Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen...

8
Vel 4. 9 Eerste Kamer. 3DE ZITTING. — 18 SEPTEMBER. Mededeeling door de Regering. 3 de ZÏTTINGL ZITTING VAN DONDERDAG 18 SEPTEUBEIl. (GEOPEND TEN 11 URE.) Mededeeling van den Minister van Justitie. — Be- raadslaging over en aanneming van het ontwerp- adres van antwoord op de Troonrede. — Benoeming der Commissie van aanbieding. Voorzitter: de heer van IIylandt. Tegenwoordig, met den Voorzitter, 32 leden, te weten de hoeren : van Swinderen, Stork, Pincoffs, van Vollenhoven, de Vos van Steenwijk, van Sasse van Ysselt, van Rijckevorsel, Rahusen, Nobel, Michiuls van Kessenich, Verschoor, Borsius, Thooft, Fransen van do Putte, Hartsen , Cremers, Schot, Duymaer van Twist, Prin9, Huydecoper van Maarsseveen, Hein, Vos de Wael, van Eysinga, van Rhemen van Rhemenshuizen , Hengst, Viruly, Beerenbroek, van Aylva van Pallandt, de Raadt, van Goltstein en de Villers de Pité; en al de heeren Ministers. De notulen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. De heer de Vries, Minister van Justitie: Mijnheer do Voorzitter, in uwe avondzitting van 18 Juljj jl., hoh ik to konnen gegeven, dat do Minister van Oorlog, na de ver- werping van art. 3 van hot ontwerp tot wijziging van de militiewot, aan den Koning zijn ontslag had gevraagd, dat dit verzoek om ontslag aan don Ministerraad was verzon- den om consideratie en advies , en dat de Ministerraad toen overwoog welk advies hij aan den Koning zou behooren te geven, zoowel omtrent dat verzoek om ontslag als omtrent hetgeen daarvan in de gegevon omstandigheden het govolg zou behooren te zijn. Moest de Ministerraad 's Konings magtiging vragen om een opvolger voor den Minister van Oorlog voor te draden ? De Ministers zagen daarin bezwaar. Zij ontveinsden zich niet de verantwoordelijkheid, die de tegen Atchin aange- vangen strijd hem had opgelegd, en zij waren er verre van af zich daaraan te willen onttrekken. Maar aan den andoren kant woog bij hen het besef'dat de verwachtingen, die zij, by den aanvang van het toen afgeloopen zitting- jaar, hadden gekoesterd, niet waren verwezenlijkt, dat zy op belangrijke punten teleurstelling hadden ondervonden. Daarbij lettende op den afloop van do verkiezingen, hadden zij het raadzaam geacht om, liever dan eone poging tot vervanging van den Minister van Oorlog te doen, den Koning eerbiedig te verzoeken hen van hunne taak te willen ontheffen. Bij Zijne Majesteit bestond geene bedenking tegen het verleenen van ontslag aan den Minister van Oorlog; maar Zijne Majesteit verklaarde niet overtuigd te zijn, dat de bezwaren, die de overige Ministers deden op- zien tegen het voortzetten hunner taak, door eeno alge- heele aftreding en verwisseling van het tegenwoordige Minisierie zouden verdwijnen of verminderen. Uit dit antwoord van den Koning zijn nadere, zoo schriftelijke als mondelinge gedachtenwisselingen voortge- vloeid. De Ministers zijn op hun verzoek om ontslag blijven aandringen. Zij wensehten dat Zijne Majesteit aan anderen de vorming van een Kabinet zou opdragen. Aan hunnen herhaalden aandrang heeft de Koning gehoor gegeven. Doch eenigen tijd later heeft de Ministerraad door een Kabinetschrijven de mededeeling ontvangen, dat Zijne Majesteit bij herhaling ernstige pogingen had aangewend ten einde tot eene nieuwe Kabinetsformatie te geraken, doch dat deze tot geene voldoende uitkomst haddon geleid. Zijne Majesteit noodigde mitsdien de Ministers uil hunne taak te blijven voortzetten De inhoud van dit Kabinetschrijven is door de Ministers ernstig overwogen in het besef dat van het antwoord, daarop te geven, de volle verantwoordelijkheid op hen zou rusten. Met het oog daarop hebben zij begrepen, dat in den stand, waarin de zaak zich thans bevindt, zij niet mogten weigeren aan de uitnoodiging van Zyne .Majesteit te vol- doen. Zij hebben zich daarom bereid verklaard om pogin- gen aan te wenden tot vervanging van den Minister van Oorlog, die inmiddels zijn ontslag had bekomen. De Ministers hebben daarbij in aanmerking genomen dat de uiteenloopende meeningon en gevoelens, die zich op velerlei gebied openbaren , zoo in de Vertegenwoordiging als daar buiten, en die aan do afdoening van belangrijke zaken groote mooijolijkheden in den weg legden, voor elk bewind eone belemmering zyn ; maar zij vleijen zich dat er toch vele andore zaken zijn, waaromtrent voldoende overeen- stemming zal gevonden worden om verbeteringen tot Stand to brengen, die in hot belang onzer wetgeving en dor algemeene welvaart sedert lang worden gewenscht. Bij de pogingon die zij willen aanwenden om daartoe te gera- ken, hopen zij op de modewerking der Vertegenwoordiging. De Voorzitter dankt den heer Minister voor de ge- gedano medodeeliug. Aan do orde is de boraadslaging over het ONTWERP- A.DRES VAN ANTWOORD OP DE TROONREDE. Beraadslaging over de algemeeno strekking. Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1373—1874. I.

Transcript of Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen...

Page 1: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

Vel 4. 9 Eerste Kamer.

3DE ZITTING. — 18 S E P T E M B E R .

Mededeeling door de Regering.

3de Z Ï T T I N G L

ZITTING VAN DONDERDAG 18 SEPTEUBEIl.

(GEOPEND TEN 11 URE.)

Mededeeling van den Minister van Justitie. — Be-raadslaging over en aanneming van het ontwerp-adres van antwoord op de Troonrede. — Benoeming der Commissie van aanbieding.

Voorzitter: de heer v a n IIylandt.

Tegenwoordig, met den Voorzitter, 32 leden, te weten de hoeren :

van Swinderen, Stork, Pincoffs, van Vollenhoven, de Vos van Steenwijk, van Sasse van Ysselt, van Rijckevorsel, Rahusen, Nobel, Michiuls van Kessenich, Verschoor, Borsius, Thooft, Fransen van do Put te , Hartsen , Cremers, Schot, Duymaer van Twis t , Prin9, Huydecoper van Maarsseveen, Hein, Vos de Wael , van Eysinga, van Rhemen van Rhemenshuizen , Hengst, Viruly, Beerenbroek, van Aylva van Pallandt , de Raadt , van Goltstein en de Villers de Pi té ;

en al de heeren Ministers.

De notulen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd.

De heer d e V r i e s , Minister van Justitie: Mijnheer do Voorzitter, in uwe avondzitting van 18 Juljj j l . , hoh ik to konnen gegeven, dat do Minister van Oorlog, na de ver-werping van art. 3 van hot ontwerp tot wijziging van de militiewot, aan den Koning zijn ontslag had gevraagd, dat dit verzoek om ontslag aan don Ministerraad was verzon-den om consideratie en advies , en dat de Ministerraad toen overwoog welk advies hij aan den Koning zou behooren te geven, zoowel omtrent dat verzoek om ontslag als omtrent hetgeen daarvan in de gegevon omstandigheden het govolg zou behooren te zijn.

Moest de Ministerraad 's Konings magtiging vragen om een opvolger voor den Minister van Oorlog voor te draden ?

