VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de...
Transcript of VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE ......die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2008 – 2009
VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE MELKROBOT
door
Laurens MAENHOUT
Promotor: Drs. K. Supré Studieproject in het kader
Copromotor: Prof. Dr. S. De Vliegher van de Masterproef
ii
iii
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2008 – 2009
VOOR- EN NADELEN VAN HET GEBRUIK VAN DE MELKROBOT
door
Laurens MAENHOUT
Promotor: Drs. K. Supré Studieproject in het kader
Copromotor: Prof. Dr. S. De Vliegher van de Masterproef
iv
De auteur geeft de toelating deze studie voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk
gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van deze studie. Het
auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze literatuurstudie berust bij de promotor(en). Het
oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studie en eventueel bijhorende
documentatie, zoals tabellen en figuren, blijft daarbij gevrijwaard. De auteur en de promotor(en) zijn
niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en
beschreven zijn.
v
Voorwoord
Hierbij wil ik mijn promotor, dierenarts Karlien Supré, van harte danken voor de steun bij het tot stand
komen deze masterproef. De aanbevolen wetenschappelijke artikels waren interessant en leerrijk, en
zonder haar vele verbeterwerk waren we nooit tot dit eindresultaat gekomen. Mijn copromotor, prof.dr.
Sarne De Vliegher, wil ik ook bedanken voor de snelle respons en verbetering van deze studie. Tot
slot wil ik eveneens alle veehouders bedanken die hebben meegewerkt: voor de tijd die ze voor mij
wilden vrijmaken en voor het beschikbaar stellen van een aantal bedrijfsgegevens.
Van harte bedankt!
vi
Inhoudsopgave
Samenvatting ......................................................................................................................................1
1. Inleiding ......................................................................................................................................2
2. Literatuurstudie ...........................................................................................................................3
2.1. De geschiedenis van het automatisch melken ......................................................................3
2.2. Het automatisch melkproces ................................................................................................4
2.3. De voor- en nadelen van de melkrobot .................................................................................5
2.3.1. Aankoop ........................................................................................................................5
2.3.2. Bedrijfsmanagement ......................................................................................................5
2.3.3. Melkproductie.................................................................................................................6
2.3.3.1. Samenstelling van de melk ....................................................................................6
2.3.3.1.1. Vrij vetzuurgehalte ............................................................................................6
2.3.3.1.2. Eiwit- en vetgehalte ...........................................................................................7
2.3.3.2. Melkhoeveelheid ....................................................................................................7
2.3.3.3. Melkkwaliteit. .........................................................................................................7
2.3.4. Uiergezondheid ..............................................................................................................8
2.3.4.1. Speenconditie ........................................................................................................8
2.3.4.2. Subklinische mastitis..............................................................................................8
2.3.4.3. Klinische uierontsteking .........................................................................................9
2.3.5. Voederopname ..............................................................................................................9
2.3.6. Welzijn van de koeien ....................................................................................................9
3. Methodologie ..............................................................................................................................9
4. Resultaten ................................................................................................................................. 10
4.1. Algemene bedrijfsgegevens ............................................................................................... 10
4.2. Aankoop van een melkrobot .............................................................................................. 10
4.3. Overgang naar robotmelken .............................................................................................. 11
4.4. Bedrijfsmanagement .......................................................................................................... 11
4.5. Melkproductie .................................................................................................................... 11
4.6. Uiergezondheid ................................................................................................................. 12
4.7. Welzijn van de koeien ........................................................................................................ 12
5. Discussie .................................................................................................................................. 12
6. Conclusie .................................................................................................................................. 15
7. Literatuurlijst .............................................................................................................................. 15
8. Bijlage ........................................................................................................................................... 17
Bijlage I: Vragenlijst ....................................................................................................................... 17
SAMENVATTING
Wereldwijd is er in de melkveesector een trend naar intensivering en uitbreiding van de veestapel
merkbaar. Op grote, moderne melkveebedrijven neemt het melkproces een aanzienlijk deel van de
dagtaak in beslag. Om de arbeidsintensiviteit wat betreft het melken zelf te verminderen en zo meer
tijd te kunnen wijden aan het bedrijfsmanagement, wordt meer en meer overgeschakeld naar een
automatisch melksysteem of melkrobot. Deze evolutie is stilaan ook in België merkbaar.
Het doel van deze studie was om de ervaringen van enkele Vlaamse melkveehouders omtrent de
voor- en nadelen van de melkrobot te bekijken aan de hand van een korte enquête. De belangrijkste
bevinding was dat de melkproductiestijging, die in de literatuur wordt aangegeven, volgens enkele
ondervraagde veehouders beperkt tot bijna onbestaande was. De grootste voordelen van robotmelken
die in deze studie naar voor kwamen, waren de grote tijdswinst en de strikte opvolging van
gedetailleerde gegevens over de melk en de koeien die via het automatisch melksysteem mogelijk
was. Aan het feit dat er minder rechtstreeks contact is met de dieren werd relatief weinig belang
gehecht.
Ook verschillende nadelen die in de literatuur vermeld werden worden door verschillende veehouders
slechts ten dele bevestigd of zelfs tegengesproken: het gedaalde vet- en eiwitgehalte, een verhoogd
kiemgetal van de melk en een hogere mastitisprevalentie.
Deze studie had niet tot doel een exacte vergelijking te geven tussen de bedrijfsgegevens vóór en na
de omschakeling. Wel wordt een eerste indruk verkregen dat de veehouders erg tevreden zijn over de
aankoop en de omschakeling naar een automatisch melksysteem. Meer uitgebreid en kwantitatief
onderzoek moet uitwijzen of deze bevindingen kunnen bevestigd worden aan de hand van exacte
cijfers.
2
1. INLEIDING
Het melkproces is op melkveebedrijven een vaste routine die telkens op ongeveer hetzelfde tijdstip
dient te gebeuren, en dit (meestal) tweemaal per dag. Het spreekt voor zich dat de dagindeling van de
melkveehouders daardoor ook sterk bepaald wordt en er weinig ruimte is voor verandering. Sinds de
jaren zeventig van de vorige eeuw ontstond er een steeds toenemende groei van de
melkveebedrijven, wat vanzelfsprekend gepaard ging met steeds meer nood aan arbeidskrachten.
Men ging dan ook op zoek naar methodes om verdere automatisering, onder andere van het
melkproces, mogelijk te maken.
