrechten verleent aan immigranten, gekenmerkt worden door een lagere sociaaleconomische integratie van immi-granten. Het mechanisme, aldus Koopmans, is dat in dergelijke landen immigranten eigenlijk niet echt aangemoedigd worden om skills aan te leren die belangrijk zijn voor de arbeidsmarkt, zoals het leren van de taal, bijkomende vaardig-heden via training en dies meer.

Ook al kunnen er bij dit onderzoek veel op-merkingen gemaakt worden - bijvoorbeeld het feit dat er maar een beperkt aantal landen werd onderzocht - toch zijn de conclusies niet min, en strekken ze ook voor België tot aanbeveling. Het beleid moet zich nu eenmaal richten op het wegwerken van barrières - zowel aan de kant van de immigrant (taalachterstand, ongelijkheid in het onderwijs) als structurele barrières op de arbeidsmarkt. Op beide vlakken blijft België nog altijd een slechte leerling in de klas. Enerzijds zijn er wat betreft onderwijsongelijkheid nog veel noodzakelijke stappen voorwaarts te zetten (Agirdag, 2011). Maar ook op de arbeidsmarkt tonen veldexperimenten aan dat immigranten in sommige sectoren nog steeds structureel worden benadeeld (Baert et al., 2015).

Tabel 1. Verklaringen voor migratie naar Europese landen, 1980-2004.

Parameter T-WaardeJaartal -0.208 -1.30Jaartal kwadraat 0.369 1.94Bevolkingsaantal land van bestemming 0.861*** 5.17BBP per capita -0.044 -0.98Sociale uitgaven 0.080 1.68Werkloosheid jaar-1 -0.131* -2.15BBP groei jaar-2 0.012 0.78

* p < 0.05; ** p < 0.01; *** p < 0.001. De gepresenteerde effecten zijn bekomen op basis van een generalized linear mixed model op basis van OECD-data voor 1980-2004. N = 275.

Tim Reeskens De welvaartsstaat als magneet die immigranten aantrekt?

SAMPOL_september 2015.indd 42 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|43

MAAR OOK EEN HANGMATCULTUUR?

Deze eerder geciteerde onderzoeken hebben een ding gemeen: ze hebben de immigranten op geen enkel moment zelf aan het woord gelaten. Want als immigranten toch vooral op zoek zijn naar uitgebreide sociale voorzieningen, dan zou dit zich idealiter ook moeten afspiegelen in hun attitudes. Als de metafoor van de welvaartsstaat als magneet standhoudt, dan zou moeten blijken dat immigranten significant meer dan autoch-tonen van mening zijn dat de overheid moet instaan in hun levensonderhoud. Bovendien zou je verwachten dat deze meer uitgesproken idee van de verwachte rol van de overheid aanwezig is

in de hoofden van immigranten die in de meest ontwikkelde welvaartsstaten wonen.

Om meer grip te krijgen op dergelijke hypothese raadpleegden we het European Social Survey van 2008. In dit landenvergelijkend onderzoek zijn representatieve steekproeven uit meer dan 25 Europese landen bevraagd over hun politieke en sociale attitudes. In dit onderzoek hebben we gepeild naar de mate waarin dat de overheid zou moeten instaan in het voorzien van (1) jobs voor iedereen die wil, (2) een toereikende gezondheidszorg voor zieken, (3) een zekere levensstandaard voor ouderen, (4) een zekere levensstandaard voor werklozen, (5) kinder-

Figuur 1. Opinies over de verkozen rol van de overheid onder autochtonen, eerste en tweede generatie immigranten, gecontroleerd en ongecontroleerd.

Noot: De multivariate verschillen zijn onder controle van gender, leeftijd, opleidingsniveau, tewerkstellings-status, ooit langdurig werkloos zijn geweest, inkomen, een sociale uitkering krijgen, politieke links-rechts ideologie, gepercipieerde samenlevingsproblemen en percepties over de leefomstandigheden van werklozen.

Tim Reeskens De welvaartsstaat als magneet die immigranten aantrekt?

SAMPOL_september 2015.indd 43 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|44

opvang voor werkende ouders, en (6) betaald verlof voor mensen die voor hun zieke fami-lieleden willen zorgen. Van deze items is een schaal gemaakt die loopt van 0 tot 10, waarbij de waarde 0 staat dat het helemaal niet tot de taak van de overheid behoort, en een waarde 10 dat dit volledig tot de taak van de overheid behoort.

Een punt van discussie wat betreft het European Social Survey is dat door haar doelstelling om representatieve steekproeven te trekken, geen goed beeld van immigranten gegeven kan wor-den. De immigranten die dus in de gerealiseerde steekproef zitten zijn doorgaans dus al in zekere mate geïntegreerd, aangezien ze bijvoorbeeld al een woordje in de plaatselijke landstaal kun-nen meepraten. Toch blijkt uit beschrijvingen van de afkomst van de immigranten dat deze de migratiegeschiedenis van het land van be-stemming goed weerspiegelt. In België is de grootste groep immigranten West-Europees (die doorgaans voor de Europese instellingen werken), maar daarnaast komen Afrikanen en immigranten uit het Midden-Oosten (de band met de oud-kolonies, maar ook de Marokkaanse en Turkse gastarbeiders) veel voor.

Wanneer we kijken naar enkele beschrijvende statistieken zien we dat de gemiddelde autoch-tone Europeaan sterk van mening is dat het leveren van sociale voorzieningen de taak van de overheid moet zijn (met een score van 7,56 op een schaal van 0 tot 10). Bovendien zien we dat de tweede generatie immigranten - opgegroeid in het gastland maar met ouders geboren in het buitenland - meer verwachten van de overheid dan de autochtone respondenten (7,67), ter-wijl dat de eerste generatie immigranten - zij die geboren zijn in het buitenland - nog meer verwachten (7,74). Op de schaal die gaat van 0 tot 10 zijn de verschillen weliswaar signifi-cant, maar desalniettemin bijzonder klein. Deze

verschillen worden grotendeels gereduceerd wanneer relevante achtergrondkenmerken (zoals opleidingsniveau, inkomen en tewerk-stellingssituatie) en opinies en percepties mee in rekening worden genomen. Dan blijkt dat er namelijk geen verschil meer is tussen autochto-nen en tweede generatie immigranten, terwijl eerste generatie immigranten nog iets meer verwachten van de overheid.

Bovendien zijn enkele nuances noodzakelijk. Om te beginnen blijkt bij verdere analyses van de eer-ste generatie immigranten dan zij die langer in het land verblijven juist meer verwachten. In de afwe-zigheid van motieven voor dit antwoordgedrag, is het enkel maar speculeren naar verklaringen. Een mogelijke verklaring is dat langer inwonende respondenten juist richting pensioengerechtigde leeftijd bewegen, en vanwege hun onvolledig arbeidsmarktraject juist meer inspanning van de overheid verwachten. Anderzijds kan het ook zijn dat de meest recente instroom juist minder verwachtingen heeft. Bovendien zien we dat immigranten met burgerschap - de genaturali-seerden - minder verwachten van de overheid. Burgerschap impliceert een sterkere band met het land van bestemming, en confronteert im-migranten nog meer met hun rechten en plichten. Dit kan ertoe leiden dat men gevoeliger wordt voor eventuele misbruiken.

SELECTIE OF ACCULTURATIE?

Dan blijft de vraag over of er sprake is van se-lectie van immigranten die veel vragen van de overheid in de meest ontwikkelde welvaarts-staten. Met andere woorden: is het zo dat de immigranten die Scandinavië als bestemming hebben gekozen veel meer verwachten van de overheid dan immigranten die naar Zuid-Eu-ropa zijn getrokken? Hier bestaat andermaal geen empirisch bewijs

Tim Reeskens De welvaartsstaat als magneet die immigranten aantrekt?

SAMPOL_september 2015.indd 44 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|45

Noot: De diagonaal geeft een theoretische perfecte overlap weer tussen de immigranten en de autochtonen van een welbepaald land. Elke punt geeft een land weer in het European Social Survey.

Figuur 2. Overlap tussen de geprefereerde rol van de overheid onder autochtonen (X-as) en immigranten (Y-as).

SAMPOL_september 2015.indd 45 22/09/2015 13:32:37

sampol 2015/7|46

voor: er is geen relatie tussen de per capita uitga-ven aan de sociale zekerheid en landenverschil-len in opinies van immigranten. Waar echter wel een sterke overlap tussen bestaat, zijn de attitudes van de autochtone bevolking en de attitudes van de immigranten. Kort gezegd: in landen waar de bevolking vrij veel overheidsin-menging vraagt, volgen immigranten hen hierin, en omgekeerd. Er is dus duidelijk sprake van acculturatie van de opinies van immigranten aan de cultuur van het gastland.

Nu valt er veel op te merken aan dit soort on-derzoek. Ten eerste is het niet duidelijk hoe die acculturatie uiteindelijk verloopt. Nemen im-migranten zogenaamde ‘cues’ over uit het pu-blieke debat, volgt het uit ervaringen met de sociale zekerheid of heeft het gewoon te maken

met alledaagse interacties met andere burgers? Op basis van kwantitatief onderzoek is dit niet goed duidelijk te maken. Zonder twijfel zullen de komende jaren studies van kwalitatieve aard onderliggende mechanismen beter kunnen bloot-leggen. Ten tweede zou men als kritiek kunnen geven dat het huidige onderzoek de pijnpunten wat betreft de minst geïntegreerde immigranten niet blootlegt. Dat is uiteraard een probleem, maar het neemt niet weg dat de scheeftrekking in de steekproef met meest geïntegreerde immigrant aanwezig is in elk land, waardoor de verschillen tussen landen minder vertekend zijn. Een derde punt zou kunnen zijn dat uitgerekend deze items over de rol van de overheid deze patronen laten zien. Niets is minder waar. Ook andere vragen

over welvaartsherverdeling tonen eenzelfde pa-tronen. Amerikaanse collega’s hebben bijvoor-beeld gelijkaardige mechanismen van acculturatie ontdekt rond items die peilen naar wanneer im-migranten aanspraak zouden mogen maken op sociale rechten (Kolbe & Crepaz, 2013).

IMPLICATIES VAN HET ONDERZOEK

Sowieso zal de komende jaren meer duidelijk worden wat immigranten nu zelf verwachten van welvaartsherverdeling. Enkele internatio-nale onderzoeksprojecten staan in de steigers die meer specifiek en bij een grote groep immi-granten zullen nagaan hoe zij staan tegenover de welvaartsstaat, inclusief vragen die peilen naar hun kennis over toegang tot sociale rechten. Ook in België zou dergelijk onderzoek wenselijk

zijn: als de overheersende gedachte is dat de sociale zekerheid fungeert als een magneet die immigranten disproportioneel meer aantrekt naar genereuze welvaartsstaten, dan zouden immigranten dus ook bijzonder veel kennis hebben van de toegang tot sociale rechten.

Tot dusver moeten we het echter stellen met bestaand onderzoek. Daaruit blijkt dat er weinig bewijs bestaat die de metafoor onderkent van de welvaartsstaat als magneet die immigranten aantrekt. Om te beginnen worden landen met vrij goed uitgebouwde stelsels van sociale bescher-ming niet disproportioneel meer overspoeld door immigranten. Het zogenaamde pull-mechanisme dat de welvaartsstaat zou zijn, lijkt in empirisch

Landen met vrij goed uitgebouwde stelsels van sociale bescherming worden niet disproportioneel meer overspoeld door immigranten. Het zogenaamde pull-mechanisme dat de welvaartsstaat zou zijn, lijkt in empirisch onderzoek niet sterk overheersend te zijn.

Tim Reeskens De welvaartsstaat als magneet die immigranten aantrekt?

SAMPOL_september 2015.indd 46 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|47

onderzoek dus niet sterk overheersend te zijn. Daarnaast verwachten immigranten niet nood-zakelijk meer van de overheid wat betreft sociale bescherming dan autochtonen. Meer zelfs, er is een bijzonder sterke overlap in de opinies van de autochtonen en de immigranten, wat wijst op een zekere acculturatie.

Welke bevinding dan weer moeilijker te ont-krachten is, is dat in hoogontwikkelde wel-vaartsstaten die eveneens uitgebreide multi-culturele groepsrechten voor immigranten aanbieden, de sociaaleconomische integratie achterloopt. Het achterliggende mechanisme dat immigranten op deze manier niet echt aan-gemoedigd worden om hun zogenaamde em-

ployability op te krikken klinkt plausibel, maar is eveneens ook vrij speculatief. In elk geval neemt het geenszins de verantwoordelijkheid weg van de overheid om maatregelen te nemen die de tewerkstelling van immigranten in de hand werkt, zowel aan de kant van de immigranten (bijvoorbeeld bijkomende taalcursussen) of aan de kant van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld het tegengaan van discriminatie bij aanwervingen). Het feit dat de aanhoudende conflicten in het Midden-Oosten en andere broeihaarden een groep vluchtelingen naar België komt, mag de aandacht niet verleggen van het feit dat de over-heid moet blijven werken aan een volwaardige integratie van de bestaande groep immigranten.

Tim Reeskens Docent Sociologie, Tilburg University

Literatuur- Agirdag, O. (2011). De zwarte doos van schoolsegregatie geopend [Doctoraatsthesis]. Gent: Univer-siteit Gent.- Baert, S., Cockx, B., Gheyle, N. & Vandamme, C. (2015). Is There Less Discrimination in Occu-pations Where Recruitment Is Difficult? ILR Review, 68(3), pp. 467-500.- Borjas, G. J. (1999). Immigra-tion and Welfare Magnets. Journal of Labor Economics, 17(4), pp. 607-637.- Castles, S., de Haas, H. & Miller, M. J. (2014). The Age of Migration. International Population Move-ments in the Modern World (Fifth

Edition). Basingstoke: Palgrave.- Hooghe, M., Trappers, A., Meu-leman, B. & Reeskens, T. (2008). Migration to European Coun-tries: A Structural Explanation of Patterns, 1980-2004. Internatio-nal Migration Review, 42(2), pp. 476-504.- Kolbe, M. & Crepaz, M. (2013). The Power of Citizenship: How Inclusion Affects Attitudes on Social Benefits Among Naturalized Citi-zens and Foreign Residents. Presen-ted at the APSA Conference: 2014 Annual Meeting. Washington D.C.- Koopmans, R. (2010). Trade-Offs between Equality and Difference: Immigrant Integra-

tion, Multiculturalism and the Welfare State in Cross-National Perspective. Journal of Ethnic and Migration Studies, 36(1), pp. 1-26.- Reeskens, T. & van Oorschot, W. (2015). Immigrants’ Attitudes towards Welfare Redistribu-tion. An Exploration of Role of Government Preferences among Immigrants and Natives across 18 European Welfare States. Euro-pean Sociological Review, 31(4), pp. 433-445.- Tilly, C. (2011). The Impact of the Economic Crisis on Internati-onal Migration: A Review. Work, Employment and Society, 25(4), pp. 675-692.

Tim Reeskens De welvaartsstaat als magneet die immigranten aantrekt?

SAMPOL_september 2015.indd 47 22/09/2015 13:32:38

Voor Johan Wets is de huidige vluchtelingencrisis maar het topje van de ijsberg. De toekomst brengt meer migratie, of nog meer migratie. Zolang we echter de verschillen tus-sen de Europese lidstaten niet stap voor stap harmonise-ren, valt de migratie niet te managen. “Het handelsbeleid, het veiligheidsbeleid, het ontwikkelingsbeleid, het sociaal beleid, ... het heeft allemaal een impact op mogelijke mi-gratiestromen. Je kan geen nieuw asiel- en migratiebeleid uittekenen zonder andere domeinen aan te pakken.” Los daarvan is gewoon een meer solidair Europa nodig, aldus Wets. We moeten met zijn allen onze buitengrenzen be-ter beschermen, maar ook een spreidingsplan van opvang voorzien en een systeem op poten zetten waarlangs mi-granten legaal binnen kunnen. “Eén van mijn studenten vroeg me waarom we geen brug bouwen tussen Ceuta en Cadiz. Een prikkelende gedachte.”

Interview metJohan WetsMigratiekenner HIVA

‘Waarom bouwen we geen brug tussen Ceuta en Cadiz?’

