VEEN IN NOORD NEDERlAND - Noorderbreedte...Fig 1 Geologische kaart van Noord Nederland Fig 2...

10
VEEN IN NOORD NEDERlAND Hemmo Veenstra ^«Sv**! 1 '"'i- i ï iv 5 s ï t <} l ^o i - ' 101

Transcript of VEEN IN NOORD NEDERlAND - Noorderbreedte...Fig 1 Geologische kaart van Noord Nederland Fig 2...

  • VEEN IN NOORD NEDERlANDHemmo Veenstra

    ^«Sv**!1 '"'i-iïiv5sït

  • Fig 1 Geologische kaart van Noord Nederland

    Fig 2 Schematisch veenprofiel en de aanleg van dalgrond102

    1n het Nederlands worden onder de naamveen zowel de ongedroogde delfstof alshet gebied verstaan. In de meeste talen kanmen hiertussen een onderscheid maken, zoalsFrans: tourbe en tourbière, Duits: Torf enMoor en Engels: peat en moor.

    Beschouwen we eerst eens de delfstof. Ingedroogde toestand spreekt men van turf, datin gemalen toestand turfmolm heet.

    Geologisch gezien behoort veen tot deafzettingsgesteenten of sedimenten, of nogmooier, tot de sedentaten, dwz. gesteentendie ter plaatse zijn gegroeid.

    Botanisch gesproken is veen een opeen-hoping van gekonserveerd plantenmateriaal,terwijl technologisch bekeken veen materiaalis met een bepaald koolstofgehalte en een be-paalde verbrandings waarde.

    Een landbouwkundige tenslotte zal onderveen een grondsoort verstaan waarvan devaste bestanddelen grotendeels uit omgezetplantenmateriaal bestaan. Er zijn dus meer-dere definities van de delfstof veen mogelijk,maar ze komen erallemaal op neer dat omge-zette plantenresten het hoofdbestanddeel vanhet gesteente vormen.

    Over de benoeming van de veengebiedenheerst enige verwarring. De maker van deeerste geologische kaart van NederlandW.C.H. Staring (1808-1877), een zoon vande bekende dichter, definieerde in zijn boek'de Bodem van Nederland' uit 1856 lagevenen als veengebieden waarvan het opper-vlak gelijk lag met het omgevende water enhoge venen als veengebieden die hun opper-vlak hadden boven het aangrenzende water-nivo. .

    Deze indeling is bruikbaar. Helaas heeftStaring later zijn indeling gewijzigd, waarbijde lage venen uit moerasplanten en hogevenen uit veenmossen zouden zijn opgebouwd. Op veel atlassen is deze laatsteindeling overgenomen: laagveen wordt dan

  • Jonge zeeklei A= 2875* HOB=4300«130

    Veen C =4975= 1700=6295'140

    Oude zeeklei

    aangegeven met een paarse kleur (bv. Zuid-Holland) en hoogveen door een rose tint (bv.Oostelijk Groningen). .

    Een honderd jaar geleden had men noggeen vast idee over zeespiegelstijging, zodatdeze laatste indeling geen problemen gaf. Datwerd anders toen uit talrijke boringen inWestelijk Nederland en in Midden Frieslandbleek, dat ook in deze gebieden een grootdeel van de veenpaketten uit mosveen bestaat,dwz. niet in waterplassen is gevormd. Tenge-volge van de relatieve stijging van het zeenivona de laatste ijstijd is dit mosveen later 'ver-dronken' en plaatselijk overgegaan in veenopgebouwd uit de resten van moerasplanten.

    Een betere indeling van de venen is inoligotroof veen, gevormd in een omgevingarm aan voedingsstoffen, in mesotroof veen,gevormd in een omgeving matig rijk aan voe-dingsstoffen en eutroofveen, gevormd inwater rijk aan natuurlijke voedingsstoffen. Deplanten zijn vaak aan een van deze driemilieus gebonden. Voorbeelden van planten\die oligotroof veen kunnen vormen zijn veen-mos, wollegras en struikheide, een voorbeeldvan een plant uit een mesotroof milieu is deberk, terwijl planten uit een eutroof milieu oa.riet en zegge zijn.

