Verrassend

1
NR 4 DECEMBER 2013 177 TUSSENDOOR Verrassend Soms valt je een bijzonder voorrecht ten deel. Dat overkomt mij als gepensioneerde kinderarts van tijd tot tijd, wanneer ik als waarnemer opnieuw het vak uit mag oefenen. Zomaar opnieuw het professionele plezier in het patiëntencontact proe- ven! Het is vergelijkbaar met een eerste zeiltocht in het voorjaar bij de start van het watersport- seizoen. Eerst is er die traagheid door praktische onwennigheid, maar al snel is het gevoel er weer helemaal en dan volgt als vanzelf op enigerlei moment die onvergetelijke ervaring. Zo was het ook onlangs op de kinderpoli van het hospitaal op een van de Caraїbische eilanden. Daar presenteerde een moeder haar twaalfjarige zoon als nieuwe patiënt, met een verwijsbrief van de huisarts. Bij de kennismaking blijkt de Spaanstaligheid van moeder slechts een hindernis van korte duur. Als ik haar zoon vanzelfsprekend onmiddellijk ook in de kennismaking betrek, maakt deze meteen duidelijk dat het Nederlands voor hem geen probleem is. Dat spreekt hij immers op school! Ik ken die houding wel van de kinderen van Turkse en Marokkaanse achtergrond in Nederland, maar op de Caraïben ligt dit anders, heb ik ervaren. Daar is Nederlands slechts de taal van bepaalde kringen en, naast het Papia- ments, de taal van het onderwijs en de overheid. Het is niet vanzelfsprekend dat een kind er trots op is, dat ’ie het Nederlands beheerst. Een beroep doen op hun kennis ervan ervaren deze kinderen nogal eens als een lastige, met falen belaste schoolse uitdaging. En dan mag zo’n kind natuurlijk niet in de rol van tolk worden gedrukt. Maar bij dit consult lijkt dat anders: dat speelt opvallenderwijs allemaal nu niet. Op mijn vraag hoe zijn taalbeheersing van het Spaans is, meldt hij dat hij tegen zijn moeder Papiaments, en zijn moeder tegen hem Spaans spreekt. De humor hiervan zien we met elkaar wel in! De huisarts heeft op de verwijsbrief van december 2012 geschreven: ‘Zie bijgaande brief van school. Mijn gedachte is, eerst maar eens naar de kinder- arts.’ De bijgesloten brief van school luidt: ‘Graag uitgebreid specialistisch neurologisch onderzoek vanwege reeds langere tijd geen vorderingen op het gebied van schrijven en begrijpen van taal.’ Wel valt op dat deze brief gedateerd is: 28 novem- ber 2011! En het is inmiddels begin 2013. Bij navraag hoe dit zit, begrijp ik van de jongen dat de verwijsbrief van de huisarts van recente datum is en dat de brief van school inderdaad al meer dan een jaar oud is. Hij licht toe dat ‘ze het toen al’ (de brief van school) in zijn kerstrap- port gestopt hadden. ‘Ze hebben het daar pas weer gevonden.’ Dit gebeurde kennelijk bij de voorbereiding van de kerstrapporten van 2012. En zo is de brief toch nog onder de aandacht van de ouders en de huisarts gebracht, waardoor het policonsult bij mij nu echt plaatsvindt. We spreken even verder over zijn schoolse resul- taten. Het blijkt allemaal onverminderd wat zwak en school blijft er ontevreden over, maar, zoals ook hij tevreden vaststelt, gelukkig zonder ooit te blijven zitten. Het contact met de jongen en het beloop van het consult brengen mij op de gedachte hem te vragen of hij weet dat er slimme kinderen zijn die op school toch erg matige prestaties leveren, omdat ze hun slimheid om een of andere reden niet willen tonen. Anders gezegd: dat er kinderen zijn die zich van de domme houden. Op deze vraag trekt hij zijn schouders maar eens op. Bij de standaard somatische anamnese en het lichamelijk onderzoek doe ik geen opvallende bevindingen. Wel valt mij opnieuw op dat hij er goed uitziet, dat hij de voortgang van het onder- zoek goed kan plaatsen en dat hij heel coöperatief is. Gezichtsvermogen en gehoor zijn bij oriënte- rend onderzoek beide in orde. Ik kan mij inmiddels absoluut niet meer aan de indruk onttrekken dat differentiaal diagnostisch alles wijst in de richting van ‘een intelligente twaalfjarige met zwak presteren op school’, zonder dat mij duidelijk is wat de oorzaak hiervan is: een intelligente onderpresteerder dus. Nu moet eerst dit vermoeden grondig psychologisch onder- zocht en aangetoond dan wel uitgesloten worden. Mijn waarnemingsperiode loopt al weer op zijn einde en een vervolgconsult met deze jongen en zijn moeder zit er voor mij niet in. Het psycho- logisch- diagnostisch onderzoek moet vandaag dus op de rails gezet worden en dat zonder dat ik ervaring met de plaatselijke verwijskanalen heb. De zoon treedt als tolk op bij mijn uitleg aan de moeder dat er nu eerst psychologisch onderzoek nodig is om mijn zeer positieve indruk van de intelligentie van haar zoon te bevestigen en te onderzoeken hoe het komt dat zo’n slimme jongen zo matig presteert op school. Moeder maakt tot mijn vreugde duidelijk een psycholoog te kennen en met deze contact te willen leggen. Hierop zeg ik toe een briefje voor deze psycholoog met kopie aan de huisarts mee te zullen geven. Tot slot richt ik mij opnieuw tot de jongen en vraag of hij alles begrepen heeft, wat hij beves- tigt. Als ik hem tot slot retorisch vraag: ‘Jij weet dus wat een psycholoog is,’ antwoordt hij: ‘ja…, van de televisie.’ robert van andel