SAMPOL_september 2015.indd 48 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|49

Johan Wets is onderzoeksleider van de Onderzoeksgroep Armoede, Maatschappelijke Integratie en Migratie aan de KU Leuven. Al 25 jaar is hij bezig met de migratieproblematiek. We ontmoe-ten de HIVA-socioloog begin september op een moment dat de asielproblematiek een (voor-lopige) piek bereikt: helse taferelen in het treinstation van Budapest, volle Brusselse parken en natuurlijk die verschrikkelijke foto van de Syrische jongen Aylan (3) die in Bodrum aanspoelde op weg naar Europa. Bijna dagelijks bereiken ons dramatische berichten van overleden asielzoe-kers. Toch ontspint het politiek debat zich op moment van schrijven sterk rond een ‘rechten en plichten-verhaal’. Dat voelt zuur. En het heeft een impact op het publieke discours. Ook Johan Wets ergert zich: “Als ik sommige mensen bezig hoor, is het me niet helemaal duidelijk wat hun hoop is. Terugkeren naar het agrarische katholieke Vlaanderen misschien. Maar dat is voorgoed verleden tijd. De trend is duidelijk: de toekomst brengt meer migratie, of nog meer migratie. Wat we nu meemaken is nog maar het topje van de ijsberg.”

Een gesprek met Johan Wets biedt een portie grijs in een emotioneel zwartwit debat. Hij beschouwt het als zijn taak om de huidige vluchtelingencrisis te kaderen binnen de bredere migratieproblematiek. “Mensen gooien alles op één hoop, maar er zijn wel degelijk verschillende categorieën migranten die op onze deur kloppen. Een eerste spoor zijn de economische migran-ten. Enkel een beperkt aantal hooggekwalificeerden komt echter binnen. Voor niet-EU migratie staat de deur slechts op een kier. Een tweede spoor zijn studenten en toeristen. Zij kunnen een visum krijgen. Maar ook dat gaat niet over grote aantallen. Een derde spoor is familiehereniging. Die deur staat al wat meer open. Maar de voorwaarden zijn verstrengd; je moet kunnen bewij-zen over voldoende middelen te beschikken. En je moet natuurlijk familie hebben om je mee te herenigen. Een vierde spoor, ten slotte, is de asielmigratie. Dat ligt voor iedereen open. Dit laatste is waar we vandaag mee geconfronteerd worden.”

Komen we na deze vluchtelingencrisis opnieuw in een ‘normale’ situatie terecht?

“Neen. De migratiestromen zullen alleen nog maar groter worden. Dat valt niet te stoppen. Daar zijn verschillende redenen voor. Een: de ontwikkeling van veel landen in het Zuiden. Dat werkt vreemd genoeg migratie in de hand. Als je niets hebt, geraak je niet weg. Heb je wat geld, dan vertrek je. Twee: de geweldige bevolkingsgroei in het Zuiden. Van de wereld-wijde bevolkingsgroei situeert 95% zich in het Zuiden en slechts 5% in de geïndustrialiseerde wereld. Daar zit een enorm onevenwicht. Drie: de klimaatverandering. Hele gemeenschap-pen zullen in de toekomst uit bepaalde stukken wegtrekken omwille van het leefmilieu. Deze factoren dragen bij tot een langzame migratie die alleen maar zal toenemen. Daarnaast heb

Interview met Johan Wets

SAMPOL_september 2015.indd 49 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|50

je een aantal acute momenten - rampen, oorlogen, conflicten - waar de complete bevolking wegtrekt. Vandaag beleven we zo’n moment. In juli alleen al kwamen in Griekenland zo’n 50.000 vluchtelingen toe. Hallucinant.”

Is deze vluchtelingencrisis met iets te vergelijken in ons nabije verleden?

“Ook in 2000 was er een piek, met vooral asielzoekers uit de Russische regio en de Balkan-landen. In ons land vroegen toen 43.000 mensen asiel aan. Slechts 1400 kregen dat jaar effec-tief asiel. Maar dat was een ander tijdperk. Vandaag krijgen een pak meer vluchtelingen een permanent verblijfsstatuut wat recht geeft op de sociale voorzieningen. Bovendien bestaat nu ook het systeem van subsidiaire bescherming, dat mensen tijdelijke toegang verschaft tot het grondgebied. Als de trend van de afgelopen weken aanhoudt, komen we misschien wel aan 50.000 asielaanvragen in één jaar. Dat is gigantisch veel.”

En dus komen er opmerkingen dat dit de solidariteit onder druk zet, dat onze welvaartsstaat zo’n toestroom niet aankan.

“Ik begrijp dat zulke ressentimenten bestaan, zeker nu er bespaard wordt op de sociale zeker-heid. Als je moet kiezen tussen jouw eigen pensioen en het financieel opvangen van een grote groep in nood, is de keuze snel gemaakt. Maar een beetje perspectief is op zijn plaats. De kost om de mensen met een vluchtelingenstatuut te helpen is vrij klein op de totale uitgaven van de sociale zekerheid. Bovendien valt het leefloon onder de bijstand, en niet onder de sociale zekerheid waarvoor het rechten en plichten-verhaal opgaat, en is het verre van genereus: je komt er amper mee over de armoededrempel. Een groep mensen geen OCMW-steun toe-kennen, is dus een politieke keuze. Geen kwestie van centen.”

Hoe verklaar je dan het discours in bepaalde kringen om streng te zijn voor vluchtelingen?

“Kijk, volgens het Thomas-theorema hebben situaties pas gevolgen wanneer mensen situaties als werkelijk definiëren. De definitie van de situatie heeft dus een invloed op het handelen. Voel je je onveilig in jouw wijk, ook al is die dat niet, dan ben je bij verkiezingen geneigd op een partij te stemmen die daaraan zegt te zullen werken. Zo’n gevoelens mag je niet onder de mat vegen; wel is het zaak wat perspectief aan te leveren. Je moet bijvoorbeeld blijven zeggen dat de grootste groep vreemdelingen niet de Marokkanen of de Turken zijn, maar wel de Italianen, de Fransen en de Nederlanders. Je moet blijven zeggen dat er in de cijfers meer Polen zijn dan Turken - al komt dat natuurlijk omdat velen van Turkse origine ondertussen de Belgische nationaliteit hebben.”

De manier waarop er in het publieke debat over vluchtelingen wordt gesproken, is dus erg belangrijk?

“Daarom dat de uitspraken van Bart De Wever me zo stoorden. Die honderden mensen in de Brusselse parken krijgen helemaal niet direct bijstand en huisvesting. Neen. Die hebben daar

Interview met Johan Wets

SAMPOL_september 2015.indd 50 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|51

pas recht op als die een statuut van vluchteling krijgen. En als die mensen onder subsidiaire bescherming vallen, wordt pas na vijf jaar beslist of ze recht hebben op alle voorzieningen van onze sociale zekerheid.”

N-VA pleit voor een apart statuut voor tijdelijke vluchtelingen, en wordt daarin bijgetreden door sp.a. Een goed idee?

“Ik zou geen apart statuut voor tijdelijke vluchtelingen inroepen. Ik vind het bestaande systeem goed. Bij elke asielzoeker wordt apart gekeken of die het permanente vluchtelingen-statuut of het tijdelijke statuut van subsidiaire bescherming krijgt. Nogmaals: de Syrische vluchtelingen past vaak niet in het Genève-verhaal. De Conventie van Genève spreekt van vrees voor persoonlijke vervolging omwille van ras, religie, nationaliteit, politieke overtui-ging of sociale groep waartoe je behoort. Syriërs ontvluchten de oorlogssituatie in hun land, geen persoonlijke vervolging. Die groep mensen valt dus niet onder het asielsysteem en maakt weinig kans om het vluchtelingenstatuut te krijgen. De meesten vallen onder ‘subsidi-aire bescherming’, wat slechts recht geeft op een tijdelijk verblijf van maximaal vijf jaar. De vraag is of de chaos in Syrië binnen vijf jaar opgelost is. Waarschijnlijk niet.”

Toch enten liberalen en Vlaams-nationalisten de vluchtelingencrisis erg op het ‘rechten en plichten-verhaal’.

Interview met Johan Wets

SAMPOL_september 2015.indd 51 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|52

“Wat op haar beurt leidt tot felle reactie van socialisten en groenen. Kijk, dit is een typisch de-bat waar linker- en rechterzijde elkaar bestoken. Toch valt er heel wat te zeggen voor een mid-denweg. Neem de discussie over de gemeenschapsdienst voor vluchtelingen. Natuurlijk wringt het dat een Syrische hersenchirurg hier bladeren zou moeten samen vegen. Maar misschien kan die, in afwachting van de erkenning van zijn diploma, aan de slag als assistent in een universitair ziekenhuis? Dat zou toch moeten kunnen? Hij krijgt ondersteuning, maar daar staat iets tegen-over. Plus, het kan die man een stuk waardigheid geven. Dit alles gebeurt best in overleg met asielzoekers zelf. Want bij hen bestaat ook onvrede hoe ze worden opgevangen. Soms terecht. Soms onterecht, want het is voor een administratie niet evident om duizenden aanvragen tege-lijk te verwerken. Het is dus zaak om langs de twee kanten inzicht te verschaffen.”

Hoe doe je dat?

“In de preambule van UNESCO (1945) staat een mooie uitspraak van de Amerikaanse dich-ter-politicus Archibal MacLeish: “That since wars begin in the minds of men, it is in the minds of men that the defences of peace must be constructed”. Dat vat het mooi samen. Niet alleen oorlo-gen en gewapende conflicten, maar ook andere twisten ontstaan vaak in de menselijke geest. Daar moet je zien binnen te dringen. Dat is ongelooflijk moeilijk, want de retoriek komt uit de buik van de mensen. Je moet blijven uitleggen dat een concentratie van vluchtelingen in de steden niet te vermijden is omdat nieuwkomers vrije keuze van vestiging hebben. Je moet blijven uitleggen dat het manu militari terugsturen van duizenden vluchtelingen om logis-tieke redenen jaren kan duren en dus moeilijk haalbaar. Je moet blijven uitleggen dat mensen ondanks een financiële stimulans, zoals de Belgische regering indertijd deed door 10.000 BEF te geven, niet terug willen naar hun land waar huisvesting, gezondheidszorg, werkgele-genheid en veiligheid een stuk slechter zijn dan hier.”

Is onze sociale zekerheid een pull factor voor vluchtelingen, zoals Bart De Wever stelt?

“Uit het rapport ‘Imagining Europe from the outside’ van het EUMAGINE-project (2010-2013) blijkt dat mensen niet in de eerste plaats omwille van economische redenen naar Europa komen, maar omwille van mensenrechten. In Europa kan je een veilig leven opbou-wen. Velen hebben geen idee wat Europa is; er doen veel misverstanden de ronde over. Maar 1 ding is wel duidelijk: Europa is een pars pro toto voor hetgeen dat goed gaat in de wereld.”

Klopt dat? Deze stroom vluchtelingen wil niet in Hongarije, Macedonië of Servië blijven, maar reist door naar Duitsland, België of Zweden. Dan heeft ze toch een goed beeld welke verschillen er zijn?

“Nu spreekt u over de vluchtelingen die uit Syrië komen; de studie waarover ik het had handelde over migranten uit Marokko, Senegal, Turkije en Oekraïne. De Syrische vluchte-lingen zijn door de band genomen een stuk hoger opgeleid, goed geïnformeerd en zeker niet straatarm. Met hun smart phone tekenen ze hun route uit; Facebook bezorgt hen de laatste updates langs waar ze best gaan. Deze vluchtelingen zijn in niets te vergelijken met bijvoor-

Interview met Johan Wets

SAMPOL_september 2015.indd 52 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|53

beeld de economische migranten uit de jaren 1960 die in de Turkse en Marokkaanse bergen leefden, analfabeet waren en met veewagens werden opgepikt om hier in de mijnen te komen werken.”

Die integratie was op zijn zachtst gezegd geen succes.

“Klopt. Voor de meer recente migratie lijkt de trend toch anders. In het rapport ‘Long and winding road to employment’ (2015) maakten Andrea Rea en ikzelf een inventaris op van alle mensen die tussen 2000 en 2010 het land binnenkwamen en die op het moment van onderzoek nog altijd in het land waren. Wat blijkt? Het eerste jaar zit een groot aandeel in de bijstand met een OCMW-uitkering. Jaar na jaar zie je dat aantal echter verminderen en tegelijk hun deelname op de arbeidsmarkt langzaam stijgen. Na verloop van tijd vindt 40% de weg naar werk. Er is duidelijk een beweging van mensen die uit de bijstand geraken. Daar-naast keken we in dat onderzoek ook naar de regio van herkomst. Opvallend: mensen uit low income countries hebben schijnbaar meer kans om werk te vinden dan mensen uit medium income countries. Afrikanen deden het beter dan andere niet-EU Europeanen. Naar de reden is het gissen. Misschien is het omdat ze Frans of Engels spreken. Of omdat ze eender welk werk aannemen.”

Terug naar de huidige vluchtelingencrisis. Volgens het Verdrag van Dublin moeten vluchtelingen hun asielaanvraag doen in het land waar ze voet aan wal zetten. Maar Italië en Griekenland schrijven vluchtelingen niet in, Hongarije zorgt voor transit zodat ze zo snel mogelijk in Oostenrijk staan. Het Verdrag van Dublin werkt duidelijk niet. Moeten we het herzien?

“Zeker. Als je dat Verdrag behoudt, belanden vluchtelingen of aan onze buitengrenzen of op een van onze internationale luchthavens. Wat ik me dan altijd afvraag: in welke mate heeft Luxemburg dan asielaanvragen? Het heeft internationale luchthavens noch buitengrenzen. Is het Verdrag van Dublin voor hen dan niet van toepassing? Dat moet dus worden herzien. In de plaats komt best een nieuw solidariteitsmechanisme voor de opvang van vluchtelin-gen. Een spreidingsplan van vluchtelingen over alle EU-lidstaten, rekening houdend met verschillende factoren zoals o.m. demografie.”“Los daarvan moeten we sowieso onze buitengrenzen versterken. Men spreekt wel over Fort Europa, maar het is eerder Gatenkaas Europa. Nu worden de patrouilles op de Middellandse Zee voornamelijk gedaan door Grieken, Spanjaarden en Italianen. Ook daar is meer solidari-teit nodig.

Strengere grenscontroles, zegt u. Leidt dat niet gewoon tot een ander soort migratie?

“De Amerikaanse vorser Douglas Massey deed daar interessant onderzoek over, met resul-taten die de Amerikaanse overheid zeer tot ongenoegen stemde. Daaruit bleek dat door de verstrenging van de grenscontrole met Mexico de smokkelroutes een stuk duurder werden. Daardoor bleven seizoenarbeiders niet alleen langer, maar trokken ze ook een stuk dieper het

Interview met Johan Wets

SAMPOL_september 2015.indd 53 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|54

land in. U heeft gelijk: strengere controles leiden niet per definitie tot minder migratie, wel tot een toename van illegale migratie en tot een ander type migratie.”

Moeten we dit begrijpen als een bedekt pleidooi voor open grenzen?

“Dit is zeker geen pleidooi voor open grenzen. De grenzen openzetten, kan je alleen met heel Europa samen doen. En zelfs dan is het geen goed idee: met compleet open grenzen wring je ons sociaal systeem dat de afgelopen decennia met zoveel moeite is opgebouwd helemaal uit.”

Meer gecontroleerde migratie, is het daar dan waar u naartoe wil?

“Zoals ik zei moeten we onze buitengrenzen versterken. Maar parallel zetten we best een systeem op poten waarlangs mensen ook binnen kunnen. Eén van mijn studenten vroeg me waarom we geen brug bouwen tussen Ceuta en Cadiz en 200 euro voor de oversteek vragen. Het is een prikkelende gedachte: dan verdrinken de vluchtelingen niet, leggen we de smok-kelaars droog en kunnen we mensen registeren bij het binnenkomen.” “Sommige landen organiseren al legale vormen van inwijking. In Groot-Brittannië kan je veel gemakkelijker aan de slag dan in België. Ook hier heb je dus een eengemaakt systeem nodig op Europees niveau met dezelfde criteria. Probleem is dat de Commissie en het Parlement wel wat initiatieven kunnen nemen inzake migratie, maar dat de meeste beslissin-gen geblokkeerd blijven in de Raad. Dat maakt dat er slechts met mondjesmaat initiatieven worden genomen om tot dezelfde criteria te komen.”

Er bestaan al kwaliteitscriteria voor opvang van asielzoekers. Maar veel landen, zoals Griekenland, vegen er gewoon hun voeten aan.