    De groei van mosveen is voornamelijkafhankelijk van regenwater. Veenmos kan welzes keer zijfl eigen gewicht aan water in zijncellen opnemen, zodat langdurige droogtegeen bezwaar voor oligotrofe venen vormt.

    Veenvorming is aan een aantal voor-waarden gebonden. Het zijn kombinaties vanbotanische, klimatologische en morfologischevoorwaarden, die veengroei mogelijk maken.Immers zonder geschikte planten, zonder vol-doende regen en zonder gematigde temperatu-ren of zonder het vasthouden van grondwater

    Fig 3 Profielen in de ondergrond van NoordNederland

    103

  • in depressies van het landschap is geen veen-vorming mogelijk. De bruine kleur van deveenafzettingen wordt veroorzaakt door eeningewikkelde reeks scheikundige processen,waarbij cellulose, lignine etc. in andere kool-waterstoffen worden omgezet.

    Tabel 1 geeft aan, dat indien deze omzet-tingen bij hogere temperatuur gedurende langetijd doorgaan, men van veen via bruinkool bijsteenkool terecht komt. Het gehele procesheet inkoling en het verloopt op natuurlijkewijze als veenlagen in de loop der, tijden doorenige honderden meters zand of klei wordenbedekt. Uiteindelijk zou men alleen koolstofoverhouden in de vorm van grafiet, omdat degassen waterstof en zuurstof zijn ontweken.

    Tabel 1

    plantenveenDruinkoolsteenkool

    % kool-stof C

    50596982

    % water-stof H

    665,55

    % zuur-stof O

    433325'13

    Chemische samenstelling van veen en kolen

    Het hoge koolstofgehalte verklaart ookhet gebruik van turf als brandstof en alsgrondstof voor aktieve kool (noriet). Net zogoed als alle hout nog geen timmerhout is, isalle veen geschikt voor brandturf.Darg, zoals men de in de plassen afgezettelaag noemt, oorspronkelijk bestaande uitkleine plantendeeltjes, is door zijn amorfestruktuur zeer geschikt voor brandturf, evenalshet oude mosveen (zie fig 2). Veen mindergeschikt zijn de stobbenlaag, waarin taltijkeboomstronken, het zgn. kienhout, voorkomen,en het rietveen. Deze lagen zijn slechtsgeschikt als aanmaakturf. Het jonge mosveen(bolster) wordt gebruikt voor turfstrooisel ofisolatiemateriaal.104

    De turfwinning kan op twee manierengeschieden, nl. door afgraven of baggeren.Vroeger gebeurde het graven met de schop enhet baggeren met een beugel, tegenwoordigmet excavateurs. De wijze van winning wordtbepaald door de waterstand in het veen.

    Voor de bolsterturf is het gunstig, dat deturf in de winter goed doorvriest en losserwordt, voor de zwarte turf uit het oudemosveen, die 50% water bevat, mag dat juistniet.

    Dit had tot gevolg dat de bolsterturf inde herfst en de brandturf, onder te verdelen intalrijke kwaliteiten, in het voorjaar en devoorzomer werd gegraven. De turf werd metspeciale schoppen op maat afgestoken en inringen, dat zijn ca. een meter hoge rijen, ofmijten, dat zijn ca. drie meter hoge bulten, tedrogen gezet. Tijdens het droogproces moetende turven ook nog eens gekeerd worden.

    De baggerturf of baggelaar werd met dezogenaamde beugel opgedregd en op eensoort vloeiveld uitgespreid, waarna de veen-specie werd aangestampt. Dit laatste gebeurdedoor veenarbeiders op zgn. trippen, dat zijnplankjes onder de klompen bevestigd. De aan-gestampte veenspecie werd weer op maat ge-sneden en de turven werden te drogen gezet.Een moderner procédé is de turfbrokken namechanische afgraving via een transportbandin een schroefpers te leiden. Men krijgt dande zgn. persturf. Er is veel verschil inafmeting van de turven; een gebruikelijkemaat voor persturf is 7 x 7 x 24 cm.

