Verspreiding van witte bacteriematten en schade aan het ......ISO 9001:2008. 2. 3 Voorwoord ......
Transcript of Verspreiding van witte bacteriematten en schade aan het ......ISO 9001:2008. 2. 3 Voorwoord ......
K. Didderen F.M.F Driessen
Verspreiding van witte bacteriematten en schade aan het bodemleven in het Grevelingenmeer VZomer 2017
Metingen in het oostelijke deel in het eerste jaar na
ingebruikname Flakkeese spuisluis (T1)
1
Verspreiding van witte bacteriematten en schade aan het bodemleven in het Grevelingenmeer V Zomer 2017 – Metingen in het oostelijke deel in het eerste jaar na ingebruikname Flakkeese spuisluis (T1) drs. K. Didderen, F. Driessen M.Sc. Status uitgave: Eindrapport
Rapportnummer: 17-159
Projectnummer: 17-0010
Datum uitgave: 15 november 2017
Projectleider: Drs. K. Didderen
Naam en adres opdrachtgever: Rijkswaterstaat Zee & Delta Postbus 556 3000 AN Rotterdam
Referentie opdrachtgever: 17-0010/17.03504/KarDi
Akkoord voor uitgave: dr. W. Lengkeek
Paraaf:
Graag citeren als: Didderen, K. & F. Driessen 2017. Verspreiding van witte bacteriematten en schade aan het bodemleven in het Grevelingenmeer V. Zomer 2017 – Metingen in het oostelijke deel in het eerste jaar na ingebruikname Flakkeese spuisluis (T1). Bureau Waardenburg Rapportnr. 17-159. Bureau Waardenburg, Culemborg. Trefwoorden: Grevelingenmeer, zuurstof, bacteriematten, Flakkeese spuisluis, onderwatermonitoring Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv. Opdrachtgever hierboven aangegeven vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Rijkswaterstaat Zee & Delta Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, digitale kopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008.
2
3
Voorwoord
Rijkswaterstaat Zee en Delta heeft Bureau Waardenburg opdracht verleend om, in navolging van 2010, 2011, 2013 en 2016, in 2017 onderzoek te doen naar de bodemtoestand van het Grevelingenmeer, zodat de huidige toestand (T1) kan worden vergeleken met de toestand voor openstelling van de Flakkeese spuisluis. Op 14 augustus 2017 is de bodem van het Grevelingenmeer geïnspecteerd met een Novasub videosysteem (drop-cam), waarbij op iedere locatie video’s zijn gemaakt en in het veld een beschrijving van de bodem is opgesteld aan de hand van de live videobeelden. Aanvullend is op 15 augustus 2017 abundante fauna geïnventariseerd op basis van ‘underwater visual census’ transecten (UVC) en mobiele fauna gemeten op basis van stationaire video-observaties. De voorliggende rapportage bevat de resultaten van deze effectmeting. Het onderzoek is uitgevoerd door een projectteam van Bureau Waardenburg bestaande uit: Karin Didderen projectleiding, veldwerk, videoanalyse, rapportage Floor Driessen veldwerk, rapportage Joost Bergsma veldwerk Malenthe Teunis videoanalyse Lieuwe Anema kaartvervaardiging Vanuit Rijkswaterstaat is het project begeleid door Paul Paulus. Wij willen iedereen hartelijk bedanken voor hun bijdrage aan dit project.
4
5
Inhoud Voorwoord ..................................................................................................................................... 3Samenvatting ................................................................................................................................ 71 Inleiding ................................................................................................................................... 9
1.1 Aanleiding ................................................................................................................... 91.2 Effectmeting condities Grevelingenmeer (oostelijk deel) ......................................... 91.3 Doelstelling .............................................................................................................. 101.4 Leeswijzer ................................................................................................................ 10
2 Materiaal en methoden ........................................................................................................ 112.1 Uitvoeringsperiode en locaties 2017 ....................................................................... 112.2 Video inspecties van de bodem (drop-cam) .......................................................... 122.3 UVC transecten bodemgemeenschappen (epifauna) .......................................... 152.4 Stationaire videokartering mobiele fauna .............................................................. 152.5 Uitwerking en analyse ............................................................................................. 16
3 Resultaten ........................................................................................................................... 193.1 Zuurstofcondities ..................................................................................................... 193.2 Witte bacteriematten ............................................................................................... 223.3 Schade aan bodemleven ........................................................................................ 263.4 Levensgemeenschappen op de bodem ................................................................ 293.5 Mobiele fauna .......................................................................................................... 30
4 Discussie ............................................................................................................................. 354.1 Effect van weer en periodes van zuurstofloosheid op de meting ......................... 354.2 Variatie verspreiding witte bacteriematten ............................................................. 354.3 Relatie met waterdiepte en afstand tot de spuisluis .............................................. 364.4 Indicatieve aanvullende waarnemingen ................................................................ 37
5 Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................ 395.1 Synthese .................................................................................................................. 395.2 Conclusie ................................................................................................................. 405.3 Aanbevelingen ......................................................................................................... 41
6 Literatuur .............................................................................................................................. 43
6
7
Samenvatting
In het voorjaar van 2017 is de Flakkeese spuisluis in werking gesteld. Hiermee is een tweezijdige verbinding tussen de Oosterschelde en het Grevelingenmeer gerealiseerd. Het nieuwe sluisbeheer kan de zuurstofcondities nabij de sluis verbeteren en daarom positieve gevolgen hebben voor de zuurstofconcentratie nabij de bodem en de aanwezigheid van de thans verarmde gemeenschappen van mobiele fauna en bodemdieren in het Grevelingenmeer. Om vast te stellen of de voorspelde effecten optreden en de zuurstofcondities aan de bodem verbeteren in het oostelijk deel van het Grevelingenmeer, zijn deze effecten van de sluis op de bodemkwaliteit gemonitord. Het volgen van de ontwikkeling van de bodemfauna en witte bacteriematten is hierbij een goede graadmeter voor de zuurstofconditie en ecologische kwaliteit van de bodem. In 2016 is een nulmeting (T0) uitgevoerd om de toestand van de bodem voorafgaand aan het openen van de sluizen vast te leggen. Deze toestand wordt vergeleken met de toestand na openstelling van de sluis, in augustus 2017 (T1). In augustus 2017 is een video inspectie van de bodem uitgevoerd op 53 locaties in het Grevelingenmeer en is naast de zuurstofconcentratie bij de bodem, de verspreiding van de kenmerkende witte matten van Beggiatoa bacteriën in kaart gebracht, evenals andere vormen van zichtbare schade aan het bodemleven. Aanvullend is epifauna geïnventariseerd op basis van underwater visual census (UVC) transecten en mobiele fauna gemeten op basis van stationaire video observaties:
− Binnen de meetlocaties is in 2017 de gemiddelde zuurstofconcentratie bij de bodem hoger, de bedekking met witte bacteriematten lager en de schade aan het bodemleven minder, dan in 2016, zowel voor alle locaties samen, als voor de locaties binnen invloedssfeer van de spuisluis.
− Naast het effect van de openstelling van de Flakkeese spuisluis kan jaar tot jaar variatie in de condities van het Grevelingenmeer dit verschil mogelijk verklaren.
− Locaties binnen de invloedssfeer worden gekenmerkt door hogere zuurstofconcentraties nabij de bodem en minder schade aan het bodemleven dan referentielocaties. Voor witte bacteriematten zijn er geen verschillen gemeten tussen de groepen van locaties.
− De locaties met hoogste bedekkingen van witte bacteriematten zijn geconcentreerd (5 van de 7 locaties) direct voor de Flakkeese spuisluis en op geringe diepte aldaar.
− Hoewel de levensgemeenschappen tussen 2016 en 2017 niet significant verschillen, door grote variatie in de metingen, is de soortenrijkdom nabij de spuisluis toegenomen, zoals blijkt uit de UVC transecten (8 nieuwe soorten in 2017) en de stationaire video (tweemaal zoveel soorten in 2017).
8
In de nabijheid van de spuisluis: - Zijn hoge bedekkingen met mosselbroed Mytilus edulis waargenomen. - Zwemmen continue scholen van koornaarvis. - Zijn in 2017 binnen de metingen voor het eerste diklipharders, glasgrondels,
tweevlekgrondels en Clupeidae (haring / sprot) waargenomen, allen planktivore vissoorten.
- Is een foeragerende aalscholver vastgesteld tijdens de onderwater video metingen.
Naast effecten op de condities van de bodem en het bodemleven, zijn op basis van deze waarnemingen ook positieve effecten te verwachten op foerageermogelijkheden voor vogels, condities van het pelagiaal en op de uitwisselingsmogelijkheden tussen de Oosterschelde en de Grevelingen voor fauna. Deze facetten zijn in voorliggende studie niet onderzocht, derhalve zijn deze waarnemingen slechts indicatief.
9
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het Grevelingenmeer komt zuurstofdeficiëntie voor in zowel de waterkolom als in de bodem (Hoeksema 2002; Lengkeek et al. 2007). Duidelijk is, dat de zuurstofhuishouding in het Grevelingenmeer niet voldoet aan de gestelde beheersdoelstellingen (Hoeksema 2002; Bouma et al. 2008; Wetsteijn 2011). Daarnaast zijn er in het Grevelingenmeer neergaande ecologische trends gesignaleerd die mogelijk gerelateerd zijn aan de zuurstofproblematiek (Bouma et al. 2008) en wordt er een steeds verdere verspreiding van de witte Beggiatoa matten geconstateerd (Nolte & Basch 2011). In de waterkolom lijkt het proces van zuurstofloosheid voornamelijk veroorzaakt te worden door gecombineerde zout- en temperatuurstratificatie en geringe dynamiek gedurende de zomermaanden. Na een zuurstofarme periode vindt snel kolonisatie van witte bacteriematten (Beggiatoa) plaats. Beggiatoa is een bacterie die voor zijn metabolisme gebruik maakt van zowel zuurstof als waterstofsulfide. Wanneer het grensvlak van sulfide en zuurstof boven het sediment oppervlak komt te liggen, kunnen de bacteriën witte matten op de bodem vormen. De bacteriën in de matten vangen van onder zwavelwaterstof in en van boven zuurstof dat zich in de waterkolom bevindt. Door het gebruik van zuurstof kunnen de bacteriën zorgen voor een toename van zuurstofloze condities. Beggiatoa matten kunnen worden gezien als een indicator van organische belasting en (tijdelijke) zuurstofarme of zuurstofloze omstandigheden (Nolte & Basch 2011). Openstelling Flakkeese spuisluis In het voorjaar van 2017 is de Flakkeese spuisluis in werking gesteld. Hiermee is een tweezijdige verbinding tussen de Oosterschelde en het Grevelingenmeer gerealiseerd. Het nieuwe sluisbeheer kan de zuurstofcondities nabij de sluis verbeteren en daarom positieve gevolgen hebben voor de zuurstofcondities en de aanwezigheid van de thans verarmde gemeenschappen van mobiele fauna en bodemdieren in het Grevelingenmeer.
1.2 Effectmeting condities Grevelingenmeer (oostelijk deel)
Om vast te stellen of de voorspelde effecten optreden en de zuurstofcondities aan de bodem verbeteren in het oostelijk deel van het Grevelingenmeer, zijn deze effecten van de sluis op de bodemkwaliteit gemonitord. Het volgen van de ontwikkeling van de bodemfauna en witte bacteriematten is hierbij een goede graadmeter voor de zuurstofconditie en ecologische kwaliteit van de bodem. In 2016 is een nulmeting (T0) uitgevoerd om de toestand van de bodem voorafgaand aan het openen van de sluizen vast te leggen. Deze toestand wordt vergeleken met de toestand na openstelling van de sluis in 2017.
10
1.3 Doelstelling
De doel van het onderzoek is: • Het vastleggen van de toestand van de bodem (zuurstofcondities,
verspreiding van witte bacteriematten en andere, zichtbare schade aan het bodemleven, aanwezige fauna) in het oostelijk deel van het Grevelingenmeer in het eerste jaar na ingebruikname van de Flakkeese spuisluis, 2017 (T1).
• Het op hoofdlijnen vergelijken van de toestand binnen de invloedsfeer van de spuisluis en daarbuiten, en de toestand in 2016 in 2017 van bovenstaande parameters.
De vastlegging dient als eerste meting voor de Grevelingen na openstelling van de Flakkeese spuisluis (T1).
1.4 Leeswijzer
Voorliggende rapportage beschrijft een onderzoek waarin 53 locaties zijn onderzocht voor deze effectmeting. De te verwachten effecten van de opening van de Flakkeese spuisluis beperken zich tot het oostelijke deel van het Grevelingenmeer. 40 locaties vallen binnen de invloedssfeer van de sluis. Daarnaast zijn 10 ‘referentielocaties’ en 3 overgangslocaties onderzocht die buiten de voorspelde invloedsfeer zijn gelegen. Om de resultaten van de metingen in 2017 goed te kunnen vergelijken met de eerder uitgevoerde onderzoeken (Didderen et al. 2016), zijn in 2017 dezelfde locaties bezocht als die in 2016 zijn geïnspecteerd. Deze meting is bovendien op hoofdlijnen vergeleken met de toestand vóór openstelling van de Flakkeese spuisluis (de nulmeting, T0). De volgende aspecten zijn onderzocht:
• De zuurstofcondities nabij de waterbodem (§3.1). • Aanwezigheid van en bedekkingspercentages van witte bacteriematten
(Beggiatoa) (§3.2). • Zichtbare schade (t.g.v. zuurstofdeficiëntie) aan het bodemleven (§3.3). • Toestand en samenstelling van de abundante levensgemeenschappen op de
bodem (epifauna) middels gestandaardiseerde transecten (§3.4). • Kwantitatieve maat voor mobiele fauna middels stationaire videomonitoring
(§3.5).
11
2 Materiaal en methoden
2.1 Uitvoeringsperiode en locaties 2017
Uitvoeringsperiode Zuurstofarme condities in en nabij de waterbodem kunnen het hele jaar voorkomen, maar zijn het meest nadrukkelijk aanwezig na een warme periode in de zomer. Het onderzoek in 2017 is gericht op het in beeld brengen van de situatie waarbij de omvang van de zuurstofproblematiek naar verwachting het grootst is. De inspectie is net als voorgaande studies uitgevoerd in de zomer van 2017, op 14 en 15 augustus 2017. Op 14 augustus was er een zwakke wind (NW2), op 15 augustus een vrij matige wind (NO3). Aanvullende stationaire beelden nabij de sluis (§2.3) zijn verzameld op 15 augustus 2017. Locaties Video inspecties zijn, vergelijkbaar met 2016, op 53 locaties uitgevoerd met een NOVASUB videosysteem (drop-cam) (§2.2). Aanvullend is de aanwezigheid van mobiele fauna gekwantificeerd op basis van stationaire video observaties op 11 locaties (§2.3) en abundante soorten van de bodemgemeenschap (epifauna) gekwantificeerd op basis van 3 UVC transecten (§2.4) (Figuur 2.1). Invloedssfeer, referentiegebied Er zijn drie groepen van locaties: 1. Invloedsfeer sluis. De te verwachten effecten van de opening van de Flakkeese
spuisluis beperken zich tot het oostelijke deel van het Grevelingenmeer. Er zijn 40 locaties binnen de voorspelde invloedsfeer van de sluis geselecteerd. De invloedsfeer omvat alle locaties ten zuiden en oosten van de Veermansplaat (Figuur 2.1; groen). Deze locaties zijn identiek aan locaties die zijn bezocht in 2016.
2. Referentie. Er zijn 10 ‘referentielocaties’ gekozen buiten de invloedsfeer. Deze locaties zijn identiek aan locaties die zijn bezocht in 2010, 2013 en 2016 (Figuur 2.1; oranje).
3. De grens tussen de twee gebieden is bepaald aan de hand van het rapport Zijl & Nolte (2006, en pers com. A. Nolte 2016). In dit overgangsgebied zijn drie locaties geselecteerd.
12
Figuur 2.1 Locaties 2017 (zie ook Bijlage 1).
2.2 Video inspecties van de bodem (drop-cam)
Het gebruikte vaartuig is een zeven meter lange RIB (Rigid Inflatable Boat) die slechts 60 cm diep steekt en daardoor ook ondiepe locaties kan bereiken. Het vaartuig beschikt over een dieptemeter die op 0,1 meter nauwkeurig is. Voor het uitvoeren van de video inspecties is een NOVASUB drop-cam videosysteem gebruikt. Dit is een onderwater videocamera met verlichting die door middel van een kabel aan een laptop is verbonden (Figuur 2.2). De camera kan zowel foto’s als videobeelden maken en kan dankzij de lengte van de kabel (75 meter) op elke gewenste diepte in de Grevelingen ingezet worden. De camera en verlichting zijn aan een statief bevestigd en vanaf het vaartuig naar de bodem gelaten. Op elke locatie zijn video’s van de bodem gemaakt voor archivering. In het veld is de conditie van de bodem direct bepaald aan de hand van de live videobeelden. Een zuurstofmeter van Rijkswaterstaat (YSI instruments) is aan het systeem bevestigd en opgelost zuurstof is nabij de bodem gemeten in mg/l. Het gebruik van deze methode voor het onderzoeken van de (zee)bodem en bodemdieren is eerder met succes toegepast (Lengkeek et al. 2010a, b, Lengkeek & Bouma 2011; Didderen et al. 2013) en is identiek aan de methode voor de nulmeting in 2016 (Didderen et al. 2016).
!(!(
!(!(
!(!(!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!( !( !(
!(
!(
!(
!(
!(!(
!(
Transect referentie
9492
85
84
83
82
400320
319 318
315
314
313
310
307309303
301
205
204
201
198
197
191
190189187
186
182174
168
162
159
156149
147
142
140
138
134
131
130
128
124
121
116
114
111
109
107105
103
102
monsterlocatie!( binnen invloedssfeer spuisluis
!( overgang
!( referentie
!( camera
transect
diepe put (>15 m)
ondiepte (< 1,25 m)
diepte profiel (> 1,25 m en <15 m)
´
0 1 2Kilometers
!(
!(
!(!(
!(!(!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
!(
Camera 7
Camera 6Camera 5
Camera 4Camera 3
Camera 2
Camera 1Transect west
Transect oost
Flakkeese spuisluis
13
Figuur 2.2 Links: De camera, verlichting en zuurstofmeter. Rechts: opstelling met
beeldscherm en videosysteem op de RIB.
2.2.1 Registratie en analyse beelden
In het veld is aan de hand van de live videobeelden een beschrijving en kwantificering van de bodem opgesteld. De meting richt zich in eerste instantie op de aanwezigheid en het bedekkingspercentages van witte bacteriematten en eventueel zichtbare schade (t.g.v. zuurstof deficiëntie) aan het bodemleven. Diverse parameters die per locatie zijn opgenomen (Bijlage 7) zijn: 1. Diepte 2. Zuurstof 3. Aanwezigheid van witte bacterie matten (Beggiatoa) 4. Aanwezigheid van bodemleven (in sediment en overige fauna) 5. Zichtbare schade aan het bodemleven Ad 1. Op locaties met een steil talud bleek het moeilijk om aan de hand van GPS- posities op exact dezelfde diepte uit te komen als in de nulmeting in 2016. Een horizontale afwijking van enkele meters kan in zulke gevallen al een forse diepteafwijking veroorzaken. Op die locaties is diepte geïnspecteerd die zo dicht mogelijk bij de diepte ligt, zoals deze is onderzocht in 2016. Locatienummer 102 heeft om deze reden in 2017 een nieuwe positie. Ad 2. Aan het statief van de camera is tevens een zuurstofmeter (YSI instruments) vastgemaakt, 20 cm boven de camera. Op elke locatie is het percentage (%) en de concentratie (mg/l) opgelost zuurstof nabij de bodem bepaald. Ad 3. De aanwezigheid van witte bacteriematten is geregistreerd, waarbij het percentage bedekking is geschat, afgrond op 5%, aan de hand van de camerabeelden (Figuur 2.3).
14
Figuur 2.3 Verschillende verschijningsvormen van witte bacteriematten. Links: witte bacteriemat egaal. Rechts: witte bacteriemat onregelmatig.
Ad 4. Het aanwezige bodemleven is geregistreerd, waarbij determinatie op niveau van hoofdgroepen heeft plaatsgevonden. De volgende groepen konden op de camerabeelden worden onderscheiden: wieren (o.a. zeesla), sponzen (o.a. geweispons), anemonen (o.a. slibanemoon, zeeanjelier, weduweroos), garnalen (o.a. gewone garnaal), krabben (o.a. strandkrab, noordzeekrab), weekdieren (groene wierslak, muiltje, japanse oester, platte oester, gaten van o.a. Ensis sp.), wormen (oligochaeta en polychaeta), stekelhuidigen (o.a. gewone zeester), zakpijpen (o.a. ruwe zakpijp, doorschijnende zakpijp, druipzakpijp, slingerzakpijp), vissen (grondels: o.a. zwarte grondel en dikkopje). Ad 5. Met betrekking tot schade aan het bodemleven is een indeling gemaakt in gezonde bodemdier-gemeenschap/ beperkte bodemdier-gemeenschap/ geen bodemdier-gemeenschap (Figuur 2.4; zie ook Lengkeek et al. 2007 en 2010b). Een gezonde bodemdier-gemeenschap in de Grevelingen bevat zeker tot op 20 meter diepte verschillende diersoorten waaronder (slib)anemonen, schelpdieren en vooral wormachtigen (te zien aan hoopjes uitwerpselen) in het zand. Ook op harde substraten groeien anemonen samen met andere zichtbare soorten zoals sponzen en oesters. Een beperkte bodemdier-gemeenschap wordt bij recente sterfte gekenmerkt door aanwezigheid van dode dieren, zoals bijvoorbeeld dode zeesterren en krabben. Op deze locaties zijn tevens geen (hoopjes uitwerpselen van) wormen meer waarneembaar, zijn (slib)anemonen een zeldzaamheid en zijn alleen nog zakpijpen en muiltjes als levende dieren te herkennen. Oesters zijn niet betrokken bij het bepalen van deze toestand, omdat met het videosysteem vaak moeilijk te zien is of deze dood of levend zijn. Bij geen bodemdier-gemeenschap is duidelijk te zien dat er helemaal niets meer in leven is. Concreet is dat zichtbaar doordat de muiltjes niet meer aan elkaar kleven, er geen zakpijpen meer te vinden zijn en er geen sporen van leven onder het zand zijn te herkennen.
15
Figuur 2.4 Links: gezonde bodem met anemoon, pierenhoopjes en bruine diatomeeën-mat.
Midden: ‘zeer beperkt bodemleven’; alleen levende zakpijpen aanwezig. Rechts: ‘geen bodemleven’; geen zichtbare levende organismen aanwezig.
2.3 UVC transecten bodemgemeenschappen (epifauna)
Naast stationaire videobeelden voor mobiele fauna en vis, zijn in de ondiepe zone (0- 2 m) 3 UVC (Underwater Visual Census) transecten van de bodemgemeenschappen uitgevoerd (Figuur 2.1, Bijlage 1, Bijlage 6). Een transect is 50 meter lang, en is onderzocht door ervaren mariene biologen met snorkeluitrusting. Binnen een transect is op 10 locaties middels een foto-opname in een kwadrant van 50 x 50 cm de toestand en de samenstelling van de abundante levensgemeenschappen op de bodem (epifauna) vastgesteld. De bodem kan bestaan uit bodemdiergemeenschappen van zachte of harde substraten. Mariene soorten die tijdens de UVC worden waargenomen zijn waar mogelijk tot soort niveau geïdentificeerd en bijgehouden op watervaste veldformulieren. De dichtheid en bedekking van mobiele soorten (totaal aantal waargenomen per locatie) is geschat in aantallen, overige soorten zijn geschat in procenten. Er is een zo compleet mogelijk beeld verkregen van de zichtbare soortgroepen zoals algen, sponzen, neteldieren (anemonen en hydroïden), weekdieren (huisjesslakken, tweekleppigen, zeenaaktslakken), wormen, mosdiertjes, kreeftachtigen (garnalen, krabben, kreeften), stekelhuidigen (zeesterren, zeeappels), zakpijpen en vissen. Taxa zijn hierbij zoveel mogelijk in het veld tot op soortniveau gedetermineerd. Bij sommige groepen is echter alleen identificatie tot op hoger taxonomisch niveau mogelijk (bijv. algen, hydroïden, wormen en mosdiertjes). Op deze manier wordt zonder monstername een goed beeld verkregen van zichtbare en abundante soorten. De praktijk leert dat dit bruikbare data geeft om bijvoorbeeld verschuivingen in abundantie te kwantificeren. Er zijn twee UVC transecten gepositioneerd nabij de sluis (Figuur 2.1, uitsnede) en een transect buiten het gebied dat effect gaat ondervinden van het nieuwe sluisbeheer (Figuur 2.1).
2.4 Stationaire videokartering mobiele fauna
Doorgaans worden arbeidsintensieve, selectieve en/of destructieve methodes gebruikt om een representatieve indruk te krijgen van de mobiele fauna (zoals korvisserij of bevissing op basis van fuiken of ankerkuilen). Met voldoende doorzicht kan dit echter ook anders: Omdat het doorzicht in de (oostelijke) Grevelingen meestal redelijk goed
16
is, is een stationaire video-opname van de bodem en waterkolom uitgevoerd voor de inventarisatie van mobiele fauna. Het gebruikte videosysteem is binnen de geplande meetperiode op 6 locaties op de waterbodem geplaatst (Bijlage 1). Op deze locaties zijn in totaal 11 opnames gemaakt, waarbij gedurende een aantal uren videodata is verzameld van een vast bodemoppervlak inclusief de waterzone boven die bodem (ca. 1 x 1 m, afhankelijk van het doorzicht). Hierbij is zowel overdag, in de schemering als ‘s nachts data verzameld zodat ook nachtactieve soorten konden worden geregistreerd. Door analyse van deze videobeelden is beeld verkregen van mobiele fauna op en boven de bodem zoals grote kreeftachtigen en vissen. De gegevens zijn geschikt voor diverse monitoringsdoeleinden en als effectmeting. De meting is op gelijke wijze uitgevoerd als bij de nulmeting voor openstelling van de spuisluis. De gegevens kunnen derhalve worden vergeleken voor het bepalen van een effect. Er is 06:05 uur beeldmateriaal geanalyseerd, verspreid over 6 locaties en aan beide zijden (oost en west) van de sluis met zowel dag- als schemeropnamen.
2.5 Uitwerking en analyse
2.5.1 Uitwerking in GIS-kaarten, grafieken en tabellen
De verspreiding van witte bacteriematten en zichtbare schade aan het bodemleven in 2017 zijn inzichtelijk gemaakt door middel van GIS-kaarten, grafieken en tabellen. De gegevens zijn vergeleken met gegevens uit 2016. Er zijn twee groepen van locaties gedefinieerd, te weten 1) invloedssfeer: locaties die binnen de invloedssfeer van de spuisluis vallen en 2) referentie: locaties die hierbuiten vallen en niet in het overgangsgebied liggen. Er is een vergelijking gemaakt tussen de groepen van locaties a) tussen groepen in 2017 b) binnen groepen tussen de jaren 2016 en 2017. Per vergelijking zijn gemiddelde of mediane waarden vergeleken middels, afhankelijk van de vergelijking en verdeling, t-toets, gepaarde t-toets, Wilcoxon signed rank en Mann Whitney U toets. De nulhypothesen, geen verschil tussen beide steekproeven, zijn verworpen bij 5% overschrijdingskans (P=0,05).
De gegevens van de aanwezigheid van mobiele fauna van de videokartering zijn uitgedrukt in soortfrequentie tabellen waarbij aantallen per soort zijn uitgedrukt per oppervlakte en tijdseenheid. De soortentabellen van de UVC transecten zijn uitgedrukt in een abundantieklasse per transect. De meetlocaties van de videokartering en UVC transecten zijn in GIS format op kaart aangeleverd. Er is gebruik gemaakt van de onderstaande klassenindeling voor de diverse kaarten (Tabel 2.1).
17
Tabel 2.1 Klassenindeling door kleurindicatie voor kaartvervaardiging van de resultaten. *In 2017 is de zuurstofmeting gemeten in de eenheid mg/l O2.
Rood Oranje Zwart Zuurstofconcentratie Laag < 40% of
< 3 mg/l O2* 40-60% of 3-6 mg/l O2*
Hoog > 60% of > 6 mg/l O2*
Bodembedekking witte bacteriematten
51-100% 1-50% Geen
Schade aan bodemleven Schade / geen bodemleven
Beperkt bodemleven
Geen schade / gezond bodemleven
2.5.2 Zuurstofcondities ten tijde van inspectie
Om te beoordelen in welke mate er stratificatie in de waterkolom heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de inspectie, zijn TSO metingen (Figuur 2.5) geraadpleegd via de website : https://waterberichtgeving.rws.nl/monitoring/tso-metingen/grevelingenmeer Deze metingen laten zien hoe de zuurstofloosheid in de waterkolom zich over het Grevelingenmeer heeft verspreid in 2017 en hoe de situatie was rondom de inspectie (TSO metingen, Bijlage 2). Bovendien zijn de TSO gegevens gebruikt om een vergelijking te maken met 2016.
Figuur 2.5 TSO meetpunten in het Grevelingenmeer.
18
19
3 Resultaten
3.1 Zuurstofcondities
3.1.1 Seizoensverloop
GTSO De zuurstofcondities in het Grevelingenmeer in 2017 zijn weergegeven in Bijlage 2. Eind juni waren de diepe putten bij Scharendijke en Den Osse zuurstofloos (<1 mg/l) (dieper dan 15-20 meter) en de diepe delen in het oosten bij de Hompelvoet, Dreischor en Bruinisse laag in zuurstof (<3 mg/l). Op 19 juli waren alle diepe delen (>15 meter) zuurstofloos of laag in zuurstof (<1 mg/l; <3 mg/ l), en alleen de bovenste waterlaag bevatte zuurstofconcentraties >6 mg/l. In het oosten was de zuurstofconcentratie <6 mg/l vanaf 5-10 meter en dieper, maar echte lage concentraties (<3 mg/l) werden niet gemeten. 15 augustus werden lage zuurstofconcentraties (<3 mg/l) gemeten vanaf 10 meter diepte in het oosten en in die diepe putten. In september verbeterde de zuurstofconditie en werden alleen in de diepe putten van Den Osse en Scharendijke zuurstofconcentraties lager dan 6 mg/l gemeten. In het gehele oostelijk deel werd een zuurstofconcentratie van 8 mg/l gemeten (Figuur II.1).
3.1.2 Ruimtelijk beeld 2017
In augustus 2017 varieerde de gemeten zuurstofconcentraties nabij de bodem van 2,6 tot 11,1 mg/l O2. Lage zuurstofconcentraties (<3 mg/ l O2) werden op twee locaties aangetroffen (2,6 en 2,9 mg/l O2 op respectievelijk 12,5 en 12,8 meter ten zuiden van Dreischor; Figuur 3.2).
20
Figuur 3.1. Zuurstofconcentraties nabij de bodem op 53 locaties in het Grevelingenmeer, augustus 2017 (T1): klasse rood= <3 mg/l O2; oranje = 3-6 mg/l O2; zwart = >6 mg/l O2.
Figuur 3.2 De relatie tussen de zuurstofconcentratie (mg/l O2) nabij de bodem en de diepte in
2016 (T0) en 2017 (T1).
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12
0 5 10 15 20 25
Zuur
stof
conc
entr
atie
nab
ij bo
dem
(m
g/l)
Waterdiepte (m)
2016
2017
21
3.1.3 Vergelijking voor (2016) en na (2017) openstelling
De gemiddelde zuurstofconcentratie nabij de bodem was in 2017 (6,6 ± 2,7) significant hoger dan in 2016 (5,6 ± 2,4) (T(52)= -2,77, P= 0,004). In 2017 werden minder (4%) locaties met lage zuurstofconcentraties (<3 mg/l) aangetroffen dan in 2016 (T0, 17%, Tabel 3.1, Figuur 3.1; Bijlage 3). De meeste locaties in directe omgeving van de spuisluis werden in 2016 en 2017 gekenmerkt door goede zuurstofomstandigheden (> 6 mg/l O2; Figuur 3.1; Bijlage 3). Op dieper gelegen locaties werd een lagere zuurstofconcentratie nabij de bodem aangetroffen (Figuur 3.2). De locaties binnen 3 kilometer van de spuisluis hadden in alle gevallen hogere zuurstofconcentraties in 2017 dan in 2016. In 2017 werden vanaf 9 meter zuurstofconcentraties van minder dan 6 mg/l gemeten, in 2016 was dit vanaf 6 meter (Figuur 3.2). Tabel 3.1 Vergelijking zuurstofconcentratie 2016 (T0) en 2017 (T1). 2016 2017 Minimale zuurstofconcentratie (mg/l O2) 0 2,6 Maximale zuurstofconcentratie (mg/l O2) 9,5 11,1 Gemiddelde zuurstofconcentratie (mg/l O2) 5,6 6,6 Aantal locaties met lage zuurstofconcentratie <3 mg/l 9 (17%) 2 (4%) Aantal locaties met gemiddelde zuurstofconcentratie 3-6 mg/l 11 (21%) 20 (38%) Aantal locaties met hoge zuurstofconcentratie >6 mg/l 33 (62%) 31 (58%) Aantal locaties met hogere zuurstofconcentratie dan ander jaar 13 40
22
3.1.4 Vergelijking invloedssfeer en referentie
Een vergelijking van de locaties binnen de invloedssfeer van de spuisluis met ‘referentie’ locaties laat zien dat de zuurstofconcentratie significant verschilt tussen beide gebieden (Figuur 3.3; T(16)=-2,79, P=0,007). In 2017 was binnen de invloedssfeer van de spuisluis de zuurstofconcentratie hoger, gemiddeld 6,9 mg/l O2,
dan binnen de referentielocaties, gemiddeld 4,9 mg/l O2. Binnen de invloedssfeer verschilt de gemiddelde zuurstofconcentratie bovendien significant tussen de jaren 2016 en 2017 (T(39)=-2,71 P=0,005). Binnen de referentielocaties is dit verschil tussen beide jaren net niet significant, maar de N-waarde is ook substantieel lager en er is een trend voor hetzelfde patroon (T(9) = -1,69 P=0,06). De zuurstofcondities waren in 2017 dus voor beide gebieden beter ten tijde van onze meting, maar het verschil tussen 2016 en 2017 is voor beide gebieden (referentie en invloedsfeer) vergelijkbaar.
Figuur 3.3 Zuurstof nabij de bodem: Zuurstofconcentratie (gemiddelde ± SE) nabij de bodem
op 40 locaties binnen de invloedssfeer van de Flakkeese spuisluis (invloedssfeer spuisluis) en 10 referentielocaties in het Grevelingenmeer voor 2016 (T0) en 2017 (T1).
3.2 Witte bacteriematten
3.2.1 Ruimtelijk beeld 2017
In augustus 2017 werden witte bacteriematten aangetroffen op 25 locaties (47%). Op 7 locaties (13%) bedroeg de bedekking van witte bacteriematten op de bodem meer dan 50%. De verspreiding vertoont een patchy patroon waarbij locaties met en zonder witte bacteriematten op korte afstand van elkaar werden aangetroffen. De 28 locaties zonder witte bacteriematten zijn verspreid over het onderzochte gebied waargenomen en op alle dieptes (1,4 tot 20,5 meter) (Figuur 3.4).
