VROEGE CHRISTENDOM TOETS Nero 1695 …histoforum.net/toetsmateriaaltijdvakken/Vroege...Romeinse t.o....
Transcript of VROEGE CHRISTENDOM TOETS Nero 1695 …histoforum.net/toetsmateriaaltijdvakken/Vroege...Romeinse t.o....
VROEGE CHRISTENDOM Christenvervolgingen
Nero
Romeinse t.o. christelijke waarden
Principaat/Dominaat
Betrouwbaarheid bronnen
TOETS
1695
BRON
De meest complete bron over de eerste eeuw van het Romeinse Keizerrijk zijn de twee geschiedwerken van
Tacitus (56-120). Uit zijn 'Annales' komt onderstaand fragment over de tijd van keizer Nero.
"Een ramp volgde, of deze toevallig was of verraderlijk beraamd door de Keizer is onzeker, aangezien schrijvers
beide verklaringen gegeven hebben; een brand – erger en vreselijker dan zich ooit in deze stad heeft voorgedaan
– brak uit te midden van de winkels die brandbare waren bevatten, en werd door de wind meteen hevig en snel
om zich heen slaand (…) Hij verwoestte het hele gebied onderaan de heuvels gelegen, ondanks alle
voorzorgsmaatregelen; de binnenstad, met de smalle, kronkelige stegen en hobbelige straten, kenmerkend voor
het oude Rome, was aan zijn genade overgeleverd (…)
Alle menselijke inspanningen, alle overvloedige geschenken van de Keizer, alle pogingen om de goden te
verzoenen verdreven niet de laaghartige verdenking dat de brand op iemands bevel was aangestoken. Om het
gerucht de kop in te drukken beschuldigde en kwelde Nero op vindingrijke wijze een groep mensen die door het
volk Christenen genoemd werden, gehaat vanwege hun walgelijke beweringen (…) Christus, bij wie de sekte
haar oorsprong heeft, onderging de hoogste straf tijdens de regering van Tiberius, door toedoen van één van onze
gouverneurs, Pontius Pilatus, maar zijn verderfelijke bijgeloof, voor een tijdje onderdrukt, brak opnieuw uit, niet
alleen in Judaea, waar het begon, maar ook in Rome zelf, waar alle afschuwelijke en schandalige zaken uit elk
deel van de wereld bij het volk geliefd worden.
Nero arresteerde eerst allen die erkenden [Christen te zijn]; vervolgens werd een grote massa veroordeeld, niet
zozeer vanwege brandstichting, maar vanwege haat jegens de menselijke soort. Hun dood ging vergezeld van
allerlei vormen van bespotting. Zij werden aan de huid van wilde beesten vastgenaaid en door honden aan
stukken gescheurd. Velen stierven vastgenageld aan kruisen of op brandstapels gegooid om de nacht te
verlichten. Nero stelde zijn tuinen voor het schouwspel ter beschikking (…) Dus, ook al verdienden de
slachtoffers de zwaarste straf, er kwam toch een gevoel van medelijden op, op grond van het feit dat zij niet leden
voor het algemeen belang maar om de wreedheid van één man te verzadigen."
1 Tiberius laat zich in zijn verhaal niet uitgebreid uit over de motieven voor de afkeer jegens de christenen
in de tijd van Nero; hij spreekt slechts van de 'haat jegens de menselijke soort'. Leg uit waarom vanuit de
waarden en normen van de Romeinse cultuur christenen als mensenhaters gezien konden worden.
2 Het is opvallend dat de christenen door Nero niet vervolgd werden, omdat zij weigerden offers voor de
keizer te brengen. Leg uit dat dit kan samenhangen met het gegeven dat we het keizerschap ten tijde van
Nero nog aanduiden met de term 'Principaat' ('princeps' betekent letterlijk: eerste burger) en nog niet met
de term 'Dominaat' ('dominus' betekent heer, meester).
3 Tacitus laat in deze bron duidelijk merken een hekel aan de christenen te hebben. Kun je zijn verhaal
over de brand in Rome en de nasleep daarvan nog wel historisch betrouwbaar noemen? Leg je antwoord
uit.
VROEGE CHRISTENDOM Relatie Christenen – Keizer
Offers
Betrouwbaarheid bron
TOETS
1675
BRON
Eusebius van Caesarea was een christelijke geleerde en bisschop, die van ongeveer 260 tot 340 leefde en onder
meer een geschiedenis van de christelijke kerk schreef. Onderstaand fragment gaat over de vervolgingen van de
christenen onder keizer Diocletianus (284-305).
"Dit was het negentiende jaar van de regering van Diocletianus in de maand dystrus (die de Romeinen maart
noemen), toen het feest van het lijden van de Heiland nabij was en overal keizerlijke edicten werden
uitgevaardigd, waarin het bevel stond dat de kerken met de grond gelijk gemaakt moesten worden, de Bijbels
door verbranding vernield, zij die geestelijke ambten bekleedden onteerd en de huisbedienden beroofd van hun
vrijheid, als zij volhardden in het belijden van Christus.
En zo luidde het eerste decreet tegen ons. Maar door het uitvaardigen van andere decreten niet lang daarna beval
de Keizer dat alle leiders van de kerken in elke plaats eerst in de gevangenis gegooid moesten worden en daarna
met alle middelen gedwongen om offers te brengen (…)
Toen de eerste decreten werden gevolgd door andere die bepaalden dat de gevangenen in vrijheid gesteld moesten
worden als zij wilden offeren, maar dat degenen die weigerden met talloze martelingen gefolterd moesten
worden; wie kon in die tijd opnieuw de grote hoeveelheid martelaren tellen in elke provincie (…) die roemrijk
werden door hun martelaarschap?"
1 Volgens deze bron probeerde keizer Diocletianus de christenen te dwingen offers te brengen. Leg eerst
uit waarom die offers voor de keizer zo belangrijk waren en daarna waarom de meeste christenen
weigerden die offers te brengen.
2 Het is de vraag of het werk van Eusebius een betrouwbare bron is voor onze kennis van de
christenvervolgingen. Geef een argument voor de stelling dat de bron een betrouwbare bron is én een
argument dat de bron geen betrouwbare bron is met betrekking tot de christenvervolgingen.
VROEGE CHRISTENDOM Theodosius I
Christendom staatsgodsdienst
Afwijkende stromingen
Verhouding kerk-staat
TOETS
1888
BRON
In 380 gaf keizer Theodosius I het edict 'Cunctos Populos' uit; hieronder staat de tekst.
"Alle volkeren, waarover wij een mild en gematigd bewind voeren, zullen zich, zo is onze wil, tot de religie
bekeren, die de goddelijke apostel Petrus aan de Romeinen overgeleverd heeft, zoals het door hem ingevoerde
geloof zich tot op de huidige dag manifesteert en waartoe de opperpriester Damasus zich duidelijk bekent, zoals
ook bisschop Petrus van Alexandrië, een man van apostolische heiligheid; dat wil zeggen dat wij volgens de
apostolische uitleg en de evangelische leer in één Godheid geloven van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in
gelijke majesteit en heilige drievoudigheid.
Slechts diegenen, die deze wet volgen, zullen zich naar ons gebod katholieke christenen mogen noemen; de
overigen, die wij waarlijk dwaas en waanzinnig verklaren, hebben de schande van een dwaalleer te dragen; ook
mogen zij hun vergaderruimten niet als kerken betitelen; ten slotte zal hen in de eerste plaats de goddelijke
vergelding, maar ook ons strafrecht, dat ons door het hemelse oordeel in handen gegeven is, achterhalen."
1 Leg uit welke positie keizer Theodosius I met het edict 'Cunctos Populos' aan het christendom gaf.
2 Een interpretatie van de tekst van 'Cunctos Populos' kan luiden dat dit edict niet zozeer tegen heidense
godsdiensten, maar veeleer tegen afwijkende stromingen binnen het christendom gericht was. Leg uit dat
het edict ruimte voor deze interpretatie laat.
3 Theodosius I heeft met het edict 'Cunctos Populos' van het christendom de beschermelinge van de
Romeinse staatsmacht gemaakt. Beredeneer of je de juistheid van deze bewering met de tekst van het
edict kunt aantonen.
VROEGE CHRISTENDOM Christenvervolgingen
Waarden en normen
TOETS
1863
BRON
In het jaar 178 stuurden de christelijke gemeentes van Vienna en Lugdunum (in het huidige Frankrijk) een lange
brief aan de christelijke gemeentes in Asia en Phrygia, Romeinse provincies in het oosten van het rijk. Hier volgt
een fragment uit deze brief.
"Daarom werden Maturus en Sanctus en Blandina en Attalus publiekelijk blootgesteld aan de wilde beesten – dat
gebruikelijke spektakel van heidense barbaarsheid; want één dag was met het oog op onze mensen uitdrukkelijk
bestemd voor gevechten met wilde beesten. En Maturus en Sanctus verdroegen opnieuw iedere vorm van
marteling in het amfitheater, alsof zij daarvoor helemaal niets geleden hadden. Of liever gezegd, als atleten die
hun tegenstander verschillende keren omvergeworpen hadden en nu om het kampioenschap zelf streden,
ondergingen zij de zweepslagen die daar gewoon waren; en ze werden door de wilde beesten in het rond gesleept
en zij ondergingen elke vernedering waarom het tierende gepeupel vroeg in kreten en aanmoedigingen die van
verschillende kanten van het amfitheater kwamen. En als allerlaatste werden zij in de ijzeren stoel gezet, waarop
hun lichamen werden geroosterd en zijzelf werden vervuld van de stinkende rook van hun eigen vlees. Maar de
heidenen stopten zelfs daar niet, maar werden nog uitzinniger in hun verlangen te zegevieren over het
uithoudingsvermogen van de christenen. Maar zelfs zo hoorden zij niets anders van Sanctus dan het uitspreken van
de geloofsbelijdenis, waaraan hij vanaf het begin gewend was geraakt om die te doen. Dezen dan werden ten
slotte, nadat het leven een lange tijd in grote strijd had geduurd, geofferd, toen zij in hun eentje een schouwspel
voor de wereld hadden gevormd, die hele dag door, in plaats van alle afwisseling die gewoonlijk plaatsvindt in
gladiatorenspelen."
1 Christenen werden in het Romeinse Rijk zowel vanwege hun opvattingen als vanwege hun manier van
leven veracht. Geef bij beide een uitleg.
2 Je kunt de brief van de christenen in Vienna en Lugdunum ook gebruiken als bron voor een onderzoek
welke waarden en normen in het Romeinse Rijk heersten. Welke informatie levert deze bron op voor dit
onderzoek?
3 Je kunt je afvragen welk motief de christelijke gemeenten van Vienna en Lugdunum hadden om een brief
met deze inhoud aan andere christelijke gemeenten in het Romeinse Rijk te sturen. Stel over deze vraag
een hypothese op met behulp van de inhoud van de bron.
ROMEINEN - JODENDOM Positie joden
TOETS
139
BRON I
Edict van keizer Claudius over de rechten van joden, 41 na Christus.
"Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus, opperpriester, de macht van een volkstribuun hebbend, kondigt
af: (…) daarom geldt als recht dat ook de joden, die in de gehele wereld onder ons zijn, hun voorouderlijke rechten
zonder beperking zullen handhaven en in hun richting beveel ik nu ook om deze goede gezindheid van mijn kant
vooral verstandig te benutten en de godsdienstige rituelen van de andere volkeren niet te verachten."
BRON II
Fragmenten uit de 'Historiae' van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus, 110 na Christus. (Baal) Hammon is een
god die vereerd werd door onder anderen de Phoeniciërs.
"Omdat Mozes voor de toekomst zijn gezag over het volk veilig wilde stellen, gaf hij hen een nieuwe manier van
aanbidding, tegengesteld aan alles wat door andere mensen beoefend wordt. Zaken die voor ons heilig zijn, hebben
bij hen geen enkele betekenis, terwijl zij toestaan wat bij ons verboden is. Op hun heilige plaats hebben zij een
beeld van het dier gewijd onder wiens leiding zij verlossing van hun lange en dorstige rondzwervingen vonden. Zij
slachten het ram, schijnbaar om Hammon belachelijk te maken, en zij offeren de os, omdat de Egyptenaren deze
als Apis aanbidden. Zij onthouden zich van varkensvlees, met het oog op hoe zij leden toen zij besmet werden met
melaatsheid, waarvoor dit dier verantwoordelijk is. Door regelmatig te vasten gedenken zij nog altijd de langdurige
honger van vroegere tijden en aan het joodse brood, gemaakt zonder gist, wordt vastgehouden als een herinnering
aan de grote haast waarmee zij zich graan toeëigenden. Er wordt ons verteld dat de rust van de zevende dag werd
ingesteld, omdat deze dag het einde van hun inspanningen bracht; na verloop van tijd bekoorde de charme van het
nietsdoen hen zo dat ze ieder zevende jaar ook tot werkeloosheid overgingen.
Deze verering (…) houdt stand door haar ouderdom; al hun overige gebruiken, die zowel verdorven als walgelijk
zijn, ontlenen hun kracht aan het feit dat zij zeer slecht zijn. De laagst staande van de andere rassen brachten hun
geldelijke bijdragen en geschenken naar hen, daarmee hun eigen geloofsopvattingen versmadend. Dit vergrootte de
rijkdom van de joden, wat ook geldt voor het feit dat zij onder elkaar volstrekt eerlijk zijn en altijd bereid
mededogen te tonen, hoewel zij de rest van de mensheid beschouwen met alle gevoelens waarmee vijanden elkaar
haten. Zij zitten afgezonderd bij maaltijden, zij slapen afgezonderd en hoewel zij als volk bijzonder geneigd zijn tot
wellust, onthouden zij zich van seksuele omgang met vreemde vrouwen; onder henzelf is niets onwettig. Zij
voerden de besnijdenis in als teken om zich van andere mannen te onderscheiden. Wie overgaat naar hun
godsdienst, neemt deze praktijk over en krijgt deze les als eerste ingeprent: alle goden verachten, je land
verloochenen en ouders, kinderen en broeders niet meer willen kennen. Toch zijn zij gericht op de toename van
hun aantal. Het geldt onder hen als misdaad om enig pasgeboren kind te doden. Zij geloven dat de zielen van allen
die omkomen in de strijd of door de hand van de beul onsterfelijk zijn. Vandaar de hartstocht om hun ras voort te
planten en de minachting voor de dood. Zij zijn eerder gewend om hun doden te begraven in plaats van ze te
verbranden, hierin een Egyptische gewoonte volgend; zij omringen hun doden met dezelfde zorg en zij hebben
hetzelfde geloof met betrekking tot de onderwereld."