    Uit het bovenstaande volgt wel dat hetmaken van turf een arbeidsintensief proceswas. Tijdens de winning stond de beheersingvan de waterstand centraal! Te veel watermaakte de turfwinning uiterst moeilijk, teweinig water, bijv. door te goede drainage,zorgde voor een grote inklinking van hetveenpakket, waarbij de dikte soms wel 25%minder werd. Veel soorten Veen, vooral mos-

    veen, drogen irreversibel in, dwz. ze verlie-zen water dat ze later niet weer kunnenopnemen, omdat de colloïdale struktuur vande veendeeltjes is veranderd. Het resultaat iseen bobbelig landoppervlak.

    VeengebiedenEr waren twee grote aaneengesloten

    veengebieden in Noord-Nederland, nl.:1 Zuidoostelijk Groningen en OostelijkDrente, totaal 100.000 ha.2 Westelijk Drente, Midden en ZuidelijkFriesland en Noordwestelijk Overijssel, totaal170.000 ha. (fig 1).

    Van het eerstgenoemde gebied zijn alleenin ZO-Drente nog enkele stukken onontgon-nen, van het tweede gebied bevindt zich noggroeiend mosveen in het Fochteloër veen.

    , De dikte van het veen varieerde tussende 2 en 8 m, met een gemiddelde van 3 m.

    Zowel in Groningen, Friesland en Drentewaren de eerste verveningen bestemd voorhuisbrand. Ze werden verricht door boeren enkloosterlingen; de turf werd gegraven aan deranden van de veengebieden. De vervening opgrote schaal begon in Noord Nederland in hetbegin van de 17e eeuw.

    De vergrote vraag naar turf stond vooralin verband met de groei van de steden en debehoefte aan brandstof voor de opkomendeindustrie, zoals steenbakkerijen, kalkbrande-rijen, glasfabrieken en aardewerkfabrieken.

    GroningenUit de provincie Groningen is bekend dat

    in 1262 het klooster Aduard veen aankocht bijZuidlaren, terwijl sinds 1400 de Groningerpoorters bij Kropswolde turf groeven. Toende Vraag naar brandstof groter werd, vormdenzich eerst kleine ondernemingen met enkelekapitaalkrachtige lieden, die veengebieden,aankochten om ze op systematische wijze teontginnen. Men groef daartoe een kanaal met

  • op vaste afstanden zijkanalen, de zgn. wijken.Dit kanalennet was belangrijk voor de afvoervan de gestoken turf en voor de afwatering.

    Qp deze manier begon in 1540 jonkerWigbolt van Ewsum c.s. in het Westerkwar-tier, terwijl in 1599 Feico Clock c.s. in hetPekel-A gebied turf ging steken. De veenge-bieden in Oostelijk Groningen waren in hetzuiden in handen van de markegenoten van deHondsrugdorpen en van de dorpen in Wester-wolde. Het eigendom van het noordelijke deelwas tot 1595 in handen van de kloosters vanAduard, Essen bij Haren en Heiligerlee, toenhet overging naar Stad en Lande van Gro-ningen. Als een soort eiland tussen de voor-malige kloostergoederen lag het veengebiedbij het tegenwoordige Muntendam, dat eigen-dom was van het kerspel Zuidbroek. De stadGroningen kocht in 1608 veen ter plaatse vanVeendam en had in 1628 een kanaal tot aanSappemeer laten graven. Er werd een ordo-nantie uitgevaardigd dat turf via de stadGroningen moest worden afgevoerd teneindedooryoerbelasting te kunnen heffen.

    In het begin van de 17e eeuw wordt hetveen ontgonnen door zgn. Compagnieën.Deze compagnieën waren grotendeels spekula-tief. Men zorgde voor het kanalensysteem enverdeelde het gebied in landbouwkavels, diemen vaak. aan toekomstige boeren verkocht,voordat alle veen was afgegraven. De com-pagnieën hadden veelal geldgebrek, waardoorde stad Groningen dan vaak in staat was omvan hen veengebieden aan te kopen.

    De eerste compagnie in Groningen wasde Rheense Compagnie, genoemd naar dedeelname van een burgemeester van Rhenen,en werkzaam van 1605-1613. Latere com-pagnieën waren de Borgercompagnie Uit1647, genoemd naar de burgers van Gro-:

    ningen, de Tripscompagnie uit 1648, ge-noemd naar de bankier Trip, en de Omme-lander Compagnie uit 1649, stichters van

    Ommelanderwijk; terwijl Adriaan Geerts Wil-dervanck c.s. als Muntendammer Compagniein 1647 aan de slag gingen op het veen vanhet kerspel Zuidbrpek.

