VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me...

12
82 MEI 1999 l A A R G A N G 88 NATUURHISTORISCH MAANDBLAD VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN jan Buys, Silversteyn 53. 3621 PC Breukelen Henk Heijligers, Lottumseweg 27, 5872 AA Broekhuizen Martijn Dorenbosch, Miner/aplaats I 15, 6525 jE Nijmegen In tijden dat vleermuisonderzoekers nog niet beschikten over batdetectors was het bezoeken van vleermuisverblijven één van de weinige goed uitvoerbare inventarisatiemethoden. Maar ook in het tijdperk van batdetectors heeft deze methode niet afgedaan. Het blijkt namelijk dat het verblijfplaatsenonderzoek voor sommige vleermuis- soorten nog steeds de meest effectieve methode is ( LIMPENS & BuYS, 1997). Voor grootoorvleermuizen {Plecotus aurituslaustriacus) is dit met name het geval omdat deze soorten een erg zachte sonar hebben en dus moeilijk met batdetectors zijn te inventariseren. In Noord- en Midden-Limburg hebben we in de periode 1986 tot en met 1997 een tamelijk uitgebreid kerkzolderonderzoek uitgevoerd om deze soorten op te sporen, niet het minst om een beter beeld te krijgen van de aanwezigheid van de Grijze grootoorvleermuis {Plecotus austriacus; BUYS, 1996). In dit artikel presenteren we de resultaten van dit onderzoek. AANLEIDING In de jaren 1986 tot en met 1989 bezochten we enkele kerken in Noord-Limburg (Cas- tenray, Merselo, Broekhuizen en Broekhui- zenvorst) met het oog op de daar geplaatste kerkuilenkasten. Toevalligerwijs namen we op deze kerkzolders ook regelmatig vleer- muizen waar. Naar aanleiding van het Vleer- muis Atlas Project (LiMPENS et al., 1997) zijn we systematischer op vleermuizen gaan let- ten. In 1989 kregen we aanwijzingen dat we Grijze grootoorvleermuizen op de Noord- en Midden-Limburgse kerkzolders konden aantreffen (BUYS, 1990). Aangezien we deze soort niet met behulp van batdetectors kun- nen herkennen ( B U Y S , 1996; LiMPENS & BUYS, 1997), hebben we zoveel mogelijk kerken bezocht in de jaren t/m 1993 (het einde van het atlasproject). Na dit jaar ontstond het voornemen om een zo volledig mogelijk overzicht van Noord- en Midden-Limburg te verkrijgen. W e hebben toen het aantal on- derzochte kerken uitgebreid. Vanaf 1995 zijn we een 20-tal kerken blijven volgen in het kader van het Zoogdiermonitoringproject van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming (DE WijS, 1995). VRAAGSTELLING Dit artikel heeft tot doel een zo goed moge- lijk overzicht van de betekenis van de Noord- en Midden-Limburgse kerkzolders voor vleermuizen te geven. Daarbij zoeken we antwoord op de volgende vragen: 1 Welke kerkzolders fungeren als zomer- verblijfplaats voor vleermuizen? 2 Om welke soorten gaat het en in welke mate maken zij gebruik van kerkzolders? 3 Kunnen wede verschillen in het belang van kerkzolders voor vleermuizen verklaren aan de hand van de omgeving van die ker- ken? 4 Hoe verhouden de resultaten van onze inventarisatie zich tot die van inventarisa- ties gehouden in de jaren zestig, zeventig en begin jaren tachtig? We behandelen deze vragen in drie onder- delen, waarbij we de beantwoording van de F O T O I Limburgse kerken; gastvrij voor vleermuizen'. De kerkzolder in Castenray herbergt een kolonie Bruine grootoorvleermui- zen en de grootste kolonie Laatvliegers in Limburg. eerste twee vragen combineren. Steeds be- spreken we per onderdeel de wijze waarop we de benodigde gegevens hebben verza- meld, waarna we de resultaten weergeven en analyseren. We besluiten dit artikel met conclusies en enkele aanbevelingen voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN WERKWIJZE We hebben zoveel mogelijk kerken met een zolder boven de gewelven (foto 2) en de daar- bij behorende torenspitsen (voor zover aan- wezig) onderzocht in Noord- en Midden-Lim- burg. Op de westelijke Maasoever hebben we daarbij vrijwel alle relevante kerken onder- zocht. Op de oostelijke Maasoever geldt dit ook voor het gedeelte ten noorden van Ven- lo. Ten zuiden van Venlo is het beeld incom- pleet. In aanvulling op de kerkzolders hebben we vier boerderij- en kasteelzolders onder- zocht. Dankzij aanvullende informatie van Jan Kluskens, Ludy Verheggen en Willem Ver-

Transcript of VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me...

Page 1: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

82 M E I 1 9 9 9 l A A R G A N G 8 8 N A T U U R H I S T O R I S C H M A A N D B L A D

VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN jan Buys, Silversteyn 53. 3621 PC Breukelen

Henk Heijligers, Lottumseweg 27, 5872 AA Broekhuizen

Martijn Dorenbosch, Miner/aplaats I 15, 6525 jE Nijmegen

In tijden dat vleermuisonderzoekers nog niet beschikten over

batdetectors was het bezoeken van vleermuisverblijven één van de

weinige goed uitvoerbare inventarisatiemethoden. Maar ook in het

tijdperk van batdetectors heeft deze methode niet afgedaan. Het blijkt

namelijk dat het verblijfplaatsenonderzoek voor sommige vleermuis­

soorten nog steeds de meest effectieve methode is (LIMPENS & BuYS,

1997). Voor grootoorvleermuizen {Plecotus aurituslaustriacus) is dit met

name het geval omdat deze soorten een erg zachte sonar hebben en

dus moeilijk met batdetectors zijn te inventariseren. In Noord- en

Midden-Limburg hebben we in de periode 1986 tot en met 1997 een

tamelijk uitgebreid kerkzolderonderzoek uitgevoerd om deze soorten

op te sporen, niet het minst om een beter beeld te krijgen van de

aanwezigheid van de Grijze grootoorvleermuis {Plecotus austriacus; BUYS,

1996). In dit artikel presenteren we de resultaten van dit onderzoek.

AANLEIDING

In de jaren 1986 tot en met 1989 bezochten

we enkele kerken in Noord-Limburg (Cas-

tenray, Merselo, Broekhuizen en Broekhui-

zenvorst) met het oog op de daar geplaatste

kerkuilenkasten. Toevalligerwijs namen we

op deze kerkzolders ook regelmatig vleer­

muizen waar. Naar aanleiding van het Vleer­

muis Atlas Project ( L i M P E N S et al., 1997) zijn

we systematischer op vleermuizen gaan let­

ten. In 1989 kregen we aanwijzingen dat we

Grijze grootoorvleermuizen op de Noord­

en Midden-Limburgse kerkzolders konden

aantreffen ( B U Y S , 1990). Aangezien we deze

soort niet met behulp van batdetectors kun­

nen herkennen ( B U Y S , 1996; L i M P E N S & B U Y S ,

1997), hebben we zoveel mogelijk kerken

bezocht in de jaren t/m 1993 (het einde van

het atlasproject). Na dit jaar ontstond het

voornemen om een zo volledig mogelijk

overzicht van Noord- en Midden-Limburg te

verkrijgen. W e hebben toen het aantal on­

derzochte kerken uitgebreid. Vanaf 1995 zijn

we een 20-tal kerken blijven volgen in het

kader van het Zoogdiermonitoringproject

van de Vereniging voor Zoogdierkunde en

Zoogdierbescherming ( D E W i j S , 1995).

VRAAGSTELLING

Dit artikel heeft tot doel een zo goed moge­

lijk overzicht van de betekenis van de Noord­

en Midden-Limburgse kerkzolders voor

vleermuizen te geven. Daarbij zoeken we

antwoord op de volgende vragen:

1 Welke kerkzolders fungeren als zomer­

verblijfplaats voor vleermuizen?

2 O m welke soorten gaat het en in welke

mate maken zij gebruik van kerkzolders?

3 Kunnen wede verschillen in het belang van

kerkzolders voor vleermuizen verklaren

aan de hand van de omgeving van die ker­

ken?

4 Hoe verhouden de resultaten van onze

inventarisatie zich tot die van inventarisa­

ties gehouden in de jaren zestig, zeventig

en begin jaren tachtig?

W e behandelen deze vragen in drie onder­

delen, waarbij we de beantwoording van de

F O T O I

Limburgse kerken; gastvrij voor vleermuizen'. De kerkzolder

in Castenray herbergt een kolonie Bruine grootoorvleermui­

zen en de grootste kolonie Laatvliegers in Limburg.

eerste twee vragen combineren. Steeds be­

spreken we per onderdeel de wijze waarop

we de benodigde gegevens hebben verza­

meld, waarna we de resultaten weergeven en

analyseren.

W e besluiten dit artikel met conclusies en

enkele aanbevelingen voor bescherming en

beheer.