1 In welk opzicht verschilt de houding van Claudius (I) ten opzichte van de joden met die van Tacitus (II)?
Verwijs in je antwoord naar beide bronnen.
2 Welke kritiek jegens de joden treffen we impliciet in de woorden van Claudius (I) aan en expliciet in die
van Tacitus (II) aan? Leg je antwoord uit.
VROEGE CHRISTENDOM Verspreiding Christendom
Pax Romana
TOETS
532
BRON
Kaart van het Romeinse Rijk in de derde eeuw na Christus. In de kaart zijn de gebieden aangegeven, waar in
bepaalde steden christenen leefden. Het getal tussen haakjes geeft steeds het aantal inwoners aan (× 1.000).
1 Welke conclusie kun je uit de kaart trekken wat betreft de verspreiding van het christelijk geloof in het
Romeinse Rijk?
2 Waarom moet je wat betreft de aanhang van het christelijk geloof voorzichtig zijn met de bron?
3 Leg uit waarom je voor een verklaring van de verspreiding van het christelijk geloof in het Romeinse Rijk
het begrip 'pax romana' kunt gebruiken.
VROEGE CHRISTENDOM Christenvervolgingen
TOETS
1844
BRON
De christelijke bisschop van Caesarea, Eusebius (263-339), schreef het volgende over de christenvervolgingen
tijdens Keizer Diocletianus (284-305).
"Het was in het negentiende jaar van de regering van Diocletianus, in de maand (…) die door de Romeinen april
wordt genoemd, in de tijd van de herdenking van het lijden van onze Heiland, terwijl Flavianus gouverneur van de
provincie Palestina was, dat overal brieven gepubliceerd werden met het bevel dat de kerken met de grond
gelijkgemaakt en de Bijbeld door het vuur vernietigd moesten worden en met de opdracht dat al diegenen die een
ambt bekleedden afgezet moesten worden en dat vrije burgers van het Romeinse Rijk van hun vrijheid beroofd
moesten worden als zij volhardden in het belijden van het christelijk geloof. Dat was de macht van het eerste
bevel tegen ons. Maar niet lang daarna werden andere brieven bekend gemaakt, met het bevel dat alle bisschoppen
van de kerken eerst in de gevangenis gegooid moesten worden en (…) gedwongen worden te offeren."
1 Maak (zonder de bron) duidelijk waarom de Romeinse keizers de christenen vervolgden.
2 Beredeneer of je uit de beschrijving van Eusebius kunt concluderen dat deze vervolgingen succes
hadden.
VROEGE CHRISTENDOM Rol Christenen in de samenleving
Christenvervolgingen
TOETS
1871
BRON I
Ignatius van Antiochië was bisschop
van Antiochië; hij stierf in Rome de
marteldood. Hij schreef brieven aan
verschillende gemeentes van
christenen. Het fragment hieronder
komt uit zijn brief aan de gemeente
in Smyrna. Tijdens de viering van de
eucharistie herdenken christenen het
laatste avondmaal dat Jezus met zijn
discipelen gebruikte.
"Merk op hoe tegengesteld aan de
geest van God de aanhangers van
dwaalleren zijn met betrekking tot
de genade van God die ons
toegekomen is. Zij hebben geen
aandacht voor liefdadigheid, niet
voor de weduwe, de wees, de
verdrukte, niet voor de man in de
gevangenis, de hongerige of de
dorstige. Zij houden zich afzijdig
van de eucharistie en van het gebed,
omdat zij niet toegeven dat de
eucharistie het vlees van onze
Heiland Jezus Christus is, het vlees
dat heeft geleden voor onze zonden
en dat de Vader, in Zijn genade, uit
de dood heeft opgewekt."
BRON II
Deze schildering in de catacomben van de Heilige Priscilla in Rome is
de vroegst bekende afbeelding van christenen die de eucharistie vieren.
1 Leg met verwijzingen naar de beide bronnen (I en II) uit dat de christenen zowel in hun geloofsbeleving
als in de wijze waarop zij maatschappelijk functioneerden een tegenstroom in de Romeinse samenleving
vormden.
2 Beredeneer dat de christenen zowel door hun geloof als door hun maatschappelijk functioneren aan hun
tegenstanders een 'stok' gaven om geslagen te worden.
3 Welke van de bovenstaande bronnen (I en II) moet wel uit de periode voor de vierde eeuw na Christus
dateren? Leg je antwoord uit.
VROEGE CHRISTENDOM Verbreiding Christendom
Vervolging Christenen
TOETS
104
BRON
Aristides, een christelijke filosoof uit Athene, schreef in de tweede eeuw een apologie (verdediging) van het
Christendom, gericht aan keizer Hadrianus (117-138). Hieronder volgt een fragment.
"Christenen hebben de wetten van God op hun harten gedrukt en leven er naar in de verwachting van een
toekomstig leven. Om deze reden maken zij zich niet schuldig aan overspel of ontucht; leggen zij geen valse
getuigenis af; verduisteren zij het geld niet dat zij als onderpand ontvangen hebben; begeren zij niet wat hen niet
verschuldigd is; eren zij vader en moeder, doen zij het goede ten opzichte van hun buurman; en wanneer zij tot
rechter benoemd zijn, oordelen zij rechtvaardig.
Zij aanbidden geen afgoden in menselijke vorm; wat zij niet willen dat anderen hen aandoen, doen zij niemand
aan. Zij eten geen vlees dat aan de goden geofferd is, omdat het besmet is. Hun dochters zijn kuis en bewaren hun
maagdelijkheid en hebben afschuw van hoererij; mannen onthouden zich van onwettig gezelschap en van alle
onkuisheid; evenzo zijn hun vrouwen rein, in de verwachting van de grote beloning in het volgende leven."
1 Geef met telkens één argument aan dat je de snelle verspreiding van het christelijk geloof zowel vanuit het
karakter van dit geloof als vanuit de omstandigheden in het Romeinse Rijk kunt verklaren.
2 Leg uit dat Aristides het motief noemt, waarom veel Romeinse keizers tot de vervolging van christenen
overgingen.
3 Aristides schreef zijn apologie om het optreden van de christenen binnen de Romeinse samenleving te
verdedigen. Waarom zou zijn geschrift – gelet op dit fragment – op veel Romeinen een geheel andere
indruk maken?
VROEGE CHRISTENDOM Verbreiding christelijk geloof
Christenvervolgingen
Verhouding keizer-christenen
TOETS
1381
BRON
De christelijke geleerde Eusebius van Caesarea (263-339) is vooral bekend geworden om zijn geschiedenis van
de christelijke kerk. Hieronder staat een fragment uit dit werk.
"Dit was het negentiende jaar van de regering van Diocletianus in de maand 'dystrus' (die de Romeinen maart
noemen), toen de viering van het lijden van de Heiland aanstaande was, en er overal keizerlijke wetten
afgekondigd werden, met het bevel dat de kerken met de grond gelijk gemaakt moesten worden, dat de Bijbel
verbrand moest worden, dat degenen die ere-functie bezetten onteerd moesten worden en dat huispersoneel van
zijn vrijheid beroofd moest worden, als men volhardde in de christelijke belijdenis.
En dit was het eerste besluit tegen ons. Maar door niet lang daarna andere wetten uit te vaardigen gaf de Keizer
bevel dat alle kerkbestuurders in iedere plaats eerst gevangen gezet moesten worden en daarna met alle middelen
gedwongen om offers te brengen."
1 Leg uit dat de snelle verbreiding van het christendom zowel verband houdt met deze godsdienst zelf als
met de omstandigheden in het Romeinse Rijk.
2 Waarom spitste het conflict tussen de Romeinse keizer en de christenen, waar Eusebius over vertelt, zich
toe op het brengen van de offers? Let er op dat je beide kanten van de zaak uitlegt.
3 Geef een argument voor en een argument tegen de stelling dat het boek van Eusebius een betrouwbare
bron kan zijn voor onze kennis over de christenvervolgingen.
VROEGE CHRISTENDOM Romeinse en Christelijke waarden
Vergelijking kunst
TOETS
138
BRON I
'Speerdrager'(Doryphoro
s) van de Griekse
beeldhouwer Polykleitos
(5de eeuw v.Chr.)
BRON II
Vroeg-christelijke afbeelding van (waarschijnlijk) de eerste bisschop van
Ravenna, Apollinaris (eind 2de eeuw), in de aan hem gewijde basiliek S.
Apollinare in Classe in Ravenna.
1 De eerste christenen moesten vanuit hun geloof hun houding bepalen ten opzichte van de Grieks-
Romeinse cultuur, die nadrukkelijk om hen heen aanwezig was. Geef met behulp van een vergelijking van
bron I (kenmerkend voor het klassieke mensbeeld) met bron II (een kenmerkend voorbeeld van vroeg-
christelijke kunst) een antwoord op de vraag hoe die houding was.
VROEGE CHRISTENDOM Christelijke vs. Romeinse cultuur
TOETS
37
BRON
Porphyrius was een Griekse filosoof, die het grootste deel van zijn tijd (232-304) in Rome doorbracht. Hoewel
hij zich vooral met wetenschap bezighield, publiceerde hij ook het strijdschrift 'Contra Christianos'.
"Bepaalde personen, die er meer op uit zijn om een uitweg te vinden met betrekking tot de onwaarachtigheid
van de Joodse Geschriften dan om ze op te geven, hebben hun toevlucht genomen tot verklaringen die met het
oog op de geschreven woorden onlogisch en ongerijmd zijn, verklaringen, die in plaats van dat ze voorzien in
een verdediging van de buitenstaanders, eerder instemming met en waardering voor henzelf bevatten. Want zij
beweren luidkeels dat de duidelijke woorden van Mozes 'raadsels' zijn en beschouwen ze als orakels vol
verborgen mysteries; en als ze hun geestelijke oordeelsvermogen door dwaasheid in verwarring gebracht
hebben, maken zij hun uitleggingen."
1 In de kritiek van Porphyrius op het geloof van de christenen komt de botsing tussen de Grieks-
Romeinse en de christelijke cultuur duidelijk naar voren. Leg dat met behulp van de bron uit.
2 Porphyrius onthield zich in zijn dagelijks leven van het eten van vlees en van seksuele omgang.
Waarom maakt dit gegeven zijn kritiek op de christenen interessant?
3 Geef twee argumenten voor de stelling dat de christelijke kerk wel degelijk (dus in tegenstelling tot
hetgeen Porphyrius suggereert) door de Grieks-Romeinse cultuur beïnvloed is.
VROEGE CHRISTENDOM Kritiek op Romeinse cultuur
Vervolgingen
TOETS
280
BRON I
Josephus Marcinius, een voorganger van een christelijke gemeente, schreef op 23 februari 303 na Christus
onderstaande brief aan de leden van zijn gemeente.
"Broeders en zusters, weest gewaarschuwd! Zoals een vertrouweling uit het keizerlijk paleis vandaag onder
volledige geheimhouding meedeelde, bevinden wij ons in ernstige moeilijkheden, want de keizer zou nu definitief
zover gegaan zijn de vervolging van onze geloofsbroeders en –zusters met alle geweld te willen bespoedigen. Als
zijn woorden waar zijn, dan zal alleen nog de vlucht ons redden! Laat dus uw families naar u toekomen en verlaat
het land, zoals Mozes dit destijds met de zijnen gedaan heeft. Het geloof in God zal u daarbij steeds tot steun zijn,
ook al is de nood nog zo groot.
Zoals een lid van mijn gemeente, met wie ik overleg gehad heb over mijn huidige inzichten, mij duidelijk maakte,
zullen er op een aantal plaatsen samenkomsten van enige mannen zijn, die bereid zijn om ons geloof tegen elke
prijs te verdedigen en het tegelijk verder zouden willen verbreiden. Maar met een zuiver geweten kan ik niemand
aanraden zich aan te sluiten bij deze mannen en vrouwen.
Deze beslissing mag ieder voor zichzelf en zijn familie nemen."
BRON II
In Rome gevonden mozaïek van een terechtstelling van een christen.
1 Leg uit waarom het christelijk
geloof in het Romeinse Rijk niet
alleen de weerstand van de keizer
opriep, maar ook van veel gewone
inwoners. Twee antwoorden dus.
2 De vervolgingen leidden bij de
christenen tot verschillende
reacties, de brief van Josephus
Marcinius (I) laat dat zien.
Beschrijf
a welke twee verschillende
reacties uit bron afgeleid
kunnen worden en
b hoe vanuit elk van deze twee
reacties het mozaïek (II)
geïnterpreteerd zal zijn; leg in
beide gevallen je antwoord
uit.
VROEGE CHRISTENDOM Romeinse cultuur
Christen vs. Keizer
TOETS
91
BRON I
In Noord-Afrika gevonden mozaïek
van gladiatorengevechten.
1 Met behulp van de bronnen I en II kun je
illustreren dat de eerste christenen niet
op voorhand alle aspecten van de
Romeinse cultuur accepteerden. Toon
dat aan.
2 Ondanks hun kritische houding ten
opzichte van de Romeinse cultuur waren
de eerste christenen bereid 'de keizer te
geven wat hem toekomt'. Leg uit
waarom ze enerzijds bereid waren dit te
doen, anderzijds daarin ook een scherpe
grens trokken. Twee antwoorden dus.
BRON II
In een Romeinse catacombe aangetroffen fresco, voorstellende 'De Goede
Herder'.