    In het begin stelde de stad Groningengratis stadsvuil ter beschikking om van deontgonnen terreinen bouwland te maken. Inde oude veenkoloniën Hoogezand, Sappe--meer, Veendam en Wildervank werd het ont-gonnen terrein nauwelijks geëgaliseerd en erbleven bovendien nog grote stukken restveenover in depressies, waar men vanwege hetwaterbezwaar niet goed bij kon. Op den duurwerd dit een hobbelig landschap, want destukken veen klinken in en de zandgebiedenniet. In latere veenkoloniën uit de 19e eeuw,zoals Stadskanaal en Musselkanaal werden deafgeveendé gebieden reeds op grote schaal ge-ëgaliseerd, terwijl in de veenkoloniën uit de20e eeuw praktisch alle veen werd afgegraventot op het onderliggende zand en daarin aan-wezige oerbanken ook werden gebroken.

    De invloed van de veenderij op het land-schap in Groningen was enorm. Onder hetveen liggende zandruggen steken nu boven deomgeving uit, bv. Hoogezand$neren werdendrooggelegd, bv. Sappemeer, en er ontston-den streekdorpen langs de belangrijkste kana-len, zoals Wildervank, Veendam, Mussel-kanaal en Stadskanaal. Op andere plaatsenontstonden door veen te baggeren meren, diedoor afslag groter werden. Hiervan zijn hetLeekstermeer, het Paterwoldse Meer, hetZuidlaardermeer, het Foxholstermeer, en hetSchildmeer goede voorbeelden. In het Wester-kwartier komen ook thans nog veel petgatenvoor, waaruit vroeger veen gebaggerd is.

    FrieslandIn Friesland bestaat het zgn. Lage Mid-

    den, ruwweg begrensd door de driehoekDokkum - Lemmer - Workum, voornamelijkuit veen, een oppervlakte van 100.000 ha.

    Het westelijke deel van dit veengebied is dooreen laag zeeklei van 40 cm of minder bedekt,het klei-op-veen gebied (zie fig 1).

    Omdat de aanslibbing van klei in hetwesten en de opstuiving van zandruggen inhet oosten langzamer ging dan de veengroei,lag het veengebied van het tegenwoordigeLage Midden hoger dan zijn omgeving. Hetbestond uit mosveen waarop nog tot 1250 be-woning mogelijk was. Er traden evenwelveranderingen op door een komplex van oor-zaken. De natuurlijke afwatering verminderdedoor het dichtslibben van de Middelzee, in deklei-op-veen gordel kwam de veengroei uiter-aard tot stilstand, terwijl door de aanleg eldersvan leidijken en sloten het waterbezwaar nogtoenam. Bovendien traden inklinking en eenrelatieve bodemdaling tov. het zeenivo op.

    Ook in Friesland zijn er gegevens dat hetklooster Mariëngaarde bij Hallum reeds in1225 nabij het tegenwoordige Bakkeveen turfgroef. In 1580 werd er reeds turf gegraven inSchoterland ten behoeve van lokaal gebruik.Het bovenste veen uit het kjei-op-veen gebiedwas niet geschikt als huisbrand, omdat hetmet zout doortrokken was. Daardoor ontstondbij het huiselijk gebruik een scherpe stank,terwijl koperen ketels door de rook aangetastwerden. In ZW Friesland werden in deMiddeleeuwen veenputten gegraven ten be-hoeve van de moernering, dat is de zoutbe-reiding uit de as van het verbrande met zoutdoortrokken veen.

    Na 1600 ontstond er ook in Friesland eengrote vraag naar turf ten behoeve van de in-dustrie in Holland. Met de Friese adel alsgeldschieter ontstonden de Drachtster Com-pagnonsvaart vanaf 1641, zetel van de com-pagnons te Drachten, de Opsterlandse Com-pagnonsvaart vanaf 1645, zetel te Gorredijken de Schoterlandse Compagnonsvaart vanaf1732, zetel te Heerenveen.