De Ministers zagen daarin bezwaar. Zij ontveinsden zich niet de verantwoordelijkheid, die de tegen Atchin aange-vangen strijd hem had opgelegd, en zij waren er verre van af zich daaraan te willen onttrekken. Maar aan den andoren kant woog bij hen het besef'dat de verwachtingen, die zij, by den aanvang van het toen afgeloopen zitting-j a a r , hadden gekoesterd, niet waren verwezenlijkt, dat zy op belangrijke punten teleurstelling hadden ondervonden. Daarbij lettende op den afloop van do verkiezingen, hadden zij het raadzaam geacht om, liever dan eone poging tot vervanging van den Minister van Oorlog te doen, den Koning eerbiedig te verzoeken hen van hunne taak te willen ontheffen. Bij Zijne Majesteit bestond geene bedenking tegen het verleenen van ontslag aan den Minister van Oorlog; maar Zijne Majesteit verklaarde niet overtuigd te zijn, dat de bezwaren, die de overige Ministers deden op-zien tegen het voortzetten hunner taak, door eeno alge-heele aftreding en verwisseling van het tegenwoordige Minisierie zouden verdwijnen of verminderen.

Uit dit antwoord van den Koning zijn nadere, zoo schriftelijke als mondelinge gedachtenwisselingen voortge-vloeid. De Ministers zijn op hun verzoek om ontslag blijven aandringen. Zij wensehten dat Zijne Majesteit aan anderen de vorming van een Kabinet zou opdragen. Aan hunnen herhaalden aandrang heeft de Koning gehoor gegeven.

Doch eenigen tijd later heeft de Ministerraad door een Kabinetschrijven de mededeeling ontvangen, dat Zijne Majesteit bij herhaling ernstige pogingen had aangewend ten einde tot eene nieuwe Kabinetsformatie te geraken, doch dat deze tot geene voldoende uitkomst haddon geleid. Zijne Majesteit noodigde mitsdien de Ministers uil hunne taak te blijven voortzetten

De inhoud van dit Kabinetschrijven is door de Ministers ernstig overwogen in het besef dat van het antwoord, daarop te geven, de volle verantwoordelijkheid op hen zou rusten. Met het oog daarop hebben zij begrepen, dat in den stand, waarin de zaak zich thans bevindt, zij niet mogten weigeren aan de uitnoodiging van Zyne .Majesteit te vol-doen. Zij hebben zich daarom bereid verklaard om pogin-gen aan te wenden tot vervanging van den Minister van Oorlog, die inmiddels zijn ontslag had bekomen. De Ministers hebben daarbij in aanmerking genomen dat de uiteenloopende meeningon en gevoelens, die zich op velerlei gebied openbaren , zoo in de Vertegenwoordiging als daar buiten, en die aan do afdoening van belangrijke zaken groote mooijolijkheden in den weg legden, voor elk bewind eone belemmering zyn ; maar zij vleijen zich dat er toch vele andore zaken zijn, waaromtrent voldoende overeen-stemming zal gevonden worden om verbeteringen tot Stand to brengen, die in hot belang onzer wetgeving en dor algemeene welvaart sedert lang worden gewenscht. Bij de pogingon die zij willen aanwenden om daartoe te gera-ken, hopen zij op de modewerking der Vertegenwoordiging.

De V o o r z i t t e r dankt den heer Minister voor de ge-gedano medodeeliug.

Aan do orde is de boraadslaging over het ONTWERP-A.DRES VAN ANTWOORD OP DE TROONREDE.

Beraadslaging over de algemeeno strekking.

Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1373—1874. I.

Page 2: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

10

8DE Z I T T I N G . — 18 S E P T E M B E R .

J. Ontwerp-adres van antwoord op de Troonrede. (Algemeene strekking.)

De beer v a n Gol t s t c fn : Slechts eene enkole vraag naar aanleiding der struks gedane mededeeling van den Minister van Justitie. Den inhoud dier mededeeling zal ik niet in zyn geheel bespreken, en daarlaten in hoe verre het over-oenkomt met do constitutionele gebruiken hot porsoonlijk gevoelen van het Hoofd van den Staat hier te vermelden en den Koning als het wure in deze Vergadering te brengen.

Ik wensch alleen het Ministerie te vragen of'het Kabinet pogingen zal aanwenden om die hoogst belangrijke onder-werpen te regelen . omtrent welke öf in de Tweede Kamer eene beslissing is gevallen öf' voordragten hangende zijn. Ik bedoel die betreffende den census en die tot verbetering van liet gehalte van ons leger. Deze laatste vooral acht ik een eisch des tijds, en geen Kabinet mag zich, mijns inziens, onttrekken aan den pligt om te trachten die zaak te rege-lon. Nu echter het beginsel, dat het Kabinet in deze voorstaat, door de Tweedo Kamer is verworpen, zal het Ministerie öf' hetzelfde iu een anderen vorm moeten voor-dragen öf wel zich moeten onthouden van het weder op-werpen dier quaestie.

Ten andere do census. Daaromtrent is bij de Kamers een wets-ontwerp aanhangig. In antwoord op mijne vraag heeft de Minister van Justitie in der tijd verklaard, dat in dat ontwerp inderdaad de beginselen van het Kabinet zijn nedergelegd. Is nu de Regering van voornemen dat wets-ontwerp te handhaven en te trachten daaromtrent eene beslissing der Vertegenwoordiging uit te lokken ?

De heer d e V r i e s , Minister van Justitie: Ik ben bereid een enkel woord te antwoorden. De geachte spreker heeft ter loops, onder verklaring dat hij die quaestie daar zou laten , aanmerking gemaakt op hetgeen ik gezegd heb om-trent de handeling van den Koning. Indien er eene zaak is waarbij de Koning persoonlijk handelend optreedt dan is dit wel bij de keuze van zijne Ministers ; maar men versta mij wel , wanneer ik van het persoonlijk handelen van den Koning spreek , dan doe ik dat in geenen deele om de verantwoordelijkheid der Ministers buiten te sluiten. Ik heb in mijne vorige rede dan ook bedoeld en zoo ik meen duidelijk te kennen gegeven, dat , welk gevoelen ook bij den Koning heeft voorgezeten, voor het besluit daarop te nemen de Ministers, en zij alleen, verantwoordelijk zijn.

De geachte spreker heeft gevraagd wat de voornemens van de Regering zijn voornamelijk omtrent de militaire wetten. Het ligt in den aard dor zaak dat nu de portefeuille van Oorlog op dit oogenblik vacant is en het Ministerie pogin-gen moet aanwenden om die portefeuille door een ander to doen aanvaarden, over de voornemens van den toe-korostigen Minister moeijelijk iets valt te zeggen ; maar dit kan ik toch namens het Ministerie verzekeren dat wij by de keuze van eon Minister dien wij aan den Koning wenschen voor to dragen zeer zeker het oog zullen hebbon op iemand die aan de noodige kracht de noodige bereid-vaardigheid paar t , om die belangrijke onderwerpen zoo spoedig a's de aard van de zaak het toelaat tot eene af-doening te brengen.

Wat den census betreft, het ontwerp is bij den Minister van Binnenlandsche Zaken op nieuw in bohandoling ; het onderzoek door den anderen tak der Vertegenwoordiging gewild is door hom ingesteld en is op dit oogenblik nog niot geheel afgeloopen. De spreker zal nu zeker niet ver-gen da t , vóór dat dit onderzoek ten einde is gebragt en vóór dat wij de resultaten daarvan kunnen kennen , wij reeds voor ons zelf oen besluit zouden opgemaakt hebben welke wijzigingen in het ontwerp het gevolg van dat on-derzoek zullen moeten zijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De algemeene strekkiüg van het adres wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.

