VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de...

24
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2008 2009 VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE MELKROBOT door Laurens MAENHOUT Promotor: Drs. K. Supré Studieproject in het kader Copromotor: Prof. Dr. S. De Vliegher van de Masterproef

Transcript of VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de...

Page 1: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2008 – 2009

VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE MELKROBOT

door

Laurens MAENHOUT

Promotor: Drs. K. Supré Studieproject in het kader

Copromotor: Prof. Dr. S. De Vliegher van de Masterproef

Page 2: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

ii

Page 3: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

iii

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2008 – 2009

VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE MELKROBOT

door

Laurens MAENHOUT

Promotor: Drs. K. Supré Studieproject in het kader

Copromotor: Prof. Dr. S. De Vliegher van de Masterproef

Page 4: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

iv

De auteur geeft de toelating deze studie voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk

gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van deze studie. Het

auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze literatuurstudie berust bij de promotor(en). Het

oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studie en eventueel bijhorende

documentatie, zoals tabellen en figuren, blijft daarbij gevrijwaard. De auteur en de promotor(en) zijn

niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en

beschreven zijn.

Page 5: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

v

Voorwoord

Hierbij wil ik mijn promotor, dierenarts Karlien Supré, van harte danken voor de steun bij het tot stand

komen deze masterproef. De aanbevolen wetenschappelijke artikels waren interessant en leerrijk, en

zonder haar vele verbeterwerk waren we nooit tot dit eindresultaat gekomen. Mijn copromotor, prof.dr.

Sarne De Vliegher, wil ik ook bedanken voor de snelle respons en verbetering van deze studie. Tot

slot wil ik eveneens alle veehouders bedanken die hebben meegewerkt: voor de tijd die ze voor mij

wilden vrijmaken en voor het beschikbaar stellen van een aantal bedrijfsgegevens.

Van harte bedankt!

Page 6: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

vi

Inhoudsopgave

Samenvatting ......................................................................................................................................1

1. Inleiding ......................................................................................................................................2

2. Literatuurstudie ...........................................................................................................................3

2.1. De geschiedenis van het automatisch melken ......................................................................3

2.2. Het automatisch melkproces ................................................................................................4

2.3. De voor- en nadelen van de melkrobot .................................................................................5

2.3.1. Aankoop ........................................................................................................................5

2.3.2. Bedrijfsmanagement ......................................................................................................5

2.3.3. Melkproductie.................................................................................................................6

2.3.3.1. Samenstelling van de melk ....................................................................................6

2.3.3.1.1. Vrij vetzuurgehalte ............................................................................................6

2.3.3.1.2. Eiwit- en vetgehalte ...........................................................................................7

2.3.3.2. Melkhoeveelheid ....................................................................................................7

2.3.3.3. Melkkwaliteit. .........................................................................................................7

2.3.4. Uiergezondheid ..............................................................................................................8

2.3.4.1. Speenconditie ........................................................................................................8

2.3.4.2. Subklinische mastitis..............................................................................................8

2.3.4.3. Klinische uierontsteking .........................................................................................9

2.3.5. Voederopname ..............................................................................................................9

2.3.6. Welzijn van de koeien ....................................................................................................9

3. Methodologie ..............................................................................................................................9

4. Resultaten ................................................................................................................................. 10

4.1. Algemene bedrijfsgegevens ............................................................................................... 10

4.2. Aankoop van een melkrobot .............................................................................................. 10

4.3. Overgang naar robotmelken .............................................................................................. 11

4.4. Bedrijfsmanagement .......................................................................................................... 11

4.5. Melkproductie .................................................................................................................... 11

4.6. Uiergezondheid ................................................................................................................. 12

4.7. Welzijn van de koeien ........................................................................................................ 12

5. Discussie .................................................................................................................................. 12

6. Conclusie .................................................................................................................................. 15

7. Literatuurlijst .............................................................................................................................. 15

8. Bijlage ........................................................................................................................................... 17

Bijlage I: Vragenlijst ....................................................................................................................... 17

Page 7: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

SAMENVATTING

Wereldwijd is er in de melkveesector een trend naar intensivering en uitbreiding van de veestapel

merkbaar. Op grote, moderne melkveebedrijven neemt het melkproces een aanzienlijk deel van de

dagtaak in beslag. Om de arbeidsintensiviteit wat betreft het melken zelf te verminderen en zo meer

tijd te kunnen wijden aan het bedrijfsmanagement, wordt meer en meer overgeschakeld naar een

automatisch melksysteem of melkrobot. Deze evolutie is stilaan ook in België merkbaar.

Het doel van deze studie was om de ervaringen van enkele Vlaamse melkveehouders omtrent de

voor- en nadelen van de melkrobot te bekijken aan de hand van een korte enquête. De belangrijkste

bevinding was dat de melkproductiestijging, die in de literatuur wordt aangegeven, volgens enkele

ondervraagde veehouders beperkt tot bijna onbestaande was. De grootste voordelen van robotmelken

die in deze studie naar voor kwamen, waren de grote tijdswinst en de strikte opvolging van

gedetailleerde gegevens over de melk en de koeien die via het automatisch melksysteem mogelijk

was. Aan het feit dat er minder rechtstreeks contact is met de dieren werd relatief weinig belang

gehecht.

Ook verschillende nadelen die in de literatuur vermeld werden worden door verschillende veehouders

slechts ten dele bevestigd of zelfs tegengesproken: het gedaalde vet- en eiwitgehalte, een verhoogd

kiemgetal van de melk en een hogere mastitisprevalentie.

Deze studie had niet tot doel een exacte vergelijking te geven tussen de bedrijfsgegevens vóór en na

de omschakeling. Wel wordt een eerste indruk verkregen dat de veehouders erg tevreden zijn over de

aankoop en de omschakeling naar een automatisch melksysteem. Meer uitgebreid en kwantitatief

onderzoek moet uitwijzen of deze bevindingen kunnen bevestigd worden aan de hand van exacte

cijfers.

Page 8: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

2

1. INLEIDING

Het melkproces is op melkveebedrijven een vaste routine die telkens op ongeveer hetzelfde tijdstip

dient te gebeuren, en dit (meestal) tweemaal per dag. Het spreekt voor zich dat de dagindeling van de

melkveehouders daardoor ook sterk bepaald wordt en er weinig ruimte is voor verandering. Sinds de

jaren zeventig van de vorige eeuw ontstond er een steeds toenemende groei van de

melkveebedrijven, wat vanzelfsprekend gepaard ging met steeds meer nood aan arbeidskrachten.

Men ging dan ook op zoek naar methodes om verdere automatisering, onder andere van het

melkproces, mogelijk te maken.