VROEGE CHRISTENDOM Houding t.o.v. wereld
Relatie met klassieke denken
Christelijk martelaarschap
TOETS
319
BRON
Fragment uit het tractaat 'Over de kleding van vrouwen', geschreven door Tertullianus (ca. 160 - ca. 220), een van
de eerste kerkvaders.
"Weshalve, gezegende zusters, laat ons mediteren over ontberingen, en we zullen ze niet voelen; laat ons afstand
doen van luxe, en we zullen er geen spijt van hebben. Laten we klaar staan om elke vorm van geweld te verdragen,
we hebben immers niets waarvan we bang moeten zijn dat we dat achterlaten. Het zijn deze dingen, die de boeien
zijn, die een belemmering vormen voor onze hoop. Laten we aardse versierselen wegwerpen als we hemelse
verlangen. Houdt niet van goud; waarin (...) alle zonden van het volk van Israël zijn ingebrand. Gij behoort te haten
wat uw vaderen in de afgrond stortte; wat werd aanbeden door hen, die God verzaakten (...) Maar Christenen
brengen altijd, en nu meer dan ooit, hun tijd niet in goud maar in ijzer door: de omkleedselen van het
martelaarschap worden nu klaargemaakt: de engelen, die ons zullen brengen, worden thans verwacht! Ga voort om
hen te ontmoeten, reeds getooid met de opsmuk en versierselen van profeten en apostelen; uw blankheid ontlenend
aan eenvoud, uw frisse gelaatskleur aan bescheidenheid; uw ogen vervend met schuchterheid, en uw mond met
zwijgzaamheid; de woorden van God in uw oren prentend; het juk van Christus op uw nek schikkend. Buig uw
hoofd voor uw echtgenoten en u zult genoeg versierd zijn. Houdt uw handen bezig met spinnen; houdt uw voeten
thuis; en gij zult beter 'behagen' dan door u met goud op te tuigen. Kleedt uzelf met de zijde van oprechtheid, het
fijne linnen van heiligheid, het purper van bescheidenheid. Aldus opgemaakt zult gij God als uw Geliefde hebben!"
1 In bovenstaand bronfragment laat Tertullianus zich uit over de wijze waarop een Christen-vrouw zich
volgens hem behoort te kleden. Vat het pleidooi van Tertullianus beslist in eigen woorden samen.
2 In de woorden van Tertullianus klinkt ook de houding van veel van de eerste Christenen door tegenover
de toenmalige Romeinse samenleving in het algemeen. Leg dat uit; zorg er daarbij voor dat het karakter
van de Romeinse samenleving in je antwoord goed uit de verf komt.
3 In een ander tractaat wees Tertullianus met de uitroep: "Wat heeft Athene eigenlijk te maken met
Jeruzalem?" ieder compromis tussen de klassiek-Griekse filosofie en het Christelijke denken af. Noem
twee fundamentele bezwaren die tal van vroeg-Christelijke denkers tegen de Griekse filosofie koesterden.
Ga daarbij na of je ook iets van deze bezwaren in bovenstaande bron tegenkomt. Verwijs waar mogelijk
naar de tekst.
4 Tertullianus leefde nog midden in de tijd van de Christen-vervolgingen. Welke bijzondere betekenis gaf
Tertullianus, gelet op bovenstaande bron, aan het Christelijke martelaarschap? Citeer een zin(-snede) om
je antwoord te ondersteunen.
5 Welk bezwaar zal iemand als Augustinus, gelet op diens opvattingen over de rol van een Christen in de
wereld, tegen Tertullianus' visie op het martelaarschap gehad hebben? Licht je antwoord toe.
VROEGE CHRISTENDOM Houding Christenen t.o. Rom. cultuur
Vergelijking mensbeeld
Kunst
TOETS
147
BRON I
Standbeeld van keizer
Augustus, dat in de
Romeinse tijd bij een
villa in Prima Porta (in
de buurt van Rome)
stond.
BRON II
Mozaïek in het mausoleum van Gallia Placidia, Ravenna (vijfde eeuw)
1 Maak met behulp van een vergelijkende beschrijving van de bronnen I en II duidelijk dat het klassiek-
Romeinse mensbeeld verschilde van het christelijke mensbeeld.
VROEGE CHRISTENDOM Romeinse Rijk
Militaire dienst
TOETS
79
BRON I
De vroeg-christelijke schrijver Lactantius (ca. 250-320) schreef in zijn 'Divinae Institutiones' over militaire dienst
het volgende.
"God verbiedt te doden. Hij keert zich daarbij niet alleen tegen roofmoord – die zelfs door de openbare wetten
verboden is. Zijn vermaan richt zich ook tegen dingen die door de mensen voor geoorloofd gehouden worden.
Daarom mag een man geen militaire dienst verrichten. Zijn krijgsdienst is de rechtvaardigheid. Evenmin mag hij
een ander aanklagen voor iets wat die ander zijn leven kan kosten. Want het maakt geen verschil of je iemand door
het ijzer doodt of door het woord. Het doden zelf is verboden. Er moet dus op dit voorschrift van God absoluut
geen enkele uitzondering gemaakt worden. Een mens – die door God als een geheiligd wezen is bedoeld – mag
nooit worden gedood."
BRON II
Enkele fragmenten uit een brief die Augustinus (354-430), bisschop van het Noord-Afrikaanse Hippo, schreef aan
een vriend, die als christen in het Romeinse leger diende.
"Een grotere erkenning bij God vinden degenen die al dit aardse werk verlaten hebben om Hem ook in volkomen
onthouding en kuisheid te dienen. Maar de Apostel zegt evengoed: Ieder heeft zijn eigen gave van de Heer.
Anderen vechten door het gebed tegen onzichtbare vijanden, voor u. U vecht met het zwaard tegen zichtbare
barbaren (…)
De wil moet op de vrede gericht zijn. De oorlog mag alleen maar het gevolg van een noodzaak zijn. Wees dus ook
in de oorlog vreedzaam, zodat u met uw overwinning de overwonnene het voordeel van de vrede bezorgt.
De dood van de vijand in de strijd mag alleen maar uit noodzaak plaatsgrijpen, niet door uw vrije willekeur. En
zoals men geweld moet gebruiken zolang de vijand zich te weer stelt, zo moeten overwonnenen en gevangenen
goed worden behandeld, vooral als van hen geen verstoring van de vrede meer te verwachten is."
1 Noem van zowel Lactantius (I) als Augustinus (II) eerst hun standpunt met betrekking tot dienst in het
Romeinse leger en vervolgens hun argumentatie voor dat standpunt.
2 Augustinus leefde ongeveer honderd jaar na Lactantius. Welke gebeurtenis/ontwikkeling in de
tussenliggende periode zou mede kunnen verklaren dat hij anders dan Lactantius over militaire dienst
dacht?
VROEGE CHRISTENDOM
Christelijke levenshouding
Vervolgingen
TOETS
255
BRON
Hiëronymus (ca. 347-420), een van de grootste geleerden van de christelijke kerk in de oudheid en vooral bekend
van zijn vertaling van de Bijbel in het Latijn, schreef onderstaande brief in 374 aan een vriend. Een 'eunuch' is
iemand die een castratie (verwijdering van de zaadballen) heeft ondergaan. 'Mammon' is in de Bijbel iemand die
door geld bezeten is.
"Toen jij ontslag nam uit het leger en 'jezelf tot een eunuch voor het koninkrijk van Christus maakte', wat was jij
anders van plan dan een volmaakt leven? Een volmaakte dienaar van Christus bezit niets behalve Christus.
Inderdaad, als hij naast Christus nog iets anders bezit, is hij niet volmaakt (…) Als je volmaakt bent, waarom
smacht je dan naar het bezit van je vader? Maar als je niet volmaakt bent, heb je de Heer teleurgesteld. Het
Evangelie dondert de geheiligde woorden: 'Gij kunt niet twee meesters dienen.' Durft iemand van Christus een
leugenaar te maken door tegelijkertijd Mammon en de Heer te dienen? Zegt Hij niet vaak: 'Als iemand mij volgen
wil, laat hem zichzelf verloochenen, het kruis opnemen en Mij volgen'? Als ik mijzelf met goud overlaad, beeld
ik mij dan in dat ik Christus volg?"
1 Uit de brief aan zijn vriend blijkt duidelijk hoe volgens Hiëronymus een christen hier op aarde in het leven
moest staan. Maak dat duidelijk.
2 In zijn brief rept Hiëronymus met geen woord over de vervolging van de christenen (in zijn tijd waren die
ook al afgelopen). Toch kun je uit zijn opvattingen indirect wel afleiden waarom de christenen destijds
vervolgd werden. Toon dat aan.
VROEGE CHRISTENDOM Verhouding christenen – Rom. staat
Militaire dienst
TOETS
1406
BRON
In zijn 'De Corona' schreef de vroeg-christelijke theoloog en schrijver Tertullianus (circa 160 – circa 220 na
Christus) het volgende over de militaire dienst.
"Vóór alles moet men onderzoeken, of christenen wel soldaat mogen worden; want welke waarde heeft het, over
bijzaken te spreken, wanneer het onrecht reeds ligt in de vooronderstelling? Houden wij het voor geoorloofd een
eed aan het menselijk vaandel af te leggen, nadat wij de eed aan God hebben afgelegd, en ons na Christus nog aan
een andere heer te verbinden? Is het geoorloofd, met het zwaard om te gaan, terwijl toch de Heer verklaard heeft,
dat door het zwaard zal omkomen wie het zwaard grijpt? Zal de zoon des vredes oorlog mogen voeren, terwijl hem
zelfs het procederen verboden is? Zal hij mogen ketenen, kerkeren, folteren en executeren, terwijl hij niet eens
geleden onrecht mag vergelden?"
1 Maak aan de hand van de bron duidelijk welk antwoord Tertullianus gaf op de vraag hoe voor christenen
de verhouding tot de staat moest zijn.
2 Leg twee omstandigheden uit die er toe leidden dat vanaf de vierde eeuw veel christenen ten opzichte van
de Romeinse staat een andere houding dan Tertullianus gingen innemen.
3 Hoe rechtvaardigden veel christenen vanaf de vierde eeuw de militaire dienst?
VROEGE CHRISTENDOM Romeinse vs. Christelijke cultuur
Rol van de kunst
Gelaagde samenleving
TOETS
256
BRON I
Fresco op een van de wanden van de villa van Publius
Fannius Synistor in Boscoreale, circa 40-30 voor Christus.
De villa raakte bedolven als gevolg van de uitbarsting van
de Vesuvius in 79 na Christus.
BRON II
Schildering op de muur van de catacomben van
San Callisto, waar Christenen hun doden
begroeven.
1 Als je de bronnen I en II met elkaar vergelijkt, dan zou je uit zowel het motief van de schildering, als uit
de plek waar deze aangebracht was kunnen afleiden dat kunst voor de christenen een andere functie had
dan voor de niet-christelijke Romeinen. Maak dat duidelijk door steeds naar de beide bronnen te
verwijzen.
2 De Romeinse samenleving was een zeer gelaagde samenleving, niet alleen in politiek en materieel
opzicht, maar ook mentaal. Leg nu uit dat je bron I in zekere zin kunt beschouwen als een bevestiging van
die gelaagde samenleving en bron II impliciet als kritiek op diezelfde gelaagdheid.
VROEGE CHRISTENDOM Houding Christenen t.o.v. Romeinse
staat
Staatsgodsdienst
TOETS
227
BRON
De belangrijke christelijke denker en schrijver Tertullianus (ca. 160 – ca. 220) heeft zich onder meer bezig
gehouden met de vraag welke ambten christenen onder de Romeinse keizers mochten bekleden. Jozef en Daniël
zijn Bijbelse figuren, die vreemde vorsten dienden.
"Maar wat moeten gelovige dienaren en vrijgelatenen doen? Evenzo beambten, als zij hun heren of beschermers of
meerderen vergezellen bij het brengen van de offers? Welnu, als iemand de wijn aan een offeraar heeft
overhandigd, ja als hij zelfs maar door één enkel woord, nodig voor of behorend bij een offer, hem zal hebben
geholpen, dan zal hij beschouwd worden als een dienaar van afgoderij. Met deze regel in gedachten kunnen wij
zelfs diensten verlenen 'aan de magistraten en de machthebbers', naar het voorbeeld van de aartsvaders en de
andere voorvaderen, die afgoden vererende koningen gehoorzaamden tot op de grens van afgoderij. Hieruit
ontstond nog maar pas geleden een discussie of een dienaar van God een bepaalde waardigheid of macht mag
bekleden, als hij, hetzij door een of andere bijzondere genade hetzij door handigheid, in staat is zelf verre te blijven
van iedere vorm van afgoderij; naar het voorbeeld dat zowel Jozef als Daniël, vrij van afgoderij, zowel
waardigheid als macht bekleedden in de kledij en het purper van de regering over geheel Egypte of Babylonië. En
laten we dus toegeven dat het voor iemand mogelijk is om, in welk ambt dan ook, te handelen op grond van alleen
maar de naam van het ambt, zonder offers te brengen of zijn gezag aan offers te verlenen; zonder slachtoffers ter
beschikking te stellen; zonder de zorg voor tempels aan anderen op te dragen; zonder voor hun belastingen te
zorgen; zonder toneelvoorstellingen te geven op eigen of op staatskosten of de leiding daarover te hebben; zonder
voor welke plechtigheid ook een oproep of besluit te maken; zonder zelfs maar een eed te zweren; bovendien (…)
zonder op de rechterstoel te gaan zitten met betrekking tot iemands leven of karakter (…), zonder iemand aan zich
te verplichten, zonder iemand gevangen te zetten of te folteren – als het geloofwaardig is dat dit allemaal mogelijk
is."
1 Tertullianus gaat in bovenstaande bron in op de vraag of gelovige christenen onder de Romeinse keizers
een openbaar ambt konden bekleden. Welk antwoord gaf hij op deze vraag en wat was zijn argumentatie?
