VROUWEN OP DE ARBEIDSMARKT · de lage participatie van vrouwen en de specifieke voorwaarden...
Transcript of VROUWEN OP DE ARBEIDSMARKT · de lage participatie van vrouwen en de specifieke voorwaarden...
Blz. 1 |
1. INLEIDING
Deze factsheet richt zich voornamelijk op
het vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen en het dichten van de
loonkloof. In alle EU-landen is de arbeidsparticipatie van vrouwen lager dan
die van mannen. Vrouwen op de
arbeidsmarkt werken vaak minder uren, in slechter betaalde sectoren en hebben een
lagere positie dan mannen, wat leidt tot aanzienlijke loonverschillen tussen
mannen en vrouwen. Deze verschillen zijn voor een deel te wijten aan
diepgewortelde traditionele genderrollen, maar ze hebben ook economische
motieven.
Het is van het grootste belang om meer
vrouwen in te zetten op de arbeidsmarkt en hun arbeidsparticipatie te verhogen
zodat de Europese kerndoelstelling van 2020 behaald kan worden, waarbij 75 %
van de bevolkingsgroep tussen 20 en 64
jaar een baan moet hebben. Dat kan de economische groei1 bevorderen alsook de
sociale en overheidsfinancieringsrisico's in verband met de vergrijzing verkleinen. Er
zijn ook voortdurende inspanningen nodig om de genderkloof te dichten en te
evolueren naar een duaal model waarbij zowel mannen als vrouwen verdieners en
verzorgers kunnen zijn.
De EU bevordert meer gendergelijkheid op
de arbeidsmarkt door een combinatie van
1 De daling van het bbp per hoofd van de bevolking als gevolg van de genderkloof op de arbeidsmarkt bedraagt in Europa naar
schatting tot wel 10 % (Cuberes en Teignier-Baqué, 2016).
wetgeving, beleidsadvies en financiële
steun.
Deze factsheet is als volgt opgebouwd:
Deel 2 geeft een overzicht van de
prestaties in de EU-landen met betrekking tot de arbeidsparticipatie van vrouwen en
de loonkloof tussen mannen en vrouwen.
Deel 3 bespreekt de beschikbare gegevens over mogelijk beleid om de problemen van
de lage participatie van vrouwen en de
specifieke voorwaarden effectief aan te pakken, en bekijkt dat alles op EU-niveau.
In deel 4 wordt nader ingegaan op goede
beleidspraktijken om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten en de
genderongelijkheden tussen EU-landen te
verkleinen.
Deze factsheet richt zich op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Voor
meer informatie over de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, zie de
factsheet over de toereikendheid en
duurzaamheid van pensioenen.
2. PROBLEMEN: EEN OVERZICHT VAN DE PRESTATIES IN DE EU-LANDEN
2.1. Een aanzienlijk verschil in arbeidsparticipatie tussen vrouwen
en mannen
2.1.1. Vrouwen hebben een lagere arbeidsparticipatie en werken vaker
deeltijds
In alle lidstaten is de arbeidsparticipatie
van vrouwen lager dan die van mannen, met grote verschillen tussen
de EU-lidstaten.
THEMATISCHE FACTSHEET EUROPEES SEMESTER
VROUWEN OP DE ARBEIDSMARKT
Blz. 2 |
De kernindicator van het sociaal scorebord voor gendergelijkheid op de arbeidsmarkt is
de genderkloof inzake arbeids-
participatie, die in 2016 11,5 procentpunten bedroeg voor de EU-282 met
een arbeidsparticipatie van 76,8 % voor mannen en 65,3 % voor vrouwen (Figuur 1
en Tabel 1 in de bijlage) .
Dat ondanks het feit dat vrouwen steeds beter gekwalificeerd en zelfs
hoger opgeleid zijn dan mannen. In
2016 genoot 44 % van de vrouwen (30-34 jaar) tertiair onderwijs in
vergelijking met 34 % van de mannen.
Figuur 1 — Arbeidsparticipatie van de bevolkingsgroep 20-64 jaar en percentage van
deeltijdwerkers naar geslacht (V/M) in 2016
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête. Noot: Het aandeel van deeltijdwerknemers in de totale beroepsbevolking
naar geslacht. Landen in volgorde van toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen.
Figuur 2 — Arbeidsparticipatiekloof in voltijdequivalenten bij mannen en vrouwen (FTER) en werkgelegenheidsgraad (ER) in 2016
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête en eigen berekeningen van de Europese Commissie. Noot: de gegevens
hebben betrekking op vrouwen en mannen van 20-64 jaar. Let wel, voltijdequivalenten worden berekend voor de
werktijd van een voltijdse werknemer van een volledig jaar.
2 De gegevens in deze factsheet hebben betrekking op de EU-28, tenzij anders vermeld.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V M V
EL IT MT HR RO ES PL SK BE BG CY IE EA19 HU LU EU28 FR SI PT CZ AT NL FI LV UK EE DK LT DE SE
Arbeidsparticipatie Deeltijds percentage
0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
35,0
LT LV FI BG PT SE SI EE HR CY DK FR SK HU PL ES BE LU RO
EU28 IE CZ AT EL U
K DE IT NL
MT
Arbe
idsp
artic
ipat
iekl
oof (
proc
entp
unte
n)
FTER (mannen-vrouwen) Arbeidsparticipatiekloof (mannen-vrouwen)
Blz. 3 |
De arbeidsparticipatie van vrouwen is in enkele lidstaten 60 % of minder,
met grote verschillen tussen de
arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen (Griekenland, Italië, Malta,
Kroatië, Spanje en Roemenië, zie Figuur 2, Figuur 3 en Tabel 1 in de
bijlage). De meeste van deze lidstaten hebben ook sterke vooruitzichten3 van
vergrijzing en hebben veel potentieel om het arbeidsaanbod te vergroten door meer
vrouwen te bewegen de arbeidsmarkt op te gaan. Malta, Italië, Griekenland,
Roemenië, Tsjechië, Slowakije, Polen,
Hongarije, Ierland en Luxemburg lijden ook onder een grote
arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen. In Malta is het verschil het
grootst (27,6 procentpunten, of zelfs 32,6 procentpunten in voltijds-
equivalenten). Daarnaast is de arbeidsparticipatie van oudere vrouwen
(55-64 jaar) in sommige gevallen ook
opvallend laag4.