Op vele moderne melkveebedrijven deed het automatisch melksysteem (of de melkrobot) sinds 1992

zijn intrede. Bij deze manier van melken is de tussenkomst van de veehouder tijdens het melken

minimaal tot onbestaande. De koe beslist als het ware zelf wanneer ze wordt gemolken en gaat de

robot in. Het melkstel wordt door de robot onder de uier gehangen en het melken wordt automatisch

gestart. Met behulp van een computersysteem wordt de koe herkend en worden allerhande

parameters vastgesteld, zoals de melkproductie en eventuele afwijkingen van de melk. Twee merken

die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2)

Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1 Fig. 2: Melkrobot, type Lely

2

Naast het voordeel wat betreft de gedaalde arbeidsintensiteit, zou de melkproductie stijgen omdat de

koeien in dit systeem meer dan twee maal per dag gemolken worden. Dit hoger aantal melkbeurten

gaat gepaard met een hogere melkproductie. Langs de andere kant kan men zich inbeelden dat een

automatisch proces het contact van de veehouder met zijn dieren sterk vermindert, waardoor de

voeling met de dieren kan dalen zodat bepaalde ziektes of ook tochtigheid minder snel opgemerkt

worden.

In deze studie wordt een overzicht gegeven van de voor- en nadelen van de overschakeling van

conventioneel naar automatisch melken die in de wetenschappelijke literatuur beschreven worden.

Daarnaast werd een beperkt onderzoek uitgevoerd naar de perceptie van de veehouders wat betreft

de overschakeling en het werken met een melkrobot. Dit werd uitgevoerd aan de hand van een korte

enquête op zes Vlaamse melkveebedrijven en de resultaten werden descriptief weergegeven.

1 http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/9/96/DeLaval_milking_station.jpg

2 http://www.lely.com/nl/dairy-equipment/milking-equipment/astronaut-a3.jsp

Page 9: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

3

2. LITERATUURSTUDIE

2.1. DE GESCHIEDENIS VAN HET AUTOMATISCH MELKEN

Ondanks het feit dat men al lang zocht naar een manier om het melkproces verder te automatiseren

duurde het nog tot 1992 voor de eerste commerciële systemen verschenen. Sindsdien steeg het

aantal melkrobotten spectaculair. Eind 2003 waren er wereldwijd meer dan 2200 landbouwers die een

melkrobot gebruikten om hun koeien automatisch te melken (Figuur 1) (de Koning en Rodenburg,

2004).

Figuur 1: Aantal melkveebedrijven wereldwijd waarop een melkrobot gebruikt werd in de periode tot

eind 2003 (de Koning en Rodenburg, 2004)

Wanneer we naar België en de omringende landen kijken, zijn er enkele verschillen merkbaar. In

Nederland werd er tussen 2005 en 2007 bijna een verdubbeling van het aantal veehouders die

molken met een melkrobot waargenomen. Hierdoor beschikte tegen eind 2007 bijna 10% van de

Nederlandse veehouders met minstens vijftig melkkoeien over een melkrobot (Jacobs, 2007).

Daarenboven waren ook veel veehouders van plan om in de toekomst over te stappen naar melken

met een melkrobot. In Duitsland werd het tegenovergestelde vastgesteld, namelijk een daling van de

interesse voor automatisch melken. De reden hiervoor is onbekend. België nam in vergelijking met de

twee bovenvermelde landen een tussenpositie in. In 2007 was er een stagnatie van het aantal

melkrobots maar er waren wel heel wat landbouwers die plannen hadden om hierin te investeren

(Figuur 2) (Jacobs, 2007).

Page 10: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

4

Figuur 2: Evolutie van het aantal veehouders die een melkrobot bezitten en van het aantal veehouders

die in de nabije toekomst een melkrobot zullen installeren in Nederland, België en Duitsland (Jacobs,

2007)

2.2. HET AUTOMATISCH MELKPROCES

Bij het gebruik van een melkrobot worden verschillende taken van het melkproces en het

koemanagement, die in een conventioneel bedrijf door handenarbeid en machines worden uitgevoerd,

geautomatiseerd (de Koning en Rodenburg, 2004).

Een automatisch melksysteem (AMS) bestaat uit zes verschillende delen: een melkstal, een

speendetectiesysteem, een robotarm voor het aankoppelen van de tepelbekers, een

speenreinigingssysteem, een controlesysteem inclusief sensoren en computersoftware en tenslotte

een melkmachine (Hogeveen et al., 2001).

De melkstal is een box waarin de runderen krachtvoeder te beschikking krijgen. De hoeveelheid

voeder wordt per dier individueel bepaald. De koe betreedt de box vrijwillig. Er bestaan verschillende

systemen van de melkstal. Soms is er één robotarm per melkbox („one-stall system‟) maar het is ook

mogelijk dat er 1 robotarm is voor drie of vier boxen („multi-stall system‟). In een „one-stall‟ systeem

bedraagt de jaarlijkse capaciteit van een melkrobot ongeveer 700.000 kg, wat overeenkomt met 55- à

60 hoogproductieve Holstein-Friesian koeien (Rotz et al, 2003). In een „multi-stall‟ systeem kan deze

capaciteit opgedreven worden tot 800.000 kg per jaar (Hogeveen et al., 2001).

Aangezien de vorm van de uier en de speenpositie verschillend zijn van koe tot koe is een geschikt

speendetectiesysteem van groot belang. Er zijn verschillende technieken mogelijk voor

speendetectie zoals het gebruik van ultrasoon geluid, lasertechnieken en visuele technieken. Er wordt

een driedimensioneel beeld gecreëerd zodat het systeem exact weet op welke positie de tepelbeker

moet aangebracht worden (Hogeveen et al., 2001).

Voor de start van het eigenlijke melken is het van groot belang dat de uier en de spenen gereinigd

worden. Daarom is een speenreinigingssysteem noodzakelijk. Dit systeem heeft tot doel de

contaminatie van de melk tot een minimum te beperken. Stimulatie van de spenen zorgt bovendien

voor de vrijstelling van oxytocine, waardoor de melk-ejectie reflex in gang gezet (Hogeveen et al.,

2001).

Page 11: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

5

Er worden verschillende types van robotarmen gebruikt bij de diverse robotsystemen. Telkens

worden de 4 bekers achtereenvolgens aanbracht en dus niet tegelijkertijd. Sommige robotarmen

imiteren een conventioneel melksysteem en brengen enkel de tepelbekers aan. Andere bepalen

tijdens het melken ook de exacte positie van de bekers en desinfecteren na het melken de spenen

(Hogeveen et al., 2001).

Een melkrobot heeft nood aan sensoren die het melkproces observeren en controleren zoals de

landbouwer dat doet bij het conventioneel melken. Er worden tal van factoren gecontroleerd, onder

andere de melkhoeveelheid, de temperatuur van de melk en de voedselopname van het

desbetreffende dier. Alle gegevens worden geanalyseerd en opgeslagen in een databank. De

veehouder kan dan eventuele abnormale waarden vaststellen via de computer (Hogeveen et al.,

2001).

De eigenlijke melkmachine verschilt niet veel van een conventionele melkmachine. Wel is het zo dat

de melk van elk uierkwartier apart wordt afgevoerd naar een verzamelruimte, dit in tegenstelling tot de

conventionele manier waar de melk eerst samenkomt in de melkklauw. Verder dient de koeling van de

melk ook efficiënter te verlopen aangezien er een constante aanvoer is van warme melk, in

tegenstelling tot conventioneel melken, waar dit maar twee maal per dag gebeurt (Hogeveen et al.,

2001).

