VIZL – Een 100-jarige historie 1916-2016

170

Transcript of VIZL – Een 100-jarige historie 1916-2016

  • 0

  • 1

    Een 100-jarige historie 1916-2016

  • 2

  • 3

    Vereniging

    van Ingenieurs in

    Zuid-Limburg

    Een 100-jarige historie

    1916-2016

    Aanvullingen en wijzigingen t.b.v. het 100-jarig jubileumboek 2016

    Ir. B.P.F. Huenges Wajer

    Ir. J.P.E. van Wersch

    Uitgave 1991 t.b.v. het 75 jarig jubileumboek

    Ir. F.J.J. Hamer Dr. ir. C.P.M. Sade Ir. J.A. Wijsman

  • 4

  • 5

    Inhoud

    Voorwoord van de Commissaris van de Koning in Limburg 0007

    Voorwoord van de jubileumcommissie van de Vereniging

    van Ingenieurs in Zuid-Limburg 0 009

    Introductie 11

    I Zuid-Limburg tijdens en na de oprichting

    - maatschappelijk, industrie & infrastructuur - 0 13

    II Oprichting en eerste decennium (1916-1927) 0 27

    III Tussen crisis en wereldoorlogen (1927-1940) 51

    IV De oorlogsjaren (1940-1945) 0 59

    V De jaren van wederopbouw (1945-1965) 0 69

    VI De periode van herstructurering (1965-1980) 79

    VII Naar samenwerking en verbreding (1980-1991) 0 89

    VIII Van 1992 tot heden (1992-2016) 0 95

    IX Capita Selecta:

    1. De Koninklijke Besluiten, continuering van de Vereniging, 105

    de statuten & reglementen en de Koninklijke Erepenning

    2. Het ledenbestand en de financin door de jaren heen 111

    3. De Ereleden en de uitreiking van de VIZL-Pluim 115

    4. VIZL-contacten waaronder die met zusterverenigingen 117

    5. De Ingenieur in de veranderende maatschappij 134

    Besturen 141

    Voordrachten 147

    Excursies en jaarvergaderingen 159

    Illustraties en Colofon 167

  • 6

    Copyright 2016 Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg. VIZL

    CJP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

    Vereniging Van Ingenieurs in Zuid-Limburg: Een 100-jarige historie 1916-2016,

    [Teksten: E.P.M. Hamers, F.J.J. Hamer, B.P.F. Huenges Wajer,

    C.J. Lommers, C.P.M. Sade en J.P.E. van Wersch]:

    Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg, VIZL.

    Jubileumuitgave VIZL.

    Trefw.: Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg; geschiedenis

  • 7

    Voorwoord van de Commissaris

    van de Koning in de provincie Limburg

    Waarderende woorden vooraf

    en eeuw, 100 jaar, bestaat de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg. En

    ze bestaat niet alleen; ze is vitaal, springlevend. Genteresseerd in en

    betrokken bij alles wat in onze maatschappij gebeurt. Techniek is immers overal.

    Onze woning, ons eten, onze omgeving, onze gezondheid, onze veiligheid, de

    expertise van uw beroepsgroep speelt een grote rol in elk mensenleven.

    Ingenieurs kijken graag vooruit. Dat moet ook als je aan vooruitgang werkt. Toch is

    een jubileum altijd een goede gelegenheid om eens terug te kijken. Terug naar waar u

    vandaan komt. Wie dat doet en dat kan heel goed aan de hand van dit boek kijkt

    ook terug op een deel van de geschiedenis van onze provincie. De provincie waar in

    Nederland de industrile revolutie begon, de provincie die nog steeds voorop loopt als

    het om innovatie gaat.

    Innovatie is gebaseerd op kennis. En daar weet u alles van. Zo werken bijvoorbeeld

    op onze Brightlands campussen het bedrijfsleven, onderwijs- en kennisinstituten en de

    overheid nauw samen aan slimme innovaties die voor werk, welvaart en welzijn voor

    onze burgers moeten zorgen. Want u weet: daar waar werelden elkaar overlappen,

    ontstaan mooie dingen.

    U zoekt als vereniging naar werelden die elkaar overlappen. De VIZL bevordert

    kennisuitwisseling, u legt dwarsverbanden en werkt samen met bedrijven en

    maatschappelijke organisaties. Daarbij laat u zich niet tegenhouden door

    landsgrenzen, de Euregio is zelfs uw bakermat!

    E

  • 8

    Deze inspanningen verdienen respect en waardering. Zijne Majesteit Koning Willem

    Alexander verleende uw vereniging als blijk hiervan de Koninklijke Erepenning, een

    ereteken voor de bijzondere verdiensten van de VIZL.

    Ik wens u van harte proficiat met deze Koninklijke erkenning en natuurlijk met uw

    100e verjaardag. Dat uw werk nog vele jaren onze burgers ten goede mag komen!

    Theo Bovens

    Gouverneur

  • 9

    Voorwoord van de jubileumcommissie van de

    Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg

    onderd jaar VIZL.

    In dit boek willen wij, door de geschiedenis heen lopend, aangeven waar onze

    vereniging voor staat. Terugkijken is voor een ingenieur geen alledaagse bezigheid

    want in de aard en in de opleiding is het accent juist op de toekomst gericht.

    Uit de historie van de VIZL en zeker uit het jubileumprogramma ter gelegenheid van

    ons 100 jarig bestaan is te zien dat de technisch/economische ontwikkeling, zeker in

    deze regio, ook voortbouwt op wat in het verleden is bereikt. Het is de kunst van de

    ingenieur om hieraan bij te dragen in samenwerking met elkaar en met anderen,

    gericht op het welzijn van ons allemaal. De Vereniging heeft dit in haar activiteiten

    voor haar leden en voor anderen steeds in het oog gehouden.

    De VIZL is opgericht op 18 maart 1916. Ingenieurs waren in deze regio door de

    Eerste Wereldoorlog sterk op elkaar aangewezen. De Vereniging vormde toen een

    platform voor een generatie ingenieurs met visies waarmee destijds hier in de regio

    lijnen werden uitgezet waarvan de contouren tot op vandaag nog zichtbaar zijn en

    waar we nog steeds profijt van hebben.

    In de afgelopen 100 jaar is de Vereniging blijven zorgen voor de onderlinge contacten

    tussen de ingenieurs die werken en/of wonen in de regio. Kennisuitwisseling en

    samenwerking met bedrijven en maatschappelijke organisaties was het hoofddoel.

    Zo heeft de VIZL bijgedragen aan de vorming van haar leden en in het algemeen aan de

    ontwikkeling van deze regio. De VIZL heeft als vereniging nooit de pretentie gehad om

    zelf een expliciete rol te spelen in die ontwikkeling. De bijdrage was het gevolg van de

    netwerk- en educatieve functies die VIZL haar leden en anderen bood.

    De VIZL bracht in haar bestaan captains of industry, (hoog)leraren en mensen uit de

    productie, ontwikkeling, overheid en uit diverse dienstensectoren samen. Daarbij

    werkt de VIZL samen met andere genteresseerden waaronder collegas van het

    Koninklijk Instituut van Ingenieurs en ingenieursverenigingen in de Euregio.

    De VIZL ziet de toekomst met vertrouwen tegemoet. Niet alleen omdat zij altijd een

    solide regionale vereniging met een constante en open formule is gebleven, maar

    H

  • 10

    ook omdat de VIZL-ingenieurs telkens nieuwe ideen ontwikkelen en samenwerking

    met anderen opzoeken. De toekenning van de Koninklijke Erepenning begin 2016 is

    een aanmoediging om als Vereniging op deze weg door te gaan.

    Ingenieurs versterken in deze internationale regio de economie en de infrastructuur.

    Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met de rijkdom van de (Zuid)-Limburgse

    natuur en vindt slimme vernieuwing van de (binnen)steden plaats.

    Ook de opleidings- en onderzoeksinstituten van de Universiteit Maastricht en Zuyd

    Hogeschool spelen een belangrijke rol daarbij. Het economische succes is inmiddels zo

    manifest dat er nu moeite gedaan moet worden om naast de hier opgeleiden, ook goed

    technisch personeel hier naar toe te halen en te houden om de drie Brightlands

    campussen, het MKB, NedCar/VDL, de start-ups etc. te laten bloeien. Er zijn in

    deze regio voldoende uitdagingen voor ingenieurs die met hun visie en oog voor

    transitie om zich heen kijken.

    Het is ook voor hen hier mooi wonen, met genoeg werk in de maakindustrie, agro,

    smart services, medische producten, research, onderwijs, etc. etc.

    U als lezer van dit boek willen wij deelgenoot maken van onze rijke geschiedenis en

    haar betekenis met een doorkijk naar de toekomst. Dat alles plaatsen we tegen de

    achtergrond van belangrijke ontwikkelingen in onze regio waaraan ook ingenieurs

    van onze zusterverenigingen hun bijdrage leveren.

    De jubileumcommissie 100 jaar VIZL, mei 2016

  • 11

    Introductie

    n dit jubileumboek van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg

    wordt een beeld geschetst van het wel en wee van de Vereniging in de

    voorbije 100 jaar. Het is gebaseerd op de teksten uit het jubileumboek ter gelegenheid

    van het 75-jarig bestaan waarin correcties en aanvullingen zijn aangebracht zoals de

    lijsten van bestuursleden, voordrachten, excursies en jaarvergaderingen. Enkele

    hoofdstukken zijn iets ingekort zonder de karakterisering van de tijdgeest geweld aan

    te doen. De voorwoorden zijn vervangen en een nieuwe hoofdstuk is opgenomen

    waarin de ontwikkeling van de afgelopen 25 jaar is beschreven. In het hoofdstuk

    Capita Selecta zijn enkele paragrafen ingekort, gecombineerd en is er een toegevoegd

    over de positie van de ingenieur in de maatschappij.

    De wijzigingen en aanvullingen ten opzichte van het boek VIZL een 75-jarige historie

    zijn door de redacteuren tot stand gekomen met medewerking van leden van de

    jubileumcommissie. Een bijzonder woord van dank verdient Prof. dr. Ernst Homburg

    die verbonden is aan de Stichting Historie der Techniek (SHT) en die bereid was om

    het concept van deze uitgave aan een kritische blik te onderwerpen. Ook zijn publicatie

    Groeien door kunstmest, die in 2004 tot stand kwam naar aanleiding van het 75 jarig

    bestaan van DSM Agro, vormde een waardevolle bron van informatie over de bijdrage

    die ondermeer ingenieurs hebben geleverd aan de economische ontwikkeling hier.

    Daarnaast zijn andere en nieuwe publicaties en archieven geraadpleegd dan die

    waarover de vereniging zelf beschikt. Het gaat daarbij dan om kranten en tijdschriften

    en andere informatie die nu via internet (digitaal) doorzoekbaar zijn.

    Bij de Capita Selecta paragraaf de De ingenieur in de veranderende maatschappij is

    ook ondermeer gebruik gemaakt van de publicaties van Prof. dr. ir. Harry Lintsen

    Ingenieur van beroep uit 1985, van Dr. Hans Schippers Van tusschenlieden tot ingenieurs

    uit 1989, beiden verbonden de SHT van waaruit ook daarna diverse, voor dit

    onderwerp van belang zijnde, publicaties zijn verschenen zoals de in 1994 afgeronde

    zesdelige serie Geschiedenis van de techniek in Nederland in de negentiende eeuw en

    de in 2003 voltooide zevendelige serie Techniek in Nederland in de twintigste eeuw.

    Tenslotte is ook de publicatie uit 2011 van Ing. Nol Lagast MSc van de Vlaamse

    Ingenieurs Kamer Vijfhonderd jaar Geschiedenis van de Ingenieur geraadpleegd.

