Webdemo 2010 4

32
In deze DEMO: Bernard Bot - Guy Verhofstadt Internationale vriendschappen - Niet iedereen is kosmopoliet Polemiek: Turkije in de EU – Dwing burger tot Europese keuze – Democratisch defensiebeleid - en meer... INTERNATIONAAL Ledenmagazine Jonge Democraten - Winter 2010

description

De laatste Demo van 2010...

Transcript of Webdemo 2010 4

Page 1: Webdemo 2010 4

In deze DEMO:

Bernard Bot - Guy VerhofstadtInternationale vriendschappen - Niet iedereen is kosmopoliet

Polemiek: Turkije in de EU – Dwing burger tot Europese keuze – Democratisch defensiebeleid - en meer...

INTERNATIONAAL

Ledenmagazine Jonge Democraten - Winter 2010

Page 2: Webdemo 2010 4

Verhalen over

circussen enurinevlekkenHet circus van dompteur Wilders liet

zich de afgelopen tijd slecht in het gareel brengen. Sterker nog: sommige

artiesten sprongen uit de ban en verlieten de Tweede Kamer, anderen werden tijdelijk gedegradeerd tot volksvertegenwoordiger voor spek en bonen. Aloude conflicten etteren door: Brinkman voert (of voerde) een eenmansstrijd voor democratisering binnen de PVV. Het heeft allemaal verdacht veel weg van de LPF-nachtmerrie waar Wilders zo vaak wakker van leek te liggen. En dat terwijl democratisering van de PVV zou voorkomen dat de partij Kamerleden aanneemt die brievenbussen voor urinoirs aanzien.

Het is natuurlijk schrikken als er zich in je eigen gelederen delinquenten van tamelijk rijk geschakeerd allooi blijken op te houden. Vooral voor een law and order-partij zijn dergelijke onthullingen ernstig. Het virtuele

zetelaantal van de PVV is weliswaar nog steeds niet onder het aantal van de PVV-fractie gekomen, maar de partij is beschadigd.

Volgens Wilders kon zijn partij geen verklaring van goed verdrag aanvragen omdat daar geen geld voor was; maar de VVD en de PvdA vragen ook niet naar zo’n verklaring. Dat er bij de liberalen en de socialisten geen lieden zitten die van alles op hun kerfstok hebben, heeft er dan ook niet mee te maken dat ze vreselijk goed gescreend worden. De mensen die zij in de Kamer hebben zitten, komen echter vrijwel zonder uitzondering uit de partij. Velen zijn actief geweest bij de PJO van hun partij en hebben carrière gemaakt in de politiek. En dat is waarom democratisering van de PVV voordelig is voor ome Geert. Pas als hij kan putten uit een organisatie die leden en congressen kent, zal zijn kweekvijver voor talent volstromen.

Wilders heeft mensen nodig die intern zijn opgeleid en wier stappen de partij heeft kunnen nagaan.

Dat dompteur Wilders vrolijk verder stuntelt, wil niet zeggen dat andere partijen het er beter vanaf brengen. Terwijl de media uitgebreid in de PVV-poep aan het roeren was, werd die op initiatief van D66, PvdA en Groenlinks over het tapijt van de Tweede Kamer uitgesmeerd. In een spoeddebat werden de interne sores van de PVV nog eens herhaald. Is dat nu waar het parlement voor is? Het komt in ieder geval opportunistisch over. In die categorie valt ook het briljante idee van de SP om te gaan samenwerken (!!!1!11!) met GroenLinks en de PvdA. Heeft de partij van ‘Nee-SP’ een rechts kabinet nodig om zelf eens constructief mee te denken?

Als het beeld dat zo geschetst wordt de komende jaren doorzet, heeft het circus van de Nederlandse politiek in ieder geval veel clowns. Los van de wenselijkheid van dit kabinet is het voor de slechte verliezers tijd om de knop om te zetten. Polarisatie (tussen links en rechts) en opportunisme (kabinetje pesten) helpen Nederland niet verder. Oppositiepartijen en coalitiepartijen overlappen elkaar inhoudelijk namelijk wel degelijk. Om dat te verzilveren dient de coalitie zich duaal en de oppositie zich open op te stellen.

Door Manuel Buitenhuis en Willem Jan Hilderink

NUMMER 4, WINTER 20102

Page 3: Webdemo 2010 4

4

6

10

11

12

14

16

18

22

23

23

23

24

25

26

28

29

30

31

De drie wijzen

Bernard BotEen interview met de voormalige minister en topdiplomaat

Niet iedereen is kosmopoliet

497.198.740 mensen in verscheidenheid verenigd Europese identiteit

Persoonlijke PolitiekOver de invloed van vriendschappen tussen regeringsleiders

Geef het parlement de macht over defensie

Langs de lijn

Polemiek: Turkije bij de EU?

Dwing burgers tot Europese keuze

Guy VerhofstadtGastcolumn

Cartoon

DEMO klassement

Twee zinnen Niet visieloos bezuinigen op cultuur

CongresverslagDoor Geert Wilders

Geestverruimende middelen

De sociaaldemocratie is dood, leve de sociaaldemocratie

De meritocratie: een nieuwe klassenstrijd

Democrat AbroadDe strijd gaat door

Voorzittershamer

INHOUD 26e jaargang – nummer 4 Winter 2010 DEMO is een uitgave van de Jonge Democraten, onafhankelijke politieke

jongerenorganisatie sinds 1984.Oplage 5200 stuks.

Kopij [email protected]

Deadline Demo 1: 8 februari 2011 Thema : Macht, Nb: niet-

themagerelateerde stukken ook welkom.

HoofdredacteurManuel Buitenhuis

Adjunct-hoofdredacteurWillem Jan Hilderink

HoofdvormgeverHan van Lier

VormgeversMike Emmerik en Niels Joormann

FotografieRemco Hekker

EindredactieMaarten Broekhof, Manuel Buitenhuis,

Willem Jan Hilderink, Tim Jansen, Iris Paris

Landelijk bestuur JDPostbus 660

2501 CR Den Haag070 – 364 19 17

[email protected]

DrukkerVeldhuis Media BVKanaaldijk OZ 38102 HL Raalte

Postbus 28100 AA Raalte0572 – 34 97 00

[email protected]

Aan deze Demo werkten meeJoyce Baars, Bert Bakker, Femke Bink,

Hidde Boersma, Daniel Boomsma, Bernard Bot, Anne Breure, Maarten Broekhof, Coen Brummer, Manuel

Buitenhuis, Ben Burgers, Evi van den Dungen, Mike Emmerik, Willem Jan

Hilderink, Yuri van Hoef, Lonneke van der Holst, Boris IJland, Niels Joormann, Pauline Kastermans, Maarten Koning, Anamarija Kristic, Sebastiaan Lambalk, Tim Jansen,

Han van Lier, Iris Paris, Karlijn Roex, Mindy Venema, Alicja Verhagen Guy

Verhofstadt, Isabel Verkes, Geert Wilders, Bart Woord en Willem Zuurke.

Wil je DEMO voortaan liever alleen digitaal ontvangen? Mail dan naar

[email protected].

Adverteren in DEMO? Mail naar [email protected].

Page 4: Webdemo 2010 4

Zouden we een centrale ontwikkeling in de Westerse politieke geschiedenis van de laatste driehonderd jaar moeten

aanwijzen, dan zou menigeen wijzen op de opkomst van de nationale staat. De in 1648 getekende Vrede van Westfalen markeerde het einde van het tijdperk van de godsdienstoorlogen en in de eeuwen die volgden ontwikkelde de natiestaat zich in vele richtingen. Belastingen werden geïnd om de groeiende politieke agenda te kunnen financieren en burgers werden gerekruteerd voor militaire doeleinden. Het instituut transformeerde zich tot een democratische politieke constructie en de verzorgingsstaat deed haar intrede. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zo’n veelomvattende ontwikkeling gepaard ging met politiek-filosofische dilemma’s. Wat te doen, bijvoorbeeld, met de mensen die niet tot de natie behoren? Dit vraagstuk wordt het meest prangend wanneer het de verdeling van levensmiddelen en goederen betreft. Is het te rechtvaardigen dat we in Europa en de Verenigde Staten eten te over hebben, terwijl een groep mensen die toevalligerwijs buiten de grenzen van onze gemeenschap valt om komt van de honger? Heeft het rijke Westen verplichtingen tegenover the global poor?

Een van de meest radicale filosofen die zich met deze vraag heeft bezig gehouden is de Australische bio-ethicus Peter Singer. Singer is iemand die je een utilitarist zou kunnen noemen; morele keuzes zijn volgens hem goed of slecht afhankelijk van de hoeveelheid geluk en welzijn zij produceren: “The greatest happiness for the greatest number of people”. Singer doet zijn reputatie eer aan wanneer hij dit principe toepast op het wereldarmoedeprobleem. In publicaties als “Outsiders, Obligations to

De grootste drijfveer om internationaal te denken en handelen is economisch. De geschiedenis staat bol van

grensoverschrijdende pogingen om de welvaart in de eigen regio te vergroten. De Romeinen, de VOC, Shell, Heineken en Andre Rieu zijn hier succesvolle voorbeelden van. Concrete motieven voor deze internationale initiatieven vallen samen met het verkrijgen van productiefactoren, het vergroten van de afzetmarkt, het bereiken van efficiency door middel van schaalvoordeel en het versterken van de concurrentiepositie.

Als we de diverse initiatieven nader bekijken is er, los van de voor de hand liggende verschillen tussen grootmachten, bedrijven en individuen, één essentieel verschil; het onderscheid tussen vijandige initiatieven en vreedzame initiatieven. Vijandige initiatieven hangen vaak samen met oorlog en onderdrukking en kenmerken zich door een onacceptabele kloof tussen de machthebbende en de rest.

Omdat deze simplistische benadering puur gebaseerd is op instinct en afbreuk doet aan elementaire elementen van beschaving dienen we ons te focussen op de vreedzame initiatieven. Vreedzame initiatieven zijn echter een stuk diverser en complexer. Wel valt er een richtsnoer te definiëren, die uit dient te gaan van het vergroten van wederzijdse afhankelijkheden en het verder vervlechten van economieën.

Het ‘plan Europa’ is hier een mooi voorbeeld van. De nationale economieën en bedrijven hebben baat bij de weggenomen

handelsbarrières, gelijkgetrokken regelgeving en open markten. Bij een forse verstoring van deze situatie is geen van de participanten gebaat. Dit resulteert erin dat, hoewel er af en toe onderling speldenprikjes worden uitgedeeld, een echte doodsteek uitblijft.

Dit betekent overigens niet dat we toegroeien naar een homogeen geheel. Op micro niveau zal de mens zal zich altijd willen profileren en onderscheiden, en op macro niveau kunnen niet alle landen op de wereld tegelijk genieten van een handelsoverschot. Dit gegeven dienen we te koesteren, gezien het feit dat de dynamiek die ontstaat, zorgt voor een continue drang naar het verhogen van productiviteit, innovatie en efficiency wat bij correct bestuur de gehele maatschappij ten goede komt.

De wereld eindigt echter niet bij het passeren van de Bosporus; de focus dient te liggen op het continue verbeteren van de randvoorwaarden voor vreedzame initiatieven op een mondiaal niveau. We dienen werk te maken van breed geaccepteerd internationaal recht en het wegnemen van handels-en overnamebarrières. Daarnaast moeten we er voor zorgen dat organisaties zoals het IMF en de WTO transformeren in transparante partijen die een correcte afspiegeling zijn van de mondiale verhoudingen. De markt en het individu zorgen voor het rest!

Sebastiaan Lambalk is consultant en studeerde business studies aan de Universiteit van Amsterdam.

Elk thema verdient een goede inleiding. In de rubriek ‘De Drie Wijzen’ zullen een historicus, een bioloog en een econoom met een korte column hun licht laten schijnen over het onderwerp.

NUMMER 4, WINTER 20104

Page 5: Webdemo 2010 4

Het populairwetenschappelijke tijdschrift Quest schreef, net als alle jaren, ook dit jaar weer een prijsvraag

uit voor de beste lezersvraag voor hun scheurkalender. Dit jaar won de vraag ‘hoe ziet de gemiddelde wereldburger eruit.’ Het resultaat was een lichtgetinte behoorlijk symmetrische persoon met iets meer Indiase en Chinese kenmerken dan Europese. Zij zijn immers met meer.

Het antwoord deed nogal wat stof opwaaien. Veel mensen interpreteerden de vraag verkeerd en veronderstelden dat deze gemiddelde wereldburger het uiteindelijke evolutionaire resultaat zou zijn van de globalisering van de wereld. Er waren nogal wat wetenschappers en wetenschapsredacties die daadwerkelijk beweerden dat dit ons voorland zou zijn door al het internationale (geslachts)verkeer en dus vermenging van alle genen: een saaie monotone aardbol met alleen maar mensen met dezelfde huids- en haarkleur.

Het is ook geen gek idee: er zijn weinig barrières meer waardoor wij als menssoort van elkaar gescheiden zijn en waardoor we onafhankelijk van elkaar kunnen evolueren. De hele wereld is binnen een dag bereikbaar. Toch denk ik dat de eenheidsworstproponenten er naast zitten. Zij gaan mijns inziens namelijk weer eens uit van het hautaine idee dat wij als mensheid boven de evolutie staan. Zo werkt het echter niet.

Het is geen toeval dat vanaf de evenaar tot de polen, de huidskleur steeds lichter wordt. Daar zit een evolutionair mechanisme achter: een donkere huid geeft de beste bescherming tegen de destructieve effecten van de zon, zoals de ontwikkeling van huidkanker en de

afbraak van het essentiële foliumzuur. Een donkere huid is dus ideaal rond de evenaar waar de zon veel schijnt. Trek je noordelijker, dan kom je echter in de problemen: daar schijnt de zon te weinig om bij een donkere huid genoeg vitamine D aan te maken. Gevolg: tijdens de migratie van de mens uit Afrika werd de huid langzaam lichter.

Dat evolutionaire mechanisme werkt nu nog steeds. Er zijn Afrikaanse volkeren bekend waarvan een deel naar een noordelijkere plaats trok en die ondanks het contact dat ze onderhielden met het op dezelfde plaats blijvende deel van de stam in enkele generaties een lichtere huidskleur ontwikkelden. Hoeveel er dus ook gemengd wordt, een lichte huidskleur zal altijd een voordeel blijven in noordelijk Scandinavië.

Globalisering en internationalisering zullen dus geenszins leiden tot de vorming van een wereld vol eenheidsworsten. Er valt simpelweg niet tegen natuurlijke selectie op te reizen. Sterker nog: globalisering zou zomaar eens een divergerend effect kunnen hebben op soortenrijkdom. Met ons reizen brengen we aan onze voetzolen en in onze vrachten allerlei organismen in nieuwe omgevingen. Die zullen zich daar aanpassen en tot nieuwe soorten evolueren. Dus in het kader van het jaar van de biodiversiteit: Leve de globalisering!

those beyond our borders” en “The Singer solution to world poverty” formuleert hij een erg internationalistisch of kosmopolitisch standpunt: Elke dollar die niet aan noodzakelijke aankopen besteed wordt in welvarende landen dient ten goede te komen aan ontwikkelingslanden. Daar waar het geld het meeste goed kan doen, hoort het te worden ingezet. De geest van Jeremy Bentham waart rond! Als voorbeeld van zijn theorie heeft Singer berekend dat een gemiddeld Amerikaans gezin kan rondkomen van $ 50.000 per jaar. Al het geld dat daarbovenop nog binnenkomt, zo beweert Singer, dient te worden geschonken aan organisaties die zich inzetten voor de distant needy.

Solidariteit stopt voor Singer dus niet bij de grenzen van de natiestaat, maar is zo verstrekkend dat ieder individu een morele verplichting heeft tegenover mensen in nood, ook als hij hen nog nooit heeft gezien en ze aan de andere kant van de wereld wonen. Dat hij volop bekritiseerd is om dit standpunt zal geen verrassing zijn. Moet je de economieën van Europa en de VS ten gronde richten door al het geld dat gewoonlijk aan luxe besteed wordt aan Afrika te schenken? Wie zegt dat het geld überhaupt goed besteed wordt als je het schenkt? En waarom heeft de ene mens eigenlijk verplichtingen tegenover de andere mens? Dat is een vraag die binnen een natiestaat al voor problemen kan zorgen, maar wanneer zij in een internationaal perspectief gesteld wordt zijn de problemen nog vele malen groter. In het paradigma van de post-Westfaalse natiestaat is Singers kosmopolitische oplossing dus alles behalve realistisch.