K E R K Z O L D E R S EN VLEERMUIZEN

W E R K W I J Z E

W e hebben zoveel mogelijk kerken met een

zolder boven de gewelven (foto 2) en de daar­

bij behorende torenspitsen (voor zover aan­

wezig) onderzocht in Noord- en Midden-Lim­

burg. O p de westelijke Maasoever hebben we

daarbij vrijwel alle relevante kerken onder­

zocht. O p de oostelijke Maasoever geldt dit

ook voor het gedeelte ten noorden van Ven­

lo. Ten zuiden van Venlo is het beeld incom­

pleet. In aanvulling op de kerkzolders hebben

we vier boerderij- en kasteelzolders onder­

zocht. Dankzij aanvullende informatie van Jan

Kluskens, Ludy Verheggen en Willem Ver-

Page 2: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

M A T U U I ; H I S T O R I S C H M A A N D B L A D MEI I 9 ? 9 J A A R G A N G 8 8 83

O >9 jaar onderzocht ( I )

O 7.9 jaar onderzocht (8)

O 4-6 jaar onderzocht (17)

O 1-3 jaar onderzocht (50)

• geen zolder of afgesloten voor vleermuizen

F I G U U R I

Onderzochte zolders, ingedeeld naar aantal jaren van

onderzoek. Tussen haakjes het aantal zolders per

categorie.

goossen hebben we het aantal kerkzolders in

dit overzicht fors kunnen vergroten. In figuur

I geven we de ligging van de onderzochte ker­

ken weer.

Van iedere kerk hebben we de zolder met zak­

lampen afgezocht, waarbij we letten op de aan­

wezigheid van vleermuizen, uitwerpselen,

vraatresten of dode exemplaren. Van vrijwel

alle kerken hebben we de torenspits op ver­

gelijkbare wijze bekeken.

W e beschouwen een zolder als niet toegan­

kelijk voor vleermuizen als de ruimte herme­

tisch van de buitenwereld is afgesloten, dus als

ergeen enkele kier van meer dan enkele milli­

meters breed te vinden is. Dit hebben we op

het oog vastgesteld, waarbij we tamelijk voor­

zichtig zijn geweest: alleen als het echt duide­

lijk was hebben we een zolder als niet toegan­

kelijk voor vleermuizen aangemerkt, het be­

treft in totaal slechts 6 kerken in ons onder­

zoek.

O p een enkele uitzondering na hebben we

steeds één bezoek per jaar aan een zolder ge­

bracht. Tot 1996 deden we dit steeds in de

maanden juni en juli, omdat het dan mogelijk

is om vastte stellen of er juveniele dieren in de

kolonies aanwezig waren. Vanaf 1996 hebben

we de bezoekmaand verlegd naar september.

Dit vanwege indicaties uit andere delen van het

land, dat in september de trefkans hoger is

( M O S T E R T et al., 1996), vanwege het vermin­

derde risico op verstoring in de kwetsbare

kraamperiode (in Duitsland zien onderzoe­

kers om deze reden af van kerkzolderonder­

zoek in de maanden juni en juli, A. Roschen,

mondelinge mededeling. Tenslotte is deze

maand beter inpasbaar in onze agenda's.

Het aantal jaren waarin we een kerkzolder

hebben bezocht varieert van I tot l2(Casten-

ray). 50 kerken bezochten we I tot 3 jaar, 17

kerken 4 tot 6 jaar en 8 kerken 7 tot 9 jaar. In

figuur I geven wede bezoeksintensiteit weer.

V E R B L I J F S T Y P E N

Vleermuizen kunnen op verschillende manie­

ren gebruik maken van een (kerk)zolder. W e

onderscheiden de volgende soorten gebruik:

1 door (kraam)kolonies;

2 door individuele of kleine aantallen vleer­

muizen (vaak mannetjes);

3 als 'tussenstop' tijdens het foerageren dan

wel als foerageerplek.

Bij het interpreteren van onze gegevens delen

we de zolders in naar deze typen gebruik. In

figuur 2 geven we dit weer. W e spreken bij de

Gewone of Bruine grootoorvleermuis (Pleco­

tus auhtus)' van een kolonie als het grootste

aantal dieren per bezoek meer dan vijf be­

draagt. Voor de Grijze grootoorvleermuis

hanteren we drie als ondergrens voor een

kolonie omdat deze soort vaak kleinere kolo­

nies vormt (conform L i M P E N S et al., 1997). W e

spreken van een kraamkolonie als we juvenie­

le dieren hebben waargenomen. Als we regel­

matig dieren in een verblijf hebben waargeno­

men of als we nooit dieren maar wel grote

hoeveelheden verse mest aantroffen, be­

schouwen we het verblijf als regelmatig ge­

bruikt, hierna aangeduid als 'verblijf. Hebben

we alleen sporen van vleermuizen aangetrof­

fen (mest, vraatresten) of slechts zeer inciden­

teel een dier, dan spreken we van een 'pleis-

T A B E L I Determinatie van grootoorvleermuizen

B r u i n e g r o o t o o r v l e e r m u i s

(Plecotus auritus)

licht: vleeslcleurig

groot

stomp

niet of nauwelijks donker gepigmenteerd

geelachtig tot roodachtig bruin

gelig/bruinachtig wit tot geel-beige

terplaats'. Omdat bij een hogere bezoekfre­

quentie de kans dat we vleermuizen aantref­

fen groter is, moeten we daar rekening mee

houden bij het toekennen van een status aan

een zolder. Daarom stellen we als aanvullen­

de eis voor de status 'verblijf dat bij vier of

meer bezoekjaren in minimaal de helft van het

aantal bezoeken vleermuizen aanwezig moe­

ten zijn geweest.

D E T E R M I N A T I E

W e hebben de aanwezige vleermuizen gede­

termineerd aan de hand van zichtbare ken­

merken, zonder de dieren daarbij in de hand

te nemen ( L A N G E et al., 1986; S C H O B E R &

G R I M M B E R G E R , 1987; L A N G E et o/., 1994). Daar­

bij hebben we waar nodiggebruikgemaakt van

verrekijkers. Voor het onderscheid tussen de

Bruinegrootoorvleermuis en de Grijze groot­

oorvleermuis hebben we de werkwijze gehan­

teerd zoals beschreven in B u Y S (1996). In het

kort komt deze er op neer dat we een dier als

Grijze grootoorvleermuis aanmerken als vier

lichaamskenmerken (zietabel I) duidelijk zicht­

baar zijn en voldoen aan de omschrijving in

tabel I. Van alle (mogelijke) Grijze grootoor­

vleermuizen hebben we, tenzij dit technisch

onmogelijk was, dia's gemaakt aan de hand

waarvan we de determinade achteraf hebben

gecontroleerd, voor een deel samen met en­

kele andere personen (Herman Limpens en

Peter Twisk).

Ingeval we alleen uitwerpselen vonden, heb­

ben we deze zo mogelijk gedetermineerd,

waarbij we, vanwege onze ervaring, alleen de

mest van grootoorvleermuizen en Laatvlieger

(Eptesicus serotinus) met zekerheid hebben

kunnen determineren. Van grootoorvleer­

muizen is bekend dat ze vraatsporen in de

vorm van afgebeten vlindervleugels kunnen

nalaten (o.a. S C H O B E R & G R I M M B E R G E R , 1987).

Wanneer duidelijk was dat het om door

grootoorvleermuizen afgebeten vleugels ging

L i c h a a m s k e n m e r k

Huidskleur snuit

'Wrat' bij oog

Vorm snuit

Tragus (oordeksel)

Rugvacht

Buikvacht

G r i j z e g r o o t o o r v l e e r m u i s

{Plecotus austriacus)

d o n k e r : g r i j s - r o z e t o t b r u i n - z w a r t

klein

langgerekt, spits

g r o t e n d e e l s o f g e h e e l d o n k e r g e p i g m e n t e e r d

l i c h t - t o t d o n k e r g r i j s

w i t a c h t i g t o t w i t g r i j s

Indien bij een dier alle vier v e t g e d r u k t e kenmerken duidelijkzichtbaar zijn en aan de omschrijving voor Grijze groot­

oorvleermuis voldoen, achten we determinatie als Gri jze grootoorvleermuis voldoende betrouwbaar (BuYS, 1996).

Page 3: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

84 M E I 1 9 9 9 lAARGANG N A T U U I Ï H I S T O R I S C H M A A N D B L A D

T A B E L II

Resultaten per verblijf.

Zolder coördinaten 1

Grootoor­vleermuizen

(P. auritus/ jaar austriacus)

X y tn 1 V m j V m

Molenhoek 1887 4199 4 P 1 V

Mook 1891 4181 5 P Milsbeek 1939 4153 1 P Ottersum 1961 4128 1 P Afferden 1980 4052 1

Groeningen 1973 4021 2 10 k

Oud Bergen 1997 4014 1 P Kasteel Well ' 2036 3962 4 P Geysteren 2009 3959 1

Merselo 1927 3935 P 1 p 1 Venray, Grote Kerk 1958 3933 2 P Oostrum 1987 3935 6 2 V 2 p 3 Venray, Paterskerk 1959 3927 1 P Leunen 1961 3914 7 P 1 p Meerio 2035 3920 2 p Kasteelke Meerio' 2033 3921 1 p Oirio 2001 3915 6 1 p 1 V Blitcerswijck 20S0 3938 2 1 Meterik 1993 3853 p Castenray 2000 3891 12 10 + kk 15 + kk 1 Melderslo 2C3S 3861 1 V

Swolgen 2056 3894 7 1 p 2 P 2 Broekhuizenvorst 2085 3898 9 6 k 3 V 10 Broekhuizen 2089 3888 9 6 k 8 k

Lottum 2088 3861 8 2 P 1 P 1

Kasteel Arcen' 2104 3872 1 P Kerk Arcen 2101 3876 1 P Griendtsveen 1892 3838 1 1 V