    I

  • 12

    Het is uit de eerste geschriften bekend, dat einde 1915 - begin 1916 onderzocht is of

    er in Zuid-Limburg voor de oprichting van een dergelijke regionale vereniging

    voldoende belangstelling bestond. Het doel van de Vereniging werd daarbij voorlopig

    als volgt geformuleerd:

    bevordering van de wetenschap en de kunst van de ingenieur in de meest uitgebreide

    zin, door o.a. het houden van vergaderingen ter behandeling van technische

    vraagstukken en van administratieve, economische en sociale onderwerpen op

    technisch gebied.

    Kennelijk sprak dit zovelen aan, dat de Vereniging op 18 maart officieel kon worden

    opgericht. In de statuten werd het doel als volgt omschreven:

    a) het houden van vergaderingen ter bespreking van onderwerpen welke tot het

    gebied van de ingenieurswetenschappen behoren;

    b) het maken van excursies

    Deze statuten werden vervolgens op voordracht van de toenmalige minister van

    Justitie bij Koninklijk Besluit No 34 van 2 Dec. 1916 door Hare Majesteit Koningin

    Wilhelmina goedgekeurd.

    De initiatiefnemers tot oprichting van de Vereniging waren gevestigd in de regio's

    Maastricht en Heerlen.

    In het Maastrichtse waren zij vooral werkzaam in industrien, bij overheids-

    instellingen zoals Rijkswaterstaat en Provinciale Waterstaat en bij spoor- en

    tramwegmaatschappijen. In het Heerlense stamden zij vooral uit de mijnbedrijven, die

    nog volop in ontwikkeling waren.

    Hoe verscheiden hun werkzaamheden en achtergrond ook waren (katholiek, protestant,

    afkomstig uit Limburg, Utrecht, Ned. Indi en afgestudeerd in Delft, Luik en Hannover),

    de initiatiefnemers en de eerste leden hadden gemeen, dat zij in Zuid-Limburg

    woonden en werkten in een gemeenschap met sterke streek- en tijdgebonden kenmerken.

    Informele onderlinge contacten in verenigingsverband zouden dan van bijzondere

    persoonlijke betekenis kunnen worden. En dat is altijd binnen de Vereniging zo

    gebleven. En dat geldt ook voor leden die wonen buiten Zuid-Limburg maar er wel

    werken en andersom.

    Om de geschiedschrijving van de Vereniging goed te kunnen begrijpen zal worden

    aangevangen met een beschrijving van Zuid-Limburg in een brede context van vr,

    tijdens en ook - in vogelvlucht - na de oprichting, voor wat betreft de maatschappelijke,

    industrile en infrastructurele situatie.

  • 13

    I Zuid-Limburg tijdens en na de oprichting

    - maatschappelijk, industrie & infrastructuur -

    De maatschappelijke situatie

    e maatschappelijke situatie van 100 jaar geleden maakt het alleszins begrijpelijk

    dat er omstreeks 1915 - 1916 behoefte bestond aan het creren van een extra

    band tussen de in Zuid-Limburg wonende en werkende ingenieurs naast de professionele

    band.

    Van oudsher leefde men hier relatief gesoleerd van de rest van Nederland.

    Dit isolement is onder andere te verklaren uit de geografische ligging van de streek,

    die bijvoorbeeld betere verbindingen had met Belgi en Duitsland dan met de rest van

    Nederland.

    Immers, reeds in 1853 kwam een treinverbinding tussen Maastricht en Aken tot stand.

    In 1856 werd het traject Maastricht - Hasselt opengesteld, gevolgd door de aanleg van

    de lijn Maastricht - Eijsden in 1861, waardoor een verbinding met Luik ontstond.

    Ook ontstond in 1896 een verbinding tussen Maastricht en Herzogenrath. Weliswaar

    kwamen ook in noordelijke richting spoorbanen tot stand - Maastricht-Venlo in 1866 -

    die het vanaf 1870 mogelijk maakten het centrum en westen van het land via de rails

    te bereiken. Echter, een dergelijke onderneming vergde dan wel het grootste deel van

    de dag. De reistijd tussen Maastricht en Amsterdam, toen nog via Venlo, bedroeg

    4 uur en 35 minuten. Er reden dagelijks 4 treinen. Nu is dit 2.30 uur en rijden er 35

    rechtstreekse intercitytreinen en meer dan 60 als je die met overstapstops meeneemt.

    Na 1912 werd het reizen per trein vanuit het zuiden naar grote Hollandse steden

    enigszins bekort door de aanleg van de verbinding Roermond-Weert- Eindhoven,

    maar het nabije buitenland bleef toch beter en sneller bereikbaar. Als gevolg van deze

    situatie was de bevolking sterker georinteerd op steden als Luik en Aken dan op de

    rest van Nederland. Het is wrang om te moeten constateren dat de situatie nu precies

    omgekeerd is. Ondanks in het Europa zonder grenzen en de roep om meer Euregionale

    samenwerking in onze regio zijn de treinverbindingen vanuit Zuid-Limburg met het

    nabijgelegen Aken en Luik bedroevend, om maar te zwijgen over die met Genk.

    Het is niet verwonderlijk dat rond 1900 een deel van de in Zuid-Limburg opgroeiende

    aanstaande ingenieurs de voorkeur gaf aan een studie aan de Technische Hogescholen

    in bovengenoemde steden en Leuven boven de ingenieursopleiding in Delft.

    D

  • 14

    In de periode rond de oprichting van de Vereniging begon zich bovendien op talrijke

    gebieden aanzienlijke technische vooruitgang af te tekenen.

    Hierbij moet gedacht worden aan elektrificatie, telefonie, luchtvaart, weg- en

    waterbouwkundige werken en niet te vergeten de voor Zuid-Limburg zo belangrijke

    kolenmijnbouw, die snel tot ontwikkeling kwam. Het toenemend autoverkeer maakte

    grotere mobiliteit mogelijk.

    De vorderingen op technisch vlak hadden tot gevolg dat het aantal in Zuid Limburg

    werkzame ingenieurs sterk toenam. Voor een groot deel waren zij afkomstig van

    buiten de provincie. Ze hadden in dit gewest weinig of geen familiebanden. Deze

    import maakte echter wel gebruik van culturele mogelijkheden in het naburige

    buitenland. Toen in 1914, door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, de

    landsgrenzen werden gesloten en de traditionele contacten wegvielen, voelde deze

    groep van ingenieurs het isolement ongetwijfeld extra sterk.

    Langzamerhand moet ook het besef zijn ontstaan dat het oorlogsgeweld en daarmede

    het isolement voorlopig nog zou voortduren: 1916 was het jaar van de grote

    veldslagen bij Verdun en aan de Somme en van nieuwe oorlogsverklaringen tussen

    Itali - Duitsland, Duitsland - Roemeni en Roemeni - Bulgarije. Het was in die

    periode van verstoorde culturele contacten, toenemend isolement, oorlogsdreiging,

    maar ook van technische vooruitgang dat het idee rijpte een regionale ingenieurs-

    vereniging op te richten.

    Van meet af aan heeft de Vereniging er dan ook naar gestreefd om technische,

    culturele en sociale elementen in een zinvol verband te combineren. Hiertoe werden

    onder andere tal van voordrachten en excursies georganiseerd met onderwerpen zoals

    de moderne steenkoolwinning en de Maaskanalisatie. De algemene kennis van de

    leden werd ook vergroot doordat in de Vereniging voordachten werden gehouden

    over moderne stedenbouw, ontwikkelingen in de luchtvaart, organisatiebedrijfskunde

    en eisen in het onderwijs aan den modernen tijd. En dat laatste was geen overbodige

    luxe want m.n. in die tijd ontstond er - evenals vandaag ook behoefte aan lager en

    middelbaar geschoold technisch kader.

    De verwevenheid tussen leden van de Vereniging en het regionale onderwijs waarop

    nog zal worden teruggekomen, leidde er ondermeer toe dat zij technische scholen in de

    regio opgerichtten en daaraan les gaven of in de besturen en directies daarvan zaten.

    De M.T.S. in Heerlen is hiervan een sprekend voorbeeld. Die instelling is geleidelijk

    uitgegroeid tot de veelzijdige Zuyd Hogeschool waar beroepsgericht onderwijs wordt

    gegeven op hoog niveau in interactie met universitaire instellingen in de Euregio en

    daar buiten.

  • 15

    De industrie

    HET MAASTRICHTSE INDUSTRIEGEBIED

    Van oorsprong is Zuid-Limburg een agrarisch gebied. Weliswaar werd er al sedert

    eeuwen steenkool gewonnen nabij de Abdij Kloosterrade (Rolduc), doch industrile

    bedrijvigheid, op weliswaar beperkte en ambachtelijke schaal, werd slechts aangetroffen

    in en rond Maastricht, voornamelijk ten behoeve van de vesting en het garnizoen.

    De afscheiding in 1830 van Belgi met het reeds langer gendustrialiseerde Walloni

    - in het bijzonder het Luikse gedeelte - is ongetwijfeld van grote invloed geweest op

    de industrile ontwikkeling van Zuid-Limburg. Het noordelijk deel van het

    Koninkrijk der Nederlanden concentreerde zich meer op handel en scheepvaart en had

    nog weinig belangstelling voor investeringen in deze uithoek van het land.

    De Belgische industrilen, kapitaalbezitters en banken toonden echter meer interesse.

    Het waren dan ook hoofdzakelijk Belgische initiatiefnemers en kapitaalverschaffers

    die in het midden van de negentiende eeuw de industrialisatie in en rond Maastricht

    op gang brachten. Maastricht was van oudsher een belangrijke stad. Enerzijds gelegen op

    een kruispunt van verharde hoofdwegen - onder andere aan de weg Antwerpen-Keulen -

    en anderzijds met goede waterverbindingen via de Maas en de Zuid-Willemsvaart.

    Het is dus begrijpelijk dat Belgische ondernemers deze stad, die voor hen relatief

    dichtbij huis' was gelegen, als vestigingsplaats kozen. Bovendien heerste daar in die

    tijd grote werkloosheid waardoor goedkope arbeidskrachten in ruime mate aanwezig

    waren. Maastricht groeide hierdoor uit tot het belangrijkste industrile centrum van

    Nederland. De rest van ons land zou pas rond de eeuwwisseling volgen. Maastricht had

    dan ook sedert 1804 een Kamer van Koophandel, de eerste van Nederland.

    Aan de wieg van het Maastrichtse

    industrialisatieproces stonden in 1816 de

    textielfabrikant Jan Pieter Hanckar

    (1794-1866), en ruim tien jaar later Petrus

    Regout (1801-1878) en zijn jongere broer

    Thomas Regout (1805-1862). Petrus was

    in zijn tijd, naast Hanckar, de enige

    ondernemer en werkgever van betekenis.

    In 1834 startte hij al met een glas- en kristal-

    fabriek en in 1836 stelde een erfenis hem

    in staat een aardewerkfabriek te beginnen.

    Succes bleef niet uit, want snel werden

    zijn producten bekroond op internationale

    Naast aardewerk werd ook glaswerk gemaakt

    in Maastricht. foto omstreeks 1915

  • 16

    tentoonstellingen en plaatste Koning Willem II bestellingen. Zo ontstond de SPHINX.

    Thomas Regout, waarnaar het nog steeds bestaande Maastrichtse gespecialiseerde

    metaalbedrijf Thomas Regout International B.V. is genoemd, was overigens vanaf

    1834 in Maastricht mede-eigenaar en directeur van een spijker- en draad-nagelfabriek

    voor de scheepsbouw en spoorwegen.