Hidde Boersma is wetenschaps-journalist en bioloog. www.wetenschapsjournalist.nl

Coen Brummer studeert geschiedenis en filosofie aan de Universiteit Utrecht.

NUMMER 4, WINTER 2010 5

Page 6: Webdemo 2010 4

Bernard BotInterview met

Page 7: Webdemo 2010 4

In een interview in de Volkskrant van 6 september jongstleden zegt u dat Wilders’ strapatsen schade zouden toebrengen aan de ‘merknaam Nederland’. Denkt u dan aan economische belangen of dat Nederland gepasseerd zal worden bij het invullen van internationale topfuncties, zoals bij de VN of de NAVO? Ik denk dat het een combinatie is. In de eerste plaats is er natuurlijk sprake van economische schade, vooral in islamitische landen. Die kijken natuurlijk kritisch naar dit soort ontwikkelingen en daar merk je toch dat men met enige argwaan kijkt naar wat hier gebeurt. Je kunt het natuurlijk niet helemaal meten, maar duidelijk is wel dat als een islamitisch land de keus heeft uit aanbestedingen uit drie landen, zeg Nederland, Zuid-Korea en Maleisië, dat ze dan voor Zuid-Korea kunnen kiezen omdat ze Nederland momenteel niet zo aardig vinden. Als ze niet voor Nederland kiezen, zullen ze daar echter nooit bij vertellen dat dat komt door meneer Wilders; ze zullen dan zeggen dat ze de andere offerte interessanter vonden. In dat soort landen is men beleefd en zal men niet onmiddellijk met de vinger naar Wilders wijzen.

De Mohammed-cartoons die in 20006 in Denemarken werden gepubliceerd hebben geen negatief effect gehad op de Deense export. In dat jaar nam de Deense export naar het Midden-Oosten af, maar groeide de totale Deens export. Dan zou je moeten kijken waarom de export gestegen is. Was dat het gevolg van een wereldwijde economische opleving? Hadden vergelijkbare landen eenzelfde exportstijging? Ik heb het zelf meegemaakt dat ik Deense producten verkocht zag worden onder een Nederlandse vlag, dus met een andere verpakking. Supermarkten zeiden namelijk: ‘als het maar niet Deens is!’ Als je alsmaar aantrapt tegen een bepaalde cultuur en regeringen in islamitische landen horen daarvan, dan heeft dat natuurlijk een effect. Dat staat als een paal boven water.

Ik haalde net het interview van 6 september aan, waarin u ook aangeeft dat het een groot probleem zou zijn als Wilders deel zou nemen aan de regering. Maar een maand later, op 6 oktober, zegt u dat het heel goed uit te leggen is dat Wilders regeringsmacht heeft. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar?Wat ik gezegd heb, is dat deelname aan de regering deelname aan de regering is. Hij neemt nu niet deel aan de regering; hij gedoogt. Ik kan tegen buitenlandse collega’s zeggen dat ze zich geen zorgen hoeven maken, omdat de regeringscoalitie de Grondwet in ere houdt. Je hoeft dus niet bevreesd te zijn dat de moslims in

was waarbij links een regering zou vormen die gedoogd of gesteund zou worden door CDA of VVD, vaak omdat de linkse partijen niet samen wilden werken met de VVD. En voor het CDA was het natuurlijk onmogelijk een linkse groepering te gedogen. Bot lacht: dan zouden we onszelf het graf ingewerkt hebben. Overigens heb ik ook voorgestemd vanwege de inhoud van het regeerakkoord, waarin veel van onze wensen verwezenlijkt worden. Veel CDA-programmapunten komen terug in het regeerakkoord en economisch gesproken is het natuurlijk ook een vrij solide geheel, al ben ik het helemaal eens met iedereen die zegt dat de echte hervormingen nog niet aan bod komen. Ik zeg daar echter wel op dat je eerst de boel gesaneerd moet hebben voor je kunt hervormen.

Wilders gijzelt dus niet het CDA en de VVD?Nee, dat vind ik niet. Je moet je niet laten gijzelen en ik vind, zoals gezegd, het gedoogakkoord heel redelijk. Verder zullen we moeten zien wat Wilders in de praktijk doet. Dat is ook het belangrijke aan deze opzet: dat je Wilders uitdaagt om zijn echte kleur te laten zien. Dat is goed voor het Nederlandse volk. Als blijkt dat hij eigenlijk een heel tamme tijger is, die je van tijd tot tijd een brokje moet toewerpen, dan is dat schitterend. Als hij daarentegen na een of twee jaar uit zijn kooi losbreekt en de buurt onveilig gaat maken, dan moeten we ermee kappen.

U heeft in uw leven veel met en aan ‘Europa’ gewerkt. Waarom denkt u dat Europa zo ontzettend impopulair is onder Nederlandse burgers? Ik denk dat daar een aantal redenen voor is. Op de eerste plaats denk ik dat er een gebrek is geweest aan informatie over wat er in Europa gebeurt. De onvrede daarover heeft als een veenbrand onderhuids gewoed. Toen kreeg je in 2005 het referendum, dat ik als een soort explosie van die onvrede zie, en toen is men gaan nadenken waar die onvrede vandaan kwam en hoe die weg te nemen.

Ik denk dat het op zichzelf vrij simpel is waar de onvrede vandaan kwam: in het begin nam de Europese Unie allerlei maatregelen die de burger als het ware niet in zijn persoonlijke levenssfeer raakten. Het creëren van een vrije markt heeft een weinig directe invloed op het leven van de burger. In een later stadium ging de Unie zich ook bemoeien met zaken die de burger meer raakten; pensioenen, sociale zekerheid, een politieke unie. Dat is voor mensen het omslagpunt geweest. Dat ging ze te ver. Het was er nog niet, maar

Vele ministers van Buitenlandse Zaken zouden nachten wakker gelegen hebben van de zaken die onder zijn ministerschap de revue passeerden, maar rasdiplomaat Bernard Bot leek niet onder de indruk van onder andere het Nederlandse voorzitterschap van de EU en de inzet van Nederlandse militairen in Uruzgan. Nu ons minderheidskabinet de internationale gemoederen beroert en de internationale wisseling van de wacht vorm begint te krijgen in discussies rond de G20 en het IMF, was het voor DEMO hoog tijd om eens langs te gaan bij de man die volgens de wandelgangen van het lobbyistenkantoor waar hij werkzaam is zelfs door collega’s nog met ‘u’ wordt aangesproken.

Interview door Willem Jan Hilderink en Manuel Buitenhuis

“Als blijkt dat Wilders

eigenlijk een heel

tamme tijger is, die

je van tijd tot tijd

een brokje moet

toewerpen, dan is dat

schitterend”

Nederland niet langer naar de moskee mogen, of niet meer vrij mogen bidden, of dat er gediscrimineerd zal worden. Althans, deze regering zal ervoor waken dat dat niet gebeurt. Maar dat is wat anders dan deelname aan de regering, dat is een geheel andere situatie, dat zou moeilijker uit te leggen zijn.

Dat is dus ook waarom u op het CDA-congres voor regeringsdeelname hebt gestemd. Ja, maar dat is ook omdat ik geen andere optie zag. Alle andere coalitieformaties waren al geprobeerd. Ik heb ook met politici van linkse partijen gesproken en ik heb begrepen dat er uiteindelijk geen formule denkbaar

NUMMER 4, WINTER 2010 7

Page 8: Webdemo 2010 4

NUMMER 4, WINTER 20108

ze waren er bang voor. Ze wilden een teken geven van ‘dat willen we niet!’. Dat sentiment werd nog eens versterkt toen de Europese Unie zich snel en fors uitbreidde met Oost-Europese landen. Bovendien deed een tussen Brussel en Straatsburg pendelend parlement de beeldvorming niet goed. Ik denk dat al deze elementen de Europese Unie impopulair hebben gemaakt. Er is te weinig tegengas vanuit de politiek gegeven om de beeldvorming te veranderen.

Nederlanders hebben overigens geen afkeer van Europa. Nog altijd zeventig procent van de Nederlanders is van mening dat Nederland lid moet blijven van de Europese Unie. Zij weten ook wel dat hun boterham in Europa geboterd wordt en dat het voor ons soort economie fataal zou zijn eruit te stappen. En dat is maar goed ook, want wil de Europese Unie zich handhaven als grootmacht, dan moeten wij uitbreiden. Wij hebben massa nodig. Opkomende grootmachten als China, India en Indonesië groeien heel snel, hebben een enorme massa wat betreft bevolking. Als wij mee willen blijven tellen, moeten we groter worden. Het is niet zo dat wij daarmee afgeschreven zijn; de groei van die andere mogendheden is geen bedreiging voor ons. Er is in deze wereld namelijk plaats voor meer dan twee spelers (de VS en de EU, red.). Voorwaarde is wel dat we

blijven groeien en innoveren. Innovatie is wat ons onderscheidt.

Maar de relatieve macht van het Westen neemt wel af.Ja, natuurlijk, maar zo lang we maar een supermacht blijven, desnoods met vijf anderen, is dat geen probleem. Laat die anderen bovendien maar groeien, daar verdienen wij ook aan.

Naar welke kant denkt u dat de balans uiteindelijk uit zal slaan, naar het Westen of het Oosten?Mijn voorspelling is dat landen als India niet eeuwig blijven groeien. Mensen daar wensen hetzelfde als wij: goede woningen, pensioenen, sociale zekerheid. Dat kost geld. China en India zullen blijven groeien, maar zullen wel worden geconfronteerd met dit soort problemen. Mensen kijken naar het Westen en willen dezelfde levensstandaard, dat remt de groei. Daarom zullen Westerse landen zich ook kunnen handhaven, mits we blijven groeien. Vooralsnog groeit bijvoorbeeld China heel hard. Ik hoorde van de week een verhaal van Peter Bakker, de directeur van TNT. TNT vliegt in China met Boeing 747’s pakketten rond. Nu wordt er ergens een nieuwe stad uit de grond gestampt en daarbij wordt een vliegveld aangelegd, maar enige tijd geleden is echter gebleken dat de

landingsbaan 400 meter te kort is voor 747’s. Dat meldde Bakker dus aan de burgemeester van die plaats met de mededeling dat ze dan helaas niet van en naar zijn stad kunnen vliegen. Vier maanden later kreeg Bakker een telefoontje: het euvel was verholpen. Er was een totaal nieuwe landingsbaan aangelegd en een maand later vlogen ze.

In Europa is men huiverig om nog meer bevoegdheden aan Brussel over te dragen, men is meer naar binnen gekeerd.Ja, dat is een teruggang van wat ik als ideaal beschouw, namelijk het supranationale model. Het is wat ik ‘renationalisering’ noem. Bedrijven en landen gaan nationaler te werk. Dat is een beweging die is ingegeven door de grote opkomende economieën, zoals China, die zeer nationalistisch te werk gaan en de regels van fair play aan hun laars lappen. Dat fenomeen doet zich ook in Nederland gevoelen.

U bent een man van de wereld: geboren in Jakarta toen dat nog Batavia was, gestudeerd aan Harvard, ambassadeur in Ankara. Hoe heeft dat u gevormd?Als je van jongs af gereisd hebt, heb je al meer belangstelling voor de wereld om je heen. En als je dan in een familie terechtkomt die ook internationaal gericht is; mijn vader heeft lange tijd in Indonesië gewerkt, ik

Page 9: Webdemo 2010 4

ben er geboren en getogen, dan ben je meer bereid over je eigen grenzen heen te kijken. Ik ken genoeg mensen die dat niet willen, die willen liever in Nederland blijven, die vinden het vervelend om los te zijn van de hockeyclub. Maar als je dat niet bent, en je zegt dat men je overal heen kan sturen, dan zie je veel van de wereld. Vooral als je bereid bent om iedere drie of vier jaar te verkassen, dan ga je bij wijze van spreken van Groenland naar Zimbabwe. Maar dat moet wel in genen zitten en ik vind het schitterend. Ik heb hiervoor gekozen, maar wel zonder te weten dat ik hier zou uitkomen. Ik zat in Amerika en ik wilde daar eigenlijk de advocatuur of de business in. Toen kreeg ik een briefje van een vriend die op Buitenlandse Zaken zat en me vroeg of ik me bij hen wilde voegen vanwege mijn juridische en economische achtergrond. ‘Ben je bereid om mee te doen met een klasje?’ Bot lacht: ik antwoordde dat ik dat wel een paar jaar wilde proberen. Daar rol je in, zonder een idee te hebben van hoe het verder zal gaan.

Waar bent u nog steeds trots op?Eigenlijk twee dingen; in de eerste plaats mijn jaren als Permanent Vertegenwoordiger van Nederland bij de EU, want we hebben natuurlijk geweldig veel binnengehaald. Het onderhandelingswerk dat ik daar gedaan heb, heeft allerlei tastbare resultaten gehad, waarmee je dus heel concreet kunt zien, per jaar, wat je hebt bijgedragen aan Nederland. Dat is buitengewoon bevredigend.

In de tweede plaats ben ik trots op de aanvaarding van de onafhankelijkheidsdatum van Indonesië door Nederland in 2005. (Nederland was tot die tijd van mening dat dat de dag was dat Nederland officieel het gezag overdroeg (27 december 1949), terwijl Indonesië stelde dat het onafhankelijk was vanaf de dag dat Soekarno de onafhankelijkheid uitriep (17 augustus 1945), red.) Die aanvaarding heeft de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Indonesië in één klap genormaliseerd. Tot dan toe was er altijd wrijving. Ik was trots dat dat gebeurde toen ik minister was, ook omdat ik in Indonesië ben geboren en een speciale band met dat land heb.

“Wil de Europese Unie

zich handhaven als

grootmacht, dan moeten

wij uitbreiden”

Page 10: Webdemo 2010 4

NUMMER 4, WINTER 201010

De kosmopoliet

D e vraag die zich de laatste jaren echter steeds duidelijk manifesteert, is of toegenomen bereikbaarheid

wel een voorbode is van daadwerkelijk wereldburgerschap. Dat steeds meer mensen met anderen over de hele wereld verbonden zijn, betekent niet per definitie dat ze zich ook verbonden voelen, ook al wordt dat door sommige kosmopolieten wel gesuggereerd. Een belangrijke voorvechter van het kosmopolitisme is bijvoorbeeld Jouke de Vries, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. Hij omschreef kosmopolieten ooit als mensen die “door hun talenkennis, opleidingsniveau en welstand zeer gemakkelijk in internationale netwerken [functioneren], waarbij het internet een belangrijke rol speelt.” Deze definitie legt de twee belangrijkste problemen van het wereldburgerschap bloot.

Om te beginnen heeft niet iedereen gelijke kansen om zich tot wereldburger te ontwikkelen. De definitie beschrijft dit door aan te geven dat kosmopolitisme vooral goed tot uiting komt onder burgers met een hoog opleidingsniveau, uitgebreide talenkennis en relatief hoge welstand. Die eigenschappen gelden voor slechts een klein deel van de bevolking en daardoor is het wereldburgerschap niet voor iedereen weggelegd. JD’ers en D66’ers horen over het algemeen bij de eerste groep: ze volgen vaak een universitaire studie, spreken meerdere vreemde talen op een redelijk niveau en komen een aantal keer per jaar in het buitenland. Het merendeel van Nederland bevindt zich echter niet in zo’n luxepositie en daardoor zal kosmopolitisme bij hen ook niet snel wortel schieten.

Daarnaast is niet iedereen even gedreven om zich tot wereldburger te ontwikkelen. Hoewel veel JD’ers maar al te graag een semester in het buitenland zouden studeren en alle mogelijkheden willen aangrijpen om zich intercultureel te verrijken, geldt voor de meeste burgers dat ze helemaal niet zo internationaal zijn ingesteld. Voor hen speelt hun leven zich af in een straal van tien tot twintig kilometer van hun woonplaats: daar wonen familie en vrienden, daar zijn ze naar school geweest en daar hebben ze werk

gevonden. Doordat hun leven zich binnen een kleine cirkel afspeelt, zijn ze geneigd zich relatief snel conservatief op te stellen. Ze zijn gewend aan de huidige situatie waarin alles z’n gangetje gaat en doordat hun leven een continue aaneenschakeling van voorspelbare en controleerbare gebeurtenissen is geweest, zijn ze niet snel bereid om hun hele levensstijl plots om te gooien. Ze proberen vast te houden aan dat wat ze kennen, en staan argwanend tegenover onbekende zaken van buiten.