De genderkloof in deeltijdwerk blijft
groot. Omdat vrouwen vaak de meeste zorgtaken op zich nemen, werken zij vaak
minder uren. Een derde (31,4 %) van de vrouwelijke werknemers in de EU werkte
in 2016 deeltijds, een veel hoger percentage dan dat voor mannen (8,2 %).
Het resultaat is een genderkloof in
voltijdsequivalenten gemeten van 18 procentpunten in de EU (zie Figuur 2
en Tabel 1 in de bijlage). De kloof is bijzonder groot in Nederland (waar meer
dan 75 % van de werkende vrouwen dat deeltijds doet) en Malta, maar ook in
Italië, Duitsland, het VK, Griekenland en Oostenrijk (zie Figuur 1). Gemiddeld
besteden mannen in de EU meer dan
6 uur per week meer aan betaald werk dan vrouwen (Tabel 1 in de bijlage).
3 Volgens demografische prognoses zal de beroepsgeschikte bevolking naar verwachting in de meeste lidstaten afnemen, in het
bijzonder in Litouwen, Letland, Bulgarije, Slowakije, Griekenland, Portugal, Polen, Estland, Roemenië, Duitsland, Kroatië en
Hongarije (zie Europese Commissie (2015),
Vergrijzingsverslag) http://ec.europa.eu/economy_finance/publicati
ons/european_economy/2015/pdf/ee3_en.pdf 4 Zoals aangegeven in Figuur 6 in de bijlage, ligt dat in Malta, Griekenland, Slovenië, Kroatië, Roemenië en Luxemburg onder 35 %.
Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de arbeidsparticipatie
van vrouwen uit kwetsbare groepen,
zoals oudere vrouwen, alleenstaande moeders, vrouwen met een handicap,
vrouwen met een migratie-achtergrond en vrouwen uit etnische minderheden.
2.1.2. De onevenwichtige verdeling
van zorgtaken tussen vrouwen en mannen
Meer dan 50 % van de potentiële vrouwelijke arbeidskrachten (25-49 jaar)
in Cyprus, Ierland, Spanje, Estland, Malta en het VK was in 2016 inactief omdat ze
op kinderen passen of voor hulpbehoevende volwassenen zorgen (zie
Figuur 7 in de bijlage).
Het effect van het ouderschap komt
tot uiting in de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen jonger dan 6 jaar.
De arbeidsparticipatie van deze categorie vrouwen in de EU ligt gemiddeld meer dan
8 procentpunten lager dan de
arbeidsparticipatie van vrouwen zonder kinderen (zie Figuur 3). In Hongarije,
Tsjechië en Slowakije is de kloof groter dan 30 procentpunten, terwijl Estland,
Duitsland, het VK en Finland een kloof van meer dan 15 procentpunten hebben. De
genderkloof in deeltijdwerk is ook groter voor ouders: 38,9 % van de moeders
werkt deeltijds in vergelijking met 5,8 %
van de vaders.
Evenzo kan de lage arbeidsparticipatie van oudere vrouwen (54-64 jaar) een
weerspiegeling zijn van het feit dat vrouwen eerder zorgverant-
woordelijkheden op zich nemen voor
oudere of afhankelijke gezinsleden die langdurige zorg nodig hebben, waardoor
het dus veel vaker vrouwen zijn die minder gaan werken of volledig stoppen
met werken.
Blz. 4 |
Figuur 3 — Effect van ouderschap op arbeidsparticipatie in 2015
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête (lfsi_emp_a) en eigen berekeningen van de Europese Commissie. Noot: de gegevens hebben betrekking op vrouwen en mannen van 20-49 jaar.
2.1.3. Economische drempels voor de arbeidsparticipatie van vrouwen
Er zijn ook economische drempels die
de arbeidsparticipatie van vrouwen tegenhouden. De belasting- en
uitkeringsstelsels kunnen zowel de
beslissing om deel te nemen aan de arbeidsmarkt als het aantal werkuren
beïnvloeden. Dergelijke negatieve prikkels kunnen voor tweede verdieners bijzonder
ontmoedigend zijn. Uit beschikbare gegevens blijkt dat een verhoging van het
relatieve marginale effectieve belastingtarief voor tweede verdieners een
aanzienlijk negatief effect heeft op de
arbeidsparticipatie van vrouwen5. De bijdrage van belasting op arbeid op de
inactiviteitsval6 is het grootst in België, Duitsland en Denemarken. De
lagelonenval7 is het hoogst in België,
5 Thévenon (2013), Christiansen et al. (2016). 6 De inactiviteitsval is de impliciete belasting voor inactieve personen op het terugkeren op
de arbeidsmarkt. Het meet het deel van het extra brutoloon dat wordt belast als een inactieve persoon weer aan het werk gaat. 7 De lagelonenval is de mate waarin
belastingen worden verhoogd en uitkeringen worden ingetrokken als inkomsten door een
toename van de arbeidsproductiviteit stijgen. De belastingdruk op tweede verdieners wordt als zeer hoog beschouwd als: 1) de bijdrage van de belasting op arbeid aan de
Duitsland en Oostenrijk (zie Tabel 2 in de bijlage).