    Toen in 1850 door Belgische ondernemers de KONINKLIJKE NEDERLANDSE

    PAPIER FABRIEKEN KNP te Maastricht werden opgericht onder de naam C.V.

    LHOST-WEUSTENRAAD en CIE, behoorde Regout tot de stille vennoten. Nog vr

    de fabriek op 16 mei 1852 begon te produceren, trad Regout echter uit de vennootschap

    en verkocht zijn aandelen. Vennoot A. Weustenraad was tijdens de oprichting verloofd

    met een dochter van Petrus Regout. Kennelijk was de deelname van Regout in de

    papierfabriek als steuntje in de rug bedoeld voor zijn toekomstige schoonzoon.

    Naast de eerder genoemde voordelen van vestiging van industrile ondernemingen in

    Maastricht waren er voor de papierfabriek nog enige andere factoren van belang.

    In die tijd was er namelijk in Nederland een uitvoerverbod voor lompen, toentertijd

    vrijwel de enige grondstof voor

    papierfabricage.

    In Nederland was een ruim

    aanbod van geschikt materiaal,

    mede door het voorhanden zijn

    van afval van touw en zeilen uit

    de scheepvaart. Bij de bouw

    van de papierfabriek werd dan

    ook begonnen met de

    constructie van een lompen-

    opslagloods, die meteen

    rijkelijk kon worden gevuld.

    Bijkomende omstandigheden voor vestiging in Maastricht waren de goede kwaliteit

    van het bronwater - wat het maken van wit papier mogelijk maakte - en de lozing

    van afvalwater op de Maas. Tenslotte moet worden vermeld dat onder de aan te

    trekken arbeidskrachten er enkelen waren die ervaring hadden met de vervaardiging

    van papier. Onder andere langs de Jeker heeft een aantal kleine papiermolens gestaan

    die n voor n failliet gingen door de opkomst van de stoommachine als krachtbron.

    Na een reeks van overnames (Meerssen en Nijmegen), fusies, uitbreidingen (in Lanaken)

    en splitsingen wordt inmiddels in Maastricht onder de naam SAPPI (South African

    Pulp & Paper Industry) nog hoogkwalitatief papier geproduceerd en papier en karton

    voor verpakkingen in Roermond door Smurfit Kappa.

    K.N.P. in Maastricht bij het Bassin foto 1925

  • 17

    Kort na elkaar werd Maastricht medio 19e eeuw verrijkt met nog twee nieuwe

    aardewerkfabrieken. Een daarvan werd opgericht door Clermont en Chainaye in 1851.

    In het jaar 1853 volgde N.A. Bosch hun voorbeeld. Dit laatste bedrijf werd in 1866

    door brand verwoest en verdween daarmee van het toneel.

    De zwagers Clermont en Chainaye leefden in onmin met Petrus Regout. Ze beoogden

    de porselein- en aardewerkfabricage van Regout te ondermijnen met het stichten van

    een eigen fabriek. Een crisis in 1857 bracht hen echter in dusdanige moeilijkheden dat

    zij besloten hun bedrijf over te doen aan een gelijktijdig opgerichte commanditaire

    vennootschap met de fraaie naam Societ pour la fabrication des faiences et produits

    cramiques de toute espce, sous la raison sociale Guillaume Lambert et Compagnie.

    In de volksmond zou die later kortweg de Cramique gaan heten. 100 Jaar later,

    - in 1957 - fuseerden de aartsrivalen tot SPHINX-CRAMIQUE.

    De productie van aardewerk en sanitair door SPHINX is overgenomen door het Finse

    Sanitic dat nog in 1999 een nieuwe fabriek liet bouwen bij de Beatrixhaven.

    Deze werd echter in 2010 weer ontmanteld en de productie verplaatst naar Zweden.

    Sanitec en het verkoopkantoor is daarna door Gerberit overgenomen. Met de verhuizing

    van het verkoopkantoor in 2015 naar Nieuwegein is toen het laatste restje van SPHINX

    uit Maastricht verdwenen.

    Het geslacht Regout doet in het kader van industrialisatie opnieuw van zich spreken in

    1883, als Hubert Gerard Louis Regout (1832-1905) een fijnporselein- fabriek sticht.

    Hij doet dat onder de naam Louis Regout en Zn. Het bedrijf bestaat nog steeds onder

    de naam MOSA. De porseleinafdeling is inmiddels afgesplitst en de productie vindt

    nu plaats door Maastricht Porcelein, de enige onderneming in de Benelux die op

    industrile schaal porseleinen serviesgoed maakt. MOSA concentreert zich verder op

    de fabricage van tegels.

    In 1871 richtte de Luikse ingenieur Georges Rocour, een van de Belgische pioniers

    die de industrialisatie van Limburg en Zuid-Nederland in het algemeen sterk hebben

    bevorderd, in Eijsden een zinkwitfabriek op.

    In 1879 werd in Maastricht eveneens een zinkwitfabriek gevestigd. Zij stond onder

    dezelfde directie, maar waren juridisch gescheiden. In 1895 werd uit deze combinatie

    de NV MAASTRICHTSE ZINKWITMAATSCHAPPIJ geboren, die zich ontwikkelde

    tot een industrie met vertakkingen in vele delen van de wereld. Nadat het bedrijf in

    handen kwam van de Belgische Vieille Montagne (van oorsprong uit Kelmis) heeft

    het zich verder kunnen ontwikkelen, vanaf 2001 onder de naam Umicore Nederland.

    Ze is nog steeds een van de grootste productielocaties in Europa voor zinkoxide.

    In 1961 werd er overigens door ZINKWIT in Eijsden een silicaten-fabriek voor de

    productie van zeolieten geopend. Deze heet nu PQ Silicas, een onderdeel van een

    wereldconcern van specialistische anorganische chemicalin en katalysatoren.

  • 18

    Tussen 1916 en het begin van de twintiger jaren werden door Nederlandse

    ondernemers verschillende technische plannen uitgewerkt om cement te maken op

    basis van de Maastrichtse mergel afkomstig van de Pietersberg. De plannen leden

    echter schipbreuk omdat er niet voldoende Nederlandse kapitaalverschaffers te vinden

    waren en regeringssteun eveneens ontbrak.

    Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het gemis aan een eigen cementindustrie

    sterk gevoeld. Het waren tenslotte wederom Belgische industrilen, en in dit geval

    ook een Zwitserse participant, die het mogelijk maakten dat op 15 juli 1926 de

    NV EERSTE NEDERLANDSE CEMENT INDUSTRIE (ENCI) werd opgericht.

    Aan het driehoofdige 'comit de direction' werd als vierde directeur toegevoegd het

    VIZL- bestuurslid

    Ir. P.W.H. Regout.

    Hij had vele connecties

    en was voorzitter van de

    Kamer van Koophandel

    in Maastricht.

    De elektrische energie

    voor de

    cementindustrie werd

    aanvankelijk betrokken

    van een Belgische

    centrale, daar DE NV

    MIJ TOT VERKOOP

    VAN DEN ELECTRISCHEN STROOM DER STAATSMIJNEN IN LIMBURG,

    die in 1909 werd opgericht, toen nog niet in de extra behoefte kon voorzien. De eerste

    directeur van de Stroomverkoopmaatschappij (SVM), de voorloper van de P L E M,

    was Ir. Bellaar Spruyt, die ook in de ingenieursvereniging een voorname rol heeft

    gespeeld.

    De productie van de ENCI bedroeg 300.000 ton portlandcement per jaar, dat wil

    zeggen circa 40% van de Nederlandse behoefte in die tijd. In de eerste jaren had de

    ENCI 300 400 werknemers. Ondanks protesten i.v.m. de landschapsaantasting is de

    winningsconcessie steeds verlengd tot 2018. Er blijft alleen nog een fabriek waar

    klinker tot cement wordt vermalen. Een van de ENCI gebouwen is onder de naam

    A I N S I omgevormd tot een cultuurcentrum. De groeve zal aan de natuur worden

    teruggegeven.

    Rond 1916 ontstond er overigens een discussie om hoogovens in Maastricht te vestigen.

    Dat is om militair-strategische redenen toen niet doorgegaan. Wel heeft de ENCI samen

    met Hoogovens in IJmuiden ook daar een cementfabriek gesticht in 1930. Daarin wordt

    nu gemalen hoogovenslak en mergel energie-efficint verwerkt tot hoogovencement.

    De electriciteitscentrale van de P L E M met de E N C I op de

    achtergrond aan de Kanaaldijk te Maastricht foto 1948

  • 19

    HET MIJNBOUWGEBIED ROND HEERLEN

    Uit boringen was reeds in het begin van de negentiende eeuw bekend dat er in Zuid-

    Limburg steenkool voorkwam. Doch alleen rond de abdij Kloosterrade (Rolduc), waar

    ze direct aan en onder het aardoppervlak lag, werd al sedert eeuwen steenkool gedolven.

    In de 2e helft van de 19e eeuw werden door de Staat der Nederlanden een relatief

    groot aantal concessies verleend, merendeels aan Duitse en Belgische mijnbouw-

    ondernemers. Op enkele plaatsen begonnen deze met het aanleggen van schachten.

    Technische moeilijkheden, in het bijzonder door waterproblemen ondergronds,

    vormden de reden dat deze pogingen vroegtijdig werden gestaakt. Pas nadat de

    waterproblematiek ondergronds beheerst werd en met de aanleg van de spoorlijn

    Sittard - Herzogenrath in 1896 het vervoersprobleem was opgelost, raakten de

    mijnbouwactiviteiten in een stroomversnelling.

    In 1899 brachten de gebroeders Honigmann de eerste steenkool boven uit de Oranje

    Nassau Mijn (ON) te Heerlen. Daarna volgde de ene particuliere mijnzetel na de

    andere (ON I t/m IV, Laura & Julia en de Willem-Sophia). Ze waren allen gevestigd

    rond Heerlen, in de Oostelijke Mijnstreek. Tot dat tijdstip had de Nederlandse Staat

    zelf geen belangstelling voor de kolenwinning. De enige mijnzetel, de Domaniale

    Mijn te Kerkrade, werd in 1845 zelfs voor 99 jaar verpacht aan de Aken-Maastrichtse

    Spoorwegmaatschappij. Omstreeks de eeuwwisseling besefte de regering echter dat

    zij een rol moest gaan spelen bij de ontginning van de eigen bodemschatten.

    Het resultaat was dat in 1902 de Staatsmijnen in Limburg werden opgericht.

    Deze staatsonderneming begon met de aanleg van de Wilhelmina, gelegen in de regio

    Heerlen. Het gebied dat de Staatsmijnen zou gaan exploiteren, strekte zich voornamelijk

    westelijk en noordwes-

    telijk van Heerlen uit tot

    aan de Belgische en

    Duitse grens. Bij het

    uitbreken van de Eerste

    Wereldoorlog waren er

    6 mijnen in exploitatie,

    namelijk de Staatsmijnen

    Wilhelmina en Emma en

    de particuliere mijnen

    Oranje Nassau I en II, de

    Laura en de Domaniale

    Mijn. In aanleg waren

    toen de Staatsmijn

    Hendrik te Brunssum en

    2 3 4

    5 6

    1

    Ingenieurscorps ON mijnen ca 1925 met (latere) VIZL bestuursleden

    v.l.n.r. C. Raedts (1), G. Groutars (2, later dir. WML), J. Dorren (3),

    F. v.d Grinten (4), H. Dresen (5) en F. Bianchi (6)

  • 20

    de Oranje Nassau III te Heerlen. Later kwamen daar nog bij de Staatsmijn Maurits te

    Geleen, alsmede de Julia en de Oranje Nassau IV, beide in de regio Heerlen.