Op vele moderne melkveebedrijven deed het automatisch melksysteem (of de melkrobot) sinds 1992
zijn intrede. Bij deze manier van melken is de tussenkomst van de veehouder tijdens het melken
minimaal tot onbestaande. De koe beslist als het ware zelf wanneer ze wordt gemolken en gaat de
robot in. Het melkstel wordt door de robot onder de uier gehangen en het melken wordt automatisch
gestart. Met behulp van een computersysteem wordt de koe herkend en worden allerhande
parameters vastgesteld, zoals de melkproductie en eventuele afwijkingen van de melk. Twee merken
die zich sterk profileren in de ontwikkeling van de melkrobot zijn DeLaval (Fig. 1) en Lely (Fig. 2)
Fig. 1: Melkrobot, type DeLaval 1 Fig. 2: Melkrobot, type Lely
2
Naast het voordeel wat betreft de gedaalde arbeidsintensiteit, zou de melkproductie stijgen omdat de
koeien in dit systeem meer dan twee maal per dag gemolken worden. Dit hoger aantal melkbeurten
gaat gepaard met een hogere melkproductie. Langs de andere kant kan men zich inbeelden dat een
automatisch proces het contact van de veehouder met zijn dieren sterk vermindert, waardoor de
voeling met de dieren kan dalen zodat bepaalde ziektes of ook tochtigheid minder snel opgemerkt
worden.
In deze studie wordt een overzicht gegeven van de voor- en nadelen van de overschakeling van
conventioneel naar automatisch melken die in de wetenschappelijke literatuur beschreven worden.
Daarnaast werd een beperkt onderzoek uitgevoerd naar de perceptie van de veehouders wat betreft
de overschakeling en het werken met een melkrobot. Dit werd uitgevoerd aan de hand van een korte
enquête op zes Vlaamse melkveebedrijven en de resultaten werden descriptief weergegeven.
1 http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/9/96/DeLaval_milking_station.jpg
2 http://www.lely.com/nl/dairy-equipment/milking-equipment/astronaut-a3.jsp
3
2. LITERATUURSTUDIE
2.1. DE GESCHIEDENIS VAN HET AUTOMATISCH MELKEN
Ondanks het feit dat men al lang zocht naar een manier om het melkproces verder te automatiseren
duurde het nog tot 1992 voor de eerste commerciële systemen verschenen. Sindsdien steeg het
aantal melkrobotten spectaculair. Eind 2003 waren er wereldwijd meer dan 2200 landbouwers die een
melkrobot gebruikten om hun koeien automatisch te melken (Figuur 1) (de Koning en Rodenburg,
2004).
Figuur 1: Aantal melkveebedrijven wereldwijd waarop een melkrobot gebruikt werd in de periode tot
eind 2003 (de Koning en Rodenburg, 2004)
Wanneer we naar België en de omringende landen kijken, zijn er enkele verschillen merkbaar. In
Nederland werd er tussen 2005 en 2007 bijna een verdubbeling van het aantal veehouders die
molken met een melkrobot waargenomen. Hierdoor beschikte tegen eind 2007 bijna 10% van de
Nederlandse veehouders met minstens vijftig melkkoeien over een melkrobot (Jacobs, 2007).
Daarenboven waren ook veel veehouders van plan om in de toekomst over te stappen naar melken
met een melkrobot. In Duitsland werd het tegenovergestelde vastgesteld, namelijk een daling van de
interesse voor automatisch melken. De reden hiervoor is onbekend. België nam in vergelijking met de
twee bovenvermelde landen een tussenpositie in. In 2007 was er een stagnatie van het aantal
melkrobots maar er waren wel heel wat landbouwers die plannen hadden om hierin te investeren
(Figuur 2) (Jacobs, 2007).
4
Figuur 2: Evolutie van het aantal veehouders die een melkrobot bezitten en van het aantal veehouders
die in de nabije toekomst een melkrobot zullen installeren in Nederland, België en Duitsland (Jacobs,
2007)
2.2. HET AUTOMATISCH MELKPROCES
Bij het gebruik van een melkrobot worden verschillende taken van het melkproces en het
koemanagement, die in een conventioneel bedrijf door handenarbeid en machines worden uitgevoerd,
geautomatiseerd (de Koning en Rodenburg, 2004).
Een automatisch melksysteem (AMS) bestaat uit zes verschillende delen: een melkstal, een
speendetectiesysteem, een robotarm voor het aankoppelen van de tepelbekers, een
speenreinigingssysteem, een controlesysteem inclusief sensoren en computersoftware en tenslotte
een melkmachine (Hogeveen et al., 2001).
De melkstal is een box waarin de runderen krachtvoeder te beschikking krijgen. De hoeveelheid
voeder wordt per dier individueel bepaald. De koe betreedt de box vrijwillig. Er bestaan verschillende
systemen van de melkstal. Soms is er één robotarm per melkbox („one-stall system‟) maar het is ook
mogelijk dat er 1 robotarm is voor drie of vier boxen („multi-stall system‟). In een „one-stall‟ systeem
bedraagt de jaarlijkse capaciteit van een melkrobot ongeveer 700.000 kg, wat overeenkomt met 55- à
60 hoogproductieve Holstein-Friesian koeien (Rotz et al, 2003). In een „multi-stall‟ systeem kan deze
capaciteit opgedreven worden tot 800.000 kg per jaar (Hogeveen et al., 2001).
Aangezien de vorm van de uier en de speenpositie verschillend zijn van koe tot koe is een geschikt
speendetectiesysteem van groot belang. Er zijn verschillende technieken mogelijk voor
speendetectie zoals het gebruik van ultrasoon geluid, lasertechnieken en visuele technieken. Er wordt
een driedimensioneel beeld gecreëerd zodat het systeem exact weet op welke positie de tepelbeker
moet aangebracht worden (Hogeveen et al., 2001).
Voor de start van het eigenlijke melken is het van groot belang dat de uier en de spenen gereinigd
worden. Daarom is een speenreinigingssysteem noodzakelijk. Dit systeem heeft tot doel de
contaminatie van de melk tot een minimum te beperken. Stimulatie van de spenen zorgt bovendien
voor de vrijstelling van oxytocine, waardoor de melk-ejectie reflex in gang gezet (Hogeveen et al.,
2001).
5
Er worden verschillende types van robotarmen gebruikt bij de diverse robotsystemen. Telkens
worden de 4 bekers achtereenvolgens aanbracht en dus niet tegelijkertijd. Sommige robotarmen
imiteren een conventioneel melksysteem en brengen enkel de tepelbekers aan. Andere bepalen
tijdens het melken ook de exacte positie van de bekers en desinfecteren na het melken de spenen
(Hogeveen et al., 2001).
Een melkrobot heeft nood aan sensoren die het melkproces observeren en controleren zoals de
landbouwer dat doet bij het conventioneel melken. Er worden tal van factoren gecontroleerd, onder
andere de melkhoeveelheid, de temperatuur van de melk en de voedselopname van het
desbetreffende dier. Alle gegevens worden geanalyseerd en opgeslagen in een databank. De
veehouder kan dan eventuele abnormale waarden vaststellen via de computer (Hogeveen et al.,
2001).
De eigenlijke melkmachine verschilt niet veel van een conventionele melkmachine. Wel is het zo dat
de melk van elk uierkwartier apart wordt afgevoerd naar een verzamelruimte, dit in tegenstelling tot de
conventionele manier waar de melk eerst samenkomt in de melkklauw. Verder dient de koeling van de
melk ook efficiënter te verlopen aangezien er een constante aanvoer is van warme melk, in
tegenstelling tot conventioneel melken, waar dit maar twee maal per dag gebeurt (Hogeveen et al.,
2001).