De PARAGRAPHEN 1—7, luidende:

n De Eorste Kamer vernam met dankbaarheid, dat Uwe Majesteit ook nu weder het geluk hebben mogt,

gunstige medcdeelingen to kunnen doen , aangaande den toestand des lands en dat bij het bezoek aan de noorde-lijko gewesten des Ryks gebragt, allerwego blijken van welvaart en bloei door Uwo Majesteit zijn waargenomen.

» De nieuwe weg voor den handel, gebaand door de openstelling der havenwerken te Vlissingen , doet ons, met Uwe Majesteit, nieuwe welvaart verwachten.

» De betuiging van erkentelijkheid door Uwe Majesteit afgelegd, voor de levendige en ondubbelzinnige blijken van liefde en verknochtheid , waarmede Uwe Majesteit, zoowel in hot Noorden als in het Zuiden des lands door de geheele bevolking is begroet, stellen wij op hoogen prijs. Uwe Majesteit zij overtuigd, dat die govoelens van liefde en verknochtheid allerwego in den lande worden gedeeld.

n Met U , Sire , waarderen wij te meer de bewyzen van belangstelling en vriendschap, welke Uwe Majesteit voortdurend van alle vreemde Mogendheden mogt ontvan-gen, nu in den Indischen Archipel voor ons land ver-wikkelingen zijn ontstaan.

» Het verheugde ons van Uwe Majesteit te mogen vernemen, dat Zee- en Landmagt steeds op loffelijke wijze aan hare roeping voldoen.

» Terwyl wij vertrouwen, dat het openbaar onderwijs steeds een voorworp van de aanhoudende zorg der Rege-ring zal blijven uitmaken , stellen wij het op prijs te ver-nemen , dat naast het openbaar, ook het bijzonder onder-wijs Uwer Majesteits levendige belangstelling blijft wekken.

»Wij vernamen met groote voldoening, dat Nederland zijn naam in kunst en nijverheid met eere op de wereld-tentoonstelling te Weenen heeft gehandhaafd; dat de be-rïgten omtrent de beteugeling der ziekte van den veestapol gunstig luiden en do gesteldheid van ' s lands geldmiddelen , niettegenstaande de stijgende behoeften en de buitengewone uitgaven, gunstig is te noemen".

worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem-ming goedgekeurd.

Beraadslaging over PA.RA.Gr.AAPH 8 , luidende: » Met levendige belangstelling ontvingen wij van Uwe

Majesteit de mededeeling, dat na de tijdelijke staking van de krijgsverrigtingen te lande tegen Atchin, de kusten van dat rijk met goed gevolg door de zeemagt worden ge-blokkeord en de noodige voorzieningen zijn en worden genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten."

De heer v a n G o l t s t c l n : Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene uitdrukking in deze paragraaph niot wel vereenigen en zal daarom oen enkel woord in het midden brengen, ten einde tevens eene inlichting van de Regering te vragen.

De Kamer betuigt in deze paragraaph haar genoegen, dat de kust van Atchin met goed gevolg wordt geblokkeerd. Uit hetgeen wij weten, kan ik niet tot dezelfde conclusie komen. Het regt van blokkade is zeker eon van die regten welke het minst aan de oorlogvoerenden wordon betwist, maar waaromtrent de meeste schrijvers en natiën het in theorie en praktijk eens zijn. In de toepassing daarvan bestaat als het ware dezelfde jurisprudentie. De blokkade heeft ten doel om den handel te beletten; het is een oxorbitant regt, omdat daardoor niet alleen de oorlog-voerenden wordon benadeeld, maar ook de onzijdige natiën de meeste schade lijden. Doch het is een onbetwistbaar regt. Nu blijkt uit hot Koloniaal verslag, dat do Regering van dat rogt eigenlijk slechts gedeeltelijk gebruik maakt, en dat ten gevolge van bevelen van hier de handel zoo min mogelijk wordt belemmerd.

Page 3: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

11 8DE Z I T T I N G . — 18 SEPTKMBER.

1. Onlwerp-adres van antwoord op de Troonrede. (Behandeling der paragraphen.)

«Omtront do wijze van tenuitvoerlegging dier blokkade", zoo lezen wij in dat verslag, » waren den Landvoogd door de Kogeriug hier te lande eenigo opmerkingen en beschou-wingon medegedeeld , met aanbeveling om te doon zorgen voor do naleving der algemeeno regelen van volkonregt, zoo als die door de Nederlandsche Regering worden ge-huldigd. Ten einde den eerlijken handel zoo min mogelijk te belemmeren, is onder anderen als middel van verzach-ting aan de hand gedaan het toepassen, behoudens ge-strenge controle van een stelsel van licentien of bijzondere vergunningen aan schepen onder neutraio of bevriende vlag tot zekere handelsoperatien in bepaald aangeduido havens. In 't algemeen zullen aan den handel van bevrionde Staten al die waarborgen wordenj verschaft, welke met den staat van blokkade vereenigbaar zijn."

Maar juist die waarborgen zijn met den staat van blok-kade niot vereenigbaar.

Ik weet wel dat er eene bijzondere omstandigheid in Atchin schijnt te bestaan , deze namelijk dat door koop-lieden in de Straits aanzienlijke voorschotten zijn gegeven op de peper en dat er dien ten gevolge voor die koop-lieden groot belang bestaat om den oogst te bekomen. Kr bestaan dus allezins termen om, hetgeen ook wel bij blok-kaden gebruikelijk is, enkele licentien te verleenen , licentien, welke, zoo als in dit geval, uitgeoefend zouden moeten wor-den onder bepaald toezigt en controle van de Nederlandsche scheepsmagt en ambtenaren.

Nu zou ik op grond dat daaromtrent bij mij twijfel is ontstaan door de aangehaalde zinsneden van het verslag, aan de Regering willen vragen of de licentien enkel op dien handel in peper betrekking hebben , en of de uitoefening van dit stelsel op eone wijze geschiedt die volkomen waar-borg geeft: 1°. dat er geen producten uit Atchin worden uitgevoerd als waarop bepaald voorschotten zijn gegeven; 2°. dat bij de moeijelijkheid van de bewaking der kust zelve er hoegenaamd geen kans bestaat dat voedingsmid-delen of andere handelsartikelen ingevoerd worden. In dat geval toch kan volgens alles wat wij er van weten juist eene blokkade een zeer krachtig dwangmiddel zijn. Naar men zegt moet er invoer plaats hebben van voedings-middolen , daar het land zelf er niet genoeg oplevert. Door den handel geheel te beletten, zoo als steeds bij eene blokkade plaats vindt, zou er zeker binnen een zeker aantal maanden gebrek, ten gevolge daarvan verwarring en op-stand ontstaan , waardoor vergemakkelijkt zoude worden de tenuitvoerlegging van de krijgsmaatrogelen, die men voornemens is te nemen.

Deze vragen wenschte ik aan de Regering te doen naar aanleiding van het verslag. Wanneer ze niet beantwoord worden in don zin , waarin ik meen dat ze beantwoord moeten worden , zal ik mij niet wel kunnen nederleggen bij do woorden door de commissie gebruikt i dat met goed gevolg door de zeemagt geblokkeerd wordt".

De hoer H a r t s e n : Ik ben zoo vrij om op deze achtste paragraaph een amendement voor te stollen, strekkende om er eone tweodo alinea bij te voogen van den volgenden inhoud:

i) Met verlangen zien wij het oogenblik te gemoet waarop zonder krenking van Staatsbelang aan de Vertegen\voor- diging vollediger dan tot nu toe de redenen zullen kunnen wonltm medegedeeld , die tot dien krijg hebbon aanleiding gegeven."

