Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het...

101
Overname wordt toegestaan, behalve voor handelsdoeleinden, mits bronvermelding. Wettelijk Depot D/2009/7433/39 Verantwoordelijke uitgever Henri Bogaert Federaal Planbureau Kunstlaan 47-49, 1000 Brussel http://www.plan.be WORKING PAPER 17-09 Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de opportuniteiten van het klimaat- en energiepakket in België 15 december 2009 Alain Henry, [email protected] Nadine Gouzée, [email protected] Abstract Deze studie definieert verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen en overheidsontvangsten uit het klimaat en energiepakket die verenigbaar zijn met beginselen van duurzame ontwikkeling. Zo draagt zij bij aan het denken van de experts over die verdelingsmogelijkheden terwijl zij het aan de beleidsmakers overlaat om daaruit een keuze te maken. De voorliggende studie geeft een antwoord op de vraag van de heer Magnette, federaal minister van Klimaat en Energie, bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling. In december 2008 heeft hij het Federaal Planbureau gevraagd naar een studie over de mogelijkheden om de doelstellingen en overheidsontvangsten uit het “pakket uitvoeringsmaatregelen voor de EUdoel¬stellingen inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020”, ook het “klimaat en energiepakket” geheten, te verdelen voor België. De oorspronkelijke taal van deze Working Paper is het Frans

Transcript of Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het...

Page 1: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

Overname wordt toegestaan, behalve voor handelsdoeleinden, mits bronvermelding. Wettelijk Depot ‐ D/2009/7433/39 Verantwoordelijke uitgever ‐ Henri Bogaert   

Federaal Planbureau Kunstlaan 47-49, 1000 Brussel http://www.plan.be

WORKING PAPER 17-09

Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de opportuniteiten van het klimaat- en energiepakket in België

15 december 2009  

Alain Henry, [email protected] Nadine Gouzée, [email protected] 

 

 

 

 

Abstract ‐ Deze studie definieert verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen en overheids‐ontvangsten uit het klimaat  en energiepakket die verenigbaar zijn met beginselen van duurza‐me ontwikkeling. Zo draagt zij bij aan het denken van de experts over die verdelingsmogelijk‐heden terwijl zij het aan de beleidsmakers overlaat om daaruit een keuze te maken. 

De voorliggende studie geeft een antwoord op de vraag van de heer Magnette, federaal minis‐ter van Klimaat en Energie, bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling. In december 2008 heeft hij het Federaal Planbureau gevraagd naar een studie over de mogelijkheden om de doelstellingen en  overheidsontvangsten uit het  “pakket uitvoeringsmaatregelen voor de EU‐doel¬stellingen inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020”, ook het “klimaat   en energie‐pakket” geheten, te verdelen voor België. 

 

 

 

 

De oorspronkelijke taal van deze Working Paper is het Frans 

 

Page 2: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.
Page 3: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

 

Inhoudstafel

Samenvatting .............................................................................................................................................. 1 

Executive summary .................................................................................................................................. 13 

1.  Inleiding ............................................................................................................................................. 25 

2.  Voorbeelden van bestaande verdelingen of van verdelingen in studies ..................................... 30 2.1.  Verdelingen in de ETS-sector 30 2.2.  Verdelingen in de non-ETS-sectoren 32 2.3.  Verdelingen van het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik 39 2.4.  Verdelingen van het aandeel hernieuwbare energie in het vervoer 42 

3.  Voorstel van verdelingsmogelijkheden .......................................................................................... 43 3.1.  Een methode op basis van billijkheidsbeginselen en van doelstellingen van duurzame ontwikkeling43 3.2.  Inachtneming van de specifieke gewestelijke kenmerken 43 3.3.  Selectie van de verdelingsmogelijkheden 45 

4.  Analyse van de voorgestelde verdelingsmogelijkheden .............................................................. 62 4.1.  Verdelingen in de ETS-sector 62 4.2.  Verdelingen in de non-ETS-sectoren 63 4.3.  Verdeling van het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik 68 4.4.  Verdeling van het aandeel hernieuwbare energie in het vervoer 81 

5.  Conclusies en aanbevelingen ......................................................................................................... 83 

6.  Bibliografie ........................................................................................................................................ 86 

7.  Bijlagen ............................................................................................................................................. 89 7.1.  Bijlage 1: Voorbeelden van budgettaire verdeling tussen politieke entiteiten 89 7.2.  Bijlage 2: Gebruikte afkortingen 91 7.3.  Bijlage 3: Glossarium 93 

Page 4: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

ii 

Lijst van tabellen

Tabel A:  Gewestelijke emissiereductiedoelstellingen voor broeikasgassen in de non-ETS-sectoren, in reductiepercentage tussen 2005 et 2020 7 

Tabel B:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel van hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik van elk Gewest, 2020* 8 

Table A:  Regional GHG emissions reduction targets for non-ETS, expressed in percentage reduction between 2005 and 2020 18 

Table B:  Regional targets for the share of renewables in the gross final consumption of energy of each Region, 2020 19 

Tabel 1:  Verschillen (bbp, inkomens, uitstoot) tussen de Gewesten, 2005 45 

Tabel 2:  Verschil in economische structuur tussen de Gewesten, 2005 45 

Tabel 3:  Voorstellen van verdeelsleutels in de non-ETS-sectoren, geformuleerd in BKG-emissieniveau in 2020 52 

Tabel 4:  Voorstellen van verdeelsleutels in de non-ETS-sectoren, geformuleerd in BKG-emissiereductieniveau tussen 2005 en 2020 53 

Tabel 5:  Voorstellen van verdeelsleutels in de non-ETS-sector, gefomuleerd in BKG-reductiepercentage tussen 2005 en 2020 53 

Tabel 6:  Geselecteerde verdeelsleutels in de non-ETs-sectoren 54 

Tabel 7:  Aandeel van elk Gewest in het finaal energieverbruik 57 

Tabel 8:  Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 1/4) 59 

Tabel 9:  Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 2/4) 60 

Tabel 10:  Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 3/4) 60 

Tabel 11:  Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 4/4) 60 

Tabel 12:  Gegevens voor de Gewesten en voor België in 2005 63 

Tabel 13a:  Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren-eerste deel 65 

Tabel 13b:  Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren –tweede deel 66 

Tabel 14a:  Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren, zonder flexibiliteitsmechanismen – eerste deel 67 

Tabel 14b:  Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren, zonder flexibiliteitsmechanismen – tweede deel 68 

Tabel 15:  HEB-potentieel, energieverbruik en aandeel van dat potentieel in het energieverbruik per Gewest – 2020 70 

Tabel 16:  Energieverbruik en aandeel hernieuwbare energie per Gewest – 2005 70 

Tabel 17a:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, basisgeval (groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080 MW), deel één 74 

Tabel 17b:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, basisgeval (groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080 MW), deel twee 75 

Page 5: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

iii 

 

Tabel 18a:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6%, Rf = 1250 MW, deel één 76 

Tabel 18b:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6%, Rf = 1250 MW, deel twee 77 

Tabel 19a:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 0%, Rf = 2080 MW, deel één 78 

Tabel 19b:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 0%, Rf = 2080 MW, deel twee 79 

Tabel 20a:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080, met flexibiliteitsmechanismen, deel één 80 

Tabel 20b:  Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080, met flexibiliteitsmechanismen, deel twee 81 

 

 

Page 6: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.
Page 7: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

 

Samenvatting

A. Synthese

De voorliggende studie geeft een antwoord op de vraag van de heer Magnette, federaal minis‐ter van Klimaat en Energie, bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling. In december 2008 heeft hij het Federaal Planbureau gevraagd naar een studie over de mogelijkheden om de doelstellingen en  overheidsontvangsten  uit  het  “pakket  uitvoeringsmaatregelen  voor  de  EU‐doelstellingen  inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020”, ook het “klimaat‐ en energiepakket” geheten, te verdelen voor België. 

De overeenkomst waarop deze studie steunt, bepaalt dat die verdelingen op middellange ter‐mijn (2020) verenigbaar moeten zijn met de bezorgdheden van een duurzame ontwikkeling op lange  termijn  (2050), met  inbegrip van die van het klimaatbeleid. Die verenigbaarheid  is con‐form de toepassing van de artikelen 2 en 3 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inza‐ke klimaatverandering (UNFCCC). 

Deze studie definieert verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen en overheidsontvangsten uit het klimaat‐ en energiepakket die verenigbaar zijn met beginselen van duurzame ontwikke‐ling. Zo draagt zij bij aan het denken van de experts over die verdelingsmogelijkheden terwijl zij het aan de beleidsmakers overlaat om daaruit een keuze te maken. 

Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld  moeten  worden.  Twee  ervan  hebben  betrekking  op  de  uitstootvermindering  van broeikasgassen  (BKG) en  twee op de verhoging van het aandeel van hernieuwbare energie  in het energieverbruik. 

Voor het domein van de uitstootvermindering van BKG: – in  de  ETS‐sector  (EU  Emissions  Trading  System  of  de  Europese markt  van  verhandelbare 

emissierechten) wordt de uitstoot op Europees niveau verdeeld via een marktmechanisme. De  verkoopopbrengsten  van  de  te  veilen  emissierechten  die  aan  België  toegewezen  zijn, moeten dus verdeeld worden; het gaat om  een  aandeel van  2,48 %  in de  totale Europese rechten; 

– in de non‐ETS‐sectoren  is de te verdelen doelstelling de BKG‐uitstoot tussen 2005 en 2020 met 15 % verminderen. 

Page 8: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

Voor het domein van de hernieuwbare energiebronnen (HEB): – voor het aandeel van hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (BFEV) is 

de te verdelen doelstelling een verhoging van dat aandeel tot 13%; – voor het aandeel van hernieuwbare energie in het vervoer is de te verdelen doelstelling een 

verhoging van dat aandeel tot 10%. 

De voorliggende studie bestaat uit vijf hoofdstukken. Hoofdstuk 1 is een inleiding. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de verdelingsmogelijkheden uit de  literatuur en bestaande of voorge‐stelde verdelingen  (zie A.1). Hoofdstuk 3 presenteert de methode die  in deze  studie gekozen werd om verdelingsmogelijkheden te definiëren in het kader van een duurzame ontwikkeling en het past die methode toe (zie A.2). Hoofdstuk 4 geeft een numerieke evaluatie van die verde‐lingsmogelijkheden, met enkele gevoeligheidsanalyses, of presenteert de belangrijkste factoren waarmee rekening moet gehouden worden bij de politieke keuze voor een bepaalde verdeling (zie A.3). Hoofdstuk 5 besluit de studie en geeft enkele aanbevelingen (zie B). 

De gebruikte gegevens over de BKG‐emissies komen  in hoofdzaak uit de  inventarissen die  in elk Gewest opgesteld worden en die samengevoegd worden om de nationale emissie‐inventaris op  te stellen. De sociaaleconomische gegevens komen hoofdzakelijk uit de databank Belgostat Online van de Nationale Bank van België. 

A.1. Bestaande of voorgestelde verdelingen

Hoofdstuk 2 van deze  studie onderzoekt verschillende werkzaamheden om verdelingsmoge‐lijkheden van doelstellingen of ontvangsten  tussen entiteiten  (staten, gewesten, gemeenten)  te identificeren: – de verdeelsleutels en de indicatoren in die verdelingsmogelijkheden; – de methodes en ethische principes die gebruikt werden om die verdelingsmogelijkheden te 

definiëren. 

Daartoe behoren uiteraard de werkzaamheden die geleid hebben tot de verdeling van het kli‐maat‐ en energiepakket over de Europese lidstaten, maar ook studies over andere verdelingen van emissiereductiedoelstellingen. Over de verdeling van het aandeel van hernieuwbare ener‐gie  in het  totale energieverbruik of  in het vervoer was echter geen enkele studie voorhanden. Ook bepaalde wetteksten over de verdeling van het budget  tussen gefedereerde entiteiten of tussen gemeenten werden geraadpleegd; die werden bestudeerd in het kader van de verdeling van de ontvangsten van de ETS‐veiling. 

De verdeelsleutels  in de  studies over de verdeling van  emissiereductiedoelstellingen  steunen vaak rechtstreeks – doorgaans via een eenvoudig lineair verband – op een indicator of op een combinatie van indicatoren. Maar er bestaan ook complexere sleutels die gebaseerd zijn op eco‐nomische modellen die de doelstellingen van elke entiteit definiëren door de kosten te minima‐liseren. 

Page 9: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

 

De  indicatoren  in de geraadpleegde studies over de verdeling van emissiereductiedoelstellin‐gen hebben vooral betrekking op variabelen zoals de uitstoot van BKG, het bbp, het inkomen, de bevolking, de kosten van het te voeren beleid en ook op het potentieel aan emissiereductie. 

Weinig studies gaan dieper in op de beginselen om de te analyseren verdelingen te kiezen. De beginselen van duurzame ontwikkeling steunen altijd op de fundamentele begrippen van ver‐antwoordelijkheid,  capaciteit  en  behoeften.  In de  studies  van Ringius  (2002)  en Metz  (2002), over de uitstootvermindering van BKG, verwijzen de auteurs als volgt naar de beginselen van duurzame ontwikkeling: – verantwoordelijkheid: de  inspanning van elke partij ʺzou  evenredig moeten zijn met haar bij‐drage aan het probleemʺ1; 

– capaciteit: de inspanning van elke partij ʺzou evenredig moeten zijn met haar capaciteit om bij te dragen”2 aan de uit te voeren oplossingen en die hangt af van ʺinkomen, technologie, instituties en natuurlijke hulpbronnen”3; 

– behoeften: de inspanning van elke partij ”zou verenigbaar moeten zijn met de uitroeiing van de armoede en [...] zou de (gelijke) rechten van elke mens op ontwikkeling moeten eerbiedigen”4. 

Op basis van al die werkzaamheden wordt in hoofdstuk 3 van de studie een methodologie uit‐gewerkt om verdelingsmogelijkheden te definiëren. 

A.2. Definitie en voorstel van verdelingsmogelijkheden

Hoofdstuk 3 van deze studie werkt de methode uit om de verdelingsmogelijkheden te definië‐ren op basis van de werkzaamheden van Metz (2002): om aanvaardbaar te zijn, moet een verde‐ling minstens verenigbaar zijn met één van de beginselen van duurzame ontwikkeling en  in‐dien mogelijk met de drie beginselen. Daarnaast mag zij niet in tegenspraak zijn met het behoef‐tebeginsel. Op basis van die methode werden verdelingsmogelijkheden gedefinieerd voor de vier te verdelen componenten in deze studie. 

Voor de ETS‐sector onderscheidt deze studie een  reeks  factoren waarmee  rekening moet ge‐houden worden bij de keuze van een verdeling van de veilingopbrengsten van die sector. Deze studie stelt echter geen enkele verdelingsmogelijkheid voor. De keuze van een verdeling van de ontvangsten hangt immers af van het belang dat aan elk van die factoren toegekend wordt. De geraadpleegde  literatuur  verstrekt  geen wetenschappelijke  argumenten,  noch  beginselen  van duurzame ontwikkeling om over die weging te beslissen. 

Voor de non‐ETS‐sectoren konden de verdelingsmogelijkheden van de emissiereductie (tabel 6 van deze studie) gedefinieerd worden door de voornoemde methode op de indicatoren en ver‐deelsleutels uit de geraadpleegde werken toe te passen. 

                                                           1  Vertaling FPB van “should be proportional to the contribution to the problem”. 2  Vertaling FPB van “should be in proportion to the capacity to contribute”. 3  Vertaling FPB van “income, technology, institutions and natural resources”. 4  Vertaling FPB van “should leave room to eradicate poverty and […] should respect the (equal) right of humans to develop”. 

Page 10: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

De doelstelling voor de uitstootvermindering van BKG kan op drie manieren uitgedrukt wor‐den, namelijk in: – het te bereiken emissieniveau (in Mt CO2‐equivalent) in 2020; – het niveau van emissiereductie (in Mt CO2‐equivalent) tussen 2005 en 2020; – het emissiereductiepercentage tussen 2005 en 2020. 

Voor elke uitdrukkingswijze worden verschillende indicatoren gebruikt. Bijvoorbeeld, voor de verdeling van een doelstelling gedefinieerd  in emissieniveau, kan de  indicator  ‘bevolking’ ge‐bruikt worden. Voor  een doelstelling die  gedefinieerd wordt  in  reductiepercentage,  kan  een indicator ‘inkomen per inwoner’ gebruikt worden. 

De gebruikte indicatoren zijn afkomstig uit de geraadpleegde werken. Het gaat vooral om indi‐catoren die betrekking hebben op de uitstoot van BKG, het bbp, het inkomen en de bevolking. De indicatoren over kosten en potentieel zijn niet beschikbaar voor deze studie. Verdelingsmo‐gelijkheden die gebruik maken van die laatste indicatoren, zouden later berekend kunnen wor‐den wanneer die informatie beschikbaar komt. Wat de indicatoren over kosten betreft, bestaan de economische modellen waarmee die indicatoren voor de Gewesten zouden kunnen worden berekend momenteel niet. 

Er bestaan geen studies over de verdeling van doelstellingen  in verband met het aandeel van hernieuwbare energie in het BFEV. De voorliggende studie gebruikt dan ook dezelfde metho‐de als die voor de verdeling van emissiereductiedoelstellingen. 

Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat de federale overheid bevoegd is voor de bouw van windmolenparken in de Noordzee. Dat maakt haar rechtstreeks verantwoordelijk voor een deel van de doelstelling. De energieproductie van die windmolens in 2020 wordt berekend op basis van hypothesen over het geïnstalleerd vermogen en de gebruiksgraad. Er zijn verschillen‐de hypothesen mogelijk over het niveau van elektriciteitsproductie in de Noordzee. Volgens de hypothesen  in deze  studie, vertegenwoordigt die productie 1,4 procentpunt van de nationale doelstelling van 13%. Het saldo van 11,6% moet verdeeld worden over de Gewesten. 

De verdeling over de Gewesten kan betrekking hebben op doelstellingen uitgedrukt in termen van gewestelijke bijdrage  tot de nationale doelstelling, met  andere woorden het gewestelijke verbruik van energie uit HEB gedeeld door het nationaal BFEV. De verdeling kan ook op slaan op doelstellingen uitgedrukt  in aandeel van HEB  in elk Gewest, m.a.w. het gewestelijke ver‐bruik van energie uit HEB gedeeld door het gewestelijke BFEV.  In beide gevallen kunnen de doelstellingen, zoals het geval is voor de reductiedoelstellingen voor BKG, op drie verschillende wijzen uitgedrukt worden: in niveau, in toename van niveau of in toenamepercentage. 

De gebruikte  indicatoren hebben betrekking op het bbp, het  inkomen, de bevolking, het ener‐gieverbruik en het ontwikkelingspotentieel van HEB. Zoals bij uitstootverminderingen, zijn de kostenindicatoren niet beschikbaar voor deze studie. Verdelingsmogelijkheden die gebruik ma‐ken van die laatste indicatoren zouden later berekend kunnen worden wanneer die informatie 

Page 11: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

 

beschikbaar komt. Het scenario 20/20 van WP21‐08 van het Federaal Planbureau werd gebruikt om het niveau van het BFEV in 2020 te extrapoleren (Bossier et al., 2008). De voorgestelde verde‐lingsmogelijkheden staan vermeld in de tabellen 8 tot 11 van deze studie. 

Voor het aandeel van hernieuwbare energie in het vervoer  lijkt het relevant om die doelstel‐ling op nationaal niveau te definiëren, onder andere omdat de brandstofnormen, de brandstof‐fenmarkt en de fiscale stimuli op nationale, en zelfs Europese schaal gedefinieerd worden. De vraag rijst dus bij welk beleidsniveau de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doel‐stelling moet gelegd worden. Geen enkel wetenschappelijk argument of beginsel van duurzame ontwikkeling kan die vraag beantwoorden. Het is dus een politieke keuze. 

A.3. Studie van verdelingsmogelijkheden

Hoofdstuk 4 van deze studie vat de belangrijkste resultaten ervan samen. Voor de ETS‐sector, waarin de uitstootvermindering reeds door de markt verdeeld werd, worden kwalitatieve be‐schouwingen voorgesteld over de verdelingsmogelijkheden van de overheidsontvangsten. Voor de non‐ETS‐sectoren en voor het aandeel van hernieuwbare energie  in het BFEV, worden de verdelingsmogelijkheden numeriek  geëvalueerd. Ten  slotte wordt voor het  aandeel van her‐nieuwbare energie in het vervoer eveneens een kwalitatieve benadering gebruikt. 

Aangezien  in de ETS‐sector de uitstootvermindering wordt verdeeld via de marktmechanis‐men uit het Europees pakket, heeft het verdelingsvraagstuk in de overeenkomst betrekking op de verkoopopbrengsten van de te veilen emissierechten die aan België toegewezen werden. Op basis van de geraadpleegde werken moeten de volgende  factoren zeker  in aanmerking geno‐men worden wanneer de beleidsmakers hun keuze zullen maken: – het feit dat de ondernemingen van elk Gewest reeds een bijdrage hebben geleverd via hun 

uitgaven voor emissierechten; – de aanbeveling uit de Europese richtlijn over de ETS‐sector, om 50% van de ontvangsten uit 

de verkoop van emissierechten te besteden aan het klimaatbeleid; het kan gaan om: – de financieringsbehoefte van het klimaatbeleid dat elke entiteit zal uitvoeren; – de  financieringsbehoefte van de bijdrage van België aan de overheidshulp voor het kli‐

maatbeleid van de ontwikkelingslanden die zal resulteren uit de akkoorden van Kopen‐hagen in het kader van het UNFCCC; 

– het  feit, voor het deel van de ontvangsten die niet aan het klimaatbeleid  toegewezen wor‐den, dat sommige opties voor de aanwending van de ontvangsten beantwoorden aan de be‐staande beleidsbevoegdheden op een gegeven beleidsniveau. 

Zoals hierboven aangegeven, zal de keuze afhangen van het belang dat de beleidsmakers hech‐ten  aan  elk  van  die  factoren.  Er  zijn  geen wetenschappelijke  argumenten  of  beginselen  van duurzame ontwikkeling om over die weging te beslissen. 

In de non‐ETS‐sectoren  zijn de  resultaten  van de mogelijkheden  om de  reductiedoelstelling voor BKG te verdelen, zoals berekend in deze studie (zie tabel A, die tabel 13 van de studie sa‐

Page 12: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

menvat), relatief stabiel voor het Vlaams en het Waals Gewest. De BKG‐emissiedoelstellingen voor de non‐ETS‐sectoren  in 2020 bedragen ongeveer 46 Mt CO2‐equivalent voor het Vlaams Gewest  en  23 Mt CO2‐equivalent  voor  het Waals Gewest.  In  termen  van  reductiepercentage voor beide Gewesten, verschillen de doelstellingen niet veel van de nationale doelstelling van ‐15%. 

Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest  (BHG) variëren de  resultaten veel meer naargelang van de verdeelsleutels en de gebruikte indicatoren. De doelstelling voor het emissieniveau van dat Gewest in 2020 in de non‐ETS‐sectoren schommelt tussen 2,9 en 3,9 Mt CO2‐equivalent. In termen van reductiepercentage  ligt de doelstelling  tussen  ‐3 en  ‐30%. Die variabiliteit heeft  te maken met de specifieke situatie van het BHG, in het bijzonder met zijn lage emissieniveau per inwoner dat verbonden is met de kenmerken van dat Gewest, zoals zijn economische structuur en zijn hoge verstedelijkingsgraad. 

Het merendeel van de verdelingsmogelijkheden  is gedefinieerd voor het geheel van de non‐ETS‐sectoren en per Gewest. De  laatste drie verdelingen van tabel 1 (NK, NL en NM) werden echter anders opgesteld. Daar werden eerst doelstellingen voor het emissieniveau op nationaal niveau en voor verschillende sectoren gedefinieerd die rekening houden met de vereisten van het klimaat‐ en energiepakket. Dat gebeurde op basis van het scenario 20/20 dat in WP21‐08 van het Federaal Planbureau ontwikkeld werd. Vervolgens werd elk van die sectorale doelstellin‐gen verdeeld over de Gewesten op basis van verdeelsleutels en  indicatoren die eigen zijn aan elke  sector. Die gewestelijke  sectorale doelstellingen werden vervolgens  samengeteld  tot  een totale doelstelling voor elk Gewest. 

Er werd  een  gevoeligheidsanalyse  uitgevoerd  voor  de  laatste  drie  verdelingsmogelijkheden (NK, NL en NM). Daarvoor werd gebruik gemaakt van een ander scenario dat als basis diende voor de voorbereiding van WP21‐08.  In dat scenario worden de marginale reductiekosten ge‐lijkgemaakt en wordt het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mecha‐nism, CDM) niet  gebruikt. De  resultaten  verschillen weinig  van de  resultaten die  verkregen werden met het scenario 20/20 (zie einde van tabel 13 van de studie) en ze zijn dus niet opge‐nomen in de onderstaande tabel. 

De verdelingsmogelijkheden van  tabel A werden  eveneens berekend  zonder het deel van de nationale doelstelling dat kan bereikt worden door de aankoop van emissiekredieten in het bui‐tenland (CDM, Assigned Amount Unit – AAU, enz.). Volgens het scenario 20/20 van WP21‐08 zou dat aandeel voor 5,8 procentpunt kunnen bijdragen tot de doelstelling van ‐15%, of 4,9 Mt CO2‐equivalent. Dan blijft nog slechts een vermindering van 9,2% te verdelen over de non‐ETS‐sectoren in België tussen 2005 en 2020. Zoals hierboven is er weinig verschil tussen de verschil‐lende berekende verdelingsmogelijkheden. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 14 van de studie. De aankoop van de emissiekredieten in kwestie zou zowel door de federale overheid als door de Gewesten kunnen gebeuren. 

Page 13: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

 

Tabel A: Gewestelijke emissiereductiedoelstellingen voor broeikasgassen in de non-ETS-sectoren, in reductiepercentage tussen 2005 et 2020

VlaamsGewest

Waals Gewest BHG

NA – Niveau van 2020 evenredig met de uitstoot van BKG (non-ETS) in 2005 -15,0% -15,0% -15,0%

NB – Niveau van 2020 evenredig met de bevolking (B) in 2005 -15,7% -14,6% -8,1% NC – Verminderingsniveau 2005-2020 evenredig met het beschikbaar inkomen

(BI) in 2005 -14,5% -14,0% -28,1%

ND (=NA) – Verminderingsniveau 2005-2020 evenredig met de uitstoot van BKG (non-ETS) in 2005 -15,0% -15,0% -15,0%

NE – Verminderingspercentage 2005-2020 lineaire functie van (BI/inw.) in 2005 (= EU) -15,9% -13,8% -14,4%

NF – Verminderingspercentage 2005-2020 evenredig met BI/inw. in 2005 -15,8% -13,6% -14,2% NG – Verminderingspercentage 2005-2020 evenredig met BKG/inw. in 2005

(non-ETS-sectoren) -16,0% -14,2% -7,4%

NH – Verminderingspercentage 2005-2020 evenredig met BKG/bbp (non-ETS) in 2005 -14,5% -17,7% -3,4%

NI – Verminderingspercentage 2005-2020 evenredig met het gemiddelde (BKG/inw., BI/inw.) in 2005 -15,9% -13,9% -10,8%

NJ – Verminderingspercentage 2005-2020 evenredig met het gemiddelde (BKG/inw., BKG/bbp) in 2005 -15,2% -16,0% -5,3%

NK – Sectorale sleutel 1* -15,0% -14,0% -21,4%

NL – Sectorale sleutel 2* -14,6% -14,3% -25,0%

NM – Sectorale sleutel 3* -15,2% -14,5% -15,5%

Bron Federaal Planbureau. * De sleutels NK, NL en NM steunen op verdelingen die specifiek zijn voor elke sector. Zij worden in detail be-

schreven in 3.3.2.b van de studie.

De  resultaten van de voorgestelde mogelijkheden om de doelstellingen voor het aandeel van hernieuwbare energie  in het BFEV  te verdelen, zijn  te vinden  in  tabel B  (die  tabel 17 van de studie  samenvat).  Op  het  federale  niveau  zouden  verschillende  hypothesen  in  aanmerking kunnen  komen.  In  deze  studie  werd  verondersteld  dat  de  windmolens  in  de  Noordzee 0,61 Mtoe elektriciteit produceren, dat is een bijdrage van 1,4 procentpunt tot de nationale doel‐stelling van 13%. Die federale bijdrage tot de realisatie van de doelstelling is in alle verdelingen identiek en heeft niet dezelfde betekenis als de gewestelijke bijdragen. Tabel 2 bevat dus geen 4e kolom die deze bijdrage op elke lijn herhaalt. 

De resultaten zijn relatief stabiel voor het Vlaams Gewest en het Waals Gewest, uitgezonderd voor de verdelingen RD, RG en RC3, die hieronder toegelicht worden. Voor het BHG is ook hier de variabiliteit van de resultaten groter dan voor de andere twee Gewesten. 

Voor het aandeel van hernieuwbare energie in het BFEV en zonder de genoemde uitzonderin‐gen, geven de verschillende bestudeerde verdelingen voor het Vlaams Gewest doelstellingen van 9,8% tot 12,2%. Voor het Waals Gewest varieert de doelstelling hernieuwbare energie tus‐sen 10,5% en 16,1%. Met die aandelen komt een verwacht hernieuwbaar energieverbruik over‐een van 2,6 tot 3,2 Mtoe voor het Vlaams Gewest in 2020 en van 1,5 tot 2,3 Mtoe voor het Waals Gewest. 

Page 14: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

De doelstellingen voor het BHG zijn, net zoals voor de emissiereductiedoelstellingen, meer va‐riabel en komen uit op een aandeel van hernieuwbare energie in het BFEV tussen 2% en 28% of een hernieuwbaar energieverbruik tussen 0,04 en 0,65 Mtoe. 

Tabel B: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel van hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik van elk Gewest, 2020*

VlaamsGewest

Waals Gewest BHG

RA. Sleutel van het Europees pakket (niveau van de aandelen** lineaire func-tie van BI) 10.7% 12.9% 13.2%

RB1. Bijdrage** evenredig met BFEV 11.6% 11.6% 11.6% RC1. Stijging in procentpunt van de bijdrage evenredig met BFEV 10.8% 13.2% 10.5% RD1. Stijging in % van de bijdrage evenredig met BFEV/bbp 6.3% 23.2% 1.9% RE1. Aandeel evenredig met BFEV/bbp 10.9% 14.2% 2.9% RF1. Stijging in procentpunt van het aandeel evenredig met BFEV/bbp 10.2% 15.5% 3.3% RG1. Stijging in % van het aandeel evenredig met BFEV/bbp 6.3% 23.1% 2.0% RB2. Bijdrage evenredig met BI 11.5% 10.4% 19.7% RC2. Stijging in procentpunt van de bijdrage evenredig met BI 10.7% 12.3% 17.2% RD2. Stijging in % van de bijdrage evenredig met BI/inw. 7.6% 20.1% 5.3% RE2. Aandeel evenredig met BI/inw. 12.2% 10.5% 11.0% RF2. Stijging in procentpunt van het aandeel evenredig met BI/inw. 11.3% 12.4% 9.9% RG2. Stijging in % van het aandeel evenredig met BI/inw. 7.6% 20.1% 5.3%

RB3. Bijdrage evenredig met het potentieel 10.4% 15.0% 4.6%

RC3. Stijging in procentpunt van de bijdrage evenredig met het potentieel 6.6% 18.2% 27.9%

RD3. Stijging in % van de bijdrage evenredig met het potentieel 5.9% 23.7% 2.6%

RE3. Aandeel evenredig met het potentieel 10.4% 15.0% 4.6%

RF3. Stijging in procentpunt van het aandeel evenredig met het potentieel 9.8% 16.1% 4.8%

RG3. Stijging in % van het aandeel evenredig met het potentieel 5.9% 23.7% 2.6%

Bron Federaal Planbureau. * Dankzij de elektriciteitsproductie van de windmolenparken in de Noordzee draagt de federale overheid voor

1,4 procentpunt bij tot de doelstelling van 13%. ** Bijdrage: energieproductie op basis van HEB van een Gewest gedeeld door het BFEV van het land.

Aandeel: energieproductie op basis van HEB van een Gewest gedeeld door het BFEV van hetzelfde Gewest.    