2.3. DE VOOR- EN NADELEN VAN DE MELKROBOT
2.3.1. Aankoop
Een nadeel van de melkrobot waar de melkveehouder snel mee te maken krijgt, is de dure investering
die een melkrobot op zich is. Volgens Rotz et al. (2003) kunnen de kosten bij het installeren van een
AMS twee tot drie maal hoger oplopen dan wanneer de landbouwer kiest voor een conventioneler
melksysteem. Opdat dit een verantwoorde investering zou zijn, moeten koeien die met een melkrobot
gemolken worden dus in ieder geval hoogproductief zijn. Hogeveen et al. (2004) bevestigden dat de
voornaamste reden waarom veehouders toch opteren voor een conventioneel melksysteem in plaats
van een AMS de dure aankoopprijs van deze laatste is. Rotz et al. (2003) kwamen tot de conclusie dat
ook de bedrijfsgrootte een rol speelt. Volgens hen is de investering enkel verantwoord op bedrijven
waar het aantal dieren ongeveer overeenkomt met de capaciteit van de robot. Indien er op het bedrijf
veel minder of veel meer koeien zijn dan de capaciteit van de robot is deze investering economisch
gezien onverantwoord. Verder stellen de auteurs ook dat het op bedrijven met meer dan 60 koeien
voordeliger is dat er één robot is voor meerdere boxen (twee tot vier) dan dat er voor elke box één
robot zou aanwezig zijn.
2.3.2. Bedrijfsmanagement
Het grote voordeel van de automatisering van het melkproces is de daling van de werkdruk voor de
veehouder. Hij moet minder tijd tussen de koeien doorbrengen dan wanneer het melken met een
conventioneel melksysteem gebeurt (de Mol en Ouweltjes, 2001; Rotz et al., 2003; Svennersten-
6
Sjaunja en Petterson, 2008). Het nadeel van het automatisch melken is het feit dat er meer controle
dient te gebeuren (Devir et al.,1993) en dat de vermindering van rechtstreeks contact met de koeien
op een andere manier moet opgevangen worden, zelfs al is het automatisch controlesysteem perfect
afgesteld. De veehouder moet aandachtig zijn dat zijn dieren voldoende naar de melkrobot komen en
indien nodig dient hij ze daarheen te jagen. Hij dient op regelmatige tijdstippen zijn melksysteem te
controleren en vooral de analyse van de verschillende gegevens kan relatief veel tijd in beslag nemen.
Doordat elke activiteit van iedere koe heel goed opgevolgd wordt, kan men meer inzicht krijgen in het
gedrag van koeien en in hun routineactiviteiten, zonder deze direct waar te nemen. Zo kan men dan
indien nodig verbeteringen aanbrengen in de faciliteiten om zodoende tot een verbeterd management
te komen (Wagner-Storch en Palmer, 2003).
De controle van het melkproces verloopt op een andere wijze dan in een conventioneel melksysteem.
Zoals reeds eerder vermeld zorgt de melkrobot zelf voor een grondige registratie van allerhande
parameters tijdens het melken. Een gedegen controlesysteem registreert van elke koe, of zelfs van elk
uierkwartier, de kwaliteit en de kwantiteit van de geproduceerde melk (Devir et al., 1993). Een goed
controlesysteem is vereist om bepaalde ziektes, zoals mastitis, via de analyse van de melk op te
sporen. Mastitis beïnvloedt de samenstelling van de melk, wat resulteert in een gestegen elektrische
geleiding; daarnaast zal de lichaamstemperatuur ook iets hoger zijn en is er een verminderde melkgift.
De landbouwer moet dan deze verkregen informatie combineren met zijn eigen waarnemingen en
gepast ingrijpen (de Mol en Ouweltjes, 2001). Zoals eerder vermeld worden alle gegevens van een
melkrobot via computer verwerkt. Hierdoor wordt van de veehouder ook verwacht dat hij over
voldoende kennis beschikt over de huidige informatica en het gebruik hiervan. Over het verwerken van
de gegevens is de informatie in de literatuur schaars.
2.3.3. Melkproductie
2.3.3.1. Samenstelling van de melk
2.3.3.1.1. Vrij vetzuurgehalte
Een hoog gehalte aan vrije vetzuren en de samenstelling ervan kunnen aanleiding geven tot melk met
een slechte smaak. Vooral vetzuren met een ketenlengte van 4 tot 12 koolstofatomen zijn hiervan de
voornaamste oorzaak (Wiking en Nielsen, 2007). Volgens verschillende auteurs zorgt het melken met
een melkrobot voor een stijging van het vrije vetzuurgehalte (Tabel 1).
Tabel 1: Het gehalte aan vrije vetzuren in melk van conventionele en automatische melksystemen
(AMS), uitgedrukt in meq / 100 g vet (Wiking en Nielsen, 2007).
Vóór introductie van AMS, of conventioneel AMS Referentie
0,86 1,13 Justesen & Rasmussen, 2000
0,38 0,53 Klungel et al., 2000
0,51 0,72 Abeni et al., 2005
7
Wiking et al. (2006) wezen op het feit dat het gestegen vrije vetzuurgehalte te wijten is aan de
gestegen melkfrequentie. Er werd namelijk aangetoond dat de stijging van de concentratie vrije
vetzuren een gevolg is van de gestegen melkhoeveelheid. Door het gebruik van een goed
koelingssysteem zijn de vetglobules meer resistent tegen lipolyse door het enzyme lipoproteïne lipase.
Dit zorgt dan voor een daling van het gehalte aan vrije vetzuren (Wiking en Nielsen, 2007).
2.3.3.1.2. Eiwit- en vetgehalte
Verschillende onderzoekers stelden vast dat het gehalte aan vet en eiwit daalde bij gebruik van een
robot. Dit zou te wijten zijn aan feit dat de koeien in een AMS frequenter gemolken worden. Hierdoor
zal er een stijging waargenomen worden van de hoeveelheid melk en door het verdunningseffect gaat
dit gepaard met een daling van het vet- en eiwitgehalte (Klungel et al., 2000; Hogeveen et al., 2001;
Rotz et al., 2003; Wiking et al., 2006).
2.3.3.2. Melkhoeveelheid
Zowat alle auteurs waren het erover eens dat het automatisch melken een positieve invloed had op de
melkproductie (Devir et al., 1993; de Mol en Ouweltjes, 2001; Wagner–Storch en Palmer 2003; Rotz
et al., 2003; Svennersten-Sjaunja en Pettersson, 2008). Dit is vooral te wijten aan het feit dat in een
conventioneel melksysteem de koeien slechts 2 maal per dag gemolken worden, terwijl deze
frequentie kan oplopen tot 2,5 à 3 maal per 24 uur bij gebruik van een melkrobot (de Koning en
Rodenburg, 2004). Het melkinterval wordt dus kleiner. Hoe frequenter de koeien gemolken worden,
hoe meer melk de dieren gaan produceren. Hogeveen et al. (2001) kwamen tot de conclusie dat het
gemiddelde melkinterval 9,2 uur bedroeg. Ook de Koning en Rodenburg (2004) bekwamen een
vergelijkbaar resultaat. De koe moet echter vrijwillig de melkrobot betreden wat kan resulteren in een
grote variatie van het melkinterval tussen de koeien (Hogeveen et al., 2001).