Mijnheer do President, het komt mij voor dat er om-standighoden kunnen zijn, zóó gewigtig en zóó belangrijk, dat pügt en vaderlandsliefde medebrengen om alle indivi-duelo en politieke boschouwingen ter zyde te stellen , en de handen ineen to slaan. Tot de zoodanige omstandigheden behoort, naar mijne opvatting, de oorlog waarin Nederland is gowikkold mot Atchin.

Ik onthoud mij dus op dit oogenblik om aan do Regering eene vraag te doen , waarvan de beantwoording aanleiding zou kunnen geven of tot moeijelijkheden , of tot belera-meringen , maar ik betreur het dat Nederland op dit oogen-blik is gewikkeld in eenen oorlog, die eischt groote offers van menschenlevens, groote offers van geldelijken aa rd , zonder dat de Staten-Generaal volledig bekend zyn met

de oorzaken, met de noodzakelijkheid van de oorlogs-verklaring, die door Nedorland aan Atchin is gedaan. Het Staatsbelang heeft do volledige mededeeling dier oorzaken belet, maar toch zou ik ongaarne deze gelegenheid laten voorbijgaan , zonder den wensch te kennen te govon dat spoedig het oogenblik moge daar zijn , waarop wij volledig met den loop der zaak zullen worden bekend gemaakt. Dit motiof heeft er mij toe geleid aan de Vergadering met bescheidenheid myn amendement te onderworpen.

De heer d e V o s v a n S t e e n w i j k , lid der Commissie van Redactie: Mynheor do Voorzitter, de denkbeelden door den goachton voorsteller van het araendoment geop-perd, zijn ook tor sprake gebragt t>ij de Commissie van Redactio. Daaraan zy ne vele oogenblikken gewijd, zoowel bij de eerste beraadslaging over het adres , als toen zy do aanmerkingen vernomen had , die daaromtrent in de af-deelingen gevallen waren.

Uwe Commissie heeft na rijp beraad begrepen, dat het — hoezeer zij tot op zekere hoogte in hot gevoelen deelde , door den geachten voorsteller van het amendement geui t ,— minder raadzaam scheen zoodanige toevoeging in haar adres op de Troonrede te brengen. In de eersto plaats begreep zij , dat het uiten van dat verlangen geschikter plaats kon hebben in don vorm van eene vraag aan de Regering of interpellatie dan bij wijze van antwoord op de Troonrede. De tweede reden , die de Commissie weerhouden heeft om zoodanige bijvoeging op te nemen, was daarin gelegen het aan sommigen — te regt of to onregt, dit laat ik in het midden — voorkwam, dat daarin een blijk gevonden kon worden van gemis aan vertrouwen in do Regering ton opzigte van de leiding in de Atchinesohe zaak. Daar uwe Commissie in het gevoelen deelt van den geachten voorsteller van het amendement, dat bovenal moet getracht worden dat de zaak tot een goed eindo moet worden gebragt en dat de Regering in deze zaak niet bemoeijelijkt moot worden, hoeft zij ook daarin grond moenen te vinden om niet op te nemen wat de geachte voorsteller wonscht.

Tot dus verre heb ik gesproken namens de Commissie. Ik hoop mij met getrouwheid en onpartijdigheid van die taak te hebben gekweten.

Mogt ik onvolledig geweest zijn, dan verzoek ik mijne medeleden van de Commissie van Redactie de goedheid te willen hebben, aan te vullen, waarin ik te kort geschoten ben.

Het zij mij nu vergund hier oen enkel woord bij te voegen voor mij zelf, en dan verklaar ik dat ik in het gevoelen deel van den geachten voorsteller van hot amendement. Zonder op het oogenblik on alvorens er nog nadere discussie over te hebben gehoord, to beslissen of het raadzaam is om het amendement op te nemen wensch ik toch te doen uitkomen dat ik de beweegredenen die hem geleid hebben tot het voorstellen van het amendement, beaam. Ik wen'chte te doen uitkomen, dat , al mogt het minder raadzaam zijn om in hot adres van antwoord op te nemen, hetgeen door den geachten voorsteller verlangd wordt, hot toch goed is da t , er stemmen in deze Vergadering opgaan . waaruit blijkt dat zoo er om redenon van Staatsbelang voor alsnog niet het volle licht over dezen oorlog kan opgaan, men toch met belangstelling het oogenblik te gemoet ziet waarop men volledig ingelicht zou kunnen worden omtrent de naaste oorzaak om den oorlog te beginnen op het oogen-blik waarop hij aangovangon is.

De hoor P l n c o f f s , lid der Commissie van Redactie i Ik begin met mijn dank te betuigen voor de wijze waarop het geacht medelid onzer Commissie, het gevoelen der Commissie heeft medegedeeld met uitzondering van oen punt waaromtrent ik met den geachten spreker in opvatting verschil.

Ik wensch dio uitzondering, die niet van belang ont-bloot is , te releveren.

De geachte afgevaardigde heeft gezegd , dat de Commis-sie , » ofschoon het gevoelen doelende van den geachten voorsteller van het amendement," toch om verschillende redenen gemeend heeft, deze paragraaph niet aldus te

Page 4: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

12 3DE ZITTIN

1. Ontwerp-adre» van antwoord op

moeten wijzigen. Ik doe een beroep op het geheugen van den geacbten afgevaardigde omtrent dit punt.

De Commissie heeft, de opportuniteitsquaestie daarlatende, de vraag aan stemming onderworpen, of hot wenschelijk was om , nudut de Minister van Koloniën verklaard had omtrent de aanleiding tot den oorlog met Atchin alles te hebben medegedeeld wat er mede te deelen viel, nog meer inlichtingen te verlangen dan de Minister verklaarde te kunnen gevon.

Bij meerderheid van stemmen is toen in de Commissie uitgemaakt, dat zij die vraag volstrekt niet wenschelijk of nuttig achtte. Wel verre dus van in het gevoelen van den geachten voorsteller van het amendement te deelen —«welk amendement woordelijk in de Commissie was voorgesteld, zoodat over de strekkingen van de woorden geen quaestie kan ontstaan — wol verre, zeg ik, van in het gevoelen van den voorsteller te deelen, meen ik dat de Commissie bij meerderheid van stemmen heeft uitgemaakt, dat zij zich met deze bijvoeging niet vereenigde.

Ik geloof dat deze mededeeling voor het standpunt der Commissie niet van belang ontbloot is.

Toen de geachte laatste spreker in de Commissie het-zelfde voorstel deed, dat thans door den heer Hartsen in de Vergadering gebragt is , werd in de Commissie daarop geantwoord , dat het begrijpelijk was dat men met verlangen het oogenblik te gemoot zag, waar vollediger inlichtingen zouden kunnen gegeven worden omtrent de expeditie zelve en de juistheid van het tijdstip waarop zij ondernomen is. Sedert echter is door ons het Koloniaal Verslag ontvan-gen, waarin reeds een aantal bijzonderheden ook over dit punt zijn medegedeeld , zoodat reeds gedeeltelijk voldaan is geworden aan den wensch , wanneer die op deze wijze geuit geworden ware. Maar in ons midden is de meening te kennen gegeven , da t , wanneer de zaak werd behandeld op de wijzo zoo als nu bij het amendement is gedaan, dit een lijnregt votum van wantrouwen tegen den Minister van Koloniën zou zijn. Mijne overtuiging is , da t , wanneer de Ministor verklaard heeft volledige inlichtingen over de aanleiding tot den oorlog te hebbon gegeven , de Kamer , indien zij na die openlijke verklaring zeide dat zij betere inlichtingen verlangde dan zij gekregen heeft, bij de ge-voelighoid die in het land bestaat over de ministeriele quaestie, dan een krachtig wapen zou verschaffen om te betoogen dat het onmogelijk was dat een Minister, die een dergelijk démenti van do Kamer kreeg, een oogenblik langer de portefeuille in handen zou kunnen houden. Ook dit wenschte onze Commissie te vermijden en besloot zij niet aan de Kamer iets voor te stellen, waarin zij begreep dat bepaaldelijk een votum van wantrouwen tegen de Regering zou opgesloten liggen.