Politici spelen handig in op dit tweede fenomeen, en met name in economisch mindere tijden weten ze de nationalistische

troefkaart snel te vinden. Want waarom moeten ‘onze’ bedrijven internationaal gaan opereren als dat hardwerkende Nederlanders hun baan kost? En waarom moeten de grenzen open als dat zorgt voor een tsunami aan luie immigranten die hier alleen maar komen voor de uitkeringen? Voor veel Nederlanders is de eerste bron voor informatie over internationale ontwikkelingen sterk gekleurd en subjectief. Daardoor zijn ze vatbaar voor xenofobie en nationalisme en keren ze zich af van kosmopolitisme en de aanverwante internationale oriëntatie.

Het is jammer dat het wereldburgerschap door deze angstpolitiek niet van de grond komt. Juist in donkere tijden, waarin mensen teuggrijpen op wat ze hebben en liever niet naar het onbekende kijken, zou kosmopolitisme een verfrissende wind van culturele openheid en intercultureel begrip kunnen brengen. Het zou voor de progressieve partijen geen gek idee zijn om meer aandacht te besteden aan internationalisering en wereldburgerschap, want als de modegrillen van nationalisme en xenofobie voorbij zijn, moeten zij met een solide alternatief klaarstaan.

Maarten Broekhof studeert aan University College Utrecht en is eindredacteur bij DEMO.

Tijdens het Jonge Democraten-congres in oktober werd de nieuwe resolutie ‘Defensie’ aangenomen, waarin vooral werd gepleit voor een krijgsmacht op Europees in plaats van op nationaal niveau. Deze internationale instelling is niet nieuw: over het algemeen staan D66 en de JD erom bekend dat ze graag over de grenzen kijken en proberen met andere staten samen te werken. Eén van de gedachten die hieraan ten grondslag ligt, is die van het kosmopolitisme. Kosmpolitisme is de opvatting dat we allemaal wereldburgers zijn. De afgelopen decennia hebben de kruisvaarders van het wereldburgerschap hun theorie keer op keer bevestigd zien worden. De wereld verandert in een global village, relatieve afstanden slinken en Europese eenwording neemt ongekende proporties aan. Doordat communicatiemiddelen zich in rap tempo ontwikkelen, staan we vierentwintig uur per dag in verbinding met Brazilië, kunnen we Chinese staatstelevisie op de kabel ontvangen en houden we conference calls met Rusland.

Door Maarten Broekhof

bestaat niet!

Page 11: Webdemo 2010 4

“Maar wat maakt een

Europees burger nu tot

Europeaan?”

NUMMER 4, WINTER 2010 11

Europese identiteit497.198.740 mensen in verscheidenheid verenigd

Oud-staatssecretaris van Europese Zaken Frans Timmermans (PvdA) vindt van wel: “In Limburg ben ik een

Maastrichtenaar, in Den Haag een Limburger, in Brussel een Nederlander en in Amerika een Europeaan”. De Europese identiteit wordt dus niet gezien als supranationale identiteit, maar als een identiteit die men simpelweg heeft naast een eigen nationale identiteit. Een groot deel van de Europeanen, zo’n 90%, voelt zich eerst nationaal burger en daarna pas Europees burger. De nationale identiteit kan dus worden gezien als een identiteit met prioriteit boven de Europese identiteit. Daarnaast heeft de burger weinig vertrouwen in de EU en voelt de burger zich slecht geïnformeerd over wat de EU nu eigenlijk doet. Dit gevoel van onwetendheid wordt versterkt door de minimale zendtijd die EU-gerelateerde zaken bijvoorbeeld krijgen in het dagelijkse NOS Journaal. Oftewel, Europa roept weinig positieve gevoelens bij de burgers. Het is daarom juist nu van groot belang voor een vergevorderde Europese Samenwerking dat de EU burger zich Europees gaat voelen.

Maar wat maakt een Europees burger nu tot Europeaan? Vaak wordt er niet alleen gekeken naar geografisch grenzen als het gaat om de grenzen van Europa; er wordt vaak ook gezocht naar raakvlakken op zowel historisch, cultureel als religieus vlak. Het ontwikkelingen van een stabiele Europese identiteit binnen de verschillende naties is dus een complex vraagstuk dat vele componenten kent. Geografisch gezien houdt Europa na Griekenland en een kleine 13% van Turkije op, maar vanwege de groeiende economische belangen en geopolitieke verhoudingen lijkt de uitbreiding van de Europese Unie met Turkije essentieel. Maar zou men met de

toetreding van Turkije ook kunnen spreken over zo’n 76 miljoen nieuwe Europeanen? Michael Wintle, Hoogleraar Moderne Europese Geschiedenis aan de UvA schrijft dat een identiteit lijkt op een matrix; “het is een geheel en heeft een waarde. Maar binnen de matrix zijn er stukjes die onderlinge relaties hebben en veranderen”. Wintle ziet een Europese identiteit vooral als een vorm van identificatie met of culturele loyaliteit aan het werelddeel. Een gemeenschappelijke culturele en historische achtergrond is dus bij het ontwikkelen van een collectieve identiteit belangrijk; terugkijken op een gedeeld verleden is werken naar een gedeelde toekomst. Vanuit die optiek wordt vaak een parallel getrokken met het rijk van Karel

de Grote in de 9e eeuw, dat de Benelux, Frankrijk en Duitsland als uitgangspunt had. Als we zelfs nog verder in het verleden kijken zien we een nog verder strekkend Europa: het Romeinse Rijk, dat zijn grenzen zelfs buiten het huidige “Europese Rijk” had liggen.

De Tweede Wereldoorlog en het Duitse Derde Rijk worden gezien als de belangrijkste gebeurtenissen in de vorming van de Europese Unie, onder het credo ’dat nooit weer’. Van het slagveld naar de onderhandelingstafel lijkt de bouwsteen van de Europese samenwerking, maar een negatief gedeeld verleden is geen sterk fundament voor een Europese identiteit. Ook spreekt men over het Christendom als gemeenschappelijke religie; als bindend middel. Het Christendom heeft echter zijn oorsprong in het Midden-Oosten en werd

bovendien in de Oudheid niet eens getolereerd in de Europese samenleving Daarnaast kent Europa tegenwoordig een grote verscheidenheid aan verschillende religies; een mix die nog gevarieerder is geworden met de komst van de migratiestromen uit het Midden-Oosten. Een gedeelde religieuze achtergrond kan dus ook niet als uitgangspunt genomen worden. Ook de Verlichting en het daarbij opkomende Humanisme als punt in de Europese geschiedenis brengt problemen met zich mee, aangezien deze voornamelijk plaatsvond in het westerse gedeelte van Europa en daarom nog vaak wordt erkend als aftreksel van het westelijke Christendom. Kortom, consensus bereiken over een gemeenschappelijke geschiedenis blijft een lastig punt en het gebruiken van zowel geografische als historische grenzen lijkt een niet te hanteren vraagstuk als het gaat om de vorming van de Europese identiteit. Als we geen consensus kunnen bereiken over een gemeenschappelijke geografische , culturele of historische achtergrond, wat is dan wel het bindmiddel dat de Europese Burger een Europese identiteit kan geven?

Ligt een antwoord dan misschien in gemeenschappelijke waarden? Steeds vaker vinden er discussies plaats over de Europese waarden en normen.De Europese Grondwet bood een unieke mogelijkheid tot de vorming van een Europese Identiteit met typisch Europese symbolen zoals bijvoorbeeld het Europese volkslied, gecomponeerd door Ludwig von Beethoven met de toepasselijk tekst van Friedrich von Schiller. Beiden deelden de visie; “Alle Menschen werden Brüder”.Beginselenverklaring en Grondwet hadden een sterk fundament kunnen bieden voor een Europese Identiteit op zowel politiek gebied als op cultureel gebied. De uitbreiding van de EU en de veranderende geopolitieke situatie waarin China steeds machtiger wordt, dwingen de EU tot de erkenning van de irrelevantie van de positie van de individuele lidstaten en daarmee ook tot de erkenning van de relevantie van Europese waarden en de erkenning van een Europese identiteit. Door daar niet voor te kiezen heeft Europa een kans gemist.

Pauline Kastermans is voorzitter van de INCO, Mindy Venema is algemeen bestuurslid van de INCO.

Het meest kenmerkende aspect van de EU is dat het een unie is die niet alleen bestaat uit staten, maar vooral ook uit burgers. De EU is de eerste en ook de enige internationale organisatie die burgerschap van de organisatie verleent aan haar inwoners. Toekenning van het EU-burgerschap was zo uniek dat de Deense kiezers het verdrag van Maastricht in eerste instantie afwezen uit angst dat het EU burgerschap hun eigen nationale status zou vervangen. In het Verdrag van Maastricht is daarom expliciet afgesproken dat Europees burgerschap kan bestaan zonder de nationale status aan te tasten. Maar hoe zit het met de Europese identiteit?

Door Mindy Venema en Pauline Kastermans

Page 12: Webdemo 2010 4

Voor de operationalisering van het begrip vriendschap gaat ook het adagium van de Engelse filosoof Alfred

North Whitehead op: ‘The safest general characterization of the European philosophical tradition is that it consists of a series of footnotes to Plato.’ Plato onderscheidde eros (liefde) en philia (vriendschap) van elkaar. Zijn leerling Aristoteles bouwde hierop voort en onderscheidde drie soorten vriendschap: de nut-, de genot- en de deugdvriendschap. Aristoteles scheidde in de eerste twee materieel en immaterieel voordeel. Cicero bracht Aristoteles’ definitie terug tot twee begrippen; de behoeftevriendschap en de karaktervriendschap. In de karaktervriendschap herkennen de vrienden het streven naar het goede in elkaar, en in vriendschap streven zij dat goede gezamenlijk na. In de Middeleeuwen was het vervolgens lang stil rondom het begrip vriendschap. In de theologie stond de relatie tussen het individu en God centraal. De mens heeft de opdracht al zijn naasten lief te hebben, en niet één naaste boven al die anderen. Het duurde tot de Renaissance voordat het begrip werd

opgepakt, veelal een herhaling van hetgeen de klassieke filosofen geschreven hadden.

De theoloog C.S. Lewis (1960) zag vriendschap als één van de vier christelijke liefdes, en bracht het uit het verdomhoekje waar vriendschap zich sinds de Middeleeuwse theologen bevond. Carl Schmitt (1927) definieerde politiek zelve als het onderscheid tussen vriend en vijand. Voor hem bestonden er twee soorten vriendschap: utilitaristische en existentiële. Voor de laatste geldt dat zelfopoffering en deugd centraal staan. In Schmitts existentiële vriendschap vochten patriotten samen tegen een overheersende vreemde mogendheid. Bovenal was vriendschap niet meer aan plaats en tijd gebonden, en konden medestrijders aan de andere kant van de wereld door hun ideologie verenigd zijn. Het moge geen verrassing zijn dat Schmitts werken in de hedendaagse tijd van terrorisme en internationale interventies weer terug zijn van weggeweest. Het is misleidend om te spreken over utilitaristische vriendschap. In feite spreken we hier over een partnerschap, gericht op een materieel en/of immaterieel voordeel, en niet over een vriendschap. Dit onderscheid is duidelijk toe

te passen binnen de politiek; is er sprake van een partnerschap waarin twee partners elkaar louter van voordelen voorzien, of is er sprake van een diepere vriendschap, gericht op elkaars karakter?

De relatie tussen Kohl en Mitterand vormt een voorbeeld van vriendschap. Beiden verschilden enorm van elkaar. De progressieve socialist Mitterand was in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers gevangengenomen en had een tijd voor het Vichyregime gewerkt, terwijl de christendemocraat Kohl als kleine jongen de bombardementen had meegemaakt. In 1982 ontmoetten de politici elkaar voor het eerst; zij wisselden later boekenlijsten uit en deelden een liefde voor de natuur. De oppositie tegen de ijzeren dame Margaret Thatcher verenigde hen. Een waar teken van vriendschap vormde de herdenking bij Verdun in 1984. Op het moment suprême reikte Mitterand Kohl spontaan zijn hand. Een gebaar van verzoening tussen twee landen, dat alleen mogelijk was tussen twee vrienden. De dreigende Duitse eenwording loerde echter en veroorzaakte een breuk in de vriendschap. Mitterand bleef de DDR zien als onderdeel van de Sovjet-Unie, wat

Persoonlijke politiek

Door Yuri van Hoef

De rol van vriendschap in de politiek wordt in de hedendaagse wetenschap onderschat. Tegelijkertijd speelt politieke vriendschap in de pers een grote rol. Toen presidenten Bush en Poetin elkaar voor het eerst ontmoetten in juni 2001 verbaasde Bush de wereldpers door achteraf te vertellen: ‘I looked the man in the eye. I found him to be very straightforward and trustworthy. We had a very good dialogue. I was able to get a sense of his soul (…)’ Opmerkelijk, omdat de gehele kennismaking slechts 90 minuten duurde, waarvan 70 minuten besteed aan vertaalwerk. Niettemin deed de goede relatie in de jaren daarna herinneren aan de vriendschap tussen de Duitse bondskanselier Helmut Kohl en de Franse president François Mitterand. De cruciale rol die vriendschap kan spelen voor internationale samenwerking mag niet onderschat worden. In dit artikel wordt allereerst het begrip vriendschap vanuit de filosofische traditie gedefinieerd. Daarna komt de beroemde vriendschap tussen Kohl en Mitterand aan de orde. Het artikel sluit af met een evaluatie van de relatie tussen Bush en Poetin.

over de invloed van vriendschappen tussen regeringsleiders

Page 13: Webdemo 2010 4

kwaad bloed zette bij de naar hereniging strevende Kohl. Mitterand zocht ondersteuning bij Thatcher en Kohl miste de steun van zijn vriend. Zelfs na de val van de muur durfde Mitterand zich niet uit te spreken voor eenwording. Inmiddels was de relatie erg bekoeld. Begin 1990 reisde Kohl af naar het vakantieverblijf van Mitterand om te pogen zijn vriendschap te redden. Mitterand ontving Kohl emotioneel, en in de wandelingen langs de zee herbevestigde Kohl de vriendschap met Mitterand én verwierf hij zijn steun voor eenwording. De vriendschap leidde uiteindelijk tot verregaande Europese samenwerking, en onder andere tot overeenstemming tussen beide landen voor een toekomstig gezamenlijk monetair beleid.

De relatie tussen Bush en Poetin is moeilijker te plaatsen. De internationale pers was dusdanig druk met het belachelijk maken van Bush’s mededeling dat hij iets van de ziel van Poetin had gezien, dat niemand de moeite nam om uit te zoeken waar precies over gesproken was. De Amerikaanse auteur Peggy Noonan ontdekte het toen zij Bush er later naar vroeg. In een interview met Larry King in 2000 had Poetin verteld over het kruis dat hij droeg; ooit van zijn moeder gekregen en gered uit een brand. Het verhaal had diepe indruk gemaakt op de religieuze Bush, en het was exact dit verhaal waar Bush Poetin naar vroeg tijdens hun eerste ontmoeting. Bush vertelde Poetin ‘I was touched by the fact your mother gave you a cross.’ Toen Poetin vervolgens vertelde dat hij geloofde dat iets het kruis voor hem had behouden, reageerde Bush geëmotioneerd: ‘That’s what it’s all about - that’s the story of

the cross’ (Noonan 2001). Bush had wel degelijk iets van Poetins ziel gezien; zijn diepe religieuze overtuiging, een overtuiging die Bush herkende.