2.3.3.3. Melkkwaliteit.
Een factor met een belangrijke invloed op de melkkwaliteit, die ook onderhevig is aan wettelijke
bepalingen, is het kiemgetal. Het kiemgetal is het aantal kolonievormende eenheden (KVE) per
milliliter melk en is vooral afhankelijk van de temperatuur van de melk en dus van het koelsysteem van
de tank. Verder heeft ook de hygiëne die tijdens het melkproces aan de dag wordt gelegd een
belangrijke invloed.
Salavuo et al. (2005) onderzochten het effect van het invoeren van een AMS op de melkkwaliteit op
drie bedrijven in Finland. Ze kwamen tot de conclusie dat het kiemgetal gestegen was na invoeren van
een melkrobot. Algemeen kwamen deze auteurs tot het besluit dat er sprake is van daling van de
melkkwaliteit maar dat die kwaliteit toch nog van een hoog niveau is. Eerder al kwamen Rotz et al.
(2003) tot dezelfde vaststelling. Deze auteurs verklaarden het gestegen kiemgetal door de grotere
kans op aanhechting en vermenigvuldiging van micro-organismen in een AMS. Mits verbeteringen in
management, een goede reiniging van de uier en een goed koelingssysteem, kon de bacteriële
contaminatie tot hetzelfde niveau kan teruggebracht worden als in een conventioneel melksysteem.
8
Klungel et al. (2000) en Svennersten-Sjaunja en Pettersson (2008) concludeerden dat het totaal
aantal bacteriën en het vriespunt van de melk stijgen bij het gebruik van een melkrobot. Het vriespunt
van rundermelk is ongeveer -0,52°C. Deze temperatuur gaat stijgen naarmate de melk meer water
gaat bevatten. Aangezien de koeien met een melkrobot meer gemolken worden zal deze melk ook
meer water gaan bevatten. Verder vonden Klungel et al. (2000) ook dat er, door het frequent (elke
acht uur) spoelen van de leidingen, meer water in de tank terecht kwam.
2.3.4. Uiergezondheid
2.3.4.1. Speenconditie
Aangezien de melkfrequentie bij een melkrobot hoger is, stijgt het aantal keer dat de koeien aan de
melkmachine moeten. Dit zou mogelijk een effect kunnen hebben op de tepelconditie. De Vliegher et
al. (2003) kwamen tot de conclusie dat bij de overgang van een conventioneel naar een automatisch
melksysteem, ondanks de gestegen melkfrequentie, de gezondheid van de tepelhuid noch het slotgat
negatief beïnvloed werden. Vaarzen waren echter gevoeliger aan deze overgang dan oudere koeien.
2.3.4.2. Subklinische mastitis
Bij subklinische uierontsteking zijn er geen zichtbare afwijkingen aan de melk of de uier, maar is er
door infectie een stijging van het aantal ontstekingscellen in de melk. Dit wordt gemeten aan de hand
van het celgetal. Door subklinische mastitis is er een daling van de melkproductie en een stijging van
de infectiedruk op het bedrijf (Dohoo en Meek, 1982; de Koning et al., 2004). Wanneer veel koeien op
het bedrijf geïnfecteerd zijn, zal ook het celgetal van de tankmelk stijgen. Een te hoog
tankmelkcelgetal kan economische gevolgen hebben voor de veehouder, namelijk door het niet
ontvangen van premies, door boetes of zelfs door een leveringsverbod. Het is dus van groot belang
het celgetal, en dus het aantal subklinische uierontstekingen, laag te houden. Andere factoren die een
invloed hebben op het individuele celgetal zijn de leeftijd en het stadium van de lactatie maar deze zijn
van minder belang (Dohoo en Meek, 1982).
Verschillende onderzoekers stelden een stijging van het celgetal bij melken met een melkrobot vast,
maar niet van de prevalentie van (sub)klinische mastitis (Rotz et al., 2003; Salavuo et al., 2005;
Svennersten-Sjaunja en Pettersson, 2008). Volgens Svennersten-Sjaunja en Pettersson (2008) is de
stijging van het celgetal te wijten aan het feit dat er meer melk uit de uier loopt vóór het melken.
Hierdoor kunnen meer bacteriën de uier binnendringen waardoor het celgetal gaat stijgen. Waarom de
spenen meer lekken wanneer gemolken wordt met een melkrobot is volgens deze auteurs niet
geweten. Er dient hier wel vermeld te worden dat een hoog celgetal niet de oorzaak is van een hoog
aantal gevallen van subklinische infecties maar wel het gevolg. In een ander onderzoek werd
gevonden dat na het invoeren van de melkrobot het celgetal steeg maar dat dit na enkele maanden
terug daalde tot het niveau van conventionele melksystemen (Rasmussen et al. 2002; de Koning et
al., 2004).
9
2.3.4.3. Klinische uierontsteking
Klinische mastitis wordt door veehouders vastgesteld door het opmerken van symptomen, zoals
abnormale melk, een gezwollen uier tot een zieke koe. Het al dan niet ontstaan van (sub)klinische
mastitis hangt van verschillende factoren af zoals de pathogeniciteit van de kiem, de weerstand van
het dier, de huisvesting, de hygiëne tijdens en na de partus, de hygiëne tijdens het melkproces (vb.
het dippen van de tepels na het melken) en de afstelling van de melkmachine (vb. de
pulsatiefrequentie, de vacuümgrootte) (Elbers et al., 1998). Volgens Klungel et al. (2000) zijn er meer
gevallen van (sub)klinische mastitis bij een melkrobot omdat de pathogene micro-organismen via de
robot makkelijker overgedragen worden van de ene koe naar de andere. Bij het reinigen van de uiers
voor het melken kan de robot geen onderscheid maken tussen propere en bevuilde uiers en deze
laatste zullen aldus niet voldoende gereinigd worden en zo overdracht van kiemen mogelijk maken.
Verschillende onderzoeksgroepen gaan niet akkoord met deze stelling (Rasmussen et al., 2002; Rotz
et al., 2003; de Koning et al., 2004; Salovuo et al., 2005; Svennersten-Sjaunja en Pettersson, 2008)
en vonden geen duidelijke stijging van de incidentie van klinische mastitis.
2.3.5. Voederopname
Telkens wanneer de koeien de melkrobot betreden, krijgen ze ook krachtvoeder ter beschikking.
Volgens Svennersten-Sjaunja en Pettersson (2008) gaan de koeien beter hun krachtvoeder benutten
wanneer ze het meer verspreid over de dag opnemen, zoals in de melkrobot die ze vrijwillig kunnen
betreden. De verwerking van het voeder gebeurt efficiënter wanneer dit via de robot verdeeld wordt.
