Vooraf

3
Op een congres in Stockholm tref ik hoogleraar Peter Jensen, hoofd van het Copenhagen Centre for Disaster Manage- ment. Hier worden mensen opgeleid die voor, tijdens en na natuurrampen hulpverlening kunnen coördineren. Een natuurramp lijkt slechts gradueel te verschillen van de Nederlandse jeugdzorg, dus hij had meteen mijn aandacht; samen ’s avonds uit eten geeft dan veel extra en inzichtelijke informatie. Jensen heeft kritiek op de manier waarop normaliter landen reageren als er ergens ter wereld een natuur- ramp heeft plaatsgevonden. Hij noemt het voorbeeld van de aardbe- ving in Haïti in 2010. Uit de hele we- reld komen hulpverleners aangevlo- gen om mensen onder de in elkaar ge- storte gebouwen te vinden. De 56 aan- wezige reddingsteams halen in totaal 125 mensen onder het puin vandaan. Op datzelfde moment liggen er in an- dere wijken van Port-au-Prince dui- zenden mensen op straat te sterven aan infectieziekten, maar daar is geen aandacht voor. Hij merkt op: ‘Als lan- den niet allemaal hetzelfde type hulp- verleners hadden gestuurd, zouden er veel meer levens gered zijn.’ Volgens Jensen is er juist een grotere diversi- teit aan experts nodig in plaats van steeds meer van die gravende hulpver- leners. Zijn tweede opmerking is nog pijnlijker. Het vervelende is dat hier niet sprake is van een ongelukkige coïncidentie bij een onvoorbereide noodhulpverlening, maar van staand beleid van de hulporganisaties. De reden dat iedereen hulpverleners stuurt die graven naar mensen onder het puin is dat het spectaculaire foto’s oplevert in de media. Je als hulpverle- ner bezig houden met zorgen voor goed water of een functionerende rio- lering − en daarmee tienduizenden levens redden − is minder opzienba- rend dan met getrainde honden een paar dagen non-stop over de puinho- pen lopen in hoop op een teken van leven. Heldhaftige fotomomenten le- gitimeren het voortbestaan van orga- nisaties als het Rode Kruis, Oxfam International en Artsen zonder Gren- zen. Nu voelt het voor velen ongemakke- lijk om onze eigen goed georganiseer- de en zwaar gefinancierde Nederlands jeugdzorg te vergelijken met de hulp- verlening na een natuurramp. Wie kritisch is tegenover de jeugdzorg wordt in dit land al snel gezien als een nestbevuiler. Ik zie dat iets an- ders: wie niet kritisch is, pleegt lang- zaam verraad. Want normen gaan voor tactiek, altijd en overal. Boven- dien ben ik wat de Amerikanen zou- den noemen een contrarian, iemand die gelooft dat ideeën beter worden als je ze met elkaar bestrijdt. Over naar de jeugdzorg dus. De jeugdzorg dient eigenlijk een brug te zijn voor burgers van ongeluksland naar geluksland. Nu is de jeugdzorg een pontje dat vaak verkeerd om gaat, en dan vaak op tijden dat de fotogra- fen geregisseerd klaar staan op de an- dere oever. Het toonbeeld van een be- dilzuchtige overheid (en jeugdzorg) en misplaatst hulpgedrag was het gedoe rondom de vijftienjarige Tom, die be- kend werd omdat hij rauw voedsel at. Dientengevolge zou hij gepest worden en vermeed hij school. Tot zover niets aan de hand: jaarlijks mijden duizen- den jongeren school onder andere omdat ze gepest worden, en tiendui- 2 Jeugdbeleid nummer 1, 2013 Vooraf

Transcript of Vooraf

Op een congres in Stockholm tref ikhoogleraar Peter Jensen, hoofd vanhet Copenhagen Centre for Disaster Manage-ment. Hier worden mensen opgeleiddie voor, tijdens en na natuurrampenhulpverlening kunnen coördineren.Een natuurramp lijkt slechts gradueelte verschillen van de Nederlandsejeugdzorg, dus hij had meteen mijnaandacht; samen ’s avonds uit etengeeft dan veel extra en inzichtelijkeinformatie.Jensen heeft kritiek op de manierwaarop normaliter landen reagerenals er ergens ter wereld een natuur-ramp heeft plaatsgevonden. Hijnoemt het voorbeeld van de aardbe-ving in Haïti in 2010. Uit de hele we-reld komen hulpverleners aangevlo-gen om mensen onder de in elkaar ge-storte gebouwen te vinden. De 56 aan-wezige reddingsteams halen in totaal125 mensen onder het puin vandaan.Op datzelfde moment liggen er in an-dere wijken van Port-au-Prince dui-zenden mensen op straat te stervenaan infectieziekten, maar daar is geenaandacht voor. Hij merkt op: ‘Als lan-den niet allemaal hetzelfde type hulp-verleners hadden gestuurd, zouden erveel meer levens gered zijn.’ VolgensJensen is er juist een grotere diversi-teit aan experts nodig in plaats vansteeds meer van die gravende hulpver-leners. Zijn tweede opmerking is nogpijnlijker. Het vervelende is dat hierniet sprake is van een ongelukkigecoïncidentie bij een onvoorbereidenoodhulpverlening, maar van staandbeleid van de hulporganisaties. Dereden dat iedereen hulpverlenersstuurt die graven naar mensen onderhet puin is dat het spectaculaire foto’soplevert in de media. Je als hulpverle-

ner bezig houden met zorgen voorgoed water of een functionerende rio-lering − en daarmee tienduizendenlevens redden − is minder opzienba-rend dan met getrainde honden eenpaar dagen non-stop over de puinho-pen lopen in hoop op een teken vanleven. Heldhaftige fotomomenten le-gitimeren het voortbestaan van orga-nisaties als het Rode Kruis, OxfamInternational en Artsen zonder Gren-zen.Nu voelt het voor velen ongemakke-lijk om onze eigen goed georganiseer-de en zwaar gefinancierde Nederlandsjeugdzorg te vergelijken met de hulp-verlening na een natuurramp. Wiekritisch is tegenover de jeugdzorgwordt in dit land al snel gezien alseen nestbevuiler. Ik zie dat iets an-ders: wie niet kritisch is, pleegt lang-zaam verraad. Want normen gaanvoor tactiek, altijd en overal. Boven-dien ben ik wat de Amerikanen zou-den noemen een contrarian, iemand diegelooft dat ideeën beter worden als jeze met elkaar bestrijdt. Over naar dejeugdzorg dus.De jeugdzorg dient eigenlijk een brugte zijn voor burgers van ongelukslandnaar geluksland. Nu is de jeugdzorgeen pontje dat vaak verkeerd om gaat,en dan vaak op tijden dat de fotogra-fen geregisseerd klaar staan op de an-dere oever. Het toonbeeld van een be-dilzuchtige overheid (en jeugdzorg) enmisplaatst hulpgedrag was het gedoerondom de vijftienjarige Tom, die be-kend werd omdat hij rauw voedsel at.Dientengevolge zou hij gepest wordenen vermeed hij school. Tot zover nietsaan de hand: jaarlijks mijden duizen-den jongeren school onder andereomdat ze gepest worden, en tiendui-

2

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er1,

2013

Vooraf

zenden (32.000 in 2012) verlaten deschool voortijdig zonder een diploma,en we vinden dat allemaal best.Schoolbesturen worden niet onder cu-ratele gesteld, docenten worden nietontslagen of managers onbekwaamverklaard; blijkbaar hoort dit ongerieftot onze modus vivendi. Maar dan ineensflakkert bij een hulpverlenende in-stantie een vlammetje op. Iemandneemt daar een kloek besluit, endenkt: die jongen ga ik eens aanpak-ken. Na wat eerste schermutselingenwordt de jeugdzorg maniakaal en be-gint een spoedprocedure tot een uit-huisplaatsing, en Tom duikt onder.Hier gaat het pontje dus de verkeerdekant op. De jeugdzorg krijgt een ande-re agenda: nu gaat het om prestige.Hoogleraren, grootouders en zelf-benoemde experts gaan er zich meebemoeien en een hype is geboren: dejeugdzorg heeft zijn persmoment.Daar doen we het voor: er is een jon-gen in direct gevaar! Na de idioterierond het zeilmeisje Laura en de tweezeilbroers die de jeugdzorg ontvlucht-ten door buiten de territoriale wate-ren te blijven, hebben we nu weer eencasus. Jammer genoeg bemiddelt deKinderombudsman en er komt eenoplossing voor het schoolprobleemvan Tom. Tant de bruit pour une omelette,zou Hallema zeggen. Beter dan dezeapaisering had de Kinderombudsmande jeugdzorg op het matje geroepenover haar achtervolgingswaanzin énde scholen gekapitteld die hun mana-gement/docenten/leerlingen toestaandat pestsituaties voortduren. Pot-gieter (Jan, Jannetje en hun jongste kind)zou de jeugdzorg hier omschrijven alspatroon ‘aller slaapmutsen, allersoepjurken, aller sloffen ten onzent!’,

en adviseren de sector ‘te besteden opeen hofje.’