    Op deze vaarten kwamen weer talrijke105

  • Hoogveenafgraving tussen Heerenveen enTjalleberd langs de SchoterlandseCompagnonsvaart.

    wijken uit. De venen bij Surhuisterveen enNoordwolde werden in de 17e eeuw ontgon-nen; het veen bij Rottevalle werd in de 18eeeuw afgegraven. '

    Naar schatting is er in het oosten vanFriesland zo'n 20.000 ha veen afgegraven.

    De turf werd uitgevoerd via de havenvan Lemmer. Men vindt op oude kaarten uitde 17e eeuw ook veengraverijen in het LageMidden. Daartoe werden de gebieden omkaaden dröoggemalen. Men liet stroken onver-graven land achter zgn. ribben, waarop deturf werd gedroogd. Als het gebied na devervening weer overstroomde, ontstond er eengebied met petgaten en ribben, zoals bv. tenzuiden van Wolvega.106

    X

    Hoogveengraverij in Opsterland bij Ureterp,

    Vooral nAde komst van verveners uitGiethoorn in 1751 nam het baggeren van veenmet de beugel een grote vlucht. De veenspe-cie werd met pramen naar hoger géglegenpercelen gebracht en daar tot turf verwerkt.Vooral de slechte percelen land werden opge-kocht en verveend, vandaar dat het beeld vande verveningen erg onregelmatig is. Na deontginning werden in het Lage Midden elfomdijkte veenpolders aangelegd, zoals deHasker Veenpolder, de Trijegaster Veenpolderen de St. Johannesgaster Veenpolder.

    Er zijn talrijke meren in Friesland op na-tuurlijke wijze in depressies ontstaan, zoalshet Hegermeer, de Fluessen, de Morra en hetBergumermeer. Ook is er een kategorie merendie door afslag en erosie van veen in hetklei-op-veen gebied zijn ontstaan zoals het

    Makkumermeer en het Workumermeer, dieoverigens weer zijn dröoggemalen.

    Als rechtstreeks gevolg van de verveningkunnen de volgende meren worden genoemd:de Leyen, de Oude Venen bij Eernewoude enhet Nannewijd bij Heerenveen.

    Ten gevolge van de vervening in dehoger gelegen streken van oostelijk Frieslandnam het waterbezwaar in het Lage Middensterk toe. Immers via de veelal NO-ZW lo-pende kanalen kon het wateroverschot uitpostelijk Friesland snel geloosd worden.

    De waterbeheersing is in het LageMidden dan ook erg belangrijk. De grond-waterstand mag niet te hoog zijn ivm. delandbouwmechanisatie in dit weidegebied,maar ook niet te laag omdat dan inklinking,indroging of scheurvorming kunnen ontstaan.

    Uit het voorafgaande is wel duidelijk ge-worden dat in Friesland de invloed van de

  • Subotlonticu

    Subboreaal

    10 £0 30 40

    • « «i m BEL

    iê c/k

    O Berk

    • Den

    1 S WE|g

    •Q U E!h*lep-Linda

    U. É Haielaor

    j r A Hoagbeuk

    >

    Fig 4 Pollendiagram van veentje te Wijster(naar Fiorschütz & Wassink, 1942)

    vervening op het landschap minstens zo grootis geweest als in Groningen. Voorbeelden vanplaatsen die als veenkolonie zijn gesticht zijnHeerenveen, Drachten, Gorredijk, Bakkeveen,Haulerwijk, Tjallebérd.

    DrenteMet als uitzondering de Smilder Venen

    ten ZW van Assen bevinden zich de veenge-bieden in Drente rondom het Drentse plateau,waaronder men het hoger gelegen gebied vanMidden Drente verstaat, oostwaarts begrensddoor de Hondsrug, en opgebouwd uit zand enkeileem. De oostelijke veengebieden in Dren-te sluiten aan bij veengebieden in Groningenen Duitsland, de westelijke venen lopen doorin Friesland en de zuidelijke veengebieden

    gaan over in de venen van Overijssel.De geschiedenis van de vervening loopt

    in Drente parallel met die in Friesland enGroningen. De eerste verveningen geschied-den aan de randen van de veenkomplexendoor individuele boeren of door de boer-marke. Reeds in de l l e eeuw werd er turfgegraven voor de Abdij te Ruinen. De turfwerd aanvankelijk met paard en wagen afge-voerd. Toen men verder het veen inkwam,bleek dat niet meer mogelijk.