Ik heb gemeend tot beoordeeling deze zaak deze weinige woorden in het midden te moeten brengen.

De heer H a r t s e n : De rede van den geachten laatsten spreker geeft mij aanleiding om nog een enkel woord toe te voegen aan hetgeen ik straks de eer had in het midden te brengen.

Ik acht dat het amondement geen do minste politieke strekking heeft, geen den minsten zweem van uitdrukking van wantrouwen tegen den Minister van Koloniën , dat hot geen démenti is. Ik kan er volstrekt niet de consequentie in zien van dien spreker, d ie , wijzende op de sensibiliteit die bij ministeriele krisissen bestaat , in het amendement aen middel zag om die sensibiliteit te verhoogen.

Mijn amendement heeft geen vijandige strekking. Het is mijne overtuiging, dat men bij eene gebeurtenis , zoo ge-wigtig als de oorlog waarin Nederland gewikkeld is , de Regering in het beëindigen van dien oorlog moot steunen. Maar ik geloof ook, dat het wenschelijk is in eene zaak van zooveel gewigt, de natie zoo spoedig mogelijk met den geheelen toestand, de oorzaak en den loop bekend te maken, en ik zou het betreuren als deze gelegenheid voor-bijging zonder dat de Eerste Kamer dit te kennen gaf.

Mijn amendement heeft geen andere strekking dan de uitdrukking van dien wensch, en ik protesteer dus tegen

. — 18 SEPTEMBER.

(Behandeling der paragraphen.)

de botoekenis die de goachto spreker uit Zuidhollend daar-aan heeft gegeven. Zij ligt er niet in.

Do heer C r e m e r s : Ik heb zelden tusschen do Troon-rodo en het ontwerp-adres van antwoord oene zoo volkomen harmonie gezien als thans. Hot is geenszins mijne bedoeling daarin den minsten wanklank te brengen, ook niet ter zake van deze paragraaph. Ik deel te dien aanzien in de bezwaren van don geachten spreker uit Utrecht niet. Voor mij is het beginsel, dat de Regering ten opzigto van de blokkade op don voorgrond heeft gostold , volkomen ju is t : den harden maatregel van do blokkade, waar die noodig i s , zooveel mogelijk te temperen. Ik keur dat goed. Of nu hier of daar de kommandant van een schip misschien de orders te zacht uitvoert, ik heb daarmede liever vrede, dan met het niet opvolgen van hot nuttige beginsel, door den Minister in zijn verslag op den voorgrond gesteld.

Met het voorstel van den geachten afgevaardigde uit Noordholland kan ik mij niet vereonigen. Zoo als het daar ligt spreekt het mijns inziens zóó van zelf, dat ik niet weet, waartoe het zou leiden. Ligt er meor in, de geachte spreker zegt neen. Maar er zou toch meer uit getrokken kunnen worden ; er zouden moeijelijkheden uit kunnen ontstaan. De uiting van het bloot gevoelen is mijns inziens even onnoodig als do verklaring dat de zon nu schijnt.

Ik heb evenwel bij deze paragraaph iets te vragen. Wij zijn in oorlog. Ieder onzer zal dit zeker betrouren en wenschen dat aan dien oorlog ten spoedigste op eervolle wijze een einde moge komen. In de vraag, hoe wij aan dien oorlog zijn gekomen, stelt iedereen belang. De Mi-nister zegt in zijn verslag dat de vice-president van den Raad van Nederlandsch Indie als Regerings-commissaris belast is geweest aan Atchin den oorlog te verklaren, indien aan onzo regtmatige vorderingen niet voldaan wierd. Nu laat ik de verantwoordelijkheid der Regering geheel ter zijde, waarvan de Minister van Justitie straks heeft gesproken ; ik vraag ook niet, welke verklaringen door de andere .Mogendheden zijn gedaan, en evenmin, wolke de voornemons der Regering ten aanzien van oorlog of' vrede zijn. Maar ik zie dat er gesproken is van «regtmatige vorderingen " waaraan Atchin moest voldoen. Die woorden zijn van grooten omvang, van zeer onzekere beteekenis; men kan er elke strekking die men wil, aan geven. En nu de oorlog een tijd lang gevoerd is , kan er, dunkt mij , geen reden van staatkundigen aard bestaan, waarom wij van de Regering niet zouden ontvangen eene woordelijke, letterlijke mededeeling van de eischen die aan Atchin zijn gesteld, waarvan oorlog of vrede afhing. Ik meen dat dit iets anders is dan het amendement van den spreker uit de hoofdstad. Ik meen dat hierin niet de minsto schijn van wantrouwen kan worden gozocht. Dit wantrouwen is al-thans verre van mij. Mij zou het aangenaam zijn indien de Regering de eischen, door den Regerings-commissaris gesteld, wilde mededeelen, eischen, dio in zich houden hetgeen men noemt den casus belli.

Do hoer H u y d c c o p e r v a n M a a r s s e v e e n , lid der Commissie van Redactie: Een enkel woord om gedeeltelijk te ondersteunen hetgeen door den heer de Vos van Steen-wijk is gezegd, en om op te helderen het schijnbaar ver-schil dat tusschen zijn beweren en dat van het andere lid der Commissie bostaat. Ik ondersteun het gezegde van den heer de Vos ten aanzien van de opinie der Commissie omtrent de vraag of nadere inlichtingen wenschelijk zijn over de naaste aanleiding tot het uitbreken van den oorlog op dit oogenblik. Wat de eigenlijke aanleiding tot den oorlog betreft daaromtrent hob ik goene nadere inlichtingen verlangd , aangezien dio volledig zijn gegeven in de Tweede Kamer en in de stukken. Ik heb mij ook verklaard tegen het opnemen van eenigen wensch dienaangaande in het adres , omdat ik daarin zag een wantrouwen in de Rege-ring en eene afkeuring van de regeringsdaad. Daaromtrent wil ik mijn gevoelen geheel voorbehouden tot dat alle inlichtingen zijn ontvangen en de zaak, zoo wij hopen, tot een goed einde zal ziju gebragt.

Page 5: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

Vel 5. 13 Eerste Kamer.

3DE ZITTING. — 18 SEPTEMBER.

1. Onlwerp-adres van antwoord op de Troonrede. (Behandeling der paragraphen.)

De heer H e i n , lid der Commissie van Redactie i Ook i ik acht mij verpligt een enkel woord te voegen bij hetgeen door den vorigen spreker is gezegd. Ik zal* niets herhalen van hetgeen door de beide andere leden der Commissie is aangevoerd. Het is waar , de minderheid der Commissie wenschte in het adres eeno periode te zien opgenomen on-geveer gelijkluidend met het amendement door den heer Hartsen voorgesteld. De meerderheid heeft dit denkbeeld verworpen. Maar het is ook waar dat de minderheid, die de periode in het adres wilde doen opnemen, daarmede in de verste verte niet bedoelde wantrouwen uit te spreken in het beleid der Regering, of dat men wilde zeggen dat de Regering niet alle inlichtingen had gegeven die zij geven kon. Ware dit het geval geweest, dan zou ik althans niet de opneming van zoodanige periode gewenscht hebben. Daar ik nu op dit oogenblik zoodanig wantrouwen nog niet in de periode kan ontdekken, zal ik mij bij het amendement neerleggen.