Page 15: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

 

De verdelingsmogelijkheden RD, RG en RC3 geven voor het Vlaams Gewest en het Waals Ge‐west meer contrasterende resultaten, met  lagere doelstellingen voor het Vlaams Gewest – een aandeel  van  7%  of  1,8 Mtoe  –  en  hogere  doelstellingen  voor  het Waals  Gewest  –  20%  of 2,8 Mtoe. Die grotere variabiliteit is vooral het gevolg van het feit dat die verdelingen verdeel‐sleutels gebruiken die steunen op de groeivoeten en die zijn gevoeliger voor de schommelingen in de indicatoren. 

De  federale bijdrage van 1,4 procentpunt  tot de nationale doelstelling van 13% wordt gereali‐seerd dankzij het windmolenpark in de Noordzee. Daarbij werd uitgegaan van een vermogen van 2080 MW in 2020 en van een groei van het BFEV met 7,6% tussen 2005 en 2020 (basisgeval). Er werden twee gevoeligheidsanalyses gemaakt over die parameters. In de eerste (tabel 18 van de studie) is het windmolenpark in de Noordzee minder ontwikkeld (1250 MW). Dat geval be‐antwoordt aan drie gewestelijke doelstellingen voor het verbruik van  energie uit HEB die  in 2020  iets hoger zijn dan  in het hiervoor besproken basisgeval. Het verschil bedraagt ongeveer 0,1 Mtoe in het Vlaams en het Waals Gewest en 0,01 Mtoe in het BHG. In de tweede gevoelig‐heidsanalyse (tabel 19 van de studie) wordt een nulgroei van het BFEV tussen 2005 en 2020 ver‐ondersteld. Dat geval beantwoordt aan drie gewestelijke doelstellingen voor het verbruik van energie uit HEB die in 2020 iets lager zijn dan in het hiervoor besproken basisgeval. Het verschil bedraagt 0,20 Mtoe in het Vlaams en in het Waals Gewest en 0,02 Mtoe in het BHG. Opgemerkt moet worden dat een uitbreiding van de capaciteit boven 2080 MW ook mogelijk is, als de hui‐dige zone voor elektriciteitsproductie uitgebreid wordt. 

De verdelingsmogelijkheden van tabel 2 werden ook berekend zonder het deel van de nationale doelstelling dat kan bereikt worden door de aankoop van hernieuwbare energie in het buiten‐land  (flexibiliteitsmechanismen,  in  het  bijzonder  de  ‘statistische  overdrachten’).  Volgens  het scenario 20/20  in WP21‐08 van het Federaal Planbureau zouden die  flexibiliteitsmechanismen voor 0,7 procentpunt bijdragen tot de doelstelling van 13%, of een productie van 0,3 Mtoe. Dan blijft maar een aandeel van 12,3% te verdelen in plaats van 13%. Ten opzichte van de resultaten van  tabel B  zou het  te bereiken aandeel met gemiddeld 0,6 procentpunt dalen  in het Vlaams Gewest, met 1,0 procentpunt  in het Waals Gewest en met 0,5 procentpunt  in het BHG. Die re‐sultaten zijn terug te vinden  in tabel 20 van de studie. De statistische overdrachten  in kwestie zouden zowel door de federale overheid als door de Gewesten gedaan kunnen worden. 

Voor  het  aandeel  van  hernieuwbare  energie  in  het  vervoer  lijkt  het  relevant  om  de  10%‐doelstelling  op  nationaal  niveau  te  definiëren,  onder  andere  omdat  de  brandstofnormen, de brandstoffenmarkt  en  de  fiscale  stimuli  op  nationale,  en  zelfs  Europese  schaal  gedefinieerd worden. De vraag rijst dus bij welk beleidsniveau de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstelling moet gelegd worden. Zoals reeds gezegd, kan geen enkel wetenschappelijk argument of beginsel van duurzame ontwikkeling die vraag beantwoorden. Het is dus een poli‐tieke keuze. Er dient echter te worden onderstreept dat in elk geval de verbintenissen van elk beleidsniveau qua aan te wenden middelen om de nationale doelstelling te bereiken, uitdrukke‐lijk in een samenwerkingsakkoord vastgelegd zouden moeten worden. 

Page 16: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

10 

Tot besluit: de voorliggende studie heeft de verdelingsmogelijkheden in België van vier belang‐rijke componenten van het Europese klimaat‐ en energiepakket geanalyseerd. 

In de ETS‐sector zijn het de verkoopopbrengsten van de te veilen emissierechten die verdeeld moeten worden. Deze studie stelt geen verdeling voor, maar belicht factoren waarmee rekening moet gehouden worden bij de politieke keuze van die verdeling. 

De  resultaten van de  in deze  studie berekende verdelingsmogelijkheden  tonen dat de  trends verschillen naargelang het gaat om de verdeling van emissiereductiedoelstellingen  in de non‐ETS‐sectoren  of van  aandelen van hernieuwbare  energie  in het  totale  energieverbruik,  zeker voor de grootste twee Gewesten van het land. 

In het geval van de verdelingsmogelijkheden van de emissiereductiedoelstellingen  in de non‐ETS‐sectoren  is de berekende doelstelling  (tabel A) over het algemeen hoger voor het Vlaams Gewest dan voor het Waals Gewest. Dat komt door de hogere waarden in het Vlaams Gewest van  de  indicatoren  beschikbaar  inkomen,  beschikbaar  inkomen  per  inwoner  en  uitstoot  van BKG (non‐ETS) per inwoner. De uitzondering op die relatieve stabiliteit is het geval waarin de indicator broeikasgasintensiteit van het bbp gebruikt wordt omdat die  intensiteit  in het Waals Gewest groter is. 

In het geval van de verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen voor het aandeel van her‐nieuwbare  energie  is het berekende  resultaat  (tabel B) meestal hoger voor het Waals Gewest dan voor het Vlaams Gewest. Dat is, naargelang van de gebruikte indicator, toe te schrijven aan de hogere energie‐intensiteit of een hoger potentieel  in het Waals Gewest dan  in het Vlaams Gewest. De  resultaten zijn meer variabel wanneer het beschikbaar  inkomen  (in niveau of per inwoner) als indicator gebruikt wordt. 

Voor die  twee gehelen van verdelingsmogelijkheden zijn de  resultaten voor het BHG  sterker afhankelijk van de keuze van de verdeelsleutels en indicatoren, gezien het specifieke stedelijke karakter van dat Gewest. 

Ten slotte, voor wat betreft de verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen voor het aandeel van hernieuwbare energie in het vervoer, geeft de studie de argumenten die pleiten voor een‐zelfde doelstelling in elk Gewest. 

B. Aanbevelingen

De verdeling van de doelstellingen en de overheidsontvangsten van het klimaat‐ en energie‐pakket  over  de  Belgische  beleidsniveaus  is  een  politieke  keuze.  Vanuit  een  standpunt  van duurzame  ontwikkeling, waarin  de  transversaliteit  van  het  beleid  als  een  troef  beschouwd wordt, is er geen wetenschappelijk bewijs waarmee de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstelling bij een bepaald beleidsniveau kan gelegd worden op basis van onbetwistba‐re criteria. Het is dus een politieke arbitrage. 

Page 17: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

11 

 

Deze studie berekent een reeks verdelingsmogelijkheden zonder zich voor één van die moge‐lijkheden uit  te  spreken. Bepaalde verdelingen  zouden herzien kunnen worden  als bepaalde informatie  zou  beschikbaar  komen,  bijvoorbeeld  informatie  over  het  ontwikkelingspotentieel van hernieuwbare energie of over het bruto regionaal inkomen (BRI). Andere verdelingen zou‐den ook voorgesteld kunnen worden aan de hand van studies over de kosten van de uitstoot‐vermindering van BKG of over de kosten van de ontwikkeling van hernieuwbare energie. 

Wat betreft het proces waarmee die politieke keuze voor een verdeling zal gemaakt worden, kunnen  aanbevelingen geformuleerd worden,  enerzijds over de doelstellingen  (3  aanbevelin‐gen) en anderzijds over het beleid om die doelstellingen te bereiken (een 4de aanbeveling). 

Een eerste aanbeveling over de doelstellingen en hun verdeling betreft de te gebruiken indica‐toren. Het lijkt inderdaad belangrijk dat bij de verdeling van de doelstellingen en de verkoop‐opbrengsten van de  emissierechten  rekening gehouden wordt met de gewestelijke  specifieke kenmerken. De keuze van de indicatoren moet de complexiteit van het terrein zo juist mogelijk weerspiegelen. De inkomensindicator zal bijvoorbeeld veeleer het BRI of het BI zijn dan het bbp dat in het Europese pakket gehanteerd werd. 

Een  tweede aanbeveling over de doelstellingen  en hun verdeling heeft betrekking op de  sa‐menhang  tussen de verdelingen van de verschillende doelstellingen  en ontvangsten. Om  sa‐menhangende Belgische ‘pakketten’ te vormen, zijn er minstens twee denksporen mogelijk. – Een eerste mogelijke spoor zou zijn: pakketten vormen waarbij gebruik gemaakt wordt van 

de verdeelmethodes tussen lidstaten van de EU uit het klimaat‐ en energiepakket en die me‐thodes toepassen op de Belgische interne verdelingen, na een aanpassing van bepaalde hy‐pothesen om rekening te houden met de gewestelijke specifieke kenmerken. Er zou bijvoor‐beeld een pakket gevormd kunnen worden met de volgende combinatie: voor de uitstoot‐vermindering in de non‐ETS‐sectoren een verdeling die een lineaire functie zou zijn van het inkomen  per  inwoner  (NF‐verdeling  uit  tabel 1)  en  voor  het  aandeel  van  hernieuwbare energie in het energieverbruik een verdeling die een lineaire functie zou zijn van het regio‐naal beschikbaar inkomen (RA‐sleutels uit tabel 2). 

– Een  tweede mogelijke spoor zou zijn: verdelingen die steunen op verschillende beginselen groeperen om zo goed mogelijk te beantwoorden aan het voorstel van Metz (2002), namelijk verenigbaar zijn met een maximumaantal van de drie gekozen beginselen. Er zijn heel wat combinaties mogelijk. Om  één  voorbeeld  van  een mogelijk pakket  te  geven:  voor de uit‐stootvermindering  in de non‐ETS‐sectoren een verdeling op basis van het  inkomen per  in‐woner (NF‐verdeling uit tabel 1 – verantwoordelijkheids‐ en capaciteitsprincipe) combineren met voor het aandeel van hernieuwbare energie in het energieverbruik een verdeling op ba‐sis van het potentieel (RB3‐ tot RG3‐sleutels uit tabel 2 – capaciteitsprincipe). Dat voorbeeld combineert een hogere doelstelling voor emissiereductie voor het Vlaams Gewest dan voor het Waals Gewest, en omgekeerd, een hogere doelstelling voor het aandeel van hernieuwba‐re energie voor het Waals Gewest dan voor het Vlaams Gewest; wat overeenstemt met de al‐gemeen waargenomen trends in het besluit van de synthese. 

Page 18: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

12 

Een derde aanbeveling over de doelstellingen en hun verdeling heeft te maken met het begrip van de bevolking en de belanghebbenden voor de keuzen van de beleidsmakers. Voor een zo goed mogelijk begrip van de voorgestelde verdelingen voor België en om het debat  te verge‐makkelijken, lijkt het nuttig de voorkeur te geven aan verdelingen die de doelstellingen formu‐leren in dezelfde eenheden als die in het Europese pakket, namelijk aandelen in de totale ont‐vangsten uit de  emissiehandel  in  2020,  reductiepercentages  tussen  2005  en  2020 voor de uit‐stootvermindering  in de non‐ETS‐sectoren en aandelen van hernieuwbare energie  in het ener‐gieverbruik uitgedrukt in procent. 

Een vierde en  laatste aanbeveling heeft betrekking op de verdeling van de politieke  inspan‐ningen die nodig zijn om de doelstellingen  te bereiken. Die  inspanningen moeten samenhan‐gend zijn en onderling synergieën ontwikkelen. Dat  is enkel mogelijk met samenwerkingsak‐koorden zowel over de doelstellingen als over de verbintenissen om op verschillende niveaus een wederzijds versterkend beleid  te voeren zodat die doelstellingen bereikt kunnen worden. Die akkoorden zouden ook de verbintenissen van elk beleidsniveau op het vlak van rapportage aan de Europese Commissie precies moeten definiëren. 

Page 19: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

13 

 

Executive summary

A. Overview

This study was carried out at  the  request of  the  federal Minister  for Climate and Energy, M. Magnette, also responsible for Sustainable Development. In December 2008, he asked the Fed‐eral Planning Bureau to study the options for distributing, within Belgium, the targets and pub‐lic revenues from the “Implementation measures for the EU’s objectives on climate change and renew‐able energy for 2020”, also called the “Climate and Energy package”.  

The  convention governing  the present  study  stipulates  that  these medium‐term distributions (2020) must be compatible with the concerns of  long‐term sustainable development (2050),  in‐cluding those of climate policy. This compatibility is in line with the application of articles 2 and 3 of the Framework Convention on Climate Change (UNFCCC).  

This study defines options for distribution of the Climate and Energy package targets and pub‐lic revenues, compatible with principles of sustainable development. In order to inform the po‐litical decision makers,  it highlights  the  reasons underpinning  these distribution options and calculates  the  outcomes  from  them. However,  it  leaves  it  to  the  political decision‐makers  to make their choice between these distributions options. 

For Belgium,  the Climate and Energy package contains,  in particular,  four major components that are  subject  to distribution. Two of  these concern  the  reductions  in greenhouse gas emis‐sions (GHG) and two others the growth in the share of renewable energy in energy consump‐tion. 

In the area of reductions in GHG emissions:  – in  the  sector  covered  by  the  ETS  (EU  Emission  Trading  System  or  European market  in 

emission quotas), as emissions are distributed at the European level by a market mechanism, it is the income from auctioning of emissions permits allocated to Belgium that must be dis‐tributed, i.e. a share of 2.48% of the total auction sales in Europe. 

– in  the sectors not covered by  the ETS,  the  target  to distribute  is a 15% reduction  in GHG emissions between 2005 and 2020. 

In the area of renewable energy sources (RES): – for the share of renewable energy in gross final consumption of energy (GFCE), the target 

to distribute is to raise this share to 13%; – for the share of renewable energy in transport, the target to distribute is to raise this share 

to 10%. 

This study is divided into five chapters. The first chapter is an introduction. The second draws up  an  inventory  of distribution  options  based  on  the  literature  and  on  existing  or proposed 

Page 20: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

14 

cases (see A.1). The third chapter sets out the methodology adopted in this study to define the distribution  options, within  a  framework  of  sustainable  development  (see  A.2).  The  fourth chapter gives a quantitative analysis of those distribution options, along with several sensitivity analyses, or presents the main factors that should be taken into account when choosing the pol‐icy  for  a distribution  (see A.3). A  fifth  chapter  concludes  and gives  a  few  recommendations (see B). 

The GHG emissions data used derive principally  from  inventories carried out  in each region, which are aggregated  to create  the national emissions  inventory. The socio‐economic data are derived principally from the Belgostat on‐line database of the National Bank of Belgium.  

A.1. Current or proposed distributions

In the second chapter of this study, several works are reviewed to identify the options for dis‐tributing objectives or revenues between entities (states, regions, local authorities),  – the distribution formulae and the indicators included in these distribution options, – the methods and ethical principles used to define these distribution options.  

The works  include,  of  course,  those  that  have  governed  intra‐European  distributions  in  the Climate and Energy package. They also cover studies on other distributions of emission reduc‐tion objectives. In contrast, no study on the distribution of the share of energy produced from renewable sources has been found, whether for the share of this in total energy consumption or in transport. The works taken into account also include certain legal texts on the distribution of budgets between federal entities or between local authorities; these are examined in the context of the distribution of ETS auction receipts.  

The distribution formulae used in the works on distribution of emissions reduction targets are often based directly – in general by a simple linear relationship – on an indicator or a combina‐tion of indicators. However, there are also more complex formulae, based on economic models that aim to minimise costs for defining the targets for each entity. 

The  indicators used  in  the consulted works on  the distribution of emissions reduction  targets concentrate  essentially  on  variables  such  as GHG  emissions, GDP,  revenue,  population,  the costs of the policies to be implemented as well as the emissions reduction potential. 

Few  studies have been devoted  to  the principles used  to  select  the distributions  for analysis.  The principles of  sustainable development  are,  in  any  event,  always  appeals  to  fundamental concepts of responsibility, capacity and needs. In studies by Ringius (2002) and Metz (2002) on reductions in GHG, the authors referred to the following principles of sustainable development: – responsibility: the effort of each party “should be proportional to the contribution to the problem”; – capacity:  the effort of each party “should be  in proportion  to  the  capacity  to  contribute”  to  the 

solutions to be  implemented, notably in terms of ʺincome, technology,  institutions and natural resources”;  

Page 21: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

15 

 

– needs: the efforts of each party “should leave room to eradicate poverty and […] should respect the (equal) right of humans to develop”. 

On the basis of all of these works, chapter 3 of this study establishes a methodology for defining the distribution options.  

A.2. Definition and proposal of distribution options

In the third chapter of this study, a method for defining the distribution options  is developed from that of the works of Metz (2002): to be acceptable, a distribution must be compatible with at  least one of the sustainable development principles adopted, and,  if possible, all three. Fur‐thermore, it cannot be counter to the principle of needs. This method is then used to define the distribution options  for  the  four components subject  to distribution  that are examined  in  this study.  

In the sector covered by the ETS, this study identifies a series of factors to take into account in the choice of distribution of auction revenues for this sector. However, it does not put forward any one distribution option. Indeed, the choice of a revenue distribution depends on the impor‐tance given to each of these factors. The literature consulted supplies no scientific arguments or principles of sustainable development for deciding this weighting. 

In the sectors not covered by the ETS, the application of the method to the indicators and the distribution formulae identified in the works consulted has allowed the emission reduction dis‐tribution options set out in Table 6 in this study to be identified.  

The target for GHG emissions reduction can be expressed in three ways, i.e. in terms of:  – level of emissions (in Mt CO2 eq.) to reach in 2020; – amount of reduction in emissions (in Mt CO2 eq.) between 2005 and 2020; – percentage of reduction in emissions between 2005 and 2020.   

For each way of expressing the target, different indicators are used.  For example, to distribute a target expressed as a level of emissions, the population indicator can be used. In contrast, for a target expressed as a percentage of reduction in emissions, a per capita income indicator can be used.  

The indicators used are those identified in the works consulted. These are principally indicators for GHG emissions, GDP,  income and population. Cost and potential  indicators are not avail‐able for this study. Distribution options using these indicators may be calculated subsequent to their  becoming  available. As  far  as  cost  indicators  are  concerned,  the  economic model  that would allow computing them at the regional level do not yet exist. 

For  the share of  renewable energy  in gross  final consumption of energy  (GFCE), given  the absence of studies on distributions of targets in this area, this study is guided by the approach followed for allocating emissions reduction targets. 

Page 22: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

16 

It also takes into account the fact that it is the federal authorities that are responsible for the in‐stallation of wind farms in the North Sea. This makes them directly responsible for a part of the target. The energy production from these wind turbines in 2020 is calculated on the basis of as‐sumptions for the installed capacity and the utilization rate. Several assumptions can be made about the level of electricity output in the North Sea. From the assumptions made in this study, this output represents 1.4 percentage points of the 13% of the national target. This leaves a bal‐ance of 11.6% to be distributed amongst the Regions.  

The distribution between the regions can concern targets expressed in terms of regional contri‐bution  to  the national  target,  i.e.  the  regional consumption of energy produced  from RES di‐vided by the national GFCE. The distribution can also concern targets expressed in terms of the share of renewables in each Region, i.e. the regional consumption of energy produced from RES divided by  the  regional GFCE.  In both  these  cases,  the  targets  can,  like  the  targets  for GHG emissions  reduction,  be  expressed  in  the  three  different ways:  as  a  level,  as  an  increase  in amount, or as a percentage increase. 

The  indicators used are  for GDP,  income, population, energy consumption and RES develop‐ment potential. As  in the case of emission reductions, cost  indicators are not available for this study. Distribution options that use these indicators may be calculated subsequent to their be‐coming available. The 20/20 scenario in WP21‐08 of the Federal Planning Bureau (Bossier et al. 2008) was used to extrapolate the level of GFCE in 2020. The distribution options proposed are indicated in Tables 8 to 11 of this study.  

For the share of renewable energy in transport,  it seems relevant to define this objective at a national  level, especially because  fuel standards,  the  fuel market, and  fiscal  incentives are de‐fined at a national or even European level. The question is, therefore, of knowing at which level of authority to set the responsibility for reaching the target. No scientific argument or principle of sustainable development gives an answer to this question, which is a matter of policy choice.  

A.3. Distribution option analysis

The fourth chapter of this study summarises the main results. For the sector covered by the ETS, where a distribution of emission reductions has already been carried out by the market, the dis‐cussion put  forward  for  the public  revenue distribution options  is qualitative. For  the sectors not covered by the ETS and for the share of renewable energy in GFCE, the distribution options are evaluated quantitatively. Finally, for the share of renewable energy in transport, the discus‐sion is also qualitative.  

In  the sector covered by  the ETS, since  the emissions  reductions are allocated by  the market mechanisms set out in the European package, the distribution question posed by the convention concerns the receipts from the auction of emission permits that are granted to Belgium. On the basis of the works consulted, the following factors should, in any event, be taken into account in the choice of a distribution that the political decision‐makers might make: 

Page 23: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

17 

 

– the fact that businesses in each Region have already been called upon via their expenditure on emissions permits; 

– the  recommendation,  from  the European Directive on  the ETS  sector,  to  set  aside  50% of revenue from emissions permit sales for climate policy, i.e.: –  the financing requirements for the climate policies that each entity will implement; –  the financing requirements for Belgium’s contribution to   the official aid for the climate 

policies  of  developing  countries  that  results  from  the  Copenhagen  agreements  in  the framework on the UNFCCC; 

– the fact that, for the share of the receipts not attributed to climate policy, certain options for recycling revenues correspond to political competences that exist at a given level of author‐ity.  

As indicated earlier, the choice made will depend on the importance given to each of these fac‐tors by  the political decision‐makers,  in  the absence of scientific arguments or sustainable de‐velopment principles for deciding this weighting.  

In  the sectors not covered by  the ETS,  the options  for distributing GHG emission reductions calculated in this study (see Table A, which summarises Table 13 of the study) for the Flemish and Walloon Regions give relatively stable results. They  lead  to GHG emission reduction  tar‐gets for the non‐ETS sectors in 2020 of about 46 Mt CO2 eq. for the Flemish Region and of 23 Mt CO2 eq. for the Walloon Region. In terms of the reduction percentage for these two regions, the targets do not vary much from the national objective of ‐15%.  

For  the Brussels‐Capital Region  (BCR),  the results vary  far more according  to  the distribution formulae and  indicators used. The target for the emissions  level for this Region  in 2020  in the non‐ETS sectors is between 2.9 and 3.9 Mt CO2 eq. In terms of the percentage reduction, the tar‐get is between about ‐3% and ‐30%. This variability is linked to the specific situation of the BCR, notably its low level of per capita emissions, related to characteristics such as its economic struc‐ture and its high urbanisation rate. 

The majority of the distribution options are defined for the whole of the non‐ETS sectors and by Region. The  last  three distributions  in Table A  (LK, LL and LM) have, however, been  estab‐lished differently.  In  these cases,  the emission  targets  that meet  the constraints of  the Climate and Energy package were first defined at the national level for several sectors, on the basis of the 20/20 scenario developed  in WP21‐08 of  the Federal Planning Bureau  (Bossier et al. 2008). Each of  these sectoral  targets was  then distributed among  the Regions,  following distribution formulae and indicators specific to each sector. These regional sectoral targets were then added up to reconstruct a total target for each Region. 

A sensitivity analysis was carried out for these last three distribution options (LK, LL and LM). Another scenario, which was used  in  the preparation of WP 21‐08 and  is characterised by an equalisation of all  the marginal costs and an absence of CDM use, was used. The  results ob‐

Page 24: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

18 

tained show little difference from those obtained from the 20/20 scenario (see the end of Table 13 in the study) and are therefore not included in the Table below.  

The distribution options in Table A were also calculated when excluding the part of the national target that can be reached by buying emissions credits from abroad (CDM, AAU, etc.).  Follow‐ing the 20/20 scenario of WP21‐08, this share could cover 5.8 percentage points in reaching the target of ‐15%, i.e. 4.9 Mt CO2 eq. This would leave a reduction of only 9.2% to be distributed for the non‐ETS sectors  in Belgium between 2005 and 2020. As above, there  is  little difference be‐tween  the different distribution options calculated. These  results are given  in Table 14 of  the study. The purchases of emission credits discussed here can be made equally well by the federal State as by the Regions. 

Table A: Regional GHG emissions reduction targets for non-ETS, expressed in percentage re-duction between 2005 and 2020

Flemish Region

Walloon Region BCR

NA – 2020 level is proportional to2005 GHG emissions (non-ETS) -15,0% -15,0% -15,0%

NB – 2020 level is proportional to population (P) in 2005 -15,7% -14,6% -8,1% NC – 2005-2020 reduction as a level is proportional to disposable income

(DI) in 2005 -14,5% -14,0% -28,1%

ND (=NA) – 2005-2020 reduction as a level is proportional to GHG emissions (non-ETS) in 2005 -15,0% -15,0% -15,0%

NE – 2005-2020 reduction as a % is a linear function of (DI/cap) in 2005 (=EU package) -15,9% -13,8% -14,4%

NF – 2005-2020 reduction as a % is proportional to DI/cap in 2005 -15,8% -13,6% -14,2% NG – 2005-2020 reduction as a % is proportional to GHG/cap in 2005 (non-

ETS sectors) -16,0% -14,2% -7,4%

NH – 2005-2020 reduction as a % is proportional to GHG/GDP (non-ETS sectors) in 2005 -14,5% -17,7% -3,4%

NI – 2005-2020 reduction as a % is proportional to (GHG/cap, DI/cap) in 2005 -15,9% -13,9% -10,8%

NJ – 2005-2020 reduction as a % is proportional to (GHG/cap, GHG/GDP) in 2005 -15,2% -16,0% -5,3%

NK – Sectoral formula 1 (see note 1) -15,0% -14,0% -21,4%

NL – Sectoral formula 2 (see note 1) -14,6% -14,3% -25,0%

NM – Sectoral formula 3 (see note 1) -15,2% -14,5% -15,5%

Source: Federal Planning Bureau * Note: The formulae NK, NL and NM are constructed from distributions specific to each sector. They are described in

detail in section 3.3.2.b of the study.

The results of  the distribution options proposed  for  the  targets  for shares of renewable ener‐gies in the GFCE are shown in Table B (which summarises Table 17 of the study). At the federal level, several assumptions may be made. In this study, it is assumed that the wind turbines in the North Sea would produce 0.61 Mtoe of electricity, which represents a contribution of 1.4%‐point to the national target of 13%. This federal contribution to reaching the target is identical for all the distributions and does not convey the same meaning than the regional shares. Table B therefore does not contain the 4th column, which would repeat this contribution on each line.  

Page 25: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

19 

 

The results are relatively stable for the Flemish Region and the Walloon Region, except for dis‐tributions RD, RG and RC3, commented on below. For the BCR, the variability of the results is, here too, greater than for the two other regions.  

In terms of the share of renewables in the GFCE, apart from the exceptions stated, the different distributions  studied give,  for  the Flemish Region,  target  shares  in  renewables  ranging  from 10.2%  to 12.3%. For  the Walloon Region,  the  target share  in  renewables varies  from 10.5%  to 16,1%. Corresponding to these shares are renewable energy consumption forecasts in the order of 2.6 to 3.2 Mtoe for the Flemish Region in 2020, and 1.5 to 2.3 Mtoe for the Walloon Region.  

The  targets obtained  for  the BCR are,  like  the emissions reduction  targets, more variable, and make up between around 2% and 28% of the share of renewables in the GFCE, i.e. a renewable energy consumption ranging from 0.04 Mtoe to 0.65 Mtoe. 

Distribution options RD, RG  and RC3 give more  contrasting  results  for  the Flemish  and  the Walloon Regions, with lower targets in the Flemish Region – a share in the order of 7%, i.e. 1.8 Mtoe – and higher in the Walloon Region – in the order of 20%, i.e. 2.8 Mtoe. This greater vari‐ability  is owed especially  to  these distributions using distribution  formulae based on  rates of growth, which are more sensitive to variations in the indicators. 

Table B: Regional targets for the share of renewables in the gross final consumption of energy of each Region, 2020

Flemish Region

Walloon Region BCR

RA. European formula (level of shares as a linear function of DD) 10.7% 12.9% 13.2%

RB1. Contribution is proportional to GFCE 11.6% 11.6% 11.6% RC1. Increase in %-points of contribution is proportional to GFCE 10.8% 13.2% 10.5% RD1. Increase in % of contribution is proportional to GFCE/GDP 6.3% 23.2% 1.9% RE1. Share is proportional to GFCE/GDP 10.9% 14.2% 2.9% RF1. Increase in %-points of share is proportional to GFCE/GDP 10.2% 15.5% 3.3% RG1. Increase in % of share is proportional to GFCE/GDP 6.3% 23.1% 2.0% RB2. Contribution is proportional to DI 11.5% 10.4% 19.7% RC2. Increase in %-points of contribution is proportional to DI 10.7% 12.3% 17.2% RD2. Increase in % of contribution is proportional to DI/cap. 7.6% 20.1% 5.3% RE2. Share is proportional to DI/cap. 12.2% 10.5% 11.0% RF2. Increase in %-points of share is proportional to DI/cap. 11.3% 12.4% 9.9% RG2. Increase in % of share is proportional to DI/cap. 7.6% 20.1% 5.3%

RB3. Contribution is proportional to potential 10.4% 15.0% 4.6%

RC3. Increase in %-points of contribution is proportional to potential 6.6% 18.2% 27.9%

RD3. Increase in % of contribution is proportional to potential 5.9% 23.7% 2.6%

RE3. Share is proportional to potential 10.4% 15.0% 4.6%

RF3. Increase in %-points of share is proportional to potential 9.8% 16.1% 4.8%

RG3. Increase in % of share is proportional to potential 5.9% 23.7% 2.6% Source: Federal Planning Bureau * The federal State, from the production of electricity by the North Sea wind farms, contributes 1.4%-points to the

target of 13% ** Contribution: a Region’s production of energy from RES divided by the Country’s GFCE. Share: a Region’s

production of energy from RES divided by the GFCE of the same Region

Page 26: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

20 

The federal contribution of 1.4 percentage points to the national target of 13% is achieved owing to the wind farm in the North Sea. It was assumed that its capacity would be 2080 MW in 2020 and that the growth in the GFCE would be 7.1% between 2005 and 2020. Two sensitivity analy‐ses have been carried out on these parameters. In the first (Table 18 in the study), the wind farm is  less developed  in the North Sea (1250MW). This scenario corresponds to three regional tar‐gets for energy consumption generated from renewable sources that are a little higher in 2020 than  in  the base  scenario given above. The difference  is  in  the order of 0.1 Mtoe  in both  the Flemish Region and the Walloon Region and of 0.01 Mtoe in the BCR. In the second sensitivity analysis (Table 19 in the study), growth in the GFCE between 2005 and 2020 is assumed to be zero.  This  scenario  corresponds  to  three  regional  targets  for  energy  consumption  generated from renewable sources that are a little lower in 2020 than in the base scenario given above. The difference is in the order of 0.15 Mtoe in both the Flemish Region and the Walloon Region and of 0.01 Mtoe  in  the BRC.  It should be noted  that an expansion of capacity  to 2080MW would also be possible, if the area currently set aside for electricity production were to be increased.  

The distribution options in Table B have also been calculated excluding the share of the national target that could be achieved by buying energy produced from renewable sources from abroad (flexibility  mechanisms,  notably  the  “statistical  transfers”).  Following  the  20/20  scenario  in WP21‐08 of the Federal Planning Bureau, the contribution of these flexibility mechanisms to the target of 13% would be 0.7 percentage points, i.e. an output of 2.8 Mtoe. Consequently, it would be necessary to distribute a share of only 12.3% instead of 13%. Compared to the results in Ta‐ble B, the share to achieve would decrease, on average, by 0.6 percentage point in the Flemish Region, by 0.9 percentage point in the Walloon Region and by 0.4 percentage point in the BCR. These  results  are  given  in  Table  20  of  the  study.  The  statistical  transfers  in  question  could equally well be made by the Federal State as by the Regions. 