    Ook in Drente begon de veenontginningop grote schaal in de 17e eeuw. De natuur-lijke waterlopen, de Hunze, de Beilerstroomen de Echtenerstroom waren voor de turfaf-voer niet geschikt, zodat men talrijke kanalenmoest graven. Voorbeelden zijn de Hooge-veense Vaart, begonnen in 1623 en totHoogeveen gegraven in 1743, de DrentseHoofdvaart, klaar in 1771, de Kolonievaartuit 1880 en het Stieltjeskanaal uit 1884.

    Het Smilderveen werd door een Amster-dams consortium ontgonnen vanaf 1622,terwijl in het zuiden van Drente de 'Compag-nie van de 5000 morgens' olv. Roloff vanEchten tot Echten in 1631 op grote schaalbegon te vervenen en de grondslag legde voorHoogeveen.

    De afvoer van de turf geschiedde viaMeppel. In het oosten van Drente waren tal-rijke schermutselingen geweest tussen dedrentse boermarken en de groninger vervenersover het eigendomsrecht van de veengebie-den. Tenslotte kwamen Groningen en Drentein 1615 een grens overeen in het veen, diedoor een tweetal landmeters, Jan Sems en Jande la Haye werd getrokken. Deze Semslinievormt ook thans nog de provinciegrens; zeloopt van Wolfsbarge ten O van het Zuid-laardermeer naar het gehucht Ter Haar NWvan Ter Apel. Als bakens gebruikten de land-meters turfvuren! .

    Bij de ontginning van het Gieterveen in

    1761, het Bonnerveen in 1762 en vanBareveld in 1768 werd de turf via wijken naarhet Kieldiep in Groningen afgevoerd, omdatde Hunze voor de afvoer ongeschikt was. OpDrents gebied werd evenwijdig aan de provin-ciegrens het Annerveense Kanaal rond 1770gegraven, waarop weer talrijke wijken aanslo-ten. Toen in Groningen, ook evenwijdig aande provinciegrens, het Stadskanaal in 1787was aangelegd, konden er vanuit Drente zij-kanalen, zgn. monden op worden aangesloten.Hieraan danken plaatsen zoals Valthermonden Exloërmond hun naam.

    Het veen in ZO Drente werd hoofdzake-lijk tussen 1860 en 1900 afgegraven. Deveengebieden in ZO Drente waren eigendomvan de markegenoten van Emmen, Noord enZuid Barge en Roswinkel. Nadat in 1861-62deze markegebieden afgepaald waren, kon naverkoop van de venen de ontginning begin-nen. Een voorbeeld van een ontginningsmaat-schappij was de Drentsche LandontginningsMaatschappij, die oa. Nieuw-Amsterdamstichtte.

    Nog in 1924 werd de ontginningsmaat-schappij 'Het landschap Drenthe' opgerichtteneinde het Witteveen, het Emmerveld, hetZwinderse Veld, het Amsterdamse Veld enhet Ruinerveld af te graven.

    Ook in Drente is de invloed van de ver-vening op het landschap zeer groot geweest.Talrijke plaatsen zijn als veenkolonie gesticht,zoals Hoogeveen, Smilde, Kloosterveen, Ieen 2e Exloërmond, Gasselternijeveen, Val-thermond, Zwartemeer, Klazienaveen, Em-mercompascuum.

    OntginningZoals we reeds zagen, stelde de stad

    Groningen reeds in een vroeg stadium van deverveningen kompost ter beschikking. In deoudste veenkoloniën is echter een oneffenlandschap overgebleven, omdat men vrij veel

    107

  • veen moest laten zitten. Rond 1870 kwamenturfstrooiselfabrieken in opkomst ten behoevevan de bloemisterij. Men ging hiervoor opgrote schaal bolster verwerken. Hoewel erallerlei voorschriften waren om na het afgra-ven van veen een laag bolster terug te stortenen te bezanden, kwam het pas in 1895 tot eenwet op de verveningen. In 1900 kreeg Drenteeen bolsterverordening, die bepaalde dat er nade afgraving 50 cm bolster moest overblijven;in 1902 kwam in Groningen eenzelfde veror-dening tot stand die het daar op 40 cm bolsterbepaalde.