2.3. DE VOOR- EN NADELEN VAN DE MELKROBOT

2.3.1. Aankoop

Een nadeel van de melkrobot waar de melkveehouder snel mee te maken krijgt, is de dure investering

die een melkrobot op zich is. Volgens Rotz et al. (2003) kunnen de kosten bij het installeren van een

AMS twee tot drie maal hoger oplopen dan wanneer de landbouwer kiest voor een conventioneler

melksysteem. Opdat dit een verantwoorde investering zou zijn, moeten koeien die met een melkrobot

gemolken worden dus in ieder geval hoogproductief zijn. Hogeveen et al. (2004) bevestigden dat de

voornaamste reden waarom veehouders toch opteren voor een conventioneel melksysteem in plaats

van een AMS de dure aankoopprijs van deze laatste is. Rotz et al. (2003) kwamen tot de conclusie dat

ook de bedrijfsgrootte een rol speelt. Volgens hen is de investering enkel verantwoord op bedrijven

waar het aantal dieren ongeveer overeenkomt met de capaciteit van de robot. Indien er op het bedrijf

veel minder of veel meer koeien zijn dan de capaciteit van de robot is deze investering economisch

gezien onverantwoord. Verder stellen de auteurs ook dat het op bedrijven met meer dan 60 koeien

voordeliger is dat er één robot is voor meerdere boxen (twee tot vier) dan dat er voor elke box één

robot zou aanwezig zijn.

2.3.2. Bedrijfsmanagement

Het grote voordeel van de automatisering van het melkproces is de daling van de werkdruk voor de

veehouder. Hij moet minder tijd tussen de koeien doorbrengen dan wanneer het melken met een

conventioneel melksysteem gebeurt (de Mol en Ouweltjes, 2001; Rotz et al., 2003; Svennersten-

Page 12: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

6

Sjaunja en Petterson, 2008). Het nadeel van het automatisch melken is het feit dat er meer controle

dient te gebeuren (Devir et al.,1993) en dat de vermindering van rechtstreeks contact met de koeien

op een andere manier moet opgevangen worden, zelfs al is het automatisch controlesysteem perfect

afgesteld. De veehouder moet aandachtig zijn dat zijn dieren voldoende naar de melkrobot komen en

indien nodig dient hij ze daarheen te jagen. Hij dient op regelmatige tijdstippen zijn melksysteem te

controleren en vooral de analyse van de verschillende gegevens kan relatief veel tijd in beslag nemen.

Doordat elke activiteit van iedere koe heel goed opgevolgd wordt, kan men meer inzicht krijgen in het

gedrag van koeien en in hun routineactiviteiten, zonder deze direct waar te nemen. Zo kan men dan

indien nodig verbeteringen aanbrengen in de faciliteiten om zodoende tot een verbeterd management

te komen (Wagner-Storch en Palmer, 2003).

De controle van het melkproces verloopt op een andere wijze dan in een conventioneel melksysteem.

Zoals reeds eerder vermeld zorgt de melkrobot zelf voor een grondige registratie van allerhande

parameters tijdens het melken. Een gedegen controlesysteem registreert van elke koe, of zelfs van elk

uierkwartier, de kwaliteit en de kwantiteit van de geproduceerde melk (Devir et al., 1993). Een goed

controlesysteem is vereist om bepaalde ziektes, zoals mastitis, via de analyse van de melk op te

sporen. Mastitis beïnvloedt de samenstelling van de melk, wat resulteert in een gestegen elektrische

geleiding; daarnaast zal de lichaamstemperatuur ook iets hoger zijn en is er een verminderde melkgift.

De landbouwer moet dan deze verkregen informatie combineren met zijn eigen waarnemingen en

gepast ingrijpen (de Mol en Ouweltjes, 2001). Zoals eerder vermeld worden alle gegevens van een

melkrobot via computer verwerkt. Hierdoor wordt van de veehouder ook verwacht dat hij over

voldoende kennis beschikt over de huidige informatica en het gebruik hiervan. Over het verwerken van

de gegevens is de informatie in de literatuur schaars.

2.3.3. Melkproductie

2.3.3.1. Samenstelling van de melk

2.3.3.1.1. Vrij vetzuurgehalte

Een hoog gehalte aan vrije vetzuren en de samenstelling ervan kunnen aanleiding geven tot melk met

een slechte smaak. Vooral vetzuren met een ketenlengte van 4 tot 12 koolstofatomen zijn hiervan de

voornaamste oorzaak (Wiking en Nielsen, 2007). Volgens verschillende auteurs zorgt het melken met

een melkrobot voor een stijging van het vrije vetzuurgehalte (Tabel 1).

Tabel 1: Het gehalte aan vrije vetzuren in melk van conventionele en automatische melksystemen

(AMS), uitgedrukt in meq / 100 g vet (Wiking en Nielsen, 2007).

Vóór introductie van AMS, of conventioneel AMS Referentie

0,86 1,13 Justesen & Rasmussen, 2000

0,38 0,53 Klungel et al., 2000

0,51 0,72 Abeni et al., 2005

Page 13: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

7

Wiking et al. (2006) wezen op het feit dat het gestegen vrije vetzuurgehalte te wijten is aan de

gestegen melkfrequentie. Er werd namelijk aangetoond dat de stijging van de concentratie vrije

vetzuren een gevolg is van de gestegen melkhoeveelheid. Door het gebruik van een goed

koelingssysteem zijn de vetglobules meer resistent tegen lipolyse door het enzyme lipoproteïne lipase.

Dit zorgt dan voor een daling van het gehalte aan vrije vetzuren (Wiking en Nielsen, 2007).

2.3.3.1.2. Eiwit- en vetgehalte

Verschillende onderzoekers stelden vast dat het gehalte aan vet en eiwit daalde bij gebruik van een

robot. Dit zou te wijten zijn aan feit dat de koeien in een AMS frequenter gemolken worden. Hierdoor

zal er een stijging waargenomen worden van de hoeveelheid melk en door het verdunningseffect gaat

dit gepaard met een daling van het vet- en eiwitgehalte (Klungel et al., 2000; Hogeveen et al., 2001;

Rotz et al., 2003; Wiking et al., 2006).

2.3.3.2. Melkhoeveelheid

Zowat alle auteurs waren het erover eens dat het automatisch melken een positieve invloed had op de

melkproductie (Devir et al., 1993; de Mol en Ouweltjes, 2001; Wagner–Storch en Palmer 2003; Rotz

et al., 2003; Svennersten-Sjaunja en Pettersson, 2008). Dit is vooral te wijten aan het feit dat in een

conventioneel melksysteem de koeien slechts 2 maal per dag gemolken worden, terwijl deze

frequentie kan oplopen tot 2,5 à 3 maal per 24 uur bij gebruik van een melkrobot (de Koning en

Rodenburg, 2004). Het melkinterval wordt dus kleiner. Hoe frequenter de koeien gemolken worden,

hoe meer melk de dieren gaan produceren. Hogeveen et al. (2001) kwamen tot de conclusie dat het

gemiddelde melkinterval 9,2 uur bedroeg. Ook de Koning en Rodenburg (2004) bekwamen een

vergelijkbaar resultaat. De koe moet echter vrijwillig de melkrobot betreden wat kan resulteren in een

grote variatie van het melkinterval tussen de koeien (Hogeveen et al., 2001).