    Vermeldenswaard is dat de steenkool die ten zuiden en zuidoosten van Heerlen werd

    gewonnen vrijwel geheel uit gasarme kool (antraciet) bestond en daardoor zeer

    geschikt was voor huisbrand.

    De door Staatsmijnen gewonnen steenkool uit het zeer omvangrijke gebied ten westen

    en noord- westen van Heerlen was echter zeer gasrijk en niet bruikbaar voor huis-

    houdelijke doeleinden. Wel werd vastgesteld dat uit deze steenkool een voortreffelijke

    kwaliteit cokes kon worden

    gemaakt.

    In 1914 werd dan ook besloten

    bij Staatsmijn Emma een

    cokesfabriek te bouwen, die in

    1918 in bedrijf kwam.

    Ten behoeve van de koeling die

    nodig was bij de productie van

    elektriciteit die hierbij werd

    worden opgewekt ontwikkelde

    Prof. dr. ir. F. van Iterson zn

    zeer efficinte hyperbolode-

    koeltoren.

    In 1924 volgde een tweede bij

    Staatsmijn Maurits. De grote

    hoeveelheden gas die door deze

    fabrieken werden geproduceerd, werden via een uitgebreid gasnet verkocht voor

    huishoudelijk gebruik. Eerst in Zuid Limburg, maar later werd ook de gehele

    provincie Noord-Brabant van dit stookgas voorzien.

    Naarmate de productie van deze cokeskolen bij Staatsmijnen steeg, ontstond tegen

    het eind van de twintiger jaren een duidelijk overschot aan cokesovengas. Dit kon

    worden benut als grondstof voor een chemische industrie. Zo ontstond in 1930 het

    Stikstofbindingsbedrijf van Staatsmijnen, waar het uit dit cokesovengas verkregen

    waterstofgas met behulp van uit de atmosfeer gewonnen stikstof werd omgezet in

    ammoniak, salpeterzuur en kunstmest. Dit was het begin van een omvangrijke

    chemische industrie in Zuid-Limburg.

    De Maatschappij tot Exploitatie van Kooksovengas (Mekog) was het eerste bedrijf dat

    door de Staatsmijnen buiten Zuid-Limburg werd opgezet en wel in 1929 in IJmuiden om

    in samenwerking met de Hoogovens en Shell cokesovergassen te benutten.

    Iterson-hyperbolode koeltoren, genoemd naar uitvinder en

    VIZL mede-oprichter Prof. dr. ir. F. van Iterson

  • 21

    De infrastructuur

    ENERGIEVOORZIENING EN TELECOMMUNICATIE

    De energievoorziening en -distributie in Zuid-Limburg waren evenals elders in

    Nederland van groot belang voor de welvaart en de ontwikkeling van de economie.

    Reeds in het midden van de 19e eeuw kwam in Nederland het gebruik van gas voor

    verlichting in zwang zowel voor straatverlichting als voor de meer welgestelde

    particulieren. In Zuid-Limburg werden gasfabrieken opgericht in Maastricht (1848),

    Sittard (1868) en Vaals (1905) waar uit steenkool gas werd gedestilleerd. Toen het

    cokesgas beschikbaar kwam startte de discussie over een provinciale gasdistributie m.n.

    in Zuid-Limburg. VIZL-bestuursleden zoals Prof. van Iterson en Ir. Bauduin speelden

    hierin een belangrijke rol. Hoewel ook andere gemeenten gasnetten kregen door dit

    cokesgas duurde het nog tot 1934 voordat de Limburgse Maatschappij voor

    Gasdistributie (Limagas) werd opgericht waarmee een intercommunaal gasnet werd

    gerealiseerd. Dit samenwerkingsverband van de Staatsmijnen, de provincie en de

    gemeenten werd aanvankelijk geleid door het VIZL-bestuurslid Ir. R. Ch. A. Franken.

    Voor de totstandkoming van een Limburgse elektriciteitsmaatschappij werd

    Prof. ir. G. J. van Swaay als adviseur binnengehaald die als lid van de Staatscommissie

    voor de elektriciteitsvoorziening (1911), als eerste directeur van de PNEM (1915) en

    latere minister van V&W, de nodige expertise inbracht. Hoewel de provincie al in 1917

    de meeste aandelen van de SVM in bezit had duurde het nog tot 1932 totdat de PLEM

    NV PROVINCIALE LIMBURGSE ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ ontstond.

    Het VIZL-lid Prof. dr. ir. H.C. Gelissen, die eerder directeur was van de SVM werd met

    een onderbreking van zijn ministerschap van EZ (1935-1937) directeur van de PLEM.

    Hij werkte nauw samen met Dr. Anton Philips en voerde op het traject Geleen-Beek

    in 1932 het eerste experiment uit met de energiezuinige natrium straatverlichting dat

    internationale aandacht trok.

    In 1992 fuseerde de PLEM

    in het kader van de

    privatisering met Limagas

    tot Mega Limburg, dat in

    1999 door fusies opging in

    Essent. De nutsbedrijven

    van Maastricht en Heerlen

    bleven nog tot de komst van

    Essent zelfstandig.

  • 22

    Bij de ontsluiting en automatisering van het telecommunicatienet in Zuid-Limburg

    speelde de provincie nauwelijks een rol omdat in 1904 P&T (voorloper PTT) de enige

    concessiehouder werd. Vanaf 1913 werden alle particuliere netten genationaliseerd.

    In 1915 hadden de grotere plaatsen in het telefoondistrict Maastricht zoals Sittard,

    Maastricht, Vaals, Valkenburg en Heerlen een eigen Rijkstelefoonkantoor. Dorpen

    zoals Schinnen en Gronsveld hadden een hulptelefoonkantoor met een openbare

    spreekcel en eventueel enkele private aansluitingen. Toch waren sommige gebieden

    zoals Geleen en omgeving en de meeste maasdorpen nog helemaal verstoken van

    telefoon of telegraaf. Binnen enkele decennia werd echter heel Zuid-Limburg

    ontsloten en werd tevens het telefoonverkeer geautomatiseerd.

    TRANSPORT - DRINKWATER - AFVALWATER

    Het wegennet in Zuid-Limburg was de

    eerste decennia van de 20e eeuw nog

    tamelijk rudimentair hoewel er op het

    eerste Nederlandsche Wegencongres

    in 1920 werd aangegeven dat het hier

    nog meeviel. Er werd in Limburg al

    heel vroeg gepionierd met

    wegenverharding door middel van,

    uit Duitsland geleende, stoomwalsen

    en met het teren en spramex-grind,

    de voorloper van asfalt.

    Toch waren de meeste wegen m.n. bij

    slecht weer onbegaanbaar en totaal ongeschikt voor het opkomend personen- en

    vrachtverkeer per auto. Ook het beperkt aantal bruggen over de grote rivieren maakte

    het reizen tot een langdurige geschiedenis. Voor wat betreft de hoofdwegen kwam

    daar pas verbetering in door het Rijkswegenplan uit 1927 waaraan ook VIZL-leden een

    bijdrage hebben geleverd. Het opheffen van de vele destijds bestaande wegtollen

    duurde nog tot na de Tweede Wereldoorlog.

    Over het vervoer via het spoor is al iets gezegd echter het tramvervoer dat in de

    volgende hoofdstukken aan de orde komt was destijds korte tijd ook van belang.

    Het verbeteren van het vervoer over water waaraan met de opkomende mijnbouw

    dringend behoefte was, bevond zich destijds in een kritische fase. Men was al

    begonnen met de kanalisatie van de Maas middels stuwen en sluizen en het ontwerpen

    van overslaghavens. Maar er waren gecompliceerde strubbelingen met Belgi die op

    Eerste experimenten in Nederland met de stoomwals

  • 23

    grond van het scheidingsverdrag uit 1839 nog steeds aanspraak maakte op een

    rechtstreekse verbinding, liefst dwars door Zuid-Limburg, van Antwerpen met het

    Ruhrgebied. Onderhandelingen die op regeringsniveau werden gevoerd strookten niet

    altijd met de belangen van Zuid-Limburg en die van Luik. Om een eind te maken aan de

    impasse werd in 1920 door druk van Zuid-Limburg door de regering onder leiding van

    ministerpresident Jhr. Ch. Ruys de Beerenbrouck uiteindelijk toch besloten om maar

    een lateraalkanaal, het Julianakanaal, aan te leggen. Daar speelden VIZL-leden

    waaronder Ir. M. (Max) Ch. E. Bongaerts, 2e Kamerlid en later minister van V&W

    (1925-1926) een belangrijke rol bij.

    De kanalisatie en het maken van het lateraalkanaal waren nodig omdat het waterpeil

    van de Maas vooral in de zomer zeer laag was doordat 2/3 van het water al ten zuiden

    van Maastricht was afgetapt ten behoeve van de Belgische kanalen en de irrigatie van

    de Belgische Peel. Desondanks trad de Maas, als een waterwolf, in de winter vaak

    buiten haar oevers met een serie kleinere en grotere rampen zoals in 1881, 1915 en 1926.

    Ondanks het wijzigen van rivierbeddingen, het aanbrengen van overlaten, kanalisatie,

    dijkverhoging en hoogwaterberichtgeving via radio bleef het gevaar van overstroming

    - zoals de geschiedenis leert - op de loer liggen.

    In die tijd was het heel normaal dat de Heugemse overlaat bij hoogwater zorgde voor

    een extra zij-arm van de Maas bij Maastricht waar nu de A2-tunnel wordt afgebouwd.

    Maar zelfs bij kleinere rivieren

    zoals de Roer moest rekening

    worden gehouden met soms woeste

    waterstromen. De nieuwe brug

    over deze rivier bij St-Odilinberg

    (1908) waarover een tramweg was

    gepland, werd daarom door de

    Provincie extra verstevigd door die

    van gewapend beton te laten maken.

    Dit was de eerste waterstaatsbrug

    van gewapend beton in Nederland

    waarbij overigens het benodigde grind uit de bestaande rivierbedding werd gebruikt.

    Een ander aspect van de infrastructuur dat met name van belang is voor de

    volksgezondheid heeft ook betrekking op water. Het gaat daarbij om de drinkwatervoor-

    ziening en de afvoer van water en afvalstoffen. In de 19e eeuw was bij het ontbreken

    daarvan de situatie met name in de steden voor de volksgezondheid dramatisch.

    Hoewel de aanleg van rioleringsstelsels al in een eerder stadium was begonnen, heeft het

    nog tot in de zestiger jaren geduurd voordat heel Limburg aangesloten was op riolering.

    Brug uit 1909 bij St-Odilinberg ontworpen door en

    gerealiseerd in opdracht van de Provinciale Waterstaat

  • 24

    Maastricht had in 1887 de primeur met betrekking tot de aanleg van een drinkwater-

    voorziening waarna geleidelijk andere steden volgden. Het duurde echter tot 1925

    voordat de Waterleiding Maatschappij voor Zuid-Limburg werd opgericht. Watertorens

    verrezen als paddenstoelen in het Zuid-Limburgse heuvels: Maastricht (1912), Heerlen,

    (1915, van gewapend beton), Geleen (1924) en de markante reus van Schimmert

    (1927), ontworpen door VIZL lid, de bekende architect Jos Wielders.