America 1961 3832 5 V 2 V

Kronenberg 1976 3808 5 P 1 P Sevenum 2002 3805 7 P 1 V Lomm 2095 3847 3 V

Grubbenvorst 2080 3815 1 3 V

Velden 2091 3809 3 P Grote kerk Blerick 2080 3761 1 1 V Grote Kerk Venlo 2096 3760 1 V Biest 1776 3633 1 P Weert 1773 3627 1 P Altweercerhelde 1754 3591 1

Tungelroy 1789 3581 2 1 V

Stramproy 1785 3560 4 1 p Meijel 1898 3729 3 1 P 1

Grashoek 1935 3748 5 p 1 p Pannrngen 1962 3712 p 1

Helden 1977 3702 6 1 p 1 Maasbree 2010 3744 4 p 1 p Hout Blerick 2066 3745 1 p Tegelen 2072 3729 1 p Nederweert 1801 3663 4 p 1 p Ospel 1826 3663 3 p Kessel 2016 3670 6 2 p 2 p 1

Reuver 2031 3663 1 p Swartbroek 1818 3601 3 2 V Leveroy 1870 3623 3 2 V

Roggel 1923 3639 1 P Heythuysen 1908 3623 7 13 + kk 1 p 13 Haelen 1948 3609 18 + kk Neer 1969 3635 2 P Nunhem 1953 3617 6 I I > k 20 > k Buggenum 1964 3604 6 1 P 1 P 2 Swalmen 2002 3603 1 P Ell 1834 3590 3 1 V

Hunsel 1846 3555 3 13 + kk Keipen 1855 3592 1 1 V Grathem 1879 3558 3 P Horn 1943 3577 1 1 V Neeritter 1842 3527 P Thorn 1867 3524 3 P Wessem 1894 3521 3 3 V

Heel 1906 3543 2 1 V Mortelshof' 1963 3513 2 25 + kk Sint Odiliënberg 1977 351 1 1 2 V

Grote kerk Echt 1886 3463 1 1 V

Posterholt 2001 3483 1 8 k 4 V

Abdij Lilbosch 1920 3439 3 1 V 2 Martahoop 1957 3447 1 2 v

Bruine groot- Grijze groot- overige

oorvleermuis oorvleermuis soorten

(P. auritus) (P. austriacus)

j v m j V soort

75

4

,:L,, P I

k I

108

kk

Es Es

+ kk Es

E?

P V

P

P

Es Es

Es. Pp

Es

kk Es

Es Es

p Mm. Es

P Es

p Es. indet

P Es

P Es

P Es

Es Es

p indet

k indet

p indet

p indet

p indet

V Es

T o e l i c h t i n g tabel II

Alleen de zolders die toegankelijk waren voor vleermui­

zen zijn weergegeven.

' = geen kerkzolder

jaar = aantal onderzoeksjaren

m = maximum aantal (per bezoek) aangetroffen die­

ren

j = indien juvenielen zijn waargenomen vermelden

we een +

V = verblijfstype (zie figuur 2 voor betekenis codes)

indet = Vleermuizen ongedetermineerd (Ciiiroptera

spec.)

Mn = Franjestaart (Myotis nattereri)

Mm = Vale vleermuis (Myotis myotis)

Pp = Dwergvleermuizen {Pipistrellus pipistrelluslna-

ti)USii)

Es = Laatvlieger (Eptes/cus serotinus)

(te zien aan bijtsporen) hebben we dit als aan­

wijzing voorgebruik van de zolder doorgroot-

oorvleermuizen gebruikt.

R E S U L T A T E N E N D I S C U S S I E

Van de 9 3 bezochte (kerk)zolders hebben we

bij 7 6 kunnen vaststellen of en in welke mate

vleermuizen er gebruik van maken. Zestien

(figuur 3) waren niet toegankelijk voor vleer­

muizen of hadden geen zolder. Eén zolder

(Haler) kon niet door ons worden bezocht (te

gevaarlijk). In tabel II geven we een overzicht

van de resultaten per kerkzolder; in tabel III

vatten we de resultaten per soort samen. O p

7 3 zolders ( 9 6 % ) hebben we (sporen van)

vleermuizen aangetroffen. In totaal hebben we

6 soorten aangetroffen. Verder hebben we op

6 zolders niet determineerbare (sporen van)

vleermuizen waargenomen. Twaalf zolders

( 1 6 % ) herbergen een (kraam)kolonie, 2 7 ( 3 6 % ) gelden als verblijf voor één of meer

soorten, 3 4 ( 4 5 % ) als pleisterplaats.

De aanwezigheid van vleermuizen is ruim

twee keer zo hoog als recentelijk in Noord-

Holland is vastgesteld, waar op 4 6 % van de

onderzochte zolders (sporen van) vleermui­

zen zijn aangetroffen ( K A P T E Y N , 1993). In ver­

gelijking met Zuid-Holland steken de Noord­

en Midden-Limburgse zolders nog iets gunsti­

ger af: 9 6 % tegen 4 2 % ( M O S T E R T et al., 1996).

Dit verschil is noggroter wanneer we hetaan-

t a l voor vleermuizen toegankelijke verblijven

waar dieren zijn aangetroffen vergelijken: in

ons onderzoek 5 3 ( 7 0 % ) , tegen 1 9% in Noord-

Holland en 1 1 % in Zuid-Holland. Hierbij moe­

ten we wel aantekenen dat onze onderzoeks-

intensiteit voor een deel van de kerken gro­

ter is geweest dan in de Noord- en Zuid-Hol­

landse onderzoeken, zodat de trefkans in ons

onderzoek hoger is. O o k de aanwezigheid van

vier kasteel- en boerderijzolders (zie tabel III,

Page 4: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

N A T U U R H I S T O R I S C H M A A N D B L A D M E I 1 9 9 9 JAARGANG 8 8 85

F O T O 2 Het afzoeken van een kerkzolder

(Heythuysen) met zaklamp en verrekijker.

alle met (sporen van) vleermuizen, vertekent onze resultaten iets in gunstige zin, zij het ge­ring omdat het om slechts enkele zolders gaat. Bij een vergelijkbare inventarisatie in Zuid-Limburg ( H O O G E V E E N , 1997) was het aandeel (kraam)kolonies in de kerken met vleermui­zen ( 5 3 % ) hoger dan in ons onderzoek (16%) .

Deze verschillen suggereren een groter belang van kerkzolders voor vleermuizen naarmate kerken verder naar het zuidoosten liggen. Of dit daadwerkelijk zo is, is nog maar de vraag. Uit L I M P E N S & B U Y S ( 1 9 9 7 ) blijkt dat grootoor­vleermuizen relatief meer voorkomen op zandgronden en in het heuvelland van Zuid-Limburg. Degrotere presentie op kerkzolders kan dan het gevolg zijn van het feit dat grotere populaties van grootoorvleermuizen tot ge­volg hebben dat kerkzolders meer worden gebruikt. Het relatieve belang van kerkzolders ten opzichte van andere verblijven hoeft dan niet groter te zijn.

Wanneer we de aangetroffen soorten verge­lijken, komt de dominantie van grootoorvleer­muizen (beide soorten) overeen met de Noord- en Zuid-Hollandse onderzoeken, evenals met het Zuid-Limburgse onderzoek. De positie van de Laatvlieger als tweede past in het Hollandse beeld, maar niet in dat van Zuid-Limburg, waar de soort niet is aangetrof­fen. In tegenstelling tot Noord-Holland, Zuid-Holland en Zuid-Limburg hebben we geen baardvleermuizen {Myotis mystadnuslbrandtii)

op de zolders aangetroffen.

G R O O T O O R V L E E R M U I Z E N Waarnemingen van niet nader gedetermi­neerde grootoorvleermuizen hebben ofwel betrekking op sporen ofwel dieren die we niet met voldoende zekerheid tot één van beide soorten grootoorvleermuizen konden deter­mineren: ze voldeden niet aan de vereisten zoals vermeld in tabel I of de omstandigheden lieten een goede determinatie niet toe. In fi guur 4 geven we de waarnemingen van niet nader gedetermineerde grootoorvleermui­zen weer. Daarbij laten we de zolders waarwe op enig moment wel Bruine of Grijze groot­oorvleermuizen hebben aangetroffen onver­meld. Het is immers aannemelijk dat de niet nader gedetermineerde dieren of de sporen van grootoorvleermuizen betrekking hebben op de waargenomen soort(en). Het merendeel van de pleisterplaatsen heeft betrekking op waarnemingen van alleen uit­

werpselen of vraatresten ( 2 5 zolders). Op twee zolders (Lomm en Melderslo) troffen we grote hoeveelheden mest aan, zodat deze de status 'verblijf 'kregen.

BRUINE GROOTOORVLEERMUIS In figuur 5 geven we de verspreiding van de Bruine grootoorvleermuis weer. We hebben deze soort verspreid over vrijwel het gehele onderzoeksgebied aangetroffen. Zeker als we kijken naar de (kraam)l<olonies valt een zeke­re clustering in Noord-Limburg (Broekhuizen - Castenray) en Midden-Limburg (Leudal -Roerdal) op. Bij de analyse van de omgeving van verblijven komen we hier op terug. Ver­der valt een 1 0 0 % aanwezigheid op de bezoch­te zolders ten zuidoosten van Roermond op

(waar zoals gezegd niet alle zolders zijn onder­zocht, zodat dit hoge percentage wellicht ge­flatteerd is).