“Klopt. Maar dat neemt niet weg dat er tussen lidstaten enorme verschillen bestaan: inzake arbeidsmarkt, attitude van mensen, structuur van de economie, enzovoort. Als je moet kiezen tussen een onderkomen asielcentrum in Finland of een onderkomen asielcentrum in Griekenland, zit je als vluchteling natuurlijk liever in Finland omwille van de mogelijkheden daar. Zelfs tussen erg egalitaire landen als België en Zweden zijn de verschillen groot. In Zweden krijgen alle legale burgers gelijke rechten; zonder wettig verblijf krijg je er nul rech-ten. In België, daarentegen, krijgen mensen zonder papieren toegang tot dringende medische zorg en moeten kinderen naar school ongeacht hun statuut. Wat is beter? Moeilijk te zeggen. De Zweedse overheid doet niets voor mensen zonder wettig verblijf. De Belgische geeft een aantal rechten aan mensen die er eigenlijk niet mogen zijn. Feit is: elk land heeft een residu van mensen zonder wettig verblijf. Daar mag je de ogen niet voor sluiten.”

Grote verschillen zijn er ook inzake bereidheid om vluchtelingen op te vangen. Hoe komt het dat de Visegrad landen - Tsjechië, Slowakije, Polen, Hongarije - zo terughoudend zijn?

“Ik zou niet zo ver gaan de reden te zoeken in de volksaard. Ik vermoed dat het te maken

Interview met Johan Wets

SAMPOL_september 2015.indd 54 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|55

Interview met Johan Wets

heeft met een gebrek aan ervaring. Deze landen hebben al 1000 jaar te maken met Roma, maar voor hen werd nog nooit een minderhedenbeleid ontwikkeld. Enkele jaren geleden kwam de Slowaakse minister van Binnenlandse Zaken naar Gent om te leren hoe minder-heden hier worden aangepakt. Ontluisterend. Deze landen hebben nooit iets gedaan met de grote concentratie Roma. Dan is het niet evident dat ze dat plots wel gaan doen als ze overspoeld worden door nog een andere groep mensen. Ook een zekere angst voor de islam speelt misschien een rol.”

Moet de harmonisering in Europa niet een stuk verder gaan dan enkel inzake asiel- en migratiebeleid?

“Je kan geen nieuw asiel- en migratiebeleid uittekenen zonder andere domeinen aan te pakken. Als je een positief migratieverhaal wil maken, moet je werken aan een meer sociaal Europa. De vleessector in Gent is een boeiende case. Doordat die niet kon concurreren met de Duitse vleessector, waar toen geen minimumloon bestond en Oekraïners tegen dum-pingprijzen werkten, kwamen op een gegeven moment heel wat Turkssprekende Bulgaarse schijnzelfstandigen voor Gentse Turken werken. Dat zette de Gentse vleessector erg onder druk. Probleem is dus dat nationale en Europese regels niet op elkaar afgestemd zijn. De Europese detacheringsrichtlijn zorgt voor deloyale concurrentie. Dat is slecht vanuit economisch perspectief, maar ook vanuit sociaal perspectief. Mensen komen in een negatief daglicht te staan. Denk maar aan de ‘Poolse loodgieter’ indertijd. Europa moet dus zoveel moge-lijk harmoniseren waar mogelijk. Want het handelsbeleid, het veiligheidsbeleid, het ontwikkelingsbeleid, het sociale beleid, ... het heeft allemaal een impact op mogelijke migratiestromen.”

Meer Europa dus om de migratiestromen te ma-nagen: voorwaar geen eenvoudige boodschap.

“En toch is het de enige manier. We moeten onze ogen openhouden voor wat de toekomst zal brengen. Mo-menteel is het salon even vol, maar het kan best dat het salon in de toekomst langzaamaan leegloopt. In de redelijk nabije toekomst gaat de demografische evolutie een aantal opportuniteiten bieden. Volgens projecties van Eurostat

SAMPOL_september 2015.indd 55 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|56

Interview met Johan Wets

(2008) zal Duitsland kampen met een bevolkingsafname van 19% tegen 2060. Ook voor Bul-garije, Roemenië en de Balkan-landen voorziet men een afname. De bevolking in België zou daarentegen toenemen met zo’n 23%, in Nederland met 15% en in Groot-Brittannië zelfs met bijna 45%. Voor België zou ongeveer de helft van de toename niet-EU burgers zijn. Als er dus 2,5 miljoen mensen bijkomen, gaat het om 1,25 miljoen niet-EU burgers. Door de demografi-sche evolutie, en de veroudering van de bevolking, krijg je een andere afhankelijkheidsgraad van productieven tegenover niet-productieven. Nu wordt die toename van niet-EU burgers nog als negatief gezien. Maar in de toekomst wordt dat misschien iets positiefs, want noodza-kelijk voor de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid.”

Nogmaals. Dan spelen politici een belangrijke rol in het verhogen van de bereidheid om meer migran-ten op te nemen in ons systeem. Waarom doen ze dat niet?

“Winston Churchill had gelijk: ‘Democracy is the worst form of government, except for all the others.’ De parlementaire democratie is een geïnstitutionaliseerde manier van kortetermijn-denken. Ze laat niet toe om op lange termijn te denken. Voor migratie en asiel is dat erg nodig. Er zijn helaas weinig politici die het charisma hebben om constructieve voorstellen op lange termijn te lanceren. Met als gevolg dat het op korte termijn altijd behelpen is.”

Interview: Anne Van Lancker, Wim Vermeersch Foto’s: Theo Beck

SAMPOL_september 2015.indd 56 22/09/2015 13:32:38

sampol 2015/7|57

ELINE VAN NES - Het leven in ‘De Jungle’ van Calais

Naar aanleiding van de bestorming van een veerboot door honderden vluchtelingen, reisde Eli-ne van Nes een jaar geleden met journalist Jurriaan van Eerten af naar Calais. Zij brachten een aantal dagen door met de vluchtelingen, die op een vervuild fabrieksterrein wonen dat zij ‘De Jungle’ noemen. Het tentenkamp doet nog het meeste denken aan sloppenwijken zoals die in de randen van Afrikaanse of Aziatische steden ontstaan zijn. De bewoners van het tentenkamp vertelden over het geweld en de vervolging waarvoor zij op de vlucht waren, en de hoop die zij hadden om met een vrachtwagen mee te kunnen liften naar Engeland. Op de foto wilden zij niet altijd, aangezien zij bang waren dat hun familie thuis zou zien dat het leven in Europa voor hen niet zo rooskleurig is als gedacht. Vandaag, een jaar later, is Calais opnieuw volop in het nieuws: ‘De Jungle’ is intussen een permanente sloppenwijk in West-Europa geworden.

Jurriaan van Eerten en Eline van Nes reizen samen over de wereld om verhalen te maken, waarin zij de persoonlijke kant van het nieuws laten zien. Meer beelden op www.elinevannes.com.

‘De Jungle’ bevindt zich op een terrein van een fabriek, bezaaid met afval en bevuild door giftige stoffen.

SAMPOL_september 2015.indd 57 22/09/2015 13:32:40

Er is weinig drinkwater dus zijn een aantal mensen genoodzaakt deze uit een brandslang te halen.

SAMPOL_september 2015.indd 58 22/09/2015 13:32:41

Veel mensen proberen via vrachtwagens Engeland binnen te komen (door erin te springen of

zich onder een vrachtwagen vast te klampen) .

SAMPOL_september 2015.indd 59 22/09/2015 13:32:42

De mensen wassen zich in een rivier naast de tentenkampen.

SAMPOL_september 2015.indd 60 22/09/2015 13:32:43

Een manier om bij ‘De Jungle’ te komen, is door een doorgeknipt hek te kruipen.

SAMPOL_september 2015.indd 61 22/09/2015 13:32:44

Deze Syriër scheert zich elke ochtend voordat hij weer een poging waagt naar Engeland te vluchten.

SAMPOL_september 2015.indd 62 22/09/2015 13:32:46

Elke dag koken de vrouwen in hun ‘keuken’. De meeste mensen in Calais komen uit Ethiopië, Eritrea of

Somalië, dus wordt er veel injera gemaakt (pannenkoek-achtig brood gemaakt van teff-meel).

SAMPOL_september 2015.indd 63 22/09/2015 13:32:47

Twee mensen liggen nog te slapen in een tent in ‘De Jungle’.

SAMPOL_september 2015.indd 64 22/09/2015 13:32:48

sampol 2015/7|65

Waarom sp.a naar het centrum moet

PRO - CONTRA

Tom Potoms

VOORKEUREN VOOR HERVERDE-LING: DE ‘SOCIALE CORRECTIES’

Een grote hoeveelheid literatuur heeft de vraag trachten te beantwoorden in hoeverre mensen een voorkeur hebben voor herverdeling. Wat veelal uit dit onderzoek naar voren komt is dat de meeste mensen een hoge bereidheid tot beta-len hebben voor het sociale zekerheidssysteem, als men maar het gevoel heeft dat belastingen, de bijdragen tot het publieke goed, terechtkomen bij diegenen die het echt nodig hebben’. Met andere woorden: mensen die tegenwoordig meer rechts stemmen doen dit niet uit egoïsme,

Een paar maanden geleden werd John Crombez tot nieuwe voorzitter van sp.a verkozen. Ondertussen kennen we ook de nieuwe voorzitter van de Britse sociaaldemocratische La-bour partij, met - op het moment van schrijven - Jeremy Corbyn als favoriet met een naar Britse maatstaven zeer links-populistisch discours. Er is al veel over geschreven en gezegd, maar nogmaals een poging tot (electorale) analyse: moet de sociaaldemocratie in West-Eu-ropa een links-populistische koers varen, of moet het veeleer het politieke centrum opzoe-ken? Ik pleit voor het tweede: beste John, kies voor het centrum!

maar uit een gevoel dat het systeem’ niet meer `fair’ is.

Dat gevoel werd de voorbije decennia versterkt door het verder uitbreiden van de welvaartsstaat naar terreinen die zeker niet passen bij klassieke herverdeling. Een voorbeeld hiervan in Vlaamse context is het subsidiëren van gratis openbaar vervoer. Veel mensen die vaak perfect bereid zijn én de financiële mogelijkheden hebben om een kleine bijdrage te betalen voor een abon-nement, konden zich toch gratis verplaatsen. Veel belastingbetalers zien die middelen dus in eerder opwaartse richting verdwijnen’, i.p.v.

SAMPOL_september 2015.indd 65 22/09/2015 13:32:48

sampol 2015/7|66

naar diegenen die echt bijkomende financiële ondersteuning nodig hebben.

Gratis openbaar vervoer is uiteraard maar één voorbeeldje (maar het is terecht omdat veel mensen aan linkerzijde blijvend de idee ver-kondigen dat dit een progressief-herverdelende maatregel was, hetgeen zeker niet evident of eenduidig is).

Centrumrechtse partijen zoals N-VA hebben dit zeer goed begrepen. Niet voor niets gaat hun politieke communicatie altijd in twee rich-tingen: enerzijds het schrappen van bepaalde voorzieningen én de mededeling dat er soci-ale correcties’ zullen zijn. Ik sta zeer sceptisch t.a.v. de effectieve uitvoering van het laatste aspect, maar de communicatie is wel effectief en in zekere zin is daar zelfs niets asociaal’ aan. Centrumlinkse politici zijn veel te snel om dit af te doen als overgang naar liefdadigheid’.

Wederom, als er een constante in de voorkeuren voor herverdeling en delen bestaat, dan is het de overtuiging dat middelen effectief moeten terechtkomen bij zwakkeren binnen een ge-meenschap. Rechts heeft dat begrepen. Links blijft zitten in het niet-bereikbare idealisme van de onbegrensde welvaartsstaat.

ZICHTBAARHEID: WIE ZIJN DE ‘SU-PERRIJKEN’?

John Crombez heeft tijdens zijn campagne en bij de start van zijn voorzitterschap aangekondigd dat hij scherper’ en `duidelijker’ wil zijn. Het valt op dat hij meer het begrip superrijken’ hanteert. Dit begrip valt allicht binnen het kader scherp en duidelijk links’, maar is het politiek

effectief om een ruime, sterke sociaaldemocra-tische partij uit te bouwen?

Ik vrees van niet. Cruciaal is uiteraard het aspect van zichtbaarheid. Veel mensen hebben geen goed idee van wat Crombez precies bedoelt met dat begrip. Wie heeft hij in het oog? Het is zeer onduidelijk. Mensen zullen allicht snel denken aan ondernemers zoals Wouter Torfs of Marc Coucke. Zijn aanvallen op hen electoraal lonend? Wel, we hoeven slechts te denken aan de relatief grote stroom negatieve reacties (ook van werknemers) op de uitspraken van voormalig sp.a-voorzitter Bruno Tobback op Wouter Torfs.

In tegenstelling tot het relatief vage begrip su-perrijken’ (die overigens vaak toch eerder een internationaal profiel hebben), kunnen veel mensen - terecht of onterecht - een beeld vormen van mensen die de kantjes van het socialeze-kerheidssysteem opzoekt. Veel centrumlinkse kiezers wijzen op de cijfergegevens die aantonen dat het om een (relatief) kleine groep gaat. Dat is zo. Helaas is het een gegeven van menselijke psychologie dat men veeleer reageert op basis van gevoelens en indrukken, niet op basis van cijfergegevens.

Dat ontkennen helpt niet. Helaas is het een vrij robuust gegeven in psychologisch, politicolo-gisch en gedragseconomisch onderzoek. Velen aan de (uiterst) linkerzijde beargumenteren dat het mogelijk is om, bijvoorbeeld in analo-gie met wat Thatcher voor rechts in de Britse politiek heeft gedaan, `het politieke centrum te verplaatsen’. Ook Syriza wordt dan vaak als voorbeeld aangehaald.

Deze vergelijking vergeet een belangrijk aspect (wat zelfs de meest fervente marxist zou moeten erkennen): om zulke drastische wijzigingen in politieke voorkeuren te bewerkstelligen, dienen de materiële omstandigheden ook in overeen-stemming te zijn met het discours. Thatcher gaf kiezers een boodschap dat paste bij de tijdsgeest

Tom Potoms Waarom sp.a naar het centrum moet

SAMPOL_september 2015.indd 66 22/09/2015 13:32:48

sampol 2015/7|67

in Groot-Brittannië (te sterke, verlammende vakbondsmacht, gevoel van economische stilstand, enzovoort). Tsipras gaf Grieken een boodschap die paste bij het gevoel van enorm leed door het besparingsbeleid.

Past de Vlaamse politieke context in dit plaatje? Duidelijk niet. Hoezeer we ook kritiek kunnen hebben op het gevoerde (centrumrechtse) be-leid, de gevolgen van dit beleid - en algemener

van de economische crisis - op de gemiddelde Vlaming blijft veel te beperkt om een linkser verhaal op te enten.

De rechterzijde heeft dit wederom goed begre-pen en de politieke strategie (en communica-tie) daarop aangepast. Waarom zouden linkse politici zich hiervan weerhouden? Je kan per-fect de `imperfecties’ aanzetten om tot mooie, wenselijke uitkomsten te komen, progressief-herverdelend beleid i.p.v. een verdere afbouw van de sociale zekerheid. Wenselijk, toch?

NIET NAAR LINKS, BEZET HET CEN-TRUM

Vandaar mijn oproep naar sp.a-voorzitter John Crombez: de beweging richting een meer scherp links discours stemt helemaal niet overeen met

de wens om een volkspartij rond de 20% te worden. Het is een illusie te denken dat men hiermee verder komt in de realisatie van de sociaaldemocratische (of socialistische) doel-stellingen: enkel in het beleid kan men deze effectief uitvoeren.

De CD&V heeft (eindelijk) een kleine bocht naar een meer linkse koers genomen met het strijden voor een vermogenswinstbelasting, de

indexsprong voor de huurprijzen, enzovoort. In plaats van het infantiele spel oppositie/meer-derheid te spelen, kan een verantwoordelijke sociaaldemocratische partij aansluiting zoeken met de christendemocratische basis. Overtuig de linksere kiezers en leden binnen CD&V van een eventueel latere samenwerking op de eerder aangehaalde thema’s.

Zo’n ruim centrumlinks front van socialisten, sociaaldemocraten en christendemocraten biedt een enorme uitdaging voor N-VA. Met een keuze tussen een veel meer liberale volks-partij of een sociaal meer gevoelige volkspartij is het allerminst duidelijk dat de meeste Vla-mingen voor het eerste zouden kiezen. Een mooie toekomst voor de sociaaldemocratie in Vlaanderen wordt dan meer waarschijnlijk. Waar wacht sp.a op?