Als Thorbecke in 1844 in de TweedeKamer komt, stelt hij dat de overheidlijdzaamheid bij de burgers in dehand werkt door hen nauwelijks rech-ten toe te kennen. Burgers zijn ‘ineene tot dusver ongekende afhanke-lijkheid van de oppermagt’ gekomen,en hij protesteert daar zeer tegen. Inzijn Grondwet van 1848 heeft hij deburger, passend naar die tijd, een po-sitie gegeven. Na de Tweede Wereld-oorlog komt de verstatelijking goed opgang en inmiddels lijkt de burger allepositie verloren ten opzichte van dieoverheid. Hooggeleerde Zijderveldwaarschuwt ervoor dat wanneer erteveel macht bij de overheid komt teliggen de balans in de samenleving ingevaar komt. Hij beschrijft de dan on-vermijdelijke ontwikkeling naar soci-alisme en communisme. Een domi-nante overheid is niet goed en ronduitbedreigend, en tegenkrachten zijnallernoodzakelijkst.Het is niet alleen de Kinder-ombudsman die op moet komen vooreen andere jeugdzorg. Ook JeugdzorgNederland zou een discussie moetenstarten over de juiste prioriteiten vande eigen sector. De Nederlandse sa-menleving mag verwachten dat dejeugdzorg haar reactieve houding in-ruilt voor proactief, zelfs activistischgedrag, analoog aan de gewenstetransformatie van de sector zelf. Nulijkt de jeugdzorg verdacht veel op dehulpverleners na een natuurramp:wel bewogen maar uitermate onprak-tisch. Wel sensationele aandacht voorhet ene kind onder de puinhopen,maar de duizenden kinderen een paar

3

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er1,

2013

straten verderop willen we niet zien.De rapsodische jeugdzorg die als eenkonijn in de koplampen staart van degoede bedoelingen, geregeerd door demediacratie.Nu is beleid per definitie een post hocfenomeen: je hebt het pas door als hette laat is. De jeugdzorg wekt de indrukonderdeel te zijn van het CircumlocutionOffice van Charles Dickens (in Little Dor-rit), het Ministerie van Omhaal − metals hoogste doel het verplaatsen vanpapier om zo de schijn van daadkrachtte wekken. De jeugdzorg lijkt een on-derafdeling van de staat geworden, enwel op een bijzondere manier; de feno-menoloog Husserl zou hier zeggen: desnicht Genug-kriegen-könnens − de sectorzwelgt erin. Zo lijkt bijvoorbeeld dehaast kritiekloze opstelling bij (deplannen van) de transitie positief,maar werkt anders uit. Voor velen isdeze slaafse opstelling habituatie, ge-wenning: men weet niet beter, datgaat al jaren zo. Maar de jeugdzorgheeft een eigenstandige verantwoorde-lijkheid die regelmatig verplicht totafstand nemen en een kritische posi-tie. Om het proces gezond te houden.Om niet meegesleurd te worden metelke bestuurlijke oprisping van deoverheid. Als het kabinet voor 30 mil-jard euro taken overhevelt naar de ge-meenten en daarvoor slechts 16 mil-jard euro overmaakt, creëren we een

garantie op ellende. Het is dan deplicht van ook de jeugdzorg om te stel-len: daar doen we dus niet aan mee.Misschien dat dan ook de gemeentenwakker worden, want in hettekentafelmodel van de transities stelthet kabinet de normen en de gemeen-ten dragen de risico’s. Jeugdzorg Ne-derland speelt nu een passieve en daar-door ondersteunende rol. Passief bete-kent niet actief. Daarmee wordt dejeugdzorg een anomalie in de zorg.

In mijn verhaal op het congres inStockholm, en hiermee we zijn weerbij het begin, meldde ik dat we nietzo veel negatieve aandacht moetenbesteden aan schoolmijders als er eenfunctionerend systeem van lifelong lear-ning is. We mogen niet de illusie heb-ben dat we alle jeugdigen succesvoldoor het schoolsysteem kunnen per-sen. In plaats van krampachtig om tegaan met niet-schoolgaanden kunnenwe beter investeren in een systeemvan levenslang leren. Ben je van eenhoop gedoe af, en het is vele maleneffectiever. Kunnen de jeugdzorg-haantjes rustig thuis blijven, netzoals Tom, Laura en vele andere kin-deren (of uit zeilen gaan). Alles iscontingent, maar daarmee nog nietarbitrair.

RENÉ CLARIJS , HOOFDREDACTEUR

4

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er1,

2013