In the case of the share of renewable energies in transport, it seems relevant to define the tar‐get of 10% at the national level, especially since fuel standards, the fuel market, and fiscal incen‐tives are defined at a national or even European level. The question is, therefore, of knowing at which  level of  authority  to  set  the  responsibility  for  reaching  the  target.  It  is not within  the scope of  this study  to  take a position on  this choice, which pertains  to political authority. As stated above, no  scientific argument or principle of sustainable development provides an an‐swer to this question, which is a matter of policy choice. In any event, it is important to under‐line  that a cooperation agreement should make explicit  the commitments of each  level of au‐thority in terms of resources committed in order to achieve the national target. 

In conclusion,  this study analysed distribution options  in Belgium  for  four  important compo‐nents of the European climate en energy package.  

In the ETS sector, the receipts from emission quotasʹ auctions have to be distributed. This study does not propose any distribution, but recalls some factors to be taken into account in the politi‐cal choice of a distribution.  

Page 27: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

21 

 

The results obtained for the distribution options calculated in this study show different trends according to whether they are for distribution of targets for emissions in the non‐ETS sectors or for shares of  renewable energy  in  total energy consumption,  in any event  for  the  two  largest regions in the country.  

In  the case of distribution options  for emissions  reduction  targets  in  the non‐ETS sectors,  the target worked out  (Table A)  is generally higher  for  the Flemish Region  than  for  the Walloon Region. Indeed,  indicators such as disposable  income, disposable income per capita and GHG emissions per capita are higher in the Flemish region. The exception to this relative stability is the case where  the  indicator of GDP  intensity  in GHG emissions  is used,  this  intensity being higher in the Walloon Region. 

In the case of distribution options for the share of renewable energy, the target worked out (Ta‐ble B) is generally higher for the Walloon Region than for the Flemish Region. This depends on the  indicator used.  Indeed, energy  intensity and potential are significantly higher  in  the Wal‐loon Region than in the Flemish Region. The results are more variable when disposable income (per level or per capita) is used as indicator.  

For these two sets of distribution options, the results worked out for the BCR show a higher de‐pendence  on  the  choice  of  distribution  formulae  and  indicators,  owing  to  its  specific  urban characteristics. 

Finally, as far as the share of renewable energy in transport is concerned, this study recalls some arguments that speak for having the same objective in all Regions.  

B. Recommendations

The distribution of targets and public revenues from the Climate and Energy package between the Belgian levels of authority is a political choice. From a sustainable development perspective, where horizontal coordination of policy making is considered an asset, there is no scientific evi‐dence that provides undisputable criteria for attributing responsibility for achieving the target to one or another level. A political judgment has to be made.  

This study calculates a set of distribution options, without taking a position in favour of one or another of  them.  Several of  these distributions  could be  reviewed  if  certain  information was specified, notably information on the development potentials of renewable energies or on gross regional income (GRI). Other distributions could also be suggested with the help of studies on the costs of reducing GHH emissions or on the costs of developing renewable energies.  

As  for  the procedure by which  the political  choice of distribution would be decided,  recom‐mendations can be made, on the one hand on the targets (3 recommendations) and, on the other hand, on the policies for achieving them (a 4th recommendation). 

Page 28: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

22 

A  first  recommendation on  the  targets and  their distribution  is on  the  indicators  to be used.  Indeed,  in order to distribute the targets and emission permit revenues,  it seems  important to take into account regional particularities. The choice of indicators has to reflect the complexity of the Belgian context as accurately as possible. For example, the  income  indicator will be the GRI or DI rather than the GDP, which was used in the European package.   

A second recommendation on  the  targets and  their distribution relates  to  the consistency be‐tween the distributions of different targets and revenues. In order to create Belgian “packages” that ensure this consistency, at least two approaches can be envisaged: – A first approach would be to create packages using the methods used for making distribu‐

tions among the EU Member States in the Climate and Energy package and to apply them to Belgium’s  internal distributions, adapting  these assumptions  to  take  into account  regional particularities. To illustrate this point with an example, it would be possible to create a pack‐age  that  combines, on  the one hand, a distribution  that would be a  linear  function of per capital income for emissions reductions in the non‐ETS sectors (distribution NF in Table A) with, on the other hand, a distribution that would be a linear function of regional disposable income for the target for the share of renewables in energy consumption (RA in Table B). 

– A second approach would be to group distributions based on different principles, in order to better respond to Metz’s proposal (2002) for compatibility with a maximum of the  principles from the three used here. There are many possible combinations. It would be possible, to il‐lustrate this point with just one example, to create a package that combines, on the one hand, a distribution based on the per capita income (distribution NF in Table A – principles of re‐sponsibility and capacity) for the emissions reductions in the non‐ETS sectors, with, on the other hand, a distribution based on the potential (from RB3 to RG3 in Table B – principle of capacity)  for  the  target  for  the  share of  renewables  in  energy  consumption. This  example combines a higher emissions reduction target  for  the Flemish Region  than  for  the Walloon Region, and,  inversely, a higher  target  for  the share of renewables  for  the Walloon Region than for the Flemish Region, which conforms to the general trends observed  in the conclu‐sion to the survey.  

A third recommendation on the targets and their distribution concerns the understanding, by the general population and the stakeholders, of the choices made by the decision maker. To en‐sure  the best possible  level of understanding of  the proposed distributions  in Belgium and  to facilitate  the debate,  it  seems useful  to  favour  those distributions  that  express  the  targets  in units that are the same as those in the European package, i.e. shares of total permit sales receipts in 2020, percentage reductions between 2005 and 2020 for non‐ETS sector emissions reductions, and shares of renewable energy as a percentage of energy consumption.  

A fourth and last recommendation is on sharing the political effort so that these targets can be reached. These efforts should be consistent and should develop synergies between them. This cannot be achieved without cooperation agreements that are as much on the targets as on the commitments  to make at different policy  levels and that are mutually reinforcing  in order  for 

Page 29: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

23 

 

the  targets  to be  reached. These agreements would also precisely define  the  commitments of each level of power in terms of reporting to the European Commission.    

Page 30: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

24 

 

 

Page 31: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

25 

1. Inleiding

De voorliggende studie geeft een antwoord op de vraag van de heer Magnette, federaal minis‐ter van Klimaat en Energie, bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling. In december 2008 heeft hij het Federaal Planbureau gevraagd naar een studie over de mogelijkheden om de doelstellingen en  overheidsontvangsten  uit  het  “pakket  uitvoeringsmaatregelen  voor  de  EU‐doelstellingen  inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020”, ook het “klimaat‐ en energiepakket” geheten, te verdelen voor België. 

De overeenkomst waarop deze studie steunt, bepaalt dat die verdelingen op middellange ter‐mijn (2020) verenigbaar moeten zijn met de bezorgdheden van een duurzame ontwikkeling op lange  termijn  (2050), met  inbegrip van die van het klimaatbeleid. Die verenigbaarheid  is con‐form de toepassing van de artikelen 2 en 3 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inza‐ke klimaatverandering (UNFCCC). 

Deze studie definieert verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen en overheidsontvangsten uit het klimaat‐ en energiepakket die verenigbaar zijn met beginselen van duurzame ontwikke‐ling. Om de beleidsmakers te informeren, belicht zij de redeneringen die de grondslag van die verdelingsmogelijkheden vormen en berekent zij de resultaten ervan. Zij  laat het evenwel aan de beleidsmakers over om een keuze uit die mogelijkheden te maken. 

Het UNFCCC, dat de strijd tegen klimaatverandering op mondiaal niveau beheert, verwijst ex‐pliciet naar duurzame ontwikkeling. In artikel 2 van het Verdrag wordt bepaald dat de ultieme doelstelling is ʺʺeen stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Dit niveau dient te worden bereikt binnen een tijdsbestek dat toereikend is om ecosystemen in staat te stellen zich op natuur‐lijke wijze aan  te passen aan klimaatverandering,  te verzekeren dat de voedselproduktie niet  in gevaar komt en de economische ontwikkeling op duurzame wijze te doen voortgaan.ʺ In artikel 3 (paragraaf 5) wordt bovendien bepaald dat ʺde Partijen dienen samen te werken ter bevordering van een ondersteu‐nend en open internationaal economisch stelsel dat leidt tot een duurzame economische groei en ontwikke‐ling van alle Partijen, met name Partijen die ontwikkelingslanden zijn, hen aldus in staat stellend de aan klimaatverandering verbonden problemen beter tegen te gaan.ʺ  

Om de klimaatverandering tegen te gaan en op basis van het 2e Evaluatierapport van het IPCC, heeft de Europese Unie zich vanaf 1996 tot doel gesteld (Europese Raad, 1996) de gemiddelde temperatuurstijging  op  aarde  te  beperken  tot  2°C. De  EU  heeft  dus  het  streefdoel  van  het UNFCCC concreet omgezet. Die 2°C‐doelstelling kan volgens het 4e Evaluatierapport van het IPCC  (Syntheserapport, Samenvatting voor de beleidsmakers,  tabel SPM‐6), vertaald worden door de wil om de mondiale BKG‐uitstoot met  ten minste 50 %  te verminderen  in 2050 ten opzichte van  1990  en  tussentijdse doelstellingen  te bepalen. Datzelfde  rapport vermeldt  ook dat, in het merendeel van scenario’s die bestudeerd werden door het IPCC, de uitstoot van de 

Page 32: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

26 

industrielanden  tussen 1990 en 2050 met minstens 80 % zou moeten dalen om een dergelijke doelstelling te bereiken.  

Europese doelstellingen

In dat opzicht heeft de Europese Raad van maart 2007 beslist om de Europese uitstoot in 2020 met 30 %  te verminderen  ten opzichte van 1990, voor zover ook andere  landen zich daartoe verbinden. Zonder een dergelijk internationaal akkoord, heeft de Europese Unie zich ertoe ver‐bonden haar uitstoot met minstens 20 % terug te dringen ten opzichte van 1990.  

Om die Europese reductiedoelstelling van minstens 20 % ten opzichte van 1990 te verwezen‐lijken, hebben de Raad en het Parlement eind 2008 een geheel van richtlijnen aangenomen, het genaamde klimaat‐ en energiepakket. Naast maatregelen over de opvang en de opslag van CO2, omvat dat Europees pakket richtlijnen over de herziening van de Gemeenschapsregeling voor de handel in emissierechten (Emissions Trading System of ETS) voor de periode 2013‐2020, over de uitstootvermindering van BKG in sectoren die niet onder het ETS vallen (non‐ETS‐sectoren), en over de bevordering en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (HEB).  

Voor de Europese uitstootvermindering van BKG, onderscheidt het klimaat‐ en energiepakket enerzijds de ETS‐sector (die omvat de energieproducerende industrieën en de energie‐ of broei‐kasgasintensieve  industrieën  ; de  luchtvaart zal vanaf 2012 worden toegevoegd, de chemische sector volgt vanaf 2013) en anderzijds de sectoren die niet onder het ETS vallen, de zogenoemde non‐ETS‐sectoren  (die  omvatten  de  residentiele  sector,  de  diensten,  het  vervoer  en  de  lichte industrie, de landbouw, enz.). De ETS‐sector vertegenwoordigde in 2005 ongeveer 40 % van de BKG‐uitstoot in de EU‐27 en in België. De non‐ETS‐sectoren vertegenwoordigden 60 % van de uitstoot. Na 2012, met de opname van nieuwe sectoren zoals de  luchtvaart en de chemie, zou het ETS‐aandeel stijgen1 tot ongeveer 42 % van de uitstoot in de EU‐27 en ongeveer 46 % in Bel‐gië. De sterkere toename  in België  is het gevolg van de grote aanwezigheid van de chemische nijverheid in ons land.  

De reductiedoelstellingen voor BKG in Europa zien er als volgt uit:  – Voor de ETS‐sector, is de reductiedoelstelling van 21 % tussen 2005 en 2020 enkel op Euro‐

pees niveau gedefinieerd. Het klimaat‐ en energiepakket definieert het totaal aantal emissie‐rechten dat jaarlijks wordt uitgegeven. Aan elke lidstaat wordt een percentage van dat totaal toegewezen. De  lidstaten  organiseren  vervolgens  een  veiling  van  die  emissierechten,  die toegankelijk is voor alle Europese ondernemingen. De lidstaten houden de opbrengsten van die verkoop, die voor hen een opportuniteit vormen.  

– Voor de non‐ETS‐sectoren, wordt de Europese reductiedoelstelling van 10% tussen 2005 en 2020 verdeeld over alle lidstaten. Ze krijgen elk een andere reductiedoelstelling toegewezen.  

Wat de  hernieuwbare  energiebronnen  (HEB)  betreft,  stemt de Europese doelstelling  overeen met een aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (BFEV) dat minstens                                                            1  De nieuwe aandelen van het ETS worden berekend op basis van de emissiegegevens van 2005.  

Page 33: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

27 

gelijk is aan 20% in 2020. Elke lidstaat krijgt een eigen doelstelling voor het geheel van de HEB. In de vervoerssector (uitgezonderd luchtvaart en zeevaart) zou het HEB‐aandeel minstens 10 % moeten bereiken in 2020. Die doelstelling is gelijk voor alle lidstaten.  

Doelstellingen en opportuniteiten in België

Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket dus vier belangrijke elementen die verdeeld moeten worden over de Gewesten en de federale overheid.  

Voor het domein van de uitstootvermindering van BKG: – in de ETS‐sector wordt de uitstoot op Europees niveau verdeeld via marktmechanismen. De 

verkoopopbrengsten  van  de  te  veilen  emissierechten moeten  dus worden  verdeeld;  voor België gaat het om een aandeel van 2,48% in het Europese totaal; 

– in de non‐ETS‐sectoren is de te verdelen doelstelling de BKG‐uitstoot met 15% verminderen tussen 2005 en 2020. 

Voor het domein van de HEB:  – Voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV is de te verdelen doelstelling een ver‐

hoging van dat aandeel tot 13 %;  – Voor het aandeel hernieuwbare energie in het totaal energieverbruik in het vervoer is de te 

verdelen doelstelling een verhoging van dat aandeel tot 10 %. 

Wanneer de verschillen tussen Gewesten, zoals bijvoorbeeld verschillen  in economische struc‐tuur, geografie of ruimtelijke ordening, leiden tot een verschillende verdeling van de doelstel‐lingen,  legt deze  studie de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstelling bij de Gewesten. Wanneer de doelstelling niet verschilt  tussen de Gewesten,  rijst de vraag bij welk beleidsniveau de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstelling moet worden ge‐legd. Voor dit laatste geval geeft de voorliggende studie een overzicht van de argumenten die pleiten voor de  toewijzing van de verantwoordelijkheid voor de doelstelling aan een bepaald beleidsniveau, met als doel de beleidsmakers daaromtrent te informeren.  

De voorliggende studie gaat niet in op de beleidsmaatregelen die nodig zijn om de doelstellin‐gen te bereiken, noch op het beleidsniveau dat het best geplaatst is om die maatregelen te im‐plementeren. Volgens het subsidiariteitsbeginsel draagt elk beleidsniveau binnen het raam van zijn bevoegdheden bij tot de verwezenlijking van het geheel van de doelstellingen. De federale overheid, waarvan het beleid betrekking heeft op het volledige grondgebied, draagt in alle ge‐val bij  tot de verwezenlijking van de doelstellingen die verdeeld werden onder de Gewesten. De Gewesten en de federale overheid zouden steeds samenwerkingsakkoorden moeten sluiten om hun verbintenissen  in  termen van doelstellingen, maar ook qua aan  te wenden middelen, vast te leggen.  

Een voorbeeld  is het samenwerkingsakkoord van 8 maart 2004 over de  lastenverdeling onder het  Kyotoprotocol.  Enerzijds worden  de  reductiedoelstellingen  voor  BKG  van  de Gewesten 

Page 34: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

28 

vastgelegd  en zijn de Gewesten verantwoordelijk voor het neerleggen van de  emissierechten onder  het  Kyotoprotocol.  Anderzijds  omvat  dit  akkoord  een  verplichting  voor  de  federale overheid om initiatieven te nemen om de emissies te reduceren en bijkomende emissiekredieten te verwerven in het buitenland.  

Die doelstellingen en opportuniteiten verdelen

Het doel van deze studie is een analyse te maken van de verdelingsmogelijkheden over de Ge‐westen en de  federale overheid van de veilingopbrengsten van de emissierechten en van de drie doelstellingen2, namelijk de volgende vier componenten: 1. de veilingopbrengsten van de emissierechten in de ETS‐sector, 2. de emissiereductiedoelstelling in de non‐ETS‐sectoren, 3. de hernieuwbare energiedoelstelling, 4. de doelstelling hernieuwbare energie in het vervoer.  

Die vier elementen worden in deze studie afzonderlijk geanalyseerd. Er bestaan uiteraard syn‐ergieën tussen de vier bestudeerde domeinen. Vaak draagt de verwezenlijking van één van de doelstellingen bij tot de verwezenlijking van de twee andere doelstellingen. Hier vindt u enkele concrete voorbeelden van die interacties. – De ontwikkeling van HEB maakt het mogelijk de BKG‐uitstoot te verminderen  indien her‐

nieuwbare energie daarbij fossiele energie vervangt. – Een hoge energieprijs als gevolg van de invoering van emissierechten maakt hernieuwbare 

energie competitiever. – Omgekeerd heeft een toename van het HEB‐aandeel in het energieverbruik een neerwaartse 

invloed op de prijs van de emissierechten.  – Een  daling  van  het  energieverbruik  als  gevolg  van  broeikasgasreducerende maatregelen, 

doet het HEB‐aandeel in dat verbruik toenemen.  

Deze studie  is een empirische analyse van de verschillende verdelingsmogelijkheden van die doelstellingen en ontvangsten. Die mogelijkheden zijn uitgewerkt met verschillende benaderin‐gen, formules en indicatoren. De volgende concepten werden gebruikt om die mogelijkheden te kunnen afbakenen (definities in het bijgevoegde glossarium). 

De term verdelingsbenadering wordt gebruikt om aan te geven tussen welke entiteiten de ver‐deling van de doelstellingen en de ontvangsten wordt overwogen. Voorbeeld: verdeling tussen activiteitensectoren of verdeling tussen de Gewesten en de federale overheid, of een combinatie van beide. 

Voor elke verdeling van een doelstelling of van ontvangsten over verschillende entiteiten wordt een verdeelsleutel toegepast die beschrijft hoe de verdeling wordt berekend, m.a.w. hoe ze aan                                                            2  Deze studie gaat over de doelstellingen, en niet over de middelen om die te bereiken. De flexibiliteitsmechanismen 

zullen in deze studie dus niet rechtstreeks behandeld worden, ook al wordt met hun bestaan rekening gehouden in de kwalitatieve discussie van die verdelingen. Het klimaat‐ en energiepakket voorziet  immers  in de mogelijkheid om gebruik te maken van flexibiliteitsmechanismen om de vastgestelde doelstellingen te helpen bereiken. 

Page 35: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

29 

elke  beschouwde  entiteit  een  individuele  doelstelling  of  ontvangst  toekent,  en  op  basis  van welke  indicator(en). Voorbeeld:  de  uitstootvermindering  tussen  2005  en  2020  is  een  lineaire functie  (verdeelsleutel) van het bbp per  inwoner.  In dit voorbeeld  is het bbp per  inwoner de gebruikte indicator om de verdeling te berekenen.  

Een verdelingsmogelijkheid  combineert de keuze van  een benadering met die van  een ver‐deelsleutel en een of meer  indicatoren. Ze omvat een keuze van parameters of wegingen die nodig zijn voor de concrete toepassing van de benadering en de sleutel. Het gaat bijvoorbeeld om het specificeren van de parameters van de lineaire functie die het bbp per inwoner koppelen aan de reductiedoelstelling.  

Page 36: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

30 

2. Voorbeelden van bestaande verdelingen of van verdelingen in studies

Dit hoofdstuk beschrijft de beginselen en de methodes die  in  enkele  studies en  toepassingen werden gebruikt voor de verdeling van doelstellingen en overheidsontvangsten, hetzij voor het klimaatbeleid, hetzij in andere beleidsdomeinen, in België of in andere landen. Deze studie wil geen exhaustief  literatuuroverzicht geven, maar wel een eerste  lijst van mogelijke verdelingen opmaken. Enkel de aspecten die relevant zijn voor deze studie worden behandeld.  In het bij‐zonder de  indicatoren die nuttig zijn voor het onderscheid  tussen de  industrielanden worden beoogd. 

Elke verdeling impliceert een of meer indicatoren en een verdeelsleutel. – Een indicator is een variabele die kan worden waargenomen (of die althans in theorie waar‐

neembaar  is)  in  elke  entiteit  (land,  gewesten,  gemeenten, …),  zoals  het  bbp  of  de  BKG‐uitstoot, en die een fenomeen of een problematiek vertegenwoordigt. 

– een verdeelsleutel is een methode die toelaat, op basis van de waarden van de indicatoren in elke entiteit, te bepalen wat de bijdrage van elke entiteit zal zijn tot de verwezenlijking van de doelstelling die werd vastgelegd voor het geheel van die entiteiten.  Indien het gaat om ontvangsten, bepaalt de verdeelsleutel de manier waarop die bedragen worden verdeeld.  

Dit hoofdstuk bestaat uit vier paragrafen, die achtereenvolgens betrekking hebben op de BKG‐uitstoot van de ETS‐sector, de BKG‐uitstoot van de non‐ETS‐sectoren, het geheel van de her‐nieuwbare energiebronnen en de hernieuwbare energie  in de vervoerssector.  In elk paragraaf worden de verdelingen van doelstellingen en ontvangsten uit het Europees pakket beschreven, gevolgd door voorbeelden van verdelingen uit de literatuur.  

2.1. Verdelingen in de ETS-sector

Het klimaat‐ en energiepakket stelt voor de BKG‐uitstoot van de ETS‐sector op Europees niveau met 21 % terug te dringen tussen 2005 en 2020. Om die doelstelling te verwezenlijken, versterkt het pakket de Gemeenschapsregeling voor de handel  in emissierechten (European Trading Sys‐tem of ETS) dat tot stand kwam via de Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (EU (2009)). Voor de periode 2013‐2020 zal de EU elk  jaar een aantal emissierechten uitgeven die overeenstemmen met het niveau dat vereist is om de reductiedoelstelling van de ETS‐sector te bereiken. Een deel van die rechten zal door de  lidstaten per opbod verkocht worden aan de ondernemingen van de ETS‐sector, het overige deel wordt gratis toegewezen. De ondernemingen kunnen dan die rechten verkopen of kopen  op de markt voor  verhandelbare  emissierechten. De Richtlijn maakt  ook  koppelingen met  andere  flexibiliteitsmechanismen  van  het Kyotoprotocol, maar  die  koppelingen worden niet nader toegelicht in de voorliggende studie.  

Page 37: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

31 

De verdeling van de emissiereducties  in de ETS‐sector gebeurt dus volgens de wetten van de markt, met een nivellering van de marginale reductiekosten en een minimalisering van de totale reductiekosten. Het is ook die verdeling die zal bepalen hoe de emissiereducties over de onder‐nemingen en de Gewesten van België verdeeld zullen worden. Die verdelingen hoeven dus niet besproken te worden in het kader van de voorliggende studie. 

Het klimaat‐ en energiepakket voorziet evenwel  in een verdeling, over de  lidstaten, van de te veilen  emissierechten  aan  de  ondernemingen  van de  ETS‐sector  en  in  een  verdeling  van  de opbrengsten van die veiling. Dit paragraaf beschrijft de verdeling van die te veilen emissierech‐ten  in het klimaat‐ en energiepakket en overloopt enkele mechanismen voor de verdeling van de opbrengsten over politieke entiteiten. 

2.1.1. Verdeling in het Europees klimaat- en energiepakket

In het Europees klimaat‐ en energiepakket worden de te veilen emissierechten vooral verdeeld op basis van de CO2‐uitstoot van de ETS‐sector in 2005. 

Elke lidstaat ontvangt een hoeveelheid emissierechten (quota) om te veilen en kan vrij beschik‐ken over de opbrengst van die verkoop. Die quota worden als volgt berekend:  – 88 % van alle te veilen rechten wordt verdeeld op basis van de uitstoot van de ETS‐sector in 

2005 (of van het gemiddelde 2005‐2007 indien dat hoger is). Voor België bedroeg die uitstoot 55,363 Mt CO2 (2005) op een Europees totaal van 2156,9 Mt (ramingen door het FPB op basis van  de  Europese  Commissie  (2007)  en  Europese  Commissie  (2008)),  of  een  aandeel  van 2,26 %.  

– 10 % van de rechten wordt verdeeld volgens een additioneel percentage dat opgenomen is in bijlage  IIa  van  het  voorstel  van Richtlijn  van  het  Europees  Parlement  en  de Raad, COM (2008) 16. Voor België gaat het om 10 %. Het aandeel van de aan België toegewezen rechten wordt dus 2,26% *1,1 = 2,48 %.  

– de  resterende  2 % wordt  verdeeld  onder  de  nieuwe  lidstaten  en  het  aandeel  van  België wordt dus door die component niet gewijzigd. 

De Richtlijn (artikel 10) bepaalt dat ʺde lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt. Ten minste  50 % van de opbrengsten uit de veiling van de emissierechten moet worden gebruikt’ voor beleidsmaatregelen om de klimaatverandering te‐gen te gaan.  

In het scenario 20/20 van WP 21‐08 van het Federaal Planbureau (Bossier et al. 2008) worden de ontvangsten van die veiling voor België geraamd op 900 miljoen euro in 2020. Die raming moet met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd aangezien er onzekerheid bestaat over het aantal rechten die effectief geveild zullen worden en over de prijs van die emissierechten.  

Page 38: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

32 

2.1.2. Voorbeelden van verdeling van ontvangsten tussen politieke entiteiten

Er  bestaan  in België,  naast  het  klimaatbeleid,  andere domeinen waarin  ontvangsten worden verdeeld  tussen politieke  entiteiten  (van de  gemeenten  tot de  federale  overheid). Dat  is met name het geval voor de Gemeentefondsen die voortaan worden georganiseerd door de Gewes‐ten, en de bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten van 16 januari 1989. Die twee gevallen worden onderzocht in Bijlage 1.  

2.2. Verdelingen in de non-ETS-sectoren

De non‐ETS‐sectoren omvatten de sectoren die niet vallen onder Richtlijn 2003/87/EG  tot vast‐stelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, namelijk vooral de residentiele sector, de diensten, het vervoer, de lichte industrie en de landbouw. 

Voor de lidstaten van de EU‐27 stipuleert het klimaat‐ en energiepakket (zie EU(2009c)) dat, om de totale Europese BKG‐uitstoot met 20 % te verminderen tussen 1990 en 2020, de BKG‐uitstoot van de non‐ETS‐sectoren tussen 2013 en 2020 niet hoger mag zijn dan een lineair groeipad dat in 2009 start op een niveau dat gelijk  is aan de gemiddelde uitstoot tussen 2008 en 2010 en  in 2020 eindigt op het niveau voorzien  in de Richtlijn. De vastgelegde gemiddelde reductie voor de Europese BKG‐uitstoot  in de non‐ETS‐sectoren bedraagt dus 10 % tussen 2005 en 2020. In‐dien er een  internationale overeenkomst wordt bereikt, zal de totale Europese emissiereductie 30 % bedragen en zou de methode uit deze studie opnieuw kunnen worden  toegepast om de overeenkomstige verdelingen te berekenen.  

2.2.1. Verdeling in het Europees klimaat- en energiepakket

Het klimaat‐ en energiepakket specificeert voor elke lidstaat een reductiedoelstelling die werd berekend met behulp van  een  lineaire  functie van het bbp per  inwoner  in  2005. Die  lineaire functie wordt bepaald rekening houdend met twee randvoorwaarden:  – de evolutie van de emissies tussen 2005 en 2020 is vervat tussen ‐20 % en +20 %,  – de emissiereductie van een land met een bbp/inwoner dat gelijk is aan het Europees gemid‐

delde, bedraagt ‐12 %. 

De  lineaire  functie verschilt bovendien naargelang het bbp/inwoner  lager of hoger  is dan het Europees gemiddelde. – Voor de  landen met een bbp/inwoner  lager dan het gemiddelde, wordt de doelstelling als 

volgt berekend. Bulgarije, dat het  laagste bbp/inwoner heeft  in Europa, krijgt een doelstel‐ling van +20 % (zijn emissies mogen toenemen). De overige lidstaten krijgen een doelstelling gelijk aan:  Reductie van land i = (bbp/inw.EU27 – bbp/inw.i) / (bbp/inw.EU27 – bbp/inw.Bulgarije) * 32% ‐12%3. 

                                                           3 De parameters van die twee lineaire functies worden zodanig bepaald dat zij rekening houden met de twee hierboven 

aangehaalde randvoorwaarden. Indien het bbp/inwoner van land i gelijk is aan het Europees gemiddelde, wordt de eerste term geannuleerd en bedraagt de doelstelling  ‐12 % in beide gevallen. Indien daarentegen het bbp/inwoner 

Page 39: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

33 

– voor de  landen met een bbp/inwoner hoger dan het gemiddelde, wordt de doelstelling als volgt berekend. Ierland, dat het hoogste bbp/inwoner in Europa heeft (met uitzondering van Luxemburg dat ook een reductiedoelstelling krijgt  toegewezen van  ‐20 %), krijgt een doel‐stelling van ‐20 %. De overige lidstaten krijgen een doelstelling gelijk aan:  Reductie van land i= (bbp/inw.EU27 – bbp/inw.i) / (bbp/inw.EU27 – bbp/inw.Ierland) * (‐8%) ‐12% 

Voor België bedraagt die reductie 15 % tussen 2005 en 2020, of een in 2020 niet te overschrijden emissieniveau van 71,9 Mt CO2 eq. (berekend op basis van NKC 2009bron: EU 2009c). 

De Richtlijn voorziet in verschillende flexibiliteitsmechanismen:  – een lidstaat mag een hoeveelheid van maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte van het 

volgende  jaar eerder gebruiken; hij kan ook het ongebruikte deel zonder restrictie overdra‐gen naar de volgende jaren tot 2020. 

– Een  lidstaat mag maximaal  5 %  van  zijn  jaarlijkse  emissierechten  voor  een  bepaald  jaar overdragen naar andere lidstaten, voor zover hij, op het ogenblik van de overdracht, voldoet aan de bepalingen van de Richtlijn.  

– Een lidstaat mag het ongebruikte deel van zijn jaarlijkse emissierechten overdragen naar an‐dere lidstaten voor zover hij, op het ogenblik van de overdracht, voldoet aan de bepalingen van de Richtlijn.  

– Het jaarlijks gebruik van kredieten door elke lidstaat conform de paragrafen 1, 2 en 3 van de Richtlijn mag niet meer bedragen dan 3 % van de broeikasgasemissies in 2005. Die kredieten kunnen tussen lidstaten worden overgedragen. De lidstaten met als doelstelling een emissie‐reductie (waaronder België met een reductiedoelstelling van 15 %) of een verhoging  (som‐mige landen mogen hun emissies verhogen) die lager is dan 5 %, kunnen jaarlijks extra kre‐dieten gebruiken gelijk aan 1 % van hun geverifieerde emissies  in 2005 uit projecten  in de minst ontwikkelde  landen en kleine eilandstaten  in ontwikkeling, mits ze voldoen aan de bepalingen uit de Richtlijn.  

2.2.2. Voorbeelden van verdelingen van BKG-emissiereducties

Er bestaat een overvloed aan literatuur over de verdeling van de BKG‐emissiereducties tussen landen of regio’s in de wereld die nodig zijn om het klimaat te stabiliseren. De teksten die voor deze studie werden geraadpleegd, kunnen worden opgedeeld in twee categorieën:  – de eerste categorie behandelt de beginselen waarop een dergelijke verdeling kan berusten, 

zonder in te gaan op concrete toepassingen van die beginselen.  – de tweede categorie bestudeert concrete verdelingsmogelijkheiden en behandelt de beginse‐

len daarover slechts oppervlakkig. 

                                                                                                                                                                          van land i gelijk is aan dat van Bulgarije (resp. Ierland), dan is de ratio van de eerste term gelijk aan 1 (resp. ‐1) en bedraagt de berekende doelstelling wel degelijk 32%‐12% = 20 % (resp. ‐8%‐12% = ‐20%). 

Page 40: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

34 

a. Beginselen

Dit punt onderzoekt de beginselen die werden gehanteerd om de verdeling van de  reductie‐doelstellingen voor BKG  te  rechtvaardigen. De geraadpleegde werken zijn Metz et al.  (2002), Ringius et al. (2002) en Schmidt (2007). 