De heer F r a n s e n v a n d e P u t t e , Minister van Koloniën t Wat de regels omtrent de blokkade betreft, werd door den geachten afgevaardigde , die daaromtrent van de Rege-ring inlichtingen vroeg, en door het geachte lid uit Gro-ningen te regt opgemerkt dat men de blokkade zoo min drukkend moet maken als overeenkomt met ons goed regt en ons belang. De Minister van Buitenlandsche Zaken, zonder wiens medewerking de instructien niet gegeven zijn , zal de zaak behandelen ; voor mij alleen de uitvoering in Indie.

Ten einde misbruiken te koeren worden door den kom-mandant der maritirne middelen in de wateren van Atchin geen schepen doorgelaten tot het afhalen van peper waarop voorschot verstrekt i s , dan voorzien van eene licentie, afgegeven door onzen consul-generaal te Singapore of onzen consul te Penang, beiden sedert den oorlog voorzien van de noodige instructien van den Gouverneur-Generaal, en bijgestaan door de Nederlandsch-Indische ambtenaren ter hunner beschikking gesteld.

Op eene kust als die van Troemon tot E d i , blijft het, zelfs bij aanwezigheid van eene zoo sterke magt als wij thans in die wateren hebben, mogolijk dat bij nacht een enkele praauw de blokkade doorbreekt; de licentien kunnen echter niet leiden tot schennis der blokkade, want wie deze heeft zal geenszins trachten door de blokkade te breken, maar zich met zyne licentien vertoonen bij de maritirne autoriteit. Voor zoo ver dus de Regering weet, ligt in het uitgeven der licentien geen gevaar. De noodige behoed-zaamheid wordt daarenboven betracht, en er wordt niet veroorloofd dat gelden aan de praauwen worden mede-gegeven ; deze mogen alleen in ballast gaan, om de peper, waarop voorschot gegeven i s , af te halen.

De heer Cremers doet aan de Regering de vraag: aan welke regtmatige vorderingen moest voldaan worden, met andere woorden, welke is de naaste oorzaak van den oorlog? Ook de beer Hartsen stelde vragen in dien zin.

De Regering had zich gevleid dat die vragen niet zouden gedaan worden. Ik herinner het geachte lid uit Groningen dat op 16 Juny 1873 in deze Kamer door mij volledige voorlezing is gedaan van de stukken gewisseld tusschon den Regerings-commis3aris en den Sultan van Atchin; ik weet er thans niets by te voegen: het staat te lezen op bladz. 351, tweede kolom, van het Bij blad. De schriftelijke correspondentie, toen pas ontvangen, is door my mede-gedeeld en daarmede zijn aangevuld de telegraphischo be-rigten, in de andere Kamer besproken. Ik moet my houden aan hetgeen den 16den Junü door mij is gezegd:

» De Regering meent dat zij mot volle regt kan bewcron dat de oorlog is geregtvaardigd , dat do Kamer uit hetgeen is medegedeeld volkomen op de hoogte is om een oordeel uit te spreken over de regtvaardigheid van de oorlogsver-klaring. Zij heeft daartoe geen stuk meer noodig. Ik scheid dit echter volkomen af van elke beoordeeling van het tijd-stip , van het beleid in de krygsverrigtingen enz."

Sedert den I6den Juny zyn door de Regering in de Staats-courant vermeld de berigten, d ie , ook tydens het reces der Kamers, ontvangen zyn en ik heb by het bureau van

de andere Kamer er op aangedrongen ; omdat aan de Lands-drukkerij niet het geheele vorslag kon gedrukt worden , om althans dat gedeelte van het Koloniaal Verslag te doen drukken waarin ampole mededeelingen van de Regering omtrent do krygsverrigtingen enz. voorkomen. De Regering vleide zich dat uitvoerigheid en volledigheid van die mede-deelingen eenigo waardering zouden gevonden hebben , daar ' ieder toch moet begrijpen dat de ontvangen berigten niet tot een zoo rocenten datum konden wordon bewerkt en gepubliceerd zonder buitengewone inspanning der ambtenaren.

Wat nu het amendement betreft, behoef ik wel niet te zeggen , dat de Regering geen advies aan de Kamer heeft te geven over hetgeen zy zal moenen aan de Kroon te moeten onderwerpen. Mogt de Kamer goedvinden het amen-dement aan te nemen , de Regering zal weten wat h a a r , in verband met de gehouden discussien , te doen staat.

De heer C r e m e r s : Mijnheer de Voorzitter, de Minister had liever gewenscht dat ik de vraag die ik deed niet had gedaan. N a de toelichting die ik daaromtrent gegeven heb had ik dat gevoelen van den Ministor niet verwacht.

De Regering geeft nu te kennen, dat zy bij eene vorige gelegenheid hier stukken hoeft voorgelezen ; ik herinner mij evenwel niet dat toen is voorgelezen hetgeen ik bedoelde. Bij mijne vraag had ik het oog op de mededeelingen die in andere staten onder den naam van blue book , red book en dergelijke worden gedaan; ik bedoelde dus alleen medo-deeling van de schriftelijke nota's dio de Regerings-com-missaris waarschijnlijk aan den Sultan van Atchin zal hebben medegedeeld, en waarin waarschijnlijk de voor-waarden zullen gesteld zijn waarop do vrede had kunnen gehandhaafd worden. Ik weet niet dat die stukken zijn medegedeeld.

Omtrent het amendement zy my vergund nog eene op-merking te maken. Dat amendement bedoelt of eene een-voudigo ontboezeming van een gevoelen waarin wy waar-schijnlyk allen deelen en dan is het zonder eenige de minste strekking of nu t , of het heeft de strekking den wensch te uiten dat meer mededeelingen gedaan worden , en dan meen ik dat die wensch niet moet wordon geuit bij deze gelegenheid, maar moet worden medegedeeld aan den Minister. Immers volgens do Grondwet geeft niet de Koning maar geven de Ministers in zulke gevallen de mondelinge en schriftelijke inlichtingen aan de Kamer. Ik meen dat dit niet moet worden verward en zal ook daarom stemmen tegen het amendement.

De heer H a r t s e n : Mijnheer de Voorzitter, een enkel woord, naar aanleiding van hetgeen de Minister van Ko-lonien heeft gezegd. Er is een misverstand tusschen dien Minister en my. Ik heb my namelijk gestreng onthouden van het doen van vragen, omdat deze aanleiding kunnen geven tot antwoorden dio inopportuu konden zyn.

Hot is mijne overtuiging, dat er eenmaal oen tijd zal komen, waarin over het ontstaan van den oorlog tegen Atchin ander en meer licht zal worden verspreid, dan tot nog toe het geval is.

Het eenig doel van myn amendement was: den wensch uit te drukken dat het tijdstip niet te zeer zoude zyn verwijderd, waarop door volledige overlegging van stukken over do onmiddellijke oorzaak on den loop der gebeurte-nissen volledig licht zal verspreid wordon.

Do geachte spreker uit Groningen ziet in mijn amende-ment de strekking van te zyn of geheel onbeduidend, óf in strijd met de Grondwet, voor zoo verre aangaat de bespreking bij de beraadslaging over het adres van antwoord op de Troon rede.