2.3.6. Welzijn van de koeien
Volgens Hopster et al. (2002) hebben koeien die gemolken worden met een melkrobot tijdens het
melken niet meer stress dan koeien die conventioneel gemolken worden. Ze vergeleken koeien
waarvan de helft gemolken werd met een melkrobot en de andere helft met een conventioneel 2 x 3 –
tandemsysteem. De hartslag, het plasma-adrenaline- en noradrenaline-gehalte en verder ook nog het
oxytocine- en het plasmacortisol-gehalte werden gecontroleerd. Men concludeerde in deze studie dat
de koeien in geen van beide melksystemen gestresseerd waren. Deze conclusies werden bevestigd
door Hagen et al. (2005).
3. METHODOLOGIE
Deze studie richtte zich op veehouders die overgeschakeld zijn van conventioneel naar automatisch
melken. Hiervoor werd contact opgenomen met zes bedrijven die recent deze omschakeling maakten.
Deze bedrijven waren in een straal van 30 kilometer rondom Brugge gelegen en werden geselecteerd
op basis van hun bereidwilligheid om mee te werken aan het onderzoek. Er werden geen specifieke
vereisten gesteld om in aanmerking te komen, behalve dat er op het ogenblik van het onderzoek op
elk bedrijf minimaal vijftig koeien in lactatie moesten zijn.
Op voorhand werd een interviewleidraad met open vragen opgesteld (Bijlage I). Deze bestond vooral
uit vragen over de voor- en nadelen van het robotmelken. De richtvragen werden opgemaakt aan de
10
hand van de elementen die uit het theoretisch literatuurluik naar voren kwamen, meer specifiek over
de aankoop van de robot, de overgang naar automatisch melken, het bedrijfsmanagement, de
melkproductie, de uiergezondheid en het welzijn van de koeien. De nadruk werd in hoofdzaak gelegd
op de perceptie van de veehouder betreffende deze thema‟s, op de eigen ervaringen met betrekking
tot de omschakeling. Twee veehouders werden bezocht, terwijl de overige vier telefonisch werden
ondervraagd aan de hand van een semigestructureerd interview. Dit liet ons toe de vragen te
verduidelijken en dieper in te gaan op interessante topics die in de conversaties aangekaart werden.
Gemiddeld namen de gesprekken een halfuur in beslag.
Na het verzamelen van de data werden de gegevens op een descriptieve manier weergegeven.
4. RESULTATEN
4.1. ALGEMENE BEDRIJFSGEGEVENS
Op vier van de zes onderzochte bedrijven was er één melkrobot aanwezig. Het gemiddeld aantal
koeien bedroeg hier telkens ongeveer 60. De twee overige veehouders waren in het bezit van twee
melkrobots. Deze personen molken 110 en 130 koeien. Het quotum op de eerste vier bedrijven
varieerde van 450.000 tot 600.000 liter, terwijl dit bij de twee laatste boeren respectievelijk 970.000 en
1,2 miljoen liter was. Alle ondervraagde veehouders maakten vóór de installatie van de melkrobot
gebruik van een visgraat-melksysteem (variërend van twee maal drie tot twee maal acht).
4.2. AANKOOP VAN EEN MELKROBOT
Ondanks het feit dat investeren in een melkrobot een zware financiële inspanning betekende, werd dit
door geen van de veehouders als een nadeel aanzien. Enkelen haalden aan dat het altijd zwaar is om
te investeren in nieuwe systemen en dat ze met het plaatsen van de robot net de kosten konden
beperken doordat de robot in de bestaande infrastructuur kon geïnstalleerd worden zonder
noemenswaardige verbouwingen te moeten uitvoeren. De vier anderen hadden dan weer een volledig
nieuwe stal gebouwd vóór de installatie van de melkrobot. Opvallend was dat vijf van de zes
ondervraagden pas gestart waren met het robotmelken na het jaar 2006.
Er waren twee firma‟s die evenveel opgenoemd werden voor de installatie van de melkrobot, namelijk
Lely en DeLaval. De drie boeren die voor Lely kozen deden dit omdat deze firma zich al het langste
toespitste op robotmelken en ze bijgevolg volgens hen een betere kennis van zake hadden. Twee
veehouders die een DeLaval-installatie hadden, argumenteerden dat bij de robot van Lely de koeien
naar de robot komen via „vrij koeverkeer‟ terwijl er bij DeLaval een „feed-first‟ systeem gebruikt wordt.
Het grote voordeel hiervan is dat er volgens de veehouders veel minder achterblijvers zijn die door de
veehouder zelf nog naar de robot moeten gejaagd worden. De drie mensen die met een Lely-robot
werken, ervoeren echter geen noemenswaardige problemen met achterblijvers. Andere elementen die
volgens de boeren voor DeLaval pleiten, zijn het betere waterverwarmingssysteem en de betere
service van deze firma.
11
4.3. OVERGANG NAAR ROBOTMELKEN
De overgang van het conventionele melken naar het robotmelken verliep meestal heel goed. Enkelen
hadden net na de overgang technische moeilijkheden, zoals het blokkeren van de robot, zodat men de
verdeler moest contacteren. Daarna moest slechts zelden de hulp van derden ingeroepen worden. Na
een variabele aanpassingsperiode raakten de koeien goed vertrouwd met het nieuwe systeem. Geen
van de ondervraagde veehouders bemerkte een stijging van het aantal op te jagen koeien of van het
aantal koeien dat niet stil stond tijdens het melken. Bij één respondent was het zo dat koeien die
voorheen op dat vlak echt probleemkoeien waren, zich nu gewillig lieten melken.
4.4. BEDRIJFSMANAGEMENT
Voor alle boeren was de factor tijd één van de belangrijkste redenen voor de overschakeling naar een
melkrobot en niet naar andere systemen: het sociaal leven van de veehouder was niet meer zo
afhankelijk van vaste melktijden in vergelijking met vroeger en er was nu ook veel meer tijd voor
andere taken van het bedrijf (vb. akkerbouw, varkensteelt). Vóór de omschakeling werd, afhankelijk
van het aantal lacterende dieren, drie tot vijf uur per dag gespendeerd aan het melken, terwijl dit bij
robotmelken 30 tot 45 minuten was. Het relatief grotere aandeel administratief werk werd door geen
van hen als een nadeel beschouwd omdat men snel vertrouwd raakte met het systeem. Eén van de
zes ondervraagde personen maakte na de omschakeling gebruik van melkproductieregistratie (MPR).
Drie van de zes gebruikten dit vroeger wel maar waren hiervan afgestapt omdat ze via het analyse-
systeem van de robot zelf genoeg gegevens konden opvragen zodat MPR volgens hen niet meer
noodzakelijk was. De overige 2 veehouders hadden MPR nog nooit gebruikt, niet vóór en niet na het
invoeren van het robotmelken.
Een nadeel van de melkrobot dat bij enkele veehouders aan bod kwam, was dat het aantal koeien vrij
stabiel moest blijven. De maximale capaciteit per robot was ongeveer 70 koeien. Wanneer de
veehouder wou uitbreiden, was de aankoop van een tweede robot noodzakelijk. Om deze laatste dan
weer optimaal te benutten, betekende de uitbreiding meestal een verdubbeling van de veestapel.