2 In 392-394 verbood keizer Theodosius alle niet-christelijke erediensten en rituelen. Leg uit dat de door
Tertullianus gesignaleerde problematiek zich vanaf die tijd niet meer voordeed.
3 Maak duidelijk dat het besluit van Theodosius om alle niet-christelijke erediensten en rituelen te
verbieden voor christenen kon leiden tot een nieuw probleem.
VROEGE CHRISTENDOM Romeinen
Christenvervolgingen
TOETS
9
BRON
Op 17 juli werden twaalf inwoners van de Noord-Afrikaanse plaats Scili er van beschuldigd christen te zijn.
Hieronder staat een gedeelte van het verslag van hun verhoring door de Romeinse gouverneur Saturninus.
"De proconsul Saturninus sprak: 'U kunt de vergeving van onze Heer de Keizer verwerven als u tot bezinning
komt.'
Speratus: 'Wij hebben nooit kwaad gedaan; wij hebben niet naar het verkeerde geneigd; wij hebben nooit kwaad
gesproken, maar wanneer we mishandeld werden hebben we gedankt, want wij slaan acht op onze Keizer'.
Saturninus: 'Wij zijn ook godsdienstig, en onze godsdienst is eenvoudig. Wij zweren bij het goddelijke karakter
van onze Heer de Keizer en bidden voor zijn welzijn, zoals ook u behoort te doen'.
Speratus: 'Als u mij in vrede wilt aanhoren, kan ik u de werkelijke waarheid over eenvoud vertellen'.
Saturninus: 'Ik zal niet naar u luisteren als u kwaad begint te spreken van onze heilige rituelen; zweer liever bij
het goddelijke karakter van onze Heer de Keizer'.
Speratus: 'Ik erken niet het Rijk van deze wereld, maar dien liever die God die geen mens heeft gezien en met
deze ogen ook niet gezien kan worden. Ik heb geen diefstal gepleegd; maar als ik iets gekocht heb betaal ik de
belasting, want ik erken mijn Heer, de Koning der Koningen en Keizer van alle volkeren'.
Saturninus (tot alle beschuldigden): 'Hou op tot deze godsdienst te behoren'.
Speratus: 'Een zondige godsdienst is het plegen van een moord, vals getuigenis spreken'.
Saturninus (Speratus negerend, wendt zich tot de anderen): 'Doe niet mee aan deze gekte!'
Cittinus: 'Wij hebben niemand anders te vrezen dan onze Here God, die in de hemel is'.
Donata: 'Eer de Keizer als Keizer, maar het is God die wij vrezen'.
Vestia: 'Ik ben een christen'."
1 Leg uit dat uit bovenstaand verhoor blijkt dat de christenen met de Romeinse overheid (in de bron
vertegenwoordigd door Saturninus) van mening verschilden over de vraag wanneer je een goed
staatsburger was. Gebruik twee citaten uit de bron om de beide standpunten toe te lichten.
2 Leg uit dat uit de woorden van proconsul Saturninus blijkt dat in het Romeinse Rijk staat en godsdienst
nauw met elkaar verbonden waren.
3 Ga na of deze bron een betrouwbare bron is voor een onderzoek naar de houding van de christenen
tegenover de Romeinse overheid. Leg je antwoord uit.
VROEGE CHRISTENDOM Christenvervolgingen
Integratie christenen
Slavernij
Seksualiteit
TOETS
760
BRON I
Aan eind van de tweede eeuw na Christus
verscheen in de vorm van een brief een
verdediging van het christelijk geloof. De
schrijver is niet bekend, ook van
Diognetus, aan wie de brief gericht is,
weten we niets.
"Christenen zijn niet anders vanwege hun
land of de taal die zij spreken of de manier
waarop zij zich kleden. Zij zonderen zich
niet af in hun steden, evenmin gebruiken
zij een eigen taal; zelfs het leven dat zij
leiden heeft niets vreemds.
Hun leer komt niet voort uit de
ingewikkelde verhandelingen van
geleerden, evenmin zijn zij volgelingen,
zoals velen, van filosofische systemen, die
de vrucht zijn van menselijk denken. Zij
leven in Griekse of in buitenlandse steden,
naar gelang van de omstandigheden, en
passen zich aan plaatselijke tradities in
kleding, voeding en alle gewoontes aan.
Toch getuigen zij van hun geloof op een
manier, die, naar de mening van velen, iets
buitengewoons heeft.
Zij leven in hun eigen landen en zijn
vreemdelingen. Zij vervullen trouw hun
plichten als burgers, maar worden als
vreemdelingen behandeld. Ieder vreemd
land is voor hen een vaderland en ieder
vaderland vreemd.
Zij treden als iedereen in het huwelijk, zij
hebben kinderen, maar zij leggen hun
pasgeborenen niet te vondeling. Zij hebben
de tafel gemeenschappelijk, maar niet het
bed. Zij zijn in het vlees, maar leven niet
volgens het vlees (2 Cor. 10:3; Rom. 8:12-
15). Zij wonen op de aarde, maar zijn
burgers van de hemel."
BRON II
Schilderij van de Fransman Jean-Léon Gérôme, getiteld 'Marché
aux esclaves à Rome', 1884.
1 In de eerste drie eeuwen van het Keizerrijk moesten de
christenen hun houding ten opzichte van de Romeinse
samenleving bepalen. Vat die houding op basis van de tekst
van bron I samen.
2 Hoe moet je de opmerking in bron I uitleggen dat "ieder
vreemd land (…) voor hen een vaderland [is] en ieder
vaderland vreemd"?
3 Het schilderij van Gérôme (II) is zijn interpretatie van een
slavenmarkt in Rome. Beredeneer hoe de eerste christenen
dit schilderij geïnterpreteerd zullen hebben.
4 Als je op zoek gaat naar de motieven van de Romeinen om
christenen te vervolgen, welke hypothese kun je dan aan bron
I ontlenen? Leg je antwoord uit.
VROEGE CHRISTENDOM Christenvervolgingen
TOETS
125
BRON
Nadat ze in Carthago in 202 of 203 was gearresteerd vanwege haar christelijk geloof, hield Perpetua, in de
gevangenis wachtend op haar terechtstelling, een dagboek bij. Daarin vertelt ze van een visioen dat ze heeft
ontvangen.
"Ik zag een ladder van een ontzagwekkende hoogte, gemaakt van brons, helemaal tot aan de hemel reikend, maar
hij was zo smal dat maar één persoon tegelijk naar boven kon klimmen. Aan de zijkanten van de ladder waren
allerlei soorten metalen wapens vastgemaakt: er waren zwaarden, speren, haken, dolken en pinnen; op zo’n manier
dat als iemand probeerde onvoorzichtig of argeloos naar boven te klimmen, hij verminkt zou worden en zijn vlees
zou aan de wapens vast komen zitten.
Aan de voet van de ladder lag een draak van een geweldige omvang en deze wilde degenen naar boven probeerden
te klimmen aanvallen en hen afschrikken dit te doen. En Saturus ging als eerste naar boven, hij die zich later uit
eigen beweging gevangen liet nemen. Hij had ons kracht gegeven, hoewel hij er niet bij was toen wij gearresteerd
werden. En hij kwam bovenaan de trap en hij keek om en zei tegen mij: 'Perpetua, ik wacht op jou. Maar kijk uit,
laat de draak je niet bijten.'
'Hij zal me geen kwaad doen,' zei ik, 'in de naam van Christus Jezus'.
Langzaam, alsof hij bang voor mij was, richtte de draak van onder de ladder zijn kop op. Toen stapte ik, hem
gebruikend als mijn eerste trede, op zijn kop en ging naar boven.
Toen zag ik een ontzaglijk grote tuin en daarin zat een man met grijze haren in herderskleren; hij was heel groot en
molk schapen. En om hem heen stonden vele duizenden mensen gekleed in witte gewaden. Hij hief zijn hoofd op,
keek naar mij en sprak: 'Ik ben blij dat je gekomen bent, mijn kind.'
Hij riep mij bij zich en gaf mij, als het ware, een mondvol van de melk die hij molk; en ik maakte een kom van
mijn handen, ontving daarin de melk en dronk. En al degenen die eromheen stonden zeiden: 'Amen!'. Bij de klank
van dit woord werd ik wakker, met de smaak van iets zoets nog in mijn mond."
1 Waarom waren sommige Romeinse keizers geneigd de christenen in hun rijk te vervolgen?
2 De vaak bloedige vervolging van de christenen was ook bedoeld om anderen af te schrikken. Leg uit dat
in bovenstaande bron zowel het vooruitzicht van een gruwelijke dood, als de reden waarom de meeste
christenen desondanks in hun geloof volhardden terug te vinden zijn. Twee antwoorden dus.
VROEGE CHRISTENDOM Vervolgingen
Christelijke t.o. Romeinse waarden
TOETS
1060
BRON
De geleerde en bisschop Eusebius van Caesarea (263-339) schreef een geschiedenis van de christelijke kerk
('Ekklesiastikè Historia'). In onderstaand fragment beschrijft hij de vervolging in 177 in een amfitheater in Lyon
van een aantal christenen, onder wie Blandina; de meesten van hen werden gedwongen een soort van
gladiatorengevecht te leveren.
"Dus na een lange tijd, toen er terwijl ze de grote strijd doormaakten nog steeds leven in hen was, werden zij ten
slotte geofferd, nadat ze de gehele dag door voor de wereld tot een schouwspel waren gemaakt als vervanging
voor al de verschillende soorten gladiatoren-gevechten; maar Blandina werd aan een paal gehangen en als prooi
aangeboden aan de wilde beesten die binnengelaten werden. Het leek alsof ze hing in de vorm van een kruis en
door haar voortdurende gebeden gaf zij veel bezieling aan de strijders wanneer zij tijdens het gevecht omhoog
keken en met hun eigen ogen in de vorm van hun zuster Hem zagen, die voor hen gekruisigd was, om hen die in
Hem geloven te overtuigen dat allen die lijden voor Christus voor eeuwig gezelschap van de levende God hebben.
Toen geen van de beesten haar wilde aanraken, werd zij van de paal afgehaald en in de gevangenis teruggebracht
en aldus behouden voor een ander gevecht.
Daar kwam nog bij dat op de laatste dag van de gladiatorenspelen Blandina opnieuw elke dag binnengevoerd
werd om de marteling van de anderen te zien en er werden pogingen gedaan om haar te dwingen bij de afgoden te
zweren, en de menigte was woedend op haar omdat ze standvastig was gebleven en geen acht op hen sloeg, zodat
er geen medelijden met of ontzag voor het geslacht van de vrouw was. Zij stelden haar aan alle verschrikkingen
bloot en onderwierpen haar aan alle vormen van marteling. En, na de beesten, werd zij schreeuwend van de pijn
in een net gestopt en naar een stier geworpen. Ze werd lange tijd door het beest heen en weer geslingerd, niet
meer voelend wat er met haar gebeurde, door haar hoop en volharding in wat haar vertrouwen gaf en haar omgang
met Christus. En zo werd ook zij geslachtofferd, en de heidenen zelf gaven toe dat nooit tevoren in hun midden
een vrouw zo veel en zo lang had geleden."
1 Noem twee motieven voor Romeinse keizers (en plaatselijke bestuurders) om christenen te vervolgen.
2 Waarom kun je het verhaal van Blandina (zoals door Eusebius verteld) goed gebruiken om de
tegenstelling tussen de waarden van de Romeinse en de christelijke leefwereld duidelijk te maken?
3 Een van de weinige bronnen voor hetgeen zich in 177 in Lyon rond de daar woonachtige christenen heeft
afgespeeld is de kerkgeschiedenis van Eusebius. Geef twee argumenten voor de stelling dat je deze bron
kritisch moet benaderen. Verwijs bij elk argument naar de bron.
VROEGE CHRISTENDOM Houding t.o.v. de wereld
Kloosters
Militaire dienst
Invasies barbaren
TOETS
315
BRON I
Gregorius de Grote (538-594) schreef in zijn 'Dialogen' over Benedictus van Nursia
het volgende.
"Op een dag dat hij alleen was, verscheen de Bekoorder. Een zwart vogeltje, in de
volksmond 'merel' genoemd, begon voor zijn gezicht heen en weer te fladderen en
kwam er zo hinderlijk dicht bij, dat de heilige man het met de hand had kunnen pakken
als hij het had willen vangen; hij maakte een kruisteken, en de vogel vloog weg. Maar
terwijl die vogel wegvloog, overviel de heilige man een zo heftige vleselijke bekoring
als hij nog nooit had gevoeld. Hij had ooit eens een vrouw gezien, en die riep de boze
geest op voor zijn geestesoog: en ontstak in zijn gemoed een zo vurige begeerte naar
haar schoonheid, dat hij de liefdesbrand in zijn borst nauwelijks kon bedwingen en,
door wellust overmeesterd, er al bijna over ging denken de eenzaamheid op te geven.
Op hetzelfde ogenblik zag de genade van Boven op hem neer, en hij kwam weer tot
zichzelf. Hij zag, dat vlak naast hem brandnetels en doornstruiken in dicht gewas waren
opgeschoten; hij trok zijn kleed uit, en wierp zich naakt in de stekende dorens en
prikkende brandnetels; een hele tijd rolde hij zich daarin om en om, en stond eruit op
met wonden over zijn hele lichaam: door de wonden in zijn huid dreef hij de wonde in
zijn geest dat lichaam uit, want hij veranderde lust in pijn: en terwijl hij van buiten,
door een juiste zelfkastijding, in brand stond, bluste hij, wat er ongeoorloofd brandde
van binnen. Zo overwon hij de zonde, door de brand te wisselen."
BRON II
Tertullianus (ca. 160 – ca. 220) stelde in zijn 'De Idolatria' onder meer de militaire
dienst aan de orde.
"De vraag nu is deze: kan een gelovige in het leger gaan en: kan een militair tot de kerk
toegelaten worden, zelfs als hij een gewoon soldaat is of iemand van lage rang, die niet
behoeft te offeren en geen doodvonnissen behoeft uit te spreken. Een eed van trouw aan
God en een eed van trouw aan een mens, het veldteken van Christus en het veldteken
van de Satan, het kamp van het Licht en het kamp van de Duisternis gaan niet samen.
