Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een...

34
WEIDEVOGELS INVENTARISEREN IN CULTUURLAND Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet Uitgave 2001 SOVON Vogelonderzoek Nederland Centraal Bureau voor de Statistiek

Transcript of Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een...

Page 1: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

WEIDEVOGELS INVENTARISERENIN

CULTUURLAND

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Uitgave 2001

SOVON Vogelonderzoek Nederland

Centraal Bureau voor de Statistiek

Page 2: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

Colofon

© SOVON, Beek-Ubbergen, 2001ISSN 1382-6263

Deze handleiding is samengesteld in opdracht van het EC-LNV voor het NEM-meetnetweidevogels.

Samenstelling: W.A. Teunissen & A. van KleunenLay-out: J. van BetterayTekeningen: Awie de ZwartDruk: CBS

Gelieve als volgt aan deze publikatie te refereren:Teunissen W.A. & van Kleunen A. 2000. Weidevogels inventariseren in cultuurland.Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Het Nationaal Weidevogelmeetnet wordt gevormd door een samenwerkingsverbandtussen de provinciale meetnetten, Sovon en het CBS ten behoeve van het NetwerkEcologische Monitoring (NEM).

Adres SOVON: Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen (024-7 410 410).

Page 3: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

1

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

INHOUD

Inleiding 3

1. Uitgangspunten 51.1. Proefvlakken 51.2. Verplichte soorten 51.3. Aanvullende gegevens 5

2. Veldwerk 72.1. Telroutes 7

2.1.1. Tijd van het jaar en bezoekfrequentie 72.1.2. Bezoektijden 72.1.3. Tijdsbesteding in een proefvlak 72.1.4. Telomstandigheden en volledigheid telling 82.1.5. Telroute 8

2.2. Noteren van waarnemingen 82.2.1. Kaartmateriaal 82.2.2. Vastleggen waarnemingen op veldkaart 8

2.3. Interpretatie in het veld 102.3.1. Uitsluitende waarnemingen 102.3.2. Turven 112.3.3. Nesten zoeken 112.3.4. Geldige waarnemingen 11

3. Interpretatie 133.1. Ordenen van geldige waarnemingen op soortkaart 133.2. Bepalen aantal en ligging territoria 14

3.2.1. Clusteren van waarnemingen 143.2.2. Geldigheidscriteria voor territoria 153.2.3. Bepalen van definitieve territoria 17

4. Registratie gebruik, beheer en broedsucces 194.1. Inleiding 194.2. Gebruik en beheer 194.3. Broedsucces 21

5. Formulieren, kaarten en controle 23

Literatuur 23

Bijlagen 24

Page 4: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

2

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Page 5: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

3

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

INLEIDING

Al geruime tijd zijn provincies en Sovon in over-leg om te komen tot een Nationaal Weidevogel-meetnet, waarbij de gezamenlijke inventarisa-tie-inspanningen worden gebundeld. Ook van-uit de Rijksoverheid is interesse in het volgenvan de ontwikkelingen in de natuur. Daarvoorzijn in het kader van het Netwerk EcologischeMonitoring (NEM) diverse meetnetten opgezet,die veranderingen in de natuur in beeld moetenbrengen en als hulpmiddel kunnen dienen bijde ontwikkeling van het landelijk natuur- en mi-lieubeleid. Deze initiatieven zijn nu bij elkaargekomen in het Weidevogelmeetnet, waarbijprovincies, Sovon en het CBS, als vertegen-woordiger van het NEM, nauw met elkaar sa-menwerken (zie ook Teunissen & van Strien2000).

In deze handleiding worden richtlijnen gegevenvoor het uitvoeren van broedvogelvogelkarte-ringen in het kader van dat Nationale Weide-vogelmeetnet. De inventarisaties zijn gericht ophet volgen van de aantalsontwikkelingen vanweidevogels in het cultuurland. Het meetnetheeft ten doel om in een zo vroeg mogelijk sta-dium eventuele aantalsveranderingen zichtbaarte maken, de signalerende functie. Een tweedebelangrijke doelstelling van het meetnet is be-palen in hoeverre het gevoerde beleid en be-heer van invloed is op de aantalsontwikkeling;de controlerende en evaluerende functie. HetNationale Weidevogelmeetnet beoogt uiteinde-lijk meer te zijn dan alleen een aantalsmeetnet,door ook (op termijn) aandacht te besteden aanreproductie en overleving, en daarin wijkt hetdus af van de andere broedvogelmeetnetten.Daardoor wordt meer inzicht verkregen in demomenten binnen de jaarcyclus die bepalendzijn voor de aantalsontwikkeling en daarmee inde achterliggende oorzaken van geconsta-teerde aantalsveranderingen. Om diezelfde re-den wordt ook informatie verzameld over omge-vingsvariabelen. De achtergronden van hetmeetnet zijn uitgebreid beschreven in Teunissen& Schekkerman (1999).

Deze handleiding is bedoeld voor iedereen diezich bezig houdt met het inventariseren vanweidevogels en dan vooral in het kader van hetmeetnet. De meeste professionele meetnettenvan de provincies hebben reeds hun eigenhandleiding. Hierin wordt naast een algemenebeschrijving ook aandacht besteed aan onder-

delen die specifiek zijn voor die provincie. Vooreen toelichting op de gehanteerde inventarisa-tiemethode wordt in de meeste gevallen verwe-zen naar de richtlijnen die gelden voor het lan-delijke BMP-Weide- en Akkervogels (van Dijk1996) en de IAWM (1992). De handleiding vanhet BMP is gericht op het inventariseren vanalle broedvogels en niet specifiek op weidevo-gels. De richtlijnen van het IAWM zijn voor demeeste vrijwilligers niet makkelijk verkrijgbaar.

Omdat weidevogels, zeker beleidsmatig, eenbelangrijke vogelgroep zijn, is het zinvol om deinstelling van een Nationaal Weidevogelmeet-net te vergezellen met een handleiding voor hetinventariseren van weidevogels. Voor degenendie actief zijn in een professioneel meetnet wordthiermee de mogelijkheid geboden om eventuelekleine verschillen in methode tussen de profes-sionele meetnetten meer op elkaar af te stem-men, terwijl vrijwilligers voor het eerst de be-schikking krijgen over een handleiding gerichtop weidevogels.

Een nieuw aspect voor vrijwilligers en eendeel van de professionals is het verzamelen vanaanvullende gegevens voor het vastleggen vanomgevingsvariabelen. Tevens wordt in het meet-net door het tellen van alarmerende oudervogelsinformatie verzameld over het jaarlijkse repro-ductiesucces. Voor het maken van de handlei-ding is naast de eerder vermelde bronnen ookgebruik gemaakt van informatie uit handleidin-gen voor andere weidevogelmeetnetten enbroedvogelinventarisaties (bijvoorbeeld Hus-tings et al. 1985, Scharringa & van Beusekom1992, Van Kleunen & Teunissen 2000). Met na-druk wordt vermeld dat de in deze handleidingbeschreven methode alleen geschikt is voor hetinventariseren van weidevogels.

Andere inventarisatiemethoden die in eendeel van de professionele meetnetten wordengehanteerd, worden in deze handleiding niet be-sproken.

Page 6: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

4

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Page 7: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

5

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

1. UITGANGSPUNTEN

1.1. PROEFVLAKKENHet meetnet is opgebouwd uit een groot aantalproefvlakken verspreid over Nederland. Hiervooris Nederland ingedeeld in een aantal regio’s enwordt per regio onderscheid gemaakt in beheeren gebruiksvorm (grasland-reservaat, overiggrasland en overig cultuurland). De grootte vande proefvlakken kan variëren, omdat gebruikwordt gemaakt van reeds bestaande proefvlak-ken, maar zijn in het algemeen minimaal 50 hagroot. Voor nieuwe proefvlakken wordt gestreefdnaar afmetingen van minimaal 50 ha in grasland-gebieden en 100 ha in akkerbouwgebieden.

1.2. VERPLICHTE SOORTENDe te inventariseren soorten bestaan uit soor-ten die voornamelijk broeden in graslanden (pri-maire weidevogels) of soorten voor wie graslan-den slechts een van de broedbiotopen is (secun-daire weidevogels). Uitgaande van de IAWM-richtlijnen en het BMP-weide- en akkervogelsbetekent dit dat minimaal de Bergeend, GeleKwikstaart, Graspieper, Grutto, Kemphaan, Kie-vit, Knobbelzwaan, Krakeend, Kuifeend, Kwar-tel, Kwartelkoning, Patrijs, Scholekster, Slob-eend, Tafeleend, Tureluur, Veldleeuwerik, Water-snip, Wintertaling, Wulp en Zomertaling worden

geïnventariseerd. Wel moet worden bedacht datde soorten die vooral ‘s nachts actief zijn in ditmeetnet minder goed zullen worden geïnventari-seerd. Wil men die soorten ook op betrouwbarewijze inventariseren, dan verdient het aanbeve-ling om de BMP-A methode te hanteren, metmeer bezoeken, waarvan een of meerdere ‘snachts.

1.3. AANVULLENDE GEGEVENSBij de selectie van de proefvlakken en de inrich-ting van het meetnet kan men rekening houdenmet factoren, zoals grondsoort, die in de tijd nietzullen variëren. Andere factoren zoals grondge-bruik kunnen jaarlijks verschillen. Juist dit soortfactoren kan van grote invloed zijn op de aanwe-zigheid en talrijkheid van weidevogels en het isdus van belang om hieraan in een weidevogel-meetnet aandacht te besteden. Met dit laatstetype factoren kan vooraf geen rekening wordengehouden Het meetnet wordt dusdanig ingerichtdat met het eerste type factoren rekening wordtgehouden. Door het verzamelen van aanvullen-de gegevens wordt het vervolgens mogelijk omachteraf ook de invloed van andere, mindervoorspelbare factoren te bepalen.

Page 8: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

6

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Tabel 1. Bezoekschema en -tijden.

telronde tijd van het jaar tijdstip op de daggras akker

1 eind maart - half april half april - eind april 1 - 8 uur na zonsopgang2 half april - eind april eind april - begin mei zonsopgang - 6 uur na zonsopgang3 begin mei - half mei half mei - begin juni zonsopgang - 6 uur na zonsopgang4 half mei - eind mei half juni - begin juli zonsopgang - 4 uur na zonsopgang5 begin juni - half juni begin juli - eind juli zonsopgang - 4 uur na zonsopgang

Page 9: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

7

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

2. VELDWERK

Samenvatting• De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-

men met het vaststellen van het aantal territoria zijn vaak terug te voeren op onvolledig veld-werk. Om telgegevens vergelijkbaar te maken is standaardisatie van het veldwerk nodig.

• De methodiek van het veldwerk is afgestemd op het inventariseren van weidevogels• Het aantal telrondes per proefvlak is vijf.• Het veldwerk wordt verricht tussen eind maart en eind juli, afhankelijk van het type gebied. De

vijf bezoeken worden met gelijke intervallen over deze periode gespreid. Bezoeken vindenplaats tussen zonsopgang en maximaal zes uur er na.

• Het proefvlak wordt jaarlijks volgens een vaste telroute te afgewerkt. Proefvlakken in opengebieden kunnen in de meeste gevallen vanaf de aanwezige infrastructuur worden geteld. Inlanggerekte proefvlakken kan een insteek noodzakelijk zijn, evenals bij de bezoeken waarinextra aandacht wordt besteed aan alarmerende vogels met jongen. Vraag hiervoor wel toe-stemming aan de grondeigenaar. In kleinschalig cultuurland is het raadzaam om een telroutelangs aanwezige heggen, houtwallen of slingerende beken te kiezen.

• abRustig, zonnig en niet te warm of te koud weer is het meest lonend. Afgebroken bezoekenmoeten in het geheel worden overgedaan.

• Waarnemingen worden ingetekend op een veldkaart. Het type waarneming waarop men moetletten, de zogenaamde geldige waarneming, verschilt per soort. Uitsluitende waarnemingenbieden de zekerheid dat het uiteindelijk om verschillende territoriumhouders gaat.