GRIJZE GROOTOORVLEERMUIS Figuur 6 geeft een overzicht van de versprei­ding van de Grijze grootoorvleermuis. Deze soort vertoont twee clusters: één in Noord-Limburg (Oostrum - Broekhuizenvorst) en één in Midden-Limburg, met Heythuysen als kern en Kessel - Meijel als satellieten. Verder hebben we de soort in zuidelijk Midden-Lim­burg (de abdij Lilbosch) aangetroffen. Ten op­zichte van eerder gepubliceerde overzichten van verblijven van deze soort in de onder­zoeksperiode ( B U Y S , 1996; B U Y S & V E R G O O S -

S E N , 1997) zijn de volgende verblijven nieuw:

juve-nielen?

ja

>5(3) ia dieren?

nee

> 3 be­ > 50% zoeken? p dieren?

kraamkolonie (KK)

kolonie (K)

dieren aanw?

F I G U U R 2

Indeling in verblijfstypen.

Zie tekst voor nadere

toelichting.

ja

verblijf (V)

veel mest? ja

pleisterplaats (P)

Page 5: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

86 M E I 1 9 9 9 jAARGAHG 8 8 N A T U U R H I S T O R I S C H M A A N D B L A D

T A B E L III

Resultaten per soort

verblljfstype Pleisterplaats Verblijf Kolonie Kraamkolonie totaal

S o o r t Franjestaart (Myotis nattererPf 0 1 0 0

Vale vleermuis {Myotis myotis) 1 0 0 0

Dwergvleermuizen {Pipistrellus pipistrelluslnathusii) 1 0 0 0

Laatvlieger (Eptesicus serotinus) 15 4 O 2

Grootoorvleermuizen (P/ecotusauntus/austnocus) 41 10 5 3

Bruinegrootoorvleermuis (P. auritus) 13 16 2 3

Grijze grootoorvleermuis (P. austriacus) 8 3 2 1

Vleermuizen ongedetermineerd (Chiroptera spec.) S O I O

alle soorten (n)' 34 27 6 6

alle soorten (%) 45 36 8 8

'per zolder rekenen we steeds met de hoogst aangetroffen status van de aangetroffen soort(en)

I

I

I

21

59

34

14

6

73

96

Blitterswijck, Swolgen, Panningen (foto 4) en

Kessel. Het verspreidingsbeeld is met deze

nieuwe waarnemingen niet wezenlijk gewij­

zigd. Daarnaast is het aantal van 1 0 dieren in

Broekhuizenvorst fors hoger dan het groot­

ste aantal in genoemde overzichten (3 ) .

L A A T V L I E G E R

De Laatvlieger hebben we vooral in Noord-

Limburg aangetroffen (figuur?). De twee aan­

getroffen kraamkolonies zijn fors van omvang

(tabel II): 7 5 dieren in Groeningen (Noord-

Brabant) en 108 in Castenray. Deze omvang

hebben we overigens bepaald aan de hand van

uitvliegende dieren in de periode dat de jon­

gen nognietvliegvlugzijn (mei-juni). Ongeveer

tegelijkertijd hebben we ook op de zolders ge­

teld. Dit leverde lagere aantallen op ( 5 4 in

Groeningen en 5 0 in Castenray). Dit verschil

onderstreept de beperkte geschiktheid van

kerkzolderonderzoek voor aantalsbepalingen

bij deze soort ( L i M P E N S & B u Y S , 1997) en kun­

nen we verklaren aan de hand van het feit dat

de dieren zich grotendeels ophouden tussen

dakbeschot en leien (dan wel zich daar terug­

trekken zodra mensen de zolder betreden).

De aanwezigheid van de soort is makkelijker

vast te stellen: aan de hand van mest.

De kolonie in Castenray is hiermee de groot­

ste in Limburg ( K A P T E Y N , 1997). In Noord-

Holland zijn overigens nog grotere kolonies

aangetroffen: tot 150 dieren ( K A P T E Y N , 1997).

Vergelijken we de aanwezigheid van Laatvlie-

gers op kerkzolders met de resultaten van

batdetectoronderzoek ( K A P T E Y N 1997), dan

wordt duidelijk dat kerkzolders in Noord- en

Midden-Limburg van beperkt belang zijn voor

deze soort.

O V E R I G E S O O R T E N

Naast de hierboven beschreven soorten

hebben we -steeds in kleine aantallen- nog

enkele andere soorten aangetroffen. Het

gaat om de Franjestaart {Myotis nattereri).

Vale vleermuis {Myotis myotis), en dwerg­

vleermuizen {Pipistrellus pipistrelluslr)athusii;

z i e t a b e l II en III). Hiervan is de waarneming

van een Vale vleermuis aan de buitenkant van

de kerktoren in Sevenum opmerkelijk (foto

5; B U Y S , 1992 ) . Overigens gebruikt deze

soort ook in Zuid-Limburg incidenteel kerk­

zolders ( H O O G E V E E N , 1997). W e hebben een

niet nader gedetermineerde kolonie aange­

troffen in Swartbroek. H e t gaat om op de

zolder (boven de sacristie) rondvliegende

dieren, die n i e t konden worden gedetermi­

neerd. Gezien de aanwezigheid van Bruine

grootoorvleermuizen in andere jaren betreft

het waarschijnlijk deze s o o r t .

F I G U U R 3

Onderzociite zolders

^ Zolder toegankelijk voor vleermuizen (n=76).

• Geen zolder (n= 10) Q Zolder niet toegankelijk voor

vleermuizen (n=6). O niet onderzocht (n=l)

F I G U U R 4

Grootoorvleermuizen

O. ' Kraamkolonie {n= I)

O Kolonie (n=l)

O Verblijf {n=8)

O Pleisterplaats (n=26)

a Overige toegankelijke zolders

F I G U U R 5

bruine grootoorvleermuis

O Kraamkolonie (n=3)

O Kolonie (n=2)

O Verblijf (n-16)

O Pleisterplaats {n= 13)

• Overige toegankelijke zolders

Page 6: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

N A T U U R H I S T O R I S C H M A A N D B L A D M E I 1 9 9 9 l A A R G A N G 8 8 87

P E R I O D E

Zoals vermeld hebben we aan het einde van

de onderzoeksperiode de bezoeken in de

nazomer (september) afgelegd.

Deze wijziging heeft een verbetering van de

inventarisatieresultaten opgeleverd. M e t

name de gemiddelde groepsgrootte van

grootoorvleermuizen (Bruine, Grijze en niet

nader gedetermineerde samen) is aanzienlijk

groter (figuur 8). De trefkans (aantal zolders

met vleermuizen als percentage van het aan­

tal bezochte zolders) wijkt daarentegen niet

noemenswaardig af Hiermee lijkt de ervaring

van M o S T E R T et al. (1996) te worden beves­

tigd: in de nazomer is de groepsgrootte van

grootoorvleermuizen op kerkzolders gro­

ter.

K E R K T O R E N S

In de meeste kerken hebben we zowel de

zolder als de torenspits onderzocht op de

aanwezigheid van vleermuizen, zij het dat de

torens slechts enkele keren zijn onderzocht.

Regelmatig troffen we enkele vleermuizen

aan, vrijwel steeds tegelijkertijd met een gro­

t e r aantal op de zolder.

Deze aantallen hebben we in de hiervoor

gepresenteerde gegevens niet apart onder­

scheiden. Alleen in Sint Odiliënberg herberg­

de alleen de toren Bruinegrootoorvleermui-

zen.

F I G U U R 6

Grijze grootoorvieermuis

O Kraamkolonie (n=l)

O Kolonie {n=2)

O Verblijf (n=3)

O Pleisterplaats {n=l

• Overige toegankelijke zolders

VERBLIJVEN EN HUN OMGEVING

W E R K W I J Z E

Uit ons onderzoek komt naar voren dat op

een fors percentage van de Noord- en Mid­

den-Limburgse kerkzolders vleermuizen

aanwezig zijn. Daarbij isdemate waarin vleer­

muizen deze zolders als verblijf gebruiken

sterk uiteenlopend. De vraag is dan: kunnen

we een patroon in deze verschillen ontdek­

ken? Als er een patroon is, dan ligt het voor

de hand dat het samenhangt met de biotoop-

F I G U U R 7

Laatvlieger

O Kraamkolonie (n=2)

O Kolonie {n=0)

O Verblijf (n=3)

O Pleisterplaats {n= 16)

• Overige toegankelijke zolders

F O T O 3 I

Bru/ne grootoorvleermuizeri op de

kerkzolder van Haelen

eisen die vleermuizen stellen. Daarbij gaat het

o m ( B U Y S & U M P E N S , 1998):

• verblijfplaatsen;

• foerageergebieden;

• infrastructuur voor verplaatsing tussen

foerageergebieden en verblijfplaatsen.

W e hebben een aantal gegevens over de om­

geving van de door ons onderzochte kerken

verzameld, die met de genoemde functies sa­

menhangen. In tabel IV geven we een over­

zicht van deze omgevingskenmerken en de

wijze waarop we deze hebben verzameld. In

deze tabel geven we bij ieder omgevingsken­

merk aan wat de relatie is met de genoemde

functies.

Voor de kwaliteit van de foerageergebieden

zijn geen directe indicatoren (biomassa en

soortensamenstelling entomofauna en ver­

loop voedselaanbod door het seizoen) op

een bruikbare manier beschikbaar. Met de

gebruikte set omgevingskenmerken denken

we desondanks een aardig compleet beeld

van relevante factoren voor de biotoopkwa­

liteit voor grootoorvleermuizen te kunnen

geven.