2.3.3.3. Melkkwaliteit.

Een factor met een belangrijke invloed op de melkkwaliteit, die ook onderhevig is aan wettelijke

bepalingen, is het kiemgetal. Het kiemgetal is het aantal kolonievormende eenheden (KVE) per

milliliter melk en is vooral afhankelijk van de temperatuur van de melk en dus van het koelsysteem van

de tank. Verder heeft ook de hygiëne die tijdens het melkproces aan de dag wordt gelegd een

belangrijke invloed.

Salavuo et al. (2005) onderzochten het effect van het invoeren van een AMS op de melkkwaliteit op

drie bedrijven in Finland. Ze kwamen tot de conclusie dat het kiemgetal gestegen was na invoeren van

een melkrobot. Algemeen kwamen deze auteurs tot het besluit dat er sprake is van daling van de

melkkwaliteit maar dat die kwaliteit toch nog van een hoog niveau is. Eerder al kwamen Rotz et al.

(2003) tot dezelfde vaststelling. Deze auteurs verklaarden het gestegen kiemgetal door de grotere

kans op aanhechting en vermenigvuldiging van micro-organismen in een AMS. Mits verbeteringen in

management, een goede reiniging van de uier en een goed koelingssysteem, kon de bacteriële

contaminatie tot hetzelfde niveau kan teruggebracht worden als in een conventioneel melksysteem.

Page 14: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

8

Klungel et al. (2000) en Svennersten-Sjaunja en Pettersson (2008) concludeerden dat het totaal

aantal bacteriën en het vriespunt van de melk stijgen bij het gebruik van een melkrobot. Het vriespunt

van rundermelk is ongeveer -0,52°C. Deze temperatuur gaat stijgen naarmate de melk meer water

gaat bevatten. Aangezien de koeien met een melkrobot meer gemolken worden zal deze melk ook

meer water gaan bevatten. Verder vonden Klungel et al. (2000) ook dat er, door het frequent (elke

acht uur) spoelen van de leidingen, meer water in de tank terecht kwam.

2.3.4. Uiergezondheid

2.3.4.1. Speenconditie

Aangezien de melkfrequentie bij een melkrobot hoger is, stijgt het aantal keer dat de koeien aan de

melkmachine moeten. Dit zou mogelijk een effect kunnen hebben op de tepelconditie. De Vliegher et

al. (2003) kwamen tot de conclusie dat bij de overgang van een conventioneel naar een automatisch

melksysteem, ondanks de gestegen melkfrequentie, de gezondheid van de tepelhuid noch het slotgat

negatief beïnvloed werden. Vaarzen waren echter gevoeliger aan deze overgang dan oudere koeien.

2.3.4.2. Subklinische mastitis

Bij subklinische uierontsteking zijn er geen zichtbare afwijkingen aan de melk of de uier, maar is er

door infectie een stijging van het aantal ontstekingscellen in de melk. Dit wordt gemeten aan de hand

van het celgetal. Door subklinische mastitis is er een daling van de melkproductie en een stijging van

de infectiedruk op het bedrijf (Dohoo en Meek, 1982; de Koning et al., 2004). Wanneer veel koeien op

het bedrijf geïnfecteerd zijn, zal ook het celgetal van de tankmelk stijgen. Een te hoog

tankmelkcelgetal kan economische gevolgen hebben voor de veehouder, namelijk door het niet

ontvangen van premies, door boetes of zelfs door een leveringsverbod. Het is dus van groot belang

het celgetal, en dus het aantal subklinische uierontstekingen, laag te houden. Andere factoren die een

invloed hebben op het individuele celgetal zijn de leeftijd en het stadium van de lactatie maar deze zijn

van minder belang (Dohoo en Meek, 1982).

Verschillende onderzoekers stelden een stijging van het celgetal bij melken met een melkrobot vast,

maar niet van de prevalentie van (sub)klinische mastitis (Rotz et al., 2003; Salavuo et al., 2005;

Svennersten-Sjaunja en Pettersson, 2008). Volgens Svennersten-Sjaunja en Pettersson (2008) is de

stijging van het celgetal te wijten aan het feit dat er meer melk uit de uier loopt vóór het melken.

Hierdoor kunnen meer bacteriën de uier binnendringen waardoor het celgetal gaat stijgen. Waarom de

spenen meer lekken wanneer gemolken wordt met een melkrobot is volgens deze auteurs niet

geweten. Er dient hier wel vermeld te worden dat een hoog celgetal niet de oorzaak is van een hoog

aantal gevallen van subklinische infecties maar wel het gevolg. In een ander onderzoek werd

gevonden dat na het invoeren van de melkrobot het celgetal steeg maar dat dit na enkele maanden

terug daalde tot het niveau van conventionele melksystemen (Rasmussen et al. 2002; de Koning et

al., 2004).

Page 15: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

9

2.3.4.3. Klinische uierontsteking

Klinische mastitis wordt door veehouders vastgesteld door het opmerken van symptomen, zoals

abnormale melk, een gezwollen uier tot een zieke koe. Het al dan niet ontstaan van (sub)klinische

mastitis hangt van verschillende factoren af zoals de pathogeniciteit van de kiem, de weerstand van

het dier, de huisvesting, de hygiëne tijdens en na de partus, de hygiëne tijdens het melkproces (vb.

het dippen van de tepels na het melken) en de afstelling van de melkmachine (vb. de

pulsatiefrequentie, de vacuümgrootte) (Elbers et al., 1998). Volgens Klungel et al. (2000) zijn er meer

gevallen van (sub)klinische mastitis bij een melkrobot omdat de pathogene micro-organismen via de

robot makkelijker overgedragen worden van de ene koe naar de andere. Bij het reinigen van de uiers

voor het melken kan de robot geen onderscheid maken tussen propere en bevuilde uiers en deze

laatste zullen aldus niet voldoende gereinigd worden en zo overdracht van kiemen mogelijk maken.

Verschillende onderzoeksgroepen gaan niet akkoord met deze stelling (Rasmussen et al., 2002; Rotz

et al., 2003; de Koning et al., 2004; Salovuo et al., 2005; Svennersten-Sjaunja en Pettersson, 2008)

en vonden geen duidelijke stijging van de incidentie van klinische mastitis.

2.3.5. Voederopname

Telkens wanneer de koeien de melkrobot betreden, krijgen ze ook krachtvoeder ter beschikking.

Volgens Svennersten-Sjaunja en Pettersson (2008) gaan de koeien beter hun krachtvoeder benutten

wanneer ze het meer verspreid over de dag opnemen, zoals in de melkrobot die ze vrijwillig kunnen

betreden. De verwerking van het voeder gebeurt efficiënter wanneer dit via de robot verdeeld wordt.

2.3.6. Welzijn van de koeien

Volgens Hopster et al. (2002) hebben koeien die gemolken worden met een melkrobot tijdens het

melken niet meer stress dan koeien die conventioneel gemolken worden. Ze vergeleken koeien

waarvan de helft gemolken werd met een melkrobot en de andere helft met een conventioneel 2 x 3 –

tandemsysteem. De hartslag, het plasma-adrenaline- en noradrenaline-gehalte en verder ook nog het

oxytocine- en het plasmacortisol-gehalte werden gecontroleerd. Men concludeerde in deze studie dat

de koeien in geen van beide melksystemen gestresseerd waren. Deze conclusies werden bevestigd

door Hagen et al. (2005).

3. METHODOLOGIE

Deze studie richtte zich op veehouders die overgeschakeld zijn van conventioneel naar automatisch

melken. Hiervoor werd contact opgenomen met zes bedrijven die recent deze omschakeling maakten.

Deze bedrijven waren in een straal van 30 kilometer rondom Brugge gelegen en werden geselecteerd

op basis van hun bereidwilligheid om mee te werken aan het onderzoek. Er werden geen specifieke

vereisten gesteld om in aanmerking te komen, behalve dat er op het ogenblik van het onderzoek op

elk bedrijf minimaal vijftig koeien in lactatie moesten zijn.

Op voorhand werd een interviewleidraad met open vragen opgesteld (Bijlage I). Deze bestond vooral

uit vragen over de voor- en nadelen van het robotmelken. De richtvragen werden opgemaakt aan de

Page 16: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

10

hand van de elementen die uit het theoretisch literatuurluik naar voren kwamen, meer specifiek over

de aankoop van de robot, de overgang naar automatisch melken, het bedrijfsmanagement, de

melkproductie, de uiergezondheid en het welzijn van de koeien. De nadruk werd in hoofdzaak gelegd

op de perceptie van de veehouder betreffende deze thema‟s, op de eigen ervaringen met betrekking

tot de omschakeling. Twee veehouders werden bezocht, terwijl de overige vier telefonisch werden

ondervraagd aan de hand van een semigestructureerd interview. Dit liet ons toe de vragen te

verduidelijken en dieper in te gaan op interessante topics die in de conversaties aangekaart werden.

Gemiddeld namen de gesprekken een halfuur in beslag.

Na het verzamelen van de data werden de gegevens op een descriptieve manier weergegeven.

4. RESULTATEN

4.1. ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS

Op vier van de zes onderzochte bedrijven was er één melkrobot aanwezig. Het gemiddeld aantal

koeien bedroeg hier telkens ongeveer 60. De twee overige veehouders waren in het bezit van twee

melkrobots. Deze personen molken 110 en 130 koeien. Het quotum op de eerste vier bedrijven

varieerde van 450.000 tot 600.000 liter, terwijl dit bij de twee laatste boeren respectievelijk 970.000 en

1,2 miljoen liter was. Alle ondervraagde veehouders maakten vóór de installatie van de melkrobot

gebruik van een visgraat-melksysteem (variërend van twee maal drie tot twee maal acht).

4.2. AANKOOP VAN EEN MELKROBOT

Ondanks het feit dat investeren in een melkrobot een zware financiële inspanning betekende, werd dit

door geen van de veehouders als een nadeel aanzien. Enkelen haalden aan dat het altijd zwaar is om

te investeren in nieuwe systemen en dat ze met het plaatsen van de robot net de kosten konden

beperken doordat de robot in de bestaande infrastructuur kon geïnstalleerd worden zonder

noemenswaardige verbouwingen te moeten uitvoeren. De vier anderen hadden dan weer een volledig

nieuwe stal gebouwd vóór de installatie van de melkrobot. Opvallend was dat vijf van de zes

ondervraagden pas gestart waren met het robotmelken na het jaar 2006.

Er waren twee firma‟s die evenveel opgenoemd werden voor de installatie van de melkrobot, namelijk

Lely en DeLaval. De drie boeren die voor Lely kozen deden dit omdat deze firma zich al het langste

toespitste op robotmelken en ze bijgevolg volgens hen een betere kennis van zake hadden. Twee

veehouders die een DeLaval-installatie hadden, argumenteerden dat bij de robot van Lely de koeien

naar de robot komen via „vrij koeverkeer‟ terwijl er bij DeLaval een „feed-first‟ systeem gebruikt wordt.

Het grote voordeel hiervan is dat er volgens de veehouders veel minder achterblijvers zijn die door de

veehouder zelf nog naar de robot moeten gejaagd worden. De drie mensen die met een Lely-robot

werken, ervoeren echter geen noemenswaardige problemen met achterblijvers. Andere elementen die

volgens de boeren voor DeLaval pleiten, zijn het betere waterverwarmingssysteem en de betere

service van deze firma.

Page 17: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

11

4.3. OVERGANG NAAR ROBOTMELKEN

De overgang van het conventionele melken naar het robotmelken verliep meestal heel goed. Enkelen

hadden net na de overgang technische moeilijkheden, zoals het blokkeren van de robot, zodat men de

verdeler moest contacteren. Daarna moest slechts zelden de hulp van derden ingeroepen worden. Na

een variabele aanpassingsperiode raakten de koeien goed vertrouwd met het nieuwe systeem. Geen

van de ondervraagde veehouders bemerkte een stijging van het aantal op te jagen koeien of van het

aantal koeien dat niet stil stond tijdens het melken. Bij één respondent was het zo dat koeien die

voorheen op dat vlak echt probleemkoeien waren, zich nu gewillig lieten melken.

4.4. BEDRIJFSMANAGEMENT

Voor alle boeren was de factor tijd één van de belangrijkste redenen voor de overschakeling naar een

melkrobot en niet naar andere systemen: het sociaal leven van de veehouder was niet meer zo

afhankelijk van vaste melktijden in vergelijking met vroeger en er was nu ook veel meer tijd voor

andere taken van het bedrijf (vb. akkerbouw, varkensteelt). Vóór de omschakeling werd, afhankelijk

van het aantal lacterende dieren, drie tot vijf uur per dag gespendeerd aan het melken, terwijl dit bij

robotmelken 30 tot 45 minuten was. Het relatief grotere aandeel administratief werk werd door geen

van hen als een nadeel beschouwd omdat men snel vertrouwd raakte met het systeem. Eén van de

zes ondervraagde personen maakte na de omschakeling gebruik van melkproductieregistratie (MPR).

Drie van de zes gebruikten dit vroeger wel maar waren hiervan afgestapt omdat ze via het analyse-

systeem van de robot zelf genoeg gegevens konden opvragen zodat MPR volgens hen niet meer

noodzakelijk was. De overige 2 veehouders hadden MPR nog nooit gebruikt, niet vóór en niet na het

invoeren van het robotmelken.

Een nadeel van de melkrobot dat bij enkele veehouders aan bod kwam, was dat het aantal koeien vrij

stabiel moest blijven. De maximale capaciteit per robot was ongeveer 70 koeien. Wanneer de

veehouder wou uitbreiden, was de aankoop van een tweede robot noodzakelijk. Om deze laatste dan

weer optimaal te benutten, betekende de uitbreiding meestal een verdubbeling van de veestapel.