• Turven wordt alleen gedaan als het niet anders kan.• Gericht nesten zoeken is doorgaans onnodig en levert methodologische problemen op; (toe-

vallige) nestvondsten tellen echter wel mee.• Bijlage 2 en 3 vormen een belangrijke leidraad voor het veldwerk.

2.1. TELRONDES

2.1.1. Tijd van het jaar en bezoekfrequentieElk proefvlak wordt in de periode eind maart-eind juli vijf maal volledig geteld. De vijf bezoe-ken worden gelijkmatig over deze periode ver-deeld volgens het schema in tabel 1. Tussentwee veldbezoeken moeten tenminste 10 da-gen te zitten.

2.1.2. BezoektijdenVeldbezoeken vinden plaats in de ochtendurentussen zonsopgang en tot maximaal zes uur erna (tabel 1). In het bijzonder in de maandenmaart en april (telronde 1) geldt dat de meestesoorten weidevogels, ook later tijdens de och-tend en ‘s middags goed te tellen zijn. Tijdenskoude ochtenden (nachtvorst) duurt het danvaak een paar uur voordat vogels actief wor-den en is het dus niet zinvol om een bezoek albij zonsopgang aan te vangen. Op warme da-gen neemt de zangactiviteit in de loop van dedag echter snel af en zijn bezoeken laat op deochtend of ‘s middags niet meer zinvol.

Het is aan te raden om tijdens elke telronde deproefvlakken in een andere volgorde te tellen.Zo wordt voorkomen dat steeds de zelfde proef-vlakken op een relatief gunstig of ongunstig tijd-stip worden bezocht. Voor het tellen van zangvo-gels kan het nuttig zijn om ook binnen een proef-vlak per ronde een ander startpunt te kiezen opde vastgelegde telroute (paragraaf 2.1.5.).

2.1.3. Tijdsbesteding in een proefvlakDe gemiddelde tijdsbesteding per proefvlak perbezoek is natuurlijk afhankelijk van de groottevan het proefvlak. In de praktijk blijkt tevens datoverzichtelijke of vogelarme proefvlakken snel-ler kunnen worden geteld dan vogelrijke of on-overzichtelijke proefvlakken in besloten land-schap. In verband met de vergelijkbaarheid vanresultaten moet elk teljaar worden gestreefdnaar een vergelijkbare tijdsbesteding in eenproefvlak. Binnen een proefvlak zal op vogelrij-ke plekken langer gestopt moeten worden omalle waarnemingen te kunnen registreren. Pro-

Page 10: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

8

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

beer evenwel een gemiddeld constante loop-snelheid aan te houden.

2.1.4. Telomstandigheden en volledigheid tel-lingDe beste inventarisatieresultaten kunnen wor-den verwacht bij zonnig weer, weinig wind, enniet te lage of hoge temperaturen. Houd er reke-ning mee dat een laagstaande zon in de vroegeochtenduren erg hinderlijk kan zijn bij het tellenvan weidevogels. Het is aan te raden om op zon-nige dagen aan te vangen met proefvlakken,die niet met tegenlicht moeten worden geteld.Hoewel bezoeken bij veel neerslag, harde winden koude slechtere resultaten opleveren, zal hetniet altijd mogelijk zijn om bezoeken tijdensslecht weer te vermijden. Er moet naar wordengestreefd om de bij slecht weer onderzochteproefvlakken tijdens de volgende telronde on-der gunstige weersomstandigheden te tellen.

Een telronde in een proefvlak dient in éénkeer volledig te worden uitgevoerd en niet teworden gespreid over meerdere dagen. Mochteen telling door slechte weersomstandighedennoodgedwongen worden afgebroken dan moetde telling in zijn geheel worden overgedaan.

2.1.5. TelrouteDe telling wordt te voet uitgevoerd. Proefvlakkenworden in de regel vanaf de in het gebied aan-wezige en toegankelijke infrastructuur geteld.Een voorwaarde is dat het gehele proefvlak be-streken wordt. De maximale waarneemafstandin gebieden met een korte vegetatie bedraagtnaar schatting 300m. Door het langer wordenvan gras of andere gewassen kan deze in meien juni afnemen tot 100 m.

In proefvlakken met overzichtelijke lange,rechte kavels is het gebruikelijk om te tellen van-af een weg die haaks op de sloten in het proef-vlak staat. Tijdens de telling wordt bij elke slootgestopt om de aanwezige watervogels te tel-len. Verstoorde eenden en Meerkoeten hebbenimmers de neiging zich te verschuilen in deoevervegetatie en kunnen dus makkelijk wor-den gemist. Vervolgens kunnen de aangrenzen-de kavels worden geteld, waarna tot de volgen-de sloot wordt doorgelopen. Andere om of doorhet proefvlak lopende wegen kunnen wordenafgelopen om waarnemingen te verrichten vansoorten die nog niet volledig geteld zijn. Dit isvooral nuttig voor minder luidruchtige weidevo-gels, zoals Graspiepers en Gele Kwikstaarten.

Langgerekte proefvlakken kunnen het best van-af twee tegenoverliggende zijden worden ge-teld. Perceelsscheidingen zijn bruikbaar omreeds getelde stukken land denkbeeldig af tebakenen.

Wanneer de waarneemafstand vanaf deaanwezige infrastructuur beperkt is, kan een in-steek in het gebied worden gemaakt. Hiervoordient uiteraard vooraf toestemming van de land-eigenaar te worden gekregen. Een nadeel vanhet maken van een insteek is dat het veel ver-storing van de aanwezige weidevogels veroor-zaakt en de plaatsbepaling van de aanwezigeaantallen bemoeilijkt. Insteken kunnen ook no-dig zijn tijdens de vierde telronde voor de bepa-ling van de aantallen alarmerende paren (hoofd-stuk 4).

Bij het kiezen van een looproute zijn de volledig-heid en reproduceerbaarheid van het telwerkessentieel. Verandering of wisseling van telme-thodiek doet afbreuk aan de betrouwbaarheidvan de resultaten en de vergelijking. Het ver-dient aanbeveling de route vast te leggen envervolgtellingen volgens dezelfde telroute uit tevoeren. Als per telronde het startpunt wisselt,moet dit ook worden vastgelegd.

2.2. NOTEREN VAN WAARNEMINGEN

2.2.1. KaartmateriaalWaarnemingen worden genoteerd op een veld-kaart van het proefvlak. Voor vogelrijke proef-vlakken is het raadzaam veldkaarten minimaaluit te vergroten tot een schaal van 1:5000, zo-dat voldoende schrijfruimte beschikbaar is.

2.2.2. Vastleggen waarnemingen op veld-kaartAlle op de lijst voorkomende soorten moetenworden geïnventariseerd. Alle geldige waarne-mingen (paragraaf 2.3.3) worden per bezoek opeen veldkaart genoteerd. Aan het eind van hetseizoen komt het aantal veldkaarten dus over-een met het aantal telronden.

Noteer tijdens elk bezoek de datum, bezoek-tijden en weersomstandigheden op de veldkaart.Een waargenomen vogel wordt met de afkor-ting van zijn naam op de veldkaart ingetekend(bijlage 2). Met speciale symbolen (box 1) wordthet waargenomen gedrag van de vogel (balts,zang, met jongen e.d.) genoteerd. Figuur 1 is

Page 11: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

9

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Box 1. Vijf categorieën van waarnemingen met symbolen en broedcodes. Bij de symbolen is deafkorting van de vogelnaam x. Broedcode verwijst naar bijlage 1.

1 Waarneming van volwassen individuen in broedbiotoop . xWaarnemingen van volwassen individuen zijn vooral van belang in de periode dat geen sprake meer is van doortrek, meestal de periode tussen de datumgrenzen. Waarnemingen van groepen in deperiode tussen de datumgrenzen opsplitsen in ‘paren’; overige waarnemingen van groepen nietmeenemen.Broedcode 1

2 Waarneming van paren in broedbiotoop xWaarnemingen van paren zijn vooral van belang in de periode dat geen sprake meer is van doortrek,meestal de periode tussen de datumgrenzen. Bij soorten zonder duidelijke verschillen tussen geslachtenwordt er in de meeste gevallen van uitgegaan dat twee vogels in elkaars nabijheid (zonder agressie) eenpaar vormen, bijv. twee Kluten of Klapeksters bijeen. Waarnemingen van groepen in de periode tussende datumgrenzen opsplitsen in ‘paren’; overige waarnemingen van groepen niet meenemen.Broedcode 3

3 Territorium-indicerende waarnemingen in het broedbiotoop xWaarnemingen die wijzen op de aanwezigheid van een territorium. Voorbeelden: zang, balts,baltsvoedering, territoriumroep, paring, imponeervluchten, dreigen en vechten. Vooral van toepassing bijverborgen levende zangvogels.Broedcode 2, 4, 5

4 Nest-indicerende waarnemingen xWaarnemingen die wijzen op de aanwezigheid van een nest (maar exclusief werkelijke nestvondsten,zie 5) of jongen, zoals alarmeren, afleidingsgedrag, aanvallen van predator, transport van voedsel voorjongen, transport van ontlastingspakketje, transport van nestmateriaal, nestbouw, oude vogel(s) metjong(en), bezoek van een vogel aan een waarschijnlijke broedplaats en pas gebruikt nest of eischalen.Bij nestblijvers worden alleen waarnemingen van (oude vogels met) pas uitgevlogen jongen tot dezecategorie gerekend (d.w.z. jongen met onvolledig uitgegroeide staart- of slagpennen, die zich alleen overeen zeer korte afstand verplaatst kunnen hebben); bij twijfel de waarneming als individuen noteren.Broedcode 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14

5 Nestvondsten xAlle vondsten van nesten met eieren of jongen. Bij soorten met duidelijk waarneembare nesten ookde waarnemingen van een broedende vogel of een vogel die - al dan niet alarmerend - het nest verlaat.Broedcode 13, 15, 16

Voorbeeld van notatie in het veld

Mogelijk dezelfde x---?----x Zeker dezelfde x-----x Zeker verschillende x- - -x

Precieze plaats onbekend x Aantal 12 paren en 12+6 x 24 nesten 24 x6 mannetjes

Foeragerend x Territoriumroep x Nestbouw x

Opvliegen en invallen x Zang, roffelen x Uitgevlogen jongen x

Schroeven x Balts x ~ Afleidingsgedrag x

Agressief gedrag x Nest met 4 eieren x 4 ei Paring x

Alarmeren x Bezette nestkast x Paar waarvan zingt x

Paar waarvan xop nest

S

Page 12: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

10

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

een voorbeeld van hoe waarnemingen op eenveldkaart kunnen worden genoteerd.

De plaats van waarneming moet nauwkeu-rig worden aangegeven (eventueel met pijlen)en kolonies met een stip of omtrek-lijn. Soms ishet niet goed mogelijk om alle afzonderlijkewaarnemingen van een soort apart te karteren,(bijv. 10 paar Kieviten op een maïsakker). Voordergelijke gevallen kan een aangepaste kaartmet meer ruimte of het gebruik van kleuren oftekens (een rode stip of x voor elke Kievit) uit-komst bieden. Ook kan men het aantal noterenmet de soortafkorting (10 Ki). Wanneer in be-paalde gebiedsdelen afzonderlijke waarnemin-gen niet meer onderscheiden kunnen worden,kunnen de waarnemingen daar worden geturfd(paragraaf 2.3.2).

Figuur 1. voorbeeld van het noteren van waarne-mingen op een veldkaart.

Aanvullende waarnemingen, gedaan buiten devijf bezoeken om of losse waarnemingen vaneen andere waarnemer, moeten buiten be-schouwing worden gelaten, omdat anders dejaarlijkse vergelijkbaarheid van de tellingenwordt aangetast.

2.3. INTERPRETATIE IN HET VELD

2.3.1. Uitsluitende waarnemingenBij de telroute wordt ervan uitgegaan dat iederenieuwe waarneming een andere vogel is, tenzijhet tegendeel blijkt. Elke op de veldkaart ingete-kende waarneming stelt in principe een anderindividu voor: de ene waarneming sluit de ande-re uit. In het veld is dit niet altijd met zekerheidvast te stellen. Volledige zekerheid bestaat al-leen wanneer twee of meer zich territoriaal ge-dragende vogels tegelijk worden waargenomen(beurt-, tegen- of gelijkzang). In alle anderegevallen kunnen er problemen ontstaan. Wan-neer bijvoorbeeld op een route tweemaal het-zelfde punt wordt gepasseerd, kan daar twee-maal een waarneming worden gedaan. Zit devogel beide keren op dezelfde plek, dan zal erweinig twijfel bestaan of beide waarnemingenhetzelfde individu betreffen, maar zekerheidhebben we niet. De tweede waarneming wordtdan niet genoteerd. Zit de vogel op een andereplek vlak in de buurt, dan kan het de buurmanzijn, maar zolang beide vogels niet gelijktijdigzijn waargenomen, zou het nog steeds dezelfde,enigszins verplaatste, vogel kunnen zijn. Bestaater geen absolute zekerheid dat het om verschil-lende individuen gaat, dan moet men de nieuwewaarneming niet of hooguit als “mogelijk dezelf-de” noteren (symbool —?- -) (box 1). Er moetaltijd rekening worden gehouden met de moge-lijkheid dat een nieuwe vogel mogelijk dezelfdekan zijn als de kort ervoor waargenomen vogel.Broedvogels kunnen zich verplaatsen of dewaarnemer over enige afstand volgen, wat opzijn beurt weer reactie teweeg kan brengen bijnaburige soortgenoten.

Bij weidevogelinventarisaties bestaat het risicoop dubbeltellingen vooral bij verstoringen doorbijvoorbeeld predatoren of bij betreding van hetproefvlak, waarbij concentraties van weidevo-gels afkomstig uit omliggende gebieden ont-staan of vogels naar andere, nog niet geteldedelen worden opgejaagd. Dit soort situaties kun-nen worden opgelost door zoveel mogelijk vanafomliggende wegen te tellen of bij verstoring de

Page 13: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

11

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

telling enige tijd te staken tot de rust is weerge-keerd en de weidevogels zijn teruggekeerd naarhun broedterritorium.

Het onderscheiden van uitsluitende waarnemin-gen is essentieel voor de bepaling van het aan-tal territoria en paren. Het is een belangrijke in-terpretatie die in het veld wordt gepleegd, enhet is lonend er speciale aandacht aan te be-steden.Er zijn twee typen uitsluitende waarnemingen:• waarnemingen van tegelijk vastgestelde ver-

schillende vogels• waarnemingen van vogels die na elkaar

langs de route zijn geobserveerd en waar-van het onwaarschijnlijk is dat het om het-zelfde individu gaat.

Bij de uitwerking van de resultaten wordt geenonderscheid gemaakt tussen het type uitslui-tende waarnemingen.

2.3.2. TurvenEr wordt alleen geturfd wanneer paren en territo-riumhouders bijzonder geconcentreerd voorko-men en niet meer afzonderlijk kunnen wordenonderscheiden en ingetekend. Eerst wordengeïsoleerde gevallen gewoon gekarteerd. Ver-volgens moet men het gebied opsplitsten in (zo-veel mogelijk) deelgebieden waar hoge concen-traties van de betreffende soort voorkomen, bij-voorbeeld in percelen. Per deelgebied moet hetaantal territoriumhouders, paren en het aantalindividuen (gedeeld door twee) bij elkaar wor-den opgeteld.

Tijdens de telling mogen de vogels zich niettussen deelgebieden verplaatst hebben. Bestaater geen zekerheid over uitwisseling tussen deel-gebieden dan zullen in het uiterste geval alleaanwezige vogels in het gehele gebied bij el-kaar opgeteld moeten worden. Bij elk bezoekmoet dezelfde (of een verfijnde) gebiedsindelingworden gebruikt. Teken de deelgebieden in opde veldkaart.

2.3.3 Nesten zoekenActief zoeken naar weidevogelnesten is onge-wenst. De methode is slecht reproduceerbaaren het is arbeidsintensief. Het kan hooguitplaatsvinden in situaties met extreem hoge dicht-heden, waarbij het onderscheiden van paren nietdoenlijk is. In dat bepaalde deel van het proef-vlak wordt dan het hoogste, op één dag aanwe-zige aantal nesten aangehouden. Dit is uitslui-

tend mogelijk bij Kievit en Grutto. Het is bij dezesoorten vroeg in het seizoen vaak mogelijk broe-dende vogels te lokaliseren zonder het nest zelfte hoeven benaderen (broedende vogel van af-stand zichtbaar).

2.3.4. Geldige waarnemingenWaarnemingen kunnen worden ondergebrachtin vijf categorieën van “geldige waarnemingen”(box 1). In bijlage 2 is onder “geldige waarne-mingen” per soort aangegeven welke catego-rieën waarnemingen gekarteerd moeten wor-den; dit verschilt per soort. Er is sprake van eengeldige waarneming wanneer deze, voor de be-treffende soort, gebruikt mag worden bij de be-paling van het aantal territoria (paren). Het komtde duidelijkheid ten goede wanneer alleen waar-nemingen op de veldkaart worden gezet die dui-den op een territorium of broedpaar. Met be-hulp van de symbolen in box 1 wordt informatiegegeven over de categorie waarin de waarne-ming kan worden ondergebracht.

In de meeste gevallen zal het duidelijk zijnwat een waarneming in het veld voor betekenisheeft, maar soms is dat minder duidelijk. Devolgende toelichting kan daarbij helpen:

Individuen/parenHieronder volgen een aantal richtlijnen voor hoewaarnemingen van individuen of paren in hetveld moeten worden geïnterpreteerd.

• Waarnemingen van paren of (solitaire) vol-wassen individuen in hun broedbiotoop zijnvoor bepaalde soorten onmisbaar en wor-den dan tot geldige waarnemingen gere-kend.

• Individuen of paren in geschikt broedbiotoopworden uitsluitend genoteerd indien ze ‘bin-ding’ hebben met het terrein. Hierdoor val-len de meeste niet-broedvogels (o.a. trek-kers) af. Dit is vooral van belang in de pe-riode tussen de datumgrenzen. Bijvoorbeeld:een Watersnip die opvliegt en vervolgens verdoorvliegt heeft geen binding en wordt nietgenoteerd. Valt de snip na opvliegen directweer in, blijft hij in de buurt of gaat de vluchtover in een ‘dwarrelvlucht’ dan is sprake vanbinding.

• Waarnemingen van individuen in geschiktbroedbiotoop zoveel mogelijk samentrekkentot paren als geen onderscheid is te maken

Page 14: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

12

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

(of gemaakt is) tussen geslachten. Van lossemannetjes en vrouwtjes zoveel mogelijkparen maken en vervolgens van het restanthet hoogste aantal mannetjes of vrouwtjesaanhouden of als de geslachten niet te on-derscheiden zijn: het totaal gedeeld doortwee. Bij sommige seksueel dimorfe soor-ten zijn alleen waarnemingen van solitairemannetjes geldig: Kuifeend, Kievit, Grutto enbij de Kemphaan alleen vrouwtjes.

• Weidevogels in groepen (> 6 ex.) in het alge-meen niet als geldige waarneming beschou-wen. Waarnemingen van dergelijke groepenmoeten in het veld zoveel mogelijk uiteenworden gerafeld in paren en overige indivi-duen.

De werkwijze is daarbij als volgt:1. eerst alle paren tellen (man en vrouw sa-

men).2. van de overige mannetjes en vrouwtjes zo-

veel mogelijk “paren maken”, tot het nietmeer kan (mannetjes of vrouwtjes tekort).

3. overgebleven mannetjes dan wel vrouwtjestellen.

4. zijn de geslachten niet te onderscheiden,dan op basis van gedrag “paren” tellen en inhet uiterste geval alle individuen optellen endoor twee delen.

Een groep van 16 Kuifeenden bestaande uit vierduidelijke paren, vijf mannetjes en drie vrouw-tjes wordt genoteerd als: vier paren plus drie“gemaakte paren” (samen zeven paren) en tweemannetjes. Er kunnen niet meer dan drie parenworden “gemaakt”, want voor meer paren zijngeen vrouwtjes beschikbaar. Op deze wijzewordt noodgedwongen in het veld een interpre-tatie gedaan, waardoor het latere bureauwerkwordt vergemakkelijkt.

Een voorbeeld: we stuiten op een groepKuifeenden. Eerst de geïsoleerd zittende parenkarteren en vervolgens in het resterende deelhet aantal “gemaakte paren” (willekeurig man-netje en vrouwtje samentrekken) en het aantalovergebleven mannetjes of vrouwtjes. Verderoplangs de sloot, waar de eenden niet meergeconcentreerd zitten, worden alleen de nogniet getelde paren en individuen gekarteerd. Vanwegvliegende eenden wordt in de gaten gehou-den waar ze invallen. Komen ze uit het reedsgetelde deel en landen ze in het nog te bezoe-ken gebiedsdeel, dan moet hun aantal wordengenoteerd en afgetrokken van het totaal dat la-

ter op die plaats wordt geteld. Ook hier wordenaantallen “gemaakte paren” en overige manne-tjes of vrouwtjes genoteerd. Als die niet te onder-scheiden zijn, zit er weinig anders op dan hettotale aantal individuen te delen door twee.

Territorium indicerendZang of balts zijn goede territorium-indicaties.Voor zangvogels vormen ze doorgaans hetleeuwendeel van de geldige waarnemingen.

Wanneer tijdens een bezoek van hetzelfdepaar zowel het zingende/baltsende mannetje(territorium-indicerend) als broedend vrouwtje(nest-indicerend) is waargenomen, wordt steedsde hoogste categorie van zekerheid genoteerd,maar bij twijfel tussen twee categorieën de laag-ste.

Nest-indicerende waarnemingen/nestvondstenDergelijke waarnemingen worden meestal alsgeldige waarnemingen beschouwd. Hieronderworden een aantal speciale gevallen toegelicht:

• Bij soorten met grote kans op herlegsel la-ter in het seizoen (Kievit) waarnemingen naeind van datumgrenzen niet meetellen.

• Niet-uitsluitende waarnemingen van manne-tje en/of vrouwtje in de buurt van een be-kend nest moeten altijd bij de nestvondstworden betrokken.

• Waarnemingen van (alarmerende) oudervo-gels met donsjongen zijn bij weidevogelslang niet altijd indicatief voor een broedgevalin de nabijheid van de waarneming. In hetbijzonder eenden, Kieviten, Wulpen enGrutto’s kunnen zich met jongen over somsflinke afstanden verplaatsen of groepengaan vormen in geschikte percelen. Dergelij-ke waarnemingen moeten juist niet als gel-dig worden beschouwd.

Page 15: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

13

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

3. INTERPRETATIE

Samenvatting• Bij het uitwerken is standaardisatie noodzakelijk om de resultaten van waarnemers onderling

vergelijkbaar te maken.• Na ieder bezoek worden de geldige waarnemingen overgezet van veldkaart naar soortkaart.

Vervolgens worden definitieve territoria vastgesteld, voornamelijk aan de hand van uitslui-tende waarnemingen. Het interpretatiecriterium (vereist aantal waarnemingen om te kunnenspreken van een territorium) varieert per soort. Alleen geldige waarnemingen worden meege-nomen; een nestvondst is altijd een geldige waarneming. Als er geen uitsluitende waarne-mingen of nestvondsten zijn, moet er een bepaalde afstand liggen tussen twee geldige waar-nemingen om te kunnen spreken van één territorium of twee territoria: de fusie-afstand.

• Het vaststellen van de definitieve territoria gaat in het kort als volgt: Eerst wordt het interpretatie-criterium van de soort bepaald (bijlage 2): zijn er 1 of 2 geldige waarnemingen per territoriumvereist? In elk aangenomen territorium moet altijd één waarneming tussen de datumgrenzenliggen. Bij het onderscheiden van definitieve territoria geldt als stelregel: zoveel mogelijk gel-dige waarnemingen onderbrengen in zo min mogelijk territoria.