Een goede analyse van de zo verzamelde ge­

gevens vergt toepassing van geavanceerde

statistische analysemethoden, maar dat valt

op dit moment buiten onze mogelijkheden.

In dit artikel beperken we ons daarom tot een

eenvoudige analyse aan de hand van enkele

simpele statistische gegevens: gemiddelden

en spreiding. Alleen voor het type dakbedek­

king (tabel V) hebben we een statistische

toets uitgevoerd (X^-toets). Daaruit bleek

dat de verschillen in deze tabel geen van alle

Page 7: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

88 M E I 1 9 9 9 l A A R G A N G N A T U U l î H I S T O R I S C H M A A N D B L A D

T A B E L IV

Verzamelde omgevingskenmerken ^

O m g e v i n g s k e n m e r k

Dakbedekking I

Loofbomen binnen 50 meter

Oppervlakte bos

Percentage loofbos

Lengte lijnvormige elementen

T o e l i c h t i n g

D o o r kleur en vorm van dakpannen versus leien kunnen er verschil­

len in het temperatuurregime op een zolder ontstaan. B R A A K S M A &

V A N W I J N G A A R D E N ( 1 9 6 4 ) vermelden een voorkeur van grootoor­

vleermuizen voor geleidekte kerken.

Grootoorvleermuizen zijn echte boomkroonjagers ( J A N S E N & BUYS,

1 9 9 7 ) . D e aanwezigheid van loofbomen in de directe omgeving zou

dan een gunstige factor kunnen zijn.

Bos wordt beschouwd als een aantrekkelijk fourageergebied voor

grootoorvleermuizen ( J A N S E N & BUYS, 1 9 9 7 ) .

Loofbomen worden beschouwd als gunstiger voor grootoorvleermui­

zen dan naaldbomen vanwege de daaraan verbonden entomofauna

( J A N S E N & B U Y S , 1 9 9 7 ) .

Lijnvormige elementen (heggen, lanen etc.) bieden zowel voedsel als

beschutting en fungeren als vliegroute voor vleermuizen (LiMPENS et

ai. 1 9 9 7 ) .

W i j z e v a n v e r z a m e l e n

Genoteerd tijdens bezoeken.

Tijdens bezoeken genoteerd. Dr ie klassen:

1. Geen of nauwelijks

2. Enige bomen of vrij jonge bomen

3. Vee! en/of grote bomen

Oppervlakte grof bepaald aan de hand van topografische kaart

1:25.000.

Aan de hand van topografische kaart 1:25.000.

Aan de hand van de topografische kaart 1:25.000 met een

curvimeter, exclusief bosranden.

Afstand tot dichtstbijzijnde bos van > I ha H o e dichterbij een bos hoe gemakkelijker het is om het te benutten Aan de hand van de topografische kaart 1:25.000.

als fourageergebied en hoe groter de kans dat een zolder wordt ge­

bruikt als (kraam)koionie, zeker in de periode dat wijfjes hun jongen

in de kolonie achterlaten en veel op en neer vliegen.

Aantal ecotooptypen per km^ D e diversiteit in landschapstypen is een maat voor de diversiteit in bio­

tooptypen en daarmee een indicator voor biotoopkwaliteit: een gro­

tere diversiteit aan biotooptypen biedt een breder spectrum aan in­

secten en dus bijvoorbeeld meer voedselzekerheid door het seizoen,

maar waarschijnlijk ook een in absolute zin groter voedselaanbod.

Aan de hand van de Landschapsecologische atlas van Nederland

(19 9 7 ) ; in het km-hok waar de zolder ligt plus de acht omringende

km-hokken hebben we het gemiddeld aantal ecotooptypen per

km^ bepaald. Ecotooptypen zijn landschapselementen, ingedeeld

naar vegetatietype en milieukenmerken (droog/nat e t c ) .

T A B E L V

Dakbedekking onderzochte kerken

Alle kerken (n=76)

Geen grootoorvleer­

muizen (n=3)

Grootoorvleermuizen

Pleisterplaats (n=36)

Verblijf (n=26)

Kolonie (n= l I)

L e i e n (%) P a n n e n (%)

74

33

72

73

82

Grijze grootoorvleermuizen

Alle zolders met Gri jze

grootoorvleermuizen (n= 14) 86

Pleisterplaats (n=8) 75

Verblijf (n=3) 100

Kolonie(n=3) 100

26

66

28

27

18

14

25

O

O

significant waren (p>0,05). In figuur 9 tot en

met 14 geven we de gevonden waarden voor

de overige omgevingskenmerken weer,

steeds het gemiddelde en de spreiding voor

de verschillende typen zolders. Omdat alleen

grootoorvleermuizen van het merendeel van

de kerken gebruik maken, beperken we ons

tot die soortgroep. Wel kijken we in hoever­

re de omgeving van zolders waar we Grijze

grootoorvleermuizen hebben aangetroffen

afwijkt van de overige zolders.

G R O O T O O R V L E E R M U I Z E N

Al eerder gaven we aan dat de aanwezigheid

van deze soortgroep een zekere clustering

vertoont. Wat daarbij als eerste opvalt, is dat

al deze clusters gekoppeld zijn aan streken

met nog vrij kleinschalige landschappen van

beekdalen of oude maasmeanders. Kennelijk

is een dergelijk landschap aantrekkelijk voor

grootoorvleermuizen.

Dit komt echter niet duidelijk terug in de

verzamelde omgevingskenmerken; deze lo­

pen voor de drie onderscheiden verblijfsty-

pen weinig uiteen. De gemiddelden en sprei­

dingen zijn steeds min of meer gelijk. Bij het

aantal ecotooptypen (landschappelijke diver­

siteit) en de afstand tot bos van groter dan I

ha valt op dat de kolonies een minder grote

T A B E L VI

Vergelijking oude waarnemingen met huidige onderzoeksperiode (grootoorvleermuizen)

O u d e w a a r n e m i n g e n

geen gegevens

niet toegankelijk

geen grootoren

pleisterplaats

verblijf

kolonie

kraamkolonie

totaal

g e e n v l e e r m u i z e n p l e i s t e r -

o f s p o r e n p laa ts

3 20

1 3 1

H u i d i g e o n d e r z o e k s p e r i o d e

v e r b l i j f k o l o n i e k r a a m k o l o n i e geen z o l d e r n i e t níet t o e g a n k e l i j k o n d e r z o c h t

36 26

t o t a a l

46

I

2

4

23

6

1 1

93

In de tabel staat het aantal zolders per combinatie verblljfstype. Donker gearceerd: achteruitgang t.o.v. oude waarnemingen, licht gearceerd: verbetering.

Page 8: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

N y V T U U U H I S T O R I S C H M A A N D B L A D M E I I 9 9 9 J A A R G A N G 8 8 89

spreidingvertonen. Kolonies hebben gemid­

deld vaker veel en/of grote loofbomen bin­

nen 5 0 m van de kerk (zich uitend in een ho­

gere gemiddelde klasse, figuur 9 ) . Dit sugge­

reert dat deze omgevingskenmerken rele­

vant zijn voor de aanwezigheid van kolonies,

maar zonder nadere (statistische) analyse

kunnen we dit niet met zekerheid vaststellen.

Wanneer we kijken naar de percentages in

tabel V, valt op dat we wat vaker (maar niet

significant) kolonies dan andere verblijfsty­

pen onder leien daken hebben aangetroffen.

Dit spoort met de bevindingen van B R A A K S -

M A & V A N W I J N G A A R D E N ( 1 9 6 4 ) .

Tenslotte valt op dat de drie voor vleermui­

zen toegankelijke kerken waar we geen

vleermuizen hebben aangetroffen (Afferden,

Geysteren, Altweerterheide) in een bosrij­

ke, structuurrijke omgeving liggen: veel bos

op korte afstand, veel landschapselementen

en een grote diversiteit aan ecotopen. Alleen

het percentage loofbos is gemiddeld lager

dan bij de overige verblijftypen.

Dit fenomeen is op het eerste gezicht

vreemd; we zouden in zo'n omgeving een flo­

rerende populatie grootoorvleermuizen ver­

wachten en daaraan gekoppeld goed bezette

zolders. Dat dit niet het geval is, hangt ken­

nelijk niet samen met de door ons bepaalde

omgevingskenmerken. Mogelijk speelt de

dakbedekking een rol. Twee van de drie ker­

ken hebben een dakbedekking van pannen

(zie tabel V); dit is relatief veel vergeleken met

de totale groep kerken. In het geval van

Geysteren kan meespelen dat deze kerk

sinds jaar en dag een paartje Kerkuilen huis­

vest op het (kleine) deel van de zolder dat

toegankelijk en geschikt is voor vleermuizen.

Het is bekend dat Kerkuilen jagen op vleer­

muizen ( B R A A K S M A & V A N W I J N G A A R D E N ,

1964).

hun omgeving is relatief rijk aan landschaps­

elementen en ecotooptypen. Dit suggereert

dat Gri jze grootoorvleermuizen minder

sterk aan bos zijn gebonden en meer aan een

gevarieerd, bomenrijk cultuurlandschap.

Deze bevindingen sluiten aan bij die van B A -R A T U D ( 1 9 9 0 ) , die hoofdzakelijk foerageer-

gedrag in boomkronen en gebouwen waar­

nam. K I E P E R & V E I T H ( 1 9 9 8 ) vonden daaren­

tegen een veel gevarieerder landschapsge-

bruik door foeragerende Grijze grootoor­

vleermuizen, met het accent op loofbos en in

mindere mate boomgaarden en tuinen.