Het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat de sok‐kel vormt voor alle daaropvolgende akkoorden,  citeert  in artikel 3 de beginselen waarop het klimaatbeleid zou moeten steunen. De verdelingsinspanningen moeten dus gebeuren:  – ʺop basis van billijkheid  en  in overeenstemming met hun gezamenlijke, doch verschillende, verant‐woordelijkheden en onderscheiden mogelijkhedenʺ,  

– met inachtneming van de ʺspecifieke behoeften en de bijzondere omstandighedenʺ van de landen die betrokken zijn bij de verdeling,  

– door het toepassen van het voorzorgsbeginsel:  ʺmag gebrek aan volledige wetenschappelijke ze‐kerheid niet als grond dienen voor uitstel van die maatregelenʺ, 

– met ʺeen goede kosten/baten‐verhoudingʺ, – op een manier die leidt tot ʺeen duurzame ontwikkelingʺ, – zonder het creëren van ʺwillekeurige of niet te verantwoorden discriminatie of een verkapte beper‐king van de internationale handelʺ. 

Op basis van die beginselen citeren verschillende auteurs, met name Ringius et al. (2002), over‐genomen door Metz et al. (2002), de drie volgende beginselen als discussiebasis voor de interna‐tionale verdeling van de inspanningen.  

Verantwoordelijkheid: de inspanning van elke partij ʺzou evenredig moeten zijn met haar bijdrage aan het probleemʺ4; dit beginsel verwijst naar het principe van ʺde vervuiler betaaltʺ. Elk Gewest heeft specifieke BKG‐emissieniveaus, afhankelijk van de economische structuur en de aanwezi‐ge  infrastructuur. De bijdragen van elk Gewest aan de opwarming zijn dus verschillend, wat verschillende inspanningen kan vergen. 

Capaciteit: de  inspanning van elke partij ʺzou evenredig moeten zijn met haar capaciteit om bij  te dragenʺ5 aan de uit te voeren oplossingen, en die hangt af van ʺinkomen, technologie, instituties en natuurlijke hulpbronnenʺ6. In dit kader omvat het begrip  ʺcapaciteitʺ het concept potentieel, dat de materiële mogelijkheden voor emissiereductie bepaalt. De drie Gewesten hebben in elk geval verschillende  capaciteiten op het vlak van  inkomen,  technologie  en natuurlijke hulpbronnen, wat de toepassing van dit beginsel rechtvaardigt.  

Behoeften: de inspanningen van elke partij ʺzouden verenigbaar moeten zijn met de uitroeiing van de armoede  en  [...] zouden de  (gelijke)  rechten van  iedere mens op ontwikkeling moeten  eerbiedigenʺ7. Vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling staat de tegemoetkoming aan de huidige en                                                            4  Vertaling FPB van “should be proportional to the contribution to the problem”. 5  Vertaling FPB van “should be in proportion to the capacity to contribute”. 6  Vertaling FPB van “income, technology, institutions and natural resources”. 7  Vertaling FPB van “should leave room to eradicate poverty and […] should respect the (equal) right of humans to develop”. 

Page 41: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

35 

toekomstige noden centraal in elke benadering. Deze kwestie is dus ook relevant voor het recht op bevrediging van de behoeften conform de geldende consumptiepatronen. Bovendien hebben de Gewesten van ons  land verschillende specifieke kenmerken (economische structuur, bevol‐kingsdichtheid, ruimtelijke ordening …) die verklaren dat hun respectieve BKG‐emissieniveaus verschillen. Het type inspanningen dat nodig is om hun ontwikkeling duurzaam te maken, zal bijgevolg ook verschillend zijn. Het behoeftebeginsel erkent dit. 

Volgens die auteurs moet een verdelingsakkoord, wil het aanvaardbaar zijn, minstens verenig‐baar zijn met één en indien mogelijk met alle drie de beginselen. Bovendien mag het niet strijdig zijn met het behoeftebeginsel. De voorgestelde verdeelsleutels, ten slotte, zouden minstens twee en indien mogelijk de drie beginselen moeten combineren.  

Die drie algemene beginselen hebben betrekking op de drie componenten van één duurzame ontwikkeling. Zij kunnen vergeleken worden met de drie belangrijkste doelstellingen van één duurzame ontwikkeling, die  in hun geheel opnieuw bevestigd werden  tijdens de Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling van Johannesburg in 2002:  

1. Het uitroeien van de armoede; 2. Het veranderen van de niet‐duurzame consumptie‐ en productiepatronen;  3. Het beschermen en beheren van de natuurlijke rijkdommen als basis voor economische 

en sociale ontwikkeling.  

Het behoeftebeginsel schraagt inderdaad de sociale doelstelling van de uitroeiing van armoede, inclusief de  inspanningen om  relatieve  armoede, die ook voorkomt  in de  rijke  landen, uit  te bannen. Het beginsel van verantwoordelijkheid houdt verband met de problemen van de  te‐loorgang van het milieu en de doelstelling bescherming en beheer van de natuurlijke rijkdom‐men. Het capaciteitsbeginsel heeft betrekking op de technisch‐economische middelen die nodig zijn om de doelstelling wijziging van niet‐duurzame consumptie‐ en productiepatronen te ver‐wezenlijken. Het zijn inderdaad de capaciteiten waarover een land of een Gewest kan beschik‐ken, met name in termen van technologie, instellingen en natuurlijke rijkdommen, die het mo‐gelijk zullen maken de consumptie‐ en productiepatronen te doen evolueren in de richting van duurzame ontwikkeling. Die drie beginselen verantwoordelijkheid, capaciteit en behoeften zijn dus wel degelijk beginselen van één durzame ontwikkeling.  

In zijn studie die enkel handelt over de industrielanden, stelt Schmidt (2007) ook voor de begin‐selen verantwoordelijkheid en capaciteit te gebruiken om de billijkheid van de verdeelsleutels te evalueren, zonder het begrip ʺbehoeftenʺ te vermelden. Hij beperkt het capaciteitsbeginsel tot de  financiële  en  sociaal‐economische  capaciteit  en  voegt  daaraan  het  beginsel  van  het  BKG‐emissiereductiepotentieel (voor een gegeven kostenniveau) in elk land toe. 

b. Indicatoren

In dit punt worden de indicatoren bestudeerd waarop de verdeling van reductiedoelstellingen voor  BKG  gebaseerd  kan  zijn.  De  geraadpleegde werken  zijn  Karousakis  et  al.  (2008)  van 

Page 42: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

36 

OCDE/AIE, den Elzen et al. (2008) van het Planbureau voor de Leefomgeving, PriceWaterhou‐seCoopers (2002) en Schmidt (2007).  

De in deze werken gebruikte indicatoren kunnen worden opgesplitst in drie grote groepen.  

Indicatoren die betrekking hebben op de BKG‐uitstoot (directe impact op het milieukapitaal)): – BKG‐uitstoot – BKG‐uitstoot per inwoner – Aandeel in de globale BKG‐uitstoot – Gecumuleerde BKG‐uitstoot (over een te bepalen periode) – BKG‐uitstoot gedeeld door het bbp 

Indicatoren over het bbp en de bevolking8 (directe impact op het menselijk kapitaal): – Bbp per inwoner – Inkomen per inwoner – Bbp  – Inkomen – Bevolking 

Indicatoren in verband met de reductiekosten (terugkoppelingseffect van het economisch kapi‐taal op de sturende krachten van consumptie en productie) – Marginale reductiekosten per ton CO2 – Gemiddelde reductiekosten per ton CO2 – Totale kosten in procent van het bbp of per inwoner – Reductiepotentieel (voor gegeven kosten) 

De  ʺtriptiekʺ‐benadering wordt ook vermeld  in de geraadpleegde werken. Die benadering be‐rekent voor elk land afzonderlijke doelstellingen voor de energie‐intensieve industrie, de elek‐triciteitsproductiesector en de binnenlandse sectoren (residentiele sector, vervoer, landbouw en lichte industrie). Ze voegt vervolgens die sectorale doelstellingen samen tot één nationale doel‐stelling per land. Maar deze paragraaf heeft betrekking op de verdeling van doelstellingen voor de non‐ETS‐sectoren. Die sectoren beantwoorden grosso modo aan de binnenlandse  industrie van de triptiek‐benadering, die voor die sectoren een convergentie van de BKG‐uitstoot per in‐woner naar een gemeenschappelijke standaard vooropstelt. De triptiek‐benadering zal dus niet worden  overwogen.  Bovendien  moet  worden  onderstreept  dat  de  scheiding  tussen  ETS‐sectoren  en non‐ETS‐sectoren  in Europa deels  beantwoordt  aan de verdeling uit de  triptiek‐benadering.  

                                                           8   Het bbp  is een  indicator zowel van de productie of de economische activiteit als van de  inkomsten die daardoor 

worden gegenereerd. Op het niveau van een  land, zijn productie en  inkomen gelijk. Tussen de drie Belgische Ge‐westen daarentegen, worden de arbeidsinkomsten verrekend  in het Gewest waarin de werknemer gedomicilieerd is, terwijl de productie gelokaliseerd is in het Gewest waarin de productiesite gevestigd is. In België zorgt het groot aantal personen dat gedomicilieerd is in een Gewest, maar werkt in een ander Gewest, ervoor dat het regionaal bbp geen goede  indicator  is van het regionaal  inkomen. Er zal een specifieke  inkomensindicator worden gebruikt  (zie deel 3.2).  

Page 43: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

37 

Verschillende werken handelen ook over composiete  indicatoren. Karousakis et al.  (2008) ge‐bruiken die indicatoren om landengroepen te vormen die voldoende gelijkend zijn om hetzelf‐de  type  klimaatbeleidsdoelstellingen  toegewezen  te  krijgen. Aan  bepaalde  landen wordt  bij‐voorbeeld  een  emissiereductiedoelstelling  opgelegd,  terwijl  andere  landen  een  energie‐reductiedoelstelling voor de energie‐intensiteit krijgen toegewezen. Karousakis et al. (2008) be‐studeren 5 indicatoren: – de totale uitstoot – de uitstoot per inwoner – het bbp per inwoner – de broeikasgasintensiteit van het bbp – de gecumuleerde BGK‐uitstoot van 1990 tot 2004. 

Bij een vergelijking van de rangschikking van alle landen wereldwijd volgens die 5 indicatoren, stellen de auteurs vast dat die klasseringen zeer verschillend zijn en dat het  correlatieniveau tussen indicatoren relatief laag is.  

De auteurs zijn van mening dat met composiete indicatoren samengesteld uit verschillende van die  indicatoren, de specifieke kenmerken van elk  land beter kunnen worden weergegeven en dat er gelijktijdig rekening kan worden gehouden met de beginselen van het UNFCCC. Ze ad‐viseren dus om een methode  te gebruiken die de  landenklasseringen verkregen op basis van meerdere  composiete  indicatoren,  die  verschillen  naar  samenstelling  en  weging,  vergelijkt. Wanneer meerdere  composiete  indicatoren  gelijkaardige  klasseringen  voortbrengen,  kunnen die klasseringen beschouwd worden als vrij sterke klasseringen die ook nuttig zijn voor de be‐leidsmakers om landengroepen samen te stellen.  

Andere composiete indicatoren worden gebruikt in de in deze paragraaf vermelde studies. Het zijn gewone rekenkundige gemiddelden van de volgende individuele indicatoren:  – het inkomen per inwoner en de BGK‐uitstoot per inwoner, – die twee indicatoren en het BKG‐emissiereductiepotentieel, – die drie indicatoren en de emissiereductiekosten. 

c. Verdeelsleutels

Dit punt bestudeert de verdeelsleutels die in de literatuur worden gehanteerd om op basis van een globale BKG‐emissiereductiedoelstelling gedefinieerd voor  een  landengeheel  (bv. de we‐reld, de  industrielanden  of  de  EU),  de  individuele  emissiereductiedoelstellingen  die  aan  elk land van dat geheel worden toegekend, te berekenen.  

De  beschouwde  verdeelsleutels  zijn mathematische  functies  waarmee  de  individuele  BKG‐emissiereductiedoelstelling  van  elke  entiteit  berekend  kan worden,  op  basis  van  de  globale doelstelling en de waarden van een of meer indicatoren in elk van die entiteiten.  

Page 44: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

38 

De bestudeerde literatuur definieert de reductiedoelstellingen voor BKG volgens een bepaalde formulering. Dezelfde formulering wordt zowel gebruikt voor de globale doelstelling als voor de  individuele  doelstellingen  die  eruit  voortvloeien. Die  doelstellingen  kunnen  gedefinieerd worden als:  – het emissieniveau in een komend jaar, bijvoorbeeld de BKG‐uitstoot in 2020 (in ton CO2 eq.). – het verschil in emissieniveau tussen een basisjaar en een komend jaar, bijvoorbeeld een ver‐

mindering van de BKG‐uitstoot tussen 1990 en 2020 (in ton CO2 eq.).  – het verschil in procent tussen het emissieniveau in een basisjaar en in een komend  jaar, bij‐

voorbeeld een vermindering (in procent) van de BKG‐uitstoot tussen 2005 en 2020.  – het verschil  in procent  tussen het emissieniveau  tijdens een komend  jaar en het emissieni‐

veau tijdens datzelfde jaar in een basisscenario bij ongewijzigd beleid.  

Deze laatste formuleringswijze wordt niet in aanmerking genomen om de verdelingen van re‐ductiedoelstellingen voor BKG  te bestuderen. Voor die methode  zouden  immers hypothesen van een basisscenario tot 2020 opgesteld moeten worden en dat valt buiten het kader van deze studie. 

Het is van belang op te merken dat die formuleringen gelijkwaardig zijn, m.a.w. dat het altijd mogelijk is, als men een doelstelling in één van die formuleringen en de emissies in het basisjaar (en, desgevallend, het basisscenario bij ongewijzigd beleid) kent, dezelfde doelstelling  in een andere formulering te herberekenen.  

In de geraadpleegde werken worden twee groepen van verdeelsleutels gebruikt om de indivi‐duele doelstellingen te berekenen: zij die de globale doelstelling verdelen volgens wegingen die gebruik maken van een of meer  indicatoren en zij die deze doelstelling verdelen op basis van een optimalisatieberekening via een economisch model.  

In de groep verdeelsleutels die gebruik maakt van  indicatoren, wordt de  individuele doelstel‐ling van elke entiteit berekend op basis van de globale doelstelling, gewogen volgens een ver‐houding  tussen de waarde van een  indicator  in die entiteit en zijn waarde op globaal niveau. Die  verdeelsleutels  kunnen  bijvoorbeeld worden  uitgedrukt  volgens  een  van  de  drie  onder‐staande mogelijkheden, die alle drie lineair zijn (waarbij E de emissies aangeeft, I een indicator en de  indices  i en T respectievelijk verwijzen naar entiteit  i en naar het geheel van die entitei‐ten).  – Indien de doelstelling wordt geformuleerd in niveau: Ei = ET * Ii / IT  – Indien de doelstelling wordt geformuleerd in niveauverschil: ∆Ei = ∆ET * Ii / IT – Indien de doelstelling wordt geformuleerd in verschil in percentage: ∆%Ei = ∆%ET * Ii / IT * γ 

(waarbij γ een coëfficiënt is die garandeert dat ∑ Ei = ET ) – In het Europees pakket,  is de gebruikte verdeelsleutel: ∆%Ei = a + b Ii (waarbij a en b twee 

coëfficiënten  uit  het  Europese  klimaat‐  en  energiepakket  zijn  (zie  punt  2.2.1)  en  I  is  het bbp/inwoner). 

Page 45: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

39 

In de groep verdeelsleutels die gebruik maakt van economische modellen, worden de individu‐ele doelstellingen gekozen na  een optimalisatieberekening van de kosten, waarvoor  een wis‐kundig model nodig is. De optimalisatie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de nivellering van de marginale reductiekosten van alle betrokken entiteiten of op de minimalisering van de totale macro‐economische kosten voor alle betrokken entiteiten (zie punt 3.3.2.a voor meer  in‐formatie over het  concept  reductiekosten). Die verdeelsleutels  zijn niet‐  lineaire  sleutels. Om deze studie voor  te bereiden, waren er enkel optimalisatieresultaten beschikbaar op nationaal niveau. Die groep verdeelsleutels zal worden gehanteerd om doelstellingen per sector op natio‐naal niveau te verkrijgen. Die sectorale doelstellingen worden nadien verdeeld over de Gewes‐ten aan de hand van een verdeelsleutel die gebaseerd is op indicatoren.  

De  studie  van  PriceWaterhouseCoopers  uit  2002,  die  voorafging  aan  het  samenwerkingsak‐koord van maart 2004 waarin de emissiereductiedoelstellingen uit het Kyotoprotocol werden verdeeld over de Gewesten en de  federale overheid, onderzocht voor België  twee verdelings‐mogelijkheden over de Gewesten: – De BKG‐emissiereducties van elk Gewest worden zo berekend dat de marginale emissiere‐

ductiekosten genivelleerd worden,  – De BKG‐emissiereducties van elk Gewest, uitgedrukt in procent ten opzichte van 1990, zijn 

gelijk aan het nationale percentage.  

2.3. Verdelingen van het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik

Het klimaat‐ en energiepakket bepaalt, in de Richtlijn over de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (EU(2009b)), een doelstelling die betrekking heeft op het ge‐heel van hernieuwbare  energiebronnen, die  in het pakket gedefinieerd zijn  als hernieuwbare niet‐fossiele  energiebronnen:  wind,  zon,  aerothermische,  geothermische,  hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsin‐stallaties en biogassen. De volgende paragraaf gaat verder  in op de doelstelling voor het aan‐deel hernieuwbare energie, maar enkel voor de vervoerssector.  

2.3.1. Verdeling in het Europees klimaat- en energiepakket

Die doelstelling wordt per land gedefinieerd als het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV in 2020. Voor België bedraagt die doelstelling 13 % en voor de EU‐27 20%. In 2005 bedroeg dat aandeel in België 2,2% en in de EU‐27 8,5%.  

Het BFEV wordt in de Richtlijn over de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuw‐bare energiebronnen gedefinieerd als (art. 1 parag. f) ʺde energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land‐ en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het 

Page 46: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

40 

produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de dis‐tributie en de transmissie.ʺ 

 De Richtlijn voorziet ook in flexibiliteitsmechanismen, zoals gezamenlijke projecten, gezamen‐lijke  steunmaatregelen  en  statistische overdrachten waarbij  twee of meer  lidstaten betrokken zijn. Die flexibiliteitsmaatregelen zullen niet worden gedetailleerd in dit rapport, dat de niveaus van de doelstellingen analyseert en niet de middelen om die doelstellingen te bereiken, zoals de flexibiliteitsmechanismen.  

In Europa zal het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV stijgen van 8,5% in 2005 naar 20% in 2020, of een  toename van 11,5%. Het BFEV van 2020 werd geraamd met PRIMES voor alle Europese landen in het scenario 20/20 van WP21‐08 van het Federaal Planbureau. De doelstel‐ling van 20% hernieuwbare energie kan dus worden vertaald  in een doelstelling hoeveelheid energie uit HEB. De doelstelling voor het aandeel hernieuwbare energie  in 2020 die aan elke lidstaat wordt toegewezen, wordt als volgt berekend. – Voor elke  lidstaat wordt een uniform percentage van 5,5 procentpunt (pp) toegevoegd aan 

het  aandeel  hernieuwbare  energie  van  2005. Voor  de  lidstaten waarvan  het  aandeel  her‐nieuwbare energie met meer dan 2 pp toenam tussen 2001 en 2005, wordt een derde van die toename afgetrokken van dat uniforme percentage van 5,5 pp. Voor België  is er geen aan‐passing.  

– Een tweede percentage dat dient toegevoegd te worden aan het hierboven verkregen resul‐taat wordt als volgt berekend:  –  De resterende inspanning (in toe) Qr wordt berekend voor de gehele EU;  –  Een gemiddelde resterende inspanning per inwoner, door Qr te delen door de bevolking 

van de EU; –  De inspanning per inwoner van elk land wordt gewogen via een index bbp/inwoner (Eu‐

ropees gemiddelde = 1); –  De  resterende  inspanning van elk  land wordt berekend door de  resterende  inspanning 

per inwoner te vermenigvuldigen met de bevolking van het land.  

De berekening van dit tweede percentage , zoals voorgesteld door de Commissie, komt er dus op neer de resterende inspanning Qr te verdelen pro rata van het bbp van elk land. 

Page 47: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

41 

2.3.2. Voorbeelden van verdelingen van het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik

De  studies over de verdelingen van hernieuwbare energiedoelstellingen zijn veel minder  fre‐quent dan die over de BKG‐uitstoot. 

a. Beginselen

Er werd geen enkele studie gevonden die de beginselen bespreekt waarop een verdeling van hernieuwbare  energiedoelstellingen  kan  steunen. De  drie  beginselen  in  punt  2.2.2.a  voor  de BKG‐emissiereducties in de non‐ETS‐sectoren kunnen hier echter ook gebruikt worden. 

Volgens het verantwoordelijkheidsbeginsel, zouden de grote energieverbruikers meer moeten bijdragen dan de kleine energieverbruikers aan de HEB‐ontwikkeling.  

Het  capaciteitsbeginsel  kan  als dusdanig worden  overgenomen. De  natuurlijke  hulpbronnen waarvan sprake is in dit beginsel dragen inderdaad bij tot het ontwikkelingspotentieel van de HEB, of het nu gaat om biomassa (bijvoorbeeld de bossen) of om het potentieel wind‐ of water‐kracht.  

Het behoeftebeginsel erkent dat elk Gewest energiebehoeften kan hebben die afhangen van ei‐gen kenmerken en dat alle inwoners, ook de armsten, recht hebben op toegang tot energie.  

b. Indicatoren

Het zou mogelijk zijn het bestaande potentieel te gebruiken als indicator voor het verdelen van de inspanningen om hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen. De verschillende concepten van potentieel worden gedefinieerd in het glossarium (Bijlage 2). In deze studie wordt het con‐cept economisch potentieel gebruikt.  

c. Verdeelsleutels

Er werd geen enkele studie gevonden waarin verdeelsleutels voor de verdeling van hernieuw‐bare energiedoelstellingen worden besproken.  

Page 48: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

42 

2.4. Verdelingen van het aandeel hernieuwbare energie in het vervoer

Het klimaat‐ en energiepakket bepaalt in zijn Richtlijn over de bevordering van het gebruik van energie  uit  hernieuwbare  energiebronnen,  tevens  een  doelstelling  over  het  gebruik  van  her‐nieuwbare energie in het vervoer.  

2.4.1. Verdeling in het Europees klimaat- en energiepakket

Elke  lidstaat moet ervoor zorgen dat het aandeel hernieuwbare energie  in het vervoer  in 2020 minstens 10% van het finaal energieverbruik in het vervoer bedraagt. De doelstelling is dus ge‐lijk voor alle lidstaten.  

Het finaal energieverbruik in het vervoer wordt gedefinieerd in de Richtlijn als het verbruik van benzine, diesel en agrobrandstoffen in het vervoer te land, alsook elektriciteit.  

Het gebruik van hernieuwbare energie  in het vervoer  is dus het  totaal van alle hernieuwbare energievormen  in het vervoer, de agrobrandstoffen zijn daarbij onderworpen aan duurzaam‐heidscriteria zoals beschreven in de Richtlijn. De berekeningswijze voor het aandeel elektriciteit van hernieuwbare oorsprong in de teller van de breuk wordt gedefinieerd in de Richtlijn. Elke lidstaat kan ofwel het gemiddeld aandeel van de hernieuwbare elektriciteit in de EU gebruiken, of het aandeel van het land zelf, twee jaar voor het beschouwde jaar. Voor de berekening van de verbruikte  hoeveelheid  hernieuwbare  elektriciteit  door  elektrische  voertuigen,  zal  trouwens aangenomen worden dat die hoeveelheid 2,5 keer hoger ligt dan het reële elektriciteitsverbruik. Die berekeningswijze wordt gekozen om  rekening  te houden met het gemiddelde  rendement van de elektriciteitsproductie op basis van fossiele brandstoffen, voor gebruik in het vervoer.  

Indien dat nodig blijkt, zal de Commissie voor eind 2011, een voorstel  tot herziening van die berekeningswijze formuleren, met name om rekening te kunnen houden met waterstof en om de berekening van het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteit te kunnen ver‐fijnen.  

2.4.2. Voorbeelden van verdeling van het aandeel hernieuwbare energie in het vervoer

In de geraadpleegde literatuur werd geen enkel mechanisme voor de verdeling van doelstellin‐gen voor het gebruik van hernieuwbare energie  in het vervoer gevonden. Als voorbeeld kan echter wel een verdeling van nationale doelstellingen over de Gewesten worden aangehaald. Het gaat om de verdeling van  emissieplafonds overeenkomstig Richtlijn  2001/81/EG over de emissieplafonds van COV, NOx, SO2 et NH3. De Interministeriële Conferentie Leefmilieu heeft de plafonds voor de vaste  installaties over de Gewesten verdeeld. Voor het vervoer daarente‐gen, werden de doelstellingen op het nationaal niveau gelaten. Dat kwam vooral omdat het be‐langrijkste instrument om die plafonds te bereiken ‐ de toepassing van de emissienormen voor voertuigen (euronormen) ‐ op Europees niveau is vastgelegd.  

Page 49: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

43 

3. Voorstel van verdelingsmogelijkheden

Dit hoofdstuk beschrijft in een eerste paragraaf de beginselen waarop de verdelingsmogelijkhe‐den van doelstellingen en ontvangsten in deze studie steunen. In een tweede paragraaf worden bepaalde gewestelijke kenmerken, die belangrijk zijn voor dit werk, uiteengezet.  In een derde paragraaf worden de verdelingsmogelijkheden die in het volgende hoofdstuk worden geanaly‐seerd, geformuleerd op basis van de beginselen uit de eerste paragraaf van dit hoofdstuk en de informatie uit het vorige hoofdstuk.  

3.1. Een methode op basis van billijkheidsbeginselen en van doelstellingen van duurzame ontwikkeling

De bestaande akkoorden en de literatuur over de klimaatonderhandelingen stellen in de onder‐handelingen over het klimaatbeleid  een aantal beginselen voorop. Die werden onderzocht  in punt  2.2.2.a,  dat  betrekking  heeft  op  de  reductiedoelstellingen  voor  BKG  in  de  non‐ETS‐sectoren. Die beginselen worden meestal ter sprake gebracht om emissiereductiedoelstellingen te verdelen, maar zijn in feite duurzaamheidsbeginselen die kunnen worden gebruikt voor het gehele klimaatbeschermingsbeleid. Die beginselen van duurzame ontwikkeling  zullen dus  in deze  studie worden  gebruikt  om  de  verdelingsmogelijkheden  van  de  vier  doelstellingen  en ontvangsten te ondersteunen.  

De  gekozen methode  om de  verdelingsmogelijkheden  te definiëren,  steunt  op  het werk  van Metz et al.  (2002), waarin verwezen wordt naar drie beginselen van duurzame ontwikkeling, namelijk verantwoordelijkheid, capaciteit en behoeften  (zie punt 2.2.2.a). Om aanvaardbaar  te zijn, moet een mogelijke verdeling verenigbaar zijn met minstens één van die beginselen van duurzame ontwikkeling en,  indien mogelijk, met alle drie. Bovendien mag zij niet strijdig zijn met het behoeftebeginsel. Ten slotte zouden de voorgestelde verdelingsmogelijkheden ten min‐ste twee en, indien mogelijk, de drie beginselen moeten combineren.  

Er wordt een technisch haalbaarheidscriterium gebruikt dat slaat op de beschikbaarheid van de gegevens. De indicatoren en verdeelsleutels waarvoor geen gegevens voor analyse beschikbaar zijn, worden  in  dit  hoofdstuk  op methodologisch  niveau  afgewogen, maar  in  het  volgende hoofdstuk gescheiden van de cijfermatige evaluaties. 

Een ander selectiecriterium in deze studie is een nuttigheidscriterium. De indicatoren waarmee de drie Gewesten niet kunnen worden gedifferentieerd, zullen niet worden gebruikt. 

3.2. Inachtneming van de specifieke gewestelijke kenmerken

De volgende twee tabellen tonen een paar specifieke kenmerken van de drie Gewesten. Gelet op het specifieke karakter van het nationaal  institutioneel kader, zullen bepaalde  indicatoren die 

Page 50: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

44 

op Europees of internationaal niveau gebruikt worden om klimaatdoelstellingen over landen te verdelen, aangepast moeten worden om relevant te blijven in het kader van een verdeling tus‐sen de Gewesten. 

Het bruto binnenlands product  (bbp) per  inwoner  is de  indicator die  in het Europees pakket wordt gebruikt om de reductiedoelstellingen voor BKG in de non‐ETS‐sectoren en de doelstel‐lingen  voor het  aandeel hernieuwbare  energie  te verdelen. Een dergelijke methodologie  kan moeilijk als dusdanig in België worden toegepast. Het gewestelijk bbp wordt immers berekend op basis van de in de Gewesten gelokaliseerde economische activiteit, ongeacht de woonplaats van de werknemers.  In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest  (BHG) komen dagelijks heel wat arbeiders uit de  twee overige Gewesten. Het bbp per  inwoner  is bijgevolg veel hoger  in het BHG (ongeveer 57 000 euro) dan in de twee andere Gewesten (ongeveer 29 000 en 20 000 euro), zoals blijkt uit  tabel 1. Het bruto regionaal  inkomen  (BRI) daarentegen verrekent de gezinsin‐komens op de woonplaats. Hierdoor kan de Europese aanpak worden toegepast op het niveau van de Gewesten. Die indicator is echter niet beschikbaar voor 2005. Het beschikbaar inkomen (BI) per inwoner wordt berekend op basis van de gezinsinkomens op hun woonplaats en is be‐schikbaar voor 2005. Het schommelt tussen 14 000 en 17 000 euro. Het bbp zal gebruikt worden als indicator van de gewestelijke economische activiteit, maar het BI als indicator van het regio‐naal inkomen in plaats van het BRI. 

Het BKG‐emissieniveau per inwoner of per eenheid bbp verschilt aanzienlijk tussen het BHG en de  twee overige Gewesten. Die uitstoot  is veel kleiner  in het BHG. Die verschillen zijn  toe  te schrijven aan: – de verschillende economische structuur, zoals blijkt uit tabel 2. Er is zeer weinig industrie in 

het BHG en nog minder industrie die veel broeikasgassen uitstoot zoals de energie, de ijzer‐ en  staalnijverheid, de  chemische nijverheid  en de niet‐metaalhoudende mineralen. Er  zijn daarentegen heel wat diensten en die zijn nu eenmaal minder energie‐ en broeikasgasinten‐sief dan de industrie. 

– de uitstoot van de vervoerssector die vooral gelokaliseerd is in het Vlaams en het Waals Ge‐west omdat het BHG geografisch zeer beperkt is en het aandeel van het openbaar vervoer er groter is dan in de twee andere Gewesten. In die sector is de uitstoot per inwoner in het BHG 70 % lager dan in de twee andere Gewesten.  

– de uitstoot van de residentiele sector, waar de uitstoot per inwoner in het BHG 11 % lager is dan in de twee andere Gewesten, vooral als gevolg van de dichtere bewoning en een groter aandeel appartementen dan in de twee andere Gewesten. 

– de afwezigheid van de landbouwsector in het BHG. 

Het gebruik van indicatoren zoals de totale BKG‐uitstoot per inwoner of per eenheid bbp of BI moet dus rekening houden met de specifieke kenmerken van elk Gewest. Bovendien blijft het verschil tussen het BHG en de twee andere Gewesten aanzienlijk, zelfs als alleen met de uitstoot van de non‐ETS‐sectoren rekening wordt gehouden. Dat komt hoofdzakelijk door de vervoers‐sector en de landbouwsector. 

Page 51: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

45 

Tabel 1: Verschillen (bbp, inkomens, uitstoot) tussen de Gewesten, 2005

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG België

Bbp / inwoner (€ / inwoner) 28564 20831 57159 28831 BI / inwoner (€ / inwoner) 16749 14378 15051 15822 BKG/bbp (Mt CO2/ miljard €) 0,507 0,689 0,074 0,466 BKG / BI(Mt CO2 / miljard €) 0,865 0,998 0,280 0,850 BKG (non-ETS) / BI(Mt CO2 / miljard €) 0,536 0,555 0,277 0,518 BKG / inwoner (t CO2 eq / inwoner) 14,5 14,3 4,2 13,4 BKG (non-ETS) / inwoner (t CO2 eq / inwoner) 9,0 8,0 4,2 8,2

Bron: INR, Regionale inventarissen van broeikasgasemissies

Tabel 2: Verschil in economische structuur tussen de Gewesten, 2005

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG België

Landbouw 1,0% 1,0% 0,0% 0,8% Energie en winningsindustrie 2,3% 2,6% 4,0% 2,7% Industrie 19,9% 16,7% 6,4% 16,5% Bouwnijverheid 5,8% 5,5% 2,3% 5,1% Diensten 71,0% 74,2% 87,3% 74,9%

Bron: INR op basis van bruto toegevoegde waarde in lopende prijzen

3.3. Selectie van de verdelingsmogelijkheden

Dit paragraaf licht de keuze van de verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen en ontvang‐sten in deze studie nader toe. Die verdelingsmogelijkheden zijn opgesteld op basis van indica‐toren en verdeelsleutels. Voor elke doelstelling en elke ontvangst wordt er eerst een  indicato‐renlijst gekozen op basis van de indicatoren uit de literatuur in hoofdstuk 2 en van de beginse‐len van één duurzame ontwikkeling uit paragraaf 3.1. Nadien wordt er een inventaris van mo‐gelijke verdeelsleutels opgemaakt en een voorstel van verdelingsmogelijkheden geformuleerd, eveneens op basis van de beginselen uit paragraaf 3.1. 

3.3.1. Verdeling in de ETS-sector

Aangezien de  emissiereducties  in de ETS‐sector worden verdeeld via marktmechanismen uit het Europees pakket, moeten de verkoopopbrengsten van de  te veilen emissierechten die aan België zijn toegewezen worden verdeeld.  

Verschillende factoren kunnen die verdeling tussen de Gewesten en de federale overheid beïn‐vloeden. – In het klimaat‐ en energiepakket  is het aandeel van de emissierechten die aan elke  lidstaat 

zijn toegewezen voor het grootste deel (88 % van het totaal) evenredig met de uitstoot van de ondernemingen in die lidstaat of, anders gezegd, met de uitgaven van de ondernemingen om emissierechten te verwerven. Vermits de verdeling van de ontvangsten volgens dezelfde 

Page 52: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

46 

sleutel gebeurt, zou de lidstaat de uitgaven van de ondernemingen in de lidstaat bij benade‐ring  terugkrijgen, volgens het  ʺI want my money  backʺ  ‐principe. Een dergelijke procedure zou ook kunnen worden gevolgd voor de verdeling van de ontvangsten tussen de Gewes‐ten. Een voorwaarde die door de Europese Richtlijn aan de verdeling van de ontvangsten wordt opgelegd, is de toewijzing van de aldus vrijgekomen bedragen. Het klimaat‐ en ener‐giepakket vermeldt dat ʺten minste 50 % van de opbrengsten uit de [...] veiling van de emissierech‐ten [...] zou moeten worden gebruikt” voor de beleidsmaatregelen in de strijd tegen klimaatver‐andering. Het kan gaan om: ‐  de financieringsbehoefte van het klimaatbeleid in België, zowel op gewestelijk als op fe‐

deraal niveau; ‐  de  financieringsbehoefte van de Belgische  bijdrage  aan de  overheidssteun  aan  het  kli‐

maatbeleid in de ontwikkelingslanden, hetgeen een belangrijk punt in de akkoorden van Kopenhagen zou moeten zijn. Volgens een interne nota van het FPB (Bossier et al., 2009), zou die Belgische bijdrage in 2020 kunnen oplopen tot 10 à 54 % van de ontvangsten uit de veiling van emissierechten,  in de context waarin de Europese uitstoot  tussen 1990 en 2020 met 30 % zou dalen. 

– Voor het deel van de ontvangsten die niet voor het klimaatbeleid gebruikt zullen worden, bepaalt het Belgisch institutioneel kader de bevoegdheden van elk beleidsniveau en het type van beleid en van maatregelen dat elk niveau kan aannemen. Bepaalde opties voor de aan‐wending  van  dat  deel  van  de  ontvangsten  beantwoorden  aan de  bestaande  politieke  be‐voegdheden binnen een bepaald beleidsniveau. 

De gemaakte keuze zal vooral afhangen van het belang dat de beleidsmakers aan elk van die factoren hechten. Er bestaat geen wetenschappelijk argument en geen beginsel van duurzame ontwikkeling om over die afweging te beslissen. Het is een politieke keuze die buiten het kader van deze studie valt.  

3.3.2. Verdeling in de non-ETS-sectoren

In de non‐ETS‐sectoren moeten de reductiedoelstellingen voor BKG worden verdeeld. 

a. Keuze van de indicatoren

De indicatoren in de geraadpleegde studies zijn vooral indicatoren van kosten, reductiepotenti‐eel, BKG‐uitstoot, inkomen (bbp of BI) en bevolking.  

Kostenindicatoren

Er zijn meerdere methodes mogelijk om de kosten te meten. De volgende drie methodes wor‐den in deze studie bekeken.  – De budgettaire kosten stemmen overeen met de netto‐uitgaven (uitgaven min ontvangsten) 

van de gezamenlijke overheid om het klimaat‐ en energiepakket toe te passen;  

Page 53: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

47 

– De directe kosten, zoals gebruikt in PRIMES, ofwel de bijkomende kosten voor het Belgische energiesysteem om het klimaat‐ en energiepakket uit te voeren ten opzichte van een basis‐scenario waarin dat pakket niet zou worden uitgevoerd. Die directe kosten omvatten noch de uitgaven voor de aankoop van bijkomende emissierechten, noch de terugkoppelingseffec‐ten op de economie; 

– De macro‐economische kosten, ofwel het verschil tussen de raming van het bbp van België in 2020, berekend met of zonder de weerslag van het klimaat‐ en energiepakket. 

Drie  concepten  van de BKG‐emissiereductiekosten  kwamen  naar  voren  in de  geraadpleegde studies. De marginale reductiekosten, de gemiddelde kosten en de totale kosten uitgedrukt  in aandeel van het bbp. 

De gelijkmaking van de marginale directe reductiekosten is een methode die gebruikt wordt om ex ante een verdeling van de reducties te definiëren, die als economisch doeltreffend kan wor‐den beschouwd (in de zin van Pareto, namelijk de minimale totale directe kosten voor de reduc‐tiemaatregelen). In een regeling met flexibiliteitsmechanismen (CDM, uitwisseling van emissie‐rechten, …) zorgen die mechanismen ervoor dat die economische doeltreffendheid ex post ge‐haald kan worden dankzij de uitwisselingen die plaatsvinden. De Europese Richtlijn voorziet inderdaad  in zulke mechanismen  in de non‐ETS‐sectoren. Het  is dus niet nodig – ook al blijft het mogelijk – het criterium van nivellering van de marginale kosten  te gebruiken omdat die nivellering  automatisch  a  posteriori  zal worden  bereikt.  Bovendien  bestaan  de  economische modellen die deze berekeningen voor de Gewesten mogelijk maken, momenteel niet. Er kunnen bijgevolg andere kostenindicatoren worden gebruikt. 

De gemiddelde reductiekosten (die budgettair, direct of macro‐economisch kunnen zijn), in eu‐ro per ton niet‐uitgestoten broeikasgassen, en de totale macro‐economische kosten, uitgedrukt in aandeel van het bbp, zijn indicatoren die in relatie met het capaciteitsbeginsel in overweging kunnen worden genomen aangezien lagere reductiekosten, ceteris paribus, een grotere financie‐ringscapaciteit voor de emissiereducties inhouden. Die indicatoren worden dus aangehouden. 

Potentieelindicatoren

De potentieelindicatoren kunnen op verschillende manieren worden omschreven (zie glossari‐um). Het in deze studie gehanteerde begrip van potentieel is dat van het economisch potentieel ofwel de reducties die een voordeel voor de maatschappij opleveren als rekening wordt gehou‐den met de externe kosten en deze berekend worden met een sociale en niet met een particulie‐re aanpassingsvoet. In de praktijk wordt het economisch potentieel dikwijls gedefinieerd voor een gegeven niveau van externe kosten, of, met andere woorden, voor een gegeven niveau kos‐ten per ton CO2. De economische potentieelindicatoren, die voor een gegeven kostenniveau ge‐definieerd zijn, zijn bijgevolg rechtstreeks gekoppeld aan de hiervoor vermelde kostenindicato‐ren. 

Page 54: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

48 

Indien de doelstelling op een relatief korte termijn bepaald  is, zoals bijvoorbeeld 2020  in deze studie, dan  is het trouwens mogelijk dat bepaalde  investeringen niet snel genoeg gerealiseerd kunnen worden om een weerslag te hebben voor het einde van de termijn en om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstelling. Daarom moet een haalbaar economisch potentieel vastgesteld worden, dat praktisch haalbaar is binnen de gestelde termijn. Een indicator van een tegen 2020 haalbaar economisch potentieel weerspiegelt  rechtstreeks het capaciteitsbginsel en wordt dus  in aanmerking genomen. Er dient  te worden benadrukt dat de politieke keuzen er kunnen voor zorgen dat bepaalde  investeringen  tegen 2020 al dan niet gerealiseerd zijn. Het begrip potentieel hangt dus af van de politieke keuzen.  

BKG-emissie-indicatoren

Het gebruik van emissie‐indicatoren wordt gerechtvaardigd door het verantwoordelijkheidsbe‐ginsel omdat die indicatoren de hoeveelheid uitgestoten BKG meten en dus de bijdrage aan het probleem van de klimaatopwarming. Het betreft de volgende indicatoren. 

BKG  –  jaarlijkse BKG‐emissies. Deze  indicator van  emissies  in de non‐ETS‐sector wordt  in aanmerking genomen aangezien hij het verantwoordelijkheidsbeginsel illustreert. 

GBKG – gecumuleerde BKG‐emissies. Voor deze  indicator van gecumuleerde emissies  in de non‐ETS‐sector moet een beginjaar worden gekozen om de som te berekenen. De keuze van dat jaar heeft een grote invloed op het totaal van de emissies. Dit argument is echter vooral belang‐rijk voor de vergelijkingen tussen industrielanden en ontwikkelingslanden. Deze indicator geeft geen nuttige  informatie om de specifieke situaties van elk Gewest te onderscheiden. Hij werd dus niet in overweging genomen. 

BKG/inwoner: jaarlijkse emissies per inwoner. Deze indicator van de jaarlijkse BKG‐emissies (non‐ETS‐sectoren) gedeeld door de bevolking wordt  in aanmerking genomen omdat hij ook het verantwoordelijkheidsbeginsel illustreert. 

BKG/bbp – BKG‐intensiteit van het bbp. Deze  indicator van de  totale BKG‐emissies  in ver‐houding tot het bbp wordt ook  in aanmerking genomen omdat hij het verantwoordelijkheids‐beginsel illustreert. Die verhouding kan niet beperkt worden tot de non‐ETS‐sectoren. Eén van de non‐ETS‐sectoren is immers de residentiele sector. De emissies van de gezinnen kunnen en‐kel worden vergeleken met het bbp van de gezamenlijke economische activiteit, aangezien de inkomens die de consumptie van de gezinnen financieren afkomstig zijn van alle economische activiteiten. Er moet rekening worden gehouden met de gewestelijke specificiteiten, vooral voor het BHG (zie 3.2), om de resultaten die op basis van deze indicator werden verkregen, voorzich‐tig te interpreteren. 

Inkomensindicatoren

De inkomensindicatoren illustreren het capaciteitsbeginsel aangezien landen met een hoog na‐tionaal inkomen over een grotere technologische en financiële capaciteit beschikken om de kli‐

Page 55: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

49 

maatuitdagingen aan te gaan dan  landen met een  laag  inkomen. In het kader van deze studie zal het beschikbaar  inkomen  (BI) worden gebruikt als  indicator van het regionaal  inkomen  in plaats van het bbp (gebruikt als indicator van economische activiteit) omwille van de homoge‐niteit tussen de Gewesten, zoals toegelicht in 3.2. 

BI – Beschikbaar inkomen. Deze indicator wordt in aanmerking genomen omdat hij het capaci‐teitsbeginsel illustreert.  

BI/inwoner – beschikbaar inkomen per inwoner. Deze indicator die berekend wordt door het BI te delen door de bevolking, wordt in aanmerking genomen omdat hij ook het capaciteitsbe‐ginsel illustreert.  

Bevolkingsindicatoren

Het gebruik van bevolkingsindicatoren wordt gerechtvaardigd door het behoeftebeginsel. Het gebruik van die  indicatoren maakt het  inderdaad mogelijk equivalente emissieniveaus per  in‐woner te beogen en dus, uiteindelijk, gelijke rechten op ontwikkeling.  

B – bevolking. Deze indicator wordt in aanmerking genomen. 

Composiete indicatoren

Er kunnen composiete indicatoren worden gebruikt die BKG/inwoner en BKG/bbp combineren, en indicatoren die BKG/inwoner en BI/inwoner combineren. Die composiete indicatoren zullen in de voorliggende studie worden opgesteld door het rekenkundig gemiddelde  te nemen van de  deelindicatoren  na  een  standaardisering  waarbij  nationale  gemiddelden  herleid  worden tot 1. 

In aanmerking genomen indicatoren

De  in  aanmerking  genomen  indicatoren  zijn  dus,  voor  de  indicatoren  uitgedrukt  in  niveau, BKG, BI en B. Voor de  indicatoren  in aandeel of de ratio’s, zijn de  indicatoren BKG/inwoner, BKG/bbp,  BI/inwoner. De  composiete  indicatoren  die  enerzijds  BKG/inwoner  en  BI/inwoner combineren  en  anderzijds BKG/inwoner  en BKG/bbp worden  eveneens  in  aanmerking geno‐men. Ook de kosten– en potentieelindicatoren worden in aanmerking genomen. Zij zullen ech‐ter niet berekend kunnen worden bij gebrek aan gegevens in het kader van deze studie.  

b. Keuze van de verdeelsleutels

Van  de  twee  groepen  verdeelsleutels  voor  de  reductiedoelstellingen  voor  BKG  die  in  punt 2.2.2.c. geïdentificeerd worden, kan enkel met de eerste groep rekening worden gehouden. De tweede groep gebruikt  inderdaad kostenindicatoren die nog niet beschikbaar zijn op Belgisch gewestelijk niveau, ook al worden er momenteel economische modellen ontwikkeld voor dat niveau.  

Page 56: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

50 

Ter herinnering, in deze eerste groep van verdeelsleutels is de individuele doelstelling van elke entiteit afhankelijk van de globale doelstelling en van de waarden van een of meer indicatoren. Die groep kan worden opgedeeld  in drie  types van sleutels, naargelang de  formuleringswijze van de doelstelling. De doelstelling kan worden geformuleerd in termen van:  I. te bereiken niveau op een bepaald moment, bijvoorbeeld ton (CO2 eq.) uitgestoten BKG 

in 2020, II. niveauverschil over een gegeven periode, bijvoorbeeld een BKG‐emissiereductie  tussen 

2005 en 2020 (in t CO2 eq.), III. percentageverschil over een gegeven periode, bijvoorbeeld een BKG‐emissiereductie  (in 

procent) tussen 2005 en 2020.  

Het is van belang te vermelden dat de keuze van een type verdeelsleutel bepaalde beperkingen oplegt voor het type indicator dat kan worden gebruikt. Indien een verdeelsleutel wordt toege‐past op een doelstelling in niveau (type I of II), waarvan de waarden per entiteit kunnen wor‐den opgeteld om een  totaal  te verkrijgen, moet de  indicator eveneens een variabele  in niveau zijn waarvan de waarden (bijvoorbeeld voor elk Gewest) kunnen worden opgeteld om een to‐taal te geven (bijvoorbeeld een nationaal totaal). Indien de verdeelsleutel echter van toepassing is op percentages (type III), waarvan een gemiddelde kan worden berekend, maar waarvan de optelling geen economische of fysische zin heeft, moet de indicator een ratio zijn waarvoor ook een gemiddelde kan worden berekend. Zo kan een verdeling van de emissiereductiedoelstellin‐gen in procent worden berekend op basis van het inkomen per inwoner, een variabele die kan worden bepaald voor elk Gewest en als een nationaal gemiddelde.  

Hoewel de meeste verdeelsleutels gebruik maken van  een verdelingsbenadering per Gewest, stellen de  laatste regels van elke  tabel een verdelingsbenadering voor die een benadering per sector combineert met een benadering per Gewest. De emissiereducties worden eerst op natio‐naal niveau verdeeld  tussen de verschillende non‐ETS‐sectoren. Die verdeling  gebeurde met behulp van het scenario 20/20 van WP21‐08 van het Federaal Planbureau (Bossier et al., 2008) dat de marginale reductiekosten gelijkmaakt9. Het gaat dus om verdeelsleutels die gebruik ma‐ken van een economisch model, in dit geval het PRIMES‐model. Vervolgens worden in elke sec‐tor de emissiereducties verdeeld over de Gewesten, op basis van  indicatoren die relevant zijn voor elke sector. De sectorale reducties worden vervolgens geaggregeerd om één enkele gewes‐telijke  reductiedoelstelling  te  bereiken. Dit  type  sleutel  benadert  de  triptiek‐benadering  (zie 2.2.2.b). Op basis van de  beschikbare gegevens werden de non‐ETS‐sectoren  in vier  blokken verdeeld: de  residentiele  sector, de vervoerssector, de diensten  en de overige  sectoren  (land‐bouw, lichte industrie i.e. non‐ETS, afval, enz.). De voorgestelde indicatoren voor die vier secto‐ren zijn:  

                                                           9  De BKG‐emissies per sector in het scenario 20/20 worden weergegeven in Tabel 30, blz. 84 van WP21‐08. Op basis 

van een persoonlijke mededeling van de auteurs van die WP werden de emissies van de vervoerssector uit die tabel (29,4 Mt CO2 in 2005 en 29,6 Mt CO2 in 2020) gesplitst over wegvervoer (25,6 en 24,2 Mt CO2) en luchtvervoer (3,8 en 5,4 Mt CO2). 

Page 57: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

51 

– Voor de residentiele sector: de bevolking (sleutel type I), het inkomen (type II) of het inko‐men  per  inwoner  (type  III),  of  indicatoren  die  verband  houden met  de  bevolking  en  de koopkracht; 

– Voor het vervoer: ongeacht de formuleringswijze stemt de doelstelling overeen met een ge‐lijk reductiepercentage voor elk Gewest, d.w.z. het nationaal percentage voor de vervoers‐sector in het scenario 20/20, of 5,5 % tussen 2005 en 2020; 

– Voor de diensten en de overige sectoren: de BKG‐uitstoot (sleutel van type I), het bbp (type II) of het bbp per inwoner (type III), of indicatoren die verband houden met de uitstoot of de economische  activiteit. De  bijdrage van de  beschouwde  sectoren  bedraagt  ongeveer  90 % van het bbp. Het gebruik van die indicator vormt dus een goede benadering van de bijdrage van die sectoren aan het bbp, die preciezer zou zijn, maar moeilijk te berekenen. In de eco‐nomische gegevens worden de  industriële sectoren immers niet opgedeeld  in ondernemin‐gen die onder het ETS vallen en ondernemingen die niet onder het ETS vallen.  

De drie volgende tabellen maken de inventaris op van de mogelijke verdeelsleutels, per type en per gebruikte indicator. Hun verenigbaarheid met de drie in paragraaf 3.1. gekozen beginselen wordt vermeld in de kolommen 2 tot 4. De verdeelsleutels kunnen verenigbaar of tegenstrijdig zijn met een beginsel, ofwel neutraal. Zoals de in 3.1. gekozen methodologie vooropstelt, moe‐ten de sleutels verenigbaar zijn met minstens één beginsel. De sleutels die strijdig zijn met het behoeftebeginsel worden trouwens verworpen. Het resultaat van die selectie of verwerping  is terug te vinden in de laatste kolom.  

Die keuze van sleutels kan worden geïllustreerd aan de hand van twee voorbeelden.  

In tabel 3 worden de verdeelsleutels voor de doelstelling geformuleerd in emissieniveau tegen 2020 geraamd. De eerste voorgestelde sleutel kent de emissieniveaus in 2020 toe als rechtstreek‐se functie van het beschikbaar inkomen (BI) van 2005. De verenigbaarheid met de drie beginse‐len is als volgt:  – deze sleutel is strijdig met het verantwoordelijkheidsbeginsel. De rijkste regio’s of landen die 

doorgaans ook de grootste BKG‐uitstoot  laten opmeten, krijgen de hoogste emissierechten. Volgens dit verantwoordelijkheidsbeginsel, zouden die grootste vervuilers dus de grootste inspanning moeten leveren.  

– deze sleutel  is neutraal  ten aanzien van het capaciteitsbeginsel want hij  legt geen verband tussen de te leveren reductie‐inspanning en de (financiële) capaciteit die nodig is om die in‐spanning te leveren. 

– deze  sleutel  is  strijdig met het behoeftebeginsel  aangezien de  armste  regio’s of  landen de laagste emissierechten krijgen, wat hun recht op ontwikkeling afremt.  

Deze sleutel is niet verenigbaar met de drie beginselen en  is strijdig met het behoeftebeginsel; hij wordt dus verworpen.  

In een tweede voorbeeld, in tabel 5, worden de verdeelsleutels voor de doelstelling uitgedrukt in emissiereductie in procent geraamd. De eerste sleutel is de sleutel die gebruikt wordt in het 

Page 58: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

52 

klimaat‐ en energiepakket, die de  reductiedoelstellingen berekent via een  lineaire  functie van het bbp/inwoner  (zie 2.2.1.). Een andere  functie wordt  toegekend aan de  landen waarvan het bbp/inwoner hoger of lager is dan het Europees gemiddelde.  – Deze  sleutel  is verenigbaar met het verantwoordelijkheidsbeginsel. De  armste  landen, die 

onder het Europees gemiddelde liggen, krijgen  inderdaad een minder dwingende doelstel‐ling opgelegd dan de rijkere landen. 

– Deze sleutel  is verenigbaar met het capaciteitsprincipe aangezien het de rijkste  landen zijn die de grootste reductie‐inspanning moeten leveren.  

– Deze sleutel is verenigbaar met het behoeftebeginsel aangezien hij de armste landen in staat stelt hun emissies te verhogen, waardoor er minder beperkingen zijn voor de groei van het bbp/inwoner.  

Deze sleutel is verenigbaar met de drie beginselen en wordt dus gekozen.  

Tabel 6 geeft de lijst van de gekozen verdeelsleutels en kent een identificatiecode toe. De indica‐toren die betrekking hebben op het potentieel en de kosten vergen ofwel gegevens, ofwel  in‐strumenten (met name economische modellen) die in het kader van de voorliggende studie niet beschikbaar zijn. Ze kunnen hier dus niet in aanmerking worden genomen.  

De  sleutel NE  is een aanpassing op Belgisch niveau van de verdeelsleutel uit het klimaat‐ en energiepakket. Om rekening  te houden met specifieke kenmerken van de Gewesten, werd de waarde van bbp/inw. voor België, die gebruikt wordt  in de formule uit het pakket, vermenig‐vuldigd met de  index van BI/inw. van elk Gewest, genormaliseerd  tot 1 voor het Belgisch ge‐middelde. 

Tabel 3: Voorstellen van verdeelsleutels in de non-ETS-sectoren, geformuleerd in BKG-emissieniveau in 2020

Het emissieniveau in 2020 is Verantwoorde-lijkheid

Capaciteit Behoeften Selectie

Evenredig met het BI(2005) strijdig neutraal strijdig NEEN Evenredig met de BKG-uitstoot (2005) verenigbaar neutraal neutraal JA Evenredig met de bevolking(2005) neutraal neutraal verenigbaar JA Evenredig met de (gemiddelde of totale) reductiekosten

NEEN (1)

Evenredig met het tegen 2020 haalbaar economisch reductiepotentieel

neutraal verenigbaar neutraal JA

Sectorale sleutel 1 (bevolking, emissies) verenigbaar neutraal verenigbaar JA

Noot (1): de reductiekosten kunnen slechts worden bepaald voor een gegeven reductie. Om een verdeelsleutel op te stellen die het emissieniveau van 2020 linkt aan de emissiereductiekosten, moet de emissiereductie tussen 2005 en 2020 berekend worden, wat neerkomt op de berekening van een sleutel van type II of III. De sleutels die het emissieniveau in 2020 koppelen aan de reductiekosten worden in deze tabel dus niet in overweging genomen.

Page 59: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

53 

Tabel 4: Voorstellen van verdeelsleutels in de non-ETS-sectoren, geformuleerd in BKG-emissiereductieniveau tussen 2005 en 2020

Het reductieniveau is Verantwoorde-lijkheid

Capaciteit Behoeften Selectie

Evenredig met het BI(2005) verenigbaar verenigbaar neutraal JA Evenredig met de BKG-uitstoot (2005) verenigbaar neutraal verenigbaar JA Evenredig met de bevolking(2005) strijdig neutraal strijdig NEEN Zodanig dat het de marginale directe reduc-tiekosten nivelleert

neutraal verenigbaar neutraal JA

Zodanig dat het de macro-economische reductiekosten in aandeel van het bbp of per inwoner nivelleert

neutraal verenigbaar verenigbaar JA

Evenredig met de (gemiddelde of totale) reductiekosten

neutraal strijdig neutraal NEEN (1)

Evenredig met het tegen 2020 haalbaar economisch reductiepotentieel

neutraal verenigbaar neutraal JA

Sectorale sleutel 2 (BI, bbp) verenigbaar verenigbaar neutraal JA

Noot (1): Logischerwijs zou de emissiereductie omgekeerd evenredig moeten zijn met de kosten (de reducties zijn groot waar de kosten laag zijn). Dit type van sleutel werd niet gebruikt in de studies die werden geraadpleegd ter voorbereiding van dit rapport (zie hoofdstuk 2) en werd dus niet in aanmerking genomen in deze studie. Het economisch reductiepotentieel is echter een omgekeerde functie van de reductiekosten (hoe lager de kosten, hoe groter het potentieel). De verdeelsleutel die evenredig is met het potentieel kan dus in een eerste benadering worden beschouwd als een reductiesleutel die omgekeerd evenredig is met de kosten.

Tabel 5: Voorstellen van verdeelsleutels in de non-ETS-sector, gefomuleerd in BKG-reductiepercentage tussen 2005 en 2020

Het reductiepercentage is Verantwoorde-lijkheid

Capaciteit Behoeften Selectie

Lineaire functie van BI/inwoner(2005) -EU verenigbaar verenigbaar verenigbaar JA Evenredig met het BI/inwoner (2005) verenigbaar verenigbaar neutraal JA Evenredig met de BKG/inwoner (2005) verenigbaar neutraal neutraal JA Evenredig met BKG/bbp (2005) verenigbaar neutraal neutraal JA Evenredig met average(BKG/inwoner, BI/inwoner)(2005)

verenigbaar verenigbaar neutraal JA

Evenredig met average(BKG/inwoner, BKG/bbp)(2005)

verenigbaar neutraal neutraal JA

Zodanig dat het de marginale directe reduc-tiekosten nivelleert

neutraal verenigbaar neutraal JA

Zodanig dat het de macro-economische reductiekosten in aandeel van het bbp of per inwoner nivelleert

neutraal verenigbaar verenigbaar JA

Evenredig met de (gemiddelde of totale) reductiekosten

neutraal strijdig neutraal NEEN (1)

Evenredig met het tegen 2020 haalbaar economisch reductiepotentieel

neutraal verenigbaar neutraal JA

Sectorale sleutel 3 (BI/inwoner, bbp/inwoner)

verenigbaar verenigbaar neutraal JA

Noot (1): Logischerwijs zou de emissiereductie omgekeerd evenredig moeten zijn met de kosten (de reducties zijn groot waar de kosten laag zijn) en niet rechtstreeks evenredig zoals in de op die regel voorgestelde sleutel. Het economisch reductiepotentieel is evenwel een omgekeerde functie van de reductiekosten (hoe lager de kosten, hoe groter het potentieel). De verdeelsleutel die evenredig is met het potentieel kan dus, in een eerste benadering, worden beschouwd als een reductiesleutel die omgekeerd evenredig is met de kosten.

Page 60: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

54 

Tabel 6: Geselecteerde verdeelsleutels in de non-ETs-sectoren

Het emissieniveau in 2020 is NA Evenredig met de BKG-uitstoot(2005) NB Evenredig met de bevolking(2005) NZA Evenredig met het tegen 2020 haalbaar economisch reductiepotentieel Het emissiereductieniveau is NC Evenredig met het BI(2005) ND Evenredig met de BKG-uitstoot(2005) NZB Zodanig dat het de marginale directe reductiekosten nivelleert NZC Zodanig dat het de macro-economische reductiekosten in aandeel van het bbp of per inwoner nivelleert NZD Evenredig met het tegen 2020 haalbaar economisch reductiepotentieel Het reductiepercentage is NE Lineaire functie van het BI/inwoner(2005) – aanpassing van de sleutel van klimaat- en energiepakket NF Evenredig met het BI/inwoner(2005) NG Evenredig met de BKG/inwoner(2005) NH Evenredig met de BKG/bbp NI Evenredig met avg(BKG/inwoner, BI/inwoner)(2005) NJ Evenredig met avg(BKG/inwoner, BKG/bbp)(2005) NZE Zodanig dat het de marginale directe reductiekosten nivelleert NZF Zodanig dat het de macro-economische reductiekosten in aandeel van het bbp of per inwoner nivelleert NZG Evenredig met het tegen 2020 haalbaar economisch reductiepotentieel NK Sectorale sleutel 1 NL Sectorale sleutel 2 NM Sectorale sleutel 3

Nota: De met NZx aangegeven sleutels komen niet in aanmerking bij gebrek aan beschikbare gegevens in deze studie.

3.3.3. Verdeling van het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik

Wat de hernieuwbare energie betreft, moeten de productiedoelstellingen die het mogelijk zullen maken het gevraagde aandeel hernieuwbare energie  in het BFEV voor België te bereiken, ver‐deeld worden over de Gewesten en de federale overheid.  

a. Keuze van de indicatoren

Met uitzondering van het klimaat‐ en energiepakket, werd in de overige  literatuur geen enkel voorbeeld gevonden van de verdeling van hernieuwbare energiedoelstellingen. De drie hoger vermelde  beginselen,  namelijk  verantwoordelijkheid,  capaciteit  en  behoeften,  zullen  ons dus moeten leiden.  

In het domein van de hernieuwbare energie kunnen de indicatoren energieverbruik en energie‐intensiteit gekoppeld worden aan het verantwoordelijkheidsbeginsel. Een hoog energieverbruik of een hoge energie‐intensiteit zullen, bij ongewijzigde omstandigheden, gecorreleerd worden met een minder goede bevoorradingszekerheid en een hogere BKG‐uitstoot. Het verantwoorde‐lijkheidsbeginsel  roept dus de Gewesten met  een hoog  energieverbruik of  een hoge  energie‐intensiteit op meer te investeren in hernieuwbare energie.  

De financieringscapaciteiten van elke entiteit kunnen gekoppeld worden aan het capaciteitsbe‐ginsel. Het klimaat‐ en energiepakket hanteert trouwens het inkomen van elk land om de hier 

Page 61: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

55 

bestudeerde  doelstelling  te  verdelen.  De  indicatoren  beschikbaar  inkomen  (BI)  en  het BI/inwoner kunnen hier dus worden gebruikt.  

Ook de kostenindicatoren kunnen in overweging worden genomen om verdelingen te definië‐ren die verenigbaar zijn met het capaciteitsbeginsel. Zoals in het geval van de non‐ETS‐sectoren, zijn de beschouwde kostenindicatoren, de directe, macro‐economische  en budgettaire kosten. De gebruikte concepten van kosten zijn de marginale kosten (marginale subsidie voor de pro‐ductie van MWh uit hernieuwbare energiebronnen), de gemiddelde kosten (budgettaire kosten of subsidie, directe kosten of macro‐economische kosten) en de totale macro‐economische kos‐ten uitgedrukt in aandeel van het bbp (of het BRI voor de Gewesten).  

De  flexibiliteitsmechanismen  in de Richtlijn over de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen in het Europees pakket zijn vooral de statistische overdrach‐ten, met de  lidstaten als actoren. Hun draagwijdte zou beperkt zijn, gelet op het klein aantal actoren, en de marginale kosten zouden niet volledig genivelleerd kunnen worden. Verdelingen gebaseerd op de nivellering van de marginale kosten (of marginale subsidies voor de productie van hernieuwbare energie) kunnen hier dus in overweging worden genomen. Daarmee kan een productiedoelstelling bereikt worden tegen minimale totale kosten (budgettaire, directe of ma‐cro‐economische kosten naargelang het  type van gemeten kosten). De  indicatoren van gemid‐delde (directe of macro‐economische) of totale (macro‐economische) kosten kunnen hier even‐eens worden gebruikt. Die kostengegevens zijn echter niet beschikbaar  in het kader van deze studie. Die indicatoren zullen dus enkel op methodologisch niveau overwogen worden.  

Het zou ook mogelijk zijn verdeelsleutels  in overweging  te nemen die gebaseerd zijn op het HEB‐ontwikkelingspotentieel van elk Gewest, zoals onderzocht  in de  initiële  impact assessment van het klimaat‐ en energiepakket. Met de potentieelindicatoren zouden verdelingen bepaald kunnen worden die verenigbaar zijn met het capaciteitsbeginsel. Zoals bij de emissiereducties in de  non‐ETS‐sectoren,  is  het  gebruikte  potentieelconcept  het  tegen  2020  haalbaar  economisch potentieel. 

Het  behoeftebeginsel  zou  kunnen worden  gebruikt door de  energietoegankelijkheid  voor de armste gezinnen  te analyseren. Er bestaat echter geen duidelijk verband  tussen die problema‐tiek en de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Er wordt dus geen enkele indicator voorge‐steld die gekoppeld is aan dit beginsel. Er dient echter te worden vermeld dat de voornoemde indicatoren en verdeelsleutels niet strijdig zijn met het waarborgen van de energietoegankelijk‐heid voor alle sociale groepen in België. Zij zijn dus niet onverenigbaar met het behoeftebegin‐sel. 

De gekozen indicatoren zijn dus, voor de indicatoren in niveau, BI, BFEV en het potentieel, en voor de indicatoren in aandeel of uitgedrukt in ratio, BI/inwoner en BFEV/bbp. 

Page 62: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

56 

b. Keuze van de verdeelsleutels

De  hernieuwbare  energiedoelstelling wordt  gedefinieerd  als  een  breuk. Op Europees  niveau werd die doelstelling berekend op basis van het bbp van elk land (zie 2.3.1). 

Voor de verdeling binnen België moet die breuk worden gedefinieerd rekening houdend met de productie van hernieuwbare energie in de Noordzee, die onder de bevoegdheid van de fede‐rale overheid valt, waardoor de gewestelijke doelstellingen verminderen. 

In de teller staat het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen (HEB). De energieproductie op basis van HEB vindt plaats  in elk Gewest en  in de Noordzee, onder federale bevoegdheid, en kan dus als volgt worden geschreven:  

RN = RV + RW + RB + RF 

Waarin R de productie van hernieuwbare energie voorstelt, index N het nationaal niveau aan‐geeft en de  indexen V,W, B en F respectievelijk het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het federaal niveau aangeven.  

In de noemer staat het bruto finaal energieverbruik ( BFEV), dat de som is van het verbruik van alle Gewesten (er is geen verbruik op federaal niveau), of  

CN = CV + CW + CB Waarin C het BFEV is, index N het nationaal niveau aangeeft en de indexen V, W en B respec‐

tievelijk staan voor het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Gewest. 

De verhouding RN / CN, die in 2005 voor België 2,2 % bedroeg, moet in 2020 de 13%‐doelstelling 

halen. Die verhouding kan als volgt worden geschreven:  

RN / CN = (RV + RW + RB + RF) / (CV + CW + CB)  (1) 

Of  

RN / CN = RV / CN + RW / CN + RB / CN + RF / CN  (2) 

In die formulering stemt elke term Ri / CN van de som overeen met de ʺbijdrageʺ van elke enti‐teit aan het nationaal aandeel. 

Die verhouding kan ook als volgt worden geschreven:  

RN / CN = RV / CV * αV + RW / CW * αW + RB / CB * αB + RF / CN  (3) 

Met de parameters α die het aandeel van het bruto finaal energieverbruik van elk Gewest in het nationaal verbruik (αV = CV/CN, enz.) aangeven. 

In die formulering krijgt elk Gewest een doelstelling die op dezelfde wijze is geformuleerd als in het Europees pakket. Die herformulering  is vooral van belang door het verschijnen van de 

Page 63: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

57 

parameters αi. Die coëfficiënten, de aandelen van elk Gewest  in het totale verbruik, evolueren langzaam, in hetzelfde tempo als de structurele ontwikkelingen van de respectievelijke econo‐mieën. Op basis van de gewestelijke energiebalansen is het aandeel van het Vlaams Gewest in het finaal energieverbruik gestegen van 58 % in 1990 tot 63 % in 1995, 65 % in 2000 en 66 % in 2005. Bij een eerste benadering en op basis van de evolutie van de voorbije 10 jaar, mag men dus veronderstellen dat die aandelen tot 2020 constant zullen blijven.  

Tabel 7: Aandeel van elk Gewest in het finaal energieverbruik

Vlaams Gewest Waals Gewest BHG

1990 58,4% 36,3% 5,3% 1995 63,2% 31,8% 5,0% 2000 65,0% 30,3% 4,7% 2005 66,4% 28,9% 4,7% 2006 66,5% 28,8% 4,7%

Bron: Regionale energiebalansen

Gelet op de formulering van de globale doelstelling, moet worden aangegeven voor welke ele‐menten van de breuk doelstellingen kunnen worden vastgelegd. Vanuit rekenkundig oogpunt kunnen doelstellingen worden berekend voor drie gehelen van variabelen: 1. Voor elk van de elementen R en C van de breuk, wat overeenstemt met de formulering (1) 

van de verhouding RN / CN hierboven; 2. Voor de bijdrage van elk Gewest Ri / CN aan de nationale doelstelling RN / CN, wat overeen‐

stemt met de formulering (2) van de verhouding RN / CN hierboven;  3. Voor elke aandeel Ri  / Ci door hypothesen  te maken over het nationaal verbruik CN en de 

waarden van de parameters α en door er een bijkomende doelstelling  inzake RF aan toe te voegen; dit stemt overeen met de formulering (3) van de verhouding RN / CN hierboven. 

De eerste mogelijkheid die erin zou bestaan doelstellingen voor het bruto finaal energieverbruik vast te leggen, lijkt weinig aannemelijk omdat sommige energiebronnen, zoals de HEB, weinig of  geen BKG uitstoten. Bovendien  legt  een dergelijke doelstelling  een  beperking  op voor de ontwikkeling  en  het  energieverbruik dat  nodig  is  om  aan  de  behoeften  te  voldoen,  die  niet rechtstreeks verband houdt met de doelstellingen van het Europees pakket. Die mogelijkheid is strijdig met het behoeftebeginsel en moet dus worden uitgesloten. 

De  tweede mogelijkheid vergt het opstellen van een hypothese over het nationaal energiever‐bruik  in 2020. Er zijn vooruitzichten op nationaal niveau beschikbaar, met name  in Working Paper 21‐08 van het Federaal Planbureau, waarin de impact van het klimaat‐ en energiepakket voor België wordt onderzocht. De resultaten van die Working Paper zullen worden aangewend om de waarde van het nationaal BFEV in 2020 te ramen.  

De derde mogelijkheid kan eveneens  in deze studie worden  toegepast.  In dit geval zullen de doelstellingen worden vastgelegd voor de verhoudingen Ri/Ci, en zal worden verondersteld dat 

Page 64: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

58 

de parameters  αi gelijk zijn aan hun waarde van 2005  (zie  tabel 7). Doelstellingen vastleggen over de parameters αi ‐ in plaats van hypothesen over die parameters – zou eigenlijk gelijk staan met de eerste mogelijkheid. Die methode vermijdt dat er projecties moeten worden opgesteld over de gewestelijke BFEV’s, projecties die trouwens niet beschikbaar zijn in het kader van de voorliggende studie. 

De doelstelling over het aandeel hernieuwbare energie in elk Gewest kan dus worden vastge‐legd ofwel ten opzichte van het nationaal BFEV, ofwel ten opzichte van het gewestelijk BFEV. In beide gevallen wordt dit aandeel uitgedrukt in procent, maar de betekenis ervan is verschil‐lend. In het eerste geval moeten de gewestelijke bijdragen worden opgeteld om te komen tot het nationaal totaal van 13 %. In het tweede geval moet men een gemiddelde maken van de gewes‐telijke aandelen, gewogen via het aandeel van elk Gewest in het nationaal BFEV (coëfficiënt αi). 

Voor elk van die twee mogelijkheden om de doelstelling uit te drukken, kunnen drie types van verdeelsleutels worden bepaald, zoals  in het punt over de reductiedoelstellingen voor BKG  in de non‐ETS‐sectoren (punt 3.3.2). Die typologie is gebaseerd op de manier waarop de doelstel‐ling  is geformuleerd, ongeacht de variabele waarvoor de doelstelling wordt bepaald. Het gaat om sleutels waarvoor de doelstelling wordt uitgedrukt in: I. het niveau van een variabele, II. de toename van niveau van een variabele, III. het toenamepercentage van een variabele. 

Wanneer de Europese verdeelsleutel daaraan wordt toegevoegd, kunnen er dus 7 verdeelsleu‐tels (van RA tot RG) worden voorgesteld, zonder de sleutels mee te rekenen die gebaseerd zijn op de nivellering van kostenindicatoren (RZA tot RZC). 

Voor een goed begrip van tabel 8 waarin die sleutels worden voorgesteld, is het van belang de concepten toename in niveau en toenamepercentage te preciseren, voor het aandeel hernieuw‐bare energie in elk Gewest of voor de bijdrage van elk Gewest, aangezien het aandeel en de bij‐drage reeds in procent zijn uitgedrukt. Een voorbeeld kan die twee toenames toelichten. Indien het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV stijgt van 2 % tot 13 %, bedraagt de toename in niveau 11 procentpunt. Het toenamepercentage daarentegen bedraagt (13  ‐2)/2 = 5,5 of 550 %. Hetzelfde onderscheid kan worden gemaakt voor een bijdrage die zou stijgen van 1 % tot 5 %. De toename in niveau bedraagt dan 4 procentpunt, terwijl die in procent 400 % bedraagt.  

Wat de Europese verdeelsleutel betreft (gepresenteerd in 2.3.1), werden twee aanpassingen uit‐gevoerd om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de Gewesten. – Het uniforme percentage van 5,5 procentpunten dat op Europees niveau toegewezen werd, 

werd herberekend als de helft van de  toename van het aandeel van hernieuwbare energie dat aan België toegewezen werd. 

– Voor de berekening van het tweede deel werd de overblijvende te  leveren inspanning ver‐deeld naar verhouding van het beschikbaar inkomen (BI) van elk Gewest. 

Page 65: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

59 

Tabel 8: Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 1/4)

Nummer Beschrijving van de verdeelsleutel RA De verdeelsleutel van het klimaat- en energiepakket RB Het niveau van de bijdrage Ri / CN is afhankelijk van een indicator RC De toename in niveau (procentpunt) van de bijdrage Ri / CN is afhankelijk van een indicator RD Het toenamepercentage van de bijdrage Ri / CN is afhankelijk van een indicator RE Het niveau van het aandeel Ri / Ci van elk Gewest is afhankelijk van een indicator RF De toename in niveau (procentpunt) van het aandeel Ri / Ci van elk Gewest is afhankelijk van een indi-

cator RG Het toenamepercentage van het aandeel Ri / Ci van elk Gewest is afhankelijk van een indicator RZA De toename in niveau (procentpunt) van het aandeel Ri / Ci van elk Gewest nivelleert de marginale

directe productiekosten RZB De toename in niveau (procentpunt) van het aandeel Ri / CN van elk Gewest nivelleert de gemiddelde

budgettaire kosten van elk Gewest RZC De toename in niveau (procentpunt) van het aandeel Ri / CN van elk Gewest nivelleert de totale macro-

economische kosten in aandeel van het BRI of per inwoner in elk Gewest

In  tabel 8 kan de sleutel RA  rechtstreeks worden berekend. Voor de sleutels RB  tot RG dient men de  indicatoren die zullen worden gebruikt,  te preciseren. Zij kunnen gebaseerd zijn  (zie punt a hierboven) op het verantwoordelijkheidsbeginsel en dus gebruik maken van de indicato‐ren energieverbruik of energie‐intensiteit. De verdeelsleutels RB1 en RG1 worden aldus verkre‐gen  (tabel 9). De verdeelsleutels kunnen ook gebaseerd zijn op het  capaciteitsbeginsel en ge‐bruik maken van inkomensindicatoren. De verdeelsleutels RB2 en RG2 worden aldus verkregen (tabel 10). De verdeelsleutels kunnen tot slot gebaseerd zijn op de indicatoren van economisch potentieel  (ook gebaseerd op het capaciteitsbeginsel). De verdeelsleutels RB3 en RG3 worden aldus verkregen (tabel 11). Aangezien die sleutels betrekking hebben op een aandeel hernieuw‐bare energie in het BFEV, zal het potentieel eveneens moeten worden uitgedrukt in aandeel van het BFEV. De verenigbaarheid tussen type doelstellingen en type verdeelsleutels, zoals hierbo‐ven toegelicht (zie 3.3.2.b), moet worden nageleefd. 

De gegevens die nodig zijn om de sleutels RZx te gebruiken, zijn niet beschikbaar in het kader van deze studie. Die sleutels zullen dus in hoofdstuk 4 niet worden gebruikt. Er moet worden benadrukt  dat  de  sleutels  die  betrekking  hebben  op  de  kosten  zonder  onderscheid  kunnen worden uitgedrukt in de bijdrage Ri / CN of in het aandeel Ri/Ci van elk Gewest. Voor de toepas‐sing van die sleutels moet inderdaad een optimalisatiemodel worden gebruikt dat dezelfde re‐sultaten  zal geven  in  termen van productie Ri  op basis van HEB,  ongeacht of die  resultaten daarna worden uitgedrukt in de vorm van bijdrage of aandeel.  

Na de verdeling van de doelstellingen tussen de Gewesten is het mogelijk voor elk Gewest de productieniveaus van hernieuwbare energie in 2020 te berekenen. In dit geval zijn er projecties van het BFEV  in 2020 van elk Gewest nodig. In dit stadium en voor deze verkennende studie zijn er geen gewestelijke projecties beschikbaar. De groeivoeten van 2005 tot 2020 van het BFEV van de nationale vooruitzichten van Working Paper 21‐08 zullen dus worden toegepast op de gewestelijke BFEV‐gegevens in 2005 om hun waarde in 2020 te ramen.  

Page 66: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

60 

Tabel 9: Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 2/4)

Nummer Beschrijving van de verdeelsleutel RB1 De bijdrage Ri / CN van elk Gewest in 2020 is evenredig met het bruto finaal energieverbruik van elk

Gewest Ci (geraamd voor 2020). RC1 De toename in procentpunt van de bijdrage Ri / CN in elk Gewest tussen 2005 en 2020 is evenredig met

het bruto finaal energieverbruik van elk Gewest Ci (geraamd voor 2020). RD1 Het toenamepercentage van de bijdrage Ri / CN in elk Gewest tussen 2005 en 2020 is evenredig met de

energie-intensiteit (C/bbp) van elk Gewest (waarde van 2005). RE1 Het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest is evenredig met de energie-intensiteit

(van 2005) van elk Gewest. RF1 De toename in niveau (procentpunt) van het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest

is evenredig met de energie-intensiteit (van 2005) van elk Gewest. RG1 Het toenamepercentage van het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest is evenre-

dig met de energie-intensiteit (van 2005) van elk Gewest.

Tabel 10: Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 3/4)

Nummer Beschrijving van de verdeelsleutel RB2 De bijdrage Ri / CN van elk Gewest in 2020 is evenredig met het beschikbaar inkomen (in 2005) van elk

Gewest. RC2 De toename in procentpunt van de bijdrage Ri / CN in elk Gewest tussen 2005 en 2020 is evenredig met

het beschikbaar inkomen (in 2005) van elk Gewest. RD2 Het toenamepercentage van de bijdrage Ri / CN in elk Gewest tussen 2005 en 2020 is evenredig met het

beschikbaar inkomen per inwoner (in 2005) van elk Gewest. RE2 Het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest is evenredig met het

inkomen per inwoner (in 2005) van elk Gewest. RF2 De toename in niveau (procentpunt) van het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest

is evenredig met het inkomen per inwoner (van 2005) van elk Gewest. RG2 Het toenamepercentage van het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest is evenre-

dig met het inkomen per inwoner (van 2005) van elk Gewest.

Tabel 11: Voorstel van verdeelsleutels voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (deel 4/4)

Nummer Beschrijving van de verdeelsleutel RB3 De bijdrage Ri / CN van elk Gewest in 2020 is evenredig met het economisch potentieel van elk Gewest. RC3 De toename in procentpunt van de bijdrage Ri / CN in elk Gewest tussen 2005 en 2020 is evenredig met

het economisch potentieel van elk Gewest. RD3 Het toenamepercentage van de bijdrage Ri / CN in elk Gewest tussen 2005 en 2020 is evenredig met het

economisch potentieel van elk Gewest. RE3 Het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest is evenredig met het economisch poten-

tieel van elk Gewest. RF3 De toename in niveau (procentpunt) van het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest

is evenredig met het economisch potentieel van elk Gewest. RG3 Het toenamepercentage van het aandeel hernieuwbare energie Ri / Ci in 2020 in elk Gewest is evenre-

dig met het economisch potentieel van elk Gewest.

Page 67: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

61 

3.3.4. Verdeling van het aandeel hernieuwbare energie in het vervoer

Of de doelstellingen nu aan de federale overheid of aan de Gewesten worden toegewezen, het lijkt a priori weinig relevant dat de doelstelling voor HEB in het vervoer niet in elk Gewest de‐zelfde is. Daar zijn verschillende redenen voor:  – de Richtlijn zelf legt dezelfde 10%‐doelstelling op aan alle lidstaten. – De  verdeling  van  brandstof  voor  voertuigen  wordt  georganiseerd  op  nationaal  niveau, 

veeleer dan op gewestelijk niveau. – De agrobrandstoffen worden in bepaalde verhoudingen gemengd met fossiele brandstoffen. 

Die verhoudingen zijn op Europees niveau vastgelegd om in de gehele Unie dezelfde moto‐rafstellingen te kunnen behouden. 

– de  fiscale  stimuli  voor  het  gebruik  van  agrobrandstoffen worden  op  federaal  niveau  be‐paald. 

– het elektriciteitsverbruik in het vervoer hangt vooral af van de NMBS, die op federaal niveau wordt beheerd (meer dan 80 %, zoals blijkt uit een snelle analyse van de gewestelijke ener‐giebalansen). 

– het aandeel van hernieuwbare energie in het elektriciteitsverbruik wordt enkel op nationaal, of zelfs Europees niveau (EU 2009a, art. 3, §4c), vastgelegd.  

Als de doelstellingen niet gedifferentieerd zijn, kan men zich afvragen bij welk beleidsniveau de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstelling moet worden gelegd. Dit punt zal worden behandeld in paragraaf 4.4.  

Page 68: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

62 

4. Analyse van de voorgestelde verdelingsmogelijkheden

Dit hoofdstuk gebruikt de verdeelsleutels  en  indicatoren uit het vorige hoofdstuk om verde‐lingsmogelijkheden van de in deze studie bestudeerde doelstellingen en opportuniteiten uit te werken en te becijferen. De vier paragrafen van dit hoofdstuk zijn elk gewijd aan één doelstel‐ling of aan één opportuniteit.  

De bestudeerde verdelingen  in dit rapport zijn op een enkel  jaar gericht,  in dit geval 2020, en steunen op de waarden van  indicatoren  in een welbepaald  jaar  (hetzij 2005, hetzij 2020). Men zou ook kunnen overwegen verdelingen uit  te werken op basis van gegevens gedurende de volledige periode tussen 2005 en 2020. In dat geval zou men zich ervan moeten vergewissen dat de noodzakelijke gegevens snel en regelmatig beschikbaar zijn. 

4.1. Verdelingen in de ETS-sector

Aangezien de emissierechten  in de ETS‐sector verdeeld wordt via marktmechanismen uit het Europese  pakket,  heeft  het  verdelingsvraagstuk  uit  de Overeenkomst  betrekking  op  de  ver‐koopopbrengsten van de te veilen emissierechten die aan België zijn toegewezen. 

Op basis van de geraadpleegde werken zal bij de keuze van een verdeling door de beleidma‐kers beslist met de volgende factoren (zie 3.3.1) rekening moeten worden gehouden: – het feit dat de ondernemingen van elk Gewest reeds een bijdrage hebben geleverd via hun 

uitgaven voor emissierechten; – de aanbeveling afkomstig van de Europese richtlijn over de ETS‐sector, om ten minste 50 % 

van de ontvangsten uit de verkoop van emissierechten te besteden aan het klimaatbeleid; het kan gaan om: – de  financieringsbehoefte  van  het  klimaatbeleid  van de  verschillende  beleidsniveaus  in 

België; – de  financieringsbehoefte van de bijdrage van België aan de overheidshulp voor het kli‐

maatbeleid van de ontwikkelingslanden; – het  feit, voor het deel van de ontvangsten die niet aan het klimaatbeleid  toegewezen wor‐

den, dat sommige opties voor de aanwending van de ontvangsten beantwoorden aan de be‐staande beleidsbevoegdheden op een gegeven beleidsniveau. 

De gemaakte keuze zal vooral afhangen van het belang dat de beleidmakers aan elk van die factoren hechten. Er bestaan geen wetenschappelijk argumenten en geen duurzaamheidsbegin‐selen om over die weging te beslissen. Het is een politieke keuze die buiten het kader van deze studie valt. 

Page 69: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

63 

4.2. Verdelingen in de non-ETS-sectoren

Dit paragraaf geeft verschillende verdelingsmogelijkheden van de reductiedoelstellingen voor BKG in de non‐ETS‐sectoren. De specifieke kenmerken van de Gewesten, met name qua uitstoot van broeikasgassen,  economische  structuur, verstedelijking, geografie of natuurlijke  rijkdom‐men zijn uitgesproken (zie tabel 12). Wanneer de doelstellingen aan de Gewesten worden toe‐gekend,  rechtvaardigen  die  verschillen  de  toewijzing  van  een  gedifferentieerde  doelstelling, veeleer dan eenzelfde doelstelling, aan elk Gewest. 

4.2.1. Gebruikte gegevens

De indicatorgegevens die gebruikt worden om de gekozen verdelingsmogelijkheden te evalue‐ren, zijn die van 200510. Om een verdeling van doelstellingen tegen 2020 op te stellen, zou het relevanter kunnen zijn gegevens voor het  jaar 2020 te gebruiken. Er hangen echter grote onze‐kerheden rond het maken van dergelijke projecties, die bijgevolg in zekere zin opnieuw betwist kunnen worden. Men achtte het dus verkieslijk zoveel mogelijk historische gegevens te gebrui‐ken waarvan de waarde amper te betwisten valt. Die keuze is trouwens dezelfde als deze die op Europees niveau werd gemaakt om de doelstelling  in de non‐ETS‐sectoren  in het klimaat‐ en energiepakket te verdelen.  

Tabel 12: Gegevens voor de Gewesten en voor België in 2005

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG België

Beschikbaar inkomen (BI – miljoen €) 101512 48955 15243 165793 Totale werkgelegenheid (personen) 2428173 1135263 659257 4225362 Gemiddelde bevolking (inwoners) 6060881 3404960 1012777 10478617

Bruto binnenlands product (bbp – miljoen €) 173122 70929 57889 302112 Bbp / inwoner (€ / inwoner) 28564 20831 57159 28831 BI / inwoner (€ / inwoner) 16749 14378 15051 15822

BKG-uitstoot (kt CO2 eq.) 87,760 48,854 4,271 140,885 waarvan ETS-sector (kt CO2 eq.) 33,342 21,673 56 55,071 waarvan non-ETS-sectoren (kt CO2 eq.) 54,418 27,180 4,215 85,814

BKG/bbp (Mt CO2 eq./miljard €) 0,507 0,689 0,074 0,466 BKG/BI (Mt CO2 eq./ miljard €) 0,865 0,998 0,280 0,850 BKG (non-ETS) / BI (Mt CO2 eq./ miljard €) 0,536 0,555 0,277 0,518 BKG/inwoner (t CO2 eq. / inw.) 14,5 14,3 4,2 13,4 BKG (non-ETS) / inwoner (t CO2 eq. / inw.) 9,0 8,0 4,2 8,2

Bron: INR (2009), NKC (2008), Nationaal Register voor Broeikasgassen (2009)

                                                           10  Omdat de nodige gegevens niet beschikbaar waren bij de publicatie van dit Rapport, is ook de ETS‐sector deze die 

in 2005 bepaald werd. Bijgevolg omvat de ETS‐sector niet de uitbreidingen van na 2005 (luchtvaart, chemie…). 

Page 70: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

64 

4.2.2. Resultaten

De  gewestelijke  reductiedoelstellingen  voor BKG, die  het  resultaat  zijn  van de  verschillende bestudeerde verdelingsmogelijkheden voor de non‐ETS‐sectoren,  staan  in de Tabellen 13a  en 13b. Die doelstellingen worden uitgedrukt in reductiepercentages tussen 2005 en 2020. In beide tabellen omvatten de voorgestelde reducties het gebruik van  flexibiliteitsmechanismen, name‐lijk de aankoop van emissierechten in het buitenland, hetzij in andere industrielanden, hetzij in ontwikkelingslanden via het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM). De Tabellen 14a en 14b tonen dezelfde verdelingen, maar alleen de werkelijk in België gerealiseerde reducties wor‐den gegeven, dus zonder het deel van de doelstelling dat met het gebruik van flexibiliteitsme‐chanismen werd verwezenlijkt. In dit geval werd, op basis van de resultaten van het scenario 20/20 van WP21‐08 van het FPB, verondersteld dat, van de 15 %‐vermindering die aan de non‐ETS‐sectoren gevraagd werd, iets meer dan een derde (5,8pp, of 4,9 Mt CO2 eq.) zou gebeuren met  tussenkomst van de  flexibiliteitsmechanismen. De  totale verwezenlijkte reductie  in België wordt dus op 9,2 % geraamd. 

Alle geselecteerde verdelingsmogelijkheden uit punt 3.3.2, van NA tot NJ (tabel 13a) en NK tot NM  (tabel  13b), werden  geraamd  voor  de  nationale  doelstelling  van  15 %.  De  verdelings‐mogelijkheid NB werd lichtjes aangepast. Bij die mogelijkheid wordt aan elke inwoner een ge‐lijk emissiequotum toegekend. Een dergelijke doelstelling voor 2020 vastleggen zou een belang‐rijke schok teweegbrengen, omdat de huidige jaarlijkse uitstoot (non‐ETS) schommelt tussen 4 t CO2 eq./inwoner in het BHG en 8,8 t CO2 eq./inwoner in het Vlaams Gewest, terwijl de doelstel‐ling voor 2020 6,2 t CO2 eq./inwoner zou bedragen. Daardoor zou de uitstoot van het BHG met 70 % mogen stijgen. Het zijn de stedelijke kenmerken van het BHG die verklaren waarom de uitstoot per inwoner in dit Gewest kleiner is dan in de twee andere Gewesten. De bevolkings‐indicator houdt geen rekening met die bijzonderheden. De doelstelling van nivellering van de uitstoot per inwoner werd dus vastgelegd voor 2050, in de veronderstelling dat de BKG‐uitstoot tussen 2005 en 2050 met 80 % zou dalen, waardoor het mogelijk wordt geleidelijk te evolueren naar een toekomsthorizon met sterk gedaalde emissieniveaus in alle Gewesten. De doelstelling voor 2020 werd dus berekend door  lineaire  interpolatie  tussen de  toestand  in 2005  en die  in 2050. 

Voor het Vlaams en het Waals Gewest zijn de resultaten tamelijk stabiel, met doelstellingen die overeenstemmen met een BKG‐uitstoot in de non‐ETS‐sectoren in 2020 van ongeveer 46 Mt CO2 eq. voor het Vlaams Gewest en 23 Mt CO2 eq. voor het Waals Gewest. 

Qua  reductiepercentage  situeren de doelstellingen zich  rond  ‐15 %, behalve  in het geval NH (reductiepercentage  evenredig met  de  broeikasgasintensiteit  van  de  non‐ETS‐sectoren),  wat aantoont dat de koolstofintensiteit in de non‐ETS‐sectoren in het Waals Gewest hoger is. Het is van belang nogmaals te onderstrepen dat de hier verrekende BKG‐uitstoot geen rekening houdt met de uitstoot van de internationale zee‐ en luchtvaartbunkers. Dat resultaat vindt u ook in de reductiemogelijkheid NJ, zij het  in mindere mate, omdat die sleutel steunt op een composiete index die de broeikasgasintensiteit van het bbp omvat.  

Page 71: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

65 

Voor het BHG zijn de resultaten veel wisselvalliger. De doelstelling voor het emissieniveau  in 2020 in de non‐ETS‐sectoren ligt tussen 2,9 en 3,9 Mt CO2 eq. Die wisselvalligheid hangt samen met de bijzondere situatie van dit Gewest. De twee uiterste resultaten zijn NH en NC. Het resul‐taat van de mogelijkheid NH (‐3,3% in het BHG) hangt samen met het lage emissieniveau per eenheid bbp in het BHG, gekoppeld aan de stedelijke aard van het Gewest en aan zijn economi‐sche  structuur. Het  resultaat  van mogelijkheid NC  (reductieniveau  evenredig met  het  totaal beschikbaar inkomen, of ‐28,7 % voor het BHG) is een gevolg van het feit dat het aandeel van het BHG in het nationaal beschikbaar inkomen (9 %) groter is dan zijn aandeel in de non‐ETS‐uitstoot (5 %). 

Tabel 13a: Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren-eerste deel

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG

NA – Niveau evenredig met de BKG-uitstoot (non-ETS) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,0% -15,0% -15,0% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,3 23,1 3,6

NB – Niveau evenredig met de bevolking (B) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,7% -14,6% -8,1% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 45,9 23,2 3,9

NC – Vermindering evenredig met het beschikbaar inkomen (BI) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -14,5% -14,0% -28,1% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,5 23,4 3,0

ND – Vermindering evenredig met de BKG-uitstoot (non-ETS) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,0% -15,0% -15,0% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,3 23,1 3,6

NE – Vermindering in % lineaire functie van (BI/inwoner) (=EU) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,9% -13,8% -14,4% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 45,8 23,4 3,6

NF – Vermindering in % evenredig met BI/inwoner Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,8% -13,6% -14,2% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 45,8 23,5 3,6

NG- Vermindering in % evenredig met BKG /inwoner (non-ETS-sectoren) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -16,0% -14,2% -7,4% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 45,7 23,3 3,9

NH – Vermindering in % evenredig met BKG /bbp (non-ETS-sectoren) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -14,5% -17,7% -3,4% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,5 22,4 4,1

NI – Vermindering in % evenredig met (BKG /inwoner, BI/inwoner) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,9% -13,9% -10,8% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 45,8 23,4 3,8

NJ – Vermindering in % evenredig met (BKG /inwoner, BKG/bbp) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,2% -16,0% -5,3% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,1 22,8 4,0

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kosten- en potentieelindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan

gegevens.

Page 72: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

66 

De verdelingsmogelijkheden NK, NL en NM zijn gebaseerd op een gecombineerde benadering, per sector en per Gewest. De emissiereducties tussen 2005 en 2020 worden eerst berekend per sector op nationaal niveau, op basis van de reducties die per sector werden verkregen op natio‐naal niveau, zoals geraamd in het scenario 20/20 van WP21‐08 van het FPB (Bossier et al. 2008). Het gaat dus om verdeelsleutels die gebaseerd zijn op een nivellering van de marginale reduc‐tiekosten. Die nationale reducties per sector worden verdeeld over de Gewesten op basis van een reductie die evenredig  is met de  in punt 3.3.2.b voorgestelde  indicator. De geaggregeerde resultaten voor elk Gewest vindt u in tabel 13b.  

Voor die drie verdelingsmogelijkheden werd een gevoeligheidsanalyse gemaakt. Het scenario 20/20 uit WP21‐08 geeft het best het Europese klimaat‐ en energiepakket weer. De studie (voor‐gesteld in Grobben en Van Steenberghe, 2008) die tot die WP geleid heeft, onderzoekt ook ande‐re  scenario’s met dezelfde doelstellingen op het vlak van  emissiereducties voor BKG  en her‐nieuwbare energie. Die verdelingsmogelijkheden werden dus ook met een ander scenario ge‐raamd, waarin  alle marginale  reductiekosten worden genivelleerd  en  zonder  toegang  tot het CDM. De  resultaten  staan  onderaan  in  tabel  13b. De  resultaten met dat  scenario  verschillen weinig van de resultaten met het eerste scenario (bovenaan tabel 13b). 

Tabel 13b: Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren –tweede deel

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG

NK – Sectorale sleutel 1 (Doelstellingen geformuleerd in niveau) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,0% -14,0% -21,1% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,2 23,4 3,3 NL – Sectorale sleutel 2 (Doelstellingen geformuleerd in niveauverschil) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -14,6% -14,3% -25,0% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,5 23,3 3,2 NM – Sectorale sleutel 3 (Doelstellingen geformuleerd in reductiepercentage) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -15,2% -14,5% -15,5% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,1 23,2 3,6 NK – Sectorale sleutel 1 (doelstellingen geformuleerd in niveau) – gevoeligheidsanalyse Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -14,6% -14,5% -22,9% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,5 23,2 3,2 NL – Sectorale sleutel 2 (Doelstellingen geformuleerd in niveauverschil) –gevoeligheidsanalyse Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -14,7% -14,8% -20,3% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,4 23,2 3,4 NM – Sectorale sleutel 3 (Doelstellingen geformuleerd in reductiepercentage) –gevoeligheidsanalyse Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -14,9% -14,7% -17,9% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 46,3 23,2 3,5

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels gebaseerd op de kosten- en potentieelindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan

gegevens.

De tabellen 14a en 14b tonen dezelfde verdelingsmogelijkheden, maar enkel voor de reducties die verwezenlijkt zijn op Belgisch grondgebied, of een totale reductie van 9,2% tussen 2005 en 2020 voor de non‐ETS‐sectoren. De reducties die werden verkregen dankzij de flexibiliteitsme‐chanismen,  5,8  pp  of  4,9 Mt CO2 eq.,  zijn  niet meegerekend. Dat  gebruik  van  de  flexibiliteit 

Page 73: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

67 

stemt overeen met het resultaat van het scenario 20/20 van WP 21‐08 van het Federaal Planbu‐reau. Een 4e kolom, die het aandeel van de doelstelling dat verwezenlijkt werd met  flexibili‐teitsmechanismen weergeeft, zou kunnen worden toegevoegd aan tabel 14. Aangezien dat aan‐deel gelijk is voor alle verdelingen, bevat tabel 14 die 4e kolom niet, die op elke regel dezelfde informatie zou herhalen.  

De inzet van de flexibiliteitsmechanismen vermindert de binnenlandse reductie‐inspanning van elk Gewest met ongeveer  3,2 Mt voor het Vlaams Gewest,  1,6 Mt voor het Waals Gewest  en 0,2 Mt voor het BHG. Die aankoop van emissierechten kan zowel door de federale overheid als door de Gewesten gebeuren.  

Tabel 14a: Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren, zonder flexibili-teitsmechanismen – eerste deel

De flexibiliteitsmechanismen dragen voor 5,8 procentpunt bij tot de reductiedoelstelling van 15 %

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG

NA –Niveau evenredig met de BKG-uitstoot (non-ETS) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,2% -9,2% -9,2% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,4 24,7 3,8 NB – Niveau evenredig met de bevolking (B) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -10,0% -8,7% -1,9% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,0 24,8 4,1 NC – Vermindering evenredig met het beschikbaar inkomen (BI) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -8,9% -8,6% -17,2% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,6 24,8 3,5 ND – Vermindering evenredig met de BKG-uitstoot (non-ETS) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,2% -9,2% -9,2% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,4 24,7 3,8 NE – Vermindering in % lineaire functie van (BI/inwoner) (=EU) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -10,1% -8,0% -8,6% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 48,9 25,0 3,9 NF – Vermindering in % evenredig met BI/inwoner Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,7% -8,3% -8,7% Emissieniveau 2020 (Mt CO2 eq.) 49,1 24,9 3,8 NG – Vermindering in % evenredig met BKG /inwoner Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,8% -8,7% -4,5% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,1 24,8 4,0 NH – Vermindering in % evenredig met BKG/bbp (non-ETS-sectoren) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -8,9% -10,8% -2,1% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,6 24,2 4,1 NI – Vermindering in % evenredig met (BKG/inwoner, BI/inwoner) (non-ETS-sectoren) vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,7% -8,5% -6,6% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,1 24,9 3,9 NJ – Vermindering in % evenredig met (BKG/inwoner, BKG/bbp) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,3% -9,8% -3,2% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,3 24,5 4,1

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: de verdeelsleutels gebaseerd op de kosten- en potentieelindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan

gegevens.

Page 74: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

68 

Tabel 14b: Gewestelijke reductiedoelstellingen voor BKG in de non-ETS-sectoren, zonder flexibili-teitsmechanismen – tweede deel

De flexibiliteitsmechanismen dragen voor 5,8 procentpunt bij tot de reductiedoelstelling van 15%

  Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG

NK – Sectorale sleutel 1 (Doelstellingen geformuleerd in niveau) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,2% -8,2% -15,3% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,4 24,9 3,6

NL – Sectorale sleutel 2 (Doelstellingen geformuleerd in niveauverschil) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -8,8% -8,5% -19,2% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,6 24,9 3,4

NM – Sectorale sleutel 3 (Doelstellingen geformuleerd in reductiepercentage) Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,4% -8,7% -9,7% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,3 24,8 3,8

NK – Sectorale sleutel 1 (doelstellingen geformuleerd in niveau) – gevoeligheidsanalyse Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -8,8% -8,7% -17,1% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,6 24,8 3,5

NL – Sectorale sleutel 2 (Doelstellingen geformuleerd in niveauverschil) – gevoeligheidsanalyse Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -8,9% -9,0% -14,5% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,6 24,7 3,6

NM – Sectorale sleutel 3 (Doelstellingen geformuleerd in reductiepercentage) – gevoeligheidsanalyse Vermindering 2005-2020 van de uitstoot in % -9,1% -8,9% -12,1% Emissieniveau in 2020 (Mt CO2 eq.) 49,5 24,8 3,7

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels gebaseerd op de kosten- en potentieelindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan

gegevens.

4.3. Verdeling van het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik

Dit paragraaf geeft verschillende verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen aandeel her‐nieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik (BFEV). Tussen de Gewesten zijn er uit‐gesproken verschillen, meer bepaald op het vlak van verstedelijking, geografie of natuurlijke rijkdommen. De productie van hernieuwbare  energie  is  in  sommige  gevallen gelinkt  aan de kenmerken van het grondgebied, bijvoorbeeld voor de inplanting van windmolens. Wanneer de doelstellingen  aan  de Gewesten worden  toegewezen,  rechtvaardigen  die  verschillen  dat  elk Gewest een gedifferentieerde doelstelling, veeleer dan een gelijke doelstelling, krijgt  toegewe‐zen.  In die  context moet  rekening worden gehouden met de  territoriale bevoegdheid van de federale overheid over de Noordzee, waar trouwens al concessies voor windmolenparken zijn toegekend, en moet zowel aan de Gewesten als aan de federale overheid een doelstelling voor de productie van hernieuwbare energie worden toegewezen.  

Page 75: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

69 

4.3.1. Gebruikte gegevens

Om  de  verdeelsleutels  uit  hoofdstuk  3  te  kunnen  toepassen  op  de  doelstelling  aandeel  her‐nieuwbare energie, zijn er projectiegegevens nodig voor het BFEV en de elektriciteitsproductie uit windturbines op de Noordzee. Er wordt dus verondersteld dat:  – het bruto finaal energieverbruik stijgt met 7,6 % tussen 2005 en 2020. Dit cijfer is overgeno‐

men uit WP 21‐08 van het Federaal Planbureau, met name het scenario 20/20 dat overeen‐stemt met een reductiedoelstelling van 20 % voor alle BKG in de EU tussen 1990 en 2020.  

– de  productiecapaciteit  van  de  in  de Noordzee  geïnstalleerde windturbines  bedraagt  2080 MW in 2020. Dit is de in 2020 geïnstalleerde capaciteit in scenario 20/20 van WP 21‐08. Dat niveau kan vergeleken worden met het niveau van 846 MW, dat overeenstemt met de volle‐dige uitvoering van de thans (april 2009) toegestane projecten en met dat van 1250 MW dat overeenstemt met de geïnstalleerde capaciteit  in het BAU‐scenario van WP 21‐08. Er werd verondersteld dat de gebruiksgraad van windturbines 3400 uren per jaar bedroeg (De Ruyck 2006).  

Het HEB‐ontwikkelingspotentieel is het potentieel dat door Edora (Federatie voor hernieuwbare en alternatieve energie) werd vastgelegd in de memoranda gepubliceerd in aanloop naar de verkie‐zingen van juni 2009 (Edora, 2009a en b). Het gekozen potentieel is het potentieel dat in die do‐cumenten ʺhaalbaarʺ tegen 2020 wordt genoemd, of het ʺtechnisch‐economisch potentieel rekening houdend met de tijd die nodig is voor de realisatie van het potentieel en de voor de maatschappij toelaatba‐re kostenʺ. Dit begrip stemt overeen met het eerder in de studie vermelde haalbaar economisch potentieel. Die documenten geven een GWh‐potentieel  tegen 2020 voor België, het Waals Ge‐west en het BHG. 

Voor het Waals Gewest en het BHG worden de door Edora voorgestelde waarden gebruikt voor de potentieelindicator. 

Voor het Vlaams Gewest  is de potentieelindicator gelijk  aan de productie van hernieuwbare energie  in  2020  in  het  scenario  PRO  van  het  rapport  “Prognoses  voor  hernieuwbare  energie  en warmtekrachtkoppeling tot 2020 – Tussentijds rapport” (Briffaerts et al. 2009). Tabel 15 geeft dat po‐tentieel, het veronderstelde finaal energieverbruik in 2020 op basis van de gewestelijke energie‐balansen en Bossier et al. (2008), alsook het aandeel van dat potentieel in dat verbruik. Indien er meer volledige gegevens beschikbaar zouden worden, zou het uiteraard nuttig zijn die indica‐tor te herberekenen.  

Page 76: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

70 

Tabel 15: HEB-potentieel, energieverbruik en aandeel van dat potentieel in het energieverbruik per Gewest – 2020

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG België

HEB-ontwikkelingspotentieel in 2020 (Mtoe) 2,9 2,2 0,1 5,8 Finaal energieverbruik 2020 (Mtoe) 26,4 14,0 2,3 42,7 Aandeel van het potentieel in het finaal ener-gieverbruik (2020) 11,13% 16,1% 5,0% 13,2%

Bron: Potentieel: Briffaerts et al (2009), Edora (2009 a en b), Verbruik: gewestelijke energiebalansen en Bossier et al. (2008)

De gewestelijke gegevens over het bruto finaal energieverbruik en over de hernieuwbare ener‐gie komen uit de gewestelijke  energiebalansen voor  2005,  zoals gepubliceerd op de websites van de overheidsdiensten. 

De som van de drie gewestelijke componenten stemt niet overeen met het nationaal totaal van de FOD Energie, gelet op het feit dat er verschillende methodologieën werden gebruikt. Aange‐zien deze studie de verdelingen tussen de Gewesten en de federale overheid bestudeert, wer‐den de gewestelijke cijfers gebruikt. De gegevens voor 2005 zijn weergegeven in de onderstaan‐de tabel.  

Tabel 16: Energieverbruik en aandeel hernieuwbare energie per Gewest – 2005

Vlaams Gewest Waals Gewest BHG België

Bruto finaal energieverbruik (Mtoe) 24,5 13,0 2,2 39,7 Aandeel hernieuwbare energie 1,3% 3,9% 1,0% 2,1% Productie uit HEB (Mtoe) (=regel 1 x regel 2) 0,32 0,51 0,02 0,85

Bron: Gewestelijke energiebalansen, inlichtingen ingwonnen bij VEA en FPB-berekeningen

Het  aandeel  van  hernieuwbare  energie  in  het  finaal  verbruik  voor  het Vlaams  gewest werd meegedeeld door een vertegenwoordiger van het Vlaams Energie Agentschap. 

Het aandeel hernieuwbare energie in het finaal verbruik wordt gegeven voor het Waals Gewest op  zijn  portaalsite  over  energie  (http;//energie.wallonne.be/fr/les‐energies‐renouvelables‐en‐2007.html?IDC=6579, geraadpleegd op 24 maart 2009). In 2005 bedroeg dit aandeel 3,9 %. 

Dat aandeel is niet beschikbaar voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Na telefonisch contact met een expert, werd verondersteld dat het in 2005 ging om 1 %. Aangezien het HEB‐aandeel in het  totaal nationaal  energieverbruik gering  is, heeft die hypothese amper  een  invloed op het eindresultaat.  

Het voor België met die schattingen verkregen aandeel verschilt licht van dat gebruikt door de Europese Commissie (2,1% in plaats van 2,2%). De verkregen resultaten zijn indicatief en zou‐den herzien kunnen worden afhankelijk van de bijkomende gegevens die de Gewesten ter be‐schikking zouden stellen. 

Page 77: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

71 

4.3.2. Resultaten

De gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV die afgeleid zijn uit de verschillende bestudeerde verdelingsmogelijkheden zijn weergegeven in de Tabellen 17a  en  17b. Die doelstellingen worden voor  elk Gewest uitgedrukt  in  aandeel hernieuwbare energie  in het BFEV van dat Gewest  in 2020. Het overeenkomstige productieniveau  (in Mtoe) wordt vermeld. De bijdrage van elk Gewest en de federale overheid tot de 13%‐doelstelling (of de productie van hernieuwbare energie van de entiteit gedeeld door het nationaal BFEV) wordt eveneens ter informatie vermeld.  

Alle in punt 3.3.3 geselecteerde verdelingsmogelijkheden, van RA tot RG (1 tot 3), werden ge‐raamd. De resultaten zijn relatief stabiel voor het Vlaams Gewest en het Waals Gewest, behalve voor de verdelingsmogelijkheden RD, RG en RC3. De resultaten voor het BHG vertonen grotere schommelingen dan voor de twee overige Gewesten.  

Voor het Vlaams Gewest en het Waals Gewest, met uitzondering van de verdelingsmogelijkhe‐den RD, RG en RC3, zijn de resultaten de volgende. Wat betreft het aandeel hernieuwbare ener‐gie  in het BFEV, geven de verschillende bestudeerde mogelijkheden voor het Vlaams Gewest, doelstellingen van 9,8 % tot 12,2 %; Voor het Waals Gewest schommelt de doelstelling aandeel hernieuwbare energie  tussen 10,5 % en 15,5 %. De hoogste waarden van dat  interval worden verkregen met verdelingsmogelijkheden die gebaseerd zijn op de indicator energie‐intensiteit of de potentieelindicator, die in het Waals Gewest allebei hoger zijn dan het nationaal gemiddelde. Die aandelen komen overeen met een hernieuwbaar energieverbruik van 2,6 tot 3,2 Mtoe voor het Vlaams Gewest in 2020 en van 1,5 tot 2,2 Mtoe voor het Waals Gewest.  

De verdelingsmogelijkheden RD, RG en RC3 geven voor het Vlaams Gewest en het Waals Ge‐west meer tegengestelde resultaten, die lager zijn in het Vlaams Gewest – een aandeel van 7 % of 1,8 Mtoe – en hoger in het Waals Gewest – namelijk 20 % of 2,8 Mtoe. Dat grote verschil is met name het gevolg van het feit dat die verdelingsmogelijkheden gebruik maken van verdeel‐sleutels die gevoeliger zijn voor de schommelingen van de indicatoren, die gebaseerd zijn op de groeivoeten.  

Voor het BHG  zijn de waarden voor de doelstellingen meer variabel,  ongeacht  of de verde‐lingsmogelijkheden RD, RG en RC3  in de analyse zijn opgenomen. Die waarden schommelen van 1,9 % tot 27,9 % voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV, wat beantwoordt aan een hernieuwbare energieproductie van 0,04 Mtoe tot 0,65 Mtoe. Wanneer de indicator van de energie‐intensiteit wordt gebruikt, zijn de waarden vrij laag, aangezien die indicator in het BHG beduidend  lager  is dan  in de twee overige Gewesten. Wanneer de  indicator van het totaal  in‐komen wordt gebruikt, zijn de waarden vrij hoog omdat het aandeel van het BHG in het natio‐naal inkomen groter is dan zijn aandeel in het energieverbruik, wat opnieuw het gevolg is van de lage energie‐intensiteit van het BHG. Wanneer de potentieelindicator wordt gebruikt, zijn de waarden hoog of laag, naargelang van de gebruikte verdeelsleutel, zonder dat er zich een alge‐mene trend aftekent.  

Page 78: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

72 

4.3.3. Gevoeligheidsanalyse

Er werden drie gevoeligheidsanalyses gemaakt van al die verdelingsmogelijkheden. Zij hebben betrekking op de  in de Noordzee geïnstalleerde windcapaciteit  (1250 MW  in plaats van 2080 MW in 2020), een variant die in tabel 18 wordt geïllustreerd, op de groei van het BFEV (stabiel tussen 2005 en 2020  in plaats van  te stijgen met 7,6 %), een variant die geïllustreerd wordt  in tabel 19 en,  ten slotte, op het gebruik van  flexibiliteitsmechanismen  (voor 0,7 pp aandeel her‐nieuwbare energie), een variant die geïllustreerd wordt  in tabel 20. Om de tabellen te vereen‐voudigen, worden de bijdragen van elke entiteit tot de 13%‐doelstelling niet meer vermeld. 

Indien de windenergiecapaciteit in de Noordzee afneemt van 2080 MW tot 1250 MW, met een groei van het BFEV met 7,6 % (tabel 18), nemen de doelstellingen aandeel hernieuwbare energie toe van 0,5 tot 0,7 pp in het Vlaams Gewest en het Waals Gewest, behalve voor de verdelings‐mogelijkheden RD, RG en RC3. Daar  is de stijging geringer  in het Vlaams Gewest  (0,3  tot 0,4 pp) en groter  in het Waals Gewest (0,8 tot 1,2 pp). In het BHG schommelt de toename van de doelstelling tussen 0,1 en 1,0 pp (en zelfs tot 1,62 pp in het geval van RC3). Dat beantwoordt aan toenames  in niveau van 0,1 Mtoe voor het Vlaams Gewest en het Waals Gewest en van 0,01 Mtoe voor het BHG. 

Een  studie van  consultant 3E voor Greenpeace  (Greenpeace en 3E, 2008) vermeldt een hoger potentieel in de Noordzee, geraamd op 3846 MW. Die raming werd uitgevoerd met als horizon 2020‐2030 en bevat een uitbreiding van de zones die momenteel gereserveerd zijn voor wind‐molenparken. De realisatie tegen 2020 zou een bijzonder daadkrachtig beleid vergen. Er werd besloten dit scenario niet te analyseren in de voorliggende studie.  

Indien de groei van het BFEV tussen 2005 en 2020 daalt van 7,6 % tot 0 %, met een windenergie‐capaciteit in de Noordzee van 2080 MW (tabel 19), dalen de doelstellingen aandeel hernieuwba‐re energie  in elk Gewest  lichtjes,  tussen 0 en 0,2 pp, behalve  in de gevallen RC2, RC3  in het BHG, waar ze dalen met 0,37 pp en 0,31 pp. Dat stemt overeen met verminderingen in niveau van 0,20 Mtoe voor het Vlaams Gewest, 0,18 Mtoe voor het Waals Gewest en 0,02 Mtoe voor het BHG. Indien de groei van het BFEV tussen 2005 en 2020 toeneemt, van 7,6 % tot 15,2 %, stijgen de doelstellingen aandeel hernieuwbare energie  in elk Gewest met een hoeveelheid die sterkt aanleunt bij de waargenomen vermindering tussen de gevallen van 7,6 % en 0 %, die in het be‐gin van deze paragraaf werd beschreven.  

In de derde variant wordt enkel de bijdrage beschouwd die wordt verkregen met de in België gerealiseerde hernieuwbare energieproductie, dus zonder rekening te houden met de flexibili‐teitsmechanismen, m.a.w. de aankoop van hernieuwbare energie in het buitenland. Het scena‐rio 20/20 van WP 21‐08 van het Federaal Planbureau (Bossier et al. 2008) raamt dat het aandeel hernieuwbare  energie  in België  12,3 %  zal bedragen  in  2020, of  een gebruik van de  flexibili‐teitsmechanismen van 0,7 pp  (gelijk aan 0,3 Mtoe energieverbruik). Dit scenario wordt geïllu‐streerd in tabel 20. Een 6e kolom die het deel van de doelstelling verwezenlijkt met behulp van de flexibiliteitsmechanismen omvat, zou worden ingevoegd in tabel 20. Aangezien die bijdrage 

Page 79: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

73 

dezelfde is in alle verdelingen, ontbreekt in tabel 20 deze 6e kolom, die op elke regel dezelfde waarde zou herhalen. Het gebruik van de statistische overdrachten kan zowel aan de federale overheid  als  aan de Gewesten worden  toegekend.  In die variant wordt de  capaciteit van de windturbines in de Noordzee vastgesteld op 2080 MW en de groei van het BFEV op 7,6 %. 

Een andere studie  (Resch et al. 2008) raamt dat dit aandeel voor België 9,6 % zal bedragen  in 2020 of een gebruik van de  flexibiliteitsmechanismen van 3,4 pp. De resultaten van die derde variant moeten dus voorzichtig worden geïnterpreteerd, want die bijdrage van de flexibiliteits‐mechanismen hangt vooral af van het niveau van de totale energievraag, die verschillend was in beide studies, en de hypothesen over de productiekosten voor hernieuwbare energie.  

Gemiddeld is het te bereiken aandeel hernieuwbare energie in elk Gewest in die derde variant lager dan  in het basisgeval  (tabellen 17a en 17b). Afhankelijk van de gehanteerde verdelings‐mogelijkheden daalt het te bereiken aandeel gemiddeld met 0,6 pp in het Vlaams Gewest, met 1,0 pp in het Waals Gewest en met 0,5 pp in het BHG. De verdelingsmogelijkheden RD, RG en RC3 tonen nog een aanzienlijk verschil met de andere mogelijkheden, met schommelingen die minder uitgesproken zijn voor het Vlaams Gewest en meer uitgesproken voor het Waals Ge‐west.   

Page 80: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

74 

Tabel 17a: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, basisgeval (groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080 MW), deel één

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal energieverbruik 26,39 14,04 2,32 42,75

RA. Niveau van de aandelen als lineaire functie van het BI (sleutel van het Europees pakket) Aandeel van de hernieuwbare energie 10,7% 12,9% 13,2% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,83 1,82 0,31 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 6,6pp 4,2pp 0,7pp 1,4pp 13,0%

RB1. Bijdrage evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 11,6% 11,6% 11,6% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,06 1,63 0,27 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 7,1pp 3,8pp 0,6pp 1,4pp 13,0%

RC1. Toename in procentpunt van de bijdrage evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 10,8% 13,2% 10,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,85 1,85 0,24 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 6,7pp 4,3pp 0,6pp 1,4pp 13,0%

RD1. Toename in % van de bijdrage evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 6,3% 23,2% 1,9% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,65 3,25 0,05 0,61 5,56 Bijdrage ven elke entiteit (procentpunt) 3,9pp 7,6pp 0,1pp 1,4pp 13,0%

RE1. Aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 10,9% 14,2% 2,9% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,89 1,99 0,07 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 6,8pp 4,7pp 0,2pp 1,4pp 13,0%

RF1. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 10,2% 15,5% 3,3% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,70 2,17 0,08 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 6,3pp 5,1pp 0,2pp 1,4pp 13,0%

RG1. Toename in % van het aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 6,3% 23,1% 2,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,65 3,25 0,05 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 3,9pp 7,6pp 0,1pp 1,4pp 13,0%

RB2. Bijdrage evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 11,5% 10,4% 19,7% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,03 1,46 0,46 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 7,1pp 3,4pp 1,1pp 1,4pp 13,0%

RC2. Toename in procentpunt van de bijdrage evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 10,7% 12,3% 17,2% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,83 1,72 0,40 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 6,6pp 4,0pp 0,9pp 1,4pp 13,0%

RD2. Toename in % van de bijdrage evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 7,6% 20,1% 5,3% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,01 2,82 0,12 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 4,7pp 6,6pp 0,3pp 1,4pp 13,0%

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kosten- en potentieelindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan

gegevens.

Page 81: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

75 

Tabel 17b: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, basisgeval (groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080 MW), deel twee

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal verbruik 26,39 14,04 2,32 42,75

RE2. Aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 12,2% 10,5% 11,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,22 1,47 0,25 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 7,5pp 3,4pp 0,6pp 1,4pp 13,0%

RF2. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 11,3% 12,4% 9,9% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,97 1,75 0,23 0,61 5,56 Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 7,0pp 4,1pp 0,5pp 1,4pp 13,0%

RG2. Toename in % van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 7,6% 20,1% 5,3% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,01 2,82 0,12 0,61 5,56

Bijdrage van elke entiteit (procentpunt) 4,7pp 6,6pp 0,3pp 1,4pp 13,0%

RB3. Bijdrage evenredig met het potentieel

Aandeel van de hernieuwbare energie 10,4% 15,0% 4,6% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,74 2,10 0,11 0,61 5,56

Bijdrage van elke entiteit 6,4pp 4,9pp 0,3pp 1,4pp 13,0%

RC3. Toename in procentpunt van de bijdrage evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 6,6% 18,2% 27,9% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,74 2,56 0,65 0,61 5,56

Bijdrage van elke entiteit 4,1pp 6,0pp 1,5pp 1,4pp 13,0%

RD3. Toename in % van de bijdrage evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 5,9% 23,7% 2,6% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,56 3,33 0,06 0,61 5,56

Bijdrage van elke entiteit 3,6pp 7,8pp 0,1pp 1,4pp 13,0%

RE3. Aandeel evenredig met het potentieel

Aandeel van de hernieuwbare energie 10,4% 15,0% 4,6% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,74 2,10 0,11 0,61 5,56

Bijdrage van elke entiteit 6,4pp 4,9pp 0,3pp 1,4pp 13,0%

RF3. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 9,8% 16,1% 4,8% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,58 2,26 0,11 0,61 5,56

Bijdrage van elke entiteit 6,0pp 5,3pp 0,3pp 1,4pp 13,0%

RG3. Toename in % van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 5,9% 23,7% 2,6% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,56 3,33 0,06 0,61 5,56

Bijdrage van elke entiteit 3,9pp 7,6pp 0,1pp 1,4pp 13,0%

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kostenindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan gegevens.

Page 82: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

76 

Tabel 18a: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6%, Rf = 1250 MW, deel één

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal energieverbruik 26,39 14,04 2,32 42,75

RA. Niveau van de aandelen als lineaire functie van het BI (sleutel van het Europees pakket) Aandeel van de hernieuwbare energie 11,3% 13,4% 14,2% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,98 1,89 0,33 0,37 5,56

RB1. Productieniveau evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 12,1% 12,1% 12,1% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,21 1,71 0,28 0,37 5,56

RC1. Toename in productieniveau evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 11,4% 13,8% 11,1% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,00 1,93 0,26 0,37 5,56

RD1. Toename in % van de productie evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 6,5% 24,3% 2,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,73 3,42 0,05 0,37 5,56

RE1. Aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 11,5% 14,9% 3,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,03 2,09 0,07 0,37 5,56

RF1. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 10,8% 16,2% 3,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,84 2,27 0,08 0,37 5,56

RG1. Toename in % van het aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 6,6% 24,3% 2,1% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,73 3,41 0,05 0,37 5,56

RB2. Productieniveau evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 12,1% 10,9% 20,6% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,18 1,53 0,48 0,37 5,56

RC2. Toename in productieniveau evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 11,3% 12,8% 18,2% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,98 1,79 0,42 0,37 5,56

RD2. Toename in % van de productie evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 8,0% 21,0% 5,6% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,11 2,95 0,13 0,37 5,56

RE2. Aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 12,8% 11,0% 11,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,38 1,54 0,27 0,37 5,56

RF2. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 11,9% 13,0% 10,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3,13 1,82 0,24 0,37 5,56

RG2. Toename in % van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 8,0% 21,0% 5,6% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,11 2,95 0,13 0,37 5,56

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kostenindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan gegevens.

Page 83: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

77 

Tabel 18b: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6%, Rf = 1250 MW, deel twee

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal energieverbruik 26,39 14,04 2,32 42,75

RB3. Productieniveau evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 10,9% 15,7% 4,8% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,88 2,20 0,11 0,37 5,56

RC3. Toename in productieniveau evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 6,9% 19,1% 29,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,83 2,68 0,68 0,37 5,56

RD3. Toename in % van de productie evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 6,2% 24,9% 2,7% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,63 3,50 0,06 0,37 5,56

RE3. Aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 10,9% 15,7% 4,8% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,88 2,20 0,11 0,37 5,56

RF3. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 10,3% 16,8% 5,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,71 2,36 0,12 0,37 5,56

RG3. Toename in % van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 6,2% 24,9% 2,7% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,63 3,50 0,06 0,37 5,56

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kostenindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan gegevens.  

Page 84: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

78 

Tabel 19a: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 0%, Rf = 2080 MW, deel één

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal energieverbruik 24,53 13,05 2,15 39,73

RA. Niveau van de aandelen als lineaire functie van het BI (sleutel van het Europees pakket) Aandeel van de hernieuwbare energie 10,6% 12,8% 13,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,60 1,67 0,28 0,61 5,16

RB1. Productieniveau evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 11,5% 11,5% 11,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,81 1,50 0,25 0,61 5,16

RC1. Toename in productieniveau evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 10,6% 13,2% 10,3% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,61 1,73 0,22 0,61 5,16

RD1. Toename in % van de productie evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 6,2% 22,9% 2,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,52 2,99 0,04 0,61 5,16

RE1. Aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 10,8% 14,1% 2,8% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,66 1,84 0,06 0,61 5,16

RF1. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 10,1% 15,3% 3,3% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,48 2,00 0,07 0,61 5,16

RG1. Toename in % van het aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 6,2% 22,9% 2,0% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,52 2,99 0,04 0,61 5,16

RB2. Productieniveau evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 11,4% 10,3% 19,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,79 1,35 0,42 0,61 5,16

RC2. Toename in productieniveau evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 10,6% 12,3% 16,8% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,59 1,60 0,36 0,61 5,16

RD2. Toename in % van de productie evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 7,5% 19,9% 5,3% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,85 2,59 0,11 0,61 5,16

RE2. Aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 12,1% 10,4% 10,9% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,97 1,36 0,23 0,61 5,16

RF2. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 11,1% 12,3% 9,8% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,73 1,61 0,21 0,61 5,16

RG2. Toename in % van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 7,5% 19,9% 5,3% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,85 2,59 0,11 0,61 5,16

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kostenindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan gegevens.

Page 85: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

79 

Tabel 19b: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 0%, Rf = 2080 MW, deel twee

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal energieverbruik 24,53 13,05 2,15 39,73

RB3. Productieniveau evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 10,3% 14,8% 4,6% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,53 1,93 0,10 0,61 5,16

RC3. Toename in productieniveau evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 6,5% 18,1% 27,5% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,61 2,36 0,59 0,61 5,16

RD3. Toename in % van de productie evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 5,9% 23,5% 2,6% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,44 3,06 0,05 0,61 5,16

RE3. Aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 10,3% 14,8% 4,6% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,53 1,93 0,10 0,61 5,16

RF3. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 9,7% 16,0% 4,7% 13,0% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,37 2,08 0,10 0,61 5,16

RG3. Toename in % van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 5,9% 23,5% 2,6% 13,0%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,44 3,06 0,05 0,61 5,16

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kostenindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan gegevens.  

Page 86: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

80 

Tabel 20a: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080, met flexibiliteitsmechanismen, deel één

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal energieverbruik 26,39 14,04 2,32 42,75

RA. Niveau van de aandelen als lineaire functie van BI (sleutel van het Europees pakket) Aandeel van de hernieuwbare energie 10.0% 12.3% 12.3% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.64 1.72 0.28 0.61 5.26

RB1. Productieniveau evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 10.9% 10.9% 10.9% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.87 1.53 0.25 0.61 5.26

RC1. Toename in productieniveau evenredig met het BFEV Aandeel van de hernieuwbare energie 10.1% 12.5% 9.8% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.67 1.76 0.23 0.61 5.26

RD1. Toename in % van de productie evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 5.9% 21.8% 1.9% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1.55 3.05 0.04 0.61 5.26

RE1. Aandeel evenredig met het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 10.3% 13.3% 2.7% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.71 1.87 0.06 0.61 5.26

RF1. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig aan het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 9.6% 14.6% 3.2% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.52 2.05 0.07 0.61 5.26

RG1. Toename in % van het aandeel evenredig aan het BFEV/bbp Aandeel van de hernieuwbare energie 5.9% 21.7% 1.9% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1.56 3.05 0.04 0.61 5.26

RB2. Productieniveau evenredig aan het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 10.8% 9.8% 18.5% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.85 1.37 0.43 0.61 5.26

RC2. Toename in productieniveau evenredig met het BI Aandeel van de hernieuwbare energie 10.0% 11.6% 16.0% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.65 1.63 0.37 0.61 5.26

RD2. Toename in % van de productie evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 7.1% 18.9% 5.0% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1.89 2.65 0.12 0.61 5.26

RE2. Aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 11.5% 9.8% 10.3% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 3.03 1.38 0.24 0.61 5.26

RF2. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 10.5% 11.8% 9.3% 12.3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2.78 1.66 0.22 0.61 5.26

RG2. Toename in % van het aandeel evenredig met het BI/inwoner Aandeel van de hernieuwbare energie 7.1% 18.9% 5.0% 12.3%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1.88 2.65 0.12 0.61 5.26

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kostenindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan gegevens.

Page 87: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

81 

Tabel 20b: Gewestelijke doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het BFEV van elk Gewest, 2020, geval met groei BFEV = 7,6 %, Rf = 2080, met flexibiliteitsmechanismen, deel twee

Vlaams Gewest

Waals Gewest BHG Federale

overheid België

Bruto finaal energieverbruik 26,39 14,04 2,32 42,75

RB3. Productieniveau evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 9,8% 14,1% 4,3% 12,3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,58 1,97 0,10 0,61 5,26

RC3. Toename in productieniveau evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 6,2% 17,2% 25,9% 12,3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,64 2,41 0,60 0,61 5,26

RD3. Toename in % van de productie evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 5,6% 22,2% 2,5% 12,3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,47 3,12 0,06 0,61 5,26

RE3. Aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 9,8% 14,1% 4,3% 12,3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,58 1,97 0,10 0,61 5,26

RF3. Toename in procentpunt van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 9,1% 15,2% 4,5% 12,3% Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 2,41 2,13 0,10 0,61 5,26

RG3. Toename in % van het aandeel evenredig met het potentieel Aandeel van de hernieuwbare energie 5,6% 22,2% 2,5% 12,3%

Productie van hernieuwbare energie (Mtoe) 1,47 3,12 0,06 0,61 5,26

Bron: Federaal Planbureau Opmerking: De verdeelsleutels op basis van de kostenindicatoren werden niet geraamd bij gebrek aan gegevens.

4.4. Verdeling van het aandeel hernieuwbare energie in het vervoer

Zoals  reeds verklaard  in het punt 3.3.4, zijn er voor het aandeel hernieuwbare energie  in het vervoer weinig redenen waarom de doelstellingen niet dezelfde zouden zijn voor elk Gewest, namelijk 10 % zoals de nationale doelstelling. 

Meerdere argumenten pleiten voor gelijke doelstellingen:  – de Richtlijn zelf legt dezelfde 10%‐doelstelling op aan alle lidstaten. – De  verdeling  van  brandstof  voor  voertuigen  wordt  georganiseerd  op  nationaal  niveau, 

veeleer dan op gewestelijk niveau. – De agrobrandstoffen worden in bepaalde verhoudingen gemengd met fossiele brandstoffen. 

Die verhoudingen zijn op Europees niveau vastgelegd om in de gehele Unie dezelfde moto‐rafstellingen te kunnen behouden. 

– de  fiscale  stimuli  voor  het  gebruik  van  agrobrandstoffen worden  op  federaal  niveau  be‐paald. 

– het elektriciteitsverbruik in het vervoer hangt vooral af van de NMBS, die op federaal niveau wordt beheerd (meer dan 80 %, zoals blijkt uit een snelle analyse van de gewestelijke ener‐giebalansen). 

Page 88: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

82 

– het aandeel hernieuwbare energie  in het elektriciteitsverbruik wordt enkel op nationaal, of zelfs Europees niveau, vastgelegd.  

Indien de doelstellingen niet gedifferentieerd worden, rijst de vraag op welk beleidsniveau de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstelling moet worden vastgesteld. Het fede‐rale niveau is bevoegd voor fiscaliteit en met die bevoegdheid kan concreet worden ingegrepen om de doelstelling voor het aandeel hernieuwbare energie  in het vervoer  te bereiken. Ook de Gewestelijke niveau beschikken over bevoegdheden, met name op het vlak van de ontwikke‐ling van procédés voor de productie van agrobrandstoffen. 

Het is niet het doel van deze studie om zich over die politieke keuze uit te spreken. Het is daar‐entegen belangrijk te onderstrepen dat, in alle gevallen, een samenwerkingsakkoord de verbin‐tenissen van elk beleidsniveau qua aan te wenden middelen om de nationale doelstelling te be‐reiken, duidelijk zou moeten formuleren. 

Page 89: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

83 

5. Conclusies en aanbevelingen

Deze studie definieert en berekent een reeks verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen en opportuniteiten van het EU‐klimaat‐ en energiepakket over de Gewesten en de  federale over‐heid. Die verdelingsmogelijkheden, die berekend zijn tegen 2020, dienen verenigbaar te zijn met de problematieken van een duurzame ontwikkeling op  lange termijn (2050), met  inbegrip van het klimaatbeleid. Om de beleidsmakers te informeren, belicht zij de beschouwingen die aan de grondslag liggen van die verdelingsmogelijkheden en berekent zij de resultaten ervan. Zij laat het evenwel aan de beleidsmakers om een keuze te maken uit die mogelijkheden. 

Zo zijn het  in de ETS‐sector de verkoopopbrengsten van de  te veilen emissierechten die ver‐deeld moeten worden. Deze  studie  stelt geen verdeling voor, maar belicht  factoren waarmee rekening moet gehouden worden bij de politieke keuze van die verdeling. 

De  resultaten van de  in deze  studie berekende verdelingsmogelijkheden  tonen verschillende trends naargelang het gaat om de verdeling van emissiereductiedoelstellingen  in de non‐ETS‐sectoren of van aandelen van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik, zeker voor de grootste twee Gewesten van het land. 

Voor de verdelingsmogelijkheden van de emissiereductiedoelstellingen in de non‐ETS‐sectoren is de berekende doelstelling (tabel 13) over het algemeen hoger voor het Vlaams Gewest dan het voor het Waals Gewest. Dat komt door de hogere waarden in het Vlaams Gewest van de indica‐toren beschikbaar inkomen, beschikbaar inkomen per inwoner en uitstoot van BKG (non‐ETS) per  inwoner.  De  uitzondering  op  deze  relatieve  stabiliteit  is  het  geval waarin  de  indicator broeikasgasintensiteit van het bbp gebruikt wordt omdat die intensiteit   hoger  is  in het Waals Gewest. 

Voor de  verdelingsmogelijkheden  van de doelstellingen  voor  het  aandeel  van  hernieuwbare energie is het berekende resultaat (tabel 17) doorgaans hoger voor het Waals Gewest dan voor het Vlaams Gewest. Dat is, volgens de gebruikte indicator, toe te schrijven aan de hogere ener‐gie‐intensiteit of het hogere potentieel in het Waals Gewest dan in het Vlaams Gewest. De resul‐taten zijn meer variabel wanneer het beschikbaar inkomen (in niveau of per inwoner) als indica‐tor gebruikt wordt. 

Voor die  twee gehelen van verdelingsmogelijkheden zijn de  resultaten voor het BHG  sterker afhankelijk van de keuze van de verdeelsleutels en indicatoren, gezien het specifieke stedelijke karakter van dat Gewest. 

Ten slotte, voor wat betreft de verdelingsmogelijkheden van de doelstellingen voor het aandeel van hernieuwbare energie in het vervoer, geeft de studie de argumenten die pleiten voor een‐zelfde doelstelling in elk Gewest. 

Page 90: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

84 

De verdeling van de doelstellingen en de overheidsontvangsten van het klimaat‐ en energie‐pakket  over  de  Belgische  beleidsniveaus  is  een  politieke  keuze.  Vanuit  een  standpunt  van duurzame  ontwikkeling, waarin  de  transversaliteit  van  het  beleid  als  een  troef  beschouwd wordt, is er geen wetenschappelijk bewijs waarmee de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstelling bij een bepaald beleidsniveau kan gelegd worden op basis van onbetwistba‐re criteria. Het is dus een politieke arbitrage. 

Deze studie berekent een reeks verdelingsmogelijkheden zonder zich voor één van die moge‐lijkheden uit  te  spreken. Bepaalde verdelingen  zouden herzien kunnen worden  als bepaalde informatie  zou  beschikbaar  komen,  bijvoorbeeld  informatie  over  het  ontwikkelingspotentieel van hernieuwbare energie of over het bruto regionaal inkomen (BRI). Andere verdelingen zou‐den ook voorgesteld kunnen worden aan de hand van studies over de kosten van de uitstoot‐vermindering van BKG of over de kosten van de ontwikkeling van hernieuwbare energie. 

Wat betreft het proces waarmee die politieke keuze voor een verdeling zal gemaakt worden, kunnen  aanbevelingen geformuleerd worden,  enerzijds over de doelstellingen  (3  aanbevelin‐gen) en anderzijds over het beleid om die doelstellingen te bereiken (een 4de aanbevelingen). 

Een eerste aanbeveling over de doelstellingen en hun verdeling betreft de te gebruiken indica‐toren. Het lijkt inderdaad belangrijk dat bij de verdeling van de doelstellingen en de ontvang‐sten uit de emissiehandel rekening gehouden wordt met de gewestelijke specifieke kenmerken. De keuze van de indicatoren moet de complexiteit van het terrein zo juist mogelijk weerspiege‐len. De inkomensindicator zal bijvoorbeeld veeleer het BRI of het BI zijn dan het bbp dat in het Europese pakket gehanteerd werd. 

Een  tweede aanbeveling over de doelstellingen  en hun verdeling heeft betrekking op de  sa‐menhang  tussen de verdelingen van de verschillende doelstellingen  en ontvangsten. Om  sa‐menhangende Belgische ʺpakkettenʺ te vormen, zijn er minstens twee denksporen mogelijk. – Een eerste mogelijke spoor zou zijn: pakketten vormen waarbij gebruik gemaakt wordt van 

de verdeelmethodes tussen lidstaten van de EU uit het klimaat‐ en energiepakket en die me‐thodes toepassen op de Belgische interne verdelingen, na een aanpassing van de hypothesen om rekening te houden met de gewestelijke specifieke kenmerken. Er zou bijvoorbeeld een pakket gevormd kunnen worden met de volgende combinatie: voor de uitstootvermindering in de non‐ETS‐sectoren een verdeling die een lineaire functie zou zijn van het inkomen per inwoner  (NF‐verdeling  uit  tabel 1)  en  voor  het  aandeel  van  hernieuwbare  energie  in  het energieverbruik een verdeling die een lineaire functie zou zijn van het gewestelijk beschik‐baar inkomen (RA‐sleutels uit tabel 2). 

– Een  tweede mogelijke spoor zou zijn: verdelingen die steunen op verschillende beginselen groeperen om zo goed mogelijk te beantwoorden aan het voorstel van Metz (2002), namelijk verenigbaar zijn met een maximumaantal van de drie gekozen beginselen. Er zijn heel wat combinaties mogelijk. Om  één  voorbeeld  van  een mogelijk pakket  te  geven:  voor de uit‐stootvermindering  in de non‐ETS‐sectoren een verdeling op basis van het  inkomen per  in‐

Page 91: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

85 

woner (NF‐verdeling uit tabel 1 – verantwoordelijkheids‐ en capaciteitsprincipe) combineren met voor het aandeel van hernieuwbare energie in het energieverbruik een verdeling op ba‐sis van het potentieel (RB3‐ tot RG3‐sleutels uit tabel 2 – capaciteitsprincipe). Dat voorbeeld combineert een hogere doelstelling voor emissiereductie voor het Vlaams Gewest dan voor het Waals Gewest, en omgekeerd, een hogere doelstelling voor het aandeel van hernieuwba‐re energie voor het Waals Gewest dan voor het Vlaams Gewest; wat overeenstemt met de al‐gemeen waargenomen trends in het besluit van de synthese. 

Een derde aanbeveling over de doelstellingen en hun verdeling heeft te maken met het begrip van de bevolking en de belanghebbenden voor de keuzen van de beleidsmakers. Voor een zo goed mogelijk begrip van de voorgestelde verdelingen voor België en om het debat  te verge‐makkelijken, lijkt het nuttig de voorkeur te geven aan verdelingen die de doelstellingen formu‐leren in dezelfde eenheden als die in het Europese pakket, namelijk aandelen in de totale ont‐vangsten uit de  emissiehandel  in  2020,  reductiepercentages  tussen  2005  en  2020 voor de uit‐stootvermindering  in de non‐ETS‐sectoren en aandelen van hernieuwbare energie  in het ener‐gieverbruik uitgedrukt in procent. 

Een vierde en  laatste aanbeveling heeft betrekking op de verdeling van de politieke  inspan‐ningen die nodig zijn om de doelstellingen te bereiken en opdat de doelstellingen bereikt kun‐nen worden en de beleidsefficiëntie zo doeltreffend mogelijk gemeten kan worden. Die inspan‐ningen moeten samenhangend zijn en onderling synergieën ontwikkelen. Dat is enkel mogelijk met samenwerkingsakkoorden zowel over de doelstellingen als over de verbintenissen om op verschillende niveaus een wederzijds versterkend beleid te voeren zodat die doelstellingen be‐reikt kunnen worden. Die akkoorden zouden ook de verbintenissen van elk beleidsniveau op het vlak van rapportage aan de Europese Commissie precies moeten definiëren. 

Page 92: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

86 

6. Bibliografie

Bossier F., Gusbin D., Henry A.  (2009), Estimation de  la contribution  financière de  la Belgique à  la lute contre le changement climatique dans les pays en développement dans le cadre de lʹaccord de Co‐penhague, Interne nota van het Federaal Planbureau, februari 2009. 

Bossier, Devogelaer, Gusbin & Verschueren, 2008, Impact of the EU Energy and Climate Package on the Belgian  energy  system  and  economy, Working paper  21‐08 van het  Federaal Planbureau, Brussel, november 2008, www.plan.be. 

Briffaerts K.  et  al.,  2009, Prognoses  voor  hernieuwbare  energie  en warmtekrachtkoppeling  tot  2020, Tussentijds rapport, Studie uitgevoerd in opdracht van: Vlaams Energie Agentschap, VITO, oktober 2009. 

Cattoir Philippe et al. (2009), Finances publiques à Bruxelles: analyse et enjeux, Courrier hebdoma‐daire du CRISP 2007‐2008. 

Chaidron N. et al. (2008), Les revenus régionaux bruts (RRB) en Belgique: un exercice dʹévaluation sur la période 1995 à 2004, Cahiers de recherche du CERPE N°26  ‐ 2008/5, Faculté universitaire notre‐dame de la paix – Namen, www.fundp.ac.be/cerpe (13 augustus 2009). 

De Ruyck J. 2006, Renewable energies, Commission Energy 2030, www.ce2030.be (geraadpleegd op 9 april 2009). 

den Elzen M.G.J. et al. (2008), Exploring comparable post‐2012 reduction efforts for Annex I countries, Netherlands  environmental  assessment  agency,  www.pbl.nl  (geraadpleegd  op  31  maart 2009). 

Edora (2009a), Mémorandum pour le développement des sources dʹénergies renouvelables en Région de Bruxelles‐Capitale, regeerperiode 2009‐2013, www.edora.be (geraadpleegd op 18 juni 2009). 

Edora  (2009b), Mémorandum  pour  le  développement  des  sources  dʹénergies  renouvelables  en Région Wallonne, regeerperiode 2009‐2013, www.edora.be (geraadpleegd op 18 juni 2009). 

EU (2009a), Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bron‐nen, Publicatieblad van de Europese Unie, L 140/16. 

EU (2009b), Richtlijn 2009/29/EG tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden, Publicatie‐blad van de Europese Unie, L 140/63. 

EU (2009c), Beschikking 406/2009/EG inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemis‐sies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen, Publicatieblad van de Europese Unie, L 140/136. 

Europese Commissie (2007), persmededeling van 26 oktober 2007. 

Europese Commissie (2008), persmededeling van 23 mei 2008. 

Page 93: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

87 

Europese  Raad,  1996,  Besluiten  van  de  Milieuraad  (sessie  1939),  25‐26  juni  1996 http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/fr/envir/011b0006.htm, geraadpleegd op 10 april 2009. 

Greenpeace  et  3E  (2008),  A  North  sea  electricity  grid  revolution,  Greenpeace,  2008, www.greenpeace.be (geraadpleegd op 18 juni 2009). 

Grobben Patricia, Van Steenberghe Vincent, 18 september 2008, voorstellingvan de studie ʺImpact of the EU energy and climate package on the Belgian energy system and economyʺ van het Federaal Planbureau,  beschikbaar  op  www.climat.be/spip.php?article399  (geraadpleegd  op  11  mei 2009). 

Husson Jean‐François (2004), Vers une réforme du Fonds des communes en Région wallonne, Courier hebdomadaire du CRISP 1849‐1850. 

INR (2009), Belgostat Online, www.belgostat.be (geraadpleegd op 19 januari 2009). 

IPCC (2007), Climate change 2007, Mitigation of climate change, contribution of the Working Group III to the Fourth Assessment Report, Geneva: IPCC. 

Karousakis Katia et al. (2008), Differentiating countries  in terms of mitigation commitments, actions and support, Paris: OESO/IEA. 

Karousakis Katia, Chateau  Jean  (2009), Differentiating climate change mitigation commitments, ac‐tion and support in the major GHG‐emitting economies ‐ draft for review, Parijs: OESO/IEA. 

Klinsky  Sonja, Dowlatabadi Hadi  (2009), Conceptualizations  of  justice  in  climate  policy, Climate Policy 9 (2009) pp 88‐108. 

Metz Bert et al. (2002), Towards an equitable global climate change regime: compatibility with article 2 of the Climate Change Convention and the link to sustainable development, Climate Policy 2 (2002) 211‐230, September 2002. 

Nationaal Register van broeikasgassen (2009), www.climateregistry.be (geraadpleegd op 19  ja‐nuari 2009). 

NKC (2008): Nationale inventaris voor broeikasgasemissies 2008. 

Overlegcomité  federale  regering  –  regeringen  van  de Gemeenschappen  en Gewesten  (2004), Samenwerkingsakkoord: Kyoto – Verdeling van de nationale lasten. 

PriceWaterhouseCoopers  (2002), Onderzoek  scenarioʹs nationale verdeling Kyoto verbintenis‐sen,  PriceWaterhouseCoopers,  studie  uitgevoerd  voor  de  Staatssecretaris  van  Energie  en Duurzame Ontwikkeling. 

Resch Gustav et al. (2008), Futures‐e, 20% RES by 2020, a balanced scenario to meet Europeʹs renewa‐ble  energy  target,  Vienna  University  of  Technology,  Energy  Econmic  Group,  Oostenrijk. www.futures‐e.org (geraadpleegd op 18 juni 2009). 

Ringius Lasse et al. (2002), Burden sharing and fairness principles in International climate policy, In‐ternational environmental agreements: Politics, law and economics 2: 1‐22. 

Page 94: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

88 

Schmidt  Jake  (2007), Developed country post‐21012 mitigation commitments: what  is comparable ef‐fort? ‐ draft, Center for clean air policy. 

UNFCCC (2008), Bali action plan, Decision 1/CP.13, UNFCCC, www.unfccc.int (geraadpleegd op 31 Maart 2009). 

 

Page 95: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

89 

7. Bijlagen

7.1. Bijlage 1: Voorbeelden van budgettaire verdeling tussen politieke entiteiten

Deze bijlage geeft toelichting bij enkele voorbeelden van budgettaire verdeling tussen politieke entiteiten. Het gaat om bepaalde verdelingen die in België worden geregeld door de Gemeente‐fondsen  en bij de bijzondere wet betreffende de  financiering van de Gemeenschappen  en de Gewesten.  

7.1.1. Beginselen

Verschillende  beginselen worden  aangehaald  als  basis  voor de  onderzochte  verdelingen. De Gemeentefondsen die worden georganiseerd door de drie Gewesten van het  land, verwijzen naar organisatorische principes (Husson 2004). Het gaat met name om:  – het tegemoetkomen aan de behoeften van de gemeenten,  – het rekening houden met de specifieke kenmerken van de gemeenten,  – het waarborgen van de solidariteit tussen de gemeenten, – het waarborgen van stabiliteit in de tijd, – het gebruik van objectieve en transparante criteria. 

De bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten bepaalt verschillende verdeelsleutels om de begrotingen van die entiteiten te financieren. In het kader van de voorliggende studie zijn twee van die verdelingen nuttig. De eerste is de verdeling van een deel van de ontvangsten uit de belasting op de toegevoegde waarde (btw) en de personen‐belasting (PB) over de Vlaamse en de Franse Gemeenschap (de Duitstalige Gemeenschap wordt hoofdzakelijk gefinancierd door een dotatie). De tweede is de nationale solidariteit die een be‐roep doet op het billijkheidsbeginsel, in de vorm van een solidariteitsbeginsel tussen de Gewes‐ten waar de gemiddelde opbrengst van de PB hoog is en die waar zij gering is.  

7.1.2. Indicatoren

Dit punt behandelt de indicatoren die worden gebruikt in de verdelingen in dit bijlaag.  

De Gemeentefondsen die  eerst  centraal werden  georganiseerd  en daarna door de Gewesten, gebruiken een groot aantal indicatoren om de verdeling van de toegewezen fondsen te bereke‐nen. Die indicatoren zijn:  – de bevolking – de oppervlakte – de bevolkingsdichtheid – het aantal woningen – het kadastraal inkomen 

Page 96: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

90 

– de lasten voor de gemeenten, zoals wegen, onderwijs – het aantal werklozen of bestaansminimumtrekkers – de ontvangsten uit de opcentiemen van de PB 

Er worden vaak groepen van gemeenten samengesteld om rekening te houden met de specifie‐ke kenmerken van die groepen (grote steden, kustgemeenten, enz.). 

In het geval van de financiering van de Gemeenschappen, wordt hen een deel van de btw toe‐gewezen. De  belangrijkste  indicatoren  in die  verdeling  houden  rechtstreeks  verband met de hoofdactiviteit van de Gemeenschappen, namelijk het onderwijs. Het gaat om de volgende in‐dicatoren: – het aantal inwoners jonger dan 18 jaar, – het aantal leerlingen. 

Wat  de  nationale  solidariteit  betreft,  deze wordt  berekend  op  basis  van  de  gemiddelde  op‐brengst van de PB per inwoner.  

7.1.3. Verdeelsleutels

Dit punt analyseert de verdeelsleutels die worden gebruikt om ontvangsten  te verdelen over verschillende entiteiten die afhangen van eenzelfde beleidsniveau.  

Wat de Gemeentefondsen betreft, worden de  toe  te kennen bedragen meestal verdeeld  in een aantal categorieën. In elke categorie, is het deel dat een gemeente ontvangt doorgaans gewoon evenredig met een indicator zoals de bevolking of het aantal leerlingen in een bepaald type on‐derwijs.  

Wat de  financiering van de Gewesten betreft, wordt de nationale solidariteit voor elk Gewest berekend op basis van de gemiddelde opbrengst van de PB per inwoner van het Gewest. Indien de gewestelijke waarde lager is dan het nationaal gemiddelde, is de nationale solidariteit gelijk aan een geïndexeerd basisbedrag vermenigvuldigd met het aantal inwoners van het Gewest en het aantal procentuele verschillen met het nationaal gemiddelde. 

Wat de financiering van de Gemeenschappen betreft, worden de btw‐ontvangsten verdeeld op basis van verdeelsleutels die  steunen op  complexe  formules die gebaseerd zijn op het aantal leerlingen, of op het aantal inwoners jonger dan 18 jaar.   

Page 97: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

91 

7.2. Bijlage 2: Gebruikte afkortingen

AAU:  Assigned Amount Unit (eenheid van toegewezen hoeveelheid) 

B:  bevolking  

BAU:  Business as usual 

bbp:  bruto binnenlands product 

BFEV:  Bruto finaal energieverbruik 

BHG:  Brussels Hoofdstedelijk Gewest 

BI:  Beschikbaar inkomen 

BKG:  Broeikasgassen 

BRI:  Bruto regionaal inkomen  

btw:  Belasting op de toegevoegde waarde  

CDM:  Clean development mechanism (mechanisme voor schone ontwikkeling) 

ETS:  European  trading system  (Gemeenschapsregeling voor de handel  in emissierech‐ten) 

EU:  Europese Unie  

FPB:  Federaal Planbureau  

GWh:  gigawattuur 

HEB:  Hernieuwbare energiebronnen  

IPCC:  Intergovernmental  Panel  on  climate  Change  (Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering)  

Mt:  Megaton (miljoen ton) 

Mtoe:  Megaton olie‐equivalent (miljoen ton olie‐equivalent) 

MW:  Megawatt (miljoen watt) 

MWh:  Megawattuur (miljoen wattuur) 

NKC:  Nationale Klimaatcommissie  

NMBS:  Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen  

PB:  Personenbelasting  

PP:  Procentpunt 

SPM:  Summary for policy makers (Samenvatting voor de beleidsmakers) 

toe:  ton olie‐equivalent 

Page 98: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

92 

UNFCCC:  United Nations Framework Convention on Climate Change (Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering) 

WP:  Working Paper   

Page 99: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

93 

7.3. Bijlage 3: Glossarium

Beleidsniveau

In dit rapport worden de termen nationaal, federaal en gewestelijk als volgt gebruikt:  – Nationaal: de term nationaal duidt op het gehele grondgebied of de gezamenlijke Belgische 

overheid. – Federaal: de term federaal duidt op wat behoort tot de bevoegdheid van de federale staat en 

zijn territoriale bevoegdheid over de Noordzee. – Gewestelijk: de term gewestelijk duidt op wat behoort tot de bevoegdheid of het grondge‐

bied van elk van de drie Gewesten: het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.  

Bruto finaal energieverbruik

Het BFEV wordt in de Richtlijn over de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuw‐bare energiebronnen gedefinieerd als (art. 1 parag. f) ʺde energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land‐ en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de dis‐tributie en de transmissie.ʺ 

Bruto regionaal inkomen

“Om de economische activiteit van een grondgebied te meten, is de meest gebruikte indicator die van het bbp (bruto binnenlands product). Op regionaal vlak spreekt men dan van het rbbp (regionaal bbp). Die indicator meet  de  productie  van  de  economische  agenten  op  basis  van  de  plaats waar  de  toegevoegde waarde wordt gecreëerd. Het is echter interessant de productie van de economische agenten ook te kunnen kwantificeren op basis van de woonplaats. Om adequaat de productieve bijdrage te meten van alle agenten die op een welbepaald grondgebied verblijven, zal men het concept van BNI  (bruto nationaal  inkomen) hanteren, in regionale termen, het BRI (het bruto regionaal inkomen).” (Chaidron et al. 2008). 

Groepering van verdelingsmogelijkheden

De term groepering van verdelingsmogelijkheden zal worden gebruikt om groepen van mo‐gelijkheden aan te duiden die betrekking hebben op elk van de doelstellingen en ontvangsten van het klimaat‐ en energiepakket.  

Hernieuwbare energiebronnen

De hernieuwbare energiebronnen (HEB) worden  in het klimaat‐ en energiepakket (EU(2009b)‐ Richtlijn over de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen) gedefini‐eerd als hernieuwbare niet‐fossiele energiebronnen: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische  energie  en  energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa,  stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen.  

Page 100: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

94 

Potentieel

Het hier gehanteerde concept van potentieel omvat tegelijk het emissiereductiepotentieel voor BKG en het HEB‐ontwikkelingspotentieel. Het potentieel geeft de emissiereducties voor BKG (resp. de bijkomende productie van hernieuwbare energie) die verwezenlijkt kunnen worden via  een  gegeven  beleid  of  maatregel,  tegen  gegeven  kosten  per  ton  niet‐uitgestoten  CO2‐equivalent  (resp. per geproduceerde MWh), over  een gegeven periode of  in vergelijking met een basisscenario.  

De potentieelindicatoren kunnen op verschillende manieren worden gedefinieerd  (IPCC 2007, hoofdstuk 2.4.3.1). – Het marktpotentieel geeft de BKG‐emissiereducties (resp. de stijging van de productie van 

hernieuwbare energie) die kunnen worden verwacht, d.w.z. die een positief rendement zul‐len hebben,  in de huidige en verwachte marktomstandigheden. Dit potentieel houdt enkel rekening met het beleid en de maatregelen die gelden op het moment van de raming van het potentieel. Het wordt berekend op basis van de particuliere kosten, zonder de externaliteiten te internaliseren, en de particuliere actualisatievoet. 

– Het economisch potentieel geeft de BKG‐emissiereducties  (resp. de stijgingen van de pro‐ductie van hernieuwbare energie) die kunnen worden verwacht, d.w.z. die een positief ren‐dement zullen hebben wanneer rekening wordt gehouden met de kosten van de externalitei‐ten, met een sociale actualisatievoet. De kosten van de externaliteiten hangen af van de ver‐onderstelde nieuwe beleidslijnen en maatregelen. Die beleidslijnen beïnvloeden bijvoorbeeld de  prijs  van  de  BKG‐emissierechten  of  de  steunmaatregelen  voor  de  productie  van  her‐nieuwbare energie.  

– Het technisch potentieel is de hoeveelheid waarmee de BKG‐emissies kunnen worden ver‐minderd  (of de  toegenomen productie van hernieuwbare energie) door het  toepassen van een technologie of praktijken waarvan de doeltreffendheid reeds werd aangetoond. In de de‐finitie van dit potentieel wordt geen rekening gehouden met de kostenaspecten.  

– Het fysisch potentieel is de hoogste limiet die door de wetten van de fysica is bepaald, bij‐voorbeeld de thermodynamica, voor de mogelijke BKG‐emissiereducties of de productie van hernieuwbare energie. Dit potentieel kan afhangen van de technologie, maar niet van de be‐leidsmaatregelen. 

Verdeling

Verdeling, volgens een precieze overeenkomst (de verdeelsleutel) van een hoeveelheid die oor‐spronkelijk was  toegewezen aan een geheel van entiteiten, om aan elk van die entiteiten een nauwkeurige hoeveelheid toe te wijzen.  

Verdelingsbenadering

De term verdelingsbenadering wordt gebruikt om aan te geven tussen welke entiteiten de ver‐deling van de doelstellingen en de ontvangsten wordt overwogen. Voorbeeld: verdeling tussen 

Page 101: Verkenning van verdelingen van de doelstellingen en de ...€¦ · Voor België bevat het klimaat‐ en energiepakket onder meer vier belangrijke componenten die verdeeld moeten worden.

WORKING PAPER 17-09

95 

activiteitensectoren of verdeling tussen Gewesten en federale overheid, of een combinatie van beide. 

Verdelingsmogelijkheid

Een verdelingsmogelijkheid  combineert de keuze van  een benadering met die van  een ver‐deelsleutel en een of meer  indicatoren. Zij omvat een keuze van parameters of wegingen die nodig zijn voor de concrete toepassing van de benadering en de sleutel. Het zal er bijvoorbeeld om gaan de parameters te specificeren van de lineaire functie die het bbp per inwoner koppelt aan de reductiedoelstelling.  

Verdeelsleutel

Voor elke verdeling van een doelstelling of van ontvangsten over verschillende entiteiten wordt een verdeelsleutel  toegepast die beschrijft hoe de verdeling wordt berekend, m.a.w. die  aan elke  beschouwde  entiteit  een  individuele  doelstelling  of  ontvangst  toekent,  en  op  basis  van welke  indicator(en). Voorbeeld:  de  uitstootvermindering  tussen  2005  en  2020  is  een  lineaire functie  (verdeelsleutel) van het bbp per  inwoner.  In dit voorbeeld  is het bbp per  inwoner de gebruikte indicator om de verdeling te berekenen.