• Bij soorten die met de turfmethode geteld zijn worden de aantallen volgens aparte richtlijnenbepaald.

• Tenslotte worden algemene aanwijzingen gegeven voor interpretatie. Vorm en grootte van ter-ritoria kunnen per soort sterk verschillen. Bij territoria op de grens van het gebied, bij polygamesoorten en bij overzomerende soorten gelden aparte regels.

• Bijlage 2 geeft aanwijzingen per soort.

De interpretatie moet strikt volgens de interpre-tatiecriteria worden uitgevoerd. Iedere waarne-mer moet op dezelfde wijze de gegevens uitwer-ken. Om verschillen te minimaliseren is het be-langrijk dat een waarnemer de gegevens vanhetzelfde gebied jaarlijks op identieke wijze in-terpreteert. Het begrip “territorium” wordt hier-onder als algemene term gehanteerd, als syno-niem voor paar, broedpaar, broedplaats, broed-geval en nestplaats.

3.1 ORDENEN VAN GELDIGE WAARNE-MINGEN OP SOORTKAARTDe waarnemingen worden direct na elk bezoekovergebracht van de veldkaart op soortkaarten(figuur 2). Een soortkaart is een kaart van hetgebied, waarop voor één vogelsoort alle waar-nemingen worden ingetekend. Werken met iden-tieke veld- en soortkaarten heeft voordelen bijhet overzetten van de waarnemingen. Door dewaarnemingen direct na het bezoek over tebrengen, kunnen vergeten waarnemingen als-nog worden ingetekend.

Alleen geldige waarnemingen dienen te wor-den overgezet van veldkaart naar soortkaart.Om te voorkomen dat er enkele worden verge-ten kunnen de overgebrachte waarnemingen op

Soortkaart Kievit

Soortkaart Veldleeuwerik

Veldkaart 3 april(bezoek 1)

Figuur 2. Van veldkaart naar soortkaart. Geldigewaarnemingen en symbolen worden van de veldkaartovergebracht naar de soortkaart. Op de soortkaartblijven de afzonderlijke bezoeken herkenbaar doorhet bezoeknummer dat bij de bezoekdatum hoort.

Page 16: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

14

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

de veldkaart het beste met potlood worden “af-gestreept”. De waarnemingsdatum van elkewaarneming moet door het toekennen van eenbezoeknummer (volg-, weeknummer of kleur)herkenbaar blijven.

3.2 BEPALEN AANTAL EN LIGGING TER-RITORIAIn deze paragraaf wordt beschreven hoe dewaarnemingen op een soortkaart moeten wor-den samengevoegd en welke waarnemingenmogen worden gebruikt om een geldig territo-rium af te bakenen.

3.2.1 Clusteren van waarnemingenHet trekken van een grens tussen groepen waar-nemingen lijkt gemakkelijker te worden naarma-te de waarnemingen meer in groepjes (“clus-ters”) voorkomen. Zo’n cluster kan een territo-rium vertegenwoordigen. Het begrenzen vanzulke clusters geeft echter problemen:• De waarnemingen zijn vaak diffuus ver-

spreid over de soortkaart• Een concentratie van waarnemingen kan

juist ontstaan op de grens van twee territo-ria, namelijk daar waar vaak grensconflic-ten optreden.

• Binnen een territorium kunnen clusters ont-staan rond favoriete verblijfplaatsen, zodathet lijkt alsof er meer dan één territorium is.

Uitsluitende waarnemingenTerritoria worden meestal onderscheiden op ba-sis van uitsluitende waarnemingen en niet op

basis van concentraties van waarnemingen (fi-guur 3). Door uitsluitende waarnemingen kun-nen één of meer territoria binnen een diffuusgroepje waarnemingen worden onderscheiden.Wanneer tijdens een bezoek twee territorium-indicerende vogels tegelijk aanwezig zijn, kanmen er immers van uitgaan dat het om tweeterritoriumhouders gaat en dat de grens tussende territoria ergens tussen die twee waarnemin-gen in zal liggen. Binnen een onderscheidenterritorium mogen niet twee of meer uitsluitendewaarnemingen van eenzelfde bezoek aanwe-zig zijn. Wanneer voor een territorium twee waar-nemingen zijn vereist, moeten beide waarne-mingen uitsluitend zijn!

Fusie-afstandenHet is niet altijd mogelijk territoria te onderschei-den op grond van uitsluitende waarnemingen.Dan rijst de vraag hoe groot de afstand tussentwee waarnemingen of concentraties van waar-nemingen moet zijn om aan te kunnen nemendat het om één of meer territoria gaat. Deze af-stand verschilt per soort, afhankelijk van onderandere mobiliteit, territoriumgrootte en habitat.In bijlage 2 is per soort onder fusie-afstand hetaantal meters opgegeven op basis waarvanwaarnemingen kunnen worden samengenomenof niet. Bijvoorbeeld: zijn er geen uitsluitendewaarnemingen, dan geldt voor de Patrijs (fusie-afstand 500 m) dat twee waarnemingen op 400m afstand worden samengetrokken tot één terri-torium, en op 600 m afstand worden gerekendtot twee verschillende territoria.

Het gebruik van de fusie-afstand speelt bijde proefvlakken die worden geïnventariseerd in

Figuur 3. Concentraties van waarnemingen. De drie waarnemingen links vormen door hun geïsoleerdepositie en omdat ze uitsluitend zijn een duidelijk territorium. De concentratie rechts lijkt één territorium tesuggereren, maar op basis van uitsluitende waarnemingen (gelijke bezoeknummers) blijken er drie territoriaaan elkaar te grenzen.

Page 17: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

15

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

het kader van het weidevogelmeetnet voorna-melijk een rol bij zangvogels, die veelal kleinefusie-afstanden hebben. Bij eenden en steltlo-pers zal de fusie-afstand weinig worden ge-bruikt, omdat de fusie-afstand tot buiten het rela-tief kleine proefvlak reikt (waar geen waarnemin-gen verzameld zijn). Uiteraard moeten de waar-nemingen wel altijd voldoen aan het interpreta-tiecriterium of de datumgrens.

Hoe wordt de fusie-afstand toegepast?We gaan uit van het cluster met de meeste waar-nemingen of eventueel een eenmalige waarne-ming (tussen de datumgrenzen). Vervolgenswordt de fusie-afstand naar één kant afgepast.Een fusie-afstand van 200 m wordt dus maxi-maal 200 m naar één zijde berekend en nietook nog 200 m naar een andere zijde. Liggener aan twee zijden van het cluster, binnen 200m, twee niet-uitsluitende waarnemingen, danwordt de dichtstbijzijnde bij het cluster getrok-ken. De ander blijft staan en kan bijv. een anderterritorium opleveren (figuur 4). De fusie-afstandwordt per cluster maar eenmalig gebruikt. Alsdoor gebruik van de fusie-afstand een clusteris vergroot, dan mag de fusie-afstand niet nog-maals worden gebruikt. Er zou dan een ‘ketting-reactie’ kunnen ontstaan.

Fusie-afstanden zijn ook van toepassing opniet gelijktijdig aangetroffen nesten. Dubbeltel-ling door vervolglegsels en tweede of derdebroedsels van hetzelfde paar worden dan ver-meden.

3.2.2 Geldigheidscriteria voor territoria

Geldige waarnemingenClustering van territoria vindt plaats op basisvan geldige waarnemingen. In bijlage 2 is on-der “geldige waarnemingen” per soort aange-geven welke categorieën van waarnemingen datzijn. Nestvondsten en nest-indicerende waarne-mingen (broedcode 10 en hoger, bijlage 1) zijnmet uitzondering van soorten met een herlegsel(paragraaf 2.3.4) altijd geldig, ongeacht het inter-pretatiecriterium. Bij de meeste soorten zijn ookterritorium-indicerende waarnemingen en waar-nemingen van paren in het broedbiotoop geldigen bij bepaalde soorten tevens waarnemingenvan individuen in het broedbiotoop. Bij een soortals de Zomertaling zijn alle waarnemingen gel-dig voor de bepaling van het aantal territoria,maar bij de Wulp tellen waarnemingen van in-dividuen in het broedbiotoop niet mee.

DatumgrenzenVoor het aannemen van een territorium wordenminimaal één geldige waarneming of twee gel-dige waarnemingen tussen de datumgrenzen,soms aangevuld met een waarneming buitende datumgrenzen, vereist. Deze datumgrenzenzijn zo gesteld dat doortrekkers en waarnemin-gen aan het eind van de broedtijd of uitzwer-vende jongen niet als territorium worden meege-teld. Dit is vooral belangrijk bij soorten met eeninterpretatiecriterium van 1 (één geldige waar-neming is voldoende). De datumgrenzen zijn ge-baseerd op landelijke gemiddelden. Voor sommi-ge soorten in bijvoorbeeld Noord- of Zuid-Neder-land kan de vastgestelde datumgrens best licht

Figuur 4. Gebruik van de fusie-afstand.(4A) Niet uitsluitende waarneming binnen 300 m (bezoek 3) wordt bij deze soort met een fusie-afstand van300 m bij het territorium getrokken.(4B) Waarneming bezoek 3 ligt binnen de fusie-afstand en moet bij het territorium worden getrokken.(4C) Waarneming bezoek 4 ligt buiten de fusie-afstand en wordt niet bij het territorium getrokken en uitslui-tende waarneming bezoek 2 kan ook niet bij het territorium worden getrokken.

Page 18: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

16

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

afwijken van wat gevoelsmatig als juist wordtervaren. Desalniettemin moet ze strikt wordentoegepast. Anders wordt de standaardisatie ge-weld aangedaan.

Sommige vogelsoorten hebben dubbele da-tumgrenzen. Eén periode tussen de datumgren-zen is ruim en begint redelijk vroeg in het broed-seizoen. De andere periode is nauw en begintlater. De ruime datumgrenzen zijn van toepas-sing op vrij zekere broedwaarnemingen (territo-rium- en nestindicerend) en de nauwe op min-dere zekere waarnemingen (individuen en pa-ren). Het gebruik van dubbele datumgrenzengeeft meer zekerheid bij het bepalen van ter-ritoria. Voor het aannemen van een territoriumvan de Gele Kwikstaart is minimaal één nest-of territorium-indicerende waarneming tussen15 april en 20 juli noodzakelijk of minimaal éénwaarneming van een individu of paar tussen 1juni en 20 juli.

InterpretatiecriteriumHet interpretatiecriterium (bijlage 2) is bedoeldvoor het vaststellen van de zekerheid van eenterritorium. Het interpretatiecriterium hangt sa-men met het gedrag van de soort en met devereiste categorie geldige waarnemingen. Inbijlage 2 wordt onder “Hoeveel geldige waarne-mingen vereist?” per soort aangegeven hoeveelwaarnemingen in de “gehele periode” (G) ver-eist worden, en welk deel daarvan “tussendatumgrenzen” (D) moet vallen. Als er geenwaarnemingen tussen de datumgrenzen zijn,maar alleen ervoor en erna, dan mag geen ter-ritorium worden aangenomen (behalve als ereen nest is gevonden dat geen betrekking kanhebben op een herlegsel). Is er één geldigewaarneming tussen de datumgrenzen gedaanen verder niets, terwijl in de gehele periode tweewaarnemingen worden vereist waarvan één tus-sen de datumgrenzen, dan mag eveneens geenterritorium worden aangenomen. Twee opeen-volgende waarnemingen op dezelfde plaatsmoeten minimaal 10 dagen na elkaar zijn ver-richt, anders gelden zij als één waarneming.

Figuur 5. Interpretatie bij hoge dichtheid van Kievit.Enigszins geïsoleerde paren van de Kievit laten zich apart onderscheiden. Bij de andere, die door elkaarzitten, is dat veel moeilijker. Voor het aannemen van een paar zijn minimaal twee geldige waarnemingenvereist, waarvan er tenminste één tussen de datumgrenzen moet liggen. Bij het interpreteren kan het besteworden uitgegaan van de waarnemingen tussen de datumgrenzen van 10 april-10 mei (bezoeknummers 2 en3). De overige waarnemingen worden zoveel mogelijk hierbij ondergebracht; eerst die van dichtbij en ver-volgens de veraf liggende. De fusie-afstand van 1000 m speelt in dit voorbeeld geen rol. Sommige parenkunnen niet op overzichtelijke wijze apart worden aangegeven. Op vier plaatsen zijn twee paren samengeno-men en eenmaal zes. Het totaal van 20 paren komt overeen met het hoogste aantal waarnemingen per bezoektussen de datumgrenzen.