4.5. MELKPRODUCTIE
De helft van de personen stelde geen negatieve invloed vast van de melkrobot op het vet- en
eiwitgehalte van de melk. Op één bedrijf was er een gestegen vetgehalte en een gedaald eiwitgehalte
waarneembaar. Bij de laatste twee bedrijven was er een daling van zowel vet- als eiwitgehalte.
Het aantal melkbeurten per koe per dag varieerde licht: bij één veehouder was dit maar 2,1 tot 2,2
maal per dag, bij twee andere was dit 2,4 tot 2,6 en bij nog drie anderen liep dit op tot 2,7 tot 2,9 maal
per dag. Volgens één ondervraagde persoon had het rantsoen hier voor de nodige variatie gezorgd.
Wanneer er veel zetmeel in de maïs zat, kregen de koeien iets sneller een gevoel van verzadiging
zodat ze minder snel geneigd waren de robot op te zoeken om zo krachtvoer te verkrijgen. Dit zorgde
dan voor een daling van het aantal melkbeurten per dag. Ook de periode in de lactatie had een
12
invloed op het aantal melkbeurten. Wanneer er veel koeien op het einde van de lactatie waren, daalde
het gemiddelde aantal melkbeurten.
Wat de hoeveelheid geproduceerde melk betreft, waren de meningen enigszins verdeeld. Volgens
drie respondenten was er geen noemenswaardige stijging merkbaar van de melkproductie terwijl een
andere een lichte toename vaststelde. De vijfde veehouder sprak van een productiestijging van 15%,
en volgens de laatste veehouder was er bij het begin van de lactatie een stijging merkbaar maar aan
het einde van de lactatie dan weer een daling.
Ook de melkkwaliteit werd volgens de veehouders beïnvloed door de robot. De meeste boeren
stelden een stijging vast van het kiemgetal, al was dit bij drie van de zes ondervraagde personen
slechts een heel gering verschil. Eén van deze boeren vermeldde wel dat, sinds de invoering van de
robot, het coligetal van de melk was toegenomen. De drie andere veehouders verklaarden dan weer
dat er een duidelijke stijging van kiemgetal waarneembaar was.
4.6. UIERGEZONDHEID
Aan de zes geselecteerde veehouders werd gevraagd of er een verandering in de speenhuid- en
speentopconditie waarneembaar was. Het antwoord op deze vraag was uniform: de melkrobot had
geen negatieve invloed op het voorkomen van eelt op de speenpunten, er was zelfs een daling van
het aantal gevallen. Hun verklaring hiervoor was dat elke beker afzonderlijk werd aan- en
afgekoppeld. Hierdoor werd er beter ingespeeld op het verschil in productie tussen de voor- en
achterkwartieren, aangezien de voorkwartieren meestal minder produceren dan de achterkwartieren.
Als de bekers aan beide voorkwartieren sneller konden afgenomen worden, was er een aanzienlijke
reductie van de kans op blindmelken, aldus de veehouders.
Op één bedrijf was er een toename van het aantal gevallen van klinische mastitis sinds de invoering
van de melkrobot. Bij de andere vijf bedrijven was het aantal gevallen van subklinische en klinische
mastitis niet gestegen. Op drie bedrijven was er wel een verhoging van het celgetal waarneembaar,
wat dan weer niet het geval was bij de drie andere veehouders.
4.7. WELZIJN VAN DE KOEIEN
Wat de ondervraagde personen bemerkten, was dat de koeien zeer rustig waren wanneer ze
gemolken werden en meestal zelfs graag naar de robot kwamen. Er moesten ook weinig koeien naar
de robot gejaagd worden en tijdens het melken stonden de dieren meestal stil.
5. DISCUSSIE
Op moderne melkveebedrijven in uitbreiding wordt steeds meer overgeschakeld op het automatisch
melken met behulp van een melkrobot. Op vijf van de zes ondervraagde bedrijven werd pas sinds
2006 overgeschakeld op robotmelken. Dit kan een indicatie zijn dat de melkrobot in Vlaanderen nog
relatief weinig ingeburgerd is, maar dat er pas de laatste jaren toch een stijging is van het gebruik
ervan. In tegenstelling tot de literatuurgegevens (Rotz et al., 2003; Hogeveen et al., 2004), was de
13
kostprijs volgens de ondervraagde veehouders geen obstakel om te investeren in de robot zolang de
robotcapaciteit optimaal gebruikt werd. Wanneer er te weinig koeien zijn, wordt de robot onvoldoende
gebruikt en wanneer er te veel zijn, is het aantal melkbeurten per koe per dag te laag waardoor de
positieve invloed op de melkproductie teniet gedaan wordt.
Uit de literatuur bleek dat één van de grootste voordelen van de melkrobot de daling van de werkdruk
was (de Mol en Ouweltjes, 2001; Rotz et al., 2003; Svennersten-Sjaunja en Petterson, 2008). Ook in
deze studie kwam dit naar voor. De ondervraagde veehouders vonden het interessant dat ze zich
meer konden toeleggen op hun andere taken en dat hun sociaal leven een stuk minder afhankelijk
werd van vaste melktijden. Dat de administratie en het opvolgen van de gegevens via de computer
veel tijd in beslag neemt, werd tegengesproken. De boeren die een melkrobot installeren zijn meestal
ook moderne veehouders die relatief goed met de hedendaagse informatica overweg kunnen. De
talrijke data die via de computer kunnen worden opgevraagd, vormden trouwens een belangrijke bron
van snel beschikbare informatie die het management van het bedrijf zeker ten goede kwam volgens
de literatuur (Devir et al., 1993; de Mol en Ouweltjes, 2001; Wagner-Storch en Palmer, 2003) en de
ondervraagde landbouwers. Er zijn echter geen exacte cijfers beschikbaar over hoeveel tijd
gespendeerd wordt aan administratie en controle, waardoor bovendien niet kan gecontroleerd worden
of de omschakeling een impact had op de rendabiliteit van het bedrijf. Het feit dat de veehouders
minder in contact staan met hun dieren, werd door geen van hen als een nadeel gezien. Volgens
Devir et al. (1993) kan men doordat er minder voeling is, minder snel ingrijpen waar dit eventueel
nodig zou zijn. De veehouders zijn echter de mening toegedaan dat ze, door dagelijks meermaals
door de stal te lopen en door het nauwkeurig opvolgen van de beschikbare gegevens, genoeg
informatie hebben om een gepast management in te stellen en het eventueel aan te passen. In deze
studie werd niet gevraagd naar de prevalentie van ziekten, dierenartskosten of het opruimen van
koeien. Dit zou een inzicht geven over de werkelijke situatie op het bedrijf, en niet enkel hoe de
veehouder dit ervaart.
Volgens verschillende auteurs (Klungel et al., 2000; Hogeveen et al., 2001; Rotz et al., 2003; Wiking
et al., 2006) zorgde het gebruik van de melkrobot voor een daling van het vet- en eiwitgehalte. Slechts
twee van de zes ondervraagde personen gingen volledig met deze stelling akkoord. Bij één van deze
twee ging de daling gepaard met een stijging van melkproductie, bij de andere bleef de melkproductie
relatief stabiel. Bij de vier andere veehouders was er nauwelijks verschil merkbaar in vet- en
eiwitgehaltes. Uit deze studie komt er voor het vet- en eiwitgehalte dus een minder eenduidig
antwoord naar voor dan uit de literatuur.
Wat betreft het aantal melkbeurten per dag was er bij de landbouwers nogal wat spreiding merkbaar,
gaande van 2,1 tot 2,9 melkbeurten per 24 uur. Volgens de Koning en Rodenburg (2004) ligt het
gemiddelde aantal melkbeurten tussen de 2,5 en 3. Deze cijfers geven aan dat de robot niet op alle
bedrijven optimaal gebruikt wordt. Algemeen wordt aangenomen dat door de vrijwillige vorm van
melken, het aantal melkbeurten per dag gevoelig stijgt, waardoor ook de gemiddelde melkproductie
verhoogt (Hogeveen et al., 2001; de Koning en Rodenburg, 2004). Op enkele bedrijven bleek dat een
hoger aantal melkbeurten per dag overeenkwam met een hogere melkproductie per dier. Dit was
14
echter niet op alle ondervraagde bedrijven zo. Bij de helft van de ondervraagde veehouders was er
slechts een kleine stijging van de melkproductie merkbaar. Slechts één van de zes ondervraagde
personen merkte over de volledige lactatieduur een duidelijke toename van de melkproductie. Eén
veehouder beweerde dat de koeien op zijn bedrijf minder naar de robot kwamen door het verzadigde
gevoel omwille van het hoge zetmeelgehalte in de maïs. Hierover zijn in de literatuur echter geen
gegevens terug te vinden.
Het kiemgetal van de melk steeg volgens de veehouders licht. Dit wordt ook bevestigd in de literatuur
(Rotz et al., 2003; Salavuo et al., 2005) en werd verklaard door de verhoogde kans op aanhechting en
vermeerdering van bacteriën in het AMS. Door twee veehouders uit onze studie werd aangehaald dat
er bij robotmelken minder controle mogelijk is op hoe proper de uiers zijn en hoe goed de spenen
worden gereinigd. Omdat in deze studie geen specifieke kiemgetalgegevens gevraagd werden, is dit
moeilijk te controleren. Op de ondervraagde bedrijven werd echter geen melding gemaakt van
kiemgetalproblemen waarvoor specifieke maatregelen nodig waren, zodat we veronderstellen dat het
kiemgetal niet noemenswaardig veranderd was na de omschakeling.
De perceptie van de veehouders over de tepelconditie strookt met de literatuur (De Vliegher et al.,
2003), er werd namelijk geen negatieve invloed vastgesteld. Men baseerde zich wel enkel op visuele
waarnemingen zodat hieruit geen definitieve besluiten mogen getrokken worden. Zoals hoger vermeld
verklaarde één veehouder dat de melkrobot zelfs een positief effect had op de speenconditie door het
blindmelken tegen te gaan, al wordt dit in de literatuur niet bevestigd. Uit dit preliminaire onderzoek op
Vlaamse bedrijven bleek bovendien dat de invloed van het AMS op het celgetal en de prevalentie van
mastitis verschilt van bedrijf tot bedrijf en niet overschat mag worden. Zoals in de literatuur beschreven
wordt (Rasmussen et al., 2002; de Koning et al., 2004), was er een stijging van het tankmelk-celgetal
en was er enkel in de overgangsperiode een stijging van het aantal gevallen van (sub)klinische
mastitis waarna dit aantal terug normaliseerde tot het oorspronkelijke niveau na een
aanpassingsperiode. Er dient echter rekening gehouden worden met het feit dat slechts één van de
veehouders over MPR-gegevens beschikte. Aangezien er ook twee boeren waren die MPR nog nooit
hadden gebruikt, en drie boeren die ervan waren afgestapt, is het bijzonder moeilijk om deze
gegevens objectief te interpreteren en te vergelijken met de gegevens uit de literatuur. Bij slechts één
veehouder was er een stijging van het aantal gevallen van subklinische en klinische mastitis. Dit komt
dan weer overeen met wat Klungel et al. (2000) concludeerden. Deze auteurs waren van mening dat
er een stijging was van de mastitisgevallen doordat één robot 50 tot 60 verschillende koeien melkt. Op
deze manier is het mogelijk dat kiemen makkelijk van de ene koe op de andere worden overgedragen.
Op alle onderzochte bedrijven waren de koeien meestal zeer rustig tijdens het melken. Dit kan
indicatief zijn voor het feit dat melken met de melkrobot op deze bedrijven geen extra stress voor de
koeien geeft, wat overeenkomt met de bevindingen van Hopster et al. (2002) Het welzijn van koeien
is onder praktijkomstandigheden echter moeilijk objectief te meten. In deze studie werd enkel aan de
veehouders gevraagd hoe zij het welzijn van hun dieren ondervonden, wat zeker een subjectieve
weergave is van de realiteit.
15
6. CONCLUSIE
Aan het gebruik van de melkrobot zijn zowel voor- als nadelen verbonden. Uit deze studie komt naar
voor dat niet alle argumenten die in de literatuur worden aangehaald ook daadwerkelijk in de praktijk
zo door de veehouders ervaren worden. Sommige zaken werden door de boeren unaniem bevestigd,
zoals de daling van de werkdruk. Bij andere onderwerpen, zoals de gestegen melkproductie of het
gedaalde vet- en eiwitgehalte, was er meer variatie in de antwoorden en strookte de opinie van de
veehouders minder met wat hierover in literatuur verschenen was. In het algemeen waren de
ondervraagde veehouders in deze studie uitermate tevreden over de omschakeling van een
conventioneel naar een automatisch melksysteem en zouden ze andere melkveehouders in
gelijkaardige situaties adviseren om ook te investeren in de melkrobot.
De negatieve aspecten, die niet door de bevraagde veehouders worden aangehaald maar wel in de
literatuur beschreven worden, kunnen we op basis van deze beperkte studie noch ontkennen noch
minimaliseren. We dienen een genuanceerd beeld te behouden van het gebruik van de melkrobot,
waarbij we zowel de voordelen als de nadelen kritisch moeten blijven beschouwen.
In dit onderzoek werden slechts een beperkt aantal bedrijven onderzocht en was de doelstelling een
globaal beeld te krijgen over hoe de veehouder het gebruik van de melkrobot ervaart, zonder dat er
conclusies worden getrokken omtrent de specifieke werking van de robot zelf. We wilden aan de hand
van enkele getuigenissen een eerste zicht krijgen op de perceptie van de voor- en nadelen van het
automatisch melken. Verder en meer uitgebreid onderzoek moet uitwijzen of deze perceptie ook te
staven valt met exacte cijfers.
7. LITERATUURLIJST
de Koning K. en Rodenburg J. (2004). Automatic milking: State of the art in Europe and North
America. Internetreferentie: http://www.automaticmilking.nl/Symposium/Science/Papers/0.0-1.pdf
de Mol R.M. en Ouweltjes W. (2001). Detection model for mastitis in cows milked in an automatic
milking system. Preventive Veterinary Medicine 49, 71-82.
Devir S., Huirne R.B.M., Ipema A.H., Renkema J.A. (1993). A new dairy control and management
system in the automatic milking farm: Basic concepts and components. Journal of Dairy Science 76,
3607-3616.
De Vliegher S., Laevens H., Barkema H.W., Opsoper G., Hemling T., de Kruif A. (2003). Short-term
effect of transition from conventional to automated milking on teat skin and teat end condition. Journal
of Dairy Science 86, 1646-1652.
Dohoo I.R., Meek A.H. (1982). Somatic cell counts in bovine milk. Canadien Veterinary Journal 23,
119-125.
Elbers A.R.W., Miltenburg J.D., De Lange D., Crauwel A.P.P., Barkema H.W., Schukken Y.H. (1998).
Risk factors for clinical mastitis in a random sample of dairy herds from the southern part of The
Netherlands. Journal of Dairy Science 81, 420-426.
16
Hagen K., Langbein J., Schmied C., Lexer D., Waiblinger S. (2005). Heart rate variability in dairy cows
– influences of breed and milking system. Physiology & Behavior 85, 195-204.
Hogeveen H., van der Vorst Y., de Koning K., Slaghuis B.A. (2001). Concept and implications of
automatic milking. 25e Symposium sur les bovins laitiers, October 17th, St-Hyacinthe, Québec. p. 3-5.
Hogeveen H., Heemskerk K., Mathijs E. (2004). Motivations of Dutch farmers to invest in an automatic
milking system or a conventional milking parlor. Internetreferentie:
http://www.automaticmilking.nl/Symposium/Science/Papers/1.1-2.pdf
Hopster H., Bruckmaier R.M., Van der Werf J.T.N., Korte S.M., Macuhova J., Korte-Bouws G., van
Reenen C.G. (2002). Stress responses during milking; comparing conventional and automatic milking
in primiparous dairy cows. Journal of Dairy Science 85, 3206-3216.
Jacobs G. (2007). Acceptatie melkrobot groeit explosief in Nederland in tegenstelling tot Duitsland en
België. Internetreferentie: http://www.agridirect.nl/nieuws/archief_5-2007.php
Klungel G.H., Slaghuis B.A., Hogeveen H. (2000). The effect of the introduction of automatic milking
systems on milk quality. Journal of Dairy Science 83, 1998-2003.
Rasmussen M.D., Bjerring M., Justesen P., Jepsen L. (2002). Milk quality on Danish farms with
automatic milking systems. Journal of Dairy Science 85, 2869-2878.
Rotz C.A., Coiner C.U., Soder K.J. (2003). Automatic milking systems, farm size, and milking
production. Journal of Dairy Science 86, 4167-4177.
Salavuo H., Ronkainen P., Heina A., Suokannas A., Ryhanen E. (2005). Introduction of automatic
milking system in Finland: effect on milk quality. Agricultural and Food Science 14, 346-353.
Svennersten-Sjaunja K.M. en Pettersson G. (2008). Pros and cons of automatic milking in Europe.
Journal of Animal Science 86, 37-46.
Wagner-Storch A.M. en Palmer R.W. (2003). Feeding behavior, milking behavior, and milk yields of
cows milked in a parlor versus an automatic milking system. Journal of Dairy Science 86, 1494-1502.
Wiking L., Nielsen J.H., Bavius A.-K., Edvardsson A., Svennersten-Sjaunja K. (2006). Impact of
milking frequencies on the level of free fatty acids in milk, fat globule size, and fatty acid composition.
Journal of Dairy Science 89, 1004-1009.
Wiking L. en Nielsen J.H. (2007). Effect of automatic milking systems on milk quality. Journal of
Animal and Feed Sciences 14, 108-116.
17
8. BIJLAGE
BIJLAGE I: VRAGENLIJST
Algemene bedrijfsgegevens
Hoeveel koeien melkt u?
Hoeveel liter bedraagt uw quotum?
Maakt u gebruik van het MPR-systeem voor het controleren van uw melkgegevens?
Voor de omschakeling
Welk systeem gebruikte u voorheen?
Wat was uw gemiddeld tankmelk-celgetal?
Hoeveel uren per dag spendeerde u vroeger in melkstal?
Kwamen de koeien makkelijk naar binnen voor het melken?
Omschakeling
Welke firma heeft de melkrobot geïnstalleerd en waarom? Speelde het financiële
aspect hier een belangrijke rol of waren er nog andere motieven?
Is er veel verandering nodig geweest in de stal zelf?
In welk jaar heeft u de melkrobot geïnstalleerd?
Hoeveel maar per dag worden de koeien gemiddeld gemolken?
Komen de koeien gemakkelijk naar de robot of is er nog veel opjagen nodig? Bij
hoeveel koeien? Hoeveel maal per dag?
Staan de koeien stil tijdens het melken?
Hoeveel uren per dag of per week bent u bezig met het bekijken van de data van de
melkrobot?
Hoeveel bedraagt het celgetal van de melk nu? Is dit meer of minder dan voorheen?
Is het celgetal altijd hoger/lager dan vroeger?
Hoeveel bedraagt het kiemgetal van de melk nu? Is dit hoger of lager dan voorheen?
Is het kiemgetal altijd hoger/lager dan vroeger?
Hoeveel bedragen het vet- en eiwitpercentage van de melk? Zijn deze hoger of lager
dan voorheen? Zijn ze altijd gestegen/gedaald?
Hoeveel is de gemiddelde melkproductie van de koeien? Is deze gestegen of gedaald
in vergelijking met vroeger? Is het altijd hoger/lager?
Welk percentage van de koeien heeft er eelt op de slotgaten? Is dit meer of minder
dan vroeger?
Gebeurt het vaak dat er problemen optreden met de robot zodat het melkproces niet
naar behoren verloopt
18
Eigen ervaring
Waarom wou u overschakelen van een conventioneel melksysteem naar een
melkrobot? Hebben collaga-veehouders hier een invloed op gehad?
Bent u tevreden over de robot? Waarom wel/ waarom niet?
Vindt u het nog steeds een verantwoorde investering?
Vindt u het feit dat er relatief meer tijd in administratief werk kruipt, nadelig?
Vindt u dat sinds u met de melkrobot werkt dat u zelf minder controle hebt over het
“melkgebeuren”? Ervaart u dit als nadelig?
Zijn er nog andere voor- of nadelen die hierboven nog niet vermeld werden?
Hoe zit het met u algemene tevredenheid over de melkrobot ? Zou u het aan andere
veehouders aanraden om hierin te investeren? Waarom wel/ waarom niet?