4.5. MELKPRODUCTIE

De helft van de personen stelde geen negatieve invloed vast van de melkrobot op het vet- en

eiwitgehalte van de melk. Op één bedrijf was er een gestegen vetgehalte en een gedaald eiwitgehalte

waarneembaar. Bij de laatste twee bedrijven was er een daling van zowel vet- als eiwitgehalte.

Het aantal melkbeurten per koe per dag varieerde licht: bij één veehouder was dit maar 2,1 tot 2,2

maal per dag, bij twee andere was dit 2,4 tot 2,6 en bij nog drie anderen liep dit op tot 2,7 tot 2,9 maal

per dag. Volgens één ondervraagde persoon had het rantsoen hier voor de nodige variatie gezorgd.

Wanneer er veel zetmeel in de maïs zat, kregen de koeien iets sneller een gevoel van verzadiging

zodat ze minder snel geneigd waren de robot op te zoeken om zo krachtvoer te verkrijgen. Dit zorgde

dan voor een daling van het aantal melkbeurten per dag. Ook de periode in de lactatie had een

Page 18: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

12

invloed op het aantal melkbeurten. Wanneer er veel koeien op het einde van de lactatie waren, daalde

het gemiddelde aantal melkbeurten.

Wat de hoeveelheid geproduceerde melk betreft, waren de meningen enigszins verdeeld. Volgens

drie respondenten was er geen noemenswaardige stijging merkbaar van de melkproductie terwijl een

andere een lichte toename vaststelde. De vijfde veehouder sprak van een productiestijging van 15%,

en volgens de laatste veehouder was er bij het begin van de lactatie een stijging merkbaar maar aan

het einde van de lactatie dan weer een daling.

Ook de melkkwaliteit werd volgens de veehouders beïnvloed door de robot. De meeste boeren

stelden een stijging vast van het kiemgetal, al was dit bij drie van de zes ondervraagde personen

slechts een heel gering verschil. Eén van deze boeren vermeldde wel dat, sinds de invoering van de

robot, het coligetal van de melk was toegenomen. De drie andere veehouders verklaarden dan weer

dat er een duidelijke stijging van kiemgetal waarneembaar was.

4.6. UIERGEZONDHEID

Aan de zes geselecteerde veehouders werd gevraagd of er een verandering in de speenhuid- en

speentopconditie waarneembaar was. Het antwoord op deze vraag was uniform: de melkrobot had

geen negatieve invloed op het voorkomen van eelt op de speenpunten, er was zelfs een daling van

het aantal gevallen. Hun verklaring hiervoor was dat elke beker afzonderlijk werd aan- en

afgekoppeld. Hierdoor werd er beter ingespeeld op het verschil in productie tussen de voor- en

achterkwartieren, aangezien de voorkwartieren meestal minder produceren dan de achterkwartieren.

Als de bekers aan beide voorkwartieren sneller konden afgenomen worden, was er een aanzienlijke

reductie van de kans op blindmelken, aldus de veehouders.

Op één bedrijf was er een toename van het aantal gevallen van klinische mastitis sinds de invoering

van de melkrobot. Bij de andere vijf bedrijven was het aantal gevallen van subklinische en klinische

mastitis niet gestegen. Op drie bedrijven was er wel een verhoging van het celgetal waarneembaar,

wat dan weer niet het geval was bij de drie andere veehouders.

4.7. WELZIJN VAN DE KOEIEN

Wat de ondervraagde personen bemerkten, was dat de koeien zeer rustig waren wanneer ze

gemolken werden en meestal zelfs graag naar de robot kwamen. Er moesten ook weinig koeien naar

de robot gejaagd worden en tijdens het melken stonden de dieren meestal stil.

5. DISCUSSIE

Op moderne melkveebedrijven in uitbreiding wordt steeds meer overgeschakeld op het automatisch

melken met behulp van een melkrobot. Op vijf van de zes ondervraagde bedrijven werd pas sinds

2006 overgeschakeld op robotmelken. Dit kan een indicatie zijn dat de melkrobot in Vlaanderen nog

relatief weinig ingeburgerd is, maar dat er pas de laatste jaren toch een stijging is van het gebruik

ervan. In tegenstelling tot de literatuurgegevens (Rotz et al., 2003; Hogeveen et al., 2004), was de

Page 19: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

13

kostprijs volgens de ondervraagde veehouders geen obstakel om te investeren in de robot zolang de

robotcapaciteit optimaal gebruikt werd. Wanneer er te weinig koeien zijn, wordt de robot onvoldoende

gebruikt en wanneer er te veel zijn, is het aantal melkbeurten per koe per dag te laag waardoor de

positieve invloed op de melkproductie teniet gedaan wordt.

Uit de literatuur bleek dat één van de grootste voordelen van de melkrobot de daling van de werkdruk

was (de Mol en Ouweltjes, 2001; Rotz et al., 2003; Svennersten-Sjaunja en Petterson, 2008). Ook in

deze studie kwam dit naar voor. De ondervraagde veehouders vonden het interessant dat ze zich

meer konden toeleggen op hun andere taken en dat hun sociaal leven een stuk minder afhankelijk

werd van vaste melktijden. Dat de administratie en het opvolgen van de gegevens via de computer

veel tijd in beslag neemt, werd tegengesproken. De boeren die een melkrobot installeren zijn meestal

ook moderne veehouders die relatief goed met de hedendaagse informatica overweg kunnen. De

talrijke data die via de computer kunnen worden opgevraagd, vormden trouwens een belangrijke bron

van snel beschikbare informatie die het management van het bedrijf zeker ten goede kwam volgens

de literatuur (Devir et al., 1993; de Mol en Ouweltjes, 2001; Wagner-Storch en Palmer, 2003) en de

ondervraagde landbouwers. Er zijn echter geen exacte cijfers beschikbaar over hoeveel tijd

gespendeerd wordt aan administratie en controle, waardoor bovendien niet kan gecontroleerd worden

of de omschakeling een impact had op de rendabiliteit van het bedrijf. Het feit dat de veehouders

minder in contact staan met hun dieren, werd door geen van hen als een nadeel gezien. Volgens

Devir et al. (1993) kan men doordat er minder voeling is, minder snel ingrijpen waar dit eventueel

nodig zou zijn. De veehouders zijn echter de mening toegedaan dat ze, door dagelijks meermaals

door de stal te lopen en door het nauwkeurig opvolgen van de beschikbare gegevens, genoeg

informatie hebben om een gepast management in te stellen en het eventueel aan te passen. In deze

studie werd niet gevraagd naar de prevalentie van ziekten, dierenartskosten of het opruimen van

koeien. Dit zou een inzicht geven over de werkelijke situatie op het bedrijf, en niet enkel hoe de

veehouder dit ervaart.