Page 19: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

17

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Een voorbeeld. Bij de Krakeend zijn de datum-grenzen 1 mei en 30 juni. Minstens één waarne-ming moet tussen de datumgrenzen vallen endaarnaast moet er een tweede waarneming zijn(al of niet tussen de datumgrenzen). Als dezetwee waarnemingen tien dagen uit elkaar lig-gen (bijv. 15 en 28 mei) mag een territorium wor-den aangenomen. Zitten er geen tien dagen tus-sen (15 en 24 mei), dan niet. Ook wanneer eréén waarneming tussen de datumgrenzen isverricht en verder niets, mag geen territoriumworden geteld. Net als bij de gehanteerde da-tumgrenzen, geldt hier dat een criterium somsals zwaar kan worden ervaren en men gevoels-matig wel een territorium zou willen toekennen.Niettemin dient men de criteria strikt toe te pas-sen, om daarmee de standaardisatie geen ge-weld aan te doen en dus de vergelijking tussenjaren en gebieden mogelijk te maken.

Sommige soorten weidevogels hebben een dub-bel interpretatiecriterium: een minder zwaar cri-terium voor territorium- of nestindicerende waar-nemingen en een zwaar criterium voor waarne-mingen van individuen of paren. Het type waar-neming is bij deze soorten een bepalende fac-tor bij het accepteren van een territorium. Eenterritorium van een Watersnip kan worden geac-cepteerd op basis van één territorium- of nestin-dicerende waarnemingen, maar niet op basisvan één waarneming van een paar of individu.Van deze laatste zijn twee waarnemingen no-dig.

3.2.3 Bepalen van definitieve territoriaWaarnemingen tussen de datumgrenzen kun-nen het beste als uitgangspunt dienen bij hetonderscheiden van territoria. Deze waarnemin-gen kunnen op de soortkaart apart gemarkeerdworden. Ongeacht het interpretatiecriteriumgeldt het volgende parool: steeds zoveel moge-lijk geldige waarnemingen onderbrengen in zoweinig mogelijk onderscheiden territoria. Pro-beer zoveel mogelijk alle geldige waarnemin-gen onder te brengen, maar denk met name bijzangvogels aan de fusie-afstanden. In het me-rendeel van de (voorlopige) territoria zullen tweeof meer waarnemingen vallen. Nestvondstenmoeten zoveel mogelijk worden toegekend aan(voorlopig) onderscheiden territoria (het aantalterritoria is vrijwel altijd hoger dan het aantalnesten). Houd er rekening mee dat nesten somsver buiten de grenzen van een papieren territori-um kunnen liggen.

Een voorlopig territorium wordt pas definitief alshet voldoet aan het interpretatiecriterium. In elkterritorium moet minstens één waarneming vantussen de datumgrenzen zijn. Overgeblevenwaarnemingen kunnen soms samen met anderewaarnemingen een territorium opleveren. Eenovergebleven waarneming van een soort meteen criterium van 1 kan alleen een territoriumopleveren, wanneer die waarneming tussen dedatumgrenzen valt.

Geregeld zullen kleine aantallen waarnemin-gen overblijven die op zichzelf niet aan het crite-rium voldoen. Deze waarnemingen kunnen be-trekking hebben op doortrekkers, zwervers, eenterritoriumhouder uit aangrenzend terrein of ineen enkel geval van een territoriumhouder waar-van onvoldoende waarnemingen werden verza-meld. Ze worden niet meegeteld.

Aan het eind van de interpretatie worden deterritoria op de soortkaart afgestreept en ge-nummerd, dit voorkomt telfouten, vooral bij hogeaantallen. Nu is het aantal territoria bepaald.

Hoge dichthedenSommige soortkaarten kunnen er uitzien als eenonoverzichtelijke wolk waarnemingen, waarbin-nen geen duidelijke clusters waarneembaar zijn.Hoe in een dergelijke wolk van waarnemingenterritoria onderscheiden kunnen worden, kan hetbest aan de hand van een voorbeeld wordengeïllustreerd (figuur 5). Indien clusteren ondoen-lijk is kunnen territoria geturfd worden. Dit gaatals volgt: Het aandeel van de turfmethode moetzo klein mogelijk worden gehouden door eerstgeïsoleerde gevallen af te scheiden en vervol-gens concentraties van geldige waarnemingente omlijnen. Van elke concentratie wordt hetmaximum aantal tijdens bezoeken tussen de da-tumgrenzen aangehouden. Het aantal territo-

Tabel 2. Een voorbeeld van hoe resultaten verkre-gen met de turfmethode moeten worden geïnter-preteerd. Bezoeken tussen de datumgrenzen zijnvet gedrukt.

bezoekdatum aantal geldige waarnemingen

Grutto

30 maart 820 april 125 mei 1020 mei 1310 juni 8

aantal territoria 12

Page 20: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

18

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

riumhouders, paren en het aantal individuen (de-len door twee en naar beneden afronden) wor-den bij elkaar opgeteld. Bij gedeeltelijke toepas-sing van de turfmethode worden eerst alle geïso-leerde territoria geteld en hierbij worden demaxima van elke concentratie tijdens bezoekentussen de datumgrenzen opgeteld. Dit aantalwordt als totaal aangehouden. Is de turfmethodeop het volledige gebied toegepast, dan wordthet maximum aantal dat tussen de datumgren-zen waargenomen is, als totaal aangehouden(tabel2).

GrensgevallenTerritoria op de grens van het proefvlak wordenalleen meegeteld wanneer de waarnemingenbinnen het proefvlak voldoen aan het interpre-tatiecriterium. Het aantal waarnemingen buitenhet proefvlak (indien bekend) heeft hierop geeninvloed. Het territorium moet ook worden mee-geteld als toevallig bekend is dat de territorium-houder buiten het proefvlak nestelt, omdat ditin andere gevallen eveneens zou gebeuren.Gevoelsmatig ervaart men dit als onjuist, maarin verband met standaardisatie is het correct.

Gemengde parenGemengde paren of territoria van twee (onder)-soorten worden apart gehouden en opgegevenonder de naam van de zeldzaamste partner, mettoelichting en vermelding van de hoogste broed-code. Gele Kwikstaart x Engelse (Gele) Kwik-staart wordt doorgegeven als Engelse (Gele)Kwikstaart.

PolygamieBij sommige soorten weidevogels kan polyga-mie voorkomen. Omdat dit tijdens broedvogel-karteringen lastig is vast te stellen, moetenwaarnemingen die daar op duiden volgens devoor de soort geldende richtlijnen worden geïn-terpreteerd. Ook al betekent dit dat het uiteinde-lijk aantal territoria lager is dan het werkelijk aan-tal broedgevallen.

OverzomerenOverzomerende vogels die gedurende hetbroedseizoen lange tijd aanwezig zijn (kenne-lijk zonder een broedpoging te ondernemen),zijn in de praktijk niet eenvoudig te onderschei-den van werkelijke territoriumhouders. Bij hetinterpreteren zullen overzomeraars gewoonworden meegenomen indien ze voldoen aan decriteria.

Page 21: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

19

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

4. REGISTRATIE GEBRUIK, BEHEER EN BROEDSUCCES

streken). Naar verwachting zal de verhoudingbinnen het proefvlak daarom niet verschillen,als wordt gekozen voor de oppervlakte- of aan-talsbenadering.

Voor alle duidelijkheid: Onder percelen wor-den de werkeenheden van de boer verstaan. Inde meeste gevallen begrensd door sloten of af-rastering. Bij akkerbouw is een dergelijke be-grenzing (meestal) niet aanwezig. De percelenworden dan onderscheiden op grond van ge-was.

Bij de vragen naar oppervlakte of aantal per-celen is minimaal het invullen van één van beidecategorieën noodzakelijk, waarbij de voorkeuruitgaat naar oppervlakte. Beide invullen mag na-tuurlijk altijd. Gezien de jaarlijkse variatie in agra-risch gebruik is het belangrijk om het gebruikook jaarlijks te registreren (in akkerbouwgebie-den zal door vruchtwisseling de samenstellingbinnen het proefvlak sterk kunnen variëren,maar ook in graslandgebieden kunnen sterkevariaties optreden door bijvoorbeeld de aan- ofafwezigheid van maïs in een proefvlak).

Per bezoekronde wordt aanvullende infor-matie op een formulier verzameld (zie bijlage4).

4.2 GEBRUIK EN BEHEERHet agrarisch gebruik en beheer binnen eenproefvlak zijn in belangrijke mate van invloedop de aanwezigheid van weidevogels. Het ge-bruik of beheer kan echter in de loop der jarenveranderen. Graslanden kunnen worden omge-zet in akkerbouw (bijv. maïs), maar ook het be-heer zal steeds vaker aan wisselingen onderhe-vig zijn. Langzaam maar zeker dringt het besefdoor dat het voor een gevarieerde weidevogel-gemeenschap gunstig is om een heel palet aanbeheersvormen te hebben binnen een gebied,dat bijvoorbeeld varieert van nestbeschermingtot uitgesteld maaibeheer. Het Agrarisch Natuur-beheer is hier een voorbeeld van. De conse-quentie hiervan is, dat het steeds moeilijker, zoniet onmogelijk is, om vooraf bij de proefvlak-keuze rekening te houden met beheersvormenof het type agrarisch gebruik.

Om die reden is het onderscheid binnen hetmeetnet beperkt tot (1) grasland-reservaat, (2)overig grasland en (3) overig cultuurland. Gras-landreservaten betreffen gebieden waarbinnenhet beheer primair is gericht op een verbete-

4.1 INLEIDINGVele factoren zijn van invloed op de weidevogel-stand in een bepaald gebied. Bijvoorbeeld be-heersvorm, waterstand of grondsoort in dat ge-bied. Vandaar dat in een weidevogelmeetnet deontwikkeling van de weidevogelstand wordt ge-volgd in relatie tot de factoren die van invloedzijn op die weidevogelstand. Immers, met dieinformatie kan sneller worden vastgesteld inwelk type gebieden afwijkingen in de weidevo-gelstand ontstaan of hoe effectief bepaalde vor-men van beleid/beheer zijn. Om die reden die-nen in het meetnet aanvullende gegevens ver-zameld te worden binnen de te onderzoekenproefvlakken. Het is daarbij van belang dat degegevens door alle deelnemers aan het meet-net op uniforme wijze worden verzameld. De teverzamelen gegevens moeten daarbij aanslui-ten op de voor het meetnet relevante informatieen het gekozen onderscheid dat men wil ma-ken naar bijvoorbeeld gebruiksvorm of bodemty-pe (stratificatie). Bovendien dienen de gevraag-de gegevens dusdanig van aard te zijn dat zeook goed door vrijwilligers te verzamelen zijnen tegelijk niet veel extra tijd zullen vergen.

Omdat bij het kiezen van de proefvlakkengeen onderscheid is gemaakt naar bepaalde ge-bruiksvormen, is het verzamelen van aanvul-lende gegevens primair gericht op het bepalenvan de verhouding binnen het proefvlak waarzich een bepaald soort gebruik voordoet. Demeest betrouwbare benadering daarvoor is uit-gaan van het bijbehorende oppervlak. Daarvoorkan op de veldkaart worden ingetekend waarhet gevraagde gebruik wordt toegepast. Verwer-king van die informatie is echter bewerkelijk endaardoor minder voor de hand liggend. Als deproefvlakken inclusief de perceelsgrenzen ineen GIS (Geografisch Informatie Systeem) zijnondergebracht kan de precieze oppervlakte vaneen perceel worden berekend. Het merendeelvan de professionele proefvlakken wordt al opdeze wijze opgeslagen. Vrijwilligers hebben diemogelijkheid in het algemeen niet. Proefvlakkenvan vrijwilligers moeten daarvoor worden ver-werkt in een GIS. In het veld is het vaak veelmakkelijker om het aantal percelen te bepalendie binnen een bepaalde categorie valt, dan deoppervlakte. In het algemeen zullen binnen hetproefvlak de oppervlakten van percelen onder-ling niet sterk verschillen (dit kan wel het gevalzijn tussen proefvlakken in verschillende land-

Page 22: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

20

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

ring van de weidevogelstand. Proefvlakken dievoor minimaal 75% van het oppervlakte bestaanuit graslanden, worden ingedeeld bij de gras-landen en proefvlakken die voor minder dan75% uit grasland bestaan, worden als overig cul-tuurland beschouwd.

Het agrarisch gebruik van graslanden kanworden gekenmerkt als intensief of extensief.In sommige proefvlakken zal er sprake zijn vanbeperkingen in agrarisch gebruik (denk aanagrarische natuurverenigingen) zoals uitgestel-de maaidatum. Dergelijke informatie zal veelalvan de boer zelf verkregen moeten worden. Aldeze vormen van gebruik kunnen van invloedzijn op het voorkomen of de soortensamenstel-ling van weidevogels. Bij het verzamelen vanaanvullende gegevens over het proefvlak wor-den de volgende definities gehanteerd:

IntensiefOnder gebieden met intensief beheer wordengebieden verstaan waar gangbare landbouwplaatsvindt, waarbij het agrarisch gebruik geenenkele vorm van beperkingen kent ten behoevevan weidevogels. De graslanden worden geken-merkt door een intensief gebruik (maaien, wei-den) en een hoog bemestingsniveau. In extrema(zware bemesting, regelmatig scheuren, herin-zaai) bestaat de grasmat uitsluitend uit hoog-productieve grassen (Engels raaigras, ruwbeemdgras). Dit type grasland wordt vaak aan-geduid met de term ‘kunstweide’ of ‘biljartlaken’.Hieronder kunnen ook gebieden vallen met vrij-willige weidevogelbescherming. Akkerbouwlandwordt altijd tot de categorie intensief gerekend.

ExtensiefIn extensief beheerde gebieden vindt gangbarelandbouw plaats die wordt gekenmerkt door eenrelatieve lage veedichtheid, het gebruik van rui-ge stalmest, de aanwezigheid van plas-dras eneen hoge kruidenrijkdom in het grasland. Hetgrasland wordt daardoor gekenmerkt door aller-lei overgangen tussen halfnatuurlijke typen enmeer voedselrijke gemeenschappen. Een latemaaidatum is hier niet het gevolg van opgelegdebeperkingen, maar een logische consequentievan het gevoerde beheer of terreinomstandig-heden. Binnen het proefvlak behoort vrijwilligeweidevogelbescherming tot de mogelijkheden.Ook ecologische of biologische bedrijfsvoeringwordt hiertoe gerekend.

Percelen met een beperking in gebruikPercelen met een beperking in gebruik zijn mi-nimaal in de periode van 1 april tot 1 juni gevrij-waard van beweiding, maaien, rollen, slepen,inzaaien, doorzaaien en bemesting. Hiertoe wor-den ook de percelen gerekend waarop de beper-king slechts voor een deel van toepassing is(stroken).

ReservaatReservaten worden gekenmerkt door grondendie speciaal ten behoeve van weidevogels wor-den beheerd. Kenmerken zijn o.a. gebruik vanruige stalmest, uitgestelde maaidatum en vaakeen aangepast waterbeheer. In het verledenwerd deze vorm van beheer uitsluitend door na-tuurbeschermingsorganisaties gehanteerd enkon de eigendomssituatie als kenmerk wordengebruikt voor onderscheid naar reservaten,maar in de toekomst zal deze vorm van beheerniet alleen voorbehouden zijn aan natuurbe-heersorganisaties. Ook particulieren kunnen ditbeheer toepassen.

Overige beheersaspectenNaast het agrarisch gebruik zijn nog twee facto-ren te noemen die bepalend kunnen zijn voorde aanwezigheid van weidevogels in een ge-bied.1) Waterhuishouding: is vooral belangrijk in de

vestigingsfase van broedvogels. Informatievan waterschappen is hiervoor te globaal.Daarom is het beter om binnen het proefvlakeen schatting te maken van het slootpeil tij-dens het eerste bezoek. Complicerende fac-tor daarbij kan zijn dat binnen sommige proef-vlakken het slootpeil sterk kan variëren. Indat geval dienen er zoveel meetpunten voorhet slootpeil te worden gekozen dat een re-presentatief beeld van het slootpeil binnenhet proefvlak wordt verkregen. De gehanteer-de meetpunten worden op kaart ingetekend,zodat jaarlijks dezelfde meetpunten kunnenworden gebruikt.

2) Weidevogelbescherming: globale gegevensover beschermingsactiviteiten kunnen ver-kregen worden van bijvoorbeeld Land-schapsbeheer, maar hiermee wordt onvol-doende inzicht verkregen in de daadwerkelij-ke beschermingsactiviteit binnen het proef-vlak. Een goede inschatting van die activitei-ten kan ook worden verkregen door het aan-tal percelen te bepalen waarop bescher-mingsactiviteiten zijn gesignaleerd (bijv. mar-keerstokken, nestbeschermers, enz.).

Page 23: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

21

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Beweiding, maaien/oogsten en grondgebruikAanvullende informatie over het agrarisch ge-bruik wordt verkregen door gegevens te verza-melen over (1) beweiding, (2) maaien/oogstenen (3) het grondgebruik. Landbouwstatistiekenzijn hiervoor niet bruikbaar. In het algemeen zijndeze slechts op gemeentelijk niveau beschik-baar.1) In graslandgebieden kan de intensiteit van

het agrarisch gebruik worden afgemeten aande hoeveelheid vee die van het gebied ge-bruik maakt. Dit te meten vergt echter rela-tief veel tijd. Vandaar dat op facultatievebasis per ronde een schatting wordt gemaaktvan het stuks vee dat zich op dat momentbinnen het proefvlak bevindt. Een deel vanhet vee zal bij vroege bezoeken nog op stalstaan, maar doordat het moment van de dagwaarop een proefvlak wordt geïnventariseerdper ronde wordt gerouleerd, kan uiteindelijkhet maximum aantal stuks vee dat tijdens eenronde is geteld worden gebruikt. Tijdens elkeronde wordt genoteerd hoeveel percelen ofwelk deel van de oppervlakte wordt begraasd.Niet alleen kan hierdoor de gemiddelde vee-dichtheid in het proefvlak worden bepaald,als tenminste ook het aantal stuks vee isgeteld, maar wordt ook geregistreerd op welkmoment in het voorjaar het proefvlak wordtbegraasd door vee.

2) Tijdens elk bezoek wordt genoteerd hoeveelpercelen of oppervlakte is gemaaid (graslan-den) of geoogst (akkerbouw) ten opzichte vanhet vorige bezoek. Vanaf half mei wordt daar-naast apart genoteerd hoeveel percelen ofwelk deel van de oppervlakte nog bestaatuit hooiland (ongemaaid grasland).

3) Tijdens de laatste ronde wordt het aantal per-celen of oppervlakte met een bepaald ge-was genoteerd. Dit kan worden ingetekendop een veldkaart en daarna op formulier inge-vuld.

4.3 BROEDSUCCESEen algemene indruk van het reproductiesuccesin een gebied kan worden verkregen door hettellen van alarmerende paren. Met deze metho-de wordt een relatieve schatting van het repro-ductiesucces uitgevoerd. In het ene gebied meerdan in het andere gebied of in het ene jaar meerdan in het andere jaar. Aantallen paren met jon-gen worden bepaald aan de hand van het ge-drag van de oudervogels. Een paar met jongenreageert in het algemeen feller op predatoren

en ook op de waarnemer dan een paar met nestof zonder jongen. Bij grote proefvlakken en/ofver weggelegen ongemaaide percelen moetsoms een insteek worden gemaakt voor het juis-te overzicht. Niet elke weidevogelsoort leent zicheven makkelijk voor een dergelijke benadering.Voorlopig is gekozen voor een vijftal soorten.Het aantal alarmerende paren wordt vastgesteldtijdens de laatste twee bezoeken. Sommigesoorten (bijv. Grutto) staan bekend om hun om-zwervingen met jongen. Dat kan betekenen datin sommige proefvlakken er geen families wor-den aangetroffen, maar andersom kan ook, datin een proefvlak waarin zich geen Gruttoparenbevonden, wel families worden aangetroffen.Daarom dienen in alle proefvlakken alle ge-vraagde soorten te worden gevolgd, ongeachtde voorgeschiedenis in het proefvlak.

GruttoIn de regel alarmeren beide oudervogels hef-tig, in tegenstelling tot paren met een nest waar-bij slechts één van de beide oudervogels min-der heftig alarmeert. Op grotere afstand kun-nen oudervogels worden herkend aan de sle-pende contactroep die vergezeld wordt van eenkenmerkende verticale kopbeweging. Bij het be-palen van het aantal paren kan de volgendevuistregel worden gehanteerd: Het aantal pa-ren met jongen bestaat uit het totaal aantal alar-merende Grutto’s gedeeld door twee (afrondennaar boven). Bij grotere aantallen (>10) wordthet aantal geschat door het totaal aantal vogelsin de lucht te delen door 1,5.

TureluurBroedende Tureluurs op het nest alarmeren niet.Tureluurs met jongen wel; vergissen is nage-noeg uitgesloten. Aantalsbepaling: zie Grutto.

KievitKievitouders hangen meestal klagend roependboven de waarnemer. Tijdens het broeden alar-meert meestal alleen het mannetje en verlaathet vrouwtje stiekem het nest. Aantalsbepaling:zie Grutto.

ScholeksterDeze soort heeft een minder duidelijk alarmge-drag. Variërend van het aanvallen van de waar-nemer tot het vertonen van afleidingsgedrag opde grond. Lang niet altijd zijn beide ouders be-trokken bij het alarmeren. Aantalsbepaling: Elkealarmerende vogel staat voor een ouderpaarmet jongen.

Page 24: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

22

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

WulpBroedende Wulpen alarmeren door klagend ge-luid en rondvliegen. Wulpen met jongen makenkekkerend geluid, waarbij één of beide ouder-vogels in de buurt van de waarnemer blijven.Meestal is er sprake van een lage dichtheid enis het vaststellen van het aantal ouderparengeen probleem. Het aantal alarmerende wulpenwordt gedeeld door twee.

PredatorenDe reproductie van weidevogels wordt ondermeer beïnvloed door predatie. Predatie wordtin sommige gebieden gezien als de reden voorde teruggang in weidevogelaantallen. Er is ech-ter weinig bekend over de aanwezigheid vanpredatoren in gebieden met weidevogels. Op fa-cultatieve basis zal hier op relatief eenvoudigewijze inzicht in worden verkregen door te kijkennaar aanwezigheid van predatoren op grond vanallerlei informatie. Dit kan bestaan uit zicht-waarnemingen van predatoren (ook buiten deinventarisatieronde) of uit sporen (pootafdruk-ken, prooiresten, enz.) die wijzen op de aanwe-

zigheid van een bepaalde predator. Dergelijkewaarnemingen kunnen worden vermeld in hetblok opmerkingen. Naast die kwalitatieve bepa-ling kan, eveneens op facultatieve basis, eenkwantitatieve maat worden bepaald, door hetaantal predatoren dat per bezoek is waargeno-men te noteren. Omdat het alleen om de aan-of afwezigheid van predatoren gaat, is een tel-ling voldoende. Uiteraard is extra informatie overbinding met het proefvlak welkom, zoals vast-gestelde territoria van Zwarte Kraaien in of netbuiten het proefvlak. Afhankelijk van de soortpredator zal de trefkans natuurlijk verschillen.Vogels zijn beter waarneembaar dan zoogdie-ren. Niettemin kan het nuttige informatie ople-veren over de aanwezigheid van predatoren ineen gebied. Predatoren worden daarbij onder-verdeeld naar Kraaien (Zwarte Kraai, Roek, Ek-ster, Vlaamse Gaai), Meeuwen, Vos en kleinezoogdieren, zoals Wezel, Hermelijn, Egel of Rat.Eventuele andere predatoren zoals Kat, Hondof reigerachtigen kunnen onder de categorieoverig worden vermeld op het formulier.

Page 25: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

23

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

5. FORMULIEREN, KAARTEN EN CONTROLE

Voor vrijwilligers geldt dat de telgegevens perproefvlak jaarlijks worden ingevuld op BMP tel-formulieren van SOVON. Voor nadere informa-tie over het invullen van deze formulieren wordtverwezen naar de BMP-handleiding (van Dijk1996).

Alleen voor nieuwe proefvlakken moeten desoortkaarten, waarop de interpretatie zichtbaaris (clustering territoria) met de soortnaam, aan-tal territoria en het jaar in de rechterbovenhoekworden aangeleverd. Gegevens van het telfor-mulier worden na invoer in de computer gecon-troleerd op eventuele invul- of invoerfouten en

onwaarschijnlijkheden. In het laatste geval wordtnagegaan of de opgave van een soort of aantalsterk afwijkt van het ‘normale’ patroon. Eenproefvlak met 22 Watersnippen wordt bijvoor-beeld als onwaarschijnlijk aangemerkt. Mogelij-ke fouten of onwaarschijnlijkheden worden te-ruggekoppeld met de waarnemer om eventuelevergissingen uit te sluiten.

Blijkt de opgave onjuist te zijn, dan wordt ditop een bijgeleverd foutmeldingsformulier ver-meld. Is de opgave juist dan wordt het formulierook teruggestuurd en wordt hij uiteraard ge-handhaafd.

LITERATUUR

DIJK A.J. VAN 1996. Broedvogels inventariserenin Proefvlakken. (handleiding BroedvogelMonitoring Project). Sovon, Beek-Ubbergen.

DIJK A.J. VAN & HUSTINGS F. 1996. Broedvogelin-ventarisatie. Kolonievogels en ZeldzameSoorten (handleiding Landelijk Soortonder-zoek Broedvogels). SOVON, Beek-Ubber-gen.

HUSTINGS M.F.H., KWAK R.G.M., OPDAM P.M.F. &REIJNEN M.J.S.M. 1985. Vogelinventarisatie(Natuurbeheer in Nederland) Pudoc, Wage-ningen & Vogelbescherming, Zeist.

IAWM 1985. Interprovinciale richtlijnen voor hetinventariseren van weidevogels. Subwerk-groep (avi)fauna van de InterprovincialeAmbtelijke werkgroep Milieu-inventarisatie(IAWM).

IAWM 1992. Richtlijnen Methodiek Weidevogel-meetnetten. IAWM, Haarlem.

KLEUNEN A. VAN & TEUNISSEN W.A. 2000. Handlei-ding weidevogelmeetnet Drenthe. In prep.

SCHARRINGA C.J.G. & BEUSEKOM F. VAN 1992. Hand-leiding inventarisatie broedvogels. Milieu-in-ventarisatie Provincie Noord-Holland.

TEUNISSEN W.A. & SCHEKKERMAN H. 1999. HetNationaal Weidevogelmeetnet. Sovon-on-derzoeksrapport 1999/03. Sovon Vogelon-derzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

TEUNISSEN W.A. & VAN STRIEN A.J. 2000. MeetplanWeidevogelmeetnet. Sovon-onderzoeksrap-port 2000/10. Sovon Vogelonderzoek Neder-land, Beek-Ubbergen.

Page 26: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

24

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

BIJLAGEN

Bijlage 1. Broedcodes; criteria van broedzekerheid 25Bijlage 2. Inventarisatieperiode, standaardafkorting en interpretatiecriterium

per broedvogelsoort 26Bijlage 3. Soortspecifieke richtlijnen voor het interpreteren van waarnemingen 27Bijlage 4. Formulier voor registratie gebruik, beheer en broedsucces. 30

Page 27: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

25

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

BIJLAGE 1. BROEDCODES; CRITERIA VAN BROEDZEKERHEID.

9 Transport van nestmateriaal, nestbouw.10 Afleidingsgedrag. De vogel doet alsof hij verlamd

of gewond is en lokt zo de waarnemer van hetnest weg. Afleidingsgedrag komt vooral voor bijsoorten die in open terreinen broeden, zoals een-den, steltlopers en een enkele zangvogelsoort.

11 Pas gebruikt nest of eierschalen.12 Pas uitgevlogen jongen van nestblijvers of dons-

jongen van nestvlieders. Deze code moet uiterstzorgvuldig worden gehanteerd. Eenden, Kievitenen Grutto’s kunnen met hun vliegvlugge jongengrote afstanden afleggen. Let daarom uitsluitendop net uitgekomen jongen.

13 Gebruikt nest met onbekende inhoud. Bezoekdoor ouders aan een nest, waarvan de inhoudniet kan worden vastgesteld of waarneming vanbroedende vogel.

14 Transport voedsel of ontlasting. Transport vanontlastingpakketjes van of voedsel voor de jon-gen is voor de meeste zangvogels een bruikbarecode. Het voeren van een wijfje door het manne-tje moet met code 5 worden aangegeven.

15 Nest met eieren.16 Nest met jongen gezien, of de jongen in het nest

gehoord.

Code Omschrijving

1 Waarneming van een volwassen individu tussende datumgrenzen in een mogelijk broedbiotoop,zonder dat aanwijzing omtrent broeden werd ver-kregen.

2 Eenmalige waarneming tussen de datumgrenzenvan zingend of baltsend individu in geschikt broed-biotoop.

3 Waarneming tussen de datumgrenzen van eenpaar in geschikt broedbiotoop.

4 Territoriumgedrag (zang, gevechten e.d.) op de-zelfde plaats vastgesteld, op tenminste twee da-gen, die meer dan één week uit elkaar liggen.

5 Baltsend paar (ook paring) tussen de datum-grenzen in geschikt broedbiotoop. Het voeren vaneen wijfje door het mannetje moet eveneens metcode 5 worden aangegeven.

6 Bezoek van vogel aan een waarschijnlijke nest-plaats.

7 Angstkreten of ander gedrag (alarmeren), dat wijstop aanwezigheid van een nest of jongen. Houder echter rekening mee dat alarmeren lang nietaltijd duidt op een broedgeval. Veel vogels alar-meren ook wanneer ze niet broeden. Let daaromspeciaal op of de vogel aan een bepaalde plaatsgebonden is.

8 Vogel met broedvlekken (niet altijd een betrouw-bare aanwijzing voor een broedgeval ter plaatse).

Page 28: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

26

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

BIJLAGE 2. INVENTARISATIEPERIODE, STANDAARDAFKORTING EN INTER-PRETATIECRITERIUM PER BROEDVOGELSOORT.

• Onder Hoeveel geldige waarnemingen vereist?is (vnl. niet-zangvogelsoorten) aangegeven hoeveelwaarnemingen uit de gehele inventarisatieperiode(G) vereist zijn en hoeveel daarvan tussen de datum-grenzen (D) moeten vallen.

• Onder Datumgrenzen is de periode aangegevenwaarin minimaal één waarneming of sommige soor-ten minimaal twee waarnemingen moeten zijn ver-richt en waarin doortrek grotendeels uitgeslotenwordt geacht.

• Onder Fusie- of kolonie-afstand is voor vrijwel allesoorten aangegeven tot welke afstand twee niet-uitsluitende waarnemingen tot één territorium wor-den gerekend. Is de afstand tussen die twee waar-nemingen groter dan de fusie-afstand dan wordt tottwee territoria besloten.

Criteria zijn opgenomen voor alle soorten die in hetkader van het weidevogelmeetnet Drenthe moetenworden geïnventariseerd. Voor een complete soorten-lijst met interpretatiecriteria wordt verwezen naar deBMP handleiding van SOVON (van Dijk 1996).

• Onder Geldige waarnemingen is voor elke soortaangegeven welke waarnemingen gebruikt mogenworden bij de interpretatie: nestentelling (en nest-vondst; tellen altijd), nest-indicerend, territorium-indicerend (in broedbiotoop), paar in broedbiotoopen volwassen individu in broedbiotoop. Nest-indicerende waarneming van Kievit- en Grutto-ouders met donsjongen zijn meestal niet geldig(kleine x, zie bijlage 3).

HOEVEEL GELDIGE FUSIE-NESTEN-TELLING WAARNEMINGEN OF

NEST-INDICEREND VEREIST ? KOLONIE-TERRITORIUM-INDIC. G - GEHELE PERIODE, AFSTAND

PAAR BROEDBIOTOOP D - WAARVAN INVOLW.INDIV.BROEDBIOT TUSSEN DE METERS

DATUMGRENZEN

SOORT AFKORT. G D DATUMGRENZEN

KNOBBELZWAAN KnZ . X X X . 2 1 20 APR-20 JUL 2500BERGEEND BE . X X X . 2 1 1 MEI-15 JUL 2500KRAKEEND KrE X X X X . 2 1 1 MEI-30 JUN 1000WINTERTALING WT . . X X . 2 1 1 MEI-30 JUN 1000WINTERTALING X X . . . 2 1 15 MEI-30 JUN 1000ZOMERTALING ZT X X X X . 2 1 20 APR-30 JUN 1000SLOBEEND SE X X X X . 2 1 20 APR-30 JUN 1000TAFELEEND TE o X X X . 2 1 15 MEI-10 JUL 1000KUIFEEND KE o X X X . 2 1 15 MEI-30 JUN 1000PATRIJS Pa . . X X . 1 15 FEB-20 JUN 500PATRIJS X X . . . 2 1 15 FEB-20 JUN 500KWARTEL Kw X X X X . 1 20 MEI-31 JUL 1000KWARTELKONING KwK X X X X . 1 20 MEI-31 JUL 500SCHOLEKSTER Sc . X X X . 2 1 1 MEI-10 JUN 1000KLUUT Kl . X X X . 2 1 1 MEI-15 JUN 1000KIEVIT Ki o X X x X 2 1 10 APR-10 MEI 1000KEMPHAAN KH o . . X . 1 15 MEI-30 JUN 1000KEMPHAAN . X X . . 2 15 MEI-30 JUN 1000WATERSNIP WS . . X X . 1 20 APR-30 JUN 1000WATERSNIP X X . . . 1 15 MEI-30 JUN 1000GRUTTO Gr o X X x X 2 1 10 APR-10 MEI 1000WULP Wu . X X X . 2 1 15 MRT-31 MEI 1000TURELUUR Tu . . X X . 2 1 20 APR-15 JUN 1000TURELUUR X X . . . 2 1 15 MEI-15 JUN 1000VELDLEEUWERIK VL . X X X . 1 1 APR-15 JUN 300GRASPIEPER GP . . X X . 1 1 APR-30 JUN 300GRASPIEPER X X . . . 1 15 MEI-30 JUN 300GELE KWIKSTAART GKw . . X X . 1 15 APR-20 JUL 300GELE KWIKSTAART X X . . . 1 1 JUN-20 JUL 300

Page 29: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

27

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

BIJLAGE 3. SOORTSPECIFIEKE RICHTLIJNEN VOOR HET INTERPRETEREN VANWAARNEMINGEN

4 alarmeren (% blijft doorgaans in omgeving nest envliegt bij betreding alarmerend rond); afleidings-gedrag &

5 nestvondst

Slobeend1 solitaire % of &2 paar3 balts en copulatie; vechten van %% (grensconflicten

met opvallende vluchten van twee of meer om el-kaar heen draaiende %%); vluchten van meerdere%% met &

4 zoeken nestplaats (vrij opvallend, % vergezelt &dat opvallend rondscharrelt); alarmerend rondvlie-gende vogels (ook %, waakt doorgaans op enigeafstand van nest); afleidingsgedrag & en/of %

5 nestvondst

Kuifeend1 alleen solitaire %% tellen2 paren3 balts; copulatie; vluchten van meerdere %% met

&&4 alarmeren van rondvliegende vogel(s); afleidings-

gedrag van & (simuleren verlammingsverschijn-selen); & met kleine jongen

5 nestvondst

Patrijs1 solitaire % of &2 paar3 roep van %; vechten van %%4 oude vogels met kleine jongen5 nestvondst

Scholekster1 solitaire individuen niet tellen (wakende vogel wel,

zie 4)2 paar3 imponeervlucht; dreigen of vechten; balts en copu-

latie (buiten groepen)4 wakende vogel (vaak op verhoging, paal of hek);

alarmeren; afleidingsgedrag (lokken indringer enschijnbroeden); aanvallen van predatoren

5 nestvondst; broedende vogel, maar houd rekeningmet schijnbroeden

Kievit1 solitaire %, solitaire & niet tellen2 paar3 imponeervlucht (buitelen), dreigen en vechten,

balts en copulatie4 wakend %, afleidingsgedrag, aanvallen predatoren,

In deze bijlage wordt voor de meeste weidevogels percategorie van geldige waarneming aangegeven watvoor type waarnemingen eronder vallen. Deze infor-matie is ontleend aan de IAWM handleiding voor hetinventariseren van weidevogels (IAWM 1985), DeBMP handleiding van SOVON (van Dijk 1996) en hethandboek voor Vogelinventarisatie (Hustings et al.1985).