0,0
1,0
2,0
3,0
4,0
5,0
6,0
7,0
8,0
Invloedsfeer spuisluis Referentie
Zuur
stof
conc
entr
atie
nab
ij de
bod
em
(mg/
l O2)
2016
2017
23
Figuur 3.4 Verspreiding van witte bacteriematten op de bodem op 53 locaties in het
Grevelingenmeer, augustus 2017 (T1): klasse rood= 50-51%; oranje= 1-50%; zwart= 0%.
3.2.2 Vergelijking voor (2016) en na (2017) openstelling
In 2017 (25 (50%)) werden minder locaties met witte bacteriematten aangetroffen dan in 2016 (40 (75%); T0) (Tabel 3.2; Figuur 3.4; Bijlage 4). In 2016 werden op 11 (21%) dieper gelegen locaties, tussen 9,8 en 19,5 meter diepte en verspreid over het hele gebied hoge bedekkingspercentages (51-100% bedekking van de bodem) aangetroffen, met een concentratie (5 locaties) tussen de Veermansplaat en de Hompelvoet. In 2017 is het totaal aantal locaties met hoge bedekkingen afgenomen naar 13% (Tabel 3.2), en beperkt tot 1 locatie ten zuiden van de Hompelvoet (18,5 meter), een locatie ten zuiden van Dreischor (18,5 meter) en vijf locaties nabij de spuisluis (4,5-12.3 meter). De gemiddelde bedekking met witte bacteriematten nam af van 26,5% (±4,4) in 2016 naar 14,4 (±4) (W=224,5, Z= -2,84, P=0,002).
24
Tabel 3.2 Vergelijking bodembedekking met witte bacteriematten 2016 (T0) en 2017 (T1). 2016 2017 Aantal locaties met witte bacteriematten 40
(75%) 25 (47%)
Aantal locaties met bodembedekking witte bacteriematten 51-100% 11 (21%)
7 (13%)
Aantal locaties met bodembedekking witte bacteriematten 1-50% 29 (55%)
18 (34%)
Aantal locaties zonder bodembedekking witte bacteriematten 13 (25%)
28 (53%)
Figuur 3.5 De relatie tussen de bedekking van de bodem met witte bacteriematten (%) en de diepte in 2016 (T0) en 2017 (T1).
3.2.3 Vergelijking invloedssfeer en referentie
De gemiddelde bedekking binnen de invloedsfeer is in 2017 gemiddeld 16% (Figuur 3.7) en voor de referentielocaties gemiddeld 11%, echter door de variatie tussen locaties onderling is er geen sprake van een significant verschil tussen deze groepen in 2017 (U=198, Z=-0,036, P=0,97). Wel zijn er op een aantal locaties nabij de spuisluis, zelfs op geringe diepte hoge bedekkingen met witte bacteriematten aangetroffen (Figuur 3.5 en 3.6) en de bedekkingen specifiek hier toegenomen ten opzichte van 2016. Een vergelijking tussen jaren laat een significant verschil zien in percentage bodembedekking witte bacteriematten in 2017 voor beide groepen van locaties (Figuur 3.7) (Mediaan niet gelijk 2016 vs 2017: Spuisluis W=148,5, Z=-1.95, P=0,03; Referentie W=2.5, P<0,05).
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90
100
0 5 10 15 20 25
Bed
ekki
ng w
itte
bact
erie
mat
ten
(%)
Waterdiepte (m)
2016
2017
25
Figuur 3.6 Locaties met hoge bedekkingen (51-100%) van witte matten nabij de spuisluis
(links locatie 400, 12.3 meter diep; rechts locatie 2014, 4.5 meter diep).
Figuur 3.7 Witte bacteriematten: Bedekking (%) van de bodem met witte bacteriematten
(gemiddelde ± SE) nabij de bodem op 40 locaties binnen de invloedssfeer van de Flakkeese spuisluis (invloedssfeer spuisluis) en 10 referentielocaties in het Grevelingenmeer voor 2016 (T0) en 2017 (T1).
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Invloedsfeer spuisluis Referentie
Bed
ekki
ng w
itte
bact
erie
mat
ten
(%)
2016
2017
26
3.3 Schade aan bodemleven
3.3.1 Ruimtelijk beeld 2017
In augustus 2017 was op 28 locaties (53 %) schade aan het bodemleven zichtbaar. De zichtbare schade kwam verspreid over het onderzochte gebied voor (Figuur 3.7). Op 6 locaties (11 %) was er geen enkel bodemleven aanwezig. Deze locaties waren dieper gelegen, tussen 9,7 en 18,6 meter. Op 22 locaties (42 %) is er sprake van beperkt bodemleven. De 25 locaties met een gezond bodemleven kwamen verspreid over het onderzochte gebied voor en op dieptes van 2,9 tot 11,1 meter (Figuur 3.7; 3.8).
3.3.2 Vergelijking voor (2016) en na (2017) openstelling
In 2016 werd op 36 locaties (66%), in 2017 op 28 locaties (53%) schade aan het bodemleven waargenomen (Figuur 3.8; Bijlage 5). Vanaf 9,8 meter (2016) respectievelijk 9,7 meter (2017) werd de categorie ‘geen enkel leven zichtbaar’ (klasse 2) aangetroffen. ‘Gezond bodemleven’ (klasse 0) is aangetroffen tot een diepte 11,2 meter (2016) en 12,3 meter (2017) (Figuur 3.9). Er zijn in beide jaren (2016/2017) diverse locaties die een gezonder bodemleven tonen dan dezelfde locatie in een ander jaar. De gemiddelde waarde (klasse) voor schade aan het bodemleven (klasse 0-2; 0: gezond bodemleven, 2: geen enkel bodemleven) nam af van 0,88 (±0,1) in 2016 naar 0,63 (±0,1) (mediaan verschilt significant: W=135, Z= -1.78, P=0,04). Tabel 3.3 Vergelijking schade aan het bodemleven 2016 (T0) en 2017 (T1). 2016 2017 Aantal locaties met zichtbare schade aan het bodemleven 36 (66%) 28 (53%) Aantal locaties met geen enkel bodemleven 10 (19%) 6 (11%) Aantal locaties met zichtbare schade (beperkt bodemleven) 26 (49%) 22 (42%) Aantal locaties met geen schade (gezond bodemleven) 17 (32%) 25 (47%)
27
Figuur 3.8 Verspreiding van zichtbare schade aan het bodemleven op 53 locaties in het
Grevelingenmeer, augustus 2017 (T1): klasse rood = geen bodemleven; oranje = zeer beperkt bodemleven; zwart = gezond bodemleven.
3.3.3 Vergelijking invloedssfeer en referentie
Er is een verschil in schade aan het bodemleven tussen de groepen van locaties binnen de invloedssfeer van de spuisluis (gemiddelde klasse 0,5) en de referentielocaties (gemiddelde klasse 1) in 2017 (U=137, Z=-1,52, P=0,012) (Figuur 3.9). Een vergelijking van de locaties binnen de invloedssfeer van spuisluis met ‘referentie’ locaties en tussen 2016 en 2017 laat voor de locaties binnen de invloedssfeer minder schade aan het bodemleven (gezond bodemleven) zien in 2017 ten opzichte van 2016 (Figuur 3.10; W=63, Z=-2,06, P=0,02), maar niet voor de referentielocaties (Figuur 3.9).
28
Figuur 3.9 Schade aan bodemleven: Klasse van schade aan bodemleven (gemiddelde ± SE)
nabij de bodem op 40 locaties binnen de invloedssfeer van de Flakkeese spuisluis (invloedssfeer spuisluis) en 10 referentielocaties in het Grevelingenmeer voor 2016 (T0) en 2017 (T1) (klasse 0 = geen schade; 1 = zichtbare schade; 2 = geen enkel leven zichtbaar).
0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
Invloedsfeer spuisluis Referentie
Sch
ade
aan
bode
mle
ven
(kla
sse)
2016
2017
29
3.4 Levensgemeenschappen op de bodem
3.4.1 Levensgemeenschappen op breuksteen voor de spuisluis
Aanvullende metingen direct voor de spuisluis laten zien dat het in 2016 aangelegde breuksteen in augustus 2017 al begroeid is geraakt met jonge mosselen (Mytilus edulis) en diverse anemonen (o.a. weduweroos, slibanemoon en zeeanjelier) (Figuur 3.10).
Figuur 3.10 Begroeiing van breuksteen voor de Flakkeese spuisluis, aangelegd in 2016.
3.4.2 Levensgemeenschappen op de bodem: UVC transecten
Levensgemeenschappen op 3 transecten in 2017 In augustus 2017 zijn binnen de drie transecten 35 taxa waargenomen verdeeld over in totaal elf soortgroepen (Bijlage 6, Figuur 3.11). De abundante en goed zichtbare taxa binnen de levensgemeenschappen bestaan uit wieren, sponzen (2 taxa), anemonen (4 taxa), hydroidpoliepen, mollusken (6 taxa), borstelwormen, geleedpotigen (5 taxa), mosdiertjes, stekelhuidigen (2 taxa), zakpijpen (6 taxa), vissen (4 taxa). Binnen elk van de drie transecten zijn zowel opnamen met hard substraat (oesters, stenen) als zacht substraat (zand) aanwezig, alsmede een combinatie van beide. In het referentietransect is in 2017 geen hard substraat aangetroffen.
30
Vergelijking 2016 en 2017 In 2017 zijn de soorten bruine plooislak (Goniodoris castanea), Japans bessenwier (Sargassum muticum), zeeappel (Psammechinus miliaris) slangenster (Ophiuroidea), zwarte grondel (Gobius niger) en tweevlek grondel (Ruthensparr grondel; Gobiusculus flavescens) voor het eerst waargenomen in metingen nabij de spuisluis. Bovendien werden op beide transecten nabij de spuisluis diverse gewone garnalen (Crangon crangon) en geknikte aasgarnalen (Praunus flexuosus) waargenomen, terwijl deze soorten in 2016 in deze transecten ontbraken.
Figuur 3.11 Illustraties van aangetroffen gemeenschappen rondom de spuisluis (links) en op een referentielocatie (rechts). Boven: levensgemeenschappen 2016, Onder: levensgemeenschappen 2017.
3.5 Mobiele fauna
In 2017 zijn 14 mobiele taxa waargenomen op stationaire onderwaterbeelden in de nabijheid van de Flakkeese spuisluis, te weten kwallen (oorkwal, meloenkwal*, ribkwallen*), garnalen (gewone garnaal Crangon crangon*, geknikte aasgarnaal Praunus flexuosus*, steurgarnaal (Palaemon sp.)), krabben (strandkrab Carcinus maenas en zwemkrab Liocarcinus sp.), vissen (koornaarvis Atherina presbyter, glasgrondel Aphia minuta, tweevlekgrondel Gobiusculus flavescens, grondels Pomatoschistus sp., diklipharder (Chelon labrosus) en een vogel (Aalscholver) (Figuur 3.12; 3.13).
31
In 2016 werden 7 mobiele taxa aangetroffen, te weten alikruik Littorina sp., geknikte aasgarnaal Praunus flexuosus*, zwemkrab Liocarcinus sp., strandkrab Carcinus maenas, steurgarnaal Palaemon sp., grondels Pomaschistus sp. en koornaarvis Atherina presbyter (Figuur 3.12).
Figuur 3.12 Mobiele fauna: Aantal individuen (gemiddelde) per minuut dat is waargenomen op
stationaire camerabeelden in de nabijheid van de Flakkeese spuisluis in 2016 (T0) en 2017 (T1). *Soorten zijn niet meegenomen in de analyse omdat ze niet eenvoudig te kwantificeren zijn met stationaire beelden.
De gemiddelde aantallen per minuut (Figuur 3.13) zijn voor veel taxa laag, de spreiding tussen de opnamen groot en de verschillen tussen de jaren daarom niet significant. Er zijn echter een aantal verschillen tussen de jaren (Figuur 3.13; 3.14): - In 2017 werden twee keer zoveel soorten mobiele fauna waargenomen. - In 2017 werden de vissoorten diklipharder, glasgrondel, haring/sprot en
tweevlekgrondel voor het eerst waargenomen. - De gemiddelde aantallen koornaarvis werd in 2016 sterk bepaald tot 1 opname
van grote aantallen terwijl de overige opnamen nauwelijks vis bevatten. In 2017 zijn de aantallen continue hoog en zijn er in alle opname scholen met tientallen exemplaren waargenomen. Het gemiddelde is echter maar in geringe mate toegenomen.
- In 2016 is er één opname met grote aantallen steurgarnalen, in 2017 niet. - Er is een foeragerende aalscholver waargenomen in 2017. - Het gemiddelde aantal krabben, grondels en koornaarvissen is hoger in 2017 dan
in 2016, maar niet significant. - Het gemiddelde aantal steurgarnalen en aasgarnalen was in 2016 hoger, maar
niet significant (betreft 1 opname).
0 1 2 3 4 5
Aalscholver (Phalacrocorax carbo) Glasgrondel (Aphia minuta)
Koornaarvis (Atherina presbyter) Diklipharder (Chelon labrosus)
Tweevlekgrondel (Gobiusculus flavescens) Grondel (Pomatoschistus sp.)
Haring/sprot (Clupeidae) Alikruik (Littorina sp.)
Oorkwal (Aurelia aurita) Steurgarnaal (Palaemon sp.)
Krabben ((Lio)carcinus sp.) Aasgarnaal (Praunus flexuosus)
Aantal individuen per minuut 2017 2016
33
Figuur 3.13 Mobiele fauna op stationaire videobeelden voor de Flakkeese spuisluis: Linkerpagina: aasgarnalen, school diklipharders, tweevlekgrondels, Rechterpagina: foeragerende aalscholver, school koornaarvis.
34
35
4 Discussie
4.1 Effect van weer en periodes van zuurstofloosheid op de meting
Uit een beschrijving van de TSO metingen die maandelijks in de Grevelingen worden uitgevoerd (Bijlage 2, zomermaanden 2010, 2013, 2016, 2017) blijkt dat de zuurstofcondities in het meer van jaar tot jaar verschillen. De maand waarin een maximale zuurstofdeficiëntie wordt gemeten verschilt van jaar tot jaar en ook de hoedanigheid (minima) van de lage zuurstofomstandigheden wisselt. Wanneer de jaren 2016 en 2017 worden vergeleken zal een deel van de effecten toe te schrijven zijn aan jaarlijkse fluctuaties van deze omstandigheden. Echter in beide jaren is de meting (T0 en T1) uitgevoerd in augustus en zijn de omstandigheden voor deze maand vergelijkbaar (Bijlage 2). Het is op dit moment echter nog niet mogelijk om het verschil tussen 2016 en 2017 in het geheel toe te wijzen aan het effect van de openstelling van de Flakkeese spuisluis, omdat de jaar tot jaar variaties een deel van het verschil kunnen verklaren. Tabel 4.1 Karakteristieken van inspecties van witte
bacteriematten metingen Grevelingenmeer in de jaren 2010, 2013, 2016, 2017.
2010 2013 2016 2017 inspectie bacteriematten augustus augustus augustus augustus weer tijdens inspectie
25 aug-1 sep ZW 3 NO 2
1-2 aug ZO 3
14-19 aug NW 5
14-15aug ZO 2 ZW 2
wind week voor inspectie ZW 4-5 NW 7
ZW 3-4 NO 2
NO 4 O 3
W 3 NO 3
max zuurstof deficiëntie juli juli september augustus
diepte zuurstofloze
condities in het oosten >10 m >10 m >5 m >10 m
4.2 Variatie verspreiding witte bacteriematten
Omdat witte bacteriematten worden gevormd op het grensvlak van zuurstofloze en zuurstofarme omstandigheden en enige tijd nodig hebben om te ontstaan, zijn ze niet aanwezig: - Op het moment dat zuurstofloosheid van de bodem optreedt, maar enige tijd later. - Wanneer een locatie gedurende lange periode zuurstofloos is. Dit is bijvoorbeeld het geval in diepe putten waar 0% witte bacteriematten zijn waargenomen, maar kan ook zorgen voor een vermindering van de bedekking met bacteriematten bij aanhoudende zuurstofloosheid in ondiepe delen.
36
- Wanneer er voldoende menging optreedt en er voldoende zuurstof nabij de bodem aanwezig is. Bij de interpretatie van gegevens over zowel aan- als afwezigheid van witte bacteriematten dient rekening te worden gehouden met de ontstaanswijze, kolonisatie en grote variabiliteit in de manifestatie. In combinatie met de bedekking met zuurstofconcentraties nabij de bodem en tekenen van schade aan het bodemleven kan een meer compleet beeld worden geschetst. In 2010, 2013 en 2016 werd op respectievelijk 85% en 90% en 74% van de locaties witte bacteriematten aangetroffen. In 2017 was dit 47%. Zowel de streekproeven (locaties die bezocht zijn) als de bedekkingen wisselen tussen de jaren, waardoor een het effect van de openstelling van de Flakkeese spuisluis op basis van deze gegevens niet met statistische significantie is te onderbouwen. Wat wel opvallend is, is dat er een paar locaties direct voor de sluis zijn, waar de bedekking met witte matten hoog is (>50%) in tegenstelling tot voorgaande jaren. Desondanks is er sprake van de laagste bedekking van witte bacteriematten van alle jaren dat er metingen zijn uitgevoerd. Dit geldt zowel voor het rekenkundig gemiddelde als het aantal locaties (%) waarop witte bacteriematten zijn aangetroffen.
4.3 Relatie met waterdiepte en afstand tot de spuisluis
De laagste zuurstofconcentraties, hoogste bedekking met witte bacteriematten en grootste schade aan het bodemleven worden aangetroffen op diepe locaties (Figuur 3.2; 3.5; 3.8). Echter dit jaar zijn er ook een aantal locaties direct voor de Flakkeesse spuisluis, met geringere diepte (tot 4,5 meter) die gekenmerkt worden door hoge bedekking met witte bacteriematten en weinig bodemleven. Er is in dit gebied met grote waarschijnlijkheid sprake van versnelde afbraak. Organisch materiaal, op deze locaties zichtbaar aanwezig in een dikke laag, zorgt voor een combinatie van een grote zuurstofvraag (zuurstofloosheid) in de bodem, met in de waterkolom het zuurstofrijke water dat voor de Flakkeesse spuisluis heen en weer stroomt. Dit verklaart de aanwezigheid van hoge bedekkingen witte bacteriematten die juist op het grensvlak van zuurstofrijke en zuurstofloze condities ontstaan (§4.2) In de huidige rapportage zijn de gegevens gebundeld voor de locaties binnen de invloedssfeer van de spuisluis en daarbuiten. Het is echter aannemelijk dat effecten optreden in een gradiënt, waarbij er dichtbij de sluis een groter effect van de wateruitwisseling kan worden verwacht dan op grotere afstand. Dit effect is onder andere waarneembaar in de zuurstofconcentratie nabij de bodem. Tot 3 kilometer afstand van de sluis zijn de zuurstofcondities in 2017 in alle gevallen beter (zuurstofconcentratie nabij de bodem is hoger) dan in 2016. Buiten deze afstand zijn er ook een aantal locaties waar de zuurstofcondities verslechterd zijn ten opzichte van 2016.
37
4.4 Indicatieve aanvullende waarnemingen
De methode van het onderzoek is opgesteld om een kwantitatieve vergelijking te kunnen maken tussen 2016 (T0) en 2017 (T1). Een aantal waarnemingen is zeer indicatief voor veranderende toestand, maar leent zich niet om harde uitspraken te doen, omdat er ofwel veel variatie is tussen de metingen of sprake is van anekdotische waarnemingen. In de nabijheid van de spuisluis: - Zijn hoge bedekkingen met mosselbroed waargenomen, zowel op de nieuw
aangelegde breukstenen bescherming als daarbuiten. Mosselen (Mytilus edulis) zijn filterfeeders die goed gedijen bij voldoende beschikbaarheid van voedsel en zuurstof in de waterkolom. De soort komt wel voor in de Grevelingen, maar is daar niet algemeen. De hoge bedekkingen met broed uit 2017 die voor de spuisluis zijn waargenomen, geven aan de omstandigheden hier voor de soort gunstig zijn en er voldoende voedsel en zuurstof aanwezig is in de waterkolom.
- Zwemmen continue scholen van koornaarvis. De gemiddelde aantallen per minuut zijn weinig toegenomen in 2017. In 2016 werd het gemiddelde bepaald door een sterke uitschieter. Een groot verschil met 2016 is dat alle opnamen de aanwezigheid van koornaarvis registreren en het gemiddelde dus een weergave is van de continue aanwezigheid van de soort. De individuen maken zichtbaar gebruik van pelagisch plankton om te foerageren voor de camera. Voedsel en zuurstofbeschikbaarheid maken dat de locatie voor de spuisluis een geschikt habitat vormt voor deze scholen.
- Zijn in 2017 binnen de metingen voor het eerste diklipharders, glasgrondels, tweevlekgrondels en Clupeidae (haring / sprot) waargenomen. Daar deze soorten allen planktivoor (McGrath, 1974, Heesen et al. 2015) zijn, indiceert dit dat de omstandigheden rondom de spuisluis in augustus 2017 geschikt zijn voor diverse planktivore vissoorten.
- Geeft de opname van een jagende (duikende) aalscholver het beeld dat er sprake is van een visrijk water rondom de spuisluis met foerageermogelijkheden voor visetende watervogels.
- Geven aanvullende waarnemingen op stationaire camerabeelden, o.a. zuurstofbellen in het water, wolken van plankton die door de stroming van de spuisluis voorbij drijven, aan dat er niet alleen effecten zijn op het bodemleven maar ook op het pelagiaal.
- Zijn op basis van bovenstaande naast effecten op het bodemleven, ook positieve effecten te verwachten op het pelagiaal en op de uitwisselingsmogelijkheden tussen de Oosterschelde en de Grevelingen voor fauna. Deze facetten zijn in voorliggende studie niet onderzocht, derhalve zijn deze waarnemingen indicatief.
38
39
5 Conclusies en aanbevelingen
5.1 Synthese
In augustus 2017 variëren de gemeten zuurstofconcentraties nabij de bodem op 53 locaties van 2,6 tot 11,1 mg/l. Op twee locaties werden lage zuurstofconcentratie (<3 mg/l O2) aangetroffen, terwijl de meeste locaties in directe omgeving van de spuisluis werden gekenmerkt door goede zuurstofomstandigheden (> 6 mg/l O2). De gemiddelde zuurstofconcentratie nabij de bodem was in 2017 (6,6 ± 2,7) significant hoger dan in 2016 (5,6 ± 2,4), ook binnen de invloedssfeer waren de zuurstofcondities in 2017 significant hoger dan in 2016. Tot slot zijn de zuurstofcondities in 2017 significant hoger binnen de invloedssfeer van de Flakkeese spuisluis als daarbuiten (referentielocaties). Witte bacteriematten zijn aangetroffen op 25 locaties (47%). De gemiddelde bedekking met witte bacteriematten nam af van 26,5 (±4,4) in 2016 naar 14,4 (±4), met een significant verschil tussen de jaren. Op 7 locaties (13%), bedroeg de bedekking van witte bacteriematten op de bodem meer dan 50%, waarvan het merendeel (5 van 7 locaties) direct voor de Flakkeese spuisluis. Er is in 2017 geen verschil gemeten tussen locaties binnen de invloedssfeer van de spuisluis en daarbuiten. In totaal is in 2017 op 28 locaties (53 %) schade aan het bodemleven zichtbaar. Op 6 locaties (11%) was er geen bodemleven aanwezig. Deze locaties waren dieper gelegen, tussen 9,7 en 18,6 meter. De gemiddelde waarde (klasse) voor schade aan het bodemleven (klasse 0-2; 0: gezond bodemleven, 2: geen enkel bodemleven) nam af van 0,88 (± 0,1) in 2016 naar 0,63 (± 0,1) (minder schade aan het bodemleven), met een significant verschil tussen de jaren. Er is in 2017 geen verschil gemeten tussen locaties binnen de invloedssfeer van de spuisluis en daarbuiten. Tabel 5.1 Overzichtstabel resultaten. é gemiddelde waarde is hoger in 2017, ê gemiddelde
waarde is lager in 2017.
2016 vs 2017 2016 vs 2017 binnen spuisluis
spuisluis vs referentie in 2017
Zuurstofconcentratie nabij bodem (mg/l O2)
é é spuisluis hogere
concentraties
Bedekking witte bacteriematten (%)
ê ê geen significant verschil tussen groepen van
meetpunten Schade aan bodemleven
ê ê spuisluis minder zichtbare schade
40
Binnen drie UVC transecten zijn in augustus 2017 35 taxa waargenomen verdeeld over in totaal elf soortgroepen. De abundante en goed zichtbare taxa binnen de levensgemeenschappen bestaan uit wieren, sponzen (2 taxa), anemonen (4 taxa), hydroidpoliepen, mollusken (6 taxa), borstelwormen, geleedpotigen (5 taxa), mosdiertjes, stekelhuidigen (2 taxa), zakpijpen (6 taxa), vissen (4 taxa). Er zijn 15 mobiele taxa waargenomen op stationaire onderwaterbeelden in de nabijheid van de Flakkeese spuisluis in 2017, te weten kwallen (ribkwal, oorkwal, meloenkwal), garnalen (gewone garnaal, geknikte aasgarnaal, steurgarnaal) krabben (strandkrab, zeekrab), vissen (koornaarvis, glasgrondel, tweevlekgrondel, dikkopje/brakwatergrondel, haring/sprot en diklipharder) en een visetende vogel (aalscholver).
5.2 Conclusie
− Het effect van de openstelling van de Flakkeese spuisluis is in dit rapport geëvalueerd op basis van het verschil tussen twee meetronden bij dezelfde locaties, te weten in augustus 2016 en augustus 2017.
− Binnen de meetlocaties is in 2017 de gemiddelde zuurstofconcentratie bij de bodem hoger, de bedekking met witte bacteriematten lager en de schade aan het bodemleven minder, dan in 2016, zowel voor alle locaties samen*, als voor de locaties binnen invloedssfeer van de spuisluis*.
− Naast het effect van de openstelling van de Flakkeese spuisluis kan jaar tot jaar variatie in de condities van het Grevelingenmeer dit verschil mogelijk verklaren.
− Locaties binnen de invloedssfeer worden gekenmerkt door hogere zuurstofconcentraties nabij de bodem en minder schade aan het bodemleven* dan referentielocaties. Voor witte bacteriematten zijn er geen verschillen gemeten tussen de groepen van locaties.
− De locaties met hoogste bedekkingen van witte bacteriematten zijn geconcentreerd (5 van de 7 locaties) direct voor de Flakkeese spuisluis en op geringe diepte aldaar.
− Hoewel de levensgemeenschappen tussen 2016 en 2017 niet significant verschillen, door grote variatie in de metingen, is de soortenrijkdom nabij de spuisluis toegenomen, dit blijkt uit de UVC transecten (8 nieuwe soorten in 2017) en de stationaire video (tweemaal zoveel soorten in 2017).
* het betreft significante verschillen tussen jaren
41
5.3 Aanbevelingen
De gegevens die in dit rapport zijn beschreven dienen als effectmeting (T1) voor de openstelling van de Flakkeese spuisluis. Indien gegevens in de toekomst op dezelfde wijze worden verzameld kunnen ze gebruikt worden om het effect van de spuisluis te bevestigen voor meerdere jaren en de ontwikkelingen te volgen. Door variatie in manifestatie van witte bacteriematten, weersafhankelijkheid van zuurstofconcentraties, jaar tot jaar verschillen, het verband van diverse parameters met de diepte van de locaties is het belangrijk om bij een toekomstige monitoring en effectbepaling deze facetten mee te nemen in de analyse van de gegevens. Met nadere analyse van infauna gegevens (m.b.v. MWTL gegevens) kunnen de effecten op het bodemleven worden gekwantificeerd. De eerste meting van MWTL, na openstelling van de Flakkeese spuisluis, is voorzien in 2019. Een analyse van de gegevens kan in 2020 plaatsvinden. Eind 2017 komen bovendien gegevens beschikbaar van de visgemeenschap en de groei van mosselen hetgeen meegenomen kan worden in een nadere analyse van de effecten van de openstelling. Naast effecten op de bodem en het bodemleven, zoals beschreven in dit rapport, is het duidelijk dat er effecten optreden op het pelagiaal en de mogelijkheden voor uitwisseling tussen de Grevelingen en Oosterschelde voor diverse soortgroepen. Een nadere studie naar deze effecten draagt bij aan de kennis aan (positieve) effecten op de ecologie van de Grevelingen als geheel.
42
43
6 Literatuur
Bouma, S., W. Lengkeek, T.J. Boudewijn, L.G. Turlings, R. Abma & R.L.J. Nieuwkamer, 2008. Notitie knelpunten autonome ontwikkeling. Onderdeel Verkenning Grevelingen.
Didderen, K., W. Lengkeek & S. Bouma, 2013. De verspreiding van witte bacteriematten aan het bodemleven in het Grevelingenmeer III. Onderzoek naar effecten van zuurstofloosheid, zomer 2013 Rapport 13-147. Bureau Waardenburg, Culemborg.
Didderen, K., F. Driessen, J.H. Bergsma & W. Lengkeek 2016. De verspreiding van witte bacteriematten en schade aan het bodemleven in het Grevelingenmeer IV. Zomer 2016 - Nulmeting effect Flakkeese spuisluis (T0). Bureau Waardenburg Rapportnr. 16-136. Bureau Waardenburg, Culemborg.
Heesen, H.J.L. , Niels Daan, Jim R. Ellis, 2015. Fish Atlas of the Celtic Sea, North Sea and Baltic Sea - based on international research-vessel surveys. 572 p.
Hoeksema, H.J., 2002. Grevelingenmeer van kwetsbaar naar weerbaar? Een beschrijving van de ontwikkelingen van 1996 tot 2001 en een toetsing aan het beleid. RIKZ/2002.033 incl. cd-rom. RWS RIKZ, Middelburg.
Lengkeek, W., S. Bouma & H.W. Waardenburg, 2007. Het effect van zuurstof-deficiëntie op het bodemleven in het Grevelingenmeer. Een blik onder water. Rapport 07-186. Bureau Waardenburg, Culemborg.
Lengkeek, W., S. Bouma & B. van den Boogaard, 2010b. De verspreiding van witte bacteriematten en schade aan het bodemleven in het Grevelingenmeer. Onderzoek naar de effecten van zuurstofloosheid. Rapport 10-187. Bureau Waardenburg, Culemborg.
McGrath, D. 1974. Preliminary studies on the feeding of Gobius niger (L.) and Gobiusflavescens (Fabricius) (Pisces, Gobiidae) in the northern Baltic proper. Contributions from the Askö Laboratory, Univ. Stockholm, Sweden, 4. 25
Nolte A., T. Troost, G. de Boer, C. Spiteri & B. van Weesenbeeck, 2008. Verkenning oplossingsrichtingen voor een betere waterkwaliteit en ecologische toestand van het Grevelingenmeer. Rapport Z4576. Deltares Delft.
Nolte, A.L. & L.V. Basch, 2011. Onderzoek naar de oorzaak en oplossing voor witte Beggiatoa matten op de bodem van het Grevelingenmeer. Rapport 1201650-000-ZKS-0038. Deltares, Delft.
Oorthuijsen, W. & C.W. Iedema, 1992. Analyse Waterbeheer Grevelingenmeer. Onderbouwing voor het waterhuishoudkundig beheer Grevelingenmeer. Nota Rijkswaterstaat directie Zeeland, AX 92.036: 68p.
Rosenberg, R., S. Agrenius, B. Hellman, H. C. Nilsson & K. Norling, 2002. Recovery of marine benthic habitats and fauna in a Swedish fjord following improved oxygen conditions. Marine Ecology Progress Series 234: 43-53.
Schulz, H.N., T.G. Brinkhoff, M. Ferdelman, A. Hernandez Marine & B.B. Jorgenson, 1999. Dense populations of giant sulfer bacterium in Namibian shelf sediments. Science 284: 493-495.
Turlings L.G., R.L.J. Nieuwkamer, S. Bouma, W. Lengkeek, T.J. Boudewijn & R. Abma, januari 2009. Notitie bouwstenen en kansrijke oplossingsrichtingen. Onderdeel Verkenning Grevelingen.
44
Wetsteijn, L.P.M.J, 2011. Grevelingenmeer: meer kwetsbaar? Een beschrijving van de ecologische ontwikkelingen voor de periode 1999 t/m 2008-2010 in vergelijking met de periode 1990 t/m 1998. RWS Waterdienst, Lelystad.
Zijl F. & A. Nolte, 2006. Effect van ingebruikname Flakkeese spuisluis op de hydrodynamica en waterkwaliteit van het Grevelingenmeer. Rapport WL Delft Hydraulics
45
Bijlage 1. Locaties 2017
! (! (
! (! (
! (! (! (
! (! (! (! (
! (
! (
! (! (
! (! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (! (
! (
! (
! (! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (! (
! (
! (
! (
! (! (! (
! (! (! (
! (! (
! (
! (! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (! (
! (
Tran
sect
refe
rent
ie
9492
85 84 83 82
400
320
319
318
315
314
313
310
307
309
303
301
205
204
201
198
197
191 19
018
918
718
6
182
174
168
162
159
156
149
147
142
140
138
134
131
130
128
124
121
116
114
111
109
107
105
103
102
mon
ster
loca
tie! (
binn
en in
vloe
dssf
eer s
puis
luis
! (ov
erga
ng
! (re
fere
ntie
! (ca
mer
a
trans
ect
diep
e pu
t (>1
5 m
)
ondi
epte
(< 1
,25
m)
diep
te p
rofie
l (>
1,25
m e
n <1
5 m
)
´
01
2 Kilo
met
ers
! (
! (
! (! (
! (! (
! (
! (! (! (! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (! (! (
! (! (! (
! (! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
Cam
era
7
Cam
era
6C
amer
a 5
Cam
era
4C
amer
a 3
Cam
era
2
Cam
era
1Tr
anse
ct w
est
Tran
sect
oos
t
Flak
kees
e sp
uisl
uis
46
Loca
ties
Opn
ame
Loca
tiex
ydi
epte
Uit
de k
ant
Dat
umTi
jdB
ijzon
derh
eden
Tran
sect
11
Wes
tzijd
e sp
uisl
uis
6917
241
0825
1 m
eter
3 m
eter
15-0
8-17
10:3
0ric
htin
g w
est
Tran
sect
22
Oos
tzijd
e sp
uisl
uis
6949
441
0960
1 m
eter
5 m
eter
15-0
8-17
12:0
0ric
htin
g oo
stTr
anse
ct 3
3R
efer
entie
5620
441
7048
1 m
eter
10 m
eter
15-0
8-17
16:0
0ric
htin
g w
est
Cam
era
34
Wes
tzijd
e sp
uisl
uis
6915
241
0813
1 m
eter
10 m
eter
10-0
8-17
16:3
0ric
htin
g w
est (
incl
. nac
ht)
Cam
era
45
Wes
tzijd
e sp
uisl
uis
6920
241
0823
1 m
eter
10 m
eter
10-0
8-17
16:4
5ric
htin
g oo
stC
amer
a 5
6O
ostz
ijde
spui
slui
s69
487
4109
721
met
er10
met
er15
-08-
1711
:45
richt
ing
wes
tC
amer
a 6
7O
ostz
ijde
spui
slui
s69
478
4109
731
met
er10
met
er10
-08-
1717
:00
geen
bru
ikba
ar b
eeld
Cam
era
extra
8O
ostz
ijde
spui
slui
s69
389
4108
611
met
er10
met
er10
-08-
1717
:15
geen
bru
ikba
ar b
eeld
Cam
era
49
Wes
tzijd
e sp
uisl
uis
6920
241
0823
1 m
eter
10 m
eter
15-0
8-17
10:0
0ric
htin
g oo
stC
amer
a 3
10W
estz
ijde
spui
slui
s69
152
4108
131
met
er10
met
er15
-08-
1716
:30
richt
ing
wes
tC
amer
a 4
11W
estz
ijde
spui
slui
s69
202
4108
231
met
er10
met
er10
-08-
1718
:00
richt
ing
noor
d
47
Bijlage 2. TSO Grevelingen In 2017 bereikte de gemeten zuurstofdeficiëntie in het meer een maximum in augustus (Figuur II.1). Eind juni waren de diepe putten bij Scharendijke en Den Osse zuurstofloos (<1 mg/l) (dieper dan 15-20 meter) en de diepe delen in het oosten bij de Hompelvoet, Dreischor en Bruinisse laag in zuurstof (<3 mg/l) (Figuur II.1). Op 19 juli waren alle diepe delen (>15 meter) zuurstofloos of laag in zuurstof (< 1 mg/l; < 3 mg/ l), en alleen de bovenste waterlaag bevatte zuurstofconcentraties >6 mg/l. Vooral in het oosten was de zuurstofconcentratie ook laag vanaf 5-10 meter en dieper (figuur II.1). In september verbeterde de zuurstofconditie en werden, met uitzondering van de diepe putten, zuurstofconcentraties van >6 mg/l gemeten. (Figuur II.1). In 2016 bereikte de gemeten zuurstofdeficiëntie in het meer een maximum in augustus (Figuur II.2). Eind mei nam de zuurstofconcentratie af naar 10-30% in de diepe putten bij Scharendijke en Den Osse (dieper dan 15-20 meter) en > 50 % in de overige delen van het meer. Eind juni waren de diepe putten bij Scharendijke en Den Osse zuurstofloos (<1 mg/l) en de diepe delen in het oosten bij de Hompelvoet, Dreischor en Bruinisse laag in zuurstof (<5 mg/l) (Figuur II.1). Op 24 juli waren alle diepe delen (>15 meter) zuurstofloos of laag in zuurstof (< 1 mg/l; < 3 mg/ l), en alleen de bovenste waterlaag bevatte zuurstofconcentraties >6 mg/l. Vooral in het oosten was de zuurstofconcentratie ook laag vanaf 5-10 meter en dieper (figuur II.1). In augustus verbeterde de zuurstofconditie licht en werden vanaf 10 meter en ondieper zuurstofconcentraties van >6 mg/l gemeten. In september was het meer laag in zuurstof <3 mg/l in alle diepe delen en het gehele oostelijk deel. Alleen in delen vanaf 5 meter en ondieper werden zuurstofconcentraties van > 6 mg/l gemeten (Figuur II.1). De GTSO metingen wijzen uit dat zuurstofloosheid (<2 mg/l) tot op een gemiddelde (on)diepte van circa 5 meter in het gehele oostelijke deel van het meer (vanaf Dreischor) voorkomt. In 2013 bereikte de gemeten zuurstofdeficiëntie in het meer een maximum in juli (Figuur II.3). De zuurstofconcentratie nam eind mei af naar 3 - 4 mg/l in de diepe putten bij Scharendijke en Den Osse en 7-9 mg/ l in de overige delen van het meer. Eind juni waren de diepe putten bij Scharendijke en Den Osse zuurstofloos (<2 mg/l) en de diepe delen in het oosten bij de Hompelvoet en Dreischor laag in zuurstof (<4 mg/l) en 7-9 mg/l in de overige delen van het meer (Figuur II.2). Op 24 juli waren alle diepe delen (>15 meter) zuurstofloos (< 1 mg/l), en alleen de bovenste waterlaag bevatte zuurstofconcentraties >6 mg/l. Vooral in het oosten was de zuurstofconcentratie ook laag vanaf 5-10 meter (figuur II.2). De GTSO metingen wijzen uit dat zuurstofloosheid (<2 mg/l) tot op een gemiddelde (on)diepte van circa 10 meter in het gehele oostelijke deel van het meer (vanaf Dreischor) voorkomt. In 2010 bereikte de gemeten zuurstofdeficiëntie in het meer een maximum in juli (Figuur II.4). In begin mei werden als eerste de diepe putten bij Scharendijke en Den Osse zuurstofloos (<2 mg/l;). In juni werden ook iets ondiepere (maar dieper dan 10m) delen van het meer langzaam zuurstofarmer. In juli werd over het gehele meer op
48
dieptes van circa 6-7 meter of meer zuurstofloosheid (<2 mg/l) vastgesteld (Figuur II.3). De GTSO metingen wijzen uit dat zuurstofloosheid tot op een gemiddelde (on)diepte van circa 6-7 meter verspreid over het gehele meer voorkomt.
49
Figuur II.1 TSO metingen Grevelingenmeer 2017, zomermaanden juni-september.
G R E V E L I N G E N M E E R
1737517500
175001762517750
1787518000
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
CL− Chloride mg/l 20 juni 2017
16500166251675016875170001712517250173751750017625177501787518000
11121314 151616
1717
1818 18
1920 2122
22 2
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
Temp Temperatuur oC 20 juni 2017
1011121314151617181920
12 23 3 34 45
5 6789
9
1010 10
11 11
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
O2 Zuurstof mg/l 20 juni 2017
23456789101112
50000 55000 60000 65000
420000
425000
BOM1
2 SCH4
5OSSE
7
8
9 1011
12
DREIS14 15
16
17 18
192
NMt
owRWS Zee en Delta
G R E V E L I N G E N M E E R
1712517250 17375
17500
1750017625
17625 1762517625
17750
1775017875
17875
1787518000
18000
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
CL− Chloride mg/l 19 juli 2017
16500166251675016875170001712517250173751750017625177501787518000
121314151617 1819
19
2020
2021
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
Temp Temperatuur oC 19 juli 2017
1011121314151617181920
123 34
44
4455
56
6
66
7 78
89
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
O2 Zuurstof mg/l 19 juli 2017
23456789101112
50000 55000 60000 65000
420000
425000
BOM1
2 SCH4
5OSSE
7
8
9 1011
12
DREIS14 15
16
17 18
1920
NMt
owRWS Zee en Delta
G R E V E L I N G E N M E E R
17375175001762517750 17875180001812518250 1825018375
18375 183751850018500
1850018500
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
CL− Chloride mg/l 15 augustus 2017
16500166251675016875170001712517250173751750017625177501787518000
17
18
1919 19
1919
20 20
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
Temp Temperatuur oC 15 augustus 2017
1011121314151617181920
1
22
233 3
334
4
5
56
789 9
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
O2 Zuurstof mg/l 15 augustus 2017
23456789101112
50000 55000 60000 65000
420000
425000
BOM1
2 SCH4
5OSSE
7
8
9 1011
12
DREIS14 15
16
17 18
192
NMt
owRWS Zee en Delta
G R E V E L I N G E N M E E R
1725017375
75 0 0
1750017625
1762517750
1775017875
178751800018000
18125182501837518500
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
CL− Chloride mg/l 14 september 2017
16500166251675016875170001712517250173751750017625177501787518000
16
1616
16
17
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
Temp Temperatuur oC 14 september 2017
1011121314151617181920
6 77
1 2SCH 4 5OSSE 7 8 9 10 11 12 DREIS 14 15 16 17 18 1920
−40−35−30−25−20−15−10−50
O2 Zuurstof mg/l 14 september 2017
23456789101112
50000 55000 60000 65000
420000
425000
BOM1
2 SCH4
5OSSE
7
8
9 1011
12
DREIS14 15
16
17 18
192
NMt
owRWS Zee en Delta
50
Figuur II.2 TSO metingen Grevelingenmeer 2016, zomermaanden juni-september.
51
Figuur II.3 TSO metingen Grevelingenmeer 2013, zomermaanden juni-september.
52
Figuur II.4 TSO metingen Grevelingenmeer 2010, zomermaanden juni-juli.
53
Bijlage 3. Kaarten zuurstofconcentratie
! (! (! (!
!! (
! (! (
! (! (
! (!
! (
!! (
!
!
!!
! (! (!!
! ! (! (
! (
!
! (! (! (
!!
!!!
!!!
!!
!
! (!
!
!
! (
!!
! (!
!!
Mid
delh
arni
s
Noo
rdgo
uwe
Zuur
stof
conc
entr
atie
201
7
! (<
3 m
g/l O
2
! (3
- 6 m
g/l O
2!
> 6
mg/
l O2
diep
e pu
t (>1
5 m
)on
diep
te (<
1,2
5 m
)di
epte
pro
fiel (
> 1,
25 m
en
<15
m) ´
01
2 Kilo
met
ers
Flak
kees
e sp
uisl
uis
54
55
56
Bijlage 4. Kaarten witte bacteriematten
! (!!!
!! (
! (! (
! (! (
! (!
!
!!
! (
! (
!!
!! (!!
! !! (
! (
!
!!!
! (! (
!!! (! (! (!
! (! (
!
!!
!
! (
!
! ( ! (
! (!
! (! (
Mid
delh
arni
s
Noo
rdgo
uwe
Bod
embe
dekk
ing
witt
em
atte
n (B
eggi
atoa
) 201
7!
0%
! (1-
50%
! (51
-100
%di
epe
put (
>15
m)
ondi
epte
(< 1
,25
m)
diep
te p
rofie
l (>
1,25
m e
n <1
5 m
) ´0
12 K
ilom
eter
s
Flak
kees
e sp
uisl
uis
57
58
59
Bijlage 5. Kaarten schade aan bodemleven ! (!! (!
! (! (
! (!
! (! (
! (!
! (
! (!
! (
! ! (! (
!!!! (
! ( ! (! (
! (
!
!! (!
! (! (
!!!
! (! (!
! (! (
!
!!
!
! (
!
! ! (
!!
!! (
Mid
delh
arni
s
Noo
rdgo
uwe
Sch
ade
aan
bode
mle
ven
2017
!ge
zond
bod
emle
ven
! (ze
er b
eper
kt b
odem
leve
n
! (ge
en b
odem
leve
ndi
epe
put (
>15
m)
ondi
epte
(< 1
,25
m)
diep
te p
rofie
l (>
1,25
m e
n <1
5 m
) ´0
12 K
ilom
eter
s
Flak
kees
e sp
uisl
uis
60
61
62
Bijlage 6 Gegevens transecten S
oort
groe
pTr
anse
ctW
WW
WW
WW
WW
WO
OO
OO
OO
OO
OR
efR
efR
efR
efR
efR
efR
efR
efR
efR
efTa
xon
Latij
nse
naam
12
34
56
78
910
12
34
56
78
910
12
34
56
78
910
Alik
ruik
Litto
rina
litto
rea
2A
reni
cola
mar
ina
hoop
jes
Are
nico
la m
arin
a2
15
Bak
stee
nane
moo
nD
iadu
men
e sp
.1
1B
ruin
e pl
oois
lak
Gon
iodo
ris c
asta
nea
2D
oors
chijn
ende
zak
pijp
Cio
na in
test
inal
is14
38
27
14E
lysi
a vi
ridis
Ely
sia
virid
is1
Gek
nikt
e aa
sgar
naal
Pra
unus
flex
uosu
s3
41
32
33
35
11G
ewim
perd
e zw
emkr
abLi
ocar
cinu
s na
viga
tor
11
Gew
one
garn
aal
Cra
ngon
cra
ngon
22
14
11
11
Gro
ndel
sp.
Gob
iidae
sp.
21
28
73
42
49
13
21
11
41
24
36
46
36
21
2Ja
pans
e kn
otsz
akpi
jpS
tyel
a cl
ava
1Ja
pans
e oe
ster
Cra
ssos
trea
giga
s3
25
78
25
4K
oorn
aarv
isA
ther
ina
pres
byte
r7
Mos
sel
Myt
ilus
edul
is1
1M
uiltj
eC
repi
dula
forn
icat
a1
13
Ste
urga
rnaa
l sp.
Pal
aem
on s
p.1
Rut
hens
parr
gro
ndel
Gob
iusc
ulus
flav
esce
ns1
Sla
ngst
er s
p.O
phiu
roid
ea s
p.1
Slib
anem
oon
Sag
artia
sp.
11
1S
trand
krab
Car
cinu
s m
aena
s 1
24
11
11
13
35
61
24
22
11
21
2W
eduw
eroo
sS
agar
tioge
ton
unda
tus
11
13
23
31
Zeea
njel
ier
Met
ridiu
m s
enile
1Ze
eapp
elP
sam
mec
hinu
s m
iliar
is1
Zwar
te g
rond
elG
obiu
s ni
ger
1Za
kpijp
sp.
Asc
idie
lla s
p.3
Bed
ekki
ngen
%
Boo
rspo
nsC
liona
cel
ata
5%5%
5%5%
Slin
gerz
akpi
jp s
p.B
otry
lloid
es s
p.5%
5%5%
5%5%
5%M
osdi
ertje
sp.
Bry
ozoa
sp.
5%5%
5%5%
5%D
ruip
zakp
ijpD
idem
num
sp
5%5%
5%10
%10
%5%
Gla
nzen
de b
olza
kpijp
Apl
idiu
m g
labr
um5%
5%H
ydro
idpo
liep
sp.
Hyd
rozo
a sp
.1%
5%5%
5%Ja
pans
bes
senw
ier
Sar
gass
um m
utic
um5%
Japa
nse
oest
erC
rass
ostre
a gi
gas
20%
15%
25%
15%
20%
10%
30%
25%
70%
50%
Roo
dwie
r sp.
Rod
ophy
ta s
p.80
%10
%10
%10
%5%
10%
10%
10%
60%
40%
60%
60%
60%
50%
5%5%
20%
15%
Spo
ns s
p.P
orife
ra s
p.10
%5%
5%Ze
esla
Ulv
a sp
.90
%10
%90
%90
%90
%90
%90
%10
%5%
25%
25%
25%
20%
25%
5%50
%5%
5%S
ubst
raat
subs
traat
hard
: oes
ters
of s
teen
20%
85%
75%
85%
80%
90%
70%
75%
30%
50%
subs
traat
zach
t: za
nd10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%80
%10
0%15
%25
%15
%20
%10
%30
%25
%70
%50
%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%10
0%
63
Bijlage 7 Gegevens bodeminspectie
8256
282
4206
1313
,84,
610
slib
anem
oon,
pi
eren
hoop
krab
, gro
ndel
01
8356
282
4209
1311
,35,
20
sche
lpdi
erga
ten,
pi
eren
hoop
jes
krab
, zak
pijp
, ge
wei
spon
s1
084
5628
242
1213
13,4
3,9
0sp
io0
01
8556
282
4215
136,
210
,50
sche
lpdi
erga
ten
plat
te
oest
erba
nk,
zakp
ijp60
0
9256
649
4198
9510
,47
00
00
2do
de m
uiltj
es, d
ode
oest
er94
5708
141
9702
18,5
3,2
800
00
2
102
5819
541
7022
17,5
3,2
10sp
io0
02
nieu
w w
aypo
int:
[580
19 4
1715
3] w
as
te d
iep
103
5805
141
7995
11,0
3,5
1
spio
, pi
eren
hoop
jes,
sl
iban
emoo
n
plat
te o
este
rs,
zakp
ijp, s
pons
, kr
ab, g
rond
el20
0
105
5829
841
6781
14,0
3,4
1sp
io,
pier
enho
opje
sza
kpijp
01
ref6
107
5857
941
6886
8,6
4,1
10sp
iom
uiltj
e, z
akpi
jp5
1
109
5878
841
5037
16,5
3,2
1sp
io,
slib
anem
oon
00
1
111
5888
241
5669
7,8
6,8
00
krab
, oes
ter,
mas
sasp
ons,
za
kpijp
800
114
5957
841
4686
9,8
3,2
0pi
eren
hoop
oest
er, z
akpi
jp,
mui
ltje
51
116
5989
041
3179
4,5
7,8
00
krab
, oes
ter,
zakp
ijp1
1
121
6014
341
3340
13,0
3,8
0
spio
, pi
eren
hoop
jes,
sl
iban
emoo
noe
ster
, zak
pijp
10
124
6030
941
8808
7,5
7,2
5sl
iban
emoo
n0
01
en a
nder
e m
at?
128
6065
041
3661
8,4
6,9
5
spio
, pi
eren
hoop
jes,
sl
iban
emoo
noe
ster
, zak
pijp
100
130
6080
341
2386
4,5
9,5
00
mui
ltje,
zak
pijp
11
131
6082
841
7726
6,0
8,6
0n
krab
101
wel
and
ere
mat
134
6100
341
2609
11,5
3,7
0
spio
, pi
eren
hoop
jes,
sl
iban
emoo
noe
ster
10
138
6120
341
2833
10,4
3,2
1sc
help
dier
gate
n,
pier
enho
opje
soe
ster
, zak
pijp
, an
emoo
n5
0
140
6140
341
3057
9,3
100
slib
anem
oon,
pi
eren
hoop
mui
ltje,
oes
ter,
zakp
ijp1
0
% B
edek
king
w
itte
mat
op
bode
mLo
catie
X-c
oord
inaa
tY-
coor
dina
atD
iept
e (m
)
Zuur
stof
co
ncen
tratie
(m
g/l)
Faun
a in
se
dim
ent
zich
tbaa
rO
verig
e fa
una
zich
tbaa
r%
Bed
ekki
ng
oest
ers
Sch
ade
aan
bode
mle
ven
(0=
geen
sch
ade/
ge
zond
bod
emle
ven,
1=
bepe
rkt,
2= v
eel
scha
de/g
een
bode
mle
ven)
Ove
rige
opm
erki
ngen
64
142
6141
441
6679
6,7
8,6
0sc
help
dier
gate
n,
slib
anem
oon
krab
01
147
6182
341
3527
6,7
7,5
00
loss
e m
osse
l, m
uiltj
es1
1
149
6193
841
2271
16,2
3,2
0
spio
, pi
eren
hoop
jes,
sl
iban
emoo
n0
01
156
6258
841
2055
18,6
3,1
100
0kr
ab, o
este
r, an
emoo
n0
2
159
6341
641
1503
12,5
2,6
50sp
io,
slib
anem
oon
00
1
162
6358
641
2054
7,7
80
sche
lpdi
erga
ten
krab
, zak
pijp
, gr
onde
l, oe
ster
200
168
6477
141
0361
9,8
3,6
0sl
iban
emoo
n
plat
te o
este
rs,
zakp
ijp, k
rab,
gr
onde
l1
0
174
6477
841
2161
13,4
3,2
0
sche
lpdi
erga
ten,
pi
eren
hoop
jes,
sl
iban
emoo
n,
ensi
s0
01
182
6593
541
1945
12,7
3,6
0sc
help
dier
gate
noe
ster
, zak
pijp
, an
emoo
n10
0
186
6609
941
1093
7,4
8,7
onde
r opp
vsl
iban
emoo
noe
ster
, zak
pijp
, gr
onde
l1
1
187
6626
741
0844
7,3
1070
slib
anem
oon
oest
er, z
akpi
jp,
gew
eisp
ons
201
189
6708
241
1013
8,8
8,3
00
oest
er, z
akpi
jp,
gew
eisp
ons,
kr
ab50
0
190
6708
241
1313
12,3
7,4
0sc
help
dier
gate
n,
wor
mgr
onde
l, kr
ab50
0
191
6708
241
1613
6,6
8,6
500
mas
sasp
ons,
ge
wei
spon
s,
krab
, gro
ndel
, m
uiltj
e, w
ier
300
197
6828
241
1313
6,3
9,3
50sl
iban
emoo
n
krab
, oes
ter,
mas
sasp
ons,
ze
edah
lia (?
)10
119
868
282
4116
139,
79
900
krab
02
201
6828
241
2513
1,2
10,5
0sc
help
dier
gate
n,
pier
enho
opje
skr
ab, g
rond
el,
mui
ltje,
spo
ns0
0
204
6948
241
1313
4,5
9,6
600
krab
, gar
naal
, do
de k
rab
01
205
6948
241
1613
3,7
10,5
50
krab
, gar
naal
01
Loca
tieX
-coo
rdin
aat
Y-co
ordi
naat
Die
pte
(m)
Zuur
stof
co
ncen
tratie
(m
g/l)
Ove
rige
opm
erki
ngen
% B
edek
king
w
itte
mat
op
bode
m
Faun
a in
se
dim
ent
zich
tbaa
rO
verig
e fa
una
zich
tbaa
r%
Bed
ekki
ng
oest
ers
Sch
ade
aan
bode
mle
ven
(0=
geen
sch
ade/
ge
zond
bod
emle
ven,
1=
bepe
rkt,
2= v
eel
scha
de/g
een
bode
mle
ven)
65
6519
641
0991
2,6
11,1
00
oest
er, z
akpi
jp,
zees
ter,
elys
ia,
veel
wie
r50
-80%
(ond
er)
0
6428
241
2248
11,6
3,1
0sc
help
dier
gate
n,
slib
anem
oon
krab
, zak
pijp
, sp
ons
20
6710
941
2215
2,9
10,3
0sc
help
dier
gate
n,
pier
enho
opje
skr
ab, o
este
r1
0
6760
641
2175
2,4
9,7
0sc
help
dier
gate
n,
pier
enho
opje
skr
ab, o
este
r1
0
6883
141
1293
6,7
8,7
60sl
iban
emoo
nkr
ab, o
este
r, za
kpijp
51
6290
641
2298
12,8
2,9
0sc
help
dier
gate
n,
slib
anem
oon
mui
ltje,
oes
ter,
zakp
ijp5
0
6729
541
1510
12,0
7,1
2sl
iban
emoo
nkr
ab, g
arna
al,
gron
del
00
6744
141
1222
10,0
7,2
onde
r opp
v, 1
%sl
iban
emoo
ngr
onde
l, kr
ab0
1
6635
541
1727
9,6
4,5
2sl
iban
emoo
nkr
ab, z
akpi
jp,
gron
del,
oest
er5
0
6400
941
1656
4,5
9,9
0sl
iban
emoo
ngr
onde
l, m
uiltj
e,
zakp
ijp, v
eel w
ier
600
6684
841
1288
10,4
7,6
1sl
iban
emoo
n,
pier
enho
opkr
ab, g
arna
al1
012
,380
510
00
gron
del
02
% B
edek
king
w
itte
mat
op
bode
m
Faun
a in
se
dim
ent
zich
tbaa
rO
verig
e fa
una
zich
tbaa
r%
Bed
ekki
ng
oest
ers
Sch
ade
aan
bode
mle
ven
(0=
geen
sch
ade/
ge
zond
bod
emle
ven,
1=
bepe
rkt,
2= v
eel
scha
de/g
een
bode
mle
ven)
Ove
rige
opm
erki
ngen
X-c
oord
inaa
tY-
coor
dina
atD
iept
e (m
)
Zuur
stof
co
ncen
tratie
(m
g/l)
66
Bureau Waardenburg bvAdviseurs voor ecologie & milieuPostbus 365, 4100 AJ CulemborgTelefoon 0345-512710, Fax 0345-519849E-mail [email protected], www.buwa.nl