Tom Potoms Doctoreert economie aan de Université Libre de Bruxelles (ULB)

Hoezeer we ook kritiek kunnen hebben op het gevoerde (centrum-rechtse) beleid, de gevolgen van dit beleid - en algemener van de economische crisis - op de gemiddelde Vlaming blijft veel te beperkt om een linkser verhaal op te enten.

Tom Potoms Waarom sp.a naar het centrum moet

SAMPOL_september 2015.indd 67 22/09/2015 13:32:48

sampol 2015/7|68

Waarom sp.a niet naar het centrum moet

PRO - CONTRA

Sacha Dierckx

HET EINDE VAN DE DERDE WEG

Wie stelt dat sp.a het centrum moet opzoeken, gaat ervan uit dat dat electoraal het beste is. Daar zijn echter verschillende kanttekeningen bij te plaatsen. Eerst en vooral: wie nog gelooft in het sprookje van de Derde Weg heeft te veel Disney-films bekeken. De optimistische context van de Nieuwe Economie, mondialisering en post-Koude Oorlogssituatie van de jaren 1990 is voorbij. Nu zitten we met de nasleep van de zwaarste crisis van het kapitalistische systeem sinds de jaren 1930, contraproductief besparingsbeleid inbegrepen.De tijdsgeest zorgt ervoor dat de Derde Weg niet

Talloze opinies zijn geschreven over de vraag of sp.a (en andere linkse partijen) vanuit elec-toraal oogpunt naar links dan wel naar het centrum moet opschuiven. Meestal weerspie-gelt het antwoord vooral de politieke voorkeur van de schrijver. Dat is op zich positief: veel meer dan electorale overwegingen zou de analyse van de maatschappij waarin we (willen) leven centraal moeten staan voor een politieke partij. Maar zelfs als je het electoraal en stra-tegisch bekijkt, zijn er goede redenen om de linksere koers die John Crombez lijkt te varen te steunen. Want sp.a moet eerst naar links om opnieuw vooruit te kunnen.

alleen inhoudelijk, maar ook electoraal onbedui-dend is. Verkiezingsresultaten in West-Europa en daarbuiten tonen dat een centrumkoers geen garantie vormt tegen electorale achteruitgang en er vaak op lange termijn zelfs toe bijdraagt. In het meest extreme geval dreigt dan de ‘paso-kificatie’ van sociaaldemocratische partijen, met de volledige (electorale) irrelevantie als gevolg.

DE STRATEGISCHE ZWAKTE VAN EEN CENTRUMKOERS

Er zijn nog goede redenen om aan te nemen dat een centrumkoers strategisch niet slim is. Ten

SAMPOL_september 2015.indd 68 22/09/2015 13:32:48

sampol 2015/7|69

eerste kan je je afvragen wat er structureel te winnen valt in het politieke centrum. Kan je de volatiele kiezer op duurzame wijze overtuigen als de verschillen met andere partijen beperkt of onduidelijk zijn voor de gemiddelde burger?Ten tweede zal je een deel van de kiezers nooit kunnen overtuigen. De actieve twitteraar die ervan overtuigd is dat alles ‘de schuld van de sossen’ is, zal ook niet op sp.a stemmen als de partij zich meer naar het politieke midden be-

geeft. De economische elite die baat heeft bij de afbraak van de sociale zekerheid, lagere lonen en hogere winsten zal ook niet gemakkelijk een centrumlinkse partij steunen.Ten derde werkt de overname van rechtse elementen contraproductief. Als zelfs linkse partijen bijvoorbeeld de nadruk leggen op de enkelingen die profiteren van de sociale zeker-heid, dan delegitimeert dat het bestaan van die sociale zekerheid. En welke politieke stroming is er dan beter geplaatst om ze af te bouwen? Als je ervan overtuigd bent dat er toch zo veel profiteurs zijn, is de kans klein dat je een stem op sp.a of een andere linkse partij overweegt.Of als zelfs linkse partijen de nadruk leggen op competitiviteit, loonmatiging en besparingen, dan zullen nog meer mensen geloven dat onze lonen te hoog zijn, onze sociale zekerheid te duur en onze overheid te groot. Welke partijen zullen daar garen bij spinnen? Opnieuw niet de linkse partijen. Het ‘origineel’ zal voor de meeste mensen die in dat rechtse verhaal ge-loven altijd beter zijn dan een socialere ‘kopie’ ervan.

RUIMTE CREËREN VOOR LINKS

Het is dus weinig waarschijnlijk dat een cen-trumkoers op duurzame wijze electoraal lonend is. Maar zelfs als je ervan uitgaat dat kiezers er veelal rechtse standpunten op nahouden, bete-kent dit nog niet dat een centrumkoers de juiste is. Het grootste probleem met die redenering is dat ze vertrekt vanuit een statische politieke behoefte: de verdeling van politieke voorkeuren

ligt vast en politieke partijen moeten zich daar naar richten.Enerzijds is dat een gemakzuchtig en cynisch uitgangspunt. Als bijvoorbeeld de publieke opinie tegen vluchtelingen is, moet links dan dat standpunt overnemen en de allerzwaksten in de steek laten? Anderzijds is het ook een fout uitgangspunt. Internationaal onderzoek toont aan dat kiezersvoorkeuren niet stabiel zijn en gestuurd kunnen worden door de poli-tiek. De neoliberale revolutie van de jaren 1980 en 1990 is duidelijk gebaseerd op het wijzigen van die kiezersvoorkeuren, waarbij niet alleen rechts, maar ook veel linkse partijen steeds meer rechtse premisses gingen aanvaarden.Maar wat rechts gekund heeft, moet links ook kunnen. Ongelijkheid is hét voorbeeld daarvan. Voor de crisis leken weinigen ervan wakker te liggen, sindsdien is het veel meer op de voor-grond gekomen. De oorzaken en gevolgen van de crisis spelen daar een belangrijke rol in, maar ook Occupy en de Indignados hebben het thema hoger op de agenda geplaatst, net als intellec-tuelen zoals Piketty en Stiglitz.

Links moet de publieke opinie sturen in plaats van volgen. In moei-lijke termen heet het dat links een ‘war of position’ moet voeren, een ideologische strijd die de hele maatschappij en de publieke opinie doet opschuiven naar links.

Sacha Dierckx Waarom sp.a niet naar het centrum moet

SAMPOL_september 2015.indd 69 22/09/2015 13:32:48

sampol 2015/7|70

Links moet de publieke opinie dus sturen in plaats van volgen. In moeilijke termen heet het dat links een ‘war of position’ moet voeren, een ideologische strijd die de hele maatschappij en de publieke opinie doet opschuiven naar links. Zo wordt als het ware een ‘gat op links’ gecreëerd in plaats van een ‘gaatje in het cen-trum’ op te vullen. Gemakkelijk is dat niet, van vandaag op morgen zal het ook niet gebeuren, maar het is wel de enige mogelijkheid om een sociaal rechtvaardige en duurzame wereld te bewerkstelligen.

NAAR EEN LINKS VERHAAL DAT VERENIGT EN MOBILISEERT

Zoals hierboven gesteld, zal je de economische elite moeilijk kunnen overtuigen van een (cen-trum)links verhaal. Om de maatschappij te doen evolueren in een richting die ingaat tegen de belangen van die machtige coalitie van rijke individuen, multinationals en financiële instel-lingen, is een linksere koers nodig.Ten eerste moet je een verhaal vertellen (en een beleid voeren) dat de ‘lagere klassen’ en ‘mid-denklasse’ verenigt. Belangrijke aspecten daar-bij zijn net die elementen waarvan sommigen

beweren dat een minder linkse koers nodig is: de strijd tegen ongelijkheid, de macht en rijk-dom van de 1% en big business; het behoud en de versterking van een sterke sociale zekerheid en universele openbare diensten zoals onder-wijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer; en het gevecht tegen langer werken en voor arbeidsduurvermindering. Dat zijn allemaal vraagstukken waarbij mensen uit verschillende inkomensgroepen gemeenschappelijke belan-gen hebben, en waarbij uit enquêtes vaak blijkt dat linkse maatregelen zeker niet onpopulair zijn. Ten tweede heeft een links beleid altijd al een belangrijke beweging buiten het parlement nodig gehad: vakbonden, sociale bewegingen, stakingen, straatprotest, … Dat vergt heel wat meer politiek engagement dan één keer om de paar jaar een vakje kleuren op je stembrief. Dat engagement en enthousiasme wordt niet opge-wekt door een hervormde Derde Weg of een wa-zige centrumkoers. Wél door een duidelijke en consistente linkse koers, zoals campagnes van onder meer Corbyn, Syriza en Podemos aan-tonen. Zo is een centrumkoers op alle vlakken een doodlopend straatje: electoraal, strategisch, inhoudelijk en op vlak van politieke mobilisatie.

Sacha Dierckx Doctor in de politieke wetenschappen (Universiteit Gent) en actief bij Poliargus

Sacha Dierckx Waarom sp.a niet naar het centrum moet

SAMPOL_september 2015.indd 70 22/09/2015 13:32:48

sampol 2015/7|71

Minister van Financiën, Johan Van Overtveldt, kreeg onlangs de vraag of hij vond dat enkele belangrijke economisten als Paul Krugman en Paul De Grauwe dan geen valabele argumenten aanbrengen in de discussie over Griekenland. Dat toverde een grijns op zijn gezicht en de bedenking dat belangrijke instellingen, zoals het IMF, ook hoogstaande economisten had-den die iets anders zeiden. Dat is het nu net: economisten beweren inderdaad dikwijls iets anders. Ondertussen zegt zelfs het IMF niet hetzelfde als bijvoorbeeld de Duitsers die van

Economie gaat over het (goede) leven

Luc Vanneste

In Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers1 klagen Rutger Bregman en Jesse Frederik dat de moraal uit de economie verdwenen is. Politieke economie is wiskunde of natuurkunde geworden, de homo economicus wordt niet door moraal bewogen. Vuilnisman-nen verdienen natuurlijk niet meer, ook al dragen bankiers niet bij tot welvaart en verplaat-sen zij die alleen maar of vernietigen ze die soms. Vuilnismannen horen meer te verdienen, een job moet ergens toe dienen. We mogen het niet overlaten aan de economie. Economie is niet neutraal. Wanneer het winstgevender wordt om niet te innoveren en onnoemelijk veel energie te steken in de ontwikkeling van financiële producten die de samenleving op de rand brengen, is het genoeg geweest.

een Griekse schuldherschikking niets willen weten. Economisten komen niet allemaal tot dezelfde conclusie omdat zij vertrekken van een andere grondslag, van een andere politieke visie.

LIBERALE IDEOLOGIE Liberalisme is een ideologie, laten we dat einde-lijk eens begrijpen! Het is een paradigma dat be-perkingen oplegt aan de manier waarop we naar de wereld kijken. In zijn zuiverste vorm ziet het niet dat grenzeloze groei en zijn tegenhanger,

SAMPOL_september 2015.indd 71 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|72

onbeperkt consumentisme, geen neveneffecten zijn maar precies de motor van het systeem. De Nederlandse filosoof Hans Achterhuis2 heeft overtuigend aangetoond dat dit een gevaarlijke en zelfs totalitaire utopie is, even gevaarlijk als communistische of andere fundamentalistische utopieën. Het is niet voldoende om de markt wat bij te sturen. Een alternatief moet minstens stre-ven naar een ander economisch mechanisme.

Geert Noels, toch niet van linkse huize, schreef in mei 2010 voor Trends een column onder de titel ‘De Ponzi-economie’. Hij noemt Charles Ponzi de belangrijkste economist van de afgelo-pen 100 jaar. Ponzi was een Italiaanse migrant in de Verenigde Staten. Hij was eigenlijk een

oplichter, gespecialiseerd in piramidesystemen. Noels toont met verschillende voorbeelden hoe exponentiële groei bijna mathematisch leidt tot ineenstorting. Ik verwijs alleen naar zijn voorbeeld van het financieel systeem, dat steeds grotere hoeveelheden krediet verslindt om een steeds kleinere economische groei op gang te houden.

Ondertussen heeft Noels twee zeer lezenswaar-dige boeken op zijn naam: Econoshock3 en Econo-shock 2.0.4 Vooral in het tweede is duidelijk dat de column in Trends geen uitschuiver was. Noels wil wel degelijk een revolutie, een duurzaamheidsre-volutie. Hij zegt het allemaal nog veel scherper in een interview in De Morgen van 28 december 2014: ‘We staan op een kruispunt, waarop we heel goed moeten nadenken over de weg die we zullen inslaan’. We kunnen onze economie ‘eco-

noshock’ maken of we kunnen proberen terug te keren naar het oude systeem. In dat laatste geval is alleen zwaar welvaartsverlies mogelijk. Econo-mische groei kan niet alles oplossen. Integendeel: voortdurend streven naar meer groei kan alleen maar evenwichten verstoren. Er is wel degelijk een breuk nodig. Zonder fundamentele correc-ties halen we het niet! Het oude systeem holt voortdurend zichzelf voorbij en moet dringend in evenwicht gebracht worden. Het probleem is echter dat iedereen ervan overtuigd is dat het enkel gaat om groei en grootte. De manier waarop uit de financiële crisis nauwelijks lessen getrok-ken werden, is daar tekenend voor: ‘Ik had vijf jaar geleden nooit durven in te schatten dat de derivatenhandel, het schaduwbankieren of de too

big to fall-filosofie vandaag nog zo groot zouden zijn. Zeker in die sector is de voorbije tijd pijnlijk tot uiting gekomen dat de oplossing voor velen nog altijd in het oude systeem ligt. Als we de oude schuldmachine opnieuw op gang kunnen trekken, dan slaat de groeimotor vanzelf ook wel weer aan en wordt alles zoals vroeger. Dat soort onzin.’ In Econoshock 2.0 pleit Noels voor duurzaamheid boven groei, het goede waarderen boven het nuttige, winst als doel in plaats van als middel (44/45).

DE OVERHEID DAN MAAR?

Het is vreemd dat Geert Noels dit doet, terwijl linkse denkers het vaak moeilijk hebben met de idee dat het kapitalisme een piramidespel is dat onvermijdelijk tot instorten leidt. En als ze het lijken te beseffen, waarom denken ze niet

De Nederlandse filosoof Hans Achterhuis heeft overtuigend aange-toond dat het liberalisme een gevaarlijke en zelfs totalitaire utopie is, even gevaarlijk als communistische of andere fundamentalisti-sche utopieën.

Luc Vanneste Economie gaat over het (goede) leven

SAMPOL_september 2015.indd 72 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|73

echt door? Joseph Stiglitz maakt in Freefall5 een economische analyse van de financiële crisis uit 2008. Hij waarschuwt om niet opnieuw in dezelfde val te trappen en pleit voor regulering, staatstussenkomst en stevige morele regels. Maar hij pleit niet voor een andere economie. Als het van hem afhangt, zullen de financiële avonturiers aan banden gelegd worden en dat is ongetwijfeld al iets. Maar de mallemolen, het systeem dat de ontplooiing van de productie-middelen belangrijker acht dan de bevrediging van de behoeften van de mensen, blijft door-gaan. De regulering blijft in wezen beperkt tot consumentenbescherming.

Kunnen we er dan nog om heen dat de mens stilaan gevangene wordt van zijn eigen destructi-viteit? Al geruime tijd hebben we de ecologische draagkracht van de aarde overschreden. Er dreigt een totale impasse indien we er niet in slagen een sociale en ecologische economie te realiseren, die gericht is op de bevrediging van menselijke behoeften. Vooruitgang heeft een schaduwzijde, schrijft die andere Nederlandse filosoof Ton Lemaire.6 Als we niet vlug ingrijpen zal de geval-len Prometheus niet meer rechtstaan.

Moeten we dan terug naar de idee dat de econo-mie zo veel mogelijk door de overheid bepaald wordt? Moet het ‘ondernemerschap’ aan banden gelegd worden? Nee, daar gaat het niet om. Vrijheid, ook vrijheid van initiatief, is absoluut niet tegengesteld aan socialisme. Net zomin als democratie overigens. Alleen kan de overheid een veel grotere rol spelen, zonder die vrijheid in te perken. Het moet echter een overheid zijn die zelf op een menselijke manier functioneert. Dit wil zeggen een overheid die in dienst staat van de mensen, die eindigheid en duurzaamheid tot de fundamentele waarden rekent.