Bovendien kunnen hoge eigen bijdragen
voor kinderopvang en langdurige zorg ertoe leiden dat de financiële drempel om
te werken voor vrouwen met zorgtaken
nog groter wordt. Dit is in het bijzonder het geval in Ierland, Polen en Nederland,
waar de kosten voor kinderopvang meer dan 20 % van het netto gezinsinkomen
vertegenwoordigen voor een koppel met een mediaan inkomen (zie Figuur 11 in de
bijlage). De situatie is nog erger voor gezinnen met een laag inkomen.
Ten slotte kan het grote loonverschil tussen mannen en vrouwen ertoe
bijdragen dat vrouwen de financiële drempel om te gaan werken te groot
vinden. De loonkloof tussen mannen en vrouwen in Europa blijft groot
(16,3 % in 2015 in de EU) en is
bijzonder groot in Estland, Oostenrijk, Tsjechië, Duitsland, het VK en Slowakije
(zie Figuur 5 en Tabel 3 in de bijlage)8.
inactiviteitsval zeer groot is EN/OF 2) de
lagelonenval zeer hoog is. 8 Dit is de “niet-gecorrigeerde loonkloof” tussen mannen en vrouwen, d.w.z. dat er geen
rekening wordt gehouden met alle factoren die invloed hebben op deze loonkloof, zoals verschillen in opleidingsniveau, werkervaring, gewerkte uren, type baan enz.
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
HU CZ SK EE DE
UK FI BG AT FR LV MT
EU28 IE RO
EA19 PL LT N
L
CY
DK BE SE EL ES IT LU SI HR PT
Effe
ct v
an o
ud
ersc
hap
op
de
arb
eid
spar
tici
pat
ie
(pro
cen
tpu
nte
n)
Vrouwen Mannen
Blz. 5 |
Het geeft het verschil weer tussen het loon van mannen en vrouwen op basis van het
gemiddelde verschil in bruto-uurloon van alle werknemers.
De loonkloof tussen mannen en vrouwen is
een secundaire indicator voor gendergelijkheid van het sociaal scorebord.
De verschillende potentiële oorzaken van de
loonkloof tussen mannen en vrouwen verschillen in omvang en impact9. Deze
omvatten waarneembare factoren zoals verschillen in werkervaring als gevolg van de
lage arbeidsparticipatie van vrouwen zoals
hierboven beschreven. Het gaat ook over onevenwichtigheden in het soort baan
(verticale segregatie) of de beroepssector (horizontale segregatie). In de EU zijn
dergelijke onevenwichtigheden als geheel relatief hoog, namelijk 24,3 % voor
beroepsmatige en 18,9 % voor sectorale onevenwichtigheden10.
Andere factoren zoals discriminatie
kunnen de loonkloof tussen mannen en vrouwen ook vergroten. Het feit dat
veel vrouwen deeltijds werken draagt bovendien bij tot de loonkloof,
aangezien deeltijdwerk in de meeste landen gepaard gaat met aanzienlijk
lagere uurlonen.
Hoge loonverschillen tussen mannen
en vrouwen dragen later in verschillende lidstaten bij tot de grote
pensioenkloof voor vrouwen als gevolg van een lager pensioen (zie
Figuur 4), wat in het bijzonder het geval is in Roemenië, Cyprus,
Duitsland, Nederland en Oostenrijk (Figuur 4). Dat draagt ertoe bij dat
vrouwen op hogere leeftijd een groter
risico lopen op armoede of sociale uitsluiting11.
Figuur 4 — Pensioenkloof tussen mannen en vrouwen; gepensioneerden van 65-79 jaar in 2015
Bron: Eurostat, EU-SILC, gegevens van 2015, behalve IE (2014). Het cijfer voor de EU-28 is een raming.
9 Boll, C., Leppin, J., Rossen, A., Wolf, A. (2016), 'Magnitude and impact factors of the gender pay gap in EU countries', Verslag opgesteld voor de Europese Commissie
http://ec.europa.eu/justice/gender-equality/files/gender_pay_gap/2016_factors_gpg_en.pdf 10 Eurostat (2015). Onevenwichtigheid tussen mannen en vrouwen in beroepen/sectoren wordt berekend op basis van het verschil tussen de gemiddelde arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen
per beroep/sector; de totale genderongelijkheid wordt becijferd door de verschillen op te tellen en uit te drukken als een percentage van de totale arbeidsparticipatie (ISCO-classificatie/NACE-classificatie). 11 Voor een verdere analyse van de oorzaken van de pensioenkloof, zie de thematische factsheet van het Europees Semester over pensioenen.
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
EE SK LT DK CZ SI
HU LV HR PL
MT FI BG EL SE PT
FR IE ES BE
LU IT
EU2
8
UK
AT
DE
NL
CY
RO
Blz. 6 |
3. BELEIDSINSTRUMENTEN OM DE
ONDERVERTEGENWOORDIGING VAN VROUWEN OP DE ARBEIDSMARKT
AAN TE PAKKEN
Er zijn een aantal beleidsinstrumenten om
de problemen van de lage arbeidsparticipatie van vrouwen aan te
pakken. Dat zijn een evenwicht tussen werk en privéleven, zoals een goede
verlofregeling om gezinsredenen waarvan evenwichtig gebruikgemaakt wordt door
vrouwen en mannen, flexibele werkregelingen en formele zorgdiensten,
evenals beleid om de economische drempels voor vrouwen om te werken te
beperken.
3.1. Beleid inzake de balans tussen
werk en privéleven om de onevenwichtige verdeling van
zorgtaken aan te pakken
3.1.1. Verlof om gezinsredenen voor
mannen en vrouwen
Betaald verlof om gezinsredenen kan de arbeidsparticipatie van vrouwen te
vergroten door:
vrouwen te helpen om hun werk en gezinsleven te combineren;
hun de mogelijkheid te geven vrij te nemen wanneer ze voor een jong kind
moeten zorgen; hun band met de arbeidsmarkt te
versterken.