De verblijven en kolonies zaten zonder uit­

zondering onder een leien dak, wat een voor­

keur voor dit type dakbedekking suggereert.

VERGELI JK ING MET EERDERE INVENTARISATIES

W E R K W I J Z E

Aangezien het inventariseren van kerkzol­

ders al een reeds lang toegepaste methode

is, kunnen we een vergelijking maken met

oudere gegevens. Voor het onderzoeksge­

bied zijn gegevens beschikbaar die zijn ge­

bruikt voor B R O E K H U I Z E N et al. ( 1992 ) , G L A S

( 1 9 8 6 ) en K N O O R S & V E R G O O S S E N ( 1 9 8 4 ) .

Deze gegevens zijn verzameld in de periode

tussen 1965 en 1985. Deze periode is wel

langer dan de periode van ons onderzoek,

maar dat lijkt geen bezwaar voor een verge­

lijking tussen de uitkomsten. Omdat we de

beschikking hadden over de gedetailleerde

basisgegevens (uit het zogenoemde CZ I -be-

stand en aantekeningen van enkele personen)

kunnen we de vergelijking per individuele

kerk maken. W e hebben ons daarbij beperkt

F O T O 4 Grijze grootoorvleermuis op de

kerkzolder in Pattrtir)gen

tot het vergelijken van de door ons onder­

zochte kerken waarvan we oudere gegevens

hadden: de helft (n=47). De aanwezigheid van

alleen uitwerpselen of vraatresten is niet in

de CZI-bestanden opgenomen, dus daar

moeten we in de vergelijking rekening mee

houden. O o k voor de oude waarnemingen

(met een zeer uiteenlopend aantal bezoekja-

ren per kerk) classificeren we de verblijven

volgens het systeem van figuur 2.

W e beperken de vergelijking tot de twee

G R I J Z E G R O O T O O R V L E E R M U I S

De kolonies van de Grijze grootoorvleer­

muis vertonen eenzelfde patroon in de ver­

spreiding als die van de grootoorvleermui­

zen.

Dit patroon vinden we wat meer uitgespro­

ken terug in de waarden voor de omgevings­

kenmerken. De kolonies springen er enigs­

zins uit, waarbij we wel moeten bedenken dat

het om slechts drie zolders gaat, wat een

minder grote spreiding kan opleveren. W e

hebben kolonies gevonden in kerken met vrij

weinig bos inde omgeving en wat verder van

bos verwijderd. Alle kolonies hebben een

ruime hoeveelheid loofbomen binnen 5 0 m,

F I G U U R 8

Trefkans en groepsgrootte

(grootoorjvleermuizen op

kerkzolders.

I I Groepsgrootte grootoorvleermuizen totaal Trefkans grootoor­vleermuizen totaal Trefkans vleermuizen

4 2

1992 1993 1994 1995 jaar

Page 9: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

90 M E I 1 9 9 9 l A A R G A N G 8 8 N A T U U R H I S T O R I S C H M A A N D B L A D

Loofbomen binnen 50 m

GrotMoorvleermuizen • M Gri|ze gr

oppervlakte bos binnen 1 km

JL

I i I ï

percentage loofbos

140%

120%.

100%.

Grooloorvleermulzeti Grijze gtootoorvleeMmil?en

t I

I !

afstand tot bos > 1 ha

a s s I

e e B

I I i

F I G U U R 9

De gemiddelde klasse voor

aanwezigheid van

loofbomen binnen 50

meter van de

(kerk)zolders.

Toelichting voor de figuren

9tlm 14:

De stoven geven de

gemiddelde waarde voor

een type (pleisterplaats,

kolonie etc.) categorie

(vooruitgegaan etc.) weer.

De verticale lijnen geven

de spreiding (gemiddelde

plus en min standaardaf­

wijking) weer.

In tabel IV is vermeld hoe

de gegevens zijn

verzameld.

F I G U U R 10

Oppervlakte bos binnen

I kilometer van

(kerk)zolders.

Zie figuur 9 voor

toelichting

F I G U U R I I

Percentage loofbos van de

bossen binnen I kilometer

van de (kerk)zolders.

Zie figuur 9 voor

toelichting

F I G U U R 12

Afstand (meters) tussen

de (kerk)zotder en het

dichtstbijzijnde bos groter

dan I ha

Zie figuur 9 voor

toelichting

meest talrijke soorten: Bruine en Gri jze

grootoorvleermuis. Omdat bij eerdere in­

ventarisaties alleen onderscheid werd ge­

maakt tussen beide soorten op basis van

schedelkenmerken, maken we de vergelijking

eerst voor grootoorvleermuizen. Vervol­

gens vergelijken we voor de Grijze grootoor­

vleermuis de individuele vindplaatsen.

Bij de vergelijking spreken we van een ach­

teruitgangals het verblijfstype in onze inven­

tarisatie 'lager' (= minder intensief gebruikt

door grootoorvleermuizen) is dan op basis

van de oude waarnemingen. Bijvoorbeeld

een verandering van kolonie naar pleister­

plaats. Vooruitgang is vanzelfsprekend het

omgekeerde.

R E S U L T A T E N E N D I S C U S S I E

G R O O T O O R V L E E R M U I Z E N

In tabel VI geven we de veranderingen in

waarnemingen weer. Uit deze tabel blijkt dat

op 22 van de 47 zolders (47%), waarvan we

oude waarnemingen hebben, sprake is van

achteruitgang (donker gearceerd in tabel VI).

Het gaat vooral om (kraam)kolonies (10) en

verblijven (12), die nu veelal nog incidenteel

doorgrootoorvleermuizen worden bezocht

(pleisterplaatsen). Hier staat een verbetering

tegenover in 6 zolders (13%, licht gearceerd

in tabel VI), waarbij de 'winst' aan (kraam-)

kolonies beperkt is (slechts 2). Hierbij moe­

ten we wel bedenken dat van de 46 zolders

waarvan we geen oude gegevens hebben, een

deel zeker bezocht zal zijn en het aanneme­

lijk is dat een deel van de 'nieuwe' verblijven

(9) en (kraam)kolonies (3) een verbetering

ten opzichte van de oude situatie vertegen­

woordigen. Immers, destijds zijn er hooguit

sporen van vleermuizen aangetroffen (die

niet in het waarnemingenbestand zijn opge­

nomen), wat zou leiden tot de classificatie

pleisterplaats. W e kunnen alleen niet vast­

stellen welk deel. Per saldo zal het aantal

(kraam)kolonies dus zijn afgenomen. Voor de

overige verblijftypen is het moeilijker een uit­

spraak te doen.

In figuur 15 geven we de veranderingen ruim­

telijk weer. Daarbij valt op dat de zolders

waar sprake is van vooruitgang op één na in

Midden-Limburg zijn te vinden. Kijken we

naar de omgevingskenmerken (in de figuren

9 t/m 14) dan wijken deze kerken nauwelijks

af van alle voor vleermuizen toegankelijke

kerken. Alleen het gemiddelde percentage

loofbos ligt hoger.

De zolders waar we achteruitgang hebben

geconstateerd liggen gemiddeld verder van

Page 10: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

N A T U U l î H I S T O R I S C H M A A N D B L A D M E I 1 9 9 9 J A A R G A N G 8 8 91

bos groter dan I ha, hebben minder bos bin­

nen I l<m en liggen in een omgeving met een

wat lagere landschappelijke diversiteit. Dit

sluit aan bij onze eerdere bevindingen en lijkt

daarmee het belang van deze factoren te be­

vestigen.

O o k in Noord-Hol land ( K A P T E Y N , 1993),

Zuid-Holland ( H O S T E R T et o/., 1996) en Zuid-

Limburg ( H o O G E V E E N , 1997) is een achter-

uitganggeconstateerd.Omdatdie onderzoe­

ken een wat andere analysemethode hante­

ren om de achteruitgang vast te stellen, is het

moeilijk na te gaan of de orde van grootte van

de door ons geconstateerde achteruitgang

wel of niet met die in andere regio's overeen­

komt.

G R I J Z E G R O O T O O R V L E E R M U I S

De oude waarnemingen van de G rijze groot­

oorvleermuis zijn vrij precies bekend. W e

gaan voor deze zeldzame soort na welke ver­

schuivingen er zijn opgetreden door de sta­

tus van de oude vindplaatsen te vergelijken

met die uit ons onderzoek. In tabel VII geven

we een overzicht. Van vijf van de kerken waar

we in ons onderzoek Grijze grootoorvleer­

muizen hebben aangetroffen hebben we geen

oude gegevens. Alleen uit Heythuysen is deze

lengte landschapselementen (km)

Graotooi eemuiïen • <—-

soort in beide perioden waargenomen. Van

de kerk in Broekhuizenvorst was al wel een

kolonie grootoorvleermuizen bekend (zie

tabel VII). In deze kerk zijn echter ruim 30 jaar

geleden foto's gemaakt van vliegende Grijze

grootoorvleermuizen door Egon Menz (H.

Limpens, mondelinge mededeling), zodat we

gevoeglijk kunnen veronderstellen dat de

soort toen ook al een kolonie vormde in deze

kerk.

O p de overige oude vindplaatsen zijn in ons

onderzoek geen Grijze grootoorvleermui­

zen waargenomen; in Ysselsteyn omdat daar

de kerk is vervangen door een modern ge­

bouw zonder zolder. Eén 'oud' verblijf

(Maasniel) waarin het verleden Grijze groot­

oorvleermuizen zijn waargenomen is niet

door ons onderzocht. Hier staat tegenover

dat in ons onderzoek een fors aantal nieuwe

vindplaatsen bekend is geworden. Dit heeft

in iedergeval deels te maken met de door ons

gehanteerde determinatiemethode. Daarom

hebben we in t a b e l VII ook aangegeven of er

in het betreffende verblijf niet nadergedeter-

mineerde grootoorvleermuizen zijn aange­

troffen in het verleden. O p één kerk na (Bug­

genum) is dit het geval, waarbij de 'verblijven'

veelal zijn veranderd in 'pleisterplaats'. Dit is

Grijze grootoorvleefmuizen

F I G U U R 13

Lengte fkZ/ometers) aan

lijnvormige landschaps­

elementen (exclusief

bosranden) binnen

I kilometer van de

(kerk)zolders

Zie figuur 9 voor

toelichting

aantal IPI-codes per km2

QrootoorvleermUion • Grijze grootoorvleermuizen

I 8 S Ê

F I G U U R 14

Landschappelijke

diversiteit rond de

(kerkjzolders. Het aantal

ecotooptypen per km- in

de 9 kilometerhokken

rondom de (kerkjzolder.

Zie figuur 9 voor

toelichting

F O T O 5 In 1991 hing er een Vale vleermuis aan de

buitenkant van een raampje van de kerktoren

in Sevenum.

waarschijnlijk grotendeels een artefact:

doordat in de oude periode nauwelijks tot op

soort is gedetermineerd, is de kans groter dat

waarnemingen leiden tot het verblljfstype

'verblijf. In de twee kerken waar in ons on­

derzoek een kolonie Grijze grootoorvleer­

muizen aanwezig was, was vroeger ook een

kolonie grootoorvleermuizen aanwezig. De

'oude' kraamkolonie grootoorvleermuizen

uit Castenray kan heel goed een kraamkolo­

nie van Bruine grootoorvleermuizen zijn,

gezien de waarnemingen in ons onderzoek.

Twee 'oude' kraamkolonies zijn verdwenen,

één lijkt nieuw (Heythuysen) maar is dat

waarschijnlijk niet, omdat er destijds een

kraamkolonie grootoorvleermuizen is ge­

meld. Samenvattend komt uit t a b e l VII het

beeld van een achteruitgang naar voren: zes

verblijven hebben een lagere status, geen is

er op vooruitgegaan en de rest is gelijkgeble-

ven. Of de nieuwe vindplaatsen een vooruit­

gang vertegenwoordigen kunnen we niet

meer vaststellen.

Viervan de achteruitgegane zolders liggen in

Midden-Limburg, de andere twee in de Peel.

Opvallend is dat er twee in een sterk uitge­

breid dorp liggen (Venray en Biest) en drie in

de nabijheid van de ontgrindingen in Midden-

Limburg. Wanneer we kijken naar de omge­

vingskenmerken van de achteruitgegane ver­

blijven, (figuur 9 t/m 14), valt op dat deze laag

scoren qua landschappelijke diversiteit en

Page 11: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

92 M E I 1 9 9 9 l A A R G A N G 8 8 N / V T U U I Ï H I S T O R I S C H M A A N D B L A D

F O T O 6

Een kleinschalig landschap en veel loofbonten rond de kerk

lijken gunstig voor grootoonleermuizen. Hier de kerk in

Nunhem, in een lommerrijke omgeving, met een forse

kolonie Bruine grootoonleermuizen.

loofbomen binnen 50 meter. Voor percen­

tage loofbos en afstand tot bos groter dan I

ha scoren ze daarentegen beter. Deze laat­

ste twee lijken bij de Grijze grootoorvleer­

muis van minder belang zoals we al eerder

constateerden. Landschappelijke diversiteit

en de aanwezigheid van loofbomen lijken ook

hier weer een gunstige vestigingsfactor.

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN VOOR BEHEER EN ONDERZOEK

O p grond van onze inventarisatie kunnen we

de volgende conclusies trekken:

1 . Vleermuizen (vooral grootoorvleermui­

zen) gebruiken vrijwel alle Noord- en Mid­

den-Limburgse kerkzolders als verblijf­

plaats. Deze presentie is aanzienlijk hoger

dan in andere provincies.

2. N o o r d - en Midden-Limburg herbergen

twee kernpopulaties van de Grijze groot­

oorvleermuis: in Midden-Limburg rond

Heythuysen en in Noord-Limburg rond

O o s t r u m en Broekhuizenvorst. De

N o o r d - en Midden-Limburgse kerkzol­

ders vertegenwoordigen daarmee een op

landelijke schaal bijzondere faunistische

waarde.

3. W e hebben het verband tussen de aanwe­

zigheid van grootoorvleermuizen op kerk­

zolders en omgevingskenmerken beperkt

onderzocht. Hier komen enige indicaties

uit naar voren. De kolonies vinden we in

relatief kleinschalige, diverse landschap­

pen. De aanwezigheid van loofbomen bij

kerken lijkt een gunstige vestigingsfactor.

4. Voor de Grijze grootoorvleermuis lijkt de

bindingaan kleinschalige cultuurlandschap­

pen sterker dan voor grootoorvleermui­

zen in het algemeen. Deze soort lijkt bo­

vendien bosrijke biotopen te mijden.

5. In vergelijking tot eerdere inventarisaties

kunnen we bij grootoorvleermuizen spre­

ken van een lichte achteruitgang.

6. De aanwezigheid van de Grijze grootoor­

vleermuis in eerdere inventarisaties is min-

dergoed bekend, uit de beperkte gegevens

tekent zich enige achteruitgang af.

Ons onderzoek was beperkt van opzet. W e

zullen daarom pogingen ondernemen om

met name de analyse van de omgevingsken­

merken meer diepgaand uit te voeren.

Voor beheer en bescherming levert ons on­

derzoek de volgende aanbevelingen op:

I. Gezien het frequente gebruik van kerkzol­

ders als vleermuisverblijf is het afstemmen

van onderhoud en restauratie van kerkzol­

ders op de aanwezigheid van vleermuizen

wenselijk. De meest geschikte periode is

waarschijnlijk de herfst, dan zijn er geen

kraamkolonies en zijn de dieren nog niet

in winterslaap. Van grootoorvleermuizen

is bekend dat zij op zolders overwinteren

( S T E B B I N G S , 1966). Structurele samenwer­

king in deze tussen bisdom, monumenten-

wacht, lokale kerkbeheerders en vleer­

muisdeskundigen zoals die in Zuid-L im­

burg inmiddels is ingezet ( H O O G E V E E N ,

1997), is dan ook gewenst.

2. Bij onderhoud en restauratie van kerkzol­

ders is behoud (of aanleg) van invliegope-

ningen van groot belang. Zeker bij zolders

die we als verblijf of kolonie hebben geclas­

sificeerd is behoud van de rust essentieel.

Overigens blijken tijdelijke verstoringen

als bouwwerkzaamheden soms te kunnen

samengaan met de aanwezigheid van (Grij­

ze) grootoorvleermuizen: in 1996 werd

T A B E L VII

Vergelijking oude en nieuwe vindplaatsen Grijze grootoorvleermuis

c o ö r d i n a t e n s t a t u s v o o r 1985 s t a t u s d i t o n d e r z o e k

Z o l d e r X y m a x j u v t y p e m a x j u v t y p e

Ysselsteyn 1903 3890 2 V geen zolder meer

Merselo 1927 3935 geen gegevens 1 P Venray, Grote Kerk 1958 3933 1 V -Oostrum 1987 3935 3 k

Castenray 2000 3891 (kk) 1 P Blitterswijck 2050 3938 geen gegevens 1 V

Swolgen 2056 3894 geen gegevens 2 P Broekhuizenvorst 2085 3898 (k) 10 k

Lottum 2088 3861 (v) 1 P Meijel 1898 3729 (V) 1 P Panningen 1962 3712 (V) 1 p

Helden 1977 3702 geen gegevens 1

Kessel 2016 3670 (V) 1 p Biest 1776 3633 1 + kk -Heythuysen 1908 3624 1 p ( k k ) 13 + kk

Buggenum 1964 3604 (V) 2 V

Neerttter 1842 3527 5 + kk - • Keipen 1855 3592 1 v -Heel 1906 3543 1 P -Maasniel 1987 3568 1 V niet onderzocht

Abdij Lilbosch 1920 3439 geen gegevens 2 V

Toelichting:

m a x = maximum aantal aangetroffen dieren; juv = indien juvenielen zijn waargenomen vermelden we een +; t y p e

= verblljfstype (kk = kraamkolonie, k = kolonie, v ~ verblijf, p = pleisterplaats; tussen (); grootoorvleermuizen, - =

geen Grijze grootoorvleermuizen)

Page 12: VOOR VLEERMUIZEN DE KERK IN - buysvannature.nl limburg.pdf · We besluiten di t artikel me conclusies en enkele aanbevelinge voor bescherming en beheer. KERKZOLDERS EN VLEERMUIZEN

N A T U U R H I S T O R I S C H M A A N D B L A D M E I 1 9 9 9 J A A R G A N G 8 8 93

F I G U U R 15

Veranderingen in verblijfstype van

grootoorvleermuizen ten opzichte

van eerdere inventarisaties

C^ Vooruitgegaan (n=7)

O Gelijk gebleven (n= 16)

O Achteruitgegaan (n=22)

O Niet onderzocht (n=26)

• Geen oude gegevens

aan de zolder in Broekhuizenvorst ge­

werkt (het dak lag gedeeltelijk open), ter­

wijl er 6 vleermuizen aanwezig waren op

de zolder.