Zo’n overheid is niet evident. Zo’n overheid

hebben we nog niet gehad. In het hoofdwerk van de Duits-Gentse filosoof Rudolf Boehm, Kritiek der grondslagen van onze tijd7, staat een hoofdstuk over bureaucratie. Een bureaucratie, heet het bij Boehm, heeft de neiging zomaar te groeien. Haar opdracht heeft daar eigenlijk niet veel invloed op. Het werk past zich gewoon aan de beschikbare tijd aan. Met andere woorden, hoe meer tijd hoe meer werk. Het bezig zijn krijgt zijn eigen belang. Wie totaal onbelangrijke dingen moet doen, slaagt er toch in er een belang aan te geven. Desnoods gaat dat letterlijk om het slijpen van potloden. Het bereiken van een doel wordt totaal ondergeschikt aan het bezig zijn. Men stelt doeleinden steeds verder uit, door de voorbereiding steeds breder uit te smeren. Op die manier maakt iedereen voor iedereen werk. Een staf moet dan ook steeds meer uitgebreid worden. Een ambtenaar voelt zich steeds over-werkt. Hij vraagt steeds meer personeel, maar dat zal nooit volstaan. Want onderling zullen de nieuwe mensen zelf zoveel werk genereren dat ze op hun beurt weer personeel zullen bijvragen. En al dat werk moet door de eerste ambtenaar gecontroleerd worden. Meer personeel betekent voor hem gewoon meer werk. Verzuipend meer werk. Hij heeft het doel, het eindpunt, de dood proberen uit te stellen, maar hij zal daar natuurlijk nooit in slagen. In plaats van aan werk geeft hij zich over aan verstrooiing. Maar in plaats van macht te verwerven, wordt hij depressief.

Natuurlijk kan zo’n overheidsbureaucratie geen links alternatief zijn. Maar valt het niet op dat die neiging om eindeloos te groeien precies de-zelfde neiging is als van de economie? Zoals we een andere economie nodig hebben, zo hebben we een andere overheid nodig.

ZORGEN VOOR GELIJKHEID

De overheid moet niet alleen met economie

Luc Vanneste Economie gaat over het (goede) leven

SAMPOL_september 2015.indd 73 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|74

bezig zijn. Ze moet zich vooral actief bekom-meren om het welzijn van de mensen. En dat welzijn, dat wordt nu toch wel door veel studies bevestigd, is niet alleen afhankelijk van groei. In The Spirit Level van Richard Wilkinson en Kate Pickett8 vind je talloze tabellen die aantonen dat landen die meer gelijkheid kennen zorgen voor meer geluk, een betere positie voor vrouwen, meer ontwikkelingshulp, minder geestesziektes, minder druggebruik, minder gezondheidspro-blemen, minder obesitas, betere schoolresulta-ten, minder tienerzwangerschappen, minder geweld, minder gevangenissen, meer sociale mobiliteit, minder geografische segregatie.

Socialisten moeten daarom zorgen voor meer gelijkheid en daarin moet de overheid een be-langrijke hefboom zijn. Dat is en blijft hun mis-sie. Daar worden niet alleen de armen beter van. Ze winnen het meest, maar dat belet niet

dat iedereen er aan wint. Een illustratie uit The Spirit Level: indien er in het Verenigd Koninkrijk meer gelijkheid zou zijn, zou het aantal moorden met de helft afnemen, zouden mentale ziekten met twee derden verminderen, zou obesitas halveren, zou het aantal gevangenen met 80% verminderen, zouden er 80% minder tiener-zwangerschappen zijn en zou het vertrouwen met 85% stijgen. Of dat niet de moeite is! Ik be-weer niet dat het een op één eenvoudige manier uit het ander voortkomt. Ik beweer ook niet dat er geen belangrijke methodologische problemen te signaleren zijn met dat boek.9 Maar dat er een samenhang is, lijkt me niet zomaar te loochenen.

GELEIDE ECONOMIE Niemand betwist dat de markt in zeker opzicht vrij moet zijn. Alleen valt het verschil tussen liberalisme en socialisme niet te herleiden tot de mate waarin men vrijheid toelaat. Socialisme moet de markt leiden en wel binnen grenzen van duurzaamheid en rechtvaardigheid. Het duurt gewoon veel te lang voor een vrije markt reageert op een naderende afgrond. We weten al veertig, of zelfs vijftig, jaar dat er alternatieve energiebronnen moeten worden ontwikkeld, maar vandaag wordt kernenergie toch nog ver-dedigd met het argument dat er te weinig alter-natieven zijn. We weten al lang dat arbeiders gemiddeld minder lang leven dan intellectuelen en dat het pensioen van die intellectuelen voor een deel betaald wordt door die arbeiders. We weten al lang dat Walen twee of drie jaar minder lang leven dan Vlamingen. Dat los je echter

niet op door meer groei. We weten al lang dat het bouwen van gevangenissen het probleem van de criminaliteit niet kleiner zal maken. We weten ook al lang dat vanuit de landen van het Zuiden uiteindelijk meer geld stroomt naar het Noorden dan omgekeerd. En zo kun je nog een tijd doorgaan. Als je de economie niet onderge-schikt maakt aan wat de mensen nodig hebben, los je dat soort problemen nooit op.

Geert Janssens, hoofdeconoom van VKW Mete-na, legt in De muizenval10 de vinger op de wonde. Hij heeft het bijvoorbeeld over de verhalen die door Alan Greenspan, jaren voorzitter van de Amerikaanse Centrale Bank, verteld werden.

De overheid moet niet alleen met economie bezig zijn. Ze moet zich vooral actief bekommeren om het welzijn van de mensen. En dat welzijn, dat wordt nu toch wel door veel studies bevestigd, is niet alleen afhankelijk van groei.

Luc Vanneste Economie gaat over het (goede) leven

SAMPOL_september 2015.indd 74 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|75

Hij noemt hem zelfs de grootste verhalenvertel-ler van de voorbije decennia. Miljoenen mensen hebben hem geloofd. En toch moest hij op een bepaald moment aan het Amerikaanse Congres toegeven dat hij zich vergist had. Hij had een sprookje verteld, volgens Geert Janssens van hetzelfde niveau als het verhaal dat spinazie eten kracht geeft. Een Popey-verhaaltje. Bij Greenspan ging het om lage rentevoeten en veel geldcreatie. Hij hielp mee aan de zeepbel-len die op een bepaald moment onvermijdelijk moesten uiteenspatten. Maar mensen geloven graag Popey-verhaaltjes. Ze zijn helemaal niet zo rationeel. Meestal zien ze slechts een klein stukje van de werkelijkheid, het stukje dat ze het liefst zien. Misschien gaan markten wel efficiënt om met informatie, maar we weten gewoon nooit alles. Onze beslissingen worden meebe-paald door sociale, psychologische en emotio-nele factoren. Door die menselijke drijfveren kunnen economieën op bepaalde momenten zeer labiel zijn. De onzichtbare hand van Adam Smith werkt alleen als de overheid zorgt voor een gepaste omkadering, die probeert de emo-ties te sturen en te temperen. Dat mag, voor een medewerker van VKW Metena, natuurlijk niet te ver gaan, maar hij heeft toch door dat mensen, ook topmensen, regelmatig uitglijden. Of dit op te lossen is door meer kennis van financiële zaken of door de kat niet bij de melk te zetten of door simpelweg iedereen te laten opdraaien voor wat hij veroorzaakt, is een andere zaak. Ik denk dat het fundamenteler moet, maar ik leer bij Geert Janssens dat het economisch systeem gebouwd is op irrationele drijfveren en voort-geholpen wordt door sprookjes.

VRIJE MARKT

Een knap en helder pleidooi voor de vrije markt vinden we bij Peter De Keyzer, hoofdeconoom van BNP Parisbas Fortis. De titel van zijn boek is

een programma: Groei maakt gelukkig, de onder-titel Een optimist over vrije markt en vooruitgang11 een credo. Voor De Keyzer is de vrije markt al-tijd al de meest efficiënte manier geweest om de welvaart van de ganse samenleving vooruit te helpen. Het is een dagelijkse opiniepeiling, waarbij de burgers permanent om hun mening worden gevraagd. Inperkingen van die vrijheid kunnen wel goedbedoeld zijn, maar ze hebben altijd onbedoelde negatieve effecten. Belangrijk is dat de eigendomsrechten heel goed afgebakend zijn, zodat de kosten voor zogenaamde externa-liteiten niet kunnen worden afgewenteld op de samenleving. Voor de rest wordt alles opgelost door de menselijke vindingrijkheid, die onbe-perkt is. De verbetering van de productiviteit is de enige factor die echt zorgt voor een toename van de welvaart. Ook de zogenaamde explosie van de bevolking zal worden opgelost. Men moet die niet zien als een probleem, maar als een ex-plosie van gezondheid. Dat komt in orde: ‘Geef de mens een uitdaging, geef hem alle vrijheid om er voor te gaan en hij zal ze overwinnen.’ (139) Er zijn vandaag nog altijd erfgenamen van de luddieten die de moderne weefgetouwen kapot sloegen omdat ze werk vernietigden. Nieuwe technologieën en innovatie zorgen echter alleen op korte termijn voor problemen, op langere termijn creëren ze vooruitgang.

Het boek van De Keyzer is een verstandig boek. Toch getuigt zijn basishypothese - vindingrijk-heid is onbeperkt - van een onvoorstelbare naïvi-teit. Alle problemen, van vervuiling, uitputting van de grondstoffen, klimaatopwarming en noem maar op, zullen op tijd opgelost worden. Wie dat niet gelooft is een misantroop, heeft geen vertrouwen in de mens. Dat is natuurlijk onvervalst 18de eeuws vooruitgangsoptimisme. En niemand kan ontkennen dat sindsdien een en ander gerealiseerd is. Er is welvaart en er is vrijheid, tenminste tot op zekere hoogte en in

Luc Vanneste Economie gaat over het (goede) leven

SAMPOL_september 2015.indd 75 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|76

bepaalde plaatsen op de wereld en ook al is daar behoorlijk wat geweld aan verbonden.12 Maar het geloof dat vooruitgang onbeperkt zou zijn, is irrationeel. Een sprookje. Een Promethe-ische gedachte. Ik verwijs nogmaals naar Ton Lemaire, voor wie Prometheus juist symbool staat voor vooruitgang, voor de idee dat alle belangrijke problemen opgelost kunnen worden door meer wetenschappelijke kennis, betere apparaten en meer productie. Lemaire noemt dit bijgeloof, een gevaarlijke surrogaatreligie.

In De Morgen van zaterdag 22 februari 2014 stond een mooie illustratie onder de kop: ‘Balearen vechten tegen oliewinning’. Het komt erop neer dat de Spaanse regering een deel van de Middel-landse Zee wil ontsluiten voor oliewinning. Ze wil dan natuurlijk eerst die onderzeese voorraad onderzoeken. Daartoe moeten gedurende maan-den op dieptes van 200 tot 3000 meter bommen gedropt worden, waarvan de echo’s aanduidingen geven over de voorraden. Jammer voor de wal-vissen en andere zeedieren. Is het protest tegen die geluidsbommen verkeerd begrepen eigenbe-lang? Of gaat het hier echt om een systeem dat ontspoord is? Ik heb het in elk geval meer voor Noels, die schrijft: ‘Ongebreideld kapitalisme heeft de mens weinig andere banden overgelaten dan het naakte eigenbelang en de objectieve ruilwaarde.’ (208) Noels heeft begrepen dat de wereld eindig geworden is en dat de grenzen in zicht komen. Ik zoek liever met hem hoe we een duurzame samenleving kunnen realiseren, waarin individu en collectiviteit verzoend worden. Nu wordt de zogenaamd vrije markt voortgestuwd door elementaire hebzucht. Er zijn misschien juridische beperkingen, maar geen morele. En dat is het basisprobleem.

VOOR EEN ETHISCHE ECONOMIE

Robert Skidelsky heeft samen met zijn zoon

Hoeveel is genoeg?’13 geschreven. Het antwoord draait om het goede leven en helemaal niet om groei. Over wat dat goede leven dan wel is, kan men lang debatteren. Maar het is in elk geval een leven dat grenzen durft stellen, dat beperkingen kan aanvaarden. In een ander boek, De terugkeer van de meester14 over Keynes, drukt Robert Skidelsky zijn overtuiging uit dat de grondoorzaak van de recentste crisis ligt bij het intellectueel tekortschieten van de economisten: ‘Slechts zelden in de wereldge-schiedenis hebben zulke begaafde mensen zich aan zulke vreemde denkbeelden overgegeven. Het krankzinnigste idee daaraan is wel dat de participanten op de markt in doorsnee juiste opvattingen hebben over wat er in de eindeloze toekomst met de prijzen zal gebeuren.’(15) In dat opzicht was Keynes er precies overtuigd van een onontkoombare onzekerheid over de toekomst, een principiële onzekerheid.

Economisten zijn dikwijls verhaaltjesvertellers. Al te vaak proberen ze ons nog wijs te maken dat het volstaat dat iedereen zijn eigen belang nastreeft. Alle problemen zijn, met wat vinding-rijkheid, op te lossen. Zij proberen te verbergen dat ook de vrije markt put uit een verborgen religieuze inspiratie. De vrije markt is geen rationeel gebeuren. De spelers op die markt kennen geen maat en hollen maar door. Het gaat natuurlijk wel over economie, maar het zou moeten gaan om een economie die door ethische principes gedreven wordt. In dat licht is innovatie geen remedie op zich, maar enkel als antwoord op vragen als: waarom en waartoe?

Is zo’n ethische economie mogelijk? Mij lijkt het hoopvol dat ook bij mensen die aan de kant van het bedrijfsleven staan het besef groeit dat de huidige economie onhoudbaar is, dat we die niet zonder ongerust te worden aan onze kinde-ren en kleinkinderen kunnen overlaten. Happy

Luc Vanneste Economie gaat over het (goede) leven

SAMPOL_september 2015.indd 76 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|77

profit. Ga voor winst en wees er trots op15, van Herman Toch, legt daar getuigenis van af. De auteur vindt dat we ons op een kantelmoment bevinden, waarbij duidelijk is dat het geloof in een economisch model van onbegrensde con-sumptie en groei onhoudbaar is. Als consultant roept hij bedrijven op om grenzen positief op te vatten. Het gaat er niet om om te groeien, om groter te worden, maar om beter te wor-den. Streven naar onbeperkte welvaart is niet duurzaam: ‘Het neoliberale verhaal loopt hier-

door op zijn laatste benen’. (63) In een nieuw verhaal is winst geen doel, maar een beloning voor wie oplossingen aanbiedt om de wereld beter en de mensen gelukkiger te maken. In de nieuwe economie wordt niet voor de korte termijn gewerkt, maar voor de lange termijn. Vertrouwen en duurzame relaties staan voorop. Het lineaire denken wordt ingeruild voor een systeemdenken, waarbij niet alles draait om bezit maar om toegang. De economie wordt circulair, waarbij de druk op het milieu en de grondstoffen gelost wordt. Het is een decen-trale economie, die iedereen de kans geeft om zowel producent als consument te zijn en die ook niet alles wil standaardiseren. Het is ten slotte vooral een open economie, met het besef dat een individu het niet alleen kan, maar zich

moet aansluiten bij een collectieve intelligentie. Is dat niet verbluffend?

WAAR DE LAT LIGT

Het gaat erom dat economie werkt volgens de principes die mensen er in steken. De principes van de huidige economie zijn aan vervanging toe. En men hoeft niet te wachten tot dit van-zelf gebeurt. Het is immers geen zaak van na-tuurwetten, maar van menselijke wetten. Het

is een politieke kwestie. En menselijke wetten kunnen wel degelijk veranderen. Gaat het om socialisme of niet? Kapitalisme en socialisme mislukken precies daarin dat ze doeleinden uit het oog verliezen en zich overgeven aan een eindeloze ontplooiing. Marx verdedigde het kapitalisme, weet je wel. Misschien zijn we al-lemaal al te lang zijn leerlingen geweest. Groei en welzijn zijn niet noodzakelijk tegengesteld, maar doorgeschoten groei leidt onvermijdelijk naar de afgrond. Misschien kunnen we inspira-tie vinden in het meest recente boek van Jeremy Rifkin, The Zero Marginal Cost Society.16 Hij ziet een nieuw economisch paradigma ontstaan uit ‘The internet of things’, een terugkeer naar de ‘commons’ die functioneren op basis van empathie en participatie. Wanneer eigendom

Socialisme moet gaan voor een andere economie, maar ook voor een andere overheid. Doelgerichtheid en besef van eindigheid zijn de sleutels. Het goede leven moet de richting aangeven. Realiseren van gelijkheid is corebusiness. Het zijn niet alleen socialisten die dat begrepen hebben, maar voor hen ligt de lat daar. De Griekse kwestie heeft een belangrijke breuklijn getoond. Te weinig socialis-ten hebben op Europees niveau gekozen voor een economie van het goede leven.