Na de aanslagen van 11 september was Poetin het eerste staatshoofd dat contact met Bush zocht. Hij zegde Amerika medewerking van de Russische veiligheidsdiensten en logistieke hulp toe in de strijd tegen Afghanistan. Poetin ging nog verder, en bood Bush ook aan Amerikaanse bases op Russisch grondgebied te bouwen. Hier ging Poetin geheel in tegen het oordeel van zijn staf. Naast een gebaar van vriendschap speelde zeker ook een rol dat Rusland hierdoor weer een wereldspeler op geopolitiek niveau kon worden. Bijkomend voordeel was dat de Tsjetsjenen vervolgens internationaal makkelijker als islamitische terroristen konden worden neergezet. De aanval van Amerika op Irak in 2003 zette de vriendschap onder druk, maar vormde geen gevaar voor de vriendschappelijke betrekkingen. Die betrekkingen kwamen wel in gevaar doordat Rusland steeds nauwer begon samen te werken met Iran, Poetin intern de oligarchen vervolgde en doordat Rusland in verlegenheid werd gebracht door Amerikaanse steun voor de NAVO-uitbreiding in Oost Europa. Dit laatste werd versterkt doordat Bush in zijn tweede termijn een neoconservatief beleid centraal stelde. Dit beleid betekende dat Amerika niet anders kon dan de naar democratie strevende landen bij te staan. Vanaf 2005 kwamen Poetin en Bush dan ook steeds meer in conflict tijdens ontmoetingen. Kritiek werd openlijk geuit en men sprak al gauw over een ‘Koude Oorlog’, maar dan in woorden. Toch schreef Poetin

in 2009, enkele uren voordat hij de nieuwe Amerikaanse president zou ontmoeten, een hartelijk verjaardagstelegram aan Bush.

Aan de hand van de demarcatie vriendschap/partnerschap, waarbij de laatste louter gericht is op een materieel of immaterieel voordeel en de eerste op het karakter, zijn vriendschappen tussen staatshoofden te duiden. De relatie tussen Kohl en Mitterand ontsteeg de grenzen van een partnerschap, wat blijkt uit het gebaar bij Verdun en het emotionele weerzien in 1990. De band tussen Bush en Poetin doet meer denken aan een strategisch partnerschap, waarbij de kanttekening geplaatst moet worden dat er wel degelijk elementen voor een vriendschap aanwezig waren, zoals de gedeelde religiositeit. Beide relaties hebben de internationale politiek sterk beïnvloed. Hoe cruciaal de rol van vriendschap kan zijn blijkt wel uit het feit dat de vriendschap tussen Kohl en Mitterand uiteindelijk leidde tot verregaande Europese eenwording, terwijl het partnerschap tussen Bush en Poetin Rusland terugbracht als een wereldspeler op geopolitiek niveau, en Amerika voorzag van steun voor de inval in Afghanistan. Het doet denken aan het inzicht van C.S. Lewis dat ‘Friendship (as the ancients saw) can be a school of virtue; but also (as they did not see) a school of vice. It is ambivalent. It makes good men better and bad men worse’ (Lewis 1960).

Yuri van Hoef studeerde geschiedenis en theologie en is voorzitter van de afdeling Friesland.

Page 14: Webdemo 2010 4

VredesmissiesGeef de controle over defensiebeleid terug aan het parlement

Sinds 4 mei 1945 is Nederland niet meer in oorlog geweest. Het Handvest van de Verenigde Naties, opgesteld in

juni van dat jaar, introduceerde een verbod op daden van agressie. In naam van de vrede werd een internationaal systeem van collectieve veiligheid en verdediging ingesteld dat militaire acties niet uitsloot, maar wel beperkte tot zelfverdediging en na een beslissing van de Veiligheidsraad. Ook al is Nederland sinds 1945 niet meer in oorlog geweest, Nederlandse militairen hebben wel deelgenomen aan meer dan vijftig operaties onder auspiciën van internationale organisaties. Het systeem van collectieve vrede en veiligheid heeft ertoe geleid dat de besluitvorming over een militaire operatie nu op twee niveaus plaatsvindt: internationaal wordt besloten over het volkenrechtelijke en militaire mandaat en de doelstelling van een operatie, terwijl nationale organen besluiten of eigen troepen aan een operatie deelnemen. De vraag is, echter, of dat tweede besluit vandaag de dag nog een zuiver nationaal en democratisch gecontroleerd besluit is. Het nationale besluitvormingsproces wordt namelijk sterk beïnvloed door internationale kaders en actoren. Bovendien is de rol van het parlement bij die besluitvorming beperkt.Formeel gezien is de rol van het parlement bij de nationale besluitvorming over het uitzenden van de Nederlandse krijgsmacht klein. Het juridische kader voor besluiten over het deelnemen aan militaire operaties bestaat uit artikel 100 van de Grondwet dat zegt dat de regering het parlement dient te informeren over (haar besluit over) de inzet van de Nederlandse krijgsmacht. Het

contrast met artikel 96 van de Grondwet – dat het verklaren van oorlog regelt – is evident. Volgens artikel 96 moet het parlement toestemming geven voor een oorlogsverklaring. Los van de vraag of militaire handelingen en omstandigheden tijdens militaire operaties zo fundamenteel anders zijn dan tijdens een oorlog dat een wezenlijk andere rol van het parlement gerechtvaardigd is, is de reikwijdte van artikel 100 onhelder. Hoewel het artikel geen formeel instemmingsrecht biedt, wordt het parlement in de praktijk wel degelijk betrokken bij de nationale besluitvorming omdat de regering in de regel naar een breed politiek draagvlak streeft. In het Kamerdebat volgend op het regeringsbesluit maken alle politieke partijen hun eigen standpunt over

en de uitvoerbaarheid van een operatie te verzekeren. De EU, VN en de NAVO beschikken niet over een eigen leger en zijn voor de uitvoer van operaties afhankelijk van hun leden. Voor ze het formele besluit nemen tot mandatering van een operatie, zullen ze eerst de garantie willen dat er voldoende troepen verzameld kunnen worden. Dit vraagt om een lang proces van onderhandelen waarin de invulling van de operatie wordt besproken en waarbij dikwijls verwachtingen worden gewekt, toezeggingen worden gedaan en zelfs informele afspraken worden gemaakt met landen over de inzet van de nationale krijgsmacht. Namens Nederland wordt de regering in een vroeg stadium betrokken bij de onderhandelingen over het mandaat. Staat zij

Op het JD-congres in Nijmegen is een nieuwe resolutie Defensie aangenomen. Deze resolutie benadrukt een realiteit: het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid internationaliseert. Op dit moment onderzoekt de Nederlandse regering de mogelijkheden van een politiemissie in Afghanistan. Door de gesignaleerde internationalisering zal de betrokkenheid van het parlement bij de uiteindelijke beslissing of en in welke vorm de missie doorgang zal vinden, beperkt zijn. Verregaande militaire samenwerking binnen de EU, VN en NAVO heeft de militaire praktijk en besluitvorming daarover drastisch veranderd en leidt ertoe dat internationale factoren een grote invloed hebben op een onderwerp dat voorheen een strikt nationale aangelegenheid was. Het inzetten van de krijgsmacht is een beslissing met grote gevolgen en vraagt daarom om stevige democratische controle. Maar zijn het parlement en het Nederlandse juridische kader voldoende uitgerust voor deze democratische controle ten aanzien van internationaal geworden defensie en veiligheid?

Door Boris IJland & Anamarija Kristic

positief tegenover een Nederlandse bijdrage, dan raakt zij ook intensief betrokken bij de onderhandelingen over de militaire planning. Deze onderhandelingen vinden plaats ver voor het nationale besluit over militaire deelname. Die intensieve betrokkenheid van de regering bij de internationale onderhandelingen beperkt de rol van het parlement. Voor een effectief resultaat heeft de regering enige bewegingsruimte nodig om toezeggingen te kunnen doen of afspraken te maken. Vaak draait het hier om vertrouwelijke informatie waardoor de onderhandelingen achter gesloten deuren moeten plaatsvinden, buiten het toeziend oog van het parlement dat derhalve weinig tot geen invloed kan uitoefenen op het internationale

de operatie kenbaar. Maar zowel de status van dat debat als de gevolgen van een negatief parlementair oordeel zijn onduidelijk. Juridisch kan het kabinet namelijk zonder problemen de krijgsmacht uitzenden tegen de zin van het parlement.

Op grond van soevereiniteit is het natuurlijk aan de nationale organen om te beslissen of er ook daadwerkelijk wordt deelgenomen aan een operatie, maar internationale factoren hebben een grote invloed op dit proces. Internationale spelers zullen voor deze nationale beslissing en ook voor de eigen beslissing over het mandaat en de doelstelling van een operatie er alles aan doen om voldoende steun te vergaren

“Het principe ‘regering regeert’ kan in een democratie

niet los worden gezien van ‘het parlement controleert”

NUMMER 4, WINTER 201014

Page 15: Webdemo 2010 4

VredesmissiesGeef de controle over defensiebeleid terug aan het parlement

besluitvormingsproces. Maanden later, als het nationale besluit over de inzet van de krijgsmacht genomen wordt, kunnen de resultaten van de onderhandelingen over het mandaat, de invulling en de doelstelling van de operatie moeilijk worden aangepast, laat staan teruggedraaid. Het parlement wordt zo geconfronteerd met een operatie waarvan niet alleen de doelstelling en het mandaat onveranderlijk zijn, maar waarbij de inzet zelf een fait accompli blijkt te zijnBetrokken ministers en sleutelfiguren uit het parlement hebben in de achterkamertjes wellicht over de inzet overlegd, maar de huidige wijze van besluitvorming maakt een open uitwisseling van argumenten onmogelijk. Veel Kamerleden maar ook de media en de publieke opinie zijn afhankelijk van geruchten en speculaties en kunnen de besluitvorming amper beïnvloeden. Hier komt bij dat het parlement zelf een passieve en weinig kritische rol aanneemt. Klakkeloos wordt overgenomen wat de regering in de voorfase heeft toegezegd of afgesproken en steeds stelt de Kamer zich afhankelijk en afwachtend op naar het regeringsbesluit. Ook nu bekend is dat een besluit over een nieuwe politiemissie in Afghanistan in voorbereiding is, houdt het parlement zijn kaken op elkaar, is terughoudend en geeft de regering vrij spel in afwachting van het besluit zonder daarbij pogingen te doen binnen of buiten het parlement de discussie over de wenselijkheid van een missie te openen of aan te wakkeren. Omdat de regering pas een besluit zal nemen als het

in de achterkamertjes een meerderheid heeft veiliggesteld, zal het daarop volgende debat, net als eerdere vergelijkbare debatten, weinig diepgravend en kritisch zijn.

Internationaal gewekte verwachtingen zorgen voor extra druk op het parlement. Bij eerdere besluiten over de inzet van de krijgsmacht werd het debat binnen en buiten het parlement gedomineerd door het belang van internationale verantwoordelijkheid en geloofwaardigheid van Nederland. Verwijzend naar goed bondgenootschap, de internationale positie en oriëntatie van Nederland, een eventuele deelname aan de G-20 of de internationale reputatie probeert de regering de afweging van het parlement te beïnvloeden. De regering is hierbij niet vies van enige morele druk. Het is echter ook het parlement aan te rekenen dat het onder die druk bezwijkt. Eind 2007, bijvoorbeeld, stemden een aantal (zeer) kritische fracties in met de verlenging van de inzet in Uruzgan omdat Nederland Afghanistan niet in de steek zou kunnen laten toen NAVO niet in staat bleek opvolging te regelen.

Het beslissen over uitzendingen is een regeringsverantwoordelijkheid, maar het principe ‘regering regeert’ kan in een democratie niet los worden gezien van ‘het parlement controleert’. Het is de vraag of het in een democratische rechtstaat wenselijk is dat bij ingrijpende en zeer complexe besluiten het parlement onder druk wordt gezet, voor faits accomplis wordt geplaatst en feitelijk

weinig ruimte krijgt om zijn controlerende rol goed en zelfstandig uit te oefenen. De rommeligheid omtrent de besluitvorming over uitzendingen werd onderstreept door de Commissie-Davids. Maar ook het bestaan van de Commissie bewijst dat het parlement haar eigen rol niet goed voor ogen heeft. In plaats van te streven naar een permanent en gedegen juridisch kader, zoekt het parlement de oplossing in een onderzoek na afloop. De vergaande internationalisering van het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid vraagt om nieuw democratisch gereedschap dat rekening houdt met de veranderde militaire praktijk. Een stevige discussie waarin ruimte is voor twijfel en kritiek van politici, media en deskundigen bevordert niet alleen de zorgvuldige besluitvorming, maar ook het draagvlak onder de bevolking. Het huidige juridische kader leidt tot onduidelijkheid, een warrig proces en feitelijk een beperkte parlementaire controle. De oplossing voor dit probleem is niet eenvoudig te geven. Zowel een verdergaande juridische formalisering als een verandering van politieke cultuur en houding is in Nederland vaak een onmogelijke opgave gebleken. Maar zonder een parlement dat in onze democratische rechtstaat zijn controlerende rol goed kan en wil uitoefenen, zal geen oplossing veel zin hebben.

Boris IJland is voorzitter van JD Brabant,Anamarija Kristic is vicevoorzitter van Jong WBS. Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel.

“De huidige wijze van

besluitvorming maakt een open

uitwisseling van argumenten

onmogelijk”

NUMMER 4, WINTER 2010 15

Page 16: Webdemo 2010 4

Wat is Nasawiya?Nasawiya is geen organisatie of NGO maar een collectief van mannen en vrouwen die geloven in dezelfde principes. Het is non-hiërarchisch en besluitvorming vind door consensus plaats. Ze accepteren ook enkel donaties van bepaalde instanties of personen. Farah vertelt ons dat Nasawiya veel campagne voert tegen onder andere seksuele aanranding bij vrouwen, discriminatie en ongelijke rechten. Om hier wat aan te doen, gaat Nasawiya verschillende instanties

zoals scholen en bedrijven langs. Dit gebeurt op aanvraag van de instanties zelf, en de trainingen voornamelijk gebaseerd zijn op de feministische ideologie. Nasawiya maakt ook deel uit van CSBR (Coalition for Sexual and Bodily Rights in Muslim Societies).

Hoe is de gelijkheid tussen man en vrouw in Libanon gewaarborgd bij wet?Vrouwen zijn goed af in Libanon, vergeleken met andere landen in het Midden-Oosten. Er is relatief veel vrijheid. De wet in Libanon

Door Pauline Kastermans, Evi van den Dungen, Alicja Verhagen en Joyce Baars.

Terwijl we in Nederland discussiëren of het nou zielig of rechtvaardig is dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking op het hakblok ligt, doen wereldverbeteraars elders nog gewoon waar ze goed in zijn. De realiteit achter ontwikkelingshulp is immers niet vooral een realiteit van geld, maar van mensen. Toen een aantal JD’ers in november afreisde naar Libanon voor het halfjaarlijkse congres van IFLRY brachten Pauline Kastermans, Evi van den Dungen, Alicja Verhagen en Joyce Baars een bezoek aan de stad Beiroet voor een afspraak met de feministische organisatie Nasawiya. Deze organisatie komt op voor de rechten van de vrouwen in dit land en organiseert wekelijks activiteiten. We spraken met de enige medewerker van Nasawiya, de coördinatrice Farah.

INTERVIEW MET EEN ONTWIKKELINGSWERKERis echter gebaseerd op de tolerantie naar de verschillende religies. Daarom zijn er weinig of geen wetten voor gelijkheid en bepalen de regels van de verschillende sekten/culturen welke regels gelden ten aan zien van mannen en vrouwen. Voor mensen met verschillende geloven gelden dus verschillende regels, op onder andere het gebied van trouwen en scheiden. Hiernaast is er geen wet tegen huiselijk geweld en verkrachting. Ook verschilt de strafmaat bij mannen en vrouwen. Vrouwen geven hun nationaliteit niet door aan hun kinderen. Dat gaat van man op kind, niet van vrouw op kind. Vrouwen blijven daarmee allemaal afhankelijk van mannen.

Hoe ziet u het dragen van gezichtsbedekking, zoals de boerka?Farah denkt vrijzinnig over het gebruik van hoofddoekjes en boerka’s. Het is niet haar keuze om te bepalen wat een ander wel of niet moet doen. Ook zegt het haar weinig als een vrouw lesbisch is, alcohol drinkt of zich niet bedekt; dit zegt weinig over haar opvattingen. Ook bedekte vrouwen drinken alcohol en kunnen seksueel actief

NUMMER 4, WINTER 201016

Page 17: Webdemo 2010 4

Pauline Kastermans, Evi van Dungen, Alicja Verhagen en Joyce Baars zijn lid van de Jonge Democraten.

INTERVIEW MET EEN ONTWIKKELINGSWERKERzijn voor het huwelijk. Een verbod raakt de persoonlijke en religieuze levenssfeer en een gebod beperkt de vrijheid.

Wat is de rol van vrouwen in de Libanese politiek?Het grootste aantal vrouwen in het parlement was 4%. Het is niet zo zeer door de wet moeilijk om politiek actief te worden als vrouw, maar in praktijk is het een grotere stap dan voor mannen. Zo zou een man zijn

vrouw niet zomaar actief laten worden als hij dat zelf niet is. Voor een nieuwe partij moet men ongeveer $4000 betalen. Daarnaast geldt er een sektarisch districtensysteem; daardoor is het moeilijk om buiten de sektes om te opereren en moet je als kandidaat jouw district winnen. Voor vrouwen is dit in de praktijk moeilijker dan voor mannen in verband met de acceptatie van mannelijke zetelwinst in de maatschappij.

Ook al vindt ze seksuele partners een persoonlijke keus, haar grootste verontwaardiging in de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen is die over polygamie: “I don’t understand why a man can have four wives and a woman not even one boyfriend.”

De JD is op drie verschillende manier actief internationaal: In de vorm van de Internationaal Secretaris (IS), de Internationale Commissie (INCO) en de Portefeuillehouder Buitenlandse Zaken (PH BuZa). De Internationaal Secretaris houdt zich vooral bezig met het internationale netwerk van de vereniging, voornamelijk als het gaat om onze Europese en Internationale koepelorganisaties: LYMEC en IFLRY. De Internationale Commissie zich richt

zich, in samenwerking met de werkgroep BuZa, voornamelijk bezig met de politiek inhoudelijke zaken en houdt op deze manier ook de Secretaris Politiek op de hoogte.Wil je een keer langskomen op een activiteit van de INCO? Meegaan naar een internationaal evenement? Inhoudelijk bezig met de werkgroep Buitenlandse Zaken? Stuur een mailtje naar [email protected]

op het organiseren van internationale activiteiten en uitstapjes. De inhoudelijke activiteiten worden in samenwerking met de verschillende afdelingen door het hele land georganiseerd en hebben elke keer een ander thema; houd hiervoor de website goed in de gaten. De uitstapjes die worden georganiseerd variëren van een twinning met onze Catalaanse zusterpartij tot het jaarlijkse bezoek van het Europees Parlement. De portefeuillehouder Buitenlandse Zaken houdt

Internationaal doen binnen de Jonge Democraten?

NUMMER 4, WINTER 2010 17

Page 18: Webdemo 2010 4

Allereerst is er cultuur. Door de geschiedenis heen is Turkije veel op Europa gericht geweest. De

verschillende rijken waar Turkije deel van is geweest of zelf leidde, vormden een brug van het Europese continent, het Aziatische continent en het Midden-Oosten. In de 21ste eeuw is dit niet veel anders en door haar brugfunctie is Turkije een belangrijke strategische staat om als bondgenoot te hebben. Daarnaast is de Turkse cultuur een verrijking voor de Europese Unie. Turkse culturele invloeden reiken tot ver in Azië, waar de Oeigoeren in China een taal spreken die verwant is aan het Turks. Deze toevoegingen aan de regenboog van culturen die de Europese Unie rijk is, zal de Europese Unie, dat al een uniek project in de wereldgeschiedenis is, een rijkere samensmelting van culturen maken, die daarnaast in politiek opzicht nog daadkrachtiger is dan de Verenigde Naties.

De Europese Unie zal natuurlijk eisen dat Turkije seculier blijft. Een Europa met veel verschillende religies die de dialoog aangaan en daardoor niet van elkaar vervreemden zal veel meer wederzijds begrip voor de verschillende godsdiensten hebben . Dit zorgt ervoor dat Turkije niet een islamitische staat wordt, en dat het overwegend zelfbenoemde

christelijke Europa niet neigt naar een nieuw Heilige Roomse Rijk. Het Vaticaan is immers niet de hoofdstad van Europa, maar Brussel.Daarnaast is toetreding van Turkije ook economisch voordelig. Ontwikkelingen in vrije handel van de Europese Unie en Turkije zijn al aan de gang en vrij verkeer van personen en vrije handel voor een Turkije in de Europese Unie zet de poort open naar een 21ste-eeuwse versie van de zijderoute. Marco Polo vond zijn weg door Turkije toen hij India en China doortrok – de twee grote, groeiende economieën van vandaag de dag. De EU zou van deze twee economieën moeten profiteren, in plaats van machteloos in een economische crisis verwikkeld toe te kijken.

Tenslotte is een gemeenschappelijke grensbewaking van de Europese Unie, die tot aan Syrië, Irak, Azerbeidzjan, Armenië en Georgië reikt, een groot voordeel voor de regio. Nu de OSCE (Organization fo Security and Co-operation in Europe van een afstand de vrede in de Kaukasus en het Midden-Oosten in de gaten houdt, kan een Europese Unie die tot deze naties reikt de regeringsleiders van de aangrenzende landen nog eens na laten denken voordat zij irrationele militaire of politiële acties uitvoeren. Het zal de stabiliteit in de regio ten oosten van Turkije waarborgen, want een

blok van 28 landen heeft veel meer invloed dan een enkel land dat zich beklemd voelt tussen Europa, Azië en het Midden-Oosten.Al met al moet niet uit het oog verloren worden dat Turkije wel aan de eisen moet voldoen die de Europese Unie voor alle toetredende landen heeft gesteld. Hoewel dit niet altijd helemaal het geval is geweest voor de landen die inmiddels wel lid zijn, moeten voor Turkije geen uitzonderingen worden gemaakt. Doordat de onderhandelingen tussen de Europese Unie en Turkije niet gemakkelijk zijn verlopen, Turkije nog het een en ander aan hervormingen moet invoeren en de conservatieve AK-partij aan de macht is gekomen ligt, het niet voor de hand dat Turkije bij wijze van spreken morgen al lid zou worden van de Europese Unie. Daarnaast zou een instabiel, ondemocratisch en vooral onvrij Turkije dat bijvoorbeeld websites zoals YouTube blokkeert niet passen in een vrije, rechtvaardige en democratische Europese Unie. De EU moet er dan ook op toezien, zowel in het proces van toetreding als in de situatie dat Turkije uiteindelijk lid is van de Europese Unie, dat Turkije onze kernwaarden respecteert. Uiteindelijk zullen zowel de Europese Unie als Turkije hierbij beter af zijn.

Sinds 1963 heeft Turkije al een associatieovereenkomst

met de Europese Unie. Op 14 april 1987 stelde Turkije zich

kandidaat om lid te worden van de Europese Unie, en werd uiteindelijk,

nadat Griekenland het bezwaar in de vorm van een veto had opgegeven, in 1999

officieel kandidaat-lid van de Europese Unie. De vraag of Turkije toe mag treden tot de EU is

dus al veel ouder dan de huidige discussie over dit onderwerp. Turkije is rijp om toe te treden tot de EU,

en daar is een breed scala aan argumenten voor.

Door Ben Burgers

Ben Burgers is Internationaal Secretaris van de JD.

VOOR

TURKIJE BIJ DE EU?

NUMMER 4, WINTER 201018

Page 19: Webdemo 2010 4

In haar oproep aan andere lidstaten om Ierland te hulp te schieten, stelde Merkel dat dit geen oproep was uit saamhorigheid,

maar vanuit pragmatische economische motieven. In de begrotingsbesprekingen hielden Nederland en het Verenigd Koninkrijk de Commissie en het Europees Parlement in de tang. Het voorstel van het Parlement om een directe Europese belasting in te voeren om de financiering eerlijker, efficiënter en transparanter te maken wordt door onze minister De Jager gezien als misbruik maken van hun macht. Regeringen die hun eigen hachje proberen te redden miskennen met dit soort gedrag de rechten van hun eigen burgers om op democratische wijze invloed uit te oefenen op de regels die hun levens mede bepalen. Dit valt niet uit te leggen binnen een Unie die democratie en de rechtsstaat als basiswaarden heeft verankerd in al haar verdragen. Verdere democratisering van de EU is een voorwaarde voor haar eigen geloofwaardigheid en legitimiteit. De belangrijkste problemen die kort gezegd het ‘democratisch tekort’ worden genoemd zijn welbekend. Terwijl een groot deel van Nederlandse wetgeving wordt bepaald door Europese regelgeving, hebben de ondemocratische Raad en Commissie hierin nog veel invloed. Het Europese parlement

is dan wel direct gekozen, maar heeft beperkte invloed op de beslissingen waar het echt om gaat. Bovendien bestaat dit parlement uit nationaal gekozen partijen en de verkiezingen worden bovendien vooral uitgevochten op basis van nationale issues. Het Lissabon Verdrag bevat enkele verbeteringen, waaronder een Europees burgerinitiatief en de verdere uitbreiding van invloed van het Europees Parlement en een versterking van de positie van nationale parlementen. De Commissie blijft echter even ondemocratisch. Daarnaast gaan de gekozen veranderingen voorbij aan het feit dat burgers zich nauwelijks vertegenwoordigd voelen en zich niet of nauwelijks identificeren met Europa. Dit is van wezenlijk belang. Immers, democratie zit niet alleen in de rechten en regels zelf, maar juist in de bereidheid van burgers gebruik te maken van deze rechten, zich aan de regels te houden of deze via participatie te veranderen. Deze bereidheid komt voort uit betrokkenheid en een bepaalde mate van identificatie.

Om je ergens mee te identificeren moet je uiteraard weten waarmee. Er zijn critici die zeggen dat een Europese identiteit onmogelijk is, omdat er niet zoiets bestaat als één Europese geschiedenis en één Europese cultuur. Toch heeft de Europese Unie heeft een hoop in zich dat een alternatieve basis

kan vormen, voor iets wat Habermas een constitutionele identiteit noemt. Ofwel, een identiteit gebaseerd op de geldende regels en basiswaarden. In het geval van de Unie dit de hierboven genoemde basiswaarden van democratie, rechtsstaat en die van mensenrechten en fundamentele vrijheden die tevens verankerd zijn in de verdragen. Hoewel deze waarden als zodanig op papier staan, worden ze onvoldoende actief uitgedragen. Bovendien, niet alle lidstaten hechten er evenveel waarde aan. Zo verbinden het Verenigd Koninkrijk, Polen en Tsjechië zich niet aan het Handvest van grondrechten van de Europese Unie. Het recente optreden van Frankrijk tegenover Roma is in strijd met zo ongeveer alle waarden waar de Europese Unie voor staat. Een eerste stap richting het positief bevorderen van betrokkenheid en identificatie moet er dan ook uit bestaan dat alle lidstaten deze fundamentele waarden accepteren en naleven.

Tegelijkertijd moet dit een baken zijn voor de toekomst van de Unie. Er zou iemand moeten zijn, in de toekomst uiteraard de direct gekozen voorzitter van de Commissie, die uitdraagt: ‘Dit zijn onze gezamenlijke waarden, hier staan we voor en deze beschermen we’. Een dergelijke duidelijke bestendiging van de basiswaarden is een aanjager voor de ontwikkeling van de Europese identiteit en dus een noodzakelijke stap in de richting van een echt democratisch Europa. Deze interne definiëring moet de hoogste prioriteit zijn voor Europa. Verdere uitbreiding is zolang dit proces gaande is niet op zijn plaats. Het mogelijk toelaten van een land dat haar seculiere karakter beschermt met haar leger, niet democratisch functioneert en een andere lidstaat niet erkent, is de doodssteek voor een Europa van Europeanen; het Europa waar we allemaal recht op hebben.

Griekenland en de eurozone hingen begin dit jaar aan een zijden draadje. Terwijl de crisis al een paar jaar zijn sporen naliet, werd met de kwestie Griekenland pas echt pijnlijk duidelijk hoe onvolledig Europa geïntegreerd is. We hebben een monetaire unie, maar onvoldoende politieke middelen om deze stabiel te houden. Het noodfonds dat toen na veel gedoe op poten is gezet, is nu geaccepteerd als iets dat moet blijven. Ierland is de volgende die aan het infuus mag. De boodschap van deze crisis moet zijn: versterk de bestaande Unie intern voor het te laat is. Dit vereist vergaande democratisering en het opwekken van een Europese identiteit. De deur openzetten naar Turkije, dat niet democratisch functioneert en dat ver af staat van de basiswaarden waarop de Europese Unie is gebaseerd, gooit de deur naar een sterk en democratisch Europa dicht.

Door Femke Bink

Femke Bink is algemeen bestuurslid bij de afdeling Amsterdam.

TEGEN

TURKIJE BIJ DE EU?

NUMMER 4, WINTER 2010 19

Page 20: Webdemo 2010 4

De voorbije decennia heeft het “project Europa” een heuse revolutie doorgemaakt. Begonnen

als economische unie voortkomend uit de EGKS, bepaalt de Europese dimensie vandaag meer dan ooit ons civiele leven. Het Europa van natiestaten is voltooid verleden tijd. In de huidige geglobaliseerde wereld telt Europa enkel mee als de 27 lidstaten met één stem op het internationale politieke toneel spreken. Enkel op deze manier kunnen wij, Europeanen, nog in de cockpit van de wereldpolitiek zitten en zijn we niet gedoemd om beslissingen van andere economische machten – oude en nieuwe – te ondergaan.

Op het einde van dit decennium zien we dan ook een merkwaardige evolutie, die ongetwijfeld bepalend zal zijn voor de aanblik van de 21e eeuw. De machtsbalans in de wereld is de laatste jaren in een razendsnel tempo aan het kantelen. Terwijl de Verenigde Staten en Europa samen lange tijd de internationale relaties domineerden, merken we dat op dit ogenblik nieuwe actoren het aanzicht van de internationale gemeenschap bepalen. Denken we maar

aan China, waar president Hu Jintao volgens het toonaangevende Forbes voor het eerst de machtigste man op aarde is geworden vóór Amerikaans president Obama. Of Brazilië, dat sinds een decennium economische groeicijfers van om en bij de 10% kan optekenen en dat recent ook op ethisch en democratisch vlak een belangrijke stap heeft gezet door met Roussef een vrouw aan het hoofd van een supermacht te zetten. Of om nog maar te zwijgen over India, waar jaarlijks miljoenen hoogopgeleiden afstuderen en dat een ongelooflijke kennis- en handelsmacht aan het worden is.

Het is dan ook niet toevallig dat tijdens de klimaattop in Kopenhagen Europa en Amerika zelfs niet uitgenodigd waren aan de onderhandelingstafel. De Amerikaanse president Obama mocht hoogstens als verslaggever van de high-level werkgroep optreden, maar Europa stond volledig aan de zijlijn. Deze ervaring was “du jamais vu”, maar niet geheel onverwacht. De bovenvermelde nieuwe wereldmachten hebben namelijk jaren, zoniet decennia de tijd gehad om van economische en democratische dwergen uit te groeien tot ware “reuzen” die op politiek, economisch, cultureel maar ook en misschien wel vooral demografisch vlak hun stempel op onze planeet drukken.

Het is duidelijk dat Europa zich in dit “new age of empires” anders zal moeten profileren. Europa heeft trouwens bewezen dat het wezenlijke oplossingen kan aanreiken. Zo zorgde het Europees monetair beleid ervoor dat de Euro in moeilijke economische tijden stand hield en tegelijkertijd de economische stabiliteit van de hele wereld garandeerde. Zonder een Europese munteenheid zouden

alle nationale munten onherroepelijk gedevalueerd zijn. Met andere woorden: Europa kan niet ontbreken in de “cockpit van de wereld”.

Op intern vlak moeten dan ook moedige maar essentiële beslissingen genomen worden om de verschillende Europese instellingen verdere legitimiteit te geven. Parallel moeten de lidstaten ertoe bewogen worden om dringend het nationale belang niet te laten primeren op het communautair belang. Het is heel vreemd dat overal in de wereld iedereen – van taxidriver in New York tot Chinees diplomaat – erkent dat Europa nood heeft aan één duidelijke, communautaire visie. Zolang 27 nationale lidstaten hun nationale visies proberen uit te dragen, kan Europa niet ten volle belangrijke problemen aanpakken.

Daarom is het een goede zaak dat het Verdrag van Lissabon een Europese President en een Hoog Vertegenwoordiger in zich draagt. Op die manier kunnen we volop werk maken van een Europese diplomatie en een gedegen extern beleid.

We moeten daartoe durven ambitieus zijn. Op welke manier kunnen we de EU in internationale overlegorganen als het IMF of de VN meer tot haar recht laten komen? Op welke wijze kunnen we aan de andere kant onze Unie intern versterken met instellingen die één visie, één mening met één stem communiceren aan de rest van de wereld? Dit zijn cruciale vragen op een moment dat de wereld op zoek is naar een nieuw politiek elan.