Eén ziel kan niet aan twee verplicht zijn, aan God en aan de keizer."
BRON III
Fragment uit een brief.
"Ik wil U, keizer, niet langer ophouden, nu U zich op de oorlog, op een overwinning op
de barbaren voorbereidt. Trek ten strijde volkomen bedekt door het schild des geloofs,
en met het zwaard van de Geest, en overwin zoals reeds lang geleden is geprofeteerd
(...) En ongetwijfeld, heilige keizer, zullen wij, die de strijd met het uitheemse ongeloof
hebben aangebonden, de hulp ervaren van het katholieke geloof, dat sterk is in U. Want
de oorzaak van Gods toorn is reeds duidelijk geworden: de trouw aan het Romeinse rijk
is het eerst daar verbroken waar de trouw aan God verbroken is (...) We horen immers
dat juist de Donauprovincies laster prediken én geteisterd worden door invasies van
barbaren. Het is begrijpelijk dat vijandige buurvolken ons aanvallen: hoe zou Rome
veilig zijn met zulke verdedigers? Het is duidelijk dat zij die het geloof geweld
aandoen, niet veilig kunnen zijn. Geen adelaars of de vlucht der vogels zijn het, die Uw
leger leiden, maar Uw naam en godsdienst, Heer Jezus."
1 Leg uit dat zowel uit bron
I als uit bron II blijkt dat
de Christelijke geloofs-
gemeenschap beheerst
werd door kritiek op de
wereld. Verwijs in je
antwoorden naar beide
teksten.
2 Leg uit hoe mede door
deze kritische houding
ten opzichte van de
wereld het kloosterwezen
is ontstaan.
3 Welke verandering ten
opzichte van de militaire
dienst blijkt uit de brief
(III) als je deze vergelijkt
met bron II? Verwijs in je
antwoord naar de tekst
van de brief.
4 In welke tijd moet de
brief (III) gedateerd
worden? Ontleen aan de
brief twee argumenten
voor je antwoord.
5 De keizer trok naar de
Donauprovincies om "in-
vasies van barbaren"
tegen te houden. Leg uit
dat volgens de brief-
schrijver (III) deze
invasies veroorzaakt zijn
door de aanwezigheid van
een ketterse beweging.
6 In welk opzicht kun je in
deze verklaring van de
invasies in de Donau-
provincies (III) elementen
uit de klassieke (heiden-
se) Romeinse cultuur
herkennen?
VROEGE CHRISTENDOM Ketterse bewegingen
Verhouding kerk-keizer
TOETS
320
BRON
Fragment uit een brief van Augustinus (354-430) over de bestrijding van het Donatisme (417).
"Want wie zou ons meer lief kunnen hebben dan Christus, die Zijn leven gaf voor Zijn schapen? En toch, nadat hij
Petrus en de andere apostelen geroepen had met alleen Zijn woorden, toen hij Paulus, die daarvoor Saulus
genoemd werd, later de machtige bouwer van Zijn kerk, maar oorspronkelijk haar wrede vervolger, kwam roepen,
dwong Hij hem niet alleen met zijn stem, maar wierp hem zelfs met Zijn kracht ter aarde; en opdat Hij met dwang
iemand, die te midden van de duisternis van ongeloof te keer ging, er toe bracht te verlangen naar het licht van het
hart, sloeg Hij hem met de lichamelijke blindheid van zijn ogen. Als die straf niet was toegebracht, zou hij er later
niet door genezen zijn; en daar hij er aan gewend was geraakt niets te zien met zijn ogen open, zou, als zij
ongedeerd waren gebleven, de Schrift ons niet vertellen dat door de handoplegging door Ananias, opdat zij weer
zouden kunnen zien, hem de schubben, waardoor het zicht verduisterd was geweest, afvielen. Wat zijn de
Donatisten ook al weer gewoon te roepen: de mens kan zelf verkiezen te geloven of niet te geloven? Tegen wie
gebruikte Christus geweld? Wie dwond hij? Hier is voor hen de apostel Paulus. Laat hen erkennen dat in zijn geval
Christus eerst dwang toepaste, en daarna leerde; dat Hij eerst sloeg, en daarna troostte. Want het is wonderbaarlijk
hoe hij in eerste instantie onder de dwang van lichamelijke bestraffing in de dienst van het evangelie kwam, daarna
meer in het evangelie gearbeid heeft dan al degenen die slechts door het woord geroepen werden; en hij die was ge-
dwongen door de grotere invloed van vrees boven liefde, spreidde die volmaakte liefde ten toon die vrees uitsluit."
1 Het Donatisme bedreigde in de vierde eeuw ernstig de eenheid van de Christelijke Kerk. Laat aan de hand
van de leer van het Donatisme zien dat het begrijpelijk is dat deze beweging opkwam ongeveer vanaf de
tijd dat de vervolgingen van de Christenen overging in de bevrijding van het Christendom.
2 Het Donatisme was er op gericht de Kerk zuiver te houden; toch moest de Kerk de leer van het Donatisme
wel veroordelen. Welke verklaring kun je voor deze paradox geven?
3 Augustinus schreef bovenstaande brief nadat het Donatisme bij keizerlijke decreten veroordeeld was.
Ontleen aan zijn brief hoe Augustinus tegen de aanhangers van het Donatisme wilde optreden. Formuleer
je antwoord in eigen woorden, maar wel zodanig dat je laat zien de opmerking over Paulus in deze brief
begrepen te hebben.
4 Beoordeel of je op grond van deze brief kunt stellen dat Augustinus de keizerlijke houding met betrekking
tot de relatie tussen kerk en staat zonder meer ondersteunde. Verklaar je antwoord met een verwijzing naar
de brief.
VROEGE CHRISTENDOM Ketterse bewegingen
Arianisme
Donatisme
TOETS
316
BRON I
Cyprianus (ca. 190 – 258), bisschop van Carthago, schreef in zijn boek 'De ecclesiae catholicae unitate' onder
meer het volgende.
"De bruid van Christus kan niet tot overspel worden verleid; zij is onbevlekt kuis (…) Ieder die de Kerk verlaten
heeft en zich zo aan echtbreuk schuldig maakt, ontzegt zichzelf de beloften aan de Kerk gedaan, en niet zal hij de
beloften van Christus bereiken, die de Kerk van Christus de rug toekeert: hij is een vreemdeling, een goddeloze,
een vijand. Hij kan God niet meer tot vader hebben, die de Kerk niet tot moeder heeft. Zo er enige redding was
voor wie zich buiten de ark van Noach bevond, zo zal er evenveel redding zijn voor wie buiten de Kerk staat. De
Heer waarschuwt ons en zegt: 'Wie niet met mij is, die is tegen mij, en wie met mij niet vergadert, die verstrooit'.
Wie de vrede en de harmonie met Christus verbreekt, handelt tegen Christus. Wie elders dan in de Kerk vergadert,
die verstrooit de Kerk van Christus."
BRON II
Geloofsbelijdenis van Chalcedon, 451.
"Wij geloven in één God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, van alle zichtbare en onzichtbare
dingen;
En in één Here Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader vóór alle eeuwen, God uit
God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren, niet geschapen, één van wezen met de Vader,
en door wie alles is geworden, die om ons mensen en om ons behoud is nedergedaald uit de hemel en is vlees
geworden door de Heilige Geest uit de maagd Maria en is mens geworden, die ook voor ons is gekruisigd onder
Pontius Pilatus, geleden heeft en begraven is, en ten derden dage is opgestaan volgens de Schriften, is opgevaren
naar de hemel en zit aan de rechterhand van de Vader, en zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen de
levenden en de doden, en aan wiens rijk geen einde zal zijn;
En in de Heilige Geest, die Here is en levend maakt, die uitgaat van de Vader en de Zoon, die samen met de Vader
en de Zoon aanbeden en verheerlijkt wordt, die gesproken heeft door de profeten;
En in één heilige, katholieke en apostolische Kerk. Wij belijden één Doop tot vergeving van de zonden. En wij
verwachten de opstanding van de doden en het leven in de eeuw die komt. Amen."
1 Met welk argument verdedigde Cyprianus (I) de orthodoxie?
2 Ga na of iets van het pleidooi van Cyprianus (I) in de geloofsbelijdenis van Chalcedon (II) terug te vinden
is. Verwijs in je antwoordnaar de tekst van bron II.
3 Toon met behulp van de tekst van de geloofsbelijdenis van Chalcedon (II) aan dat je hierin argumenten
kunt vinden voor de bestrijding door de Kerk van het Arianisme.
4 In welk opzicht zullen de aanhangers van het Donatisme de tekst van de geloofs-belijdenis van Chalcedon
afgewezen hebben?
VROEGE CHRISTENDOM Huwelijk/seksualiteit
Christenvervolgingen
Ketterse bewegingen
Relatie kerk-staat
TOETS
318
BRON I
Athenagoras, een Atheense filosoof die Christen geworden was, over seksualiteit en huwelijk, 2de eeuw na
Christus.
"Daarom verachten wij, in de hoop van het eeuwige leven, de dingen van dít leven, zelfs wat betreft de genoegens van
de ziel, waarbij ieder van ons haar als onze echtgenote beschouwt, die hij heeft getrouwd in overeenstemming met de
door ons vastgelegde wetten, en dat slechts met het doel kinderen voort te brengen. Want waar de landman, als hij het
zaad in de aarde werpt, op de oogst wacht en niet meer zaait, daar is voor ons de voortbrenging van kinderen de
maatstaf om aan lustgevoelens toe te geven. Wat meer is, u zou onder ons velen aantreffen, zowel mannen als vrouwen,
die ongetrouwd oud worden in de hoop in een hechtere gemeenschap met God te leven. Maar als we door in de staat
van maagd of eunuch te blijven dichter bij God komen, terwijl het toegeven aan vleselijke gedachten en verlangens ons
van Hem wegvoert, in die gevallen, waarin wij de gedachten veroordelen, verwerpen we veel meer de daden."
BRON II
Bisschop Eusebius over de bekering van Constantijn, kort na diens dood (337) opgetekend.
"De keizer maakte voortdurend gebruik van dit teken van redding als een waarborg tegen iedere tegenstander en vijand,
en beval dat soortgelijke (tekenen) aan het hoofd van al zijn legers meegevoerd zouden worden.
Deze dingen werden kort daarna gedaan. Maar op het hiervoor aangeduide tijdstip liet hij, getroffen door verbazing
over het buitengewone visioen en besloten geen andere God te aanbidden dan Hem die hem verschenen was, diegenen
ontbieden die bekend waren met de geheimenissen van Zijn leerstellingen en informeerde hij wie die God was en wat
de bedoeling was van het teken dat hij in het visioen had gezien.
Zij bevestigden dat Hij God was, de eniggeboren Zoon van de enige God: dat het teken, dat verschenen was, het
symbool van de onsterfelijkheid was en de trofee van de overwinning over de dood die Hij bewerkstelligd had toen Hij
ooit op aarde was. Zij leerden hem ook de oorzaken van Zijn komst en legden hem het ware verhaal van Zijn
menswording uit. Zo werd hij in deze zaken onderwezen en raakte hij doordrongen van het wonder van de goddelijke
verschijning die zich aan hem had voorgedaan."
BRON III
Fragment uit het wetboek (codex) van keizer Theodosius II (408-450), vastgelegd in 438.
"Het is onze wens dat al de verschillende volkeren, die onderworpen zijn aan onze Clementie en Gematigdheid,
voortgaan met het belijden van die religie, die door de goddelijke apostel Petrus overgeleverd is, zoals die door
betrouwbare traditie bewaard is; en die nu beleden wordt door paus Damasus en door Petrus, bisschop van Alexandrië,
een man van apostolische heiligheid. In overeenstemming met het apostolische onderwijs en de leer van het Evangelie,
laten wij belijden de ene goddelijkheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in gelijke majesteit en in heilige
Drie-eenheid. Wij geven degenen die deze wet opvolgen het recht zich Katholieke Christenen te noemen; maar wat
betreft de anderen, die naar ons oordeel gekke dwazen zijn, bepalen wij dat zij gebrandmerkt zullen worden met de
smadelijke titel van ketters en het niet moeten wagen aan hun geheime genootschappen de naam van kerken te geven.
Zij zullen in de eerste plaats de kastijding van de goddelijke veroordeling ondergaan en in de tweede plaats de
bestraffing die ons gezag, in overeenstemming met de Hemelse wil, zal besluiten aan hen op te leggen."
1 Omschrijf in eigen woorden de opvattingen over huwelijk en seksualiteit, waarvan Athenagoras (I) blijk gaf.
2 Waarom kun je opvattingen als die van Athenagoras (I) typerend voor de Christelijke houding ten aanzien van
de omringende wereld noemen?
3 De keizerverering heeft ongetwijfeld een zeer belangrijke rol gespeeld bij de Christenvervolgingen in het
Romeinse Rijk. Toch is het de vraag of de weigering van de Christenen de keizer als godheid te vereren de
enige oorzaak is geweest. Waarom nu zouden ook opvattingen als die van Athenagoras (I) bijgedragen
kunnen hebben tot die vervolgingen? Let er op dat je de normen van Athenagoras vanuit traditioneel-Romeins
perspectief beoordeelt.
4 De houding van de Christenen met betrekking tot de omringende wereld ging (in vergelijking met de
opvattingen van Athenagoras) in de laatste eeuwen van het (West-)Romeinse Rijk veranderen. Waaruit
bestond die verandering? Leg daarbij ook de achtergrond van die verandering uit. Je mag een algemeen
antwoord geven, maar ook één aspect (b.v. de dienstplicht) als voorbeeld uitwerken.
5 Leg uit dat Augustinus in zijn 'De Civitate Dei' naar een soort evenwicht heeft gezocht met betrekking tot de
vraag hoe een Christen in de wereld dient te staan.