Transcript of Verrassend

Page 1: Verrassend

NR 4decembeR

2013

177

TUSSENDOORVerrassend

Soms valt je een bijzonder voorrecht ten deel. Dat overkomt mij als gepensioneerde kinderarts van tijd tot tijd, wanneer ik als waarnemer opnieuw het vak uit mag oefenen. Zomaar opnieuw het professionele plezier in het patiëntencontact proe-ven! Het is vergelijkbaar met een eerste zeiltocht in het voorjaar bij de start van het watersport-seizoen. Eerst is er die traagheid door praktische onwennigheid, maar al snel is het gevoel er weer helemaal en dan volgt als vanzelf op enigerlei moment die onvergetelijke ervaring. Zo was het ook onlangs op de kinderpoli van het hospitaal op een van de Caraїbische eilanden. Daar presenteerde een moeder haar twaalfjarige zoon als nieuwe patiënt, met een verwijsbrief van de huisarts. Bij de kennismaking blijkt de Spaanstaligheid van moeder slechts een hindernis van korte duur. Als ik haar zoon vanzelfsprekend onmiddellijk ook in de kennismaking betrek, maakt deze meteen duidelijk dat het Nederlands voor hem geen probleem is. Dat spreekt hij immers op school! Ik ken die houding wel van de kinderen van Turkse en Marokkaanse achtergrond in Nederland, maar op de Caraïben ligt dit anders, heb ik ervaren. Daar is Nederlands slechts de taal van bepaalde kringen en, naast het Papia-ments, de taal van het onderwijs en de overheid. Het is niet vanzelfsprekend dat een kind er trots op is, dat ’ie het Nederlands beheerst. Een beroep doen op hun kennis ervan ervaren deze kinderen nogal eens als een lastige, met falen belaste schoolse uitdaging. En dan mag zo’n kind natuurlijk niet in de rol van tolk worden gedrukt. Maar bij dit consult lijkt dat anders: dat speelt opvallenderwijs allemaal nu niet.Op mijn vraag hoe zijn taalbeheersing van het Spaans is, meldt hij dat hij tegen zijn moeder Papiaments, en zijn moeder tegen hem Spaans spreekt. De humor hiervan zien we met elkaar wel in!De huisarts heeft op de verwijsbrief van december 2012 geschreven: ‘Zie bijgaande brief van school. Mijn gedachte is, eerst maar eens naar de kinder-arts.’ De bijgesloten brief van school luidt: ‘Graag uitgebreid specialistisch neurologisch onderzoek vanwege reeds langere tijd geen vorderingen op het gebied van schrijven en begrijpen van taal.’ Wel valt op dat deze brief gedateerd is: 28 novem-ber 2011! En het is inmiddels begin 2013.Bij navraag hoe dit zit, begrijp ik van de jongen dat de verwijsbrief van de huisarts van recente datum is en dat de brief van school inderdaad al meer dan een jaar oud is. Hij licht toe dat ‘ze het toen al’ (de brief van school) in zijn kerstrap-port gestopt hadden. ‘Ze hebben het daar pas

weer gevonden.’ Dit gebeurde kennelijk bij de voorbereiding van de kerstrapporten van 2012. En zo is de brief toch nog onder de aandacht van de ouders en de huisarts gebracht, waardoor het policonsult bij mij nu echt plaatsvindt. We spreken even verder over zijn schoolse resul-taten. Het blijkt allemaal onverminderd wat zwak en school blijft er ontevreden over, maar, zoals ook hij tevreden vaststelt, gelukkig zonder ooit te blijven zitten. Het contact met de jongen en het beloop van het consult brengen mij op de gedachte hem te vragen of hij weet dat er slimme kinderen zijn die op school toch erg matige prestaties leveren, omdat ze hun slimheid om een of andere reden niet willen tonen. Anders gezegd: dat er kinderen zijn die zich van de domme houden. Op deze vraag trekt hij zijn schouders maar eens op.Bij de standaard somatische anamnese en het lichamelijk onderzoek doe ik geen opvallende bevindingen. Wel valt mij opnieuw op dat hij er goed uitziet, dat hij de voortgang van het onder-zoek goed kan plaatsen en dat hij heel coöperatief is. Gezichtsvermogen en gehoor zijn bij oriënte-rend onderzoek beide in orde.Ik kan mij inmiddels absoluut niet meer aan de indruk onttrekken dat differentiaal diagnostisch alles wijst in de richting van ‘een intelligente twaalfjarige met zwak presteren op school’, zonder dat mij duidelijk is wat de oorzaak hiervan is: een intelligente onderpresteerder dus. Nu moet eerst dit vermoeden grondig psychologisch onder-zocht en aangetoond dan wel uitgesloten worden. Mijn waarnemingsperiode loopt al weer op zijn einde en een vervolgconsult met deze jongen en zijn moeder zit er voor mij niet in. Het psycho-logisch- diagnostisch onderzoek moet vandaag dus op de rails gezet worden en dat zonder dat ik ervaring met de plaatselijke verwijskanalen heb. De zoon treedt als tolk op bij mijn uitleg aan de moeder dat er nu eerst psychologisch onderzoek nodig is om mijn zeer positieve indruk van de intelligentie van haar zoon te bevestigen en te onderzoeken hoe het komt dat zo’n slimme jongen zo matig presteert op school. Moeder maakt tot mijn vreugde duidelijk een psycholoog te kennen en met deze contact te willen leggen. Hierop zeg ik toe een briefje voor deze psycholoog met kopie aan de huisarts mee te zullen geven.Tot slot richt ik mij opnieuw tot de jongen en vraag of hij alles begrepen heeft, wat hij beves-tigt. Als ik hem tot slot retorisch vraag: ‘Jij weet dus wat een psycholoog is,’ antwoordt hij: ‘ja…, van de televisie.’

robert van andel