Luc Vanneste Economie gaat over het (goede) leven

SAMPOL_september 2015.indd 77 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|78

minder belangrijk wordt dan toegang, kan de vuilnisman misschien eindelijk meer verdienen dan de bankier.

Socialisten moeten dringend deze discussie op-nemen. Met deze bijdrage heb ik er op gewezen dat economie gebaseerd is op politieke keuzes. Liberalisme is evenzeer een ideologische keuze als socialisme. Beide kunnen gevaarlijk zijn. Socialisme moet in elk geval gaan voor een

andere economie, maar ook voor een andere overheid. Doelgerichtheid en besef van eindig-heid zijn de sleutels. Het goede leven moet de richting aangeven. Realiseren van gelijkheid is corebusiness. Het zijn niet alleen socialisten die dat begrepen hebben, maar voor hen ligt de lat daar. De Griekse kwestie heeft een belangrijke breuklijn getoond. Te weinig socialisten hebben op Europees niveau gekozen voor een economie van het goede leven.

Noten1/ R. Bregman en J. Frederik, Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers, Stichting maand van de filosofie, 2014.2/ H. Achterhuis, De utopie van de vrije markt, Lemniscaat, Rot-terdam 2010.3/ G. Noels, Econoshock. Hoe zes economische schokken uw leven fundamenteel zullen veranderen, Houtekiet, Antwerp 2010.4/ G. Noels, Econoshock 2.0. Van industriële revolutie naar duur-zaamheidsrevolutie, Lannoo/Can-vas, Tielt 2013.5/ J. Stiglitz, Freefall. Free markets and the sinking of the global eco-nomy, Allan Line 2010.6/ T. Lemaire, De val van Prome-theus. Over de keerzijden van de

vooruitgang, Ambo, Amsterdam 2010.7/ R. Boehm, Kritiek der grondsla-gen van onze tijd, Wereldvenster, Baarn 1977 (1974).8/ R. Wilkinson & K. Picket, The spirit level. Why equality is better for everyone, Penguin books, London 2010 (2009).9/ M. Elchardus, Zijn we gebaat bij een waterpas?, in: Samenleving en politiek 01/13, pp. 4-11. Zie ook S. Janssen en A. Schollaert, De waterpas doet het nog steeds, in: Samenleving en politiek 06/11, pp. 57-65.10/ G. Janssens, De muizenval. Waarom de volgende crisis onvermij-delijk is, Davidsfonds, Leuven 2014.11/ P. De Keyzer, Groei maakt gelukkig. Een optimist over vrije

markt en vooruitgang, Lannoo, Tielt 2013.12/ M. Van Rossem, Waarom de stoommachine geen Chinese uitvin-ding is. Hoe het westen zo welvarend kon worden, New Adam 2013.13/ R. en E. Skidelksy, Hoeveel is genoeg? Geld en het verlangen naar een goed leven, De Bezige Bij, Amsterdam 2013 (2012).14/ R. Skidelksy, Keynes. De terug-keer van de meester, De Bezige Bij, Amsterdam 2010 (2009).15/ H. Toch, Happy profit. Ga voor winst en wees er trots op, Lannoo Campus, Leuven 2014.16/ J. Rifkin, The zero marginal cost society. The internet of things, the collaborative commons and the eclips of capitalism, Palgrave Mc Millan, New York 2012.

Luc Vanneste Redactielid Samenleving en politiek

Luc Vanneste Economie gaat over het (goede) leven

SAMPOL_september 2015.indd 78 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|79

BOEKESSAY

Dit boek is een uitwerking van de Adorno-lezingen. Wolfgang Streeck gaf die in 2012. Dat verklaart waarom zo uitgebreid wordt ver-wezen naar het werk van de Frankfurtschool; in het bijzonder naar de theorie van de legiti-meringscrisis. Die theorie - uit de jaren 1960, 1970 - stelde dat het kapitalisme weldra over zijn contradicties zou struikelen, niet meer kon voldoen aan de stijgende verwachtingen van de mensen, daarom legitimiteit zou verliezen en worden afgeserveerd. De neoliberale kering van de jaren 1970 heeft die theorie op een wel bijzon-

De uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme

Mark Elchardus

Het boek Buying Time. The Delayed Crisis of Democratic Capitalisme (2014) van de Duitse socioloog Wolfgang Streeck was een echte ervaring voor me. De originele Duitse versie ver-scheen in 2013. Deze zomer las ik de Engelse vertaling ervan, tijdens de (voorlopige) afloop van de Griekse crisis. Die wordt in het boek haarfijn voorspeld. Meteen wordt duidelijk dat dit onze, ons aller crisis is. Kapitalisme en democratie zijn incompatibel geworden - het is Streecks kernstelling (2014:5). Rechtsstaat en volkssoevereiniteit vormen samen democra-tie. Volgens Streeck is de volkssoevereiniteit verdwenen, vervangen door het bewind van een mondiale dominante klasse, een ‘corporatistische plutocratie’. Van democratie rest een combinatie van rechtsstaat en volksvermaak.

der spectaculaire wijze in het ongelijk gesteld. Toch neemt Streeck er een belangrijk element van over, namelijk de noodzaak van een soort equilibrium tussen enerzijds de economische mogelijkheden en anderzijds de verwachtingen die zich via de democratie kunnen vormen en uiten. Terwijl hij die stelling aan de legitime-ringstheorieën ontleent, draait hij deze theorieën als het ware op hun kop. Het evenwicht werd verstoord, het bestaande systeem verlaten. Niet omdat de arbeiders legitimiteit aan het kapita-lisme onttrokken, maar omdat de kapitalisten het

SAMPOL_september 2015.indd 79 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|80

in de naoorlogse periode gegroeide equilibrium - het sociaal ingebedde kapitalisme - verwierpen.

DE ANALYSE VAN DE NEOLIBERALE KERING

In lijn met de door Streeck gekozen politiek-economische benadering en klasse-analyse, situeert hij de verklaring voor die kering in de motieven van de kapitalisten.

Het na de Tweede Wereldoorlog gegroeide, sociaaldemocratisch gebreidelde kapitalisme, met verzorgingsstaat, beperking van ongelijk-heid, beschermende arbeidswetgeving… werd door de kapitaalhouders als een al te beklem-mend keurslijf ervaren. Zij wilden meer vrij-heid en grotere winsten (dingen die nogal eens samengaan voor wie veel geld heeft). Maar als het sociaal gebreidelde kapitalisme snel zou worden afgebouwd - de werkende mensen snel minder en de kapitaalhouders snel meer zouden krijgen - vreesde men legitimiteitsproblemen, protesterende burgers en politieke reacties (36). Daarom werd ‘tijd gekocht’. Eerst door hoge inflatie toe te laten, dan door publieke schuld op te bouwen, daarna - na een daartoe nodige versoepeling van de regels die het gedrag van banken reguleren - door privéschulden de hoogte te laten inschieten. Die mechanismen schiepen illusoire groei, in de volksmond ‘leven boven zijn stand’. Op die manier werd ‘tijd ge-kocht’, een hardere confrontatie uitgesteld, tus-sen een economie die steeds meer is afgestemd op het voordeel van kapitaalhouders en een democratie die uiting had kunnen geven aan het ongenoegen van de mensen.

De middelen om tijd te kopen, en vooral de overgang van het ene middel naar het volgen-de, leidden volgens Streeck als vanzelf tot de afbouw van het sociaaldemocratisch gedisci-

plineerde kapitalisme. Het beëindigen van de (relatief) hoge inflatie leidde tot het verhogen van (structurele) werkloosheid en via die weg tot het breken van de macht en het uitdun-nen van de aanhang van de vakbonden. Het saneren van de overheidsfinanciën leidde tot de afbraak van de verzorgingsstaat en de pri-vatisering van diensten die voorheen op een collectieve grondslag werden aangeboden. Het omgaan met de overheidsschuld - en hier illus-treert Griekenland perfect de argumentatie van Streeck - leidt tot een verschuiven van politieke macht van nationale overheden naar een niet aan democratische controle onderworpen fi-nanciële diplomatie van mondiale kapitalisten.

Die verschuiving van democratie naar de macht van een plutocratie wordt expliciet bepleit op basis van economische theorieën die stellen dat democratie onvermijdelijk tot spilzucht, overspending leidt (47-48). Streeck verwerpt dat argument. Hij wijst erop dat de openbare schuld het snelst toenam na 2008. Dus niet onder in-vloed van democratisch geformuleerde eisen, maar wel om banken - too big to fail - uit de wind te zetten. Niet de democratisch geformuleerde eisen van bevolkingen, wel de ingewilligde ei-sen van kapitaalhouders en banken dragen in belangrijke mate bij tot de overheidsschuld (52-53). Streeck verwijst naar onderzoek dat aan-toont dat hoe groter de financiële sector van een land, des te groter de toename van de openbare schuld. Hij wijst ook op het cynische van de ‘cyclus’ die aldus ontstaat: eigenlijk betalen de rijken te weinig belastingen, daardoor moeten de overheden grof lenen, dat laat de rijken toe veilig te beleggen, omdat men erop rekent dat overheden (in feite de belastingbetalers) altijd wel zullen worden gedwongen hun schulden te vereffenen (76-78).

Ten gevolge van de neoliberale kering verander-

Mark Elchardus De uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme

SAMPOL_september 2015.indd 80 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|81

de de wijze waarop de opbrengst van het werk wordt verdeeld. Tussen het einde van WOII en het midden van de jaren 1970 volgden inkomen en gezinsinkomen ongeveer de productiviteits-winst. Na 1975 stagneren die inkomens nage-noeg terwijl de productiviteitswinst verdubbelt. We werken harder en beter en met meer mensen, maar geven de opbrengst daarvan aan een heel kleine groep van superrijken. Dat neoliberale regime werkt dus prima voor die superrijken. Maar na 2008 is de overheidsschuld in een aan-tal landen zo zorgwekkend groot dat de credi-teuren vrezen voor hun geld, hun ‘vertrouwen verliezen’. Zij zijn inmiddels uitgegroeid tot een nieuwe macht die in staat is de staten verdere

leningen te ontzeggen en op die manier op de knieën te dwingen. Doorgaans komt de knieval trouwens vooraleer moet worden gedwongen. Behalve bij die weerbarstige Grieken. Vermetel genoeg om het volk te raadplegen. Stel je voor, naar de mensen luisteren! Not done, in deze nieuwe wereld. Het werd kordaat afgestraft. De stem van de hysterische Guy Verhofstadt, die van de burgermanifesten nochtans, sloeg door, in het Europese parlement en in gebrek-kig Engels.

Wolfgang Streeck maakt het pertinente on-derscheid tussen ‘staatsvolk’ (de burgers van een demos) en het ‘marktvolk’ (2014:80). Daar waar het staatsvolk mogelijk enige (maar in feite steeds minder) invloed kan uitoefenen via opinie en verkiezingen, doet het marktvolk dat

veel gevolgrijker via de rente op leningen aan overheden. De bedoeling van het marktvolk is, volgens Streeck, zich zoveel mogelijk aan democratische controle te onttrekken en ervoor te zorgen dat ze rente krijgen op hun leningen en worden terugbetaald. Daarom willen ze de macht van staten ondergraven en een nieuwe macht vormen. Een soort nieuwe dominante klasse die boven de staten staat: een niet-de-mocratische, kosmopolitische regering.

De governance van deze nieuwe dominante klasse omvat onder meer dat landen leningen moeten krijgen om de reeks gemaakte leningen terug te betalen. De schulden worden van de

privésector afgekocht door de centrale banken en aldus ten laste gelegd van de belastingbetaler. Falende banken, ook al opereerden ze op een onverantwoorde wijze, worden niet genatio-naliseerd, maar geholpen en uit de wind gezet. Staten die insolvent zijn, laat men niet toe te falen. Zij moeten alles doen om hun crediteurs te betalen. De (onmondige) burgers in de min-der door schulden beladen landen worden ver-plicht solidair te zijn, terwijl de burgers van de schuldenaar-landen verplicht worden zwaar te snoeien in hun sociale voorzieningen en sociale rechten (93-94). Een beter recept om nijdige en kleingeestige vormen van nationalisme te stimuleren (‘hardwerkende Duitsers’ versus ‘luie, sjoemelende Grieken’, Merkel als nazi en andere onzin) is moeilijk denkbaar.

Wolfgang Streeck maakt het pertinente onderscheid tussen ‘staats-volk’ (de burgers van een demos) en het ‘marktvolk’. Daar waar het staatsvolk mogelijk enige (maar in feite steeds minder) invloed kan uitoefenen via opinie en verkiezingen, doet het marktvolk dat veel gevolgrijker via de rente op leningen aan overheden.

Mark Elchardus De uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme

SAMPOL_september 2015.indd 81 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|82

MANKEMENTEN VAN DEZE ANALYSE

Het is zonder meer een verhelderende analyse. Toch dienen een aantal belangrijke mankemen-ten te worden aangewezen.

Doet de sequentie inflatie-openbare schuld-privéschuld zich overal voor, zoals Streeck sug-gereert, of zijn er belangrijke cross-nationale va-riaties? Bijvoorbeeld in België was de openbare schuld voor 2007 in vergelijking met andere landen al bijzonder hoog en is de toename vanaf 2008 relatief klein. De regering-Di Rupo toonde ook aan dat het mogelijk is een (relatief gezien) meer dan behoorlijk niveau van economische groei te behouden, zonder pijnlijk in de sociale voorzieningen te snoeien. Het neoliberale re-gime heeft uiteraard een impact op de verzor-gingsstaat. Maar ook hier stelt zich de vraag: is die impact overal even groot en overal in de westerse wereld (waarover het boek handelt) van dezelfde aard?

In verband met die impact spreekt Streeck van de tweederdemaatschappij (6). Maar geldt die diagnose overal? Om het neoliberale regime te schetsen, grijpt Streeck dikwijls naar het voor-beeld van de Verenigde Staten. Zijn expliciet geformuleerde stelling is dat wat daar gebeurt de voorbode is van wat ons allemaal te wachten staat. Hij betoogt eveneens - in tegenstelling tot onder meer Joseph Stiglitz - dat het onder-scheid tussen verschillende soorten kapitalisme overdreven is, dat het hedendaagse kapitalisme overal ter wereld fundamenteel hetzelfde is, dus overal dezelfde economische, politieke, sociale en culturele tendensen vertoont. Dat is een ver-strekkende stelling. Zij verdient nauwkeuriger te worden onderzocht en onderbouwd dan Streeck doet in dit boek. Er is, kortom, weinig aandacht voor cross-nationale variatie en voor de wijze waarop deze ook licht zou kunnen werpen op mo-

gelijkheden om het neoliberale regime te keren of daaraan alleszins beter weerstand te bieden. De analyse van Streeck is een klasse-analyse. Hij maakt van de kapitaalhouders een klasse en een actor. Het zijn de belangen van die actor die de geschetste ontwikkeling stuwen en sturen. Die analysewijze heeft naast de voordelen (manifest in dit boek), ook manifeste gebreken. Deze zijn verantwoordelijk voor de twee blinde vlekken van dit boek.

De gevolgen van de neoliberale omslag worden mooi beschreven. De vragen waarom en hoe die omslag er zo makkelijk en met zo weinig weerstand kwam, blijven grotendeels onbe-antwoord. Er is de suggestie dat in de jaren 1970 de economie vertraagde, de vakbonden wel bijzonder hoge eisen stelden, de werkende mensen erg gulzige consumenten werden en de arrangementen van de verzorgingsstaat al te gul waren geworden. Misschien stapten ver-antwoordelijke politici daarom zo gemakkelijk met de neoliberalen mee, hopend dat de vrije, zelfregelende markt voor voldoende groei zou zorgen opdat middelen voor de verzorgingsstaat zouden kunnen worden afgeroomd.

Volkomen overtuigend is die verklaring niet. Sommige kernelementen van de neoliberale kering, bijvoorbeeld het opgeven van Bretton Woods en de aanzet tot de financialisering van de economie (het groeiende belang van financi-ele motieven, actoren en markten en hun ontoe-reikende regulering), het mogelijk maken van onverantwoord gedrag van de banken, werden niet door de hoge eisen van vakbonden of de kosten van de verzorgingsstaat geïnspireerd. Volgens Streeck is de schuldenstaat er ook geko-men omdat degenen die het meest profijt hadden bij de kapitalistische economie te weinig heb-ben bijgedragen aan de gemeenschap. Volgens hem hadden sociaaldemocraten hen zwaarder

Mark Elchardus De uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme

SAMPOL_september 2015.indd 82 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|83

moeten belasten, de financiële markten strakker moeten reguleren en de ongelijkheid verkleinen (74-75). Maar ze deden dat niet. Waarom niet? Het neoliberale verhaal ondervond verbazend weinig weerstand. Het sneed door de geesten en de instellingen als een heet mes door boter.