Uit onderzoek blijkt ook dat een
doeltreffende bescherming tegen het ontslag van zwangere werkneemsters of
werkneemsters die terugkeren van verlof, een belangrijke rol kan spelen om
vrouwen op de arbeidsmarkt te houden. Aan de andere kant wordt aangetoond dat
een erg lange verlofperiode een schadelijk
effect heeft op de carrières van vrouwen, waardoor het voor hen moeilijker wordt
om opnieuw terug te keren op de
arbeidsmarkt12.
Een evenwichtig gebruik van verlofrechten tussen vrouwen en
mannen na de bevalling heeft positieve
effecten op de verdeling van de huishoudelijke en zorgtaken en op de
prestaties van vrouwen op de arbeidsmarkt. Wanneer vaders verlof
opnemen, vermindert dat een deel van de zorglast voor moeders en kunnen vrouwen
dus sneller terugkeren naar de arbeidsmarkt. Vaders nemen over het
algemeen erg weinig vaderschaps- en ouderschapsverlof op en wanneer ze dat
wel doen, zijn de verlofperioden meestal
erg kort. De uitkeringssom en de mate van flexibiliteit (dat wil zeggen of verlof al
dan niet stukje bij beetje of op deeltijdbasis kan worden opgenomen) kan
ervoor zorgen dat vaders meer gebruikmaken van verlofregelingen. Het
voorbehouden van verlofperiodes voor vaders (vaderschapsverlof en niet-
overdraagbaar ouderschapsverlof) kan er
ook voor zorgen dat mannen meer verlof opnemen.
Passende verlofregelingen om voor
andere afhankelijke familieleden te zorgen kunnen ook een positief effect
hebben op de arbeidsparticipatie van
vrouwen. Wanneer er geen zorgverlofregeling is, zijn het over het
algemeen vrouwen die deeltijds gaan werken of de arbeidsmarkt verlaten om
voor een korte periode voor hun familielid te zorgen.
3.1.2. Flexibele werkregelingen
Wanneer flexibele werkregelingen - zoals telewerk en flexitime - en
verminderde werkuren (deeltijdwerk) onvoldoende beschikbaar zijn, kan dat
12 Wat wordt verstaan onder een erg lange
verlofperiode, staat nog ter discussie. De OESO
waarschuwt voor verlof langer dan twee jaar om verslechtering van vaardigheden te
voorkomen, en voor langdurige loopbaanonderbrekingen, wat opnieuw aan het werk gaan moeilijker maakt. OESO (2012) Closing the gender gap.
Blz. 7 |
ertoe leiden dat personen met zorgtaken, in het bijzonder vrouwen, de arbeidsmarkt
verlaten. Eurofound meldt dat meer dan
de helft van de niet-actieve moeders het liefst deeltijds zou werken13. Belangrijke
drijfveren voor doeltreffendheid zijn een consensus tussen beide sociale partners
dat flexibiliteit waardevol is, een cultuur op de werkplek die flexibel werken
ondersteunt, en inspelen op de behoeften die in de loop van iemands leven
veranderen.
De beschikbaarheid van deeltijdwerk kan
echter leiden tot een loonkloof tussen mannen en vrouwen en op langere termijn
de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen vergroten. Dat komt omdat
vrouwen vaak deeltijds werken door hun grotere aandeel in de zorgtaken14. Het
verzekeren van zowel de kwaliteit van
flexibel werk als een evenwichtige benutting van deze regelingen door
vrouwen en mannen is essentieel om gendergelijkheid te waarborgen.
3.1.3. Toegankelijke, betaalbare en
kwalitatief goede formele
zorgvoorzieningen
Formele zorgvoorzieningen zijn belangrijke instrumenten om
belemmeringen om te werken weg te nemen. De kernindicator van het sociaal
scorebord voor de opvang van jonge
kinderen is de inschrijving van kinderen jonger dan 3 jaar in een formele
kinderopvang. In 2015 was slechts 31 % van de kinderen jonger dan 3
ingeschreven in een formele kinderopvang, wat onder de doelstelling
van Barcelona (33 %) ligt.
13 Eurofound (2014), Third European Quality of
Life Survey — Quality of life in Europe: Families in the economic crisis. 14 Iets minder dan één derde (31,4 %) van de vrouwelijke werknemers van 15-64 jaar in de EU-28 werkte in 2016 deeltijds; een veel hoger percentage dan dat voor mannen (8,2 %).
In vijf lidstaten was zelfs minder dan 10 % van de kinderen jonger dan 3
ingeschreven (zie Figuur x). Lage
inschrijvingspercentages kunnen wijzen op mogelijke tekorten in de verlening van
formele kinderopvang, vooral voor kinderen tot 3 jaar. Naast een gebrek
aan beschikbare plaatsen blijken ook ontoegankelijkheid (afstand,
openingstijden, strenge criteria om in aanmerking te komen), hoge eigen
bijdragen en slechte kwaliteit allemaal obstakels om de diensten te gebruiken.
Blz. 8 |
Figuur 5 — Percentage kinderen in formele kinderopvang van het totale aantal kinderen in de desbetreffende leeftijdsgroep, 2015
Bron: Eurostat, EU-SILC.
Door de vergrijzing is er een toename van
de vraag naar diensten voor langdurige zorg, een vraag die naar verwachting in
de toekomst zal blijven bestaan. In veel
lidstaten zijn deze diensten nog steeds onderontwikkeld. Het ontbreken van
passende regelingen voor langdurige zorgverlening heeft een negatieve invloed
op de arbeidsmarktparticipatie van mantelzorgers, waarvan een onevenredig
deel vrouwen is.
3.2. Beleidsinstrumenten om
economische ontmoedigingsfactoren voor vrouwen om te werken aan te
pakken
3.2.1. Aanpassen van de belasting-
en uitkeringsstelsels om financiële
obstakels voor tweede verdieners te
verminderen
Een belangrijk kenmerk van het belasting-
en uitkeringsstelsel dat de werkstimulans voor tweede verdieners beïnvloedt, is de
mate van gezamenlijke belasting-heffing en het in aanmerking komen
voor uitkeringen, overdraagbare heffingskorting en de
huwelijkscoëfficiënt. De meeste EU-
landen hanteren een individuele belastingheffing. In sommige landen
worden koppels echter samen belast (zoals in Duitsland, Frankrijk, Ierland,
Luxemburg en Portugal) of kunnen koppels daarvoor kiezen (zoals in Spanje).
Overschakelen van een gezamenlijk naar een individueel belastingstelsel kan helpen
om ontmoedigingsfactoren te verminderen
Kinderen tot 3 jaar Kinderen van 3 jaar tot schoolplichtige leeftijd
Blz. 9 |
(in het bijzonder in landen met sterk progressieve belastingtarieven). Het
schrappen van de overdraagbare
heffingskortingen tussen partners en de huwelijkscoëfficiënt kan helpen om
ontmoedigingsfactoren voor werknemers met een lager inkomen te verminderen.
3.2.2. De loonkloof tussen mannen
en vrouwen dichten
Deeltijds werk en loopbaanonderbrekingen
voor zorgtaken hebben een negatieve invloed op het uurloon en de
loopbaanvooruitzichten van vrouwen15. De beleidsinstrumenten genoemd in deel 3.1
kunnen ook een positief effect hebben op het aanpakken van de loon- en
pensioenkloof tussen mannen en vrouwen.
Het versterken van het publieke
bewustzijn van de antidiscriminatie-wetgeving, het bevorderen van
loontransparantie, en een betere handhaving van regelingen inzake gelijke
beloning dragen ook bij aan het
verminderen van loonongelijkheden16.
Initiatieven om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in onderwijs en
opleiding en op de arbeidsmarkt17 aan te pakken, kunnen vrouwen helpen om
toegang te krijgen tot beter betaalde
beroepen en sectoren. Beleid om studenten bewuster te maken van
snelgroeiende industrieën en goedbetaalde banen kan genderstereotypen
verminderen bij de studiekeuze op de universiteit en zo de vertegenwoordiging
van vrouwen in de wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM)
verhogen. Het kan ook helpen om mannen
bewust te maken van de grootste
15 OESO (2012) Close the gender gap: act
now. 16 http://ec.europa.eu/justice/gender-equality/files/gender_pay_gap/c_2014_1405
_nl 17 Voorbeelden daarvan zijn het organiseren van “meisjesdagen” en “jongensdagen” in
bedrijven, meer initiatieven die vrouwen laten kennismaken met ICT en wetenschap, en algemene bewustmakingsmaatregelen zoals de “Dag voor gelijke beloning”.
groeiberoepen die voornamelijk door vrouwen worden uitgeoefend18.
4. EEN ZORGVULDIG ONDERZOEK VAN DE STAND VAN ZAKEN VAN HET
BELEID
Veel lidstaten hebben hervormingen
doorgevoerd om het evenwicht tussen werk en privéleven te versterken en de
arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten.
Om meer kinderopvang aan te kunnen
bieden, hebben de meeste lidstaten toegezegd voor een kinderopvangplaats
om voor alle kinderen te zorgen, ofwel
door het invoeren van een wettelijk recht op deze diensten, of door de aanwezigheid
verplicht te stellen voor ten minste het laatste kleuterjaar (drie landen hebben
nog geen van deze maatregelen ingevoerd, namelijk Italië, Litouwen en
Slowakije). In veel lidstaten sluit het einde (maximale duur) van behoorlijk betaald
verlof19 (moederschaps- of ouderschaps-
verlof) niet aan op het begin van het recht op kinderopvang of de leerplichtige
leeftijd. Momenteel sluiten die periodes in slechts zes lidstaten op elkaar aan20
(Duitsland, Denemarken, Finland, Zweden, Estland en Slovenië).
Momenteel worden er in veel lidstaten hervormingen doorgevoerd om de
kinderopvang aanzienlijk uit te breiden. Zo introduceerde Malta in april
18 Zie de Europese vacaturemonitor, die aantoont dat leraar in de basisschool en kleuterschool en persoonlijke verzorger in de
gezondheidszorg behoren tot een van de snelst groeiende beroepen. 19 Deze “tussenperiodes” kunnen worden
vastgesteld in de nationale wetgeving. In de praktijk zijn er echter geen aanzienlijke problemen met de beschikbaarheid van kinderopvang tijdens deze tussenperiode, zelfs
als de beschikbaarheid ervan niet door de wet wordt gegarandeerd. Het is daarom belangrijk om de kloof in de kinderopvang samen met
gegevens over het gebruik ervan te
analyseren. 20 Ondanks de invoering van wetgeving om dit
aan te pakken, is de beschikbaarheid van kinderopvang in sommige landen nog steeds een probleem (dit geldt voor Estland voor kinderen onder de 3 jaar).
Blz. 10 |
2014 een gratis kinderopvangregeling voor kinderen jonger dan 3 jaar om meer
ouders, in het bijzonder moeders, te
stimuleren om te blijven werken of om terug te keren op de arbeidsmarkt. Deze
hervorming zorgde voor een aanzienlijke toename van het aantal kinderen dat in
kinderopvangcentra werd ingeschreven21. In 2017 hebben de lidstaten ook
maatregelen ingevoerd om diensten te ontwikkelen voor kinderen in kansarme
gemeenschappen (Hongarije) en voor kinderen van werkzoekenden (Frankrijk).