Volgens verschillende auteurs (Klungel et al., 2000; Hogeveen et al., 2001; Rotz et al., 2003; Wiking

et al., 2006) zorgde het gebruik van de melkrobot voor een daling van het vet- en eiwitgehalte. Slechts

twee van de zes ondervraagde personen gingen volledig met deze stelling akkoord. Bij één van deze

twee ging de daling gepaard met een stijging van melkproductie, bij de andere bleef de melkproductie

relatief stabiel. Bij de vier andere veehouders was er nauwelijks verschil merkbaar in vet- en

eiwitgehaltes. Uit deze studie komt er voor het vet- en eiwitgehalte dus een minder eenduidig

antwoord naar voor dan uit de literatuur.

Wat betreft het aantal melkbeurten per dag was er bij de landbouwers nogal wat spreiding merkbaar,

gaande van 2,1 tot 2,9 melkbeurten per 24 uur. Volgens de Koning en Rodenburg (2004) ligt het

gemiddelde aantal melkbeurten tussen de 2,5 en 3. Deze cijfers geven aan dat de robot niet op alle

bedrijven optimaal gebruikt wordt. Algemeen wordt aangenomen dat door de vrijwillige vorm van

melken, het aantal melkbeurten per dag gevoelig stijgt, waardoor ook de gemiddelde melkproductie

verhoogt (Hogeveen et al., 2001; de Koning en Rodenburg, 2004). Op enkele bedrijven bleek dat een

hoger aantal melkbeurten per dag overeenkwam met een hogere melkproductie per dier. Dit was

Page 20: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

14

echter niet op alle ondervraagde bedrijven zo. Bij de helft van de ondervraagde veehouders was er

slechts een kleine stijging van de melkproductie merkbaar. Slechts één van de zes ondervraagde

personen merkte over de volledige lactatieduur een duidelijke toename van de melkproductie. Eén

veehouder beweerde dat de koeien op zijn bedrijf minder naar de robot kwamen door het verzadigde

gevoel omwille van het hoge zetmeelgehalte in de maïs. Hierover zijn in de literatuur echter geen

gegevens terug te vinden.

Het kiemgetal van de melk steeg volgens de veehouders licht. Dit wordt ook bevestigd in de literatuur

(Rotz et al., 2003; Salavuo et al., 2005) en werd verklaard door de verhoogde kans op aanhechting en

vermeerdering van bacteriën in het AMS. Door twee veehouders uit onze studie werd aangehaald dat

er bij robotmelken minder controle mogelijk is op hoe proper de uiers zijn en hoe goed de spenen

worden gereinigd. Omdat in deze studie geen specifieke kiemgetalgegevens gevraagd werden, is dit

moeilijk te controleren. Op de ondervraagde bedrijven werd echter geen melding gemaakt van

kiemgetalproblemen waarvoor specifieke maatregelen nodig waren, zodat we veronderstellen dat het

kiemgetal niet noemenswaardig veranderd was na de omschakeling.

De perceptie van de veehouders over de tepelconditie strookt met de literatuur (De Vliegher et al.,

2003), er werd namelijk geen negatieve invloed vastgesteld. Men baseerde zich wel enkel op visuele

waarnemingen zodat hieruit geen definitieve besluiten mogen getrokken worden. Zoals hoger vermeld

verklaarde één veehouder dat de melkrobot zelfs een positief effect had op de speenconditie door het

blindmelken tegen te gaan, al wordt dit in de literatuur niet bevestigd. Uit dit preliminaire onderzoek op

Vlaamse bedrijven bleek bovendien dat de invloed van het AMS op het celgetal en de prevalentie van

mastitis verschilt van bedrijf tot bedrijf en niet overschat mag worden. Zoals in de literatuur beschreven

wordt (Rasmussen et al., 2002; de Koning et al., 2004), was er een stijging van het tankmelk-celgetal

en was er enkel in de overgangsperiode een stijging van het aantal gevallen van (sub)klinische

mastitis waarna dit aantal terug normaliseerde tot het oorspronkelijke niveau na een

aanpassingsperiode. Er dient echter rekening gehouden worden met het feit dat slechts één van de

veehouders over MPR-gegevens beschikte. Aangezien er ook twee boeren waren die MPR nog nooit

hadden gebruikt, en drie boeren die ervan waren afgestapt, is het bijzonder moeilijk om deze

gegevens objectief te interpreteren en te vergelijken met de gegevens uit de literatuur. Bij slechts één

veehouder was er een stijging van het aantal gevallen van subklinische en klinische mastitis. Dit komt

dan weer overeen met wat Klungel et al. (2000) concludeerden. Deze auteurs waren van mening dat

er een stijging was van de mastitisgevallen doordat één robot 50 tot 60 verschillende koeien melkt. Op

deze manier is het mogelijk dat kiemen makkelijk van de ene koe op de andere worden overgedragen.

Op alle onderzochte bedrijven waren de koeien meestal zeer rustig tijdens het melken. Dit kan

indicatief zijn voor het feit dat melken met de melkrobot op deze bedrijven geen extra stress voor de

koeien geeft, wat overeenkomt met de bevindingen van Hopster et al. (2002) Het welzijn van koeien

is onder praktijkomstandigheden echter moeilijk objectief te meten. In deze studie werd enkel aan de

veehouders gevraagd hoe zij het welzijn van hun dieren ondervonden, wat zeker een subjectieve

weergave is van de realiteit.

Page 21: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

15

6. CONCLUSIE

Aan het gebruik van de melkrobot zijn zowel voor- als nadelen verbonden. Uit deze studie komt naar

voor dat niet alle argumenten die in de literatuur worden aangehaald ook daadwerkelijk in de praktijk

zo door de veehouders ervaren worden. Sommige zaken werden door de boeren unaniem bevestigd,

zoals de daling van de werkdruk. Bij andere onderwerpen, zoals de gestegen melkproductie of het

gedaalde vet- en eiwitgehalte, was er meer variatie in de antwoorden en strookte de opinie van de

veehouders minder met wat hierover in literatuur verschenen was. In het algemeen waren de

ondervraagde veehouders in deze studie uitermate tevreden over de omschakeling van een

conventioneel naar een automatisch melksysteem en zouden ze andere melkveehouders in

gelijkaardige situaties adviseren om ook te investeren in de melkrobot.

De negatieve aspecten, die niet door de bevraagde veehouders worden aangehaald maar wel in de

literatuur beschreven worden, kunnen we op basis van deze beperkte studie noch ontkennen noch

minimaliseren. We dienen een genuanceerd beeld te behouden van het gebruik van de melkrobot,

waarbij we zowel de voordelen als de nadelen kritisch moeten blijven beschouwen.

In dit onderzoek werden slechts een beperkt aantal bedrijven onderzocht en was de doelstelling een

globaal beeld te krijgen over hoe de veehouder het gebruik van de melkrobot ervaart, zonder dat er

conclusies worden getrokken omtrent de specifieke werking van de robot zelf. We wilden aan de hand

van enkele getuigenissen een eerste zicht krijgen op de perceptie van de voor- en nadelen van het

automatisch melken. Verder en meer uitgebreid onderzoek moet uitwijzen of deze perceptie ook te

staven valt met exacte cijfers.