Het uitdrukkon van oen wensch der Eerste Kamer, wanneer die wensch geformuleerd wordt, kan , naar mijne meoning, nooit zijn zonder portee of onbeduidend. Na-deelige of gevaarlijko strekking kan ik daarin ook niet vinden; want in mijn amendement ligt geene kritiek, geen oordeel, maar alleen de uitspraak van eenen wensch. Wat het grondwettig bezwaar van den geachten spreker betreft, komt het my' voor dat dit dan oven goed van toepassing

Bïjblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — IS^S—1874. L

Page 6: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

14

3DE Z I T T I N G .

1. Ontwerp-adret van antwoord op de

zoude zyn op elke zaak, die men, by het adres van ant-woord, aun de aandacht der Regering aanbeveelt.

De hoer H o r s l u s : Mijnheer de Voorzitter, naar aan-leiding van hetgeen in do laatste plaats door den heer HartseD is in het midden gebragt, wensen ik myne stem tegen het amendement kortelijk te motiveren.

Het amendement uit den wensch dat vollediger dan tot hiertoe de redenen zullen worden medegedeeld, die tot de oorlogsverklaring aanleiding hebben gegeven.

In de uiting van dien wensch ligt dus de verklaring dat die inlichtingen niet volledig gegeven zyn. Mijns in-ziens is echter door hetgeen de Regering heeft medegedeeld, èn bij de belangrijke debatten in de andere Kamer èn later in deze Kamer en thans door de stukken, al dat licht verspreid over de aanleiding tot den oorlog dat slechts verlangd kan worden. Naar mijne overtuiging kan thans ieder zich een onbevangen oordeel omtrent het al of niet regtmatige van dien oorlog vormen. Ik voor mij aarzel niet te verklaren dat naar mijn gevoelen die oorlog meer dan voldoende geregtvaardigd i s , en ik geloof dat velen in den lande in die meening deelen.

Het uitspreken van een wensch als deze, met welke goede bedoeling ook door den geachten voorsteller geuit, kan geen anderen indruk maken — en wij hebben zooeven kunnen bespeuren dat dit het geval is bij de Regering — dan dat to dezer zake een blaam op de Regering wordt gelegd. En daartoe wensch ik in deze vooral niet mede te werken.

Nu nog een woord omtrent de blokkade. De heer van Goltstein zou zich niet kunnen vereenigen

met deze paragraaph wanneer de Regering niet kon ver-zekeren dat er geen vergunningen werden gegoven tot uitvoor van handelsartikelen, en dat er geen invoer van levensmiddelen plaats heeft. Ik leg mij geheel neder bij hotgeen de Minister van Koloniën daaromtrent gezegd heeft en dat het oeue onmogelijkheid is om op eene zoo uitge-strekte kust allen mogelijken invoer te weren. Maar naar myne opvatting is het alleen de vraag of wij hier te doen hebben met eene effective blokkade, met eene blokkade , die gerespecteerd moet worden volgens do regelen van het volkenregt ook door andere Mogendheden. En als de Re-gering verklaart dat er op die uitgestrekte kust eene vol-doende zeemagt aanwezig is om de blokkade te handhaven , dun geloof ik dat w;j in die verklaring kunnen berusten, en dat het antwoord op de Troonrede ook in (Ut opzigt volkomen juist is.

De heer W . van G o l t s t e i n : In meer dan een opzigt heeft het antwoord van den Minister van Koloniën omtrent de toepassing van het regt van blokkade mij voldaan. Onder anderen ten opzigte van het verbod van den invoer van specie. Evenwel ik betreur liet, dat men bij die toepas-ping uitgegaan is van het beginsel dat het zoo veel moge-lijk moet worden verzacht en de handel zoo min mogelijk belemmerd. E r is een Nederlandsch spreekwoord omtrent wonden tn heelmeesters, dat ik niet zal aanhalen, maar ik ben overtuigd dat juist het regt van blokkade alleen dan een kraehtig oorlogsmiddel is , wanneer het met alle ge-strengheid wordt toegepast, en dat juist het in acht nemen van allerlei considoratien het toelaten van vele exceptien ton gevolge heelt , dat de oorlog gerekt worde en dat hij in plaats van goed veel bloed koste.

De vorigo sprokor heeft gezegd: het is hier alleen de vraag ot het eene effective blokkade is. Hij vergunne mij op te merken , dat wij die vraag gerust ter zijde kunnen laten. Daarvoor zullen de overige Mogendheden wel zorgen. Immers ware de blokkade niet effectief, niemand zou er zich aan storen en geeno Mogendheid zou ons het regt toe-kennen om hare schepen op te brengen en haar handel te belemmeren.

Ik g< 1 ;of nog, na de inlichtingen van den Minister, dut men hier to zeer uitgaat van het denkbeeld om den handel toch niets in den weg te leggen. Juist van het tegenover-gestelde denkbeeld behoort men uit to gaan. Slechts bij uitzondering behoort men eene inbreuk toe te staan.

- 18 SEPTEMBER.

Troonrede. (Behandeling der paragraphen.)

Wat nu het amendement betreft, zoo beken ik dat ééne zaak mij in de discussie verwonderd heeft, en wel dat de Regering niet ten sterkste heeft aangedrongen op de aanneming van het amendement, daar niemand in deze geheele zaak daarbij meer belang heeft dan juist de Re-gering. Tot nu toe hebben wij van den Minister van Koloniën verzekeringen , mededeelingen en beschouwingen gehoord , daar de Minister door het staatsbelang ver-hinderd was met de stukken voor den dag te komen.

Welnu, in hot amendement wordt alleen gevraagd dat later, wanneer het staatsbelang dit veroorloolt, en niet nu , de overlegging van die stukken plaats hebbe. Mij dunkt dat het in eene zaak , waarin zoo veel juistheden en on-juistbeden gezegd zyn , waarin de Regering zoo zeer , en ik ben er van overtuigd ten onregte , dikwyls is bestreden en gegispt, het voor haar van het grootste belang is zich bereidwillig te betoonen om alle licht te verschaffen en alle mogelijke stukken over te leggen , waardoor het oor-deel van de Staten-Generaal on van de natie op dien vasten grondslag zou kunnen gevormd worden.

Mijne gedachte is , bij het uitbrengen van mijne stem vóór dit amendement, evenmin eene vijandige als die van den geachten afgevaardigde uit Noordholland. Ik wensch alleen dat over deze zaak hoegenaamd geen floers van geheimzin-nigheid moge blijven hangen , wanneer de tijd zal gekomen zyn dat het staatsbelang volledige openbaarmaking mogelyk maakt.

De heer G e r l c k e v a n H c r n i j n e n , Minister van Buiten-landsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter, ik had gedacht dat de inlichtingen door mijn geachten ambtgenoot van Koloniën gegeven den geachten afgevaardigde uit Utrecht geheel voldoende zouden zyn voorgekomen, en ik moet bekennen thans nog niet regt te begrijpen welke nadere inlichtingen door hem hadden kunnen verlangd worden.

Hij heeft gemeend dat de blokkade niet streng genoeg toegepast werd. Op die gestrengheid van toepassing evenwel wordt slechts eene uitzondering toegelaten, die namelijk van het toestaan van licentien tot het voleindigen van be-langrijke handels-operatien die bij het begin van den oorlog reeds waren aangevangen en waarvoor door do belangheb-bunde kooplieden aanzienlijke voorschotten waren verleend.

Zulk eene tempering van het regt van blokkade is niet nieuw. Het is meer toegelaten, ook in zekere mate inden Krim-oorlog en in den oorlog van Denemarken

Bij het verleenen der licentien moet slechts op eeno zaak galet worden , namelijk dat misbruik worde tegengegaan. En daartoe zijn in dit geval alle mogelijke maatregelen van voorzorg genomen.