Oostenrijk heeft investeringen
aangekondigd om meer en beter beschikbare plaatsen in dagscholen te
creëren, alsook om de kwaliteit van hun diensten22 te verbeteren.
Sommige lidstaten hebben hervormingen
doorgevoerd om een gelijkere verdeling
van het recht op verlof om gezinsredenen tussen vrouwen en
mannen aan te moedigen. Luxemburg heeft in 2016 een hervorming van het
ouderschapsverlof goedgekeurd om het flexibeler te maken en de vergoeding te
verhogen. In 2017 hebben Tsjechië en Cyprus nieuwe rechten op
vaderschapsverlof ingevoerd en heeft
Portugal de verlofperiode verlengd. In 2016-2017 hebben België, Tsjechië en
Italië maatregelen ingevoerd om meer flexibiliteit in de arbeidsorganisatie
mogelijk te maken.
Enkele lidstaten hebben gerichte
maatregelen ingevoerd om vrouwen aan te moedigen om terug te keren op
de arbeidsmarkt als hun kind nog zeer jong is. Zo heeft Bulgarije in 2017 een
maatregel aangenomen om een kinderopvangtoeslag aan te bieden aan
21 Volgens de nationale gegevens steeg het aantal kinderen in de kinderopvang tussen april en december 2014 van 1 800 naar 2 917.
Collegiale toetsing over “Making work pay for mothers”, 18-19 mei 2015, Malta. 22 Kinderopvangbeleid, met name kwalitatief
hoogstaand voorschools onderwijs, heeft een
groter positief effect op kinderen uit kansarme groepen zoals migranten of huishoudens met
een laag inkomen, en kan in het bijzonder de voorschoolse voorbereiding van deze kinderen verbeteren. — Cascio (2015), Dustmann et al. (2012).
moeders met kinderen jonger dan 1 jaar die terugkeren op de arbeidsmarkt. In
Roemenië zijn dergelijke toeslagen in
2017 verhoogd (ouders die ten minste 60 dagen voordat het kind 2 jaar wordt
terugkeren op de arbeidsmarkt hebben recht op de toeslag tot het kind 3 jaar is).
Andere lidstaten hebben gerichte regelingen ontwikkeld voor vrouwen die al
lange loopbaanonderbrekingen hebben genomen. Dat is in het VK het geval met
de “Returnships”-regeling, die in 2017 gelanceerd werd. Ook Luxemburg heeft
een wet aangenomen om het beginsel van
gelijke beloning voor vrouwen en mannen te versterken en heeft steun gegeven voor
bewustmakingscampagnes en maatregelen om de belemmeringen voor
vrouwen om te werken weg te nemen.
Datum: 8.11.2017
Blz. 11 |
5. REFERENTIES
Christiansen, L., Lin, H., Pereira, J., Topalova, P., en R. Turk, 'Individual Choice or
Policies? Drivers of Female Employment in Europe', IMF Working Paper WP/16/49, Washington D.C., 2016.
Cuberes, D., en M. Teignier-Baqué, Aggregate Costs of Gender Gaps in the Labor Market: A Quantitative Estimate, Journal of Human Capital 10(3), 2016.
Eurofound, 'The Gender Employment Gap: Challenges and Solutions', Eurofound, 2016.
Europese Commissie, 'Secondary earners and fiscal policies in Europe', Europese Commissie, 2015.
OESO, 'Closing the Gender Gap', OESO, 2012.
Thévenon, O., 'Drivers of Female Labour Force Participation in the OECD', OECD Social, Employment and Migration Working Papers, No. 145, OECD Publishing, 2013.
Vaganay, A., Canónico, E., en E. Courtin, 'Challenges of work-life balance faced by working families: review of Costs and Benefits', LSE Evidence Review, 2016.
Boll, C., Leppin, J., Rossen, A., en A. Wolf, 'Magnitude and impact factors of the gender pay gap in EU countries', verslag opgesteld voor de Europese Commissie,
2016.
Blz. 12 |
BIJLAGE
Figuur 6 — arbeidsparticipatie per geslacht, 55-64 jaar, 2016 (% van vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep 55-64)
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête (lfsi_emp_a)
Figuur 7 — Inactiviteit als gevolg van zorg voor kinderen of hulpbehoevende volwassenen of
andere familiale en persoonlijke verantwoordelijkheden, 2008-2016 (vrouwen van 20-64 jaar)
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête, (lfsa_igar)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90M
T EL HR
LU SI RO PL IT BE
AT
HU ES CY SK PT
FR FXEU
28 IE CZ
EA1
9B
G NL
UK LV LT FI DK
DE EE SE
% v
an d
e d
esb
etr
eff
en
de
po
pu
lati
e
Mannen Vrouwen