6 Eigenlijk al vanaf het begin werd het Christendom geconfronteerd met afwijkende interpretaties van het
evangelie. Leg nu uit waarom een gezindheid, zoals die uit de opvattingen van Athenagoras (I) blijkt,
gemakkelijk tot een afwijkende leer als die van het Donatisme kon leiden. Uit je antwoord moet duidelijk die
gezindheid van Athenagoras èn de kern van de Donatistische opvattingen blijken!
7 Over de bekering van keizer Constantijn is onder historici en theologen altijd veel te doen geweest. De
interpretatie van de primaire bronnen met betrekking tot deze gebeurtenis is daarbij één van de grootste
twistpunten. Dat laatste geldt zeker de beschrijving van de hand van Eusebius (II). Leg aan de hand van het
fragment uit zijn werk (II) uit dat de beschrijving van Eusebius een discutabele bron is.
8 Leg uit dat bron II ook ruimte geeft voor de interpretatie dat in de bekeringsgeschiedenis van Constantijn
heidens-Romeinse elementen te vinden zijn.
9 Lange tijd hebben Christenen fel gedebatteerd over de vraag wie Jezus nu eigenlijk was. Waarom kun je in
zeker opzicht stellen dat de belijdenis, zoals die op het concilie van Nicaea (325) werd vastgesteld, het midden
tussen twee uitersten hield? Je antwoord moet dus uit drie delen bestaan!
10 Ga na of de codex van Theodosius (III) het standpunt van het concilie van Nicaea volgde. Leg je antwoord uit.
11 Omstreeks 450 na Christus kon met betrekking tot de Christelijke Kerk de vraag gesteld worden of deze
'geboeid' dan wel 'bevrijd' was. Schrijf een kort betoog over dit vraagstuk en betrek de bronnen I t/m III in je
antwoord. Bedenk daarbij dat dit bronnenmateriaal een tijdvak van meer dan twee eeuwen beslaat.
VROEGE CHRISTENDOM Constantijn – Theodosius
Verhouding kerk-staat
Romeinse recht
TOETS
747
BRON
Brief van keizer Constantijn de Grote, gericht aan Miltiades, de bisschop van Rome, en aan een zekere Marcus.
De aanleiding voor de brief zijn godsdienstige tegenstellingen in de provincie Africa.
"Aangezien mij veel van zulke berichten zijn gestuurd door Anulinus, de meest verheven gouverneur van Africa,
waarin gemeld wordt dat Caecilianus, bisschop van de stad Carthago, door sommige van zijn collega’s in Africa is
aangeklaagd in veel aangelegenheden; en aangezien het mij een ernstige zaak schijnt dat in die provincies, die de
Goddelijke Voorzienigheid vrijelijk heeft toevertrouwd aan mijn toewijding en waarin een talrijke bevolking is, de
massa blijkbaar de meer minderwaardige stroming volgt en bij wijze van spreken in twee partijen uiteenvalt, en de
bisschoppen zijn het niet met elkaar eens, - heeft het mij goed geleken dat Caecilianus zelf, met tien van de
bisschoppen die hem schijnen te beschuldigen en met tien anderen die hij zou kunnen beschouwen als noodzakelijk
voor zijn verdediging, naar Rome moet zeilen, dat hij daar, in aanwezigheid van uzelf en van Retecius en Maternus
en Marinus, uw collega’s die ik gevraagd heb om zich voor dit doel naar Rome te haasten, verhoord wordt, zoals u
begrijpt in overeenstemming met de meest heilige wet. Maar opdat u in staat gesteld wordt de meest volmaakte
kennis over al deze zaken te hebben, heb ik aan mijn brief kopieën toegevoegd van de documenten die Anulinus
mij heeft toegezonden en ze aan uw hierboven genoemde collega’s toegezonden. Wanneer uw vastberadenheid
deze heeft gelezen, zult u overwegen op welke manier de hierboven vermelde zaak op de meest nauwkeurige wijze
kan worden onderzocht en daarover een rechtvaardig besluit kan worden genomen. Want het ontgaat uw
toewijding niet dat ik zo’n ontzag heb voor de wettige Katholieke Kerk, dat ik niet wil dat u in enige plaats
afscheiding of verdeeldheid toelaat. Moge de goddelijkheid van de grote God, zeer geachte heren, u vele jaren lang
behoeden."
1 Welke maatregel heeft Keizer Constantijn met betrekking tot het christelijk geloof genomen.
2 Op het eind van de vierde eeuw neemt keizer Theodosius een verdergaande maatregel. Welke was dat?
3 Constantijn noemt in zijn brief een godsdienstig motief voor zijn besluit, maar had waarschijnlijk ook een
politiek motief. Licht beide onderdelen van deze stelling toe.
4 Waarom zou je vanuit het perspectief van de Kerk bedenkingen kunnen hebben bij het optreden van
Constantijn, zoals hij dat in de bron verwoordt?
5 Toon vanuit de bron aan dat de christelijke kerk het Romeinse rechtsstelsel had overgenomen.
VROEGE CHRISTENDOM Paus/bisschop vs. Keizer
TOETS
92
BRON I
In 390 wordt in Thessalonici na een opstand een menigte van 7.000 weerloze gevangenen in een stadion
neergesabeld. Ambrosius, de bisschop van Milaan, houdt keizer Theodosius daarvoor verantwoordelijk en schrijft
hem een brief, waarin hij hem de toegang tot de kerk weigert. Hieronder een fragment uit deze brief.
"Of schaamt u zich, keizer, te doen wat David deed, die koning was en profeet, de voorouder van Christus naar het
vlees? Als wij gezondigd hebben vergeeft God niet, tenzij door boete. Ik vraag, ik smeek, ik dring aan, ik vermaan,
want ik vind het verschrikkelijk dat u, die een voorbeeld was van ongehoorde goedheid en het zelfs niet kon
hebben dat onschuldigen in gevaar kwamen, nu geen spijt zoudt hebben dat zoveel onschuldigen te gronde gericht
zijn. Het is dan ook geen arrogantie waardoor ik me tegenover u stel, maar vrees: ik durf namelijk het offer niet op
te dragen als u erbij zou willen zijn. Of is het soms zo, dat wat ongeoorloofd is na de dood van één onschuldige,
ineens wel mag nu het bloed van duizenden heeft gestroomd? Als u me vertrouwt, volg mij, als u – nogmaals – me
vertrouwt, erken wat ik zeg. Als u me niet vertrouwt, vergeef me wat ik doe: dat ik God laat vóórgaan op u."
BRON II
In zijn boek over de geschiedenis van de kerk beschreef Theodoretus van Cyrrhus (ca. 393-466) de afloop van het
conflict tussen Ambrosius en Theodosius.
"De Keizer, die vol van geloof was, vatte nu moed om de heilige kerk te betreden, waar hij noch in een staande,
noch in een knielende houding bad, maar zichzelf op de grond wierp. Hij trok aan zijn haren, sloeg zich op zijn
voorhoofd en stortte een stroom tranen toen hij God om vergiffenis smeekte. Ambrosius nam hem weer in genade
aan, maar verbood hem binnen het koord om het altaar heen te komen, zijn dienaar opdragende te zeggen: 'Alleen
aan de priesters, o keizer, is het toegestaan binnen het koord om het altaar te komen. Treedt dus terug, en blijf bij
de rest van de leken. Een purperen mantel maakt keizers, maar geen priesters.' Theodosius gehoorzaamde nederig,
Ambrosius prijzende voor zijn geest en zeggende: 'Ambrosius alleen verdient de titel van bisschop.' "
1 Ambrosius laat in zijn brief (I) Theodosius weten dat hij in zijn algemeenheid een hoge dunk van hem
heeft. Vooral waardoor is Theodosius voor de christelijke kerk heel belangrijk geweest?
2 Het conflict tussen Ambrosius en Theodosius over het bloedbad in Thessalonici kun je beschouwen als
een concreet voorbeeld van een veel algemenere bron van spanning tussen de keizer en de kerk. Leg dat
uit.
3 Leg uit waarom dit conflict niet eerder dan in de vierde eeuw na Christus kon ontstaan.
4 Maak duidelijk dat in de bronnen I en II heel duidelijk naar voren komt hoe Ambrosius de verhouding
tussen de keizer (de staat) en de kerk zag. Gebruik gegevens uit beide bronnen in je antwoord.
5 In de eeuwen na het conflict tussen Ambrosius en Theodosius zal regelmatig blijken dat de verhouding
tussen kerk en staat anders is dan Ambrosius zich voorstelde. Noem daarvoor één oorzaak.
VROEGE CHRISTENDOM Verbreiding Christendom
Pax Romana
Constantijn de Grote
TOETS
1579
BRON
Kaart van de verspreiding van het Christendom ten tijde van het Romeinse Rijk. De kaart geeft aan waar
christelijke gemeentes gesticht werden.
1 Welke twee conclusies kun je op grond van bovenstaande bron trekken met betrekking tot de verspreiding
van het Christendom? Leg steeds je antwoord uit.
2 Waarom kun je de stelling verdedigen dat de verspreiding van het Christendom in verband gebracht moet
worden met de 'pax romana'?
3 Omstreeks 325 regeert Constantijn de Grote als keizer over het Romeinse Rijk. Waarom heb je die
informatie nodig om de gegevens in bovenstaande bron goed te kunnen interpreteren?
VROEGE CHRISTENDOM Motieven bekering
Houding t.o.v. de keizer
Christenen t.o. de wereld
TOETS
1637
BRON
Uit de tweede eeuw na Christus dateert de zogenaamde 'Brief van Mathetes aan Diognetus'; het is niet bekend wie
achter deze namen schuilgaan. Onderstaand fragment komt uit het zesde hoofdstuk van deze brief.
"Om alles in één woord samen te vatten – wat de ziel is in het lichaam, dat zijn christenen in de wereld. De ziel is
verspreid door alle delen van het lichaam en christenen zijn verspreid over alle steden van de wereld. De ziel
verblijft in het lichaam, maar behoort niet tot het lichaam; en christenen wonen in de wereld, maar zijn toch niet
van de wereld. De onzichtbare ziel wordt bewaakt door het zichtbare lichaam en christenen zijn kennelijk in de
wereld, maar hun godsvrucht blijft onzichtbaar. Het vlees haat de ziel en voert oorlog tegen haar, hoewel zij geen
letsel oploopt, want zij wordt belet om pleziertjes te beleven; de wereld haat ook de christenen, hoewel geenszins
verwond, want zij zweren pleziertjes af. De ziel houdt van het vlees dat haar haat (...); evenzo hebben christenen
degenen lief, die hen haten. De ziel zit gevangen in het lichaam, maar houdt datzelfde lichaam in stand; en
christenen zitten gevangen in de wereld als in een gevangenis, en zij zijn de behoeders van de wereld. De
onsterfelijke ziel verblijft in een sterfelijk tabernakel; en christenen leven tijdelijk in bederfelijke lichamen,
uitziend naar een onbederfelijke woning in de hemelen. De ziel, ook al is zij slecht voorzien van eten en drinken,
wordt beter; op dezelfde manier nemen de christenen, ook al zijn zij dag aan dag onderworpen aan bestraffing, des
te meer in aantal toe. God heeft hen deze luisterrijke plaats toegewezen, het zou voor hen ongepast zijn deze te
verzaken."
1 Welk motief van veel Romeinen om zich tot het Christendom te bekeren kun je in de bron herkennen?
Licht je antwoord toe.
2 Leg uit dat je de houding van de christenen tegenover de Romeinse keizer vanuit de bron kunt begrijpen.
3 Vanaf de vierde eeuw wordt het voor veel christenen steeds moeilijker om de in de bron verkondigde
houding ten opzichte van de wereld vol te houden. Maak dat duidelijk.
VROEGE CHRISTENDOM Vervolging christenen
Staatsgodsdienst
Relatie kerk-staat
TOETS
317
BRON I
Fragment uit een brief van keizer Julianus (361-363).
"Het is, bij de goden, mijn wil, dat de Galileeërs niet worden gedood, noch ten onrechte mishandeld worden, of
enig ander onrecht te doorstaan krijgen; ik stel echter nadrukkelijk dat de godvrezende mensen hoger aangeslagen
dienen te worden. Want door de dwaasheid van de Galileeërs was bijna alles omvergeworpen, en alleen dankzij de
welwillendheid van de goden zijn wij allen gered. Daarom dienen wij de goden en de godvrezende mensen en
steden te eren."
BRON II
Fragment uit de 'Codex Theodosianus', 392.
"Niemand (wie hij ook is) mag op een of andere plaats in een of andere stad voor de redeloze godenbeelden een
rein offerdier slachten of heimelijk ter verzoening zijn huisgod met vuur, zijn beschermgeest met wijn, zijn penaten
met offergeur vereren of kaarsen voor hen ontsteken of wierook voor hen strooien of hen kransen omhangen.
Wanneer iemand een dier wil offeren of het met offermeel wil bestrooien of hun rokende ingewanden durft te
raadplegen, is het allen toegestaan een klacht tegen hem in te dienen, zoals tegen iemand die zich aan
majesteitsschennis schuldig maakt. Wanneer iemand godenbeelden die door mensenhanden zijn gemaakt en eens
vernietigd zullen worden, met wierookoffers vereert, maakt hij zich schuldig aan schending van de godsdienst en
hij zal het huis of de bezittingen verliezen waarin hij zoals bewezen in heidens bijgeloof zijn afgodendienst heeft
verricht."
1 In welk opzicht komt de brief van Julianus (I) overeen met de opvattingen van de meeste keizers uit
vroeger eeuwen en in welk opzicht wijkt zij daarvan af?
2 Leg met behulp van bron II uit wat de betekenis van de 'Codex Theodosianus' is geweest voor de
geschiedenis van de christelijke kerk.
3 In welk opzicht staat de 'Codex Theodosianus' (II) toch ook in de keizerlijke bestuurstraditie? Leg je
antwoord uit met behulp van de tekst van bron II.