    Het is dan nodig om zo'n 12 cm zandover de bolster te werpen en vervolgens degrond te ploegen, zodat een goede mengingoptreedt. Het zand wordt uit de wijken gegra-ven. Op deze manier verkrijgt men eendalgrond (fig 2) met uitstekende fysischeeigenschappen. Uit proefnemingen is geblekendat een dalgrond met 10% veen qua struktuurovereenkomt met een zandgrond met 30%klei. Er moet wel zwaar worden bemest, maardan zijn ook hoge opbrengsten - bv. aardap-pelen - mogelijk.

    Langzamerhand zijn er in de Groningerveenkoloniën moeilijkheden opgetreden metde dalgronden. De kunstmest draagt niet bijtot een goede struktuur, de landbouwmachinesmaken de kluiten te fijn en elk jaar wordt erwel weer wat bolster opgeploegd, dat aan deoppervlakte uitdroogt. Het gevolg is dat er bijdroog winderig weer een aanzienlijke verstui-ving kan optreden.

    Het lijkt dan ook onontkoombaar dat erin de Groninger veenkoloniën een herstruktu-rering zal moeten worden doorgevoerd. Hier-bij zal men moeten zorgen voor voldoendebolster in de ondergrond, liefst zo gelijkmatigmogelijk van dikte, terwijl men talrijke oudewijken zal dichtgooien teneinde betere verbin-dingen en een betere kavelgrootte te verkrij-gen.

    In Drente werd naast de fabrikage vanturf en turfstrooisel ook landbouw op het veenbedreven. In de vorige eeuw werd de zgn.boekweitbrandkultuur vrij algemeen toegepast.Daartoe stak men de bovenste laag van hetveen in brand, meestal in mei of juni. In deaslaag zaaide men boekweit. De methode ginggepaard met verstikkende rookwolken. Er konpas weer gebrand worden als de natuurlijkevegetatie zich had hersteld, meestal duurdedat 7 jaar.

    Ook kwam in Drente de bovenveenkul-tuur voor, waarbij men op het omgeploegdeveen diverse gewassen verbouwde. Dezebovenveenkultuur werd oa. toegepast bijSchoonebeek en Roswinkel.

    Naast het houden van schapen op hetveen werden in ZO Drente langs de veen-stroompjes gemeenschappelijke weiden vanDrentse en Duitse boeren beheerd. Zo'nweide heet compascuum, vandaar de namenEmmer- en Bargercompascuum.

    Bij de veenontginning zijn veel foutengemaakt. Men liet de waterstand te hoog of telaag, er werd te weinig gebonkt (dwz. menliet te weinig bolster en bonkaarde over), erbleef restveen of kienhout in de bodem achterof de afgegraven gebieden werden slechtgeëgaliseerd. Tegenwoordig wordt door demechanisatie alle veen weggegraven en wor-den de aanwezige zandruggen en depressiesgeëgaliseerd, terwijl men zorgt voor eenregelmatige bezande bovenlaag.

    OuderdomAls men het schematische veenprofïel op

    fig 2 beziet dan kan men zich afvragen of bijgedeeltelijke afgraving het veen weer zou aan-groeien. Dit zou zeker kunnen in het tegen-woordige klimaat, immers het Fochteloër veengroeit nog, maar in de meeste gevallen is deafwatering zodanig verbeterd, dat geennieuwe veenmoskussens meer kunnen groeien.

    Van een gevarieerd landschap met meertjes enstromen is een kultuursteppe gemaakt, eenontwikkeling, die niet meer teruggedraaid kanworden.

    Uit taltijke boringen blijkt dat men in dekuststreken van Nederland een tweetal veen-lagen boven elkaar aantreft, die landinwaartsovergaan in één aaneengesloten veenpakket.Beide veenlagen bestaan hoofdzakelijk uitoligotroof mosveen. Met radio-aktieve kool-stofmetingen zijn aan deze veenlagen talrijkeabsolute ouderdomsbepalingen verricht, ziefig 3.