0
10
20
30
40
50
60
70
80
DK SE SI NL FI PT LT EL BE
LU IT
EA1
9
DE
HU
EU2
8 LV AT
RO
BG
HR SK CZ PL
UK
MT EE ES IE CY
% v
an in
acti
eve
vro
uw
en
2016 2008
Blz. 13 |
Figuur 8 — Percentage inactieve vrouwen van 25-49 en 55-64 jaar dat in 2016 inactief was door zorg voor kinderen of hulpbehoevende volwassenen
Noot: Geen gegevens voor vrouwen van 55-64 jaar voor Denemarken, Roemenië, Zweden, Litouwen en Letland
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête, (lfsa_igar)
Figuur 9 — Percentage vrouwen van 20-64 jaar dat in 2016 deeltijd werkte door zorg voor
kinderen of hulpbehoevende volwassenen
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête, (lfsa_igar)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
DK
RO SI PT SE HR LT BE EL ES NL
MT
LV IT LU BG
EA1
9
EU2
8 FI CY
DE
AT IE FR PL
UK
HU EE CZ
SK
% v
an in
acti
eve
vro
uw
en
Van 25 tot 49 jaar Van 55 tot 64 jaar
0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
35,0
40,0
45,0
RO EL SK HR CY ES EE IT MT CZ EA19 EU28 LU NL BG
% v
an v
rou
we
n m
et
de
elt
ijd
we
rk
Blz. 14 |
Figuur 11 — Componenten van de nettokosten van kinderopvang, 2015
Groep A: Alleenstaande moeder met een laag inkomen
Groep B: Koppel met een laag inkomen
4242
33
30
2724
23
23
22
21
21
1615
14
1312
12
11
11
11 10
10
7
6 6
6
5
5
4
4
4
2
2
1 1
0 0
1212
14
-100
-80
-60
-40
-20
0
20
40
60
80
100
Kos
ten
voor
kin
dero
pvan
g, %
van
bes
chik
baar
inko
men
Kinderopvangkosten Kinderopvangtoeslag/-korting Belastingvermindering Andere voordelen Nettokosten (↓)
cost in % cost in %
135
-121
37
39
25
21
22 21
16
33
20
13
19
16 10
16
14
19
7 11
713 14
6
4
6 310 6
5
9
4
811
3
6 60 0
12 12 13
-100
-80
-60
-40
-20
0
20
40
60
80
100
Kos
ten
voor
kin
dero
pvan
g, %
van
bes
chik
baar
inko
men
Kinderopvangkosten Kinderopvangtoeslag/-korting Belastingvermindering Andere voordelen Nettokosten (↓)
cost in % cost in %
Blz. 15 |
Groep C: Alleenstaande moeder met een mediaan inkomen
Groep D: Koppel met een mediaan inkomen
Het lage (mediane) inkomensniveau is het twintigste (50ste) percentiel van de genderspecifieke verdeling van het loon
in voltijd. Een koppel wordt verondersteld twee verdieners te hebben, een man en een vrouw. In alle gevallen heeft
het gezin twee kinderen (van 2 en 3 jaar) die voltijds in centra voor kinderopvang verblijven. Alle kosten en uitkeringen
worden weergegeven als een percentage van het nettogezinsinkomen vóór aftrek van eventuele uitgaven voor
kinderopvang.
Bron: OESO,Tax-Benefit Models.
4349
31
21
3
18
21
23
22
17
21
16 14
12
11
16
9
9
9 9
18
7
5
5 5
8
6
6
5
4
5
5
3
4 2
0 0
10 11
13
-100
-80
-60
-40
-20
0
20
40
60
80
100
Kos
ten
voor
kin
dero
pvan
g, %
van
bes
chik
baar
inko
men
Kinderopvangkosten Kinderopvangtoeslag/-korting Belastingvermindering Andere voordelen Nettokosten (↓)
cost in % cost in %
26
26
17
20
18
13
28
41
15
5
17
2010
11
27
21
54
5
8 10
4
5
43
126
4
14
4
10
9
4
5
5
0 0
10 11 12
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
60
Kos
ten
voor
kin
dero
pvan
g, %
van
bes
chik
baar
inko
men
Kinderopvangkosten Kinderopvangtoeslag/-korting Belastingvermindering Andere voordelen Nettokosten (↓)
cost in % cost in %
Blz. 16 |
Tabel 1 — Arbeidsparticipatie, arbeidsparticipatie in voltijdequivalenten en gemiddeld aantal gebruikelijke werkuren per week van mannen en vrouwen, 2016
Arbeidsparticipatie
– (20-64 jaar)
Arbeidsparticipatie
in
voltijdequivalenten – (20-64 jaar)
Gemiddeld aantal
gebruikelijke werkuren
per week voor alle werknemers in hun
hoofdberoep
Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen
BE 63,0 72,3 53,3 70,1 32,8 40,3
BG 64,0 71,3 63,0 71,1 39,8 40,5
CZ 68,6 84,6 66,4 84,7 37,1 40,8
DK 74,0 80,7 65,1 76,4 30,8 36,0
DE 74,5 82,8 58,1 79,2 30,4 39,3
EE 72,6 80,8 69,6 79,7 36,5 39,4
IE 64,2 76,5 54,9 73,2 30,8 39,3
EL 46,8 65,8 43,8 63,9 38,0 42,9
ES 58,1 69,6 51,6 68,1 33,9 39,5
FR 66,3 73,8 58,5 70,9 32,9 38,6
HR 56,6 66,2 54,9 65,1 37,5 39,1
IT 51,6 71,7 44,4 69,3 32,2 39,4
CY 64,1 73,9 59,1 69,6 36,2 39,4
LV 71,8 74,7 70,1 74,2 37,5 39,3