4 De kerkvader Augustinus noemt in zijn boek 'De civitate Dei' de Kerk de gemeenschap die moet zorgen
dat de hemelse samenleving op aarde gestalte krijgt. Leg nu uit dat in deze opdracht de spanning tussen
het 'geboeid' en het 'bevrijd' zijn van de Kerk opgesloten ligt. Betrek het fragment uit de 'Codex
Theodosianus' (II) als voorbeeld in je antwoord.
VROEGE CHRISTENDOM Constantijn/Theodosius
Verhouding kerk-staat
TOETS
761
BRON
In zijn 'Geschiedenis van de Kerk' beschreef Theodoret van Cyrrhus, een invloedrijke theoloog en bisschop (ca.
393-466), onder meer de confrontatie tussen keizer Theodosius en bisschop Ambrosius van Milaan. De aanleiding
vormde de afslachting in Thessalonici van 7.000 weerloze soldaten, die na het neerslaan van een opstand
krijgsgevangen waren gemaakt.
"Toen Ambrosius hoorde van deze jammerlijke catastrofe ging hij naar buiten, de Keizer tegemoet, die – bij zijn
terugkeer naar Milaan – als gewoonlijk de heilige kerk wenste te betreden, maar Ambrosius verbood zijn
binnenkomst, zeggende : 'Gij overdenkt, naar het schijnt, oh Keizer, niet de schuld, die gij op u geladen hebt door
die grote slachtpartij; maar nu uw woede is gekalmeerd, beseft gij niet de enorme omvang van uw misdrijf ? Gij
moet u niet laten verblinden door het purper dat gij draagt en ertoe gebracht worden de zwakte te vergeten van het
lichaam dat het bekleedt. Uw onderdanen, o Keizer, zijn van dezelfde aard als gijzelf, en niet alleen dit, maar zij
zijn net als Gij dienaren; want er is maar één Heer en Vorst over allen, en Hij is de maker van alle schepselen, of
het nu vorsten of gewone mensen zijn. Hoe zoudt gij de ogen opslaan naar de tempel van de Heer van allen? Hoe
kunt gij in gebed handen opheffen, die gedrenkt zijn in het bloed van zo'n onrechtvaardige slachtpartij? Vertrek
dan en vermeerder niet door een tweede misdrijf de schuld van het eerste'."
1 Leg vanuit de bron uit dat Ambrosius in zijn confrontatie met Theodosius heel scherp de grens trok tussen
de geestelijke en de wereldlijke overheid.
2 De maatregel die Theodosius met betrekking tot de christelijke kerk nam, had heel gemakkelijk tot een
geheel andere uitkomst kunnen leiden van diens confrontatie met Ambrosius (zoals verwoord in de bron).
Toon dat aan door:
- eerst te noteren welke maatregel Theodosius met betrekking tot de christelijke kerk nam;
- vervolgens uit te leggen wat deze maatregel betekende voor de positie van de Kerk ten opzichte van
de Keizer en
- ten slotte in te gaan op de vraag in hoeverre de maatregelen van de keizers Constantijn en Theodosius
geleid hebben tot bevrijding van de christelijke kerk.
VROEGE CHRISTENDOM Einde Republiek
Pax Romana
Rol Augustus
Romeinse heilsgeschiedenis
Christelijke heilsgeschiedenis
TOETS
2050
BRON
Eusebius van Caesarea (263-339) was een christelijke geleerde en een tijd lang bisschop van Caesarea in
Palestina. Uit de door hem geschreven kerkgeschiedenis volgt hieronder een fragment over keizer Augustus.
"Het was niet alleen maar een gevolg van menselijk handelen dat het grootste deel van de wereld onder Romeinse
heerschappij moest komen precies op het moment dat Jezus werd geboren. De samenloop van omstandigheden dat
onze Heiland zijn opdracht begon tegen zo'n achtergrond was ontegenzeggelijk bewerkstelligd door goddelijk
ingrijpen. Als per slot van rekening de wereld nog steeds in oorlog was geweest en niet verenigd was onder één
enkele regeringsvorm, hoeveel moeilijker zou het voor de discipelen geweest zijn om hun reizen te maken?"
1 Uit de woorden van Eusebius kun je concluderen dat hij het einde van de Romeinse Republiek en de Pax
Romana positief interpreteerde. Geef op deze vaststelling een toelichting door
- eerst op basis van de bron uit te leggen waarom Eusebius het einde van de Republiek positief
interpreteerde;
- vervolgens op basis van de bron uit te leggen waarom hij de Pax Romana positief interpreteerde
en
- ten slotte te beredeneren dat Eusebius de geschiedenis van het Romeinse Rijk vanuit één,
beperkt perspectief benaderde.
2 Voor Eusebius speelde Augustus een belangrijke rol in de christelijke heilsgeschiedenis. Augustus zelf
bevorderde tijdens zijn keizerschap evenwel de verbreiding van een andere, Romeinse heilsgeschiedenis,
waarin hij ook een zeer belangrijke rol voor zichzelf opeiste. Licht toe dat deze twee
heilsgeschiedenissen fundamenteel van karakter verschillen door
- aan de hand van de Pax Romana uit te leggen dat dit het einddoel van de Romeinse
heilsgeschiedenis - begonnen met de stichting van Rome door Aeneas, die daartoe de opdracht
gekregen had van de goden, omdat dezen aan Rome een bepaalde rol in de geschiedenis hadden
toebedeeld - was en
- vervolgens uit te leggen dat de Pax Romana in de christelijke heilsgeschiedenis (zoals door
Eusebius beleefd) slechts een middel naar dat einddoel was.
VROEGE CHRISTENDOM Pax Romana
Christenvervolgingen
TOETS
2047
BRON
Omstreeks 125 na Christus schreef keizer Hadrianus een brief aan de proconsul van de provincie Asia, Municius
Fundanus. Deze had Hadrianus gevraagd hoe hij moest handelen met betrekking tot de christenen in zijn
provincie; tegen dezen waren klachten ingediend en verzoeken om hen te straffen. Hieronder staat een fragment
uit de brief van Hadrianus.
"Ik heb een brief ontvangen, aan mij geschreven door Serennius Granianus, een zeer vermaard man, die u bent
opgevolgd. Het lijkt mij niet juist te zijn dat de zaak zonder onderzoek afgedaan wordt, om te voorkomen dat die
mensen gemolesteerd worden en aan de informanten de gelegenheid gegeven wordt om schurkenstreken uit te
halen. Als derhalve de inwoners van de provincie dit verzoekschrift tegen de Christenen met duidelijke bewijzen
kunnen staven om te kunnen verklaren in een rechtszaak, laten ze dan deze procedure volgen, maar laat hen niet
hun toevlucht zoeken tot petities en geschreeuw van mensen. Want het is veel gepaster dat wanneer iemand een
beschuldiging wenst te uiten, u daarnaar een onderzoek instelt. Als derhalve iemand hen beschuldigt en aantoont
dat zij iets doen dat in strijd met de wetten is, laat dan recht gelden in overeenstemming met de afschuwelijkheid
van het misdrijf. Maar, bij Hercules!, als iemand een beschuldiging uit vanuit louter kwaadsprekerij, neem dan
een beslissing met betrekking tot diens misdadigheid en zorg er voor dat u een bestraffing oplegt."
1 De omstandigheden in het Romeinse Rijk ten tijde van de Pax Romana bevorderden de verspreiding van
het Christendom. Geef twee voorbeelden van die omstandigheden.
2 Leg uit dat de christenen in het Romeinse Rijk zowel om hun houding ten opzichte van het keizerschap
als vanwege hun waarden en normen (ten opzichte van die welke veel niet-christelijke Romeinen
naleefden) vervolgd werden.
3 De brief van keizer Hadrianus laat verschillende interpretaties toe, zoals
- de afkeer van christenen in de provincie Asia leefde meer bij de inwoners dan bij de bestuurders en
- met deze brief wilde Hadrianus duidelijk maken dat hij (en niemand anders) het gezag over de
provincie Asia in handen had.
Maak duidelijk dat de brief inderdaad aanleiding geeft tot deze twee interpretaties.
VROEGE CHRISTENDOM Verhouding kerk-staat
TOETS
321
BRON
Brief van paus Gelasius I (492-496) aan de (Oost-Romeinse) keizer Anastasius.
"Er zijn inderdaad twee elementen, Verheven Keizer, waardoor deze wereld in de eerste plaats geregeerd wordt:
het gewijde gezag van de priesters en de koninklijke macht. Van deze is de last van de priesters veel zwaarder,
omdat zij op de dag van het goddelijk oordeel zelfs voor de koningen onder de mensen antwoord moeten geven.
Want gij weet, meest genadige zoon, dat, hoewel het uw recht is in waardigheid de eerste plaats in te nemen van
het menselijk ras, gij uw hoofd in gehoorzaamheid buigt voor hen die met goddelijke zaken belast zijn en naar hen
opkijkt voor de middelen voor uw redding; en door deel te hebben aan de hemelse sacramenten, als deze op de
juiste wijze worden toebedeeld, erkent gij dat gij uzelf eerder moet onderwerpen op het terrein van de godsdienst
dan daar over heersen, en in deze zaken moet vertrouwen op het oordeel van de priesters en niet moet verlangen
dat zij zich buigen naar uw wil. Want indien in zaken, behorend tot het gebied van het openbaar gezag, de
godsdienstige ambtsdragers van hun kant, vanuit de erkenning dat het koninklijke gezag u door goddelijke beschik-
king werd verleend, uw wetten gehoorzamen, opdat het niet lijkt dat zij uw gezag in wereldlijke zaken miskennen
en verwerpen; met hoeveel vuur moet men dan niet, vraag ik u, hen gehoorzamen, die zijn belast met het vieren
van de heilige mysteries? Net zoals er geen lichtvaardig oordeel over bisschoppen geveld wordt, wanneer zij zich
stil hielden waar zij voor Gods eer hadden moeten optreden, evenzo is het gevaar niet klein voor hen, die
minachtend zijn - hetgeen God verhoede - wanneer zij gehoorzaam dienen te zijn. En indien het betamelijk is voor
de harten van de gelovigen om onderworpen te zijn aan alle priesters in het algemeen die goddelijke
aangelegenheden op de juiste wijze regelen, hoeveel te meer moet men niet het oordeel respecteren van de
bisschop van die zetel, die de Allerhoogste boven alle priesters verkoos te plaatsen, en die derhalve zonder
ophouden de vroomheid van de Kerk in ere heeft gehouden?"
1 Maak precies duidelijk wat volgens Gelasius de ideale verhouding tussen het kerkelijk gezag en de
keizerlijke macht was. Neem daarbij uit de brief van Gelasius de zin over waarin de opvatting van
Gelasius het meest duidelijk naar voren komt.
2 De door Gelasius geschetste verhouding tussen kerk en staat was in de eerste plaats een abstract ideaal.
Waarom kun je stellen dat het ideaal van Gelasius lijnrecht in strijd was met de klassiek-Romeinse
verhouding tussen staat en godsdienst?
3 Beoordeel of de verhouding tussen de Romeinse keizerlijke staat en de Christelijke Kerk na het Edict van
Milaan (313) aan het ideaal van Gelasius voldeed. Gebruik een concrete gebeurtenis om je antwoord aan
te tonen.
VROEGE CHRISTENDOM Confrontatie Kerk – Keizer
Staatskerk
TOETS
140
BRON
Theodoretus, een christelijke bisschop uit Syrië (ca. 393-ca. 460), schreef een geschiedenis van de christelijke
kerk. In onderstaand fragment verhaalt hij van de confrontatie tussen Ambrosius, de bisschop van Milaan, en
keizer Theodosius naar aanleiding van de massale afslachting zonder vorm van proces van 7.000 gevangen
genomen opstandelingen in Thessalonica.
"Toen Ambrosius van deze betreurenswaardige ramp hoorde, ging hij naar buiten om de Keizer te ontmoeten, die –
bij zijn terugkeer in Milaan – als gewoon de heilige kerk binnen wenste te gaan, maar Ambrosius belette hem de
toegang, zeggende: 'Gij bent u, naar het schijnt, niet bewust, o Keizer, van de schuld die ge op uzelf hebt geladen
vanwege die geweldige slachtpartij; maar nu uw razernij tot bedaren is gekomen, beseft gij niet de
afschuwelijkheid van uw misdaad? Gij moet u niet laten verblinden door de schittering van het purper dat ge draagt
en er toe gebracht worden de zwakte te vergeten van het lichaam dat er door bedekt wordt. Uw onderdanen, o
Keizer, zijn van dezelfde natuur als gijzelf, en niet alleen dat, maar evengoed uw mede-dienstknechten; want er is
één Heer en Regeerder voor allen, en Hij is de maker van alle schepselen, of het nu vorsten of gewone mensen zijn.
Hoe zoudt gij uitzien naar de tempel van die ene Heer van iedereen? Hoe kunt gij nog in gebed uw handen
opheffen, die gedompeld zijn in het bloed van zo’n onrechtvaardige slachtpartij? Vertrek dan en vermeerder niet
door een tweede misdaad de schuld van de eerste.'
De Keizer, die was opgevoed in de kennis van de Heilige Schrift en die goed het onderscheid kende tussen de
kerkelijke en de wereldlijke macht, onderwierp zich aan de berisping en keerde met veel tranen en zuchten naar
zijn paleis terug. De Keizer sloot zichzelf op in zijn paleis en stortte een vloed aan tranen. Na vergeefse pogingen
Ambrosius mild te stemmen ging Theodosius uiteindelijk zelf heimelijk naar Ambrosius en smeekte om genade,
zeggende: 'Ik smeek u, met het oog op de genade van onze gezamenlijke Heer, mij van deze schuld te verlossen en
niet de deur te sluiten die door de Heer is geopend voor allen die oprecht berouw hebben'. Ambrosius bepaalde dat
de Keizer zijn berouw zou aantonen door zijn onrechtvaardige decreten te herroepen en in het bijzonder door te
bepalen 'dat wanneer tegen iemand een doodvonnis of een vogelvrijverklaring is ondertekend, dertig dagen moeten
verstrijken voor de tenuitvoerlegging, en dat op het verstrijken van die tijd de zaak opnieuw voor u gebracht moet
worden, omdat dan uw boosheid gekalmeerd zal zijn en gij rechtvaardig over de zaak kunt beslissen'. De Keizer
luisterde naar dit advies en omdat hij dit uitstekend vond, gaf hij meteen bevel dat de wet opgesteld moest worden
en ondertekende hij het document zelf. De Heilige Ambrosius verloste hem toen van zijn schuld." 1 Welke betekenis heeft keizer Theodosius gehad voor de christelijke kerk?