3. Onze -indicatieve- bevindingen ten aanzien

van degeschiktheid van het landschap voor

grootoorvleermuizen onderstrepen het

belang van tamelijk kleinschalige, geva­

rieerde landschappen voor deze soort-

groep. J A N S E N & L i M P E N S (1997) geven uit­

gebreid aan hoe inrichting en beheer van

het landschap vleermuisvriendelijker kun­

nen worden gemaakt. Verder is het ge­

wenst grote loofbomen in de nabijheid van

kerken te behouden.

DANKWOORD

Realisatie van dit artikel was niet mogelijk ge­

weest zonder de hulp van veel mensen. In de

eerste plaats gaat onze dank uit naar alle kos­

ters, pastoors en andere (kerk)zolderbeheerders

die ons steeds weer bereidwillig toegang verleen­

den. Bij het inventariseren hebben we hulp ge­

had van Gerard Ernst, Mat Beurskens, Harry

Rutten, Theo Bouten en Kamiel Spoelstra. Johan

Thissen, Willem Vergoossen, jan Kluskens en

Ludy Verheggen leverden ons aanvullende (oude)

gegevens. Kars Veling hielp bijeen overigens niet

geslaagde poging een verband te leggen tussen

de aanwezigheid van grootoorvleermuizen en de

vlinderrijkdom van de omgeving van de verblijven.

Ludy Verheggen en Jo van der Coelen voorzagen

het concept van dit artikel van gewaardeerd com­

mentaar. ....

SUMMARY

B A T S I N C H U R C H E S

This paper presents the results of an exten­

sive survey of 93 church lofts in the north­

ern and central parts of the province of Lim­

burg. Long eared bats (Plecotus aurituslaustri­

acus) were found to use a large proportion

(96%) of accessible lofts as summer or ma­

ternity roosts. Both species were found, in­

dicating that this part of the country is of

great importance for the G rey long eared bat

(P. austriacus). The Serotine (Eptesicus seroti­

nus) was found in large numbers in two ma­

ternity roosts. In addition, we occasionally

found the Greater mouse eared bat (Myotis

myotis), Natterer's bat (M. nattereri) and Pip-

istrelle (Pipistrellus pipistrelluslnathusii) in very

low numbers.

W e analysed the influence of habitat quality

(linear landscape features, presence and sur­

face area of deciduous woods and presence

of deciduous trees in the vicinity of the

roosts) using a rather simple method, result­

ing in the following indications. The Long

eared bats seem to prefer small scale, eco­

logically diverse landscapes. The preference

of the Grey long eared bat seems to be more

stricdy linked to this type of landscape. The

presence of large deciduous trees in the vi­

cinity of churches also seems to be a benefi­

cial factor.

Comparison with older data indicates a slight

decline of Long eared bats in church lofts.

The decline of the Grey long eared batseems

to be more severe. Decline seems to be

linked to comparatively monotonous land­

scapes.

N O O T I De officiële Nederiandse naam van Plecotus auritus is

Gewone grootoor/leenvuis (LiMPENS et al., 1997). Wij vinden de

ook wel gebnjikte Nederiandse naam Bruine grootoorvleermuis

beter omdat deze tamelijk treffend is ten aanzien van het

onderscheid met de Grijze grootoorvleermuis (zie tabel l).

L I T E R A T U U R

BAItATUD, M., 1 9 9 0 . Eléments sur le comportement

alimentaire des Oreillards brun et gris. Le Khinolophe. ( 7 ) ; 3 - 1 0 .

B I V S A K S M A , S. & A . V A N W I J N G A A R D E N , 1964 . Over de

verspreiding van de GrootooiA/leennuizen in Nederiand,

De Levende Natuur, 67: 135-142.

B R O E K H U I Z E N , S., B . H O E K S T R A , V . V A N L A A R , C . S M E E N K &

J . B . M . T H I S S E N , 1992. Atlas van de Nederiandse zoogdie­

ren. Stichting Uitgeverij K N N V , Utrecht,

B U Y S , ] . , 1990 . Níeuwe kolome Grijze grootool^'leermuizen,

Natuurtiistonsch Maandblad. 7 9 ( 1 ) : 3 - 4 , B U Y S , ] . , 1992 . De Vale vleermuis (Myotis myotis) in Limbur:g

(2), Nieuwsbrief Vleermuiswerkgroep Nederiand, ( I I ) :

13-14,

B U Y S , ] . , 1996. Gnjze grootool^'lee^muizen op Noord- en

Midden-Limburgse keri<zolders. Natuurhistorisch Maand­

blad. 8 5 ( 3 ) : 5 0 - 5 3 ,

B U Y S , J . & H . L I M P E N S , 1998. VIeenmuizen en natuur­

ontwikkeling. De Nieuwe Wildernis, 4 ( 3 ) : 2 8 - 3 5 ,

B U Y S , J . C . & W . G . V E R G O O S S E N , 1997 . Gnjze grootoor-

vleeimuis Plecotus austnacus. In: Limpens. H , , K. Mostert &

W , Bongers (red.) 1 9 9 7 . Atlas van de Nederiandse vleer­

muizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Stich­

ting Uitgevenj K N N V , Utrecht 2 2 4 - 2 3 0 ,

GLAS, G .H. , 1986 . Atlas van de Nederiandse vleermuizen

1970-1984, alsmede een vergelijking met eerdere gege­

vens. Zoölogische bijdragen no. 3 4 , Rijksmuseum van

Natuuriijke Historie, Leiden,

H O O G E V E E N , N . , 1997. Vleermuizen kunnen weer naar de

keric Nieuwsbrief Vleermuiswerkgroep Nederiand, 9(3):

8-12,

J A N S E N , E . A . & J . C . B U Y S , 1997. Gewonegrootoon/leenmuis

P/ecotusountus (Linnaeus. 1 7 5 8 ) , In: Limpens, H„ K. Mostert

& W . Bongers (red.) 1 9 9 7 . Atlas van de Nederiandse

vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie.

Stichting Uitgeven) K N N V , Utrecht 2 1 4 - 2 2 3 .

J A N S E N , E .A . & H . J . G .A . L I M P E N S , 1997. Vleemnuizen heb­

ben bescherming nodig, In; Limpens, H., K. Mostert & W . Bongers (red.) 1 9 9 7 . Atlas van de Nederiandse vleermui­

zen. Onderhoek naar verspreiding en ecologie. Stichting

Uitgevenj K N N V , Utecht: 5 1 - 6 4 .

K A P T E Y N , K., 1997. Laatvlieger Eptesicus serotinus (Schneber,

1774), In: Limpens, H.. K. Mostert & W , Bongers (red.)

1997, Atlas van de Nederiandse vleermuizen. Onderzoek

naar verspreiding en ecologie. Stichting Uitgeverij K N N V ,

Utrecht 191-201,

K IEFER , A . & M . V E I T H , 1998. Untersuchungen zu Raumbedari"

und Interaktion von Populationen des Grauen Langohrs,

Plecotus austriacus (Fischer, 1 8 2 9 ) im Nahgebiet Nyctalus,

6 (5) : 531,

K N O O R S , J . C . A . & W . G . V E R G O O S S E N , 1984. Het voori<o-

men van vleermuizen in enkele Midden- en Zuidlimbur^se

keri<en. Natuurhistorisch Maandblad, 7 3 ( 4 ) : 7 7 - 8 0 ,

L « , N D S C H A P S E C O L O G I S C H E ATUkS V A N N E D E R L A N D ( C D -

ROM) 1997 P U D O C - D L O , Wageningen,

L A N G E , R., A . V A N W I N D E N , P. T W I S K . J . D E L E A N D E R & C .

SPEER , 1986 . Zoogdieren van de Benelux, Herkenning en

onderzoek, NJN, 's Graveland,

L A N G E , R., P. T W I S K , A . V A N W I N D E N & A . V A N D I E P E N B E E K ,

1994 . Zoogdieren van West-Europa Stichting Uitgevenj

K N N V , U t e c h t

L I M P E N S , H . J . G . A . & J . C . B U Y S , 1997. Resultaten van het

Vleemiuis Atlas Project. In: Limpens, H „ K Mostert; & W ,

Bongers (red,) 1 9 9 7 . Atlas van de Nederiandse vleermui­

zen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Stichting

Uitgeven] K N N V , Utrecht 39-50,

L I M P E N S , H., K . M O S T E R T & W . B O N G E R S ( R E D . ) , 1997. Atlas

van de Nederiandse vleermuizen. Onderzoek naar ver­

spreiding en ecologie. Stichting Uitgevenj K N N V , U t e c h t

M O S T E R T , K., R. V A N D E R K U I L & J . W O N D E R G E M , 1996.

Vleermuizen op kerkzolders in Zuid-Holland, Keif<en

raken steeds legen,,. Zoogdier, 7(3): 12-19.

S C H O B E R , W . & E. G R I M M B E R G E R , 1987. Die Fledemnäuse

Europas. Kosmos, Stuttgart.

S T E B B I N G S , R.E. , 1966 . A population study of bats of the

Genus Piecotus. Journal of Zoology ( 1 5 0 ) : 5 3 - 7 5 .

WlJS, W . J .R. DE , I 9 9 S . Handleiding voor het tellen van

kolonies van vleermuizen in gebouwen. Vereniging voor

Zoogdieri<unde en Zoogdierbeschemning. Urecht en

C B S , Voorburg,