LT 74,3 76,2 72,7 75,5 37,2 39,2
LU 65,1 76,1 57,1 74,8 33,6 40,6
HU 64,6 78,6 62,9 78,0 37,8 39,7
MT 55,5 83,1 49,9 82,5 33,9 40,3
NL 71,6 82,6 48,9 76,1 26,0 36,7
AT 70,9 78,7 55,8 75,6 30,5 39,0
PL 62,2 76,4 60,5 76,8 37,7 41,4
PT 67,4 74,2 63,9 72,6 36,4 39,3
RO 57,4 75,0 55,9 73,7 38,0 39,4
SI 66,7 73,3 63,2 72,2 37,0 39,8
SK 62,7 76,9 60,5 75,5 37,4 39,8
FI 71,7 75,0 67,4 72,6 33,5 37,9
SE 79,2 83,0 71,8 80,7 33,1 37,5
UK 72,1 83,1 58,9 79,3 31,0 39,7
EU 65,3 76,8 56,2 74,4 33,0 39,4
EA19 64,3 75,5 54,3 72,7 32,2 39,2
Bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête, Europese Commissie
Blz. 17 |
Tabel 2 — Genderspecifieke arbeidsmarktsituatie en belastingdruk op tweede verdieners
Inactiviteitsval (2015) Lagelonenval (2015) Arbeidsparticipatie
van vrouwen (2016)
Val 67 % GL
Belasting-bijdrage
Val 33 %-67% GL
Belasting-bijdrage
BE 48,5 48,5 59,9 59,9 63,0
BG 35,7 21,6 50,2 21,6 64,0
CZ 31,1 31,1 27,6 27,6 68,6
DK 45,2 40,1 40,1 40,1 74,0
DE 46,0 46,0 48,0 48,0 74,5
EE 22,9 22,9 22,9 22,9 72,6
IE 28,2 23,7 34,5 34,5 64,2
EL 8,4 26,0 17,8 33,0 46,8
ES 22,5 22,5 21,4 21,4 58,1
FR 31,6 30,6 44,3 38,8 66,3
HR 33,2 25,7 28,1 28,1 56,6
IT 31,0 26,3 40,8 40,2 51,6
LV 35,0 35,0 31,1 31,1 71,8
LT 26,7 20,4 27,0 27,0 74,3
LU 33,9 33,9 42,0 42,0 65,1
HU 34,5 34,5 34,5 34,5 64,6
MT 17,6 17,6 15,9 15,9 55,5
NL 19,7 26,0 35,3 39,1 71,6
AT 31,4 31,4 44,2 44,2 70,9
PL 30,1 29,5 30,3 30,3 62,2
PT 29,7 23,4 42,8 31,2 67,4
RO 36,5 27,7 32,7 32,7 57,4
SI 58,4 31,9 48,1 35,2 66,7
SK 8,7 29,9 -9,9 33,1 62,7
FI 24,0 29,7 36,1 34,3 71,7
SE 22,2 29,8 28,7 35,4 79,2
UK 20,1 20,1 32,0 32,0 72,1
Bron: Commissie, OESO. GL staat voor gemiddeld loon. Noten: Arbeidsparticipatie voor de leeftijdsgroep 20-64 jaar.
Inactiviteitsval voor tweede verdiener in tweeverdienerspaar met twee kinderen, hoofdverdiener met 100 % van het
gemiddelde loon, tweede verdiener met 67 %; inactiviteitsval voor tweede verdiener in tweeverdienerspaar met twee
kinderen, hoofdverdiener met 100 % van het gemiddelde loon, tweede verdiener die van 33 % naar 67 % van het
gemiddelde loon gaat. Belastingbijdrage verwijst naar de bijdrage aan de betreffende val in procentpunten (andere
bijdragen komen bijvoorbeeld van ingetrokken uitkeringen, sociale bijstand en woningsubsidies). Voor Cyprus zijn er
geen recente gegevens beschikbaar.
Blz. 18 |
Tabel 3 — Loonkloof tussen mannen en vrouwen
2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Verschil
tussen 2015 en
2009
BE 10,1 10,2 9,4 8,3 7,5 6,6 6,5 -3,6
BG 13,3 13,0 13,2 15,1 14,1 14,2 15,4 2,1
CZ 25,9 21,6 22,6 22,5 22,3 22,5 22,5 -3,4
DK 16,8 15,9 16,4 16,8 16,5 16,0 15,1 -1,7
DE 22,6 22,3 22,4 22,7 22,1 22,3 22 -0,6
EE 26,6 27,7 27,3 29,9 29,8 28,1 26,9 0,3
IE 12,6 13,9 12,7 12,2 12,9 13,9 !
EL 15,0
ES 16,7 16,2 17,6 18,7 17,8 14,9 14,9 -1,8
FR 15,2 15,6 15,7 15,6 15,5 15,5 15,8 0,6
HR : 5,7 3,4 2,9 9,0 10,4
IT 5,5 5,3 5,7 6,5 7,0 6,1 5,5 0,0
CY 17,8 16,8 16,1 15,6 14,9 14,2 14,0 -3,8
LV 13,1 15,5 14,1 14,9 16,0 17,3 17,0 3,9
LT 15,3 14,6 11,5 11,9 12,2 13,3 14,2 -1,1
LU 9,2 8,7 7,9 7,0 6,2 5,4 5,5 -3,7
HU 17,1 17,6 18,0 20,1 18,4 15,1 14,0 -3,1
MT 7,7 7,2 7,7 9,5 9,7 10,6
NL 18,5 17,8 18,6 17,6 16,5 16,1 16,1 -2,4
AT 24,3 24,0 23,5 22,9 22,3 22,2 21,7 -2,6
PL 8,0 4,5 5,5 6,4 7,1 7,7 7,7 -0,3
PT 10,0 12,8 12,9 15,0 13,3 14,9 17,8 7,8
RO 7,4 8,8 9,6 6,9 4,9 4,5 5,8 -1,6
SI -0,9 0,9 3,3 4,5 6,3 7,0 8,1 9,0
SK 21,9 19,6 20,1 20,8 18,8 19,7 19,6 -2,3
FI 20,8 20,3 19,1 19,2 18,8 18,4 17,3 -3,5
SE 15,7 15,4 15,6 15,5 14,6 13,8 14,0 -1,7
UK 20,6 19,5 19,7 21,2 20,5 20,9 20,8 0,2
EU 16,4 16,9 17,3 16,8 16,7
EA19 17,0 17,3 17,6 17,1 16,9
Bron: Eurostat; niet-gecorrigeerd; industrie, bouw en diensten (met uitzondering van de overheid, defensie, verplichte
sociale zekerheid). Noot: De cijfers laten het verschil tussen het gemiddelde bruto-uurloon van mannen en van
vrouwen zien als een percentage van het gemiddelde bruto-uurloon van mannen – voor betaalde werknemers, niet
gecorrigeerd voor persoonlijke of functiekenmerken.