7. LITERATUURLIJST

de Koning K. en Rodenburg J. (2004). Automatic milking: State of the art in Europe and North

America. Internetreferentie: http://www.automaticmilking.nl/Symposium/Science/Papers/0.0-1.pdf

de Mol R.M. en Ouweltjes W. (2001). Detection model for mastitis in cows milked in an automatic

milking system. Preventive Veterinary Medicine 49, 71-82.

Devir S., Huirne R.B.M., Ipema A.H., Renkema J.A. (1993). A new dairy control and management

system in the automatic milking farm: Basic concepts and components. Journal of Dairy Science 76,

3607-3616.

De Vliegher S., Laevens H., Barkema H.W., Opsoper G., Hemling T., de Kruif A. (2003). Short-term

effect of transition from conventional to automated milking on teat skin and teat end condition. Journal

of Dairy Science 86, 1646-1652.

Dohoo I.R., Meek A.H. (1982). Somatic cell counts in bovine milk. Canadien Veterinary Journal 23,

119-125.

Elbers A.R.W., Miltenburg J.D., De Lange D., Crauwel A.P.P., Barkema H.W., Schukken Y.H. (1998).

Risk factors for clinical mastitis in a random sample of dairy herds from the southern part of The

Netherlands. Journal of Dairy Science 81, 420-426.

Page 22: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

16

Hagen K., Langbein J., Schmied C., Lexer D., Waiblinger S. (2005). Heart rate variability in dairy cows

– influences of breed and milking system. Physiology & Behavior 85, 195-204.

Hogeveen H., van der Vorst Y., de Koning K., Slaghuis B.A. (2001). Concept and implications of

automatic milking. 25e Symposium sur les bovins laitiers, October 17th, St-Hyacinthe, Québec. p. 3-5.

Hogeveen H., Heemskerk K., Mathijs E. (2004). Motivations of Dutch farmers to invest in an automatic

milking system or a conventional milking parlor. Internetreferentie:

http://www.automaticmilking.nl/Symposium/Science/Papers/1.1-2.pdf

Hopster H., Bruckmaier R.M., Van der Werf J.T.N., Korte S.M., Macuhova J., Korte-Bouws G., van

Reenen C.G. (2002). Stress responses during milking; comparing conventional and automatic milking

in primiparous dairy cows. Journal of Dairy Science 85, 3206-3216.

Jacobs G. (2007). Acceptatie melkrobot groeit explosief in Nederland in tegenstelling tot Duitsland en

België. Internetreferentie: http://www.agridirect.nl/nieuws/archief_5-2007.php

Klungel G.H., Slaghuis B.A., Hogeveen H. (2000). The effect of the introduction of automatic milking

systems on milk quality. Journal of Dairy Science 83, 1998-2003.

Rasmussen M.D., Bjerring M., Justesen P., Jepsen L. (2002). Milk quality on Danish farms with

automatic milking systems. Journal of Dairy Science 85, 2869-2878.

Rotz C.A., Coiner C.U., Soder K.J. (2003). Automatic milking systems, farm size, and milking

production. Journal of Dairy Science 86, 4167-4177.

Salavuo H., Ronkainen P., Heina A., Suokannas A., Ryhanen E. (2005). Introduction of automatic

milking system in Finland: effect on milk quality. Agricultural and Food Science 14, 346-353.

Svennersten-Sjaunja K.M. en Pettersson G. (2008). Pros and cons of automatic milking in Europe.

Journal of Animal Science 86, 37-46.

Wagner-Storch A.M. en Palmer R.W. (2003). Feeding behavior, milking behavior, and milk yields of

cows milked in a parlor versus an automatic milking system. Journal of Dairy Science 86, 1494-1502.

Wiking L., Nielsen J.H., Bavius A.-K., Edvardsson A., Svennersten-Sjaunja K. (2006). Impact of

milking frequencies on the level of free fatty acids in milk, fat globule size, and fatty acid composition.

Journal of Dairy Science 89, 1004-1009.

Wiking L. en Nielsen J.H. (2007). Effect of automatic milking systems on milk quality. Journal of

Animal and Feed Sciences 14, 108-116.

Page 23: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

17

8. BIJLAGE

BIJLAGE I: VRAGENLIJST

Algemene bedrijfsgegevens

Hoeveel koeien melkt u?

Hoeveel liter bedraagt uw quotum?

Maakt u gebruik van het MPR-systeem voor het controleren van uw melkgegevens?

Voor de omschakeling

Welk systeem gebruikte u voorheen?

Wat was uw gemiddeld tankmelk-celgetal?

Hoeveel uren per dag spendeerde u vroeger in melkstal?

Kwamen de koeien makkelijk naar binnen voor het melken?

Omschakeling

Welke firma heeft de melkrobot geïnstalleerd en waarom? Speelde het financiële

aspect hier een belangrijke rol of waren er nog andere motieven?

Is er veel verandering nodig geweest in de stal zelf?

In welk jaar heeft u de melkrobot geïnstalleerd?

Hoeveel maar per dag worden de koeien gemiddeld gemolken?

Komen de koeien gemakkelijk naar de robot of is er nog veel opjagen nodig? Bij

hoeveel koeien? Hoeveel maal per dag?

Staan de koeien stil tijdens het melken?

Hoeveel uren per dag of per week bent u bezig met het bekijken van de data van de

melkrobot?

Hoeveel bedraagt het celgetal van de melk nu? Is dit meer of minder dan voorheen?

Is het celgetal altijd hoger/lager dan vroeger?

Hoeveel bedraagt het kiemgetal van de melk nu? Is dit hoger of lager dan voorheen?

Is het kiemgetal altijd hoger/lager dan vroeger?

Hoeveel bedragen het vet- en eiwitpercentage van de melk? Zijn deze hoger of lager

dan voorheen? Zijn ze altijd gestegen/gedaald?

Hoeveel is de gemiddelde melkproductie van de koeien? Is deze gestegen of gedaald

in vergelijking met vroeger? Is het altijd hoger/lager?

Welk percentage van de koeien heeft er eelt op de slotgaten? Is dit meer of minder

dan vroeger?

Gebeurt het vaak dat er problemen optreden met de robot zodat het melkproces niet

naar behoren verloopt

Page 24: VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2) Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1

18

Eigen ervaring

Waarom wou u overschakelen van een conventioneel melksysteem naar een

melkrobot? Hebben collaga-veehouders hier een invloed op gehad?

Bent u tevreden over de robot? Waarom wel/ waarom niet?

Vindt u het nog steeds een verantwoorde investering?

Vindt u het feit dat er relatief meer tijd in administratief werk kruipt, nadelig?

Vindt u dat sinds u met de melkrobot werkt dat u zelf minder controle hebt over het

“melkgebeuren”? Ervaart u dit als nadelig?

Zijn er nog andere voor- of nadelen die hierboven nog niet vermeld werden?

Hoe zit het met u algemene tevredenheid over de melkrobot ? Zou u het aan andere

veehouders aanraden om hierin te investeren? Waarom wel/ waarom niet?