PESSIMISTISCH BOEK

De vragen waarom en hoe dat gebeurde, blijven in het boek grotendeels onbeantwoord. Die ant-woorden zijn nochtans belangrijk. Niet alleen om te begrijpen wat er is gebeurd, maar ook om het neoliberale tij te keren. Over die laatste mo-gelijkheid is Streeck herhaaldelijk onversneden pessimistisch (bv. 117-134). Ook voor Europa is zijn toekomstbeeld bleek en bitter:‘(…) the only hope for the continued cohesion of the Brussels bloc of states is neoliberal ‘struc-tural reform’ combined with the neutralization of national democracies through supranational institutions’ (146).

De twee grote mankementen van het boek - ge-brek aan inzicht in het hoe en waarom van de neoliberale kering en in de strategieën die moeten worden ontwikkeld om de democratie te redden

en het kapitalisme weer te breidelen - vloeien volgens mij voort uit de door Streeck gekozen analysewijze. Deze heeft geen of weinig aandacht voor de vorming van houdingen en opvattingen. Deze herleidt de mogelijkheid te handelen tot de stuwende en oriënterende kracht van belangen. Dat betekent niet dat Streeck geen belang hecht aan opvattingen, opinies, zienswijzen, kortom

cultuur. Integendeel, er is volgens hem binnen Europa meer autonomie van de staten nodig, precies omdat deze een geschiedenis, identiteit, sociale en culturele eigenheid hebben (181).

Dichter bij de kern van zijn boek, verklaart Streeck het gebrek aan weerstand tegen de neoli-berale kering door culturele factoren, met name door de brede aanvaarding van de stellingen die mensen receptief maakt voor het neolibera-lisme, los van en dikwijls tegen hun persoonlijke belangen in (31). Hij gaat echter niet systema-tisch en empirisch onderbouwd in op wat die stellingen dan wel zijn, hoe zij werden verspreid en hoe wijd verspreid ze daadwerkelijk zijn. Eigenlijk redeneert Streeck functionalistisch op basis van een klasse-analyse: de houdingen die het best de belangen van de kapitaalhouders dienen, zullen wel breed verspreid zijn.

WAAR ZIJN DE TEGENSTRATEGIEËN?

Daarom worden over de wijze van verspreiding van die opvattingen in het boek wat lapidaire op-merkingen geformuleerd, maar geen empirische analyses gemaakt of gepresenteerd. Zo wordt verwezen naar de invloed van marketing (31)

en van de cultuurindustrie (159). De corporate plutocracy koopt politici, partijen, parlementen en de publieke opinie (159), alsof het zo een-voudig is hegemonische invloed te verwerven. De mensen hebben, volgens Streeck, de onzeker-heid die voortvloeit uit het neoliberale beleid aanvaard (31). De lage en dalende deelname aan verkiezingen interpreteert Streeck als een uiting

Streeck verklaart het gebrek aan weerstand tegen de neoliberale kering door culturele factoren, met name door de brede aanvaar-ding van de stellingen die mensen receptief maakt voor het neolibe-ralisme, los van en dikwijls tegen hun persoonlijke belangen in.

Mark Elchardus De uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme

SAMPOL_september 2015.indd 83 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|84

van resignatie (55). Van wat Streeck omschrijft als ‘de surplus bevolking’ - het verliezende derde - beweert hij dat ze politiek nog weinig partici-peren omdat ze geleerd hebben dat politiek een middenklassenbedrijf is. Volgens Streeck ontleent die surplus bevolking zijn wereldbeeld aan de vermaaksindustrie (117). Hij spreekt daarnaast van de neo-Protestantse middenklasse (117): de groep die veel wil investeren in werk én in de kinderen. Hij beschouwt deze groep als een politieke steun voor neoliberaal beleid (117).

Geen van die boude uitspraken over cultuur en mentaliteit worden onderbouwd. Op basis van mijn kennis van de opvattingen van de Vlamingen en Belgen heb ik de indruk dat die uitspraken niet

alleen speculatief en ongenuanceerd, maar ook grotendeels verkeerd zijn. Nochtans schuilt in kennis van de mate waarin de aannames van het neoliberalisme door de publieke opinie worden gedragen - van de mate waarin mensen bijvoor-beeld geloven dat marktuitkomsten inherent rechtvaardig zijn en politieke uitkomsten on-rechtvaardig - een sleutel tot het uitbouwen van een mogelijk succesrijke tegenstrategie. De taak tegenstrategieën uit te bouwen op basis van een combinatie van politieke economie en cultuur-sociologie, ligt nog volkomen braak.

TOCH EEN AANZET: GEMEEN-SCHAPSAFBAKENING

Streecks pessimisme, gekoppeld aan een gebrek

aan empirisch onderbouwde aandacht voor tegenstrategieën, maakt dit boek bijzonder som-ber. Gitzwart en declinistisch. Waarschijnlijk besefte Streeck dat. Naar het einde van zijn boek toe vindt men in elk geval wat meer aanzetten tot een alternatief en een tegenbeweging. Deze draait rond gemeenschapsafbakening.

Het vestigen van democratische controle over de economie veronderstelt een als demos georgani-seerde maatschappelijke gemeenschap en dus een mate van integriteit en afbakening van die gemeen-schap. Een belangrijk, doorslaggevend argument voor gemeenschapsafbakening is dat er inmiddels wel ‘wereldburgers’ bestaan - de creditoren van de staten, het ‘marktvolk’- terwijl het staatsvolk bui-

tenspel wordt gezet. Het conflict tussen die twee draait in grote mate rond de politieke betekenis van gemeenschap. Het marktvolk - wel mondiaal, maar eigenlijk geen burgers - oefent via ratings en de zogeheten kredietwaardigheid van staten een grote invloed uit ten koste van de burgers van de naties (81). Het marktvolk is niet gemeenschaps-gebonden. Zij sluiten contracten met de poli-tiek georganiseerde gemeenschappen en streven daarom, uiteraard, naar een macht die boven die gemeenschappen staat en de contracten (indien mogelijk in hun voordeel) doet respecteren. Zij leven in een wereld van contracten en juristen, niet in een wereld van binding, gemeenschap, loyauteit en solidariteit.

Het boek van Streeck toont aan dat die macht,

Een belangrijk, doorslaggevend argument voor gemeenschapsafba-kening is dat er inmiddels wel ‘wereldburgers’ bestaan - de credito-ren van de staten, het ‘marktvolk’- terwijl het staatsvolk buitenspel wordt gezet. Het conflict tussen die twee draait in grote mate rond de politieke betekenis van gemeenschap.

Mark Elchardus De uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme

SAMPOL_september 2015.indd 84 22/09/2015 13:32:49

sampol 2015/7|85

een kosmopolitische heersende klasse of power elite daadwerkelijk bestaat. In zijn inleiding zegt Streeck dat hij tijdens zijn studentenjaren niet veel op had met de theorieën die hij in Frankfurt over zich heen kreeg: ‘(…) more often than not I missed the kind of wordly realism to be found in a book such as C.Wright Mill’s The Power Elite. Zo’n boek zou nu inderdaad over de kosmopolitische machtselite moeten worden geschreven.

Streeck verwijst (97 e.v.) naar het inmiddels beruchte artikel van Hayek waarin deze stelt dat een sociaal en economisch beleid onder democratische controle gemakkelijker te voeren is in een gemeenschap die historisch gegroeid is, een gevoel van identiteit heeft omdat daar een gevoel van binding, saamhorigheid en so-lidariteit kan uit voortvloeien. Eenheden die zich daaraan onttrekken, die gemeenschapsaf-bakening overschrijden, neigen er volgens hem onvermijdelijk toe te liberaliseren, gestuurd te worden door marktkrachten. Daarom dromen zoveel volgelingen van Hayek van een Verenigde Staten van Europa. In de strijd voor democratie tegen marktdominantie is gemeenschapsafba-kening volgens die stelling van doorslaggevend belang. Geen gemeenschapsafbakening, geen

democratie, geen burgers, enkel markt, markt-volk en schrijnende ongelijkheid.

De aanzetten tot een road map die Streeck op het einde van zijn boek biedt, hebben bijna allemaal te maken met (strakke, niet zelden radicale vormen van) gemeenschapsafbakening:

- Echte nationale soevereiniteit betekent dat men zich boven schulden kan plaatsen (162);- Een werkbaar Europa moet meer autonomie aan de staten bieden (179);- Landen moeten het recht op devaluatie be-houden (181-182);- De euro is een stommiteit (185). Er zijn maar twee mogelijkheden: de vlucht vooruit of terug naar de nationale munten. De vlucht vooruit - meer politieke eenheid in Europa - zou het niet democratische, ongebreidelde kapitalisme consolideren. De vlucht vooruit zou Europa en de wereld verhayek-en. Streeck is eerder voorstander van een terugkeer naar nationale munten en een soort Europees Bretton Woods. Hij is daar zeer radicaal in: ‘An exit from the European single currency would mean the start of a policy drawing boundaries against so-called globalization’. (187)

Mark Elchardus Redactielid Samenleving en politiek

Buying Time The Delayed Crisis of Democratic Capitalism Wolfgang StreeckVerso, Londen, 2014

Mark Elchardus De uitgestelde crisis van het democratisch kapitalisme

SAMPOL_september 2015.indd 85 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|86

UITGELEZEN

De Deense filosoof Kasper Lippert-Rasmussen behan-delt in zijn te verschijnen boek Luck Egalitarism een politieke theorie die zich situ-eert in het rechtvaardigheids-debat dat met name sinds de publicatie van John Rawls’ A Theory of Justice (1971) hevig woedt in politiek-filosofische kringen. De centrale vraag in dit debat is hoe we de poli-tieke, economische en sociale structuren van de samenle-ving moeten inrichten opdat deze rechtvaardig zouden zijn. Dit is een moeilijke vraag waar vele verschillende antwoorden op gegeven wor-den. Elk antwoord, echter, wordt gevormd door een afweging van verschillende waarden. We willen allemaal

Luck Egalitarianism

Kasper Lippert-Rasmussen Bloomsbury Academic, Londen, verschijnt oktober 2015

dat onze samenleving vrij-heid beschermt, gelijkheid garandeert en voldoende welvaart creëert om iedereen de mogelijkheid te geven een menswaardig leven te leiden. Maar wat betekenen ‘vrij-heid’, ‘gelijkheid’ en ‘econo-mische efficiëntie’ precies? Het luck egalitarisme geeft alvast een invulling aan de waarde ‘gelijkheid’. De basisgedachte van het luck egalitarisme is dat het onrechtvaardig is wanneer ongelijkheid tussen mensen het gevolg is van ‘brute pech’. Wanneer de ongelijkheid daarentegen geen gevolg is van brute pech maar van, bijvoorbeeld, de persoonlijke geïnformeerde vrije keuze

hoeft deze niet onrechtvaar-dig te zijn.

Ongelijkheden als gevolg van brute pech kunnen worden ondergebracht in twee grote groepen. Een eerste groep is de ‘natuurlijke loterij’. Sommigen onder ons worden geboren met veel talenten (bijvoorbeeld goede fy-sieke kwaliteiten), anderen met serieuze beperkingen (bijvoorbeeld een handicap). Niemand kiest haar genen of verdient haar natuurlijke capaciteiten. Bijgevolg zijn onze fysieke gezondheid en mentale mogelijkheden in grote mate het gevolg van de brute pech of het brute geluk dat we hadden bij de geboorte. Daarnaast

SAMPOL_september 2015.indd 86 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|87

worden sommigen geboren met talenten die anno 2015, puur toevallig, veel welvaart opleveren (bijvoorbeeld een ingenieur) terwijl anderen ta-lenten hebben die veel moei-lijker te verkopen zijn in een markteconomie zoals we die kennen (bijvoorbeeld een fi-losoof). De natuurlijke loterij handelt over meer dan enkel het geluk dat we hadden bij de geboorte. Ook natuurlijke catastrofes, bijvoorbeeld, maken er deel van uit. Vaak is het een mate van brute pech dat de bliksem jouw huis treft en niet dat van de buurman, of dat het epicentrum van een aardbeving zich in jouw stad plaatsvindt en niet 200 kilometer verder. Voor het luck egalitarisme zijn onge-lijkheden die voortvloeien uit dergelijke natuurlijke loterij onrechtvaardig.

Een tweede groep zijn onge-lijkheden als gevolg van de ‘sociale loterij’. Niet alleen onze natuurlijke capaciteiten, maar ook de sociale omge-ving waar we na de geboorte in terechtkomen, is het gevolg van bruut geluk of brute pech. Kasper Lippert-Rasmussen vermeldt als ty-pevoorbeeld de ongelijkheid tussen blanken en zwarten tijdens de apartheid in Zuid-Afrika. De meeste zwarten waren tijdens de apartheid

veel slechter af dan de meeste blanken, niet omwille van hun eigen keuzes of verant-woordelijkheid, maar om-wille van de politieke, econo-mische en sociale instituties die blanken bevoordeelden en zwarten onrechtvaardige belemmeringen oplegden. De maatschappelijke structuren zorgden er voor dat ‘zwart zijn’ een voorbeeld werd van brute pech. Andere voorbeel-den van brute pech en geluk in de sociale loterij zijn de familie en het land waarin je geboren wordt. Niemand kiest of verdient haar familie of geboorteland. Opgroeien in een familie met veel rijk-dom, hoogopgeleide ouders of een goed netwerk verhoogt je levenskansen. De pech hebben geboren te worden in een land waar overleven een dagelijkse strijd is, verlaagt daarentegen je levenskan-sen drastisch. Ook dit zijn ongelijkheden die het luck egalitarisme veroordeelt. Betekent dit dat het luck egalitarisme een absolute ge-lijkheid van uitkomst wenst? Dat het iedereen een gelijke welvaart garandeert? Zeker niet. Een aantal vormen van ongelijkheid zijn wel degelijk aanvaardbaar. Stel dat ik van voetbal houd en elke maand 300 euro uitgeef aan inkom-tickets terwijl jij liever elke

maand 300 euro op je spaar-rekening zet, dan is er geen probleem met de ongelijk-heid die tussen ons ontstaat. Mensen hebben persoonlijke preferenties en doelen (een ander voorbeeld: kiezen om veel te werken versus kiezen om veel vrije tijd te hebben) en de kost van die preferen-ties behoren ze, ook volgens het luck egalitarisme, zelf te dragen. De ongelijkheden die daardoor ontstaan zijn rechtvaardig. Maar kunnen persoonlijke preferenties ook niet bepaald worden door de natuurlijke of sociale loterij? Wat indien mijn ‘dure smaak’ om maandelijks zoveel mogelijk voetbal te kijken, is ingegeven door mijn men-tale zwakte voor topsport of, meer waarschijnlijk, door een sociale omgeving waarin voetbal vanaf jonge leeftijd het centrum van mijn wereld was? Waar eindigt de indivi-duele verantwoordelijkheid voor persoonlijke preferen-ties en neemt de factor ‘brute pech’ de overhand?

Over deze vragen hebben de meest prominente politiek-fi-losofen zich de laatste decen-nia het hoofd gebroken. Ook Kasper Lippert-Rasmussen probeert hierop een ant-woord te geven in zijn boek.

Omdat het luck egalitarisme

SAMPOL_september 2015.indd 87 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|88

de individuele verantwoor-delijkheid voor persoonlijke preferenties respecteert, ligt haar focus op de gelijkheid van kansen. Niet iedereen moet hetzelfde welvaarts- of welzijnsniveau bereiken. We moeten de verschillende individuele keuzes van men-sen respecteren en bijgevolg zou een dergelijke abso-lute gelijkheid van uitkomst onwenselijk zijn. Waar luck egalitairen wel naar streven, is een absolute gelijkheid van kansen. Het is onvoldoende dat discriminerende wetten worden afgeschaft zodat er formele gelijkheid bestaat tussen zwart en blank of man en vrouw. Ook de sociale en economische structuren moeten worden aangepast zodat zwarten en vrouwen ook effectief dezelfde kansen en keuzemogelijkheden heb-ben als blanken en mannen.