De schepen mogon niet anders vertrekken dan in ballast. Mijn ambtgenoot van Koloniën zeide reeds, dat men zelfs zoo ver gegaan was van te verbieden dat door de schepen specie aan boord werd genomen. Alle schepen moeten zich aanmelden bij den komraandant van een der schepen van het blokkerende eskader, die zich vergewist dat aün die voorwaarden van niet anders dan in ballast to zijn en van geen goederen aan boord te hebben die eenigzins voor den vijand nuttig kunnen zyn, volkomen is voldaan. Ik geioof dus, dat er in deze inderdaad niets gedaan is wat als een te groute verzachting van het regt van blokkade zou kun-nen beschouwd worden. Dat dit regt, om effect to doen, juist met de meest mogelijke gestrengheid moet toegepast worden, erken ik zeer gaarne.

De heer F r a n s e n v a n d e P n t t e , Minister van Koloniën; Mynheer do President, de geachte afgevaardigden uit Utrecht en Groningen hebben op nieuw gesproken van het on vol-ledige in de mededeelingen der Regering, van hun ver-langen naar meer licht. De Regering mogt er toch op rekenen, dat , wanneer er zulke vragen gesteld werden, ten minste gelezen zou zijn, wat do Regering heeft gopu-bliceord en dat haro mededeelingen in haar onderling ver-band zouden zijn overdacht. My dunkt, mannen als de geachte afgevaardigde uit Utrecht, moesten toch door hunne studie en positie ook wel begrijpen wat de Regering mede kan deelen en wat niet.

Page 7: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

15

3DE Z I T T I N G . — 18 SEPTEMBER.

1. Ontwerp-adres van antwoord op de Troonrede. (Behandeling der paragraphen.)

Ik heb den 16den Junij van dit j a a r , bij het beant-woorden van vragen, in deze Kamer voorlezing gedaan van een brief, waarin dit voorkwam:

» Dat bij herhaling gebleken is, dat de bestuurders van Atchin de ernstige voornemens en welwillende bedoelingen miskend hebben, door het Nedorlandsche Gouvernement betoond, om de onderlinge vijandelijkheden, welke zeer ten nadeele der algemeene belangen van handel on scheepvaart strekken, in de aan gemold Rijk onderhoorige staatjes te keeren en een goed geregelde verstandhouding tot dat Gouvernement in 't loven te roepen, en dat zij de deswege gedane dringende vertoogen hebben in den wind geslagen;

» dat zij onlangs mot vijandige bedoelingen te Singapore de tusschenkomst van agenten van buitenlandsche Mogend-heden tegen het Nederlandsch Gouvernement hebben inge-roepen , en dat bij monde van dezelfde gezanten , die, onder het masker van vriendschap en goede t rouw, naar Riouw waren afgevaardigd, om aan den rosident van dat gewest , van wien zij bescherming ondervonden, uitstel te vragen van de politieke zending, enz."

Wat ontbreekt er nu aan de mededoelingen ? De namen misschien. Is het goed om die te vragen?

De mededeelingen zijn overigens volledig en voldoende. De geachte afgevaardigde uit Utrecht zeide, dat de Rege-

ring er op moest aandringen , dat het amendement werd aangenomen.

Ik had verwacht van den geachten afgevaardigde uit Ut recht , een oud costumier, dat hij zou waarderen de constitutionele handelwijze van de Regering om geen ad-vios to geven omtrent hetgeen de Kamer in haar adres van antwoord op de Troonrede wil zeggen.

De heer C r e m e r s , die voor de derde maal het woord gevraagd en bekomen heeft, zegt :

Ik wensch slechts een enkel woord te rigten tot den Minister van Koloniën.

Hij zeide: «de geachte spreker uit Utrecht en ook eenigzins die uit Groningen zijn teruggekomen opliet duistere dat huns inziens in deze zaak heerscht."

Ik herinner mij niet , ie ts , ook maar het minste, gezegd to hebben van duister dat hieromtrent heerscht.

Misschien moet ik deze onnaauwkeurigheid van den Minister aan te groote gevoeligheid toeschrijven; maar , hoe dit zij , het door hom gezogde i s , wat mij betreft , niet gegrond. •

Ik heb straks gevraagd , dat aan ons medegedeeld zou worden het schrijven van den Gouvernoments-commissaris aan den Sultan van Atchin , waarin do oischen , van welke vrede of oorlog afhingen , geformuleerd waren. Zoo dit schrijven ons medegedeeld is, dan is het mij ontgaan en vraag ik verschooning voor het oponthoud. Is het ons niet medegedeeld, dan zou ik wenschon dat dit iiog gebeurde, bijvoorbeeld in don vorm , aangeduid door den naam: blue book of livre jaune. Bestaat het niet , dan kan het niet worden gegeven. Maar noch in mijne woorden, noch in mijne bedoelingen was iets gelegen van hetgoen de Mi-nister aanduidde met te zeggen, dat e r , volgons mij , duisternis in deze zaak heersenen zou.

De heer F r a n s e n v a n d e P u t t e , Minister van Koloniën i Bij vorigo gelegenheden is herhaaldelijk door do Regering verklaard, dat het tot het stellen van eischen door de Nedorlandsche Regering niot gekomen is. Op bladz. 9 van het Koloniaal Verslag wordt op nieuw gezegd dat , terwyl do Gouvernoments-commissaris zich voorbehield, als do ophelderingen zouden gegeven zijn, met de bestuurders van Atchin in overleg to treden over de wijze waarop eono gewonschte verhouding tusschen het Noderlandsch-Indisch Gouvernement en Atchin zoude zijn tot stand te brengen, het zoo ver niet is gekomen.

Er is voorts herhaaldelijk medegedeeld, wat de bedoe-lingen van de Nederlandsche Regering waren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De bijvoeging, door den heer Hartsen voorgesteld, luidende:

ii Met verlangen zien wij het oogenblik te gemoet waarop zonder krenking van staatsbelang aan de Vertegenwoordi-ging vollediger dan tot nu toe de redenen zullen kunnen worden medegedeeld, die tot dien kryg hebben aanleiding gegeven.",

in hoofdelijke omvraag gebragt, wordt met 23 tegen 9 stemmen verworpen.

Voor hebben gestemd de heeren : van Goltstein, de Villers do P i té , de Vos van Steenwijk, van Rijckevorsel, Rahusen, Hartsen, Hein, Vos de Wael en van Aylva van Pallandt.

Paragraaph 8 , zoo als die door de Commissie is voor-gesteld, wordt daarna zonder hoofdelijke stemming good-gekeurd.

De PARAGRAPHEN 9—11 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Het ontwerp-adres van antwoord, in zijn geheel aan de stemming onderwoepen, wordt met algemeene (32) stemmen aangenomen.

De V o o r z i t t e r : Volgens het Reglement van Orde moet het adres van antwoord aan Zijne Majesteit worden aan-gebodon door eene Commissie, bestaande uit de leden van wie hot ontwerp-adres afkomstig i s , aangevuld met twee andere leden, waartoe ik benoem de heeren Cremers en Thooft.

De Voorz i t ter deelt mede dat is ingekomen, een Ko-ninklijk besluit, houdende benoeming van den heer mr. W. II . Dullert tot Voorzitter van do Tweede Kamer der Staten-Goneraal, voor hot zittiugjaar 1873—1874.

Dit besluit wordt voor kennisgeving aangenomen.

Niets moer aan de orde zijndo, wordt de vergadering tot nadere bijoenroeping goscheidon.

Page 8: Vel 4. 9 Eerste Kamer. - Overheid.nl · genomen ton einde den strijd te lande met kracht te kunnen hervatten." De heer van Goltstcln: Mijnheer de Voorzitter , ik kan mij met eene

I