    Van afvalwaterzuivering was begin twintigste eeuw nog helemaal geen sprake hoewel er

    in toenemende mate klachten kwamen over stinkende en later ook nog door de

    mijnbouwindustrie zwart gekleurde beken. Dit werd een toenemend probleem in de

    mijnstreken. De slibafzettingen in de beken zorgden vervolgens voor protesten van de

    boeren die bij de eerste de beste regenbui hun land zagen onderlopen. Met de oprichting

    van het Waterschap van Geleen- en Molenbeek met zijtakken in 1933 verbeterde deze

    situatie. Eerst om de afvoer te versnellen door overkluizing en kanalisering van de

    vervuilde beken en de ontmanteling van de vele molentakken. Pas met de ingebruikname

    van de zuiveringsinstallatie in Schinveld in 1965 en met de zuivering aan de bron bij de

    mijnen werd een proces in gang gezet waarmee we in Zuid-Limburg uiteindelijk weer

    idyllische meanderende beken hebben gekregen waarin weer vissen zwemmen.

    Ook worden hier en daar de watermolens weer in bedrijf gesteld.

    De leden van de VIZL hebben door al deze technische ingrepen in belangrijke mate bijge-

    dragen aan de verbetering van de maatschappelijke en economische situatie in deze regio.

    Door de toename van de economische bedrijvigheid en de verbeterde levensomstandig-

    heden van de bevolking in Zuid-Limburg en niet te vergeten de import van laag- en

    hoogopgeleide werknemers ontstond er een enorme behoefte aan woningen.

    De bevolking van Zuid-Limburg verdubbelde elke paar decennia. Bijvoorbeeld in

    Heerlen groeide de bevolking tussen 1910 en 1930 zelfs met een factor 4 tot meer dan

    32.000 inwoners. De volkshuisvesting was een belangrijk punt van aandacht.

    Met de bouw van nieuwe kerken en utilitaire voorzieningen voor de industrie, de

    handel, instellingen en voor het onderwijs, ontstond er veel werk in de bouwsector.

    Ook de bemoeienis van de gemeentelijke en provinciale overheden daarin groeide

    enorm. Daarbij ontstond er ook een grote behoefte aan architecten waaronder vele

    ingenieurs die de opdracht kregen om nieuwe wijken en gebouwen te ontwerpen.

    De nieuwste inzichten over de (steden)bouwkundige en de (vormgevings)technische

    eisen en mogelijkheden werden daarbij toegepast. Een voorbeeld van moderne

    planning voor huisvesting van mijnpersoneel ten tijde van de oprichting van onze

    Vereniging was de Mijnkolonie in Treebeek die veel aandacht trok. Hier werden veel

    leden van de Vereniging en andere genteresseerden rondgeleid.

  • 25

    HET TECHNISCH ONDERWIJS

    Bij de beschrijving van de maatschappelijke situatie tijdens de oprichting werd al kort

    ingegaan op de opleidingsmogelijkheden tot ingenieur echter in de sectoren zoals de

    industrie, de bouw en de infrastructuur waren ook arbeidskrachten en vaklui nodig.

    In het begin van de vorige eeuw bestonden daarvoor nog nauwelijks opleidingen.

    In Zuid-Limburg werden de eerste Ambachtsscholen opgericht in Maastricht (1911)

    o.l.v. de latere mede-oprichter van de VIZL Ir. J.G. Bellaar Spruyt en kort daarna in

    Heerlen (1913). De Ambachtschool in Sittard kwam pas in 1919 tot stand.

    Het belang van deze Ambachtsscholen, de Mijnschool, de oprichting van de MTS in

    Heerlen in 1922 en de rol van VIZL-leden daarbij zullen nader worden toegelicht in de

    paragraaf 5 van het hoofdstuk IX Capita Selecta.

    Treebeekplein, Brunssum ca 1915 Ingenieurswoning Akerstraat Treebeek ca 1920 (bouwplannen ir Leliman, ook adviseur Bouwdienst Staatsmijnen)

    Bouw Wyckerpoort Maastricht Maastricht 1919 Watertoren Schimmert 1926 (uitbreidingsplan ir Jos Cuypers) (Wielders, Adamse school)

    Laurentiuskerk 1924 (Schoenmakers)

  • 26

  • 27

    II Oprichting en eerste decennium

    (1916-1927)

    Et et hoofdstuk over het begin van de Vereniging kan het best begonnen worden

    met de unieke vaststelling dat de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg en

    de 15 jaar eerder opgerichte Vereniging van Ingenieurs in Overijssel de enige twee

    regionale Nederlandse ingenieursverenigingen zijn die in Nederland zijn ontstaan en

    tot op heden zijn blijven bestaan. De aanleiding voor en het tijdstip van de oprichting

    van elk van deze verenigingen zijn heel anders. Wel liggen beiden, met name Zuid-

    Limburg, in de periferie van Nederland. In gebieden, met geheel verschillende

    kenmerken en geschiedenissen. Maar waar wel relatief veel ingenieurs werkzaam

    waren die om onderscheidende redenen behoefte hadden aan onderling contact.

    Is er een kenschetsing te geven van de leden van het eerste uur: wie waren zij, waar

    en aan welke faculteit hadden zij gestudeerd en waar werkten zij?

    Het was bij de totstandkoming van de uitgave van het jubileumboek in 1991 helaas

    slechts beperkt mogelijk iets over de kenmerken van de eerste leden te achterhalen, de

    gegevens waren summier.

    Aan de hand van de presentielijsten van de eerste tien vergaderingen kon een globale

    ledenlijst worden samengesteld. Van ca 75% van de leden blijkt nog iets bekend te zijn:

    ca 40% werkte bij de mijnen, ca 15% in de ceramiek en ca 20% bij Rijkswaterstaat en

    Provinciale Waterstaat. Vooral in de eerste vergaderingen waren verhoudingsgewijs veel

    buitenlanders aanwezig, ca 35% (studie in Aken, Luik, Hannover, Bingen etc.).

    Wat betreft de studierichting was de verdeling ongeveer als volgt: 33% civiel,

    30% werktuigkunde, 14% elektrotechniek, 12% mijnbouwkunde en 8% scheikunde.

    Deze getallen lijken in het licht van de in het vorige hoofdstuk beschreven situatie in

    Zuid-Limburg aannemelijk, zodat bij de oprichting van de Vereniging de leden redelijk

    representatief waren voor het Limburgse ingenieursbestand.

    In deze vaststelling, die dateert uit de periode van de totstandkoming van het boek

    75 jaar VIZL, is geen verandering gekomen nadat nieuwe bronnen die ondermeer in

    de afgelopen 10 jaar via internet beschikbaar kwamen, geraadpleegd zijn. Daardoor is

    het overigens wel mogelijk gebleken om een betere indruk te krijgen van de maatschap-

    pelijke betekenis van de activiteiten van de Vereniging en haar leden.

    De aankondiging van de lezingen en excursies en de verslagen daarvan achteraf werden

    immers in de eerste decennia van haar bestaan vaak uitvoerig in de pers belicht.

    H

  • 28

    De vroegste annalen vermelden dat de oprichting van de Vereeniging van Ingenieurs

    in Zuid-Limburg officieel plaatsvond op 18 maart 1916 met 70 leden.

    Uit de initiatoren werd een voorlopig bestuur geformeerd dat concept-statuten zou

    opstellen voor de nieuwe Vereniging en dat tevens de eerste ledenvergadering diende

    voor te bereiden. Deze werd gehouden in de foyer van de schouwburg te Maastricht

    op 6 mei 1916. 35 Leden gaven daarbij acte de prsence. (Zie pagina 34).

    Er werd begonnen met de behandeling van de ontwerpstatuten, waarbij druk gediscus-

    sieerd werd over een aantal zinsneden en detailpunten. Kennelijk was het toen

    onmogelijk om tot een initile tekst te komen. Vandaar dat op voorstel van het lid

    Bellaar Spruyt met algemene stemmen werd besloten om nog enige tijd onder de

    wet der vereeniging te leven en - hoewel dit niet in de notulen wordt vermeld - de

    definitieve redactie van de statuten over te laten aan het later in de vergadering

    gekozen bestuur.

    Alvorens tot deze bestuursverkiezing werd overgegaan, bracht het lid G.P. Nijhoff

    een voorstel in stemming om een overeenkomst aan te gaan met het Technisch

    Tijdschrift, gevestigd in Utrecht. Hij deed dit namens het voorlopig bestuur, waarvan hij

    als secretaris deel uitmaakte. De andere bestuursleden waren A. Knig (voorzitter),

    C. Blankevoort, A.E. Dinger, A. Bonemeyer en N. van Spanje.

    Krachtens deze overeenkomst verplichtte het Technisch Tijdschrift zich de voordrachten

    te publiceren en daarbij de auteur een honorarium uit te keren en hem een aantal

    exemplaren gratis ter beschikking te stellen. Verder verbond het zich de leden van de

    Vereniging het tijdschrift geregeld toe te zenden en er tegen een nader te bepalen

    tarief mededelingen van of namens de Vereniging in op te nemen.

    Tegenover deze verplichtingen van het tijdschrift zou een vergoeding staan van drie

    gulden per lid per jaar.

    Het Technisch Tijdschrift was in tegenstelling tot De Ingenieur van het KIVI en de

    Vereniging van Delftsche Ingenieurs een maandblad dat in 1914 uitkwam, een

    verzamelplaats voor wetenschappelijke techniek in de ruimste zin des woords

    Met het overlijden van de hoofdredacteur en KIVI-bestuurslid B.A.J. van der Hegge

    ongeveer 10 jaar later ging dit blad ter ziele.

    De besparing aan drukkosten die deze overeenkomst met zich meebracht, had tot

    gevolg dat de contributie van de Vereniging met slechts Fl 2,50 verhoogd behoefde te

    worden tot Fl 7,50 (vergelijkbaar met ruim 60,- anno 2016). Hoewel enkele leden

    bezwaar aantekenden tegen deze binding met het Technisch Tijdschrift, werd het

    voorstel van het voorlopig bestuur met 20 tegen 9 stemmen aangenomen, zij het met

    de kanttekening dat de Vereniging zich niet voor meerdere jaren mocht verplichten.

    Zes leden hebben zich daarbij, gezien het aantal van 35 aanwezigen, kennelijk van

    stemming onthouden.

  • 29

    VERKIEZING BESTUUR

    Tijdens de bestuursverkiezing die vervolgens aan de orde kwam, werd de heer Knig

    - met professor Van Iterson waarschijnlijk als de voornaamste initiatiefnemer - met 32

    stemmen tot voorzitter gekozen. De heer Knig nam de benoeming aan vermeldden

    de eerste notulen nuchter.

    Bij de stemming over de functie van secretaris werden de meeste stemmen, in totaal 15,

    uitgebracht op het lid Nijhoff. Deze wenste echter geen bestuursfunctie te vervullen,

    waarna de heer Van Rood met op n na de meeste stemmen (14) tot secretaris werd

    benoemd. Tenslotte werd de heer Regout met 24 stemmen tot penningmeester gekozen.

    Het kiezen van bestuursleden in die eerste vergadering kostte relatief veel tijd.

    Via stembriefjes werden voor de functie van secretaris op 8 verschillende leden

    stemmen uitgebracht.

    Voor de taak van penningmeester werd zelfs op 11 verschillende leden gestemd.

    De heren moesten elkaar blijkbaar nog wat beter leren kennen. Het is dan ook niet

    verwonderlijk dat de verkiezing van 3 commissarissen i.v.m. de tijd tot een volgende

    vergadering werd uitgesteld. Daardoor kon het lid Blankevoort in de gelegenheid

    worden gesteld een lezing te houden over Geschiedenis en Ontwikkeling van den

    Nederlandschen Mijnbouw.

    De completering van het bestuur kwam tot stand tijdens de op l juli 1916 gehouden

    tweede vergadering van de Vereniging. De heren Bellaar Spruyt, Dinger en Van

    Iterson werden toen tot commissaris gekozen.

    Het voltallige eerste bestuur bestond uit:

    * Ir. A.A.H.W. Knig voorzitter

    Rijkswaterstaat te Maastricht

    * Ir A.H. van Rood secretaris

    Rijkswaterstaat te Maastricht

    * Ir. P.W.H. Regout penningmeester

    Industrieel te Maastricht

    * Ir. J.G. Bellaar Spruyt commissaris

    Stroomverkoopmaatschappij te Maastricht

    * Ir. A.E. Dinger commissaris

    Staatsmijnen te Heerlen

    * Prof. dr. ir. F.K.Th. van Iterson commissaris

    Staatsmijnen te Heerlen

    De volledige in het Technisch Tijdschrift geplaatste notulen van de tweede

    vergadering staan afgedrukt op pagina 35.

  • 30

    Ir. A.A.H.W. Knig, mede-

    oprichter en -initiatiefnemer,

    eerste voorzitter en erelid.

  • 31

    Ir. A.A.H.W. Knig was medeoprichter en -initiatiefnemer, eerste voorzitter en erelid.

    In 1918 werd hij tot het ministerschap geroepen. Het tijdschrift 'De Ingenieur' vermeldde dit en gaf

    daarbij een levensbeschrijving.

    Tot Minister van Waterstaat is benoemd Adrianus Antonie Henri Willem Knig. Hij werd

    geboren te Maastricht 13 Februari 1867, studeerde aan de Polytechnische School te Delft, behaalde

    daar in 1889 het diploma van civiel ingenieur en werd 16 Mei 1890, na een vergelijkend examen,

    benoemd tot adspirant ingenieur van den Rijkswaterstaat, toegevoegd aan den inspecteur in de

    1ste inspectie te 's-Gravenhage.

    In 1891 benoemd tot ingenieur 3de klasse werd hij geplaatst bij de werken tot verlegging van den

    Maasmond, in 1892 toegevoegd aan den arrondissements-ingenieur in het oostelijk arrondissement

    van Noord Brabant te Breda, daarna in het arrondissement Zutphen en vervolgens te Roermond.

    Intussen werd hij in 1901 benoemd tot ingenieur 2de klasse en in 1906 tot ingenieur 1 ste klasse.

    Hij werd daarop geplaatst in het noordelijk arrondissement van de 10de directie te Gorinchem

    en in 1911 als arrondissements-ingenieur in het westelijk arrondissement der 7de directie te Breda.

    In 1914 werd hij hoofdingenieur-directeur 2de klasse en belast met den dienst in de 8ste directie te

    Maastricht.

    In 1909 werd hij benoemd tot officier in de orde van Oranje Nassau. In de zaken van het

    Koninklijk Instituut van Ingenieurs toonde hij belangstelling, zooals nog dezer dagen bleek uit

    zijn voorzitterschap der regelingscommissie voor de voorbereiding der vergadering te Maastricht

    met excursie naar Heerlen der Afdeeling Bouw- en Waterbouwkunde op 6 en 7 September 1918.

    (De Ingenieur, 1918, nr. 37)

    De heer Knig maakte deel uit van het eerste kabinet Ruys de Beerenbrouck van 1918-1922.

    Dit kabinet verrichtte belangrijk werk met o.a. een grondwetsherziening en een aantal

    baanbrekende sociale wetten.

    Na zijn ministerschap werd hij in 1922 benoemd tot Directeur-Generaal van de PTT.

    In 1924 keerde hij bij Rijkswaterstaat terug, vanaf 1 mei als hoofdingenieur-directeur van de

    Directie Grote Rivieren, en vanaf 1 augustus 1928 tot zijn pensionering in 1932 als hoofdingenieur-

    directeur van de Directie Limburg. In die periode gaf hij leiding aan de voor Limburg zo

    belangrijke werkzaamheden voor het Julianakanaal en de bijbehorende grote werken als stuwen

    en havens.

  • 32

    Prof. dr. ir. F.K.Th. van Iterson, mede-oprichter en

    -initiatiefnemer, erelid en erevoorzitter.

  • 33

    Prof. dr. ir. F.K.Th. van Iterson, mede-oprichter en -initiatiefnemer, erelid en erevoorzitter.

    Geboren: 12 maart 1877 te Roermond, overleden: 11 december 1957 te 's-Gravenhage,

    HBS: s-Gravenhage 1890 - 1895, Polytechnische School: Delft 1895 - 1899, diploma

    Werktuigkundig Ingenieur

    1899 Ingenieur bij de Maatschappij tot Exploitatie van de Laval Stoomturbine te Amsterdam

    1900 Ingenieur bij de Werf Conrad te Haarlem

    1903 Ingenieur bij de Gemeentewerken te 's-Gravenhage

    1905 Ingenieur bij de Gasfabrieken te 's-Gravenhage

    1910 Hoogleraar in de Toegepaste Mechanica aan de TH te Delft. Rede bij intreden op

    3 november: 'De betekenis van de leer der sterkteberekeningen bij het tot stand brengen

    van ijzerconstructies en haar waarde voor de vorming van den ingenieur'

    1913 Mededirecteur van de Staatsmijnen in Limburg

    1914 Lid van de Vereniging van Gasfabrikanten

    Adviseur van de Dienst der Zuiderzeewerken

    1916 Mede-oprichter van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid Limburg

    1927 Benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw

    1930 Benoemd tot Doctor Honoris Causa in de Technische Wetenschappen door de

    Technische Hoogeschool te Delft

    1931 Conrad-premie (Gouden Medaille) 1926 1931

    1933 Erelid van de Vereniging van Gasfabrikanten

    1934 Lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, afd. Natuurkunde

    1938 Commandeur in de Orde van Leopold II van Belgi

    1942 Door de Duitse bezetter vervroegd gepensioneerd als Directeur van Staatsmijnen

    1943-1945 Voorzitter van de Bond voor Materialenkennis

    1945 Oprichting Tebodin Raadgevend Ingenieursbureau

    1947 Doctor Honoris Causa de l'Universit de Lige

    1945-1950 Voorzitter van de Commissie tot Bestudering van de Centralisatie op het gebied der

    Gasvoorziening, 'Commissie van Iterson'

    1949 Lid van de Spaanse Academie van Wetenschappen

    1951 Toekenning van de Van Waterschoot van der Gracht-penning voor belangrijk werk op

    geologisch-mijnbouwkundig terrein

    1951 Commandeur in de Orde van Oranje Nassau

    1952 Erelid van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs

    Daarnaast heeft hij zich in het bijzonder ingespannen voor het stimuleren van het technisch onderwijs

    in Zuid-Limburg met jarenlange bestuurslid/voorzitterschappen van de Vereeniging van

    Nijverheids-onderwijs te Heerlen en Omstreken en van de L.T.S. en M.T.S. aldaar.

  • 34

    Fragment notulen van de

    eerste vergadering van de

    Vereniging op 6 mei 1916 in Maastricht

  • 35

    Notulen tweede vergadering

    uit het Technisch Tijdschrift.

    Niet alleen de bloemrijke taal waarin de secretaris in deze notulen het bezoek aan de

    ondergrondse werken van Staatsmijnen beschrijft, is opvallend. Evenzeer valt op dat,

    met de traditie om tenminste nmaal per verenigingsjaar een gemeenschappelijk

    diner te houden, toen reeds werd begonnen. Nog meer in het oog springend is het feit

    - zeker voor die jaren - dat zich onder de aanwezigen op de 2e vergadering twee

    dames bevonden.

  • 36

    KONINKLIJK BESLUIT

    In september werd aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden het eerbiedig

    verzoek gericht de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg als zodanig te willen

    erkennen, zodat als rechtspersoon kon worden opgetreden. Met voortvarendheid werd

    dit verzoek door de normaal bij dit soort zaken betrokken ministeries van

    Binnenlandse Zaken en van Justitie behandeld.

    Op 15 november 1916 verzocht de minister van Justitie de secretaris van de

    Vereniging nog een tweetal aanvullingen in de statuten aan te brengen.

    Op 2 december 1916 verscheen het KoninklijkBesluit, ondertekend door Koningin

    Wilhelmina, waarin de erkenning van de Vereniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg

    werd vastgelegd.

  • 37

    De Koninklijke goedkeuring van de Vereniging

  • 38

    VOORDRACHTEN

    Nadat in de beginjaren de organisatorische en administratieve zaken afdoende waren

    geregeld, kon het bestuur alle aandacht concentreren op het in artikel I van de statuten

    omschreven doel van de Vereniging: het houden van vergaderingen ter bespreking

    van onderwerpen welke tot het gebied van de ingenieurs- wetenschappen behoren en

    het houden van excursies. In de daarop volgende verenigingsjaren, die steeds van

    september tot juli liepen, werden telkens 5 of 6 vergaderingen gehouden. In deze

    vergaderingen werden gewoonlijk enkele huishoudelijke onderwerpen geregeld,

    waarna steeds door een deskundige - uit eigen kring of van buiten - een inleiding

    over een technisch onderwerp werd gegeven. Vaak volgde daarop een levendige

    discussie.

    De gekozen onderwerpen weerspiegelen duidelijk de belangrijkste technische

    ontwikkelingen in die tijd, zoals:

    - opwekking, transport en gebruik van elektriciteit

    - ontwikkelingen in het telefoon- en radiotelefonisch verkeer

    - ontwikkelingen in de kolenmijnbouw

    - realisatie van belangrijke waterstaatswerken, zoals de Maaskanalisatie en de

    plannen tot drooglegging van de Zuiderzee

    - ontwikkelingen in de luchtvaart.

    Ook meer theoretische onderwerpen zoals de vierdimensionale wereld der

    relativistische natuurkunde werden niet geschuwd. *

    De nog jonge vereniging slaagde er zelfs in de beginjaren al in om gerenommeerde

    sprekers uit binnen- en buitenland aan te trekken.

    ENKELE CITATEN

    Het zou te ver gaan om in dit gedenkboek uitgebreid in te gaan op de gehouden

    voordrachten. Maar een paar treffende uitspraken uit voordrachten en discussies in

    deze eerste periode mogen de lezer niet worden onthouden.

    Op de 7e vergadering van de Vereniging, op 5 mei 1917 te Maastricht, hield

    Ir. Kortlandt een lezing over: bovengrondsche hoogspanningsleidingen. In de daarop

    volgende discussie werd opgemerkt dat door een combinatie van corrosie en belasting

    door ijzel de draden wel eens zouden kunnen breken, zodat het aanbeveling verdiende

    vangnetten onder de hoogspanningsleidingen aan te brengen.

    * een volledige lijst van gehouden voordrachten is elders in dit boek opgenomen.

  • 39

    Citaat uit het antwoord door of namens de spreker:

    . verklaart, dat een behoorlijke inspectie van dichtbij waakt tegen ongevallen.

    Principieel onjuist oordeelt hij het aanbrengen van vangnetten onder stroomdraden;

    een normaal civiel ingenieur bouwt onder een brug immers ook niet een andere brug

    om de bovenste op te vangen bij eventueel doorbreken! Hij maakt zijn eerste brug

    voldoende sterk; evenzoo wil hij zijn stroomdraden voldoende sterk maken.

    Tijdens de 8ste vergadering op 2 juni 1917 te Maastricht sprak de architect

    Ir. Jos Cuypers over stedenbouw. Blijkens de notulen werden na afloop van de

    voordracht aan de spreker onder andere de volgende vragen gesteld:

    Het lid Koster vraagt, nadat de heer Cuypers geindigd heeft, waarom in veel groote

    steden de gegoede buurten in het westeinde gelegen zijn.

    De heer Cuypers meent 'omdat de bewoners dan den frisschen westenwind genieten,

    welke dan nog niet door industrieluchtjes bedorven is. In het grootste deel van West-

    Europa is immers de westenwind het meest heerschend.

    De invit Hagdorn vindt het ongewenscht om afzonderlijke buurten voor arbeiders

    en meer gegoeden te maken; dat komt hem weinig christelijk voor.

    De heer Cuypers beaamt dit laatste maar wijst op ernstige bezwaren van economische

    aard: de percelen voor goedkoope woningen zijn minder diep dan die voor duurdere,

    dus de afstand der wegen moet voor arbeiderswoningen kleiner zijn dan voor

    duurdere soorten. Bovendien blijkt in de praktijk dat soort bij soort wil wonen, onder

    andere reeds omdat groenteboeren e.d. andere prijzen rekenen in de Jordaan dan op

    de Heerengracht

    Na de lezing op 2 november 1918 in Maastricht van Ir. Bellaar Spruyt ontspon zich

    een voor hedendaagse begrippen curieuze discussie over de voor- en nadelen van

    elektrische versus gasverlichting. In de notulen lezen we hierover:

    Dat door verbetering van de lampen de electrische verlichting het goedkoopst is,

    werd door Prof. van Iterson en de heer Bauduin betwist daar met cokesovengas de

    verlichting beslist goedkoper wordt, aangezien het rendement beter is.

    De heer Bellaar Spruyt meent dat voor kookdoeleinden gas goedkooper is en vreest,

    dat wegens onregelmatigheid van het mengsel van het gas de verlichting lijden zal,

    hetgeen echter door Prof. van Iterson wordt betwist.

    Hij merkt op dat electrische verlichting de slechte eigenschap heeft te fel licht te

    geven. De heer Bellaar Spruyt zegt dat die eigenschap alleen last kan geven als men

    geen doelmatige ornamenten gebruikt.

  • 40

    WENSEN VAN HET BESTUUR

    Het eerste jaarverslag, over het verenigingsjaar 1918-1919, is gedateerd 3 mei 1919 te

    Maastricht.

    Heden gaan wij het 4e jaar in van het bestaan der Vereeniging zo begint het. Het

    ledental is op 76 gelijk gebleven. Het verslagjaar werd afgesloten met een voordelig

    saldo van 84 gulden en 8 cent.

    Met het bezoek aan de vergaderingen, die om de 2 maanden werden gehouden, was

    het bestuur minder tevreden. Het zag zich verplicht een ernstig woord tot de leden te

    richten met het oog op de slechte opkomst ter vergadering.

    Kon tot nu toe de slechte verbinding tussen Heerlen en Maastricht als eene

    verontschuldiging gelden, zoo hopen wij, dat nu weldra hierin verbetering zal

    gebracht worden zoodat de leden in groter getal ter vergadering zullen verschijnen.

    Deze aansporing heeft succes gehad want in het verslag over het jaar daarna kon

    worden geconstateerd dat de opkomst groter was geweest.

    Een andere bestuurlijke wens ging minder snel in vervulling. Die hield in dat de leden

    zelf meer mededeelingen zouden doen. Bedoeld werd voordrachten zouden

    houden. Om dat te bereiken werd een proef genomen door op meer gemoedelijke

    wijze om een tafel geschaard, de leden gelegenheid te geven over een of ander

    technisch onderwerp eene mededeeling te doen, hetgeen uitstekend slaagde. Het

    bestuur koestert dan ook de hoop dat in het nieuwe vereenigingsjaar door de leden

    een veelvuldig gebruik van deze wijze van voordracht gemaakt zal worden en dat

    zodoende lezingen door outsiders tot de uitzonderingen behoren.

    In het verslag van het jaar daarop staat opgetekend: te betreuren is het echter nog,

    dat het bestuur er niet in geslaagd is meer leden te vinden die zich bereid verklaarden

    lezingen of causerien te houden. Daarom meent het bestuur van deze gelegenheid

    nogmaals gebruik te moeten maken om de leden aan te sporen in het volgend

    vereenigingsjaar van hun opgedane kennis en ervaring door specialisering hunne

    medeleden te laten profiteren.

    Inmiddels was de Eerste Wereldoorlog ten einde met een vredesverdrag dat al meteen

    de kiemen van een Tweede Wereldoorlog in zich sloot. In Rusland had de revolutie

    van 1917 een totale omwenteling teweeg gebracht, waarvan de gevolgen tot in deze

    tijd zichtbaar zijn. En in 1919 vormde Mussolini in Itali reeds de eerste knokploegen,

    waarmee hij de grondslag legde voor het later zozeer verfoeide fascisme. Nederland

    heeft hier met uitzondering van een mislukte revolutiepoging in november 1918,

    weinig van gemerkt.

  • 41

    EXCURSIES

    In het jaarverslag 1919-1920 werd medegedeeld dat er naar zou worden gestreefd

    meer excursies te organiseren, vooral in de zomermaanden. Slechts n excursie is als

    gevolg van internationale politiek mislukt. Kort na afloop van de Eerste Wereldoorlog

    heeft de Vereniging getracht contacten te leggen met het naburige Belgische gebied,

    in het bijzonder het Luikse, waar meerdere leden hun technische opleiding hadden

    genoten.

    In de annalen wordt hierover vermeld dat voor de maandvergadering van juli 1919

    een excursie op touw was gezet naar het Luikse industriegebied, om aldaar een

    denkbeeld te krijgen van de verwoestingen die moedwillig in de Belgische

    grootindustrie door de Duitsers waren aangericht.

    De Association des Ingnieurs sortis de l'Ecole de Lige had zich welwillend ter

    beschikking gesteld om deze excursie te leiden en te doen slagen. Door de toen

    heersende gespannen toestand tussen Belgi en Holland (bedoeld is Nederland)

    hebben de besturen van de 2 verenigingen nog op het laatste ogenblik van de excursie

    afgezien en de reden ervan aldus gemotiveerd:

    Les deux Associations se sont mises d'accord pour postponer la visite projete

    jusqu'au moment o les questions pendantes entre les deux pays auront reu une

    solution; elles craindraient que cette visite et son but ne soient, pour le moment, mal

    interprts par l'opinion publique des deux pays. Lige, le 20 Juin 1919.

    Bovenstaande motivatie vraagt om enige toelichting. Tijdens de Vredesconferentie in

    1919 van de bij de Eerste Wereldoorlog betrokken mogendheden, eiste Belgi van het

    neutrale Nederland niet alleen inlijving van Zeeuws-Vlaanderen bij Belgi in

    verband met de soevereiniteit over de economische verbindingswegen zoals de

    Westerschelde en het kanaal Gent-Terneuzen, doch tevens inlijving van Zuid-

    Limburg tot benoorden Venlo, in relatie met een te maken kanaalverbinding tussen

    Antwerpen en de Rijn.

    Annexatie van beide gebieden was ook uit militair-strategisch oogpunt voor Belgi

    van belang. Nederland werd uitgenodigd zijn inzichten hieromtrent op de Vredes-

    conferentie te komen ontvouwen.

    De minister van Buitenlandse Zaken, Van Karnebeek, liet de Tweede Kamer op

    6 juni 1919 weten, dat er geen sprake van was dat Zeeuws-Vlaanderen en een deel

    van Zuid-Limburg Belgisch bezit zouden worden. De Nederlandse regering liet de

    onderhandelende mogendheden weten dat Nederland bereid was te verschijnen, maar

    niet voor een orgaan van een Vredesconferentie waaraan het geen deel nam.

    Bovendien werd de voorwaarde gesteld dat er geen sprake zou zijn van verandering in

    territoriale soevereiniteit noch van het vestigen van internationale servituten.

  • 42

    Verslag over een

    briefwisseling met de

    Association des

    Ingenieurs sortis de

    l'Ecole de Lige met

    negatief resultaat

    Voordat er tot een conferentie over dit onderwerp werd besloten, hadden de

    annexatieplannen van Belgi, die werden gesteund door Frankrijk, reeds een

    chec geleden. In de Raad van Vier hadden Wilson van de Verenigde Staten en

    Lloyd George van Groot-Brittanni zich krachtig verzet tegen enige

    gebiedsoverdracht door Nederland.

  • 43

    Omdat Belgi toen nog teveel bleef eisen, onder andere soevereiniteit over

    De Wielingen alsmede aansluiting van Nederland bij het Frans-Belgisch militair

    verbond - wat door Nederland resoluut werd afgewezen - werden de

    onderhandelingen tussen Nederland en Belgi in 1920 afgebroken.

    In deze Belgische kwestie was de bevolking van Nederlands Limburg

    - in tegenstelling tot een eeuw daarvoor absoluut vr blijvende aansluiting bij

    Nederland. Maar er was met name in Zuid-Limburg wel sympathie voor de Belgisch-

    Duitse plannen voor het graven van een kanaal van Antwerpen/ Schelde-Hasselt-

    Maastricht/Maas-Heerlen-Rijn en de daarop lijkende varianten.

    Zoals in het vorige hoofdstuk werd gemeld, werd er uiteindelijk besloten om het

    Julianakanaal te gaan aanleggen (opening 1935) als sluitstuk van de Nederlandse

    versie van de Maaskanalisatie. Dit werd vrijwel direct gevolgd door het besluit van de

    Belgen om dan maar om Maastricht heen het Albertkanaal (gereed 1939) aan te

    leggen voor een betere verbinding tussen Luik en Antwerpen.

    Zonder op verdere details in te gaan, kan nog worden vermeld dat in 1925 door de

    Nederlandse regering een traktaat werd getekend, waarin aan enkele Belgische

    wensen werd voldaan. Het werd in 1926 door de Tweede Kamer geratificeerd, maar

    in 1929 door de Eerste Kamer verworpen. Pas kort vr en direct na de Tweede

    Wereldoorlog werd de verhouding tussen Belgi en Nederland meer ontspannen.

    Een definitieve regeling van deze, voor de Zuid-Limburgse gemeenschap zo

    belangrijke, waterwegkwestie kwam echter pas in 1959 tot stand. Na talloze versies

    werd toen een geheel nieuw verdrag, waarin alles goed werd geregeld, bekrachtigd.

    Naast deze uitvoerig besproken en mislukte excursie naar Luik ging de VIZL wel naar

    de L'exposition International de l'Art de

    l'Ingenieur. Dit was gekoppeld aan een

    congres dat in 1922 daar werden gehouden

    in verband met het 75 jarig bestaan van de

    Luikse zusterorganisatie.

    Verder bezocht men ingenieurswerken in

    Zuid-Limburg zoals:

    - bezoek aan het 50.000 V-schakelstation

    van de SVM in Maastricht;

    - de tramwerken m.b.t. de lijn Maastricht-

    Vaals die maar kort in bedrijf is

    geweest ondermeer door concurrentie

    van het opkomend busvervoer;

    - bezoeken aan de Staatsmijnen;

    - de voortgang van de maaskanalisatie.

    Tramviaduct over de Gulp bij Euverem,

    technisch hoogstandje gebouwd in 1924

  • 44

    STEENKOOL

    Was de zogenaamde Belgische kwestie een probleem van lange adem, een direct en

    actueel probleem vormde de afzet van de in Limburg gedolven kolen.

    Steenkool was tijdens de Eerste Wereldoorlog een schaars artikel. Dit bleef zo tot

    twee jaar na het einde van de oorlog. In 1921 sloeg de conjunctuur op de steenkool-

    markt geheel om. De schaarste veranderde in een overschot en de prijzen kelderden,

    met als gevolg de eerste kolencrisis van grotere omvang in de Limburgse mijnen.