En voor zij die pech hadden bij de natuurlijke loterij, voor zij die bijvoorbeeld geboren werden met een handicap en/of weinig verkoopbare talen-ten, moet de samenleving structuren opstellen die hen toch dezelfde kansen geeft om een bepaald welvaarts- of welzijnsniveau te bereiken.

Ondanks dat het luck ega-litarisme een intuïtief zeer sterke theorie is, heeft ze ook haar beperkingen. Eén zo’n beperking is dat het moeilijk is om uit deze theorie lessen te trekken voor beleidsma-kers. Zoals Kasper Lippert-Rasmussen ook zelf aangeeft: ‘Luck egalitarianism is an incomplete view of justice’. Gelijkheid is niet de enige waarde die we beogen te rea-liseren in een rechtvaardige samenleving. We willen ook dat mensen voldoende vrij-

heid hebben om hun leven in te richten en dat er voldoende welvaart wordt gecreëerd om iets betekenisvol van ons leven te kunnen maken. Wan-neer deze waarden met elkaar conflicteren, biedt het luck egalitarisme, althans in de vorm die Lippert-Rasmussen verdedigt, geen antwoord. Moeten we meer belastingen heffen om de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg weg te werken en zo de effecten van brute pech te verminderen? Of moeten we ervoor zorgen dat de belastingen voldoende laag blijven zodat onze totale welvaart niet vermindert door vluchtende bedrijven? Het luck egalitarisme vormt een aantrekkelijke invulling van ‘gelijkheid’, maar het is slechts één puzzelstukje van een grotere theorie van recht-vaardigheid. Kasper Ossenblok

SAMPOL_september 2015.indd 88 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|89

UITGELEZEN

InequalityWhat can be done?

Anthony Atkinson Harvard University Press, Harvard, 2015

Met boeken over ongelijk-heid kun je tegenwoordig de straten plaveien, maar naar het nieuwe boek van Anthony Atkinson werd met bijzonder veel gretigheid uitgekeken. Inequality. What can be done? werd dan ook aangekondigd als het ‘ver-volg’ op Piketty’s besteller Kapitaal. Als Piketty de jeune premier van het moderne ongelijkheidsonderzoek is, dan is Atkinson de peetvader. Voor heel wat onderzoekers is hij de man die de studie naar ongelijkheid terug centraal in het wetenschappelijke economische werk plaatste. Bovendien is het epitheton ‘toekomstig Nobelprijswin-naar’ nooit ver weg wanneer zijn naam over de tongen rolt.

Het leeuwendeel van het boek is gefocust op de vraag hoe samenlevingen zich moeten organiseren om de groeiende ongelijkheid een halt toe te roepen. In een hel-dere maar geëngageerde stijl stelt hij op basis van weten-schappelijke bevindingen een combinatie van maatregelen voor die tezamen de ongelijk-heid kunnen terugbrengen tot redelijke proporties. Redelijk is daarbij het orde-woord: Atkinson is revolu-tionair noch tafelspringer, maar besteedt bijzonder veel aandacht aan de politieke en technische haalbaarheid van zijn voorstellen.

In de eerste hoofdstukken laat Atkinson de lezer ken-

nismaken met het weten-schappelijke denken over ongelijkheid, waarbij een helder onderscheid tussen ‘gelijkheid van uitkomsten’ en ‘gelijkheid van kansen’ wordt gemaakt, biedt hij een staalkaart van de ongelijk-heidsevoluties in moderne welvaartsstaten, en intro-duceert hij de verschillende methodes om ongelijkheid te maken en de verschillende databronnen die daarvoor bruikbaar zijn. Alleen al voor deze spoedcursus ‘wat is ongelijkheid’ zou dit boek verplichte kost moeten zijn voor al wie zich in het openbaar over de materie wil uitspreken.

Atkinson stelt - zeer te-

SAMPOL_september 2015.indd 89 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|90

recht - dat wie ongelijkheid bestudeert niet enkel mag focussen op het midden van de inkomensverdeling zoals dat vaak wordt gemeten door middel van de Gini-coëfficiënt, maar dat je de volledige inkomensverdeling in ogenschouw moet nemen. Dat is een cruciaal inzicht. Heel wat mensen (en niet al-leen rechtse economen) zijn geneigd om te focussen op ar-moede, en dus wat er gebeurt aan de onderkant van de inkomensverdeling. Daaruit volgt impliciet (of soms zelfs expliciet) dat ongelijkheid op zich niet belangrijk is: het gaat er om de bodem op te tillen, niet om de top af te remmen. Atkinson weerlegt dat argument door de empi-rische link te leggen tussen de one percent (de top van de inkomensverdeling die zich verwijdert van de rest van de samenleving) en armoede (de bodem van de inkomens-verdeling). Wat gebeurt aan de top heeft implicaties voor de beleidsruimte die ontstaat aan de onderkant. Zeker voor België is dit erg relevant, want ons land combineert een lage inkomensongelijk-heid zoals gemeten door het Gini-coëfficiënt met relatief hoge armoedecijfers.

In de daaropvolgende hoofd-stukken stelt Atkinson een

batterij van maatregelen voor die - tezamen - de groeiende ongelijkheid een halt moeten toeroepen. Daarbij passeren niet alleen de usual suspects zoals herverdeling en fiscali-teit de revue, maar ook wat er plaatsgrijpt alvorens de me-chanismen van de welvaarts-staat in werking treden. En dat betekent ingrijpen op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld waarborgen van voldoende loon naar werken), ingrijpen door middel van regelgeving (bijvoorbeeld in de financiële sector, maar ook het aan ban-den leggen van CEO-lonen), en ingrijpen bij het doorge-ven van rijkdom binnen het gezin (een nieuwe manier om naar erfrecht te kijken).

Voor wie vertrouwd is met de Belgische situatie (maar ook de situatie in heel wat andere Scandinavische en continen-tale welvaartsstaten) zullen sommige andere voorstellen erg bekend in de oren klin-ken. Zo pleit Atkinson onder meer voor het installeren van sociaal overleg op centraal ni-veau, voor een sterke rol voor vakbonden, een voldoende hoog minimumloon, een sterke sociale zekerheid en kinderbijslag. Inderdaad, al-lemaal zaken die bij ons min of meer in voege zijn (wat overigens niet wil zeggen dat ze voor altijd verworven zijn).

Dat is meteen het grootse minpunt van het boek: het is geschreven voor een Angel-saksische beleidscontext.

Maar dat wil niet zeggen dat het gros van de beleidsvoor-stellen niet relevant zijn. Ik pik er twee voorstellen uit die mijns inziens ook bij ons een toekomst kunnen hebben.

Ten eerste pleit Atkinson voor gegarandeerde te-werkstelling voor al wie wil werken, waarbij de overheid in die jobs moet voorzien en verlonen aan het minimum-loon. Bovendien moet het mogelijk zijn deze jobs te combineren met een deel-tijdse job elders. En het mag niet gaan om bullshit jobs: Atkinson ziet mogelijkheden in de zorg, onderwijs, admi-nistratie en dienstverlening. Financieel gaat het deels om een vestzak-broekzakopera-tie: directe jobcreatie kost geld, maar betekent wel een besparing voor de sociale ze-kerheid; bovendien bouwen deze mensen sociale rechten op en betalen ze belastingen. De sociale tegenvoeter van de verplichte gemeenschaps-dienst, dus. Bovendien is het een duidelijk signaal: werk is belangrijk in onze samen-leving, en wordt ook als dusdanig gewaardeerd.

SAMPOL_september 2015.indd 90 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|91

Ten tweede pleit Atkinson voor een andere kijk op er-fenissen. Het overerven van rijkdom is een van de belang-rijkste bronnen van ongelijk-heid in onze samenleving. Hervormingsvoorstellen die pleiten voor een hogere belasting op erfenissen vallen doorgaans zeer slecht bij de publieke opinie. We wil-len onze kinderen vooruit helpen in het leven, en de staat heeft zich daar niet in te moeien: dat argument is dusdanig emotioneel geladen dat het elk debat over een

hervorming van de fiscale behandeling van erfenissen onmogelijk maakt. Het voor-stel van Atkinson kan een uitweg bieden: hij stelt voor om iedere jongere op hun achttiende een minimumer-fenis mee te geven, een soort rugzakje dat iedere jongere de mogelijkheid zou geven om, bijvoorbeeld, een hypo-thecaire lening af te sluiten. Dit kan worden gefinancierd door een progressieve belas-ting op giften en erfenissen, maar dan berekend op basis van de levensloop en met een

ondergrens: ouders kunnen bijvoorbeeld elk van hun kinderen kosteloos een duw in de rug geven doorheen hun leven; pas wanneer het duw-tje een springplank wordt komt de fiscus aankloppen.

Maar wat is het belangrijkste inzicht van allemaal? Een grote mate van ongelijkheid is een politieke keuze, geen onwrikbare economische wetmatigheid. Lezen, dit boek. Wim Van Lancker

SAMPOL_september 2015.indd 91 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|92

UITGELEZEN

Helemaal Anders

Stephen Bouquin Critica.be, 2015

‘Werkloosheid, bestaanson-zekerheid en armoede vieren hoogtij. Stress en burn-out swingen de pan uit. Regeringen blijven besparen, al duwen zij zo de economie kopje onder. De grote recessie doet Europa in een moeras verzinken, terwijl een ecologische crisis op ons afstormt.’

Men zou kunnen redetwisten over de vraag of de situatie in België er echt zo zwartgallig uitziet. In vergelijking met de buurlanden is het hier nog altijd vrij goed leven voor een meerderheid van de mensen, maar het is een feit dat de toe-komt er lang niet rooskleurig uitziet.Het is in elk geval het uit-gangspunt voor dit boek van

Stephen Bouquin, kritisch socioloog en activist. In negen hoofdstukken beschrijft hij het ‘leugenpa-leis’, de mythes die dag na dag op de niet beter wetende burger worden afgevuurd: we leven boven onze stand, besparingen zijn onafwend-baar, de loonkosten zijn veel te hoog, de sociale zekerheid is een hangmat, flexibiliteit werkt beter, enzovoort. Het zijn geen nieuwe feiten, maar het is goed ze op een rijtje te zetten en de samenhang bloot te leggen.

In deel twee van het boek wordt het neoliberalisme ont-bloot. Dit is erg interessant omdat de auteur terecht stelt dat de analyse ervan door de

linkerzijde sterk wordt ver-waarloosd. Neoliberalisme is geen rechtse repliek op het keynesianisme, maar op de crisis van 1929. Neolibera-lisme is niet conservatief en geen pleidooi voor een slanke staat. Het is integendeel ‘a strong state for a free economy’. Het is in feite een permanen-te vorm van crisismanage-ment, aldus de auteur.Het neoliberalisme heeft ook tot een culturele revolutie geleid met een verheerlijking van het individu. ‘There is no such thing as society’, zoals Thatcher zei. Individualisme hoeft echter niet haaks te staan op solidariteit en saam-horigheid, en de linkerzijde heeft zich al te lang verkeken op de cultus van de staat.

SAMPOL_september 2015.indd 92 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|93

Het neoliberalisme veroor-zaakt ook sociale ongelijk-heid op een nooit eerder geziene schaal en het is vooral de middenklasse die hiervoor de prijs betaalt.De huidige vlucht voorwaarts van het financiële neolibera-lisme kan alleen maar leiden tot een veralgemeende mone-taire crisis. Het is momenteel de reële economie die de kapitaalmarkt financiert in plaats van omgekeerd.

In deel drie vertelt Bouquin het verhaal van het verzet en van de barsten in het neoli-berale geloof. Dat verzet, zo stelt hij, gaat bijna altijd uit van een ‘ethische waar-heid’. De rivier verlaat haar bedding omdat de mensen de status quo niet meer kun-nen aanvaarden. Overal ter wereld gaan mensen de straat op en bezetten pleinen en parken, als burgers. Wellicht ietwat overmoedig worden de gebeurtenissen van 2011 - de ‘Arabische lente’, Spanje en Griekenland - vergeleken met 1789 en 1968. De auteur is wel zo lucide om te stellen dat ‘sociale protestbewegingen zich kunnen vast rijden indien ze geen politiek perspectief aanreiken’, zoals ze ook kun-nen opbranden ‘indien ze de stap zetten naar het politiek electorale terrein’.Latijns-Amerika wordt voor-

gesteld als laboratorium voor politieke vernieuwing. He-laas vooral met het voorbeeld van Hugo Chávez en Vene-zuela, het land dat het minst is geslaagd in het uitbouwen van een links alternatief.Theoretisch worden hier de stellingen van post-marxisten Ernesto Laclau en Chantal Mouffe uitgelegd. ‘Om het neoliberale hegemonische verhaal te doorbreken is er nood aan een maatschappelijk vertoog dat uitgaat van de noden van de meerderheid van de bevolking’.

Het concrete alternatief komt pas helemaal aan het eind van het boek naar voren. Bouquin pleit voor een links populis-me en een radicale democra-tie. ‘De echte uitdaging bestaat erin de krachtverhoudingen te wijzigen in het voordeel van de 99%’. Volgens de auteur is de helft van de weg al afgelegd. Hij baseert zich hiervoor op drie miskende feiten: het da-gelijkse leven met een grote solidariteit tussen mensen, een soort ‘micro-communis-me’; de nieuwe praktijken van de ‘commons’, een hefboom om op alle niveaus zelfbe-stuur te ontwikkelen; en ten slotte de sociale zekerheid, een bij uitstek emanciperen-de instelling en wellicht de meest onderschatte revolutie van de 20ste eeuw.

Twee concrete voorstellen moeten worden vermeld:Bouquin stelt een drastische arbeidstijdvermindering voor en wil dit combineren met onbezoldigde arbeid en maat-schappelijke inzet. Via een tijdsbank kan zo een ‘tweede cheque’ worden uitbetaald en het vrijwilligerswerk kan leiden tot een verdere daling van de arbeidstijd. Op die manier kan het loon gesocialiseerd worden en kan de arbeidstijdverkorting gecombineerd worden met een soort basisinkomen. Bovendien kunnen sociale bijdragen ook zorgen voor investeringsfondsen bij de sociale zekerheid.Een tweede interessant voor-stel gaat over het democra-tisch bespreken en schrijven van een nieuwe grondwet, naar het voorbeeld van de progressieve Latijns-Ame-rikaanse regimes. In plaats van pseudo-democratische participatie zou dit een hef-boom kunnen zijn om brede bevolkingslagen te verbinden met een gemeenschappelijk streven. Dit is een project dat verschillende jaren in beslag kan nemen, maar het kan een maatschappelijke discus-sie ontketenen over hoe we anders willen gaan leven. Het kan een zeer hoog revolutio-nair potentieel hebben.

SAMPOL_september 2015.indd 93 22/09/2015 13:32:50

sampol 2015/7|94

Bouquin heeft een interes-sant boek geschreven dat op het eerste gezicht niet radicaal lijkt, maar het in feite wel is. Het is een interessante bijdrage tot de vernieuwing van de linkerzijde. Al hadden de concrete voorstellen iets uitgebreider kunnen worden voorgesteld, de redeneringen sluiten volledig aan bij wat de radicale linkerzijde momen-teel voorstelt, van Syriza en Podemos tot de Parti de gau-che. Men hoeft het niet eens te zijn met het optimisme over de hedendaagse sociale bewegingen, maar tegelijk moet men wel beseffen dat ze

onze enige hoop zijn. Juist daarom is het ook jam-mer dat dit boek - en veel andere boeken over dit on-derwerp - niet ingaat op het punt van de meerschaligheid. Zeker nu Griekenland in een totale impasse is beland, en het besef doordringt dat geen enkel land het nog op zijn eentje redt, is er een dringend antwoord nodig over hoe we internationale samenwerking kunnen democratiseren. Een ‘ander Europa’ zonder concretisering is niet langer voldoende als antwoord. Ook de andersmondialiseringsbe-weging zit momenteel in een

impasse. Eén van de redenen hiervoor is precies het on-vindbare internationale - of kosmopolitische? - politieke antwoord op de crisis. Nog te veel mensen geloven dat het probleem bij ‘de instellingen’ ligt in plaats van bij de ideolo-gie. Het neoliberalisme is nog niet overwonnen. Ten slotte is het jammer dat zo weinig aandacht werd besteed in dit boek aan taal en lay-out. Een goede uitge-ver had dit wellicht kunnen verhelpen, want soms zijn de vele fouten en slordigheden echt storend. Francine Mestrum

SAMPOL_september 2015.indd 94 22/09/2015 13:32:50

SAMPOL_september 2015.indd 95 22/09/2015 13:32:50

SAMPOL_september 2015.indd 96 22/09/2015 13:32:50