Voor het interpreteren van waarnemingen vanniet-weidevogels wordt verwezen naar van Dijk (1996),van Dijk & Hustings (1996) en Hustings et al. (1985).

Vijf categorieën van geldige waarnemingen (zie ookparagraaf 2.3.4, box 1):1. waarneming van volwassen individu in broedbio-

toop2. waarneming van paren in broedbiotoop3. territorium-indicerende waarnemingen in broedbio-

toop4. nest-indicerende waarnemingen5. nestvondsten

Knobbelzwaan1 solitaire exemplaren niet tellen2 paar3 balts; copulatie4 waken, dreigen %5 nestvondst

Bergeend1 solitaire exemplaren niet tellen2 -3 balts en copulatie (vooral in april), paren op uitkijk-

post4 wakend %; bezoek aan waarschijnlijke nestplaats

(% begeleidt &) ; paren met jongen kunnen zichover grote afstanden verplaatsen, dus niet tellen

5 nestvondst

Krakeend1 solitaire % of &2 paar3 balts en copulatie; vluchten van meerdere %% met

&; wakend %4 zoeken nestplaats (% vergezelt & dat vrij opval-

lend rondscharrelt); alarmeren rondvliegende vo-gels; afleidingsgedrag (zenuwachtig rondvliegenof rondzwemmen door &, maar ook %)

5 nestvondst

Wintertaling en Zomertaling1 solitaire % of &2 paar3 balts en copulatie; vluchten van meerdere %% met &

Page 30: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

28

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

broedende vogel; waarnemingen van ouders metdonsjongen zijn niet geldig (flinke verplaatsingen)

5 nestvondst, broedende vogel (meestal &, naburigmannetje erbij trekken tot één waarneming)

Bij extreem hoge dichtheden, waarbij het onderschei-den van paren niet doenlijk is kunnen lokaal nestenworden gezocht. In dat deel van het proefvlak wordtdan het hoogste, op één dag aanwezige aantal nes-ten aangehouden.

Kemphaan1 alleen waarnemingen van solitaire && zijn geldig2 -3 zoeken nestplaats (vrij opvallend, & loopt van pol

naar pol. Dit gaat vaak gepaard met kuiltje draaienen verzamelen nestmateriaal)

4 alarmeren rondvliegend & (cirkelen boven indrin-ger vogel brengt drietonig knorrend geluid ten ge-hore), afleidingsgedrag &

5 nestvondst

Aantallen baltsende %% zijn geen maat voor aantal-len broedende hennen. De soort broedt soms op groteafstand van de arena. Solitaire && in mei/juni zijn ver-dacht. Ze verlaten regelmatig het nest om te foerage-ren. Vanaf enige afstand is mogelijk de terugkeer naarhet nest waar te nemen.

Watersnip1 solitaire vogel (vogels zonder binding met terrein,

bijv. eenmalig opvliegend en niet terugkerend, niettellen)

2 -3 imponeervlucht (blaten, wordt (in mindere mate ook

door & gedaan)), “kloktikken”, vaak op paal of ver-hoging (let op wordt door zowel % als & ten gehoregebracht, vogel op paal of hek, balts en copulatie

4 afleidingsgedrag, alarmeren5 nestvondst

Broedende vogels beginnen vaak te alarmeren wan-neer men systematisch slootranden, greppel of slen-ken afloopt. Zoek in de ochtenduren alle palen of aard-kluiten in het landschap af: territoriale vogels zitten ‘sochtends graag op verhogingen in het landschap, pa-len o.i.d. In juni (jongen) vaak opleving activiteit.

Grutto1 alleen solitaire %% tellen2 paar3 imponeervlucht; dreigen en vechten, balts en copu-

latie; zoeken nestplaats (kuiltje draaien, schijnbroe-den)

4 alarmeren, afleidingsgedrag, wakende %; aanval-len predatoren (vaak moeilijk te karteren om datparen uit de weide omgeving dan bijeenkomen);waarnemingen van ouders met donsjongen zijnniet geldig (flinke verplaatsingen).

5 nestvondst; broedende vogel

Bij extreem hoge dichtheden, waarbij het onderschei-den van paren niet doenlijk is kunnen lokaal nestenworden gezocht. In dat bepaalde deel van het proef-vlak wordt dan het hoogste, op één dag aanwezigeaantal nesten aangehouden.

Wulp1 solitaire individuen niet tellen2 paar3 imponeervlucht (soms over grote afstanden, ver-

mijd dubbeltellingen!); vechten; balts en copulatie4 alarmeren (% vaak op wacht nabij nest en alar-

meert fel); afleidingsgedrag5 nestvondst; broedende vogel; vogels met (kleine)

jongen kunnen over grote afstanden zwerven, dusniet tellen

Houd er rekening mee dat broedvogels kunnen pende-len tussen broedgebieden en (andere) cultuurgrondenom voedsel te zoeken.

Tureluur1 solitair individu2 paar3 imponeervlucht; dreigen en vechten, balts (drijven

& door %, “dansen”e.d.); copulatie; zoeken nest-plaats

4 alarmeren, afleidingsgedrag, aanvallen predatoren(vaak moeilijk te karteren omdat paren uit de weideomgeving dan bijeenkomen)

5 nestvondsten

In gebieden met extreem hoge dichtheden (soms totvier paren/ha) zijn de territoria moeilijk te onderschei-den en kan eventueel het maximale aantal in groe-pen alarmerende of rondvliegende vogels geteld wor-den (delen door 1,5).

Gele Kwikstaart1 solitaire vogel (houd rekening met Noordse (Gele)

Kwikstaarten, die kunnen tot in juni doortrekken)2 paar3 zang; vechtende %%; balts en copulatie4 alarmeren (kan op grote afstand van nest plaats-

vinden, voedseltransport voor jongen; transportfaecespakketje, nestbouw

5 nestvondst

De territoria kunnen erg groot zijn. Houd rekening metde kans op dubbeltellingen

Graspieper1 solitaire vogel2 paar3 vooral zang(vlucht), maar ook vechten, balts en

copulatie

Page 31: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

29

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

4 alarmeren; voedseltransport voor jongen; transportfaecespakketje; nestbouw

5 nestvondst

Onder bepaalde omstandigheden, met name in eenkoud voorjaar, vertonen de broedvogels weinig balts-vluchten en zijn dan aan het begin van het broedsei-zoen tamelijk onopvallend.

Veldleeuwerik1 solitaire vogel niet tellen2 paar3 zangvlucht, vechten, balts en copulatie4 alarmeren; voedseltransport voor jongen; transport

faecespakketje; nestbouw5 nestvondst

Het karteren van hoog in de lucht zingende vogels isvaak lastig. Dit kan het best gebeuren bij het opstij-gen of invallen.

Page 32: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

30

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

BIJLAGE 4. FORMULIER VOOR REGISTRATIE GEBRUIK, BEHEER EN BROED-SUCCES. (voorzijde)

GEGEVENS OVER DE WAARNEMER

naam

adres

postcode

telefoon

MEDEWAARNEMER(S)? Dan a.u.b. naam, adres en telefoonnummer hieronder invullen.

naam

adres

postcode

telefoon

naam

adres

postcode

telefoon

BMP: ALGEMENE PROEFVLAK-GEGEVENS WEIDEVOGELMEETNET

waarnemerscode (PID)

Naam

Atlasblok/kilometerhok

Grondsoort

Oppervlak (ha)Aantal percelen

OPMERKINGEN

TYPERING VAN HET PROEFVLAK

Reservaat:

Intensief agrarisch gebruik:

waarvan met beperkingen:

Extensief agrarisch gebruik:

waarvan met beperkingen:

GEGEVENS VAN HET PROEFVLAK

vers

ie: 3

1-1-

2001

Proefvlaknummer

Z.O.Z.

e-mail

e-mail

• Dit telformulier uiterlijk 1 oktober inleveren bij SOVON, Antwoordnummer 98189, 6500 VA NIJMEGEN

woonplaats

woonplaats

e-mail

woonplaats

Page 33: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

31

Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet

Bezoeknummer* 1 2 3 4 5

Jaar 2 0 Datum (dag-maand)

0-25 cm

Slootpeil 25-50 cm

(cm beneden maaiveld) 50-100 cm

>100 cm

Aantal percelen (a.p.) / oppervlakte in hectare (opp.): a.p. opp. a.p. opp. a.p. opp. a.p. opp. a.p. opp.

beweiding

nestbescherming

geoogst of gemaaid t.o.v. vorige bezoek

hooiland (ongemaaid grasland)

gras

maïs

Grondgebruik zomergranen

wintergranen

aardappelen/bieten

overig

Grutto

Tureluur

Alarmerende aantallen ouderparen Kievit

Scholekster

Wulp

Beweiding: stuks vee geteld? ja, nee Koeien

Zo ja, aantal: Pinken

Schapen

Paarden

Overig, nl: ................

Predatie: predatoren geteld? ja, nee Vos

Zo ja, geef aantal of kruis vakje Kraaien

aan indien aanwezigheid bekend is. Meeuwen

kleine zoogdieren (Hermelijn/Wezel)

Overig, nl: ................

Z.O.Z.

* Bij meer dan vijf bezoeken aan het proefvlak hoeft niet voor elk bezoek het formulier te worden ingevuld. Vul de gegevens alleen in voor de vijfbezoeken waarvan de datum het dichtst ligt bij de volgende data:

1 2 3 4 5weideplot 8 april 22 april 8 mei 22 mei 8 juniakkerplot 22 april 8 mei 22 mei 22 juni 15 juli

(achterzijde)

Page 34: Weidevogels inventariseren in cultuurland...2. VELDWERK Samenvatting • De inventarisatie van een gebied valt of staat met de volledigheid van het veldwerk. Proble-men met het vaststellen

Deze handleiding geeft richtlijnen voor het broedvogel- onderzoek in proefvlakken in cultuurland zoals dat georganiseerd wordt door SOVON in samenwerking met

het CBS. Het broedvogelonderzoek in andere biotopen wordt in dealgemene BMP-handleiding beschreven, evenals het broedvogel-onderzoek aan Kolonievogels en Zeldzame soorten (LandelijkSoortonderzoek Broedvogels).

De richtlijnen in deze handleiding zijn bedoeld om uniformiteitin telmethoden te bewerkstelligen en aldus betrouwbare resultatente garanderen. De handleiding is toegespitst op het inventariserenin cultuurland, met speciale aandacht voor het verzamelen vanaanvullende gegevens over beheer en gebruik binnen de proef-vlakken.

De handleiding dient ter ondersteuning van het Nationaal Weide-vogelmeetnet: een onderdeel van het Netwerk EcologischeMonitoring (NEM). In het Nationaal Weidevogelmeetnet wordt o.a.samengewerkt tussen provincies, het Weidevogelmeetnet Fries-land, CBS en SOVON.