    Het resultaat is dat de onderste veenlaag,het basisveen (vroeger genoemd het veen-op-grotere-diepte) rond 6000 BP (6000 'beforepresent = 4000 jr. v. Chr) begon te groeienen het oppervlakteveen rond 4000 BP (=2000 jr. v. Chr). Op het basisveen rust in dekuststreken een laag oude zeeklei. Deze kleivormt de bodem van de droogmakerijenPurmer, Beemster, Wormer en Schermer envan de Wieringermeer. De droogmakerijenwaren meren die tgv. veenwinning waren ont-staan. De oude zeeklei werd in het Atlanticum(tabel 2) afgezet. Verder landinwaarts ging deveengroei in daarvoor geschikte gebiedenrustig door. Meestal is het oudste veen in hetBoreaal of het Atlanticum begonnen tegroeien, maar er zijn ook plassen bekendwaarin vanaf het einde van de laatste ijstijdtot de tegenwoordige tijd veen is gegroeid (fig4), al is de groeisnelheid niet steeds evengroot geweest. In het Zuiderzeegebied en inhet waddengebied is het oppervlakteveen weergrotendeels door de zee opgeruimd. In anderedelen van het Nederlandse kustgebied werd ophet oppervlakteveen de zgn. jonge zeeklei af-gezet in het Subatlanticum.

    Het Holoceen, dat is de geologischeperiode waarin we nu nog leven, kan wordenonderverdeeld op grond van de overblijfselenvan de vegetatie. In een tijd met een kouder

    109

  • Tabel 2 Geologische tijden met hun belangrijkste vegetatie

    Tijd jaren geleden Belangrijkste vegetatie

    Subatlanticum

    Subboreaal

    Holoceen Atlanticum

    Boreaal

    0

    2800

    5000

    7500

    8800Preboreaal

    Weichselien-10.300 BP

    70.000

    beuk, haagbeuk, heide

    iep, landbouwgewassen

    els, eik, iep

    den, eik iep, linde, hazelaar

    den, berk, wilg

    dwergberk, poolwilg, toendraplanten

    Pleistoceen Eemien- 80.000?

    Saalien-200.000?

    De Nije Feart, ten noorden vanSurhuisterveen.

    klimaat heeft men andere planten die over-heersen dan in een warmere periode. Ditwordt weerspiegeld in het pollen, dat is stuif-meel en sporen van de planten. Dat kunnendus zowel bomen, struiken, grassen* heide-achtigen als varens zijn.

    De tak van de wetenschap die het pollenbestudeert heeft de palynologie en het resul-taat van een pollen-analyse, dat is het tellenvan pollenkorrels in een mikroskopisch prepa-raat, heet een pollen-diagram. De pollen-analyse heeft in Holocene profielen een vasteopeenvolging van de vegetatie kunnen vast-stellen. Aangezien in veen ook de stuifmeel-korrels goed bewaard blijven, is het zeer ge-schikt voor het maken van een pollendiagram.

    i Als algemene regel geldt dat in een boshet aantal grassen en heide-achtigen gering isterwijl omgekeerd op een grasvlakte het aantalbomen klein is.

    In fig 4 is een pollendiagram van eenveentje bij Wijster (Dr.) afgebeeld. We ziendat heide veengroei reeds in het Laatglaciaal,dat is het laatste deel van het Weichselien isbegonnen en gedurende zo'n 15.000 jaar isdoorgegaan, al stond de veengroei ook weleens praktisch stil. Normaal is, dat in hetnoorden van Nederland de veengroei ,in hetAtlanticum, soms in het Boreaal, begint enzijn hoogtepunt bereikt in het Subboreaal(vnl. het oude mosveen) en het Subatlanti-cum (vnl. jong mosveen). Na de groei van hetoude mosveen trad er een periode van stagna-tie in de veengroei op, voordat het jongemosveen zich ontwikkelde.il

    Dr. H.J. Veenstra is als geoloog verbonden aan hetGeologisch] Instituut van de RU Groningen.

    110