    Benvloedde

    deze situatie de

    voordracht die

    Prof. v. Iterson

    tijdens de 26e

    vergadering op

    22 januari 1921

    in Maastricht

    hield?

    Het onderwerp

    daarvan was:

    Economische

    en politieke

    beschouwingen

    over de steen-

    kool.

    In de notulen werd slechts een summiere samenvatting van deze voordracht opgenomen.

    De notulist eindigde het verslag met de mededeling: nadat de aanwezigen met een

    ferm applaus hunne ingenomenheid met spreker's voordracht hadden te kennen

    gegeven, stelden meerdere leden nog vragen aan spreker, welke door hem werden

    beantwoord.

    Een der vragenstellers wilde weten of er na een periode waarin de kolen de

    wereldmacht hadden, nu wellicht een periode zou beginnen, waarin de landbouw de

    grote macht zou krijgen.

    Prof. Van Iterson liet weten dat de steenkool de macht nog had en dat dit volgens hem

    voorlopig nog wel zo zou blijven. Over de vraag op welke wijze de Staatsmijnen door

    de tegenwoordige crisis zouden komen, was de heer Van Iterson nogal optimistisch

    toen hij aannam dat de regering afdoende maatregelen zou nemen.

    Hij zou het betreuren als er een extra belasting op het product zou komen waardoor de

    buitenlandse kolen boven het nationaal product zouden worden bevoorrecht.

    Deze hoop is - voorzichtig gezegd - bepaald niet in vervulling gegaan.

    Terwinselen ca 1925: Op de voorgrond de schachttoren van de Wilhelmina en de

    mijnkolonie; In het midden de eclectische parochiekerk (1921, J. van Groendendael)

    Op de achtergrond klooster met lagere school en de Willem-Sophia

  • 45

    Opvallend in de hele discussie is dat, in een tijd waarin de mechanisatie stormachtig tot

    ontwikkeling kwam, niemand over aardolie en de daarvan afgeleide producten sprak.

    Te denken valt hierbij aan de snelle toename van het aantal auto's, de mechanisatie in

    de landbouw en aan de ontwikkelingen in de luchtvaart. Met steenkool gestookte

    stoomschepen werden in die tijd nauwelijks meer gebouwd. Het totale verbruik van

    aardolieproducten zal in 1921 waarschijnlijk nog relatief gering zijn geweest.

    Het verbruik op velerlei gebied, waar steenkool geen redelijk alternatief kon bieden,

    nam echter zo sterk toe, dat minder dan 20 jaar later het gebrek aan olie zowel voor

    Duitsland als Japan waarschijnlijk n van de redenen is geweest om de Tweede

    Wereldoorlog te beginnen.

    DE VERENIGING OP DE BRES

    Dat de Vereniging zich niet alleen de materile en financile zorgen in Zuid Limburg

    aantrok, maar ook die van culturele en historische aard, blijkt uit de notulen en de

    verslagen van de bijeenkomsten die destijds soms uitgebreid in de pers werden

    uitgemeten. In een vergadering die begin 1921 werd gehouden, werd gesignaleerd dat

    in een regeringsontwerp voor de kanalisatie van de Maas een vrij vergaande

    verbouwing van de aloude Maasbrug te Maastricht was opgenomen. Dit riep bij veel

    leden weerstand op.

    Op de vergadering van 19 april 1921 te Maastricht, hield architect Van der Sant een

    voordracht getiteld: De Maasbrug in verband met de Maaskanalisatie. Daarin deelde

    hij mede dat aan het regeringsontwerp voor de kanalisatie met spoed werd gewerkt,

    vooral om de Belgen te laten zien dat wij ook zonder hen naar Maastricht kunnen

    varen. Door deze spoed werden geen alternatieve plannen uitgewerkt waarmee een

    ingrijpende verbouwing van de Maasbrug kon worden vermeden.

    De bedoeling van dit wetsontwerp behoeft enige toelichting. Scheepvaart vanaf

    Maastricht in noordelijke richting was met de gebruikelijke schepen alleen mogelijk

    via de in 1826 gereedgekomen Zuid-Willemsvaart. Dit kanaal ligt voor een groot

    deel, namelijk tussen Maastricht en Weert, op Belgisch gebied. Een Nederlands-

    Belgische commissie werd het in 1912 eens over de kanalisatie van de Maas vanaf

    Vis tot beneden Venlo. Hoofdzakelijk ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog kon

    niet met de uitvoering van dit plan worden aangevangen.

    In 1915 besloot Nederland alvast op eigen houtje te beginnen en wel met de

    kanalisatie ten noorden van Roermond, inclusief de aanleg van het Maas-Waalkanaal

    en het kanaal van Wessem naar Nederweert.

    Na afloop van de Eerste Wereldoorlog kon met Belgi geen overeenstemming worden

  • 46

    bereikt over kanalisatie van het gemeenschappelijke deel van de Maas.

    De gespannen verhouding tussen ons

    land en Belgi, waarover reeds eerder in

    dit gedenkboek is geschreven, was n

    van de hoofdoorzaken van het

    mislukken van dit overleg.

    Het wetsontwerp van 1921 voorzag

    daarom in de aanleg van het

    Juliana-kanaal, een belangrijk kortere en

    goedkopere verbinding die geheel op

    Nederlands gebied zou liggen en dus

    vrij zou zijn van Belgische invloed.

    Dit plan hield tevens de aanleg van een

    stuw in de Maas bij Borgharen in om

    voldoende waterniveau in het nieuwe

    kanaal te verkrijgen.

    De consequentie hiervan was dat het

    peil van de Maas in Maastricht zou

    stijgen en de scheepvaart onder de

    overspanningen van de St. Servaasbrug

    bezwaarlijk, zo niet onmogelijk zou

    worden. Door de gemeenteraad van

    Maastricht werd zelfs overwogen de

    gehele brug af te breken. Gelukkig is dit

    voornemen niet uitgevoerd.

    Uit de notulen van bovengenoemde

    vergadering van 19 april 1921

    vernemen wij dat met tien stemmen

    vr en vijf tegen werd besloten het

    navolgende adres aan de leden der

    Tweede kamer der Staten-Generaal te

    zenden.

    Overzicht van de Maaskanalisatie

  • 47

    Maastricht, 25 Maart 1921

    Aan de leden der Tweede Kamer der Staten-Generaal te 's Gravenhage

    Hoog Edelgestrenge Heeren!

    De Vereeniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit

    dd 2 December 1916 nr. 34, kennis genomen hebbende van het wetsontwerp van 7

    Februari 1921, nr. 1, waarbij door de Regeering, in verband met den aanleg van een

    kanaal tusschen Born en Maastricht, wordt voorgesteld de Maasbrug te Maastricht te

    verbouwen, neemt bij deze de vrijheid onder Uwe zeer ernstige aandacht te brengen,

    dat de voorgestelde verbouwing door zeer velen zeer ernstig zou worden betreurd,

    omdat daardoor een der schoonste bouwwerken van ons land zou worden vernield.

    Op hare vergadering van 19 Maart 1921, waarbij behalve hare leden ook

    tegenwoordig waren afgevaardigden van: de Rijkscommissie voor de

    Monumentenzorg, de Bond van Architecten, afdeling Limburg, het Provinciaal

    Oudheidkundig Genootschap in Limburg, werd besloten dat onze Vereeniging zeer

    ernstig bij U erop zou aandringen, dat het ingezonden wetsontwerp niet ongewijzigd

    wordt goedgekeurd en toch vooral alle middelen aan te wenden om dit te

    voorkomen. De meerderheid der aanwezigen was van oordeel dat de Maasbrug als

    architectonisch werk in haar geheel moet worden bewaard en hoewel zij het van het

    grootste belang voor de Gemeente Maastricht achtte, dat een goede waterweg

    spoedig tot stand komt, meende zij toch U, Hoog EdelGestr. Heeren, in overweging

    te moeten geven bij de Regeering aan te dringen op eene zoodanige wijziging van

    het ingezonden wetsontwerp, dat eene verbouwing der Maasbrug niet noodig is.

    Namens de Vereeniging van Ingenieurs in Zuid-Limburg,

    De secretaris, De voorzitter,

    w.g. Quarles van Ulfford w.g. Bauduin

    In hoeverre dit bezwaarschrift de besluitvorming heeft benvloed is moeilijk te

    achterhalen. Wel werden in 1932 ten behoeve van de scheepvaart aan de kant van

    Wijck twee bogen van de brug afgebroken en vervangen door een beweegbare ijzeren

    overspanning.

  • 48

    De Vereniging kon zich toen slechts troosten met het feit dat haar vignet niet hoefde

    te worden aangepast. Tenslotte kan in dit verband worden vermeld dat het

    Julianakanaal, met 2 havens voor de Zuid-Limburgse industrie, namelijk die in Stein

    voor Staatsmijnen en die in Born voor de particuliere mijnen, in 1934 gereed kwam.

    Tot slot van deze bloemlezing uit de notulen van het eerste decennium nog een aardig

    citaat over een actueel onderwerp, waaruit tevens de tactische wendbaarheid van de

    voorzitter blijkt. Deze verzocht de leden tijdens de 42e vergadering op 17 november

    1923 om gedurende het houden van voordrachten in het vervolg niet meer te roken

    daar dit voor de spreker hinderlijk is.

    Bij nader inzien was men blijkbaar toch een beetje van een dergelijke voortvarendheid

    geschrokken, want pas bij het voorlezen van de notulen aan het begin van de 43e

    vergadering op 12 januari 1924 vroeg de heer Ross van Lennep het woord. Hij achtte

    het niet gewenst om het roken gedurende de vergaderingen te verbieden. De heer

    Knig voegde eraan toe dat het bezoek aan de vergaderingen benvloed zou kunnen

    worden als er niet mocht worden gerookt.

    De voorzitter had een tussenoplossing. Hij stelde voor het roken toe te laten, tenzij dit

    voor de spreker hinderlijk mocht zijn.

    ONTWIKKELINGEN BINNEN DE VERENIGING

    Ten slotte nog enkele aantekeningen over zaken van meer algemene aard, die de

    Vereniging direct betreffen.

    Uit jaarlijks uitgebrachte verslagen van secretaris en penningmeester, blijkt dat de

    Vereniging zich in het eerste decennium van haar bestaan gunstig heeft ontwikkeld.

    Het ledental, dat bij de oprichting in 1916 ongeveer 75 bedroeg, steeg in de eerste tien

    jaar tot 100, ondanks het feit dat er tussentijds ook enig ledenverlies plaatsvond.

    Dit laatste werd veroorzaakt door overplaatsingen, bijvoorbeeld bij Waterstaat en

    Spoorwegen.

    Symbool van de technisch/economische

    ontwikkeling tijdens het Interbellum in Zuid-

    Limburg: de afvoer van steenkool en kunstmest

    uit lucht en gas via de elektrisch aangedreven

    overlaad tips na Maasbracht ook in de havens

    van Born en Stein aan het Julianakanaal.

    Maastricht kreeg na de Tweede Wereldoorlog

    ook een eigen nieuwe industriehaven.

  • 49

    Ook financieel ging het de Vereniging goed. Het eerste jaar eindigde weliswaar met een

    negatief saldo van circa Fl 7, doch een jaar later was het saldo reeds positief (circa Fl 8).

    De financile positie van de Vereniging werd daarna steeds sterker.

    Bij het 10-jarig bestaan was er een batig saldo van bijna Fl 800 wat, rekening

    houdend met de geldwa