2 De in de bron beschreven confrontatie tussen Ambrosius en Theodosius was een concrete uiting van een
dieper liggend probleem met betrekking tot de positie van de christelijke kerk ten opzichte van de keizer.
Leg uit welk probleem dat was en maak daarbij duidelijk waarom de uitkomst van een nieuwe
confrontatie ook geheel anders kon zijn dan uit de bron blijkt.
VROEGE CHRISTENDOM Christenvervolgingen
Constantijn/Theodosius
Positie kerk tegenover staat
TOETS
735
BRON
Tijdens de christenvervolgingen onder keizer Decius (249-251) stuurde de christelijke gemeente in Rome de
volgende brief aan de gemeente in Carthago.
"De Kerk blijft sterk in het geloof. Het is waar dat sommigen hebben toegegeven, verontrust door de mogelijkheid
dat hun hoge maatschappelijke positie de aandacht zou trekken of eenvoudigweg door menselijke zwakheid.
Hoewel zij nu van ons gescheiden zijn, hebben wij hen niettemin niet in de steek gelaten in hun afvalligheid, maar
hebben wij hen geholpen en blijven hen nabij, zodat zij door boetedoening in ere mogen worden hersteld en hen
vergeving mag worden geschonken door Hem die kan vergeven. Inderdaad, als wij hen aan hun lot zouden
overlaten, zou hun val onherstelbaar worden.
Probeer hetzelfde te doen, allerliefste broeders, door uw hand uit te strekken naar hen die zijn gevallen, dat zij weer
mogen opstaan. Dus, als zij gevangen zouden worden genomen, kunnen zij zich deze keer sterk genoeg voelen om
het geloof te belijden en hun eerdere vergissing goed te maken.
Sta mij ook toe u er aan te herinneren welk beleid te voeren bij een ander probleem. Degenen die zich overgaven in
de tijd van beproeving en daar nu beroerd van zijn en berouw hebben getoond en in gemeenschap met de Kerk
willen zijn, moeten geholpen worden. Voor weduwes en andere personen die niet in staat zijn om in eigen persoon
te verschijnen, evenals voor degenen die in de gevangenis zitten of ver van huis zijn, moeten er mensen bereid zijn
naar hen om te kijken. Evenmin moeten catechisanten die ziek geworden zijn, teleurgesteld blijven in hun
verwachting van hulp.
De broeders die in de gevangenis zijn, de geestelijken en de gehele Kerk, die zo vol zorg waakt over hen de naam
van de Heer aanroepen, groeten u. In ruil daarvoor vragen wij ook u ons te herinneren."
1 Noem twee motieven voor de Romeinen om de christenen te vervolgen.
2 Uit bovenstaande brief kun je afleiden in hoeverre de christenen onder keizer Decius vervolgd werden.
Maak dat duidelijk.
3 In de vierde eeuw veranderde, eerst onder Constantijn, daarna onder Theodosius, de positie van de
christelijke kerk radicaal. Leg uit (met behulp van de bron) dat de christenen ten tijde van de vervolgingen
een bepaalde vrijheid genoten, die vooral sinds Theodosius onder druk kwam te staan. Let er op dat je
antwoord uit twee delen moet bestaan.
VROEGE CHRISTENDOM Christelijke t.o. Romeinse waarden
Christenvervolgingen
Kunst
TOETS
1638
BRON I
Mozaïek van marmer uit de eerste eeuw na
Christus, gevonden in een villa in Centocelle, in de
buurt van Rome. Het tafereel stelt een liefdesscène
voor.
BRON II
Wandschildering in een Romeinse catacombe, een
verbeelding van Marcus 5:30-34: 'Onder hen was ook een
vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had
veel ellende doorgemaakt door de behandeling van
allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had
uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad;
integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had
gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en
raakte zijn bovenkleed van achteren aan, want ze dacht:
Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al
gered worden. En meteen hield het bloed op te vloeien en
merkte ze aan haar lichaam dat ze van de kwaal genezen
was.'
1 Kunst is vaak een spiegel van de waarden en
normen waar mensen van uitgaan. Hoe kun je
met behulp van bovenstaande bronnen I en II
duidelijk maken dat de christenen van andere
waarden en normen uitgingen dan de meeste
Romeinen?
2 Waarom kan het verschil in waarden en
normen, zoals dat in de bronnen I en II tot
uiting komt, een motief geweest zijn om de
christenen te vervolgen?
VROEGE CHRISTENDOM Nestorianen
Invloed klassieke cultuur
Verhouding kerk-keizer
TOETS
314
BRON
De Nederlandse schrijver Theun de Vries in zijn boek 'Ketters' (1982) over de nestorianen:
"De moeilijkheden verergerden door de bijkomende strijdvraag omtrent de persoon van Maria; zij die in de vrome
volksverbeelding meer en meer werd gezin als de uitverkoren maagd (…) Nestorius achtte het verdwazing en ze
dat zonder omwegen als het volk Maria de 'theotokos' noemde ('zij die God voortbracht'): had men ooit gehoord
dat een aardse vrouw de tweede persoon van de Drieëenheid zou kunnen baren, of dat God als andere kinderen
geluierd was, of dat men kon zeggen dat God drie of vier jaar oud geweest was? De heidenen zouden het
Christenvolk hartelijk uitlachen om zoveel nonsens. Hoogstens, zo opperde Nestorius, kon men Maria de
Christotokos, de voortbrengster van Christus, noemen."
1 De strijdvraag omtrent de persoon van Maria noemt Theun de Vries "bijkomend". Leg uit wat hier dan de
centrale strijdvraag was.
2 Waarom kun je in kwesties als die rond de opvattingen van Nestorius zien dat het Christelijke denken
diepgaand door de klassieke Grieks-Romeinse cultuur is beïnvloed?
3 Leg uit dat de opvattingen van Nestorius in strijd waren met de orthodoxe leer van de Kerk.
4 Als de opvattingen van Nestorius aanvaard waren, zou dat het einde van de Maria-verering betekend
hebben. Leg deze stelling uit.
5 Ogenschijnlijk had deze kwestie niets te maken met de verhouding tussen de Christelijke Kerk en de
Romeinse staat. Waarom bemoeide de keizer zich dan toch met deze kwestie.
6 Welk gevolg had dit soort bemoeienissen van de keizer voor de positie van de Kerk? Leg je antwoord uit.
VROEGE CHRISTENDOM Verspreiding christelijk geloof
Centraal gezag in de Kerk
Invloed Griekse cultuur
TOETS
1687
BRON I
Grafschildering in een Romeinse catacombe, waarop Jezus is
afgebeeld te midden van zijn discipelen.
BRON II
In zijn 'Historia Ecclesiastica' beschreef de kerkgeleerde en
bisschop Eusebius van Caesarea (263-339) de geschiedenis van de
christelijke kerk vanaf de apostelen tot zijn eigen tijd. De kwestie,
die Eusebius in onderstaand fragment aan de orde stelt, speelde op
het eind van de tweede eeuw na Christus. Osrhoëne was een
Romeinse provincie in het Midden-Oosten, rond de stad Edessa;
Pontus een provincie langs de zuidkust van de Zwarte Zee.
"Synodes en vergaderingen van bisschoppen werden om die reden
gehouden, en allen stelden eenstemmig, door onderlinge
briefwisseling een kerkelijk decreet op dat het mysterie van de
opstanding van de Heer op geen andere dan de dag des Heren
gevierd moet worden en dat wij moeten toezien op de afsluiting van
het feest van Pasen op alleen deze dag. Er is nog steeds een geschrift
voorhanden van hen die toen in vergadering bijeen waren in
Palestina, over wie Theophilus, bisschop van Caesarea, en
Narcissus, bisschop van Jeruzalem, de leiding hadden. En er is ook
nog een ander geschrift aanwezig van degenen die in Rome bijeen
waren om dezelfde kwestie in overweging te nemen, dat de naam
draagt van bisschop Victor; ook van de bisschoppen in Pontus, over
wie Palmas, als de oudste, de leiding had; en van de gemeenten in
Gallië waarvan Irenaeus bisschop was, en van die in Osrhoëne en de
steden daar; en een persoonlijke brief van Bacchylus, bisschop van
de kerk in Corinthe, en van een groot aantal anderen, die dezelfde
mening en hetzelfde oordeel te kennen gaven en op gelijke wijze
stemden."
1 Op grond van bron II kun je
uitspraken doen over
- de verspreiding van het
christelijk geloof in het
Romeinse Rijk rond het jaar
200;
- de vraag of de christelijke kerk
circa 200 al een sterk centraal
gezag had.
Welke uitspraken kun je over deze
twee punten doen? Leg steeds je
antwoord uit.
2 In een handboek voor Amerikaanse
studenten staat bij bron I de
opmerking dat in de vroeg-
christelijke kunst Jezus vaak als
filosoof wordt afgebeeld, alsof hij
Socrates te midden van diens
leerlingen voorstelt. Hoe kun je
verklaren dat de christenen in de
manier waarop zij met hun geloof
bezig waren diepgaand door de
Griekse cultuur beïnvloed waren?
3 Kun je de manier waarop circa 200
de kwestie van de viering van de
opstanding van Jezus aangepakt
werd (zoals in bron II door
Eusebius verwoord) ook een
voorbeeld van de beïnvloeding van
het christendom door de Griekse
cultuur noemen? Leg je antwoord
uit.
VROEGE CHRISTENDOM Verhouding Romeinse keizers-Joden
Verhouding Christenen-Joden
Positie vrouwen en slaven
TOETS
2205
BRON I
In het jaar 1 vaardigde keizer Augustus de volgende wet uit met betrekking tot de joden in zijn rijk.
"Caesar Augustus, als hoogste priester (…), kondigt af: aangezien duidelijk is geworden dat het volk van de
joden en Hyrcanus, hun hogepriester, dankbaar zijn met betrekking tot de Romeinen, niet alleen tegenwoordig
maar ook in het verleden, en in het bijzonder in de tijd van mijn vader, Caesar (…), lijkt het mij en mijn
raadgevers gepast (…) dat de joden hun eigen gewoontes mogen hebben in overeenstemming met hun
voorouderlijke wet, precies zoals zij dat gewend waren te doen in de tijd van Hyrcanus, de hogepriester van hun
hoogste god; en dat hun heilige offergaven onschendbaar zullen zijn en naar Jeruzalem gestuurd en uitbetaald
zullen worden aan de ambtenaren in Jeruzalem die met de financiën belast zijn; en dat ze geen waarborgen
hoeven te geven om voor de rechter te verschijnen op de sabbat of, om zich daarop voor te bereiden, op de dag
daarvoor na het negende uur. Maar als iemand betrapt wordt op het stelen van hun heilige boeken of van hun
heilige kostbaarheden, hetzij uit een synagoge, het zij uit iemands huis, zal hij beschouwd worden als een
heiligschenner en zijn bezit zal naar de openbare schatkist van de Romeinen gebracht worden."
BRON II
In 339 na Christus vaardigde de christelijke keizer Constantius II (337-361) een wet uit die met name op de
joden in het Romeinse Rijk gericht was.
"Dit heeft betrekking op vrouwen die verblijven in onze weverijen en die door joden, in hun gemeenheid,
gehuwd worden. Hierbij wordt afgekondigd dat deze vrouwen in de weverijen teruggebracht moeten worden.
Dit verbod moet in het vervolg in stand gehouden worden om te voorkomen dat joden christenen overhalen hun
schandalige levens met hen te delen. Als zij dit doen, stellen zij zichzelf bloot aan een doodvonnis.
Een jood mag geen christelijke slaaf bezitten.
Als iemand van de joden een slaaf heeft verworven van een ander geloof of volk, zal die slaaf onmiddellijk
toegewezen worden aan de keizerlijke schatkist.
Als hij trouwens de slaaf die hij verworven heeft, heeft laten besnijden, zal hij niet alleen beboet worden voor de
aan die slaaf toegebrachte schade, maar zal hij ook de doodstraf krijgen.
Als een jood voorwaar niet aarzelt om slaven te verwerven die behoren tot het geloof dat eerbied verdient, dan
zullen alle slaven die bij hem aangetroffen worden meteen verwijderd worden. Uitstel zal niet worden
toegestaan, hij moet integendeel beroofd worden van het bezit van die mannen die christenen zijn."
1 Het verschil tussen de keizers Augustus (I) en Constantius II (II) wat betreft de behandeling van de joden
kun je in één opzicht hoogst opmerkelijk noemen. Leg dat uit door
- eerst kort aan te geven in welk opzicht Augustus (I) en Constantius II (II) verschilden in hun benadering
van de joden;
- vervolgens duidelijk te maken dat de heidense Romeinse godsdienst en het Christendom een
verschillende relatie hadden met het Joodse geloof;
- vervolgens te beredeneren wat het motief van Constantius II geweest kan zijn met betrekking tot zijn
bepalingen (II) over vrouwen en slaven en
- ten slotte een beredeneerde afweging te maken of de houding van Constantius II met betrekking tot de
joden inderdaad opmerkelijk was.
2 Bronnen kunnen op heel verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Leg uit dat Julius I, in 339
bisschop van Rome en destijds als leider van de Kerk erkend (de term 'paus' werd toen nog niet gebruikt),
aan het feit dat Constantius II zijn wet met betrekking tot de joden (II) afkondigde zowel een positieve als
een negatieve uitleg kon geven.