Europa is ongetwijfeld het meest ambitieuze politieke project in de recente geschiedenis. Terwijl de droom van een vereniging van nationale staten ooit door Napoleon werd geuit, werd deze pas na de Tweede Wereldoorlog, in 1957, echt concreet door de ondertekening van het verdrag van Rome.

Guy Verhofstadt is ALDE-fractieleider in het Europees Parlement.

Door Guy Verhofstadt

NUMMER 4, WINTER 201020

Page 21: Webdemo 2010 4

No.

12345678910

Dit redactionele jaar zal de hoofdredactie per afdeling de kwantiteit en kwaliteit van geleverde stukken in de gaten houden. De winnende afdeling kan een leuk presentje verwachten, tezamen met de hopelijk best prestigieuze eer om de actiefste afdeling voor DEMO te zijn!

De regels1. Geplaatste stukken zijn elk één punt waard.2. Per DEMO zijn drie bonuspunt te verdienen voor de beste artikelen in de categorie ‘opinie’ en twee voor de beste artikelen in de categorie ‘overige’.3. Rubrieken tellen niet mee, m.u.v. de recensies.4. Hoofdredactieleden kunnen geen punten krijgen.

Om de een of andere reden houden Jonge Democraten wel van competities. Amsterdam en Utrecht vechten elk half jaar het DomDamDebat uit, landelijk is er het JD-debattoernooi en het schijnt zelfs dat voorgaande DEMO hoofdredacties er schimmige schaakcompetities op nahielden. Dat alles staat deze hoofdredactie echter niet in de weg om een nieuwe wedstrijd in het leven te roepen: het DEMO-klassement.

Afdeling

AmsterdamUtrechtFrieslandLeiden-HaaglandenRotterdamBrabantArnhem-NijmegenGroningenMaastrichtTwente

Artikelen

621

0,50

0,50000

Bonus overig

1110000000

Bonus opinie

1000000000

Totaal

1753

2,51

0,50000

“Berlusconi works hardto get women on top”

Isabel Verkes

NUMMER 4, WINTER 2010 21

Page 22: Webdemo 2010 4

Ik wil,’ zei een Jonge Democraat, ‘dat een kunstenaar in twee zinnen tegen mij kan zeggen, waarom kunst nodig is.’

Hierin schuilt het probleem in het debat over bezuinigingen in de kunst. Dat kan een kunstenaar niet. Als hij dat kon, had hij een ander vak gekozen. De kunstenaar maakt kunst. En die kunst moet de toeschouwer overtuigen van de noodzaak van het bestaan ervan. Dat is de taak die de kunstenaar altijd al had, maar die nu actueler is dan ooit. Hij moet met zijn werk laten inzien, dat het moet bestaan. Dat het gemaakt moet worden. Hij moet dan ook niet op een plein gaan ‘schreeuwen om cultuur’, hij moet niet denken het beleidsplan te kunnen schrijven en zich politiek te mengen in het debat, want dat verliest hij. Hij moet de noodzaak van kunst verdedigen met kunst. En die noodzaak is er. Nu misschien wel meer dan ooit.

Bij kunst is niet het aangename of het vermaak het hoogst na te streven goed, maar reflecteert men op zichzelf en de maatschappij. Het is een plek waar men bevraagt en waar men, indien het goede kunst is, met nieuwe inzichten naar buiten gaat. Sinds jaar en dag is kunst een uiting van onze beschaving en loopt zij voorop in de ontwikkeling van de geest. Kunst doorbreekt de bestaande paradigma’s en stelt onze regerende waarheid in vraag. Onlangs stond er een artikel in The Guardian waarin uiteen werd gezet waarom de progressieve kant van de politiek kunst steunt en waarom de conservatieven argwanend tegenover kunst staan. Conclusie was; conservatieven willen geen verandering, willen geen hervormingen, staan voor de conservatieve belangen en kunst bedreigt deze overtuiging. Het is evident dat de huidige regering en de PVV niet op kunst

zitten te wachten. Des te meer reden voor ons om kunst te verdedigen.

De vraag is nu in hoeverre de overheid voor het bestaan van kunst verantwoordelijk is. Ik denk dat de overheid niet de plicht heeft te zorgen voor het bestaan van kunst, maar wel de plicht heeft te zorgen dat het mogelijk is dat zij bestaat. De overheid moet dus niet de kunstenaar financieren, maar de kunst faciliteren. Zij moet het mogelijk maken dat kunst tot stand kan komen en door eenieder ervaren kan worden door bepaalde randvoorwaarden te scheppen.Tot voor kort droeg onze overheid deze verantwoordelijkheid. Door onder andere een gunstig BTW-tarief toe te kennen probeerde zij een toegankelijk klimaat om kunst te ervaren te creëren. Daarnaast is er de Cultuurkaart/de CJP-pas, zodat ook jongeren onder de 30, die wellicht niet vanzelfsprekend met

Lange tijd was het zo dat ook als een gesubsidieerd goed, zoals kunst, niet direct aan ons besteed was, wij nog steeds de waarde van haar bestaan in konden zien. Nu tegenwoordig echter de behoefte van het individu regeert en alles voor iedereen toegankelijk moet zijn, of anders zondig elitair is, lijkt daar aan een eind gekomen. Kunst valt onder de quartaire sector. Ze heeft de overheid nodig om te bestaan en we kunnen er over discussiëren welke vorm dit zou moeten hebben.

Want ja, er moet hervormd worden in het kunstenbestel en ja, er moet en kan ook in deze sector proportioneel bezuinigd worden. Het subsidiestelsel moet onder de loep worden genomen en de kunstenaar staat voor de uitdaging de relevantie van zijn kunst met zijn kunst aan te tonen. De politiek voor de uitdaging haar te verdedigen.

We moeten af van de ‘twee zinnen-cultuur’, waarin de populist floreert. Kunst is bij uitstek degene die tegen deze cultuur ageert en er iets anders tegenoverzet. Zij moet zich dan ook niet laten verleiden tot de cultuur van het populisme, of het populair willen zijn, maar blijven staan waarvoor zij staat, anders ondermijnt zij zichzelf.

Tegelijkertijd moet de politiek plekken die nog onze visie scherp stellen en ons bevragen, zoals de kunst, waarborgen en koesteren. Boven alles zou de regering haar openingszin serieus moeten nemen en moeten kijken hoe zij daadwerkelijk denkt ‘de kwaliteit te verhogen en de toegankelijkheid te waarborgen’ in plaats van met de botte bijl visieloos te bezuinigingen.

‘De overheid schept condities op het gebied van kunst en cultuur die de kwaliteit verhogen en de toegankelijkheid waarborgen.’ Zo opent de paragraaf cultuur politiekcorrect in het regeerakkoord van Rutte I. Dan volgt een opsomming van maatregelen, die het budget voor de kunsten halveert. Ten gevolge hiervan ligt het bestaan van orkesten, dans- en theatergezelschappen, theaters, het kunstenaarsbestaan in het algemeen en de kunsten op zichzelf in de waagschaal. Cultuur ligt onder vuur, het debat is geopend.

Twee zinnen...Bezuinigen op cultuur

Door Anne Breure

kunst in aanraking komen, kunst zien en leren te kijken naar iets wat hen in eerste instantie wellicht vreemd is. Precies deze voorzieningen worden met het huidige regeerakkoord wegbezuinigd. Het meest kwalijke is dat het hier gaat om willekeurige symbolische maatregelen waar geen hervormingsbeleid aan ten grondslag ligt en waarmee een onnodig groot deel van ons cultuurlandschap daadwerkelijk wordt vernield.

“Kunst moet de

toeschouwer overtuigen

van de noodzaak van het

bestaan ervan”

Anne Breure is voorzitter van de afdeling Amsterdam.

NUMMER 4, WINTER 201022

Page 23: Webdemo 2010 4

Democratie is onzin!

Zoals je weet ben ik op een grijs weekend aan het einde van oktober op het congres van de Jonge Democraten geweest. Als partijleider van de op twee-na-grootste partij van Nederland vind ik dat ik me best de luxe kan permitteren om gewoon geen leden te hebben, maar helaas blijf jij zeuren over margebegrippen als ‘partijdemocratie’ en ‘transparantie’. Uit arren moede heb ik dan ook maar toegezegd dat ik naar die verschrikkelijke linkse stad met verschrikkelijke linkse mensen zou gaan. Gewoon, om eens te kijken wat zo’n algemene ledenvergadering nu precies is. Veilig verborgen achter de coulissen, keek ik mee met het gekonkel van de linkse elite.

Wat me allereerst opviel is dat er niet eens zo heel erg veel over inhoud werd gepraat. Veel tijd ging op aan gezemel over procedures en financiën. Van die onderwerpen die het centraliseren van de macht bij het uitvoerende orgaan alleen maar in de weg zitten en het verdelen en controleren van macht in de kaart spelen. Als wij onze leden de macht zouden geven die de ALV van de Jonge Democraten heeft, gaan ze waarschijnlijk moeilijk doen over je wodka of over de brillencollectie van Dion, en dat moeten we niet willen met zijn allen. In dit land. Toch? Overigens was ik wel blij dat er zo weinig journalisten waren. Het linksistische journalistengajes werd slechts vertegenwoordigd door een iel allochtoon mannetje en een excentrieke conservatief die zogenaamd het ledenblad bestierden. Het deed me deugd om te zien dat die louche types ook nog eens bekritiseerd werden.

Toen de JD’ers over politiek begonnen, ging het helemaal fout. Ze hadden sprekers uitgenodigd die het over drugsbeleid hadden. Moet je nagaan; dan sta je daar in de coulissen, terwijl een 78-jarig vrouwtje (Els ‘Beste Els, groet Frits’ Borst, red.) beargumenteert waarom harddrugs gelegaliseerd moeten worden. Nog zoiets leuks: zit ik me druk te maken over waarom de Koningin uit de regering moet, verkiest die achterlijke club een Koning tot voorzitter!

Om te kijken wat voor invloed zo’n congres heeft op de moraal binnen je vereniging ben ik trouwens ook maar eens bij dat feest gaan kijken. En wat denk je? Die wannabe-Pechtolds geven dat feest in een KRAAKPAND!!!1!!!11. Omdat die pedante brabbelaars vervolgens ook nog eens kutmarokkanenmuziek (we vermoeden dat hij hiphop bedoelt, red.) begonnen te draaien, het bier te goedkoop was en er hier en daar Henk & Ingrids en Henk & Henks gevormd werden, kon ik mijn eigen conclusies wel trekken. Bij mijn vertrek was het niveau gedaald tot bardansen. Ze zijn knettergek!

Alles bij elkaar lijkt me duidelijk dat we zo’n congres absoluut niet moeten willen. Met zijn allen. In dit land. Democratie en bier zijn los van elkaar al schadelijk genoeg, maar als je ze bij elkaar gooit, word je blijkbaar progressief. Mocht je nu alsnog moeilijk blijven doen, dan bel ik de SGP wel even, en dan zullen we het nog wel eens hebben over jouw positie in de fractie. En dat willen we niet, of wel, Hero?

Met vriendelijke groet,

Geert Wilders

Beste Hero,

een verslag van het Najaarscongres

Geert Wilders is fractievoorzitter, partijleider, oprichter, koning, keizer, generaal, dictator, opperhoofd, sherriff, maatschappelijk werker, dompteur en huisimaam van de PVV.

Page 24: Webdemo 2010 4

Het Europees Parlement is de enige Europese instelling die direct door het Europese volk is gekozen.

Vertegenwoordigers van andere Europese instellingen worden benoemd of indirect gekozen. Het Europees Parlement is dus de meest democratische instelling van de EU. Sinds het Verdrag van Lissabon heeft het Parlement op bijna alle beleidsterreinen net zoveel bevoegdheden als de Europese Raad. Dit houdt in dat zij samen met de Raad voorstellen van de Europese Commissie mag amenderen, goedkeuren en afkeuren. In dit systeem komt de Raad op voor nationale belangen en het Parlement voor de belangen van het hele Europese volk. Binnen het Europees Parlement zijn dus niet landen, maar verschillende politieke stromingen vertegenwoordigd. Net zoals in de nationale politiek voeren deze verschillende stromingen heftige debatten over concrete maatschappelijke vraagstukken. Tijdens de verkiezingscampagne zien we deze concrete vraagstukken en wat verschillende partijen daarmee doen echter nooit terug. Zoals we tijdens afgelopen Europese Parlementsverkiezingen ook weer zagen, gaat het debat over nationale thema’s. Het beperkte gedeelte van het debat dat wel over Europa ging, ging over wie er van de nationale politieke partijen voor of tegen Europa was. Op deze manier wordt het debat over Europa een welles-nietes spel

en krijgt de burger slecht zicht op de zaken die er daadwerkelijk toe doen in Europa.

Met de keuze voor Europese partijen wordt de burger gedwongen te denken buiten de nationale kaders. Zo moet hij niet kiezen tussen de VVD, PvdA of D66, maar moet hij een afweging maken tussen Europese Conservatieven, Sociaal Europa of de Europese Progressieven. Met een partijsysteem van Europese partijen kan het debat over concrete Europese vraagstukken op gang komen. Momenteel hebben partijen in een Europese politieke familie ook nog rekening te houden met de belangen van de nationale politieke partij. Wanneer er Europese partijen worden gecreëerd, zijn de parlementariërs minder gebonden aan landsbelangen. Ze kunnen met een partijprogramma komen waarin concrete oplossingen staan voor vraagstukken die op Europees niveau moeten worden opgelost. De discussie die op basis daarvan ontstaat, laat de burger in de eerste instantie zien waar Europa het dagelijks leven raakt.

De tweede stap is dat de burger deze als Europees ontmantelde vraagstukken koppelt aan een politieke voorkeur, waardoor betrokkenheid bij Europese politiek ontstaat. De discussie kan dan eindelijk gaan over concrete Europese zaken in plaats van over het bestaansrecht van Europa. Dit zou een deel van het democratisch tekort van Europa wegnemen. De kiezer weet

op deze manier namelijk wat de concrete consequenties zijn van zijn stem. Met een Europees partijenlandschap komen we weer een stap verder in de Europese samenwerking. Uiteraard pleit een echte democraat voor ruimte voor elk politiek geluid. Dit betekent dat in een systeem van Europese partijen ook ruimte moet zijn voor partijen met anti-Europese sentimenten. Wanneer het politieke landschap langs Europese lijnen wordt ingericht, moeten deze partijen zich waarschijnlijk meer bezighouden met inhoudelijke discussies. Een simplistische anti-Europa houding is dan onvoldoende. Natuurlijk blijft er ruimte voor een onversneden anti-Europees geluid, maar deze partijen moeten zich in de eerste plaats bezighouden met het inhoudelijke debat. Zij zullen zich dus richten op het beperken van de ‘schade’ die Europa in hun ogen aanricht. Men zal een mening moeten formuleren op het gebied van de invoering van Europese arbeidstijden, quota van de (diep)zeevisserij of het opheffen van handelsbarrières.

Een bijkomend voordeel van Europese partijen is dat er ruimte komt voor solidariteit jegens Europeanen uit andere lidstaten. Mensen gaan namelijk inzien dat de politieke ideeën van meneer Uspaskich uit Litouwen overeenkomen met die van Sophie in ’t Veld. De volgende stap is sympathiseren met de ideeën van deze niet-Nederlander. Het wordt duidelijk dat hij niet alleen voor de belangen van de burgers van zijn eigen nationaliteit opkomt, maar voor die van de hele Europese bevolking. Daardoor ontstaan ruimte voor solidariteit voor Europeanen die niet onze buren zijn. Die solidariteit zal zorgen dat we onze broeders aan de andere kant van Europa gunnen wat wij onszelf ook gunnen. Dit zal de hele Unie uiteindelijk ten goede komen.

Onderwijs kan hier als duidelijk voorbeeld dienen. Europese solidariteit zou uiteindelijk betekenen dat wij onze Europese broeders aan de andere kant van de EU hetzelfde niveau van onderwijs gunnen als onszelf. Dit zou leiden tot investeringen in en een verbetering van het onderwijs in alle lidstaten. Het vrij personenverkeer binnen de EU biedt ons de mogelijkheid overal binnen de EU te studeren waar we willen. In combinatie met onderwijsspecialisaties

Door Lonneke van der Holst en Tim Jansen

Dwing burgers tot Europese keuze

Waarschijnlijk heeft de gemiddelde lezer van dit artikel bij de Europese Parlementsverkiezingen op D66 gestemd. Dit lijkt niet een heel vreemde keuze als je lid van de JD en/of D66 bent. Wanneer we echter kijken naar het politieke systeem dat de Europese Unie heet en de doelstellingen die hiermee bereikt moeten worden, zien we dat het helemaal geen logische stap hoeft te zijn. Sterker nog, het publieke debat op Europees niveau zal nooit tot volle wasdom komen in een systeem waar er voor de Europese verkiezingen gestemd moet worden op een nationale partij. Veel burgers zien de Europese politiek als een verlengstuk van de nationale politiek. Dit werd pijnlijk duidelijk bij de afgelopen Europese verkiezingen toen veel mensen hun stem aan de PVV gaven uit protest tegen het destijds regerende kabinet-Balkenende IV. Het is daarom noodzakelijk dat er een systeem komt van Europese politieke partijen. Deze Europese partijen moeten in de plaats komen van nationale partijen die deel uitmaken van een Europese politieke familie.

NUMMER 4, WINTER 201024

Page 25: Webdemo 2010 4

per regio zou dit een enorme boost voor een Europese kenniseconomie betekenen. Dit is slechts een voorbeeld van de vele kansen die door solidariteit binnen Europa worden gecreëerd. Voordat deze solidariteit jegens andere Europeanen ontstaat, is echter eerst inlevingsvermogen in Europeanen aan de andere kant van Europa nodig. Dit inlevingsvermogen zal niet de kans krijgen te ontstaan zolang burgers hun Europese politieke keuze blijven maken op basis van partijprogramma’s van nationale partijen.

Natuurlijk zijn er ook obstakels op weg naar een gedeeld Europees politiek landschap. De 23 officiële talen van de EU zouden in democratisch opzicht een belemmering van dit systeem kunnen zijn. Politici kunnen immers niet meer in hun eigen taal met het gehele electoraat communiceren. Dit probleem zou door twee oplossingen ondervangen kunnen worden. Een mogelijke oplossing is dat de politici vertegenwoordiger zijn van hun partij tegenover het land waar ze vandaan komen. In het Europees Parlement zitten 736 parlementsleden, verdeeld over verschillende politieke stromingen. Logischerwijs zitten er in elke Europese

partij meerdere vertegenwoordigers uit elke lidstaat. Er kan dus vanuit elke partij in elke taal gecommuniceerd worden door politici die aangesloten zijn bij deze partij. Het nadeel van deze oplossing is dat de partijen een versnipperde boodschap door Europa uit zullen zenden, wat een duidelijk partijprogramma zal belemmeren.

Een betere oplossing zou daarom zijn gebruik te maken van het enorme apparaat aan tolken en vertalers dat de Unie rijk is. Tolken zijn aanwezig bij parlementsvergaderingen, toppen van de Europese Raad, werkgroepen van de Commissie en alles wat er verder aan geïnstitutionaliseerde bijeenkomsten in EU-context te bedenken valt. Vertalers vertalen alle mogelijke documenten die binnen de Europese instellingen geproduceerd worden. Laat het apparaat van tolken en vertalers maar zorgen voor verkiezingsprogramma’s, verkiezingsfilmpjes en politieke speeches in 23 talen.

Al met al zou een systeem van Europese politieke partijen betrokkenheid van de burger bij Europese politiek vergroten. Hiermee wordt een deel van het democratisch tekort

van de EU weggenomen. Bovendien zou een dergelijk systeem het ontstaan van een solidariteitsgevoel tussen Europese burgers stimuleren. Dit zou kansen creëren die de hele EU uiteindelijk ten goede komen. Stemmen voor de Europese Parlementsverkiezingen in het huidige systeem betekent niet weten voor welke concrete consequenties je kiest. Dit is dus eigenlijk een soort kiezersbedrog. D66 is bij uitstek de partij die pleit voor openheid naar de kiezer. Als die partij de democratie ook op Europees niveau wil laten zegevieren, moet zij pleiten voor een systeem van Europese politieke partijen. D66 is één van de weinige partijen die in het verleden heeft verkondigd zichzelf op te heffen als het doel van de partij bereikt zou zijn. Laat D66 hiermee ook beginnen op Europees niveau.

Lonneke van der Holst studeert Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam en loopt stage bij het Huis van de Nederlandse Provincies in Brussel, Tim Jansen is politicoloog en studeert Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam

NUMMER 4, WINTER 2010 25

Page 26: Webdemo 2010 4

Het land is moeAuteur: Tony Judt

Uitgeverij: Contact ISBN: 978 90 254 5909 3

Wee het land waar haast het zijn bepaalt, waar rijkdom groeit, maar de mens verschraalt.’ Met dit motto uit het gedicht ‘The Deserted Village’ (1970) van Oliver Goldsmith begint de onlangs overleden Britse historicus Tony Judt zijn

pleidooi voor een verandering van het menselijk denken over de maatschappij. Het land is moe is het product van onvermoeibare betrokkenheid, maatschappelijke bezorgdheid en ontevredenheid over de eenentwintigste-eeuwse samenleving.

Judts verhandeling begint met een beschouwing over de sociaaleconomische situatie in de westerse wereld. In heldere taal analyseert hij de economische geschiedenis van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, om die vervolgens te vergelijken met verzorgingsstaten zoals Nederland, Noorwegen en Denemarken. Hij reikt de lezer feiten aan die noodzakelijk zijn om tot de kern van zijn betoog te komen: het economisme (dat wil zeggen: economie als ideologie) is de oorzaak van de verloedering van de sociaaldemocratie. Een hoge mate van maatschappelijke ongelijkheid is het onvermijdelijke gevolg. Judt vraagt zich af waarom het de mens zoveel moeite kost om zich een ander soort maatschappij in te beelden. ‘Waarom is het voor ons te hoog gegrepen een ander stelsel van afspraken samen te stellen waar iedereen baat bij heeft?’

Judt stuurt aan op een nieuwe manier van denken. Individualisme moet weer collectivisme worden. Hij kiest voor de aanval: de verplaatsing van algemene verantwoordelijkheden naar de particuliere sectoren (privatisering) is een slechte ontwikkeling geweest. Een opmerkelijk gevolg van de desintegratie van de publieke sector is dat het ons meer moeite kost om te begrijpen wat we met elkaar gemeen hebben. Taken die voorheen door de overheid werden uitgevoerd zijn nu geprivatiseerd, wat de eenheid van de staat volgens Judt niet ten goede komt.

Judt formuleert helder en is concreet. Als historicus blijft hij niet hangen in abstracties die het formuleren van een nieuwe politieke denkwijze met zich mee kan brengen. Hij benoemt problemen en komt ook met oplossingen, bijvoorbeeld over de dilemma’s die zich voordoen bij een grote overheid. Wat in het betoog opvalt is dat de schrijver zich richt tot links. Hij stelt dat links moet teruggrijpen naar haar oerprincipes, en roept op om eens en te meer duidelijk te maken dat er nog altijd niets beters voorhanden is dan de sociaaldemocratie.

Het pleidooi van Tony Judt kan je als een waarschuwing lezen. Iedereen, maar met name jongeren, zou zich zorgen moeten maken over de toekomst, stelt hij. Maar het moet niet bij woorden alleen blijven: ‘We hebben de plicht om de samenleving kritisch te beschouwen, maar wanneer we denken te weten wat eraan mankeert, behoren we naar die kennis te handelen.’ Met een knipoog naar Karl Marx, de grootvader van het communisme, sluit Judt ‘Het land is moe’ af met de opmerking dat de wereld niet meer geïnterpreteerd moet worden, maar dat het erom gaat haar te veranderen.

Door Daniël Boomsma Het LandIs Moe

Tony Judt

NUMMER 4, WINTER 201026

Page 27: Webdemo 2010 4

The Great War and Modern MemoryAuteur: Paul Fussell

Uitgeverij: Oxford University Press ISBN: 978 01 951 3332 5

Er is alle reden om pessimistisch te zijn over het historisch besef van veel Nederlanders. Zelfs veel historici beschikken over een afschrikwekkend klein arsenaal historische feitenkennis. Aan feiten heb je immers niets, onderzoekscompetenties, die moet je

hebben. Ja, und so weiter. Gelukkig getuigen boeken als ‘The Great War and modern memory’ van de hoop die gloort: geschiedenis in mythische vorm beklijft kennelijk wel.

In 1975 publiceerde de gerenommeerde letterkundige Paul Fussell het klassiek geworden ‘The Great War and modern memory’. Ik recenseer hier de vijfentwintigste druk. Het boek won talloze prijzen en wordt nog steeds gedrukt. Het kan dus wel: sommige historische episoden blijven lezers en geïnteresseerden trekken. Paul Fussells werk over de Eerste Wereldoorlog is daarvoor exemplarisch te noemen.

Die ‘publieke’ interesse voor specifieke onderwerpen heeft vermoedelijk niet in de laatste plaats te maken met een gebrek aan kennis. Het ontberen van de kennis erover, maakt de Eerste Wereldoorlog tot een mythische strijd, die de meesten slechts kennen uit het werk van de beroemde war poets. Daarin schuilt trouwens een heel aardige analogie met bijvoorbeeld de Punische Oorlogen. We weten dat ze hebben plaatsgevonden, maar een groot deel van de kennis die ‘men’ daarover heeft, stamt uit Livius’ vertellingen over Hannibals olifanten die de Alpen over trokken.

Het gebrek aan feitelijke kennis, maakt, dat mensen zich laten aanspreken door andere bronnen dan de feitenput. Poëzie is er daar een van. De poëzie die voortkwam uit de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog is nog steeds wereldberoemd. Veel scholieren waren op zijn minst ooit aanwezig bij lessen waarin werd gesproken over Wilfred Owen en Siegfried Sassoon. Zij en andere dichters zijn de stemmen uit het onbekende No man’s land. De poëzie grijpt ons vanwege ons gebrek aan kennis: de werkelijkheid van toen wordt een half-fictieve mythe die het archetypische kwaad verbeeldt, zonder gehinderd te worden door het feitelijke en het ware.

De Britse opperbevelhebber van dien kent dan ook niemand meer, maar ‘If I should die, think only this of me: / That there’s some corner of a foreign field / That is for ever England. There shall be / In that rich earth a richer dust concealed’ resoneert nog altijd. Deze strofes in het kenmerkend Engelse high diction spreken nog altijd tot de verbeelding, net als de olifanten van Hannibal.

Waarom de Eerste Wereldoorlog als verhaal nog altijd zo populair is, vond ik eerlijk gezegd een belangrijker vraag dan het boek uitgebreid recenseren of resumeren. Kort: Fussell schrijft erg goed en buitengewoon persoonlijk. Hij laat zich meeslepen door allerlei vooroordelen en zijn eigen smaak en is niet bang voor superlatieve of pejoratieve uitspattingen. Dat maakt het boek van de veteraan Fussell niet alleen pseudo-autobiografisch, maar ook een boek om te lezen en om je te laten meeslepen naar de Eerste Wereldoorlog en de poëzie die de loopgraven voortbrachten.

Door Willem Jan Hilderink The Great War and Modern Memory

Paul Fussell

NUMMER 4, WINTER 2010 27

Page 28: Webdemo 2010 4

De jaren zestig betekenden het begin van een nieuw individualisme en dat merken wij heden ten dage nog. Er

kwam een reactie –vooral van de opstandige en anti-autoritaire jeugd – op het idee dat degenen die het gezag bekleedden, het ook het beste wisten. Men wilde niets meer met Vadertje Staat te maken hebben. De belangrijkste en meest ingrijpende verandering die zich in de jaren zestig voltrok, was echter de verwerping van de ideologie van het collectief, en met die erfenis hebben wij anno 2010 nog steeds te maken.

Maar is dat dan zo erg, die verschuiving naar het individu? Op zichzelf is het streven naar individuele ontplooiing en onbeperkte vrijheid niet onaantrekkelijk. Veel mensen hebben deze ideologische revolutie ervaren als het afschudden van loodzware ketens. Het was toch vrijheid in haar puurste vorm? Je kunt je eigen gang gaan en je trekt je van niemand iets aan.

Het is overigens opvallend dat de generatie van de jaren zestig het resultaat bleek van de verzorgingsstaat waar zij zich tegen keerden. Het noodzakelijke autoritaire gehalte van de verzorgingsstaat zorgde immers voor die opstandigheid. In die zin was die woelige periode niet meer dan een logisch vervolg op de naoorlogse jaren van opbouw. Nog opvallender is het feit dat de jaren zestig-jeugd veel sympathie had voor buitenlandse revolutionaire bewegingen. Het marxisme vierde hoogtij – in Nederland was dat onder andere te zien aan de geleidelijke groei van CPN en PSP en aan allerlei actiegroepen – maar in de eigen leefomgeving stond het individu centraal. Nieuw Links, zoals deze stroming werd genoemd, kon zich identificeren met een collectivistische ideologie, maar zette zich tegelijkertijd af tegen de autoriteit en omarmde het individualisme.

De sociaaldemocraten zullen zich moeten hervinden. Ten eerste moeten ze zich concentreren op het formuleren van een nieuwe boodschap waaruit een harmonie tussen individualiteit en sociale gemeenschap spreekt. Misschien moet daarvoor wel een nieuwe ‘taal’ worden uitgevonden, een taal van optimisme en tegelijkertijd realisme. Het collectief waarin het individu helemaal in opgaat is niet meer van deze tijd.

Toch zou niemand mogen vergeten mag wat men na het dieptepunt in de geschiedenis van de twintigste eeuw voor elkaar heeft gekregen. De consequenties van de afbraak daarvan kunnen niet onderschat worden. Vroeger konden de sociaaldemocraten thema’s als onrechtvaardigheid, ongelijkheid en immoraliteit vatten in een politieke boodschap. Die kracht – het bieden van een duidelijke politieke richting – hebben zij verloren.

Ten tweede moet men zich afvragen wat er met het ideaal van de sociaaldemocratie gebeurd is. Het streven naar gelijkheid en sociale rechtvaardigheid sprak het volk aan. Is dat ideaal vergeten? Is het verworpen met de reden dat het een verouderde manier van denken is? Wat vaststaat is dat samenlevingen met grote ongelijkheid vaak ook instabiel zijn. Veel naties kampen met dit probleem van instabiliteit. Het ideaal van de sociaaldemocratie is daarom actueler dan ooit tevoren. Onzekerheid speelt weer een grote rol in het politieke leven van de westerse samenlevingen, zeker ook door de opkomst van het rechts populisme.

Ten derde moeten de sociaaldemocraten oppassen dat ze niet continu in de verdediging schieten. Je beperken tot het behouden en beschermen van wat er nog over is van je idealen werkt averechts. Het resulteert in een apathische houding. De sociaaldemocraten moeten de aanval kiezen, niet alleen omdat die de beste verdediging is, maar ook omdat herbezinning altijd met activisme gepaard moet gaan.

Het nieuw leven inblazen van de overheid als paternalistische verzorger is echter onmogelijk en onwenselijk. De roep om vrijheid in onzekere tijden is daar de grootste reden voor. Een terugkeer naar het oude model is niet mogelijk.

Een beter alternatief dan de sociaaldemocratie is er niet. Het blijft nog altijd de sterkste fundament voor een natie. Maar er zal wel iets moeten veranderen. Het hervinden, het herbezinnen én het herformuleren van de oude idealen moeten de eerste stappen zijn. De sociaaldemocratie is dood, maar er gloort licht aan het eind van de tunnel.

Wij leven in een welvaartsstaat, een verzorgingsstaat, een meritocratie én in een democratie. De naoorlogse periode is nu echt voorbij. Het herstel, dat wil zeggen de wederopbouw in al zijn facetten, is afgerond. Een nieuwe manier van leven en denken is aangebroken. De sociaaldemocratie is ten onder gegaan aan deze verandering. De ‘linkse droom’ is voorlopig voorbij. En toch is er nog altijd geen beter alternatief dan de sociaaldemocratie.

De sociaaldemocratie is doodleve de sociaaldemocratie!

Door Daniël Boomsma

Daniël Boomsma is secretaris scholing en vorming bij de afdeling Amsterdam.

De erfenis waarmee Nieuw Links ons opgezadeld heeft – de verkwanseling van de collectieve identiteit en het gebrek aan algemene doelstellingen – is te wijten aan het succes van de sociaaldemocratie. De generatie die de jaren dertig had meegemaakt stond onder andere pal voor sociale diensten en openbare voorzieningen. De reden waarom men deze zekerheden zocht, werd echter vergeten. Juist de onzekerheid die heerste in het interbellum – de economische en politieke instabiliteit – wilde men nooit meer. De sociaaldemocratie groef daarmee haar eigen graf maar is niet ten dode opgeschreven.

NUMMER 4, WINTER 201028

Page 29: Webdemo 2010 4

een nieuwe klassenstrijdDe meritocratie

Karlijn Roex studeert sociologie in Utrecht.

De meritocratie is op zich een mooi ideaal om na te streven. Iedereen die zich voldoende inzet, moet daarnaar beloond worden. Anderzijds moet iedereen evenveel kansen hebben om die inzet te tonen. Keerzijde is dat de meritocratie een prestatiegerichte samenleving creëert waarin een nieuwe onderklasse dreigt te ontstaan: de laagopgeleide klasse.

Door Karlijn Roex

Waar het meritocratische ideaal zich verzet tegen oude ongelijkheden als afkomst, leidt een voltooide

meritocratie juist opnieuw tot een statische klassenmaatschappij. Als alleen aanleg en inzet nog tellen om hogerop te komen, oftewel: als alleen de hogeropgeleiden zich de dingen kunnen verwerven die zij willen, hoe zit het dan met de mensen met minder talent?

De laagst opgeleiden beschikken niet of nauwelijks over de capaciteiten die appelleren aan de eisen van de huidige economie en zijn de verliezers in het meritocratische model. Een gevolg kan zijn dat deze onderklasse zich vervreemd en permanent tekortgedaan voelt.Naarmate er een groter verschil bestaat tussen de cultureel bepaalde succeseisen enerzijds, en de beschikbare structurele middelen om te voldoen aan die eisen anderzijds, ontstaat frustratie.

Criminoloog Merton onderscheidt een aantal reacties op die frustratie. De reactie die geen of weinig problemen zal opleveren, is het berusten in de situatie. Maar dit is niet de enige reactie. Individuen die zich ondergewaardeerd voelen in onze samenleving, kunnen de succeseisen van die samenleving verwerpen en verruilen voor meer haalbare eisen. Zij creëren verbanden waarbinnen andere statusgevende eisen gelden. Soms zorgt deze reactie voor problemen; dat laat A.K. Cohen zien in zijn theorie over delinquente subculturen.

iedereen en het niveau (vmbo, havo, vwo) bepaald naar aanleg en inzet. Het maakt dus verschil wat men eruit haalt. Stellig gezegd: voor de getalenteerde leerlingen is dezelfde onderwijsstof een les in onafhankelijkheid. Zij zijn in staat om de aangeboden stof zodanig te gebruiken om succesvol te worden in de maatschappij.

Voor de zwakkere leerlingen is de onderwijsstof juist een les in afhankelijkheid. Kinderen krijgen een succesbeeld voorgeschoteld van veel geld verdienen en studeren. De zwakste leerlingen voelen al aan dat zij waarschijnlijk niet zullen voldoen aan die succeseisen. Een manier voor een zwakkere, erg statusgevoelige leerling om te ontsnappen aan dit toekomstscenario: de groepscriminaliteit. Want waarom hanteren de meritocratische opvattingen zo’n beperkte opvatting van ‘talent’ en ‘succes’: namelijk alleen op opleiding gefocused? Is het pure bezitten van talent niet ook al iets om trots op te zijn? En wat zijn talent en succes? Gaat het puur om intelligentie of een diploma? Iemand die levenswijsheid heeft opgedaan door een zwaar leven van de straat en dit leven met uitzonderlijke kracht heeft doorstaan, is nog steeds een ‘verliezer’ zonder diploma. Men vergeet dat ‘verliezen’ ook soms winnen is. In tegenstelling tot oude klassenmaatschappijen komt de nieuwe onderklasse nu vooral voort uit een cultureel probleem, niet zozeer een probleem van maatschappijstructuren.

Wat is dan een oplossing? Herbezinning en verbreding van begrippen als ‘succes’, ‘talent’ en ‘rendabel’ zou goed zijn. Het zou beter zijn als er meer wegen naar een breed begrip van maatschappelijk succes ontstaan, naast opleiding. Op deze manier zou onze samenleving echt open en gelijk kunnen worden.

Stel, je bent jong, laagopgeleid en werkloos. Je ziet geen mogelijkheden om aan de succeseisen van de samenleving te voldoen. Je gaat de cultureel bepaalde succeseisen steeds meer bekritiseren uit de frustratie. Wat Cohen ziet, is dat zulke jongeren lotgenoten zoeken en daarmee verbanden vormen waarbinnen andere opvattingen gelden over succes, afgezet tegen die van de maatschappij. Binnen deze groepen hebben de leden de mogelijkheid aan hun eigen succeseisen te voldoen. Leven in een dergelijk verband levert je misschien geen geld op, maar je wint wel een belangrijk sociaal ruilgoed: respect. Het meritocratische ideaal heeft veel draagvlak in onze samenleving, door haar nadruk op zowel eigen verantwoordelijkheid (inzet wordt beloond) als gelijke kansen (ieder krijgt de kans zich te bewijzen).

De nieuwe onderklasse is deels ontstaan vanuit de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat ging gepaard met een maakbaarheidsideaal van gelijke kansen. Nederland werd sociaal mobiel en financiële barrières om je te ontplooien werden opgeheven (studiefinanciering). In Nederland kun je dan niet meer werkloos of zijn of niet gestudeerd hebben, zonder dat het ‘je eigen domme schuld’ is. Er zijn immers genoeg middelen ‘om wat te bereiken’. Onderwijs is bijvoorbeeld toegankelijk voor

“Is het pure bezitten van

talent niet ook al iets om

trots op te zijn?”

NUMMER 4, WINTER 2010 29

Page 30: Webdemo 2010 4

steeds meer voor de hand om de waarde van het idee zelf in twijfel te trekken. Dat gebeurt niet van de ene op de andere dag, maar voltrekt zich over generaties.Deze dynamiek vindt ook dichterbij huis plaats. Het gebeurt regelmatig dat iemand roept dat democratie slechts een middel en geen doel op zich is, ook op congressen van onze vereniging. Democratie heeft betrekking op iets enorm fundamenteels, namelijk het controleren van collectieve organen die burgers in het leven hebben geroepen via een sociaal contract waarbij zij een stuk persoonlijke autonomie hebben opgegeven. Het herinterpreteren van democratie als een doel op zich naar een inwisselbaar middel voor het behalen van, bijvoorbeeld, sociale en economische doeleinden, is koren op de molen voor staten als Singapore. Het gemak waarmee inwoners van democratische landen als de onze zulke uitspraken doen wordt door activisten uit minder gefortuneerde landen vaak als bijzonder stuitend ervaren. En terecht.

De strijd om ideeën gaat in volle vaart door, over grenzen en generaties heen. De JD heeft het voorrecht verbonden te zijn aan een set van ideëen die een rechtvaardige wereld beloven. Dit recht is echter ook een hele verantwoordelijkheid. Dames en heren, op naar het front!

rol spelen in de internationale samenleving. Het is een voortdurende strijd waarin het eigen handelen in morele concepten dient te worden gegoten en interpretaties van anderen worden afgeschoten. Soms komt dit ten goede aan het verspreiden en versterken van liberale waarden, maar ik vrees dat het effect net zo vaak twijfelachtig valt te noemen.

Neem nu het idee van democratie. In deze column heb ik regelmatig voorbeelden gegeven van de wijze waarop regeringen in verschillende landen zichzelf aan de macht houden met het gebruik van dubieuze middelen. Niettemin zijn er slechts nog maar een handjevol staten waarin de soevereiniteit van het volk en de implicaties hiervan voor binnenlandse besluitvorming expliciet worden afgezworen. Of je het nu hebt over Rusland’s soevereine ‘democratie’, de centraal-aziatische electoraal-autoritaire staten of de populair-socialistische ‘democratieën’ in Latijns-Amerika, er is geen twijfel over mogelijk dat deze staten in ieder geval de impressie willen geven, zowel nationaal als internationaal, democratieën te zijn. Het is een verkrachting van een nobel ideaal.

Er staat daarom veel meer op het spel dan de reputatie van de staten in kwestie. Het voortdurende gekneed met de betekenis van mensenrechten of de invulling van het concept democratie heeft als risico dat de ideeën zelf op een bepaald moment hun waarde verliezen. Als er zoveel verschillende interpretaties voorhanden zijn, ligt het immers

Het samenwerken met jonge liberalen vanuit de hele wereld werkt als een achtbaan op je wereldbeeld. Als je

denkt grip te hebben op je eigen ideeën over hoe de wereld werkt en verbeterd kan worden, zorgt een nieuwe ervaring er wel weer voor dat je van je grondvesten wordt afgeworpen. Ik heb vele ritjes mogen maken.

Wat mij over de afgelopen jaren wellicht het meest heeft geïntrigeerd is de kracht van ideeën. Ik werd ooit lid van de JD als overtuigd pragmatist met een aversie tegen ideologieën. Problemen in de maatschappij dienden wetenschappelijk bestudeerd te worden en op rationele wijze terug te worden gebracht naar oplosbare elementen. Och, was het inderdaad maar zo simpel!

Ideeën zijn overal: ze zijn inspirerend, opjuttend en in hun fundamentalistische interpretaties soms ook dodelijk. Ze staan daarmee aan de basis van al het goeds en kwaads in de wereld. Mensen zijn in staat om zichzelf op te offeren voor een idee en burgers kunnen de meest erbarmelijke omstandigheden ondergaan in naam van een idee. Zelfs een dictator als Kim-Jong Il vindt het vaak niet afdoende om een handeling te legitimeren door enkel te stellen dat hij daar toevallig zin in had en het kon.

Het is daarom niet verassend dat ideëen, wellicht nog meer dan bijvoorbeeld macht, rijkdom, ambitie of traditie, zo’n prominente

Door Bart Woord

De laatste mailtjes worden verstuurd. Papierwerk verdwijnt in de la. Ik haal de foto’s van de desktop. Zo ruim ik het virtuele kantoor op waar ik de afgelopen jaren heb gewerkt aan het verspreiden van liberale waarden over de wereld. Anderen nemen het stokje over en ik blijf achter met een fantastische verzameling herinneringen en een goed gevulde bron van inspiratie voor de toekomst.

Bart Woord is voorzitter van IFLRY, de internationale koepelorganisatie van liberale jongerenorganisaties.

Dit was Bart’s laatste column voor DEMO. Deze en vorige hoofdredacties zijn hem dankbaar voor zijn bijdragen aan DEMO; zijn columns waren tien DEMO’s lang een prachtige toevoeging aan het blad!

NUMMER 4, WINTER 201030

Page 31: Webdemo 2010 4

Haar tegenhanger ‘ambitieloosheid’ wordt nu belichaamd door de VVD en het CDA die koersvastheid inruilen voor heikneuter-conservatisme. Laten wij daar, als belangenorganisatie voor jongeren, een tegenovergesteld antwoord op uitschreeuwen. De Provinciale Statenverkiezingen komen eraan, en de voorbereidingen voor die campagne zijn al in volle gang. We hebben hiervoor elk lid nodig dat zich niet thuis voelt in een land dat geregeerd wordt door groeiende angst, wantrouwen en symboolpolitiek.

De conservatieve wind die over Nederland waait is aangezweld tot een storm, maar wij, Jonge Democraten, blijven overeind staan. Wij hebben genoeg energie en genoeg inzet. Bij ons is er geen sprake van verkiezingsmoeheid. Samen pakken wij in het nieuwe jaar de handschoen op om te strijden voor een progressief Nederland. Ook op jou reken ik! Met jouw betrokkenheid en inzet wordt 2011 een topjaar. Namens het landelijk bestuur wens ik je een heel goed nieuwjaar!

en doorzetters nodig. Mensen die denken aan het belang van alle generaties, aan de generaties die nog gaan komen, en aan de wereld buiten Nederland.

Verduurzaming van de economie, een zorgstelsel wat de 21e eeuw kan doorstaan, en harde ingrepen in de pensioenregelingen en arbeidsmarkt. Dat kan echt niet langer op de grote baan worden geschoven. Voor die uitdaging staan wij. Met acties, discussies met leden en politici, en met heldere standpunten zullen de Jonge Democraten naar buiten treden.

Ook binnen de organisatie zullen veranderingen plaats vinden. Want een politieke jongerenorganisatie van duizenden leden laat zich niet langer besturen alsof het een voetbalvereniging is. Met een promotieteam, organisatieteams en oprichting van de Jonge Democraten Academie wordt de slagkracht vergroot en worden kennis en vaardigheden naar een hoger plan gebracht.Eén ding is zeker: 2011 wordt een roerig jaar, met een Kabinet wat struikelt over haar eigen onvermogen om durf te tonen voor de toekomst van onze generaties en die na ons! Stiekem hoop ik dat een kleine struikeling al heel snel leidt tot een flinke valpartij. Want na vier Kabinetten Balkenende moet het nu klaar zijn met vooruitschuiven van vernieuwing en het onderkennen van belangen van onze generatie en die na ons.

“Hoogmoed komt voor de val is een typisch nuchter Hollands spreekwoord.”

Maar bij de Jonge Democraten barsten we wel van de ambitie en zijn we daadwerkelijk bezig om te

hervormen. Van werkelijk alles binnen onze vereniging straalt ontzettend veel energie af. Of ik nu naar een afdelingsactiviteit ga, spreek met individuele leden, met buitenlandse zusterorganisaties, of met media; de Jonge Democraten worden gezien als booming. En dat is volgens mij helemaal terecht. Wekelijks dragen nieuwe leden initiatieven aan die een plek krijgen binnen afdelingen of op een andere manier bijdragen aan een steeds bruisendere, professionelere en invloedrijkere organisatie.

Na een periode van forse ledengroei mocht tijdens ons najaarscongres in Nijmegen het 5000e Jonge Dmocraten-lid verwelkomd worden. Maar de groei zet gestaag door. Een recordopkomst van Jonge Democraten nam deel aan de landelijke ledenvergadering in Nijmegen, waar verschillende resoluties (hoofdstukken van ons politiek programma) werden vernieuwd, en waar een nieuwe landelijk bestuur verkozen werd. Een team waar ik trots op ben leiding aan te mogen geven, want de ambities zijn hoog.

Voor de Jonge Democraten wordt 2011 het jaar van het Generatieconflict. De stilstand die Nederland onder Balkenende inzette moet doorbroken worden. En dat gaat niet lukken met een Kabinet van babyboomers en baantjesjagers. Nederland heeft idealisten

Door Maarten Koning

Ik heb de eer om voorzitter te zijn van de meest progressieve jongerenorganisatie van Nederland onder een liberale premier. Nu ja, liberaal. Er is weinig, nieuw, vrij of hervormend aan het pakket maatregelen dat Rutte-1 heeft gepresenteerd. Zo is er dat lijstje van 17 rechts-conservatieve ‘hervormingen’, waarin Rutte ons verzekerd dat het Hervormingen met een grote ‘H’ zijn. We krijgen 3.000 extra agenten - of nee, ze worden niet ontslagen. Een prachtige invoering van het sociaal leenstelsel - oh nee, alleen voor masterstudenten - waarbij het opgehaalde geld niet in onderwijs bezuinigd wordt. Een grote verandering is wel om de helft van de Wajongers in de historisch grote groep jeugdwerklozen te trappen, zonder ze enig perspectief te bieden. Wat een lef. Wat een ambitie. Ik lik er mijn vingers niet graag bij af.

Maarten Koning is voorzitter van de Jonge Democraten. [email protected]

NUMMER 4, WINTER 2010 31

Page 32: Webdemo 2010 4

Ook eens proberen raak te schieten? In april houdt de huidige hoofdredactie van DEMO er mee op, en daarom zoeken de Jonge Democraten een nieuwe hoofdredactie. Lijkt het je leuk om de hoofdredacteur of adjunct-hoofdredacteur te zijn van een blad dat door meer dan 5000 mensen gelezen wordt en om interviews te hebben met mensen als Ben Bot, Hans Wiegel en Youp van 't Hek? Stel je verkiesbaar! Voor meer informatie over deze functies kun je terecht bij de hoofdredactie: [email protected]

“Journalism is just a gun. It’s only got one bullet in it, but if you aim right, that’s all you need.

Aim it right and you can blow a kneecap off the world.”

- Warren Ellis -

GEZOCHT: HOOFDREDACTIE (M/V)