Van Vipbaby tot veelzijdige inventieve peuter · Van Vipbaby tot inventieve peuter 7 1 Pedagogisch...
Transcript of Van Vipbaby tot veelzijdige inventieve peuter · Van Vipbaby tot inventieve peuter 7 1 Pedagogisch...
-
Van Vipbaby tot veelzijdige
inventieve peuter
beleidscahier nummer 5november 2010
onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
school van de Vlaamse Gemeenschap
school van de Vlaamse Gemeenschap
school van de Vlaamse Gemeenschap
respectvol
verdraagzaam
mondig
positief kritis
ch
leergierig
verantwoord
elijk
geëngageerd
sociaal
zelfstandig
creatief
Meervoudige talentenontwikkeling in de voorschoolse en buitenschoolse opvang en de eerste kleuterklas
-
4
-
5Van Vipbaby tot inventieve peuter
Woord vooraf
Geen enkel kind komt op deze wereld als een onbeschreven blad. Jonge ouders worden al vrij snel ge-confronteerd met het eigen temperament en karakter van hun baby. Een kind ontwikkelt zich op velerlei manieren. Vanuit een onuitputtelijke bron van fantasie verkent het spelend zijn nabije wereldje. Om al zijn talenten te kunnen ontplooien moet het zich goed in zijn vel voelen (welbevinden) en geboeid bezig kunnen zijn (betrokkenheid).
De eerste levensjaren zijn erg belangrijk voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid, want net dan wordt het zelfbeeld gevormd. Het IK- gevoel komt pas tot ontwikkeling door confrontatie met de beelden die hun ouders en anderen zich over hen vormen. Voor heel wat kinderen is de voorschoolse opvang de eerste plaats waar die confrontatie plaatsvindt.
In ‘De blik van de Yeti’ stelt prof. dr. Michel Vandenbroeck (UGent - Vakgroep Sociale Agogiek) dat het op-bouwen van identiteit en zelfbeeld gelijk staat aan het schrijven van een eigen verhaal. Elke ‘warme’ profes-sionele begeleider moet dus steeds rekening houden met het feit dat elk kind ‘anders’, uniek is en dus zijn eigen talentenverhaal heeft en bijgevolg een andere aanpak vereist. Men moet dus steeds uitgaan van de verschillen tussen kinderen vanuit een diepgaand respect voor de eigenheid van elk kind.
In het Memorandum 2009 van het GO! hebben we dan ook aangestipt dat het curriculum van de talent-ontwikkeling al zou moeten starten in de voorschoolse opvang, omdat we net daar al het verschil kunnen maken. Veel interesses, talenten en competenties kunnen daar reeds herkend èn erkend worden. In de voorschoolse kinderopvang is de klemtoon de voorbije jaren dan ook steeds meer verschoven van loutere kinderoppas naar opvang èn opvoeding van jonge kinderen. Het (ver)zorgende element heeft nog altijd zijn plaats – ook in onze leerplannen voor het 7e jaar Kinderzorg – maar het pedagogisch-didactische aspect krijgt nu meer aandacht.
Inzetten op kwaliteitsvolle kinderopvang impliceert dus ook maximaal investeren in kwalitatieve opleidingen voor de professionals die het dagelijks op de werkvloer moeten waarmaken.
Om talenten te ontdekken willen wij tal van acties ondernemen. We willen heel divers kijken naar kinderen; we trachten een persoonlijk portret te maken: we gaan uit van de interesses en drijfveren van het kind; en we kijken door de bril van de ouders. Ook zij kunnen immers nog meer inzetten op de waarde van de talen-ten, zodat hun kinderen veel succes en geluk kunnen vinden als ze gestimuleerd en gesteund worden in de dingen die bij hen passen.
Maar de ontdekkingstocht die we samen ondernemen, begint eigenlijk al vòòr de kleuterklas, in de kinderop-vang. Vandaar de titel van dit cahier: ‘Van Vipbaby tot Veelzijdige Inventieve Peuter’.
Raymonda Verdyck afgevaardigd bestuurder
1 Deze standpunten kwamen tot stand tijdens het World Café van de regionale con-tactdag Oost-Vlaanderen (Denderleeuw) (zie inleiding).
-
6
Inhoud
Woord vooraf
‘Tien op tien voor talenten!’ - Ann Neetens & Jo Lebeer ............................................... 7
1. Inleiding ................................................................................................................................................. 7
2. Maar hoe begin ik eraan? ..................................................................................................................... 8
3. Gebeurt de ontwikkeling vanzelf of moet deze gestimuleerd worden .................................................. 8
4. Mediatie nader bekeken ...................................................................................................................... 10
5. Veranderingen en aanpassingen blijven elkaar opvolgen ................................................................... 15
Verder lezen ............................................................................................................................................... 16
1. Een beeld van een kind - CEGO ......................................................................................... 17
2. Inspelen op talige talenten bij jonge kinderen - Machteld Verhelst ................. 23
3. Ouderparticipatie, dé onmisbare schakel in het werken aan de talentenontwikkeling van jonge kinderen - Anne Moisson ............................ 28
4. Vanuit (door de leraar) zelfgemaakte digitale prentenboeken inspelen op het talentenverhaal van kinderen - Kurt Klynen .................................................. 31
5. Muzische en sensomotorische talentenontwikkeling bij baby’s en peuters - Yves Bondue & Mieke Syryn ...................................................... 33
6. Kansarmoede en talentenontwikkeling - Lieven Verlinde ..................................... 35
7. Peuterpuberteit - Andries Valcke ....................................................................................... 40
8. De talenten van de warme professional - prof. dr. Jan Peeters ......................... 46
9. Opleidingen voor de professionals - Leen Rosiers ................................................... 50
10. Het bredeschoolverhaal in de buitenschoolse kinderopvang - MietDurnez&SofieGervoyse(ExpertisecentrumBredeSchool Vlaanderen) - Sigrid De Vuyst & Tineke Vansteenkiste (GO!) ............................... 52
-
7Van Vipbaby tot inventieve peuter
1 Pedagogisch medewerker 2 Arts, docent aan de Universiteit Antwerpen, coördinator van INCENA, Project voor inclusie en leerbevordering3 Triple P: Positive Parenting Programme
1. Inleiding
In dit cahier getuigen diverse auteurs elk op hun ma-
nier en vanuit hun invalshoek over hun ervaringen en
inzichten betreffende de talentenontwikkeling van
baby’s en peuters. Allen ondersteunen ze de visie
ontwikkeld rond ‘Een open blik op talenten’ via een
inspirerende tekst of een korte beschrijving van een
workshop.
De inhouden van deze bijdragen refereren aan een
doelgericht proces in de kinderopvang en de peu-
terklas. Centraal in dit proces staat een positief
‘taal’verhaal: taal is meteen de toegangspoort van
elk artikel.
Nieuwe projecten, zoals het Triple P-programma3,
ondersteunen ook deze visie.
Het is hierbij de bedoeling een beroep te doen op de
talenten van jonge kinderen om zo hun leerproces-
sen te kunnen optimaliseren. Het is cruciaal dat elke
begeleider van jonge kinderen een goede mediator
tracht te worden en veel belang hecht aan een doel-
gerichte interactie in een stimulerende leeromge-
ving. De positieve stroom tussen alle participanten
(ouders, kinderverzorgers, leerkrachten, …) heeft
een duidelijke impact op het gedrag van de jonge
kinderen.
‘Tien op tien voor talenten!’
Ann Neetens1 & Jo Lebeer2
Gebruik welk talent je maar bezit.
De bossen zouden wel heel stil worden,
Als daar alleen maar de vogels zouden zingen,
Die het mooiste zingen.
H. Van Dyke
-
8
2. Maar hoe begin ik eraan?
Ja, mijn kind moet zich goed gedragen!
Kinderen die positief opgevoed worden, voelen
zich prettiger. Ouders die positief opvoeden,
genieten meer van het ouder zijn. Dat is weten-
schappelijk bewezen. Triple P ontwikkelde 17
gouden tips. Ze helpen ouders om positief ge-
drag te stimuleren en op een niet-kwetsende
manier om te gaan met ongewenst gedrag.
(Hilde Weekers, trainer bij Triple P.)
In een positieve opvoeding geven we veel aandacht
aan ‘gewenst’ gedrag. De kunst is om oog te hebben
voor alle gedragingen, groot en klein, die je graag bij
je kind ziet. Kinderen moeten de kans krijgen om te
leren hoe zich te gedragen. Wanneer kinderen vol-
doende aandacht krijgen voor de dingen die ze goed
doen, willen ze dat gedrag vaker tonen. Zo vermijd je
ook ongewenst gedrag. Je kind wordt zelfstandiger
en leert verantwoordelijkheid te nemen.
Gouden tips
Het Triple P – programma gebruikt 17 gouden tips4
om ouders en andere begeleiders te helpen met het
opvoeden. Enkele tips ter illustratie.
•Tip1:Geefcomplimentjes “Kinderen en volwassenen krijgen graag compli-
mentjes. Ze stimuleren je om door te gaan en ge-
ven je een goed gevoel. Kijk eerst naar wat goed
gaat bij je kind en beslis als ouder of jij het gedrag
ook goed vindt. Dan kun je er complimentjes voor
geven.”
•Tip2:Spreeklichaamstaal “Gewenst gedrag aanmoedigen kun je ook op
een non-verbale manier doen: via een glimlach,
een knipoog, een schouderklopje of door je duim
op te steken. Het zijn allemaal manieren die je kin-
deren leuk vinden.”
•Tip3:Planboeiendeactiviteiten “Als kinderen geboeid en aandachtig bezig zijn,
leren ze zelfstandig te zijn en zijn ze minder ge-
neigd ongewenst gedrag te vertonen. Voorzie dus
voldoende speelgoed en activiteiten voor je kind,
zowel thuis als wanneer je buitenshuis bent. Speel-
goed en activiteiten hoeven niet duur te zijn. Als
ouder moet je je kind wel even op weg helpen.
Door je kind daarna af en toe even aandacht te ge-
ven en iets te vragen over zijn spel, zorg je ervoor
dat je kind geboeid en zelfstandig bezig blijft.”
3. Gebeurt de ontwikkeling van-zelf of moet deze gestimuleerd worden?
Het lijkt erop dat een kind vanzelf ontwikkelt, door
het gewoon positieve aandacht, liefde, bescherming
en voeding te geven. Maar dat is niet zo. De hersen-
ontwikkeling stopt niet bij de geboorte, maar dan
begint het eigenlijk pas. De zenuwbanen maken na
de geboorte ontelbare verbindingen. Dat gebeurt
niet zomaar chaotisch. Zelfs de uitdrukking van de
genen wordt mee bepaald door de activering door
de omgeving. Babyhersenen zijn geen voorgepro-
grammeerde Zwitserse zakmessen, zegt de ontwik-
kelingspsycholoog Karmiloff-Smith.
De ontwikkeling van de hersenen hangt dus af van
een affectieve en stimulerende relatie met de opvoe-
ders5. We merken pas hoe dit ‘natuurlijke’ proces
eigenlijk niet zo vanzelfsprekend is, wanneer die
vroege band met mensen in de omgeving verstoord
verloopt of in extreme gevallen ontbreekt. Iedereen
kent het extreme voorbeeld waarbij kinderen groot
werden terwijl ze verstoken bleven van elk mense-
lijk contact. Het bekendste voorbeeld is ‘L’enfant
sauvage’ dat door de 18de-eeuwse arts Itard werd
opgevoed nadat het tien jaar lang in het bos was
opgegroeid. Ook in deze eeuw en zelfs nog recent
zijn er zulke gevallen gevonden. Ze hebben alle ge-
meenschappelijk dat de specifiek menselijke ontwik-
kelingsstappen ontbreken en slechts met heel veel
moeite, of soms niet, kunnen verworven worden. Er
was geen taalontwikkeling, geen betekenis- en be-
gripsvorming en ook motorisch was er een slechte
ontwikkeling. Ze konden wel zichzelf redden, maar
deden dat zoals dieren dat doen. Moderne voor-
beelden van ‘enfants sauvages’, die in toenemende
mate een sociaal en ethisch probleem vormen, zijn
de zogenaamde ‘rioolkinderen’ die in grootsteden
opgroeien zonder ouderlijke leiding en ten prooi val-
len van criminaliteit en bendevorming.
De Israëlische psycholoog Reuven Feuerstein
noemt dit een toestand van culturele deprivatie: het
verstoken zijn van de mediatie van de eigen cultuur.
Feuerstein weet waarover hij spreekt; hij baseerde
zijn theorie met de ingewikkelde naam ‘structu-
4 Hilde Weekers: 17 gouden tips bij Triple P. 5 Zie o.a. de theorie van Stanley Greenspan en Colwyn Trevarthen
-
9Van Vipbaby tot inventieve peuter
rele cognitieve modificeerbaarheid en gemedieerde
leerervaring’ op zijn ervaringen in de vluchtelingen-
kampen na de tweede wereldoorlog. Velen van de
overlevende kinderen waren door de oorlogsellende
totaal ontworteld. Ze vertoonden vaak een enorme
leerachterstand en velen van hen waren niet ge-
schikt voor gewoon onderwijs. Op gewone IQ testen
deden ze het veelal slecht. De parallel met heden-
daagse toestanden is makkelijk te maken.
Modificeerbaarheid is volgens Feuerstein het ver-
mogen zich aan te passen aan veranderende om-
standigheden. Mensen worden door de stimuli van-
uit de omgeving gemodificeerd.
Zaterdag 28 november 2009, 6 uur ‘s morgens!
Een berichtje! Snel neem op!! … Ben papa geworden
… gezonde zoon … Stig … mama stelt het goed…
Johan en Veronique.
Een immens gevoel van geluk overvalt me! Ik ben
nu officieel oma. In een wip stijgt mijn energiepeil.
Mogen we op bezoek? Wanneer vertrekken we? Oh
… nog wachten tot vanmiddag 2 uur.
Een wonder, de geboorte van je eerste kleinzoon.
De zoon van je oudste zoon. De kans om de ont-
wikkeling van een klein wezentje te kunnen volgen
van dichtbij. Stig zal in zijn eigen tempo en met zijn
eigen leerpotentieel aan het grote avontuur begin-
nen. Ouders, grootouders en verzorgers zullen hem
helpen om zich zo goed mogelijk te integreren in de
familie en de gemeenschap en om optimaal te func-
tioneren.
Er zijn verschillende manieren waarop kinderen leren.
De eerste is de pure blootstelling aan stimuli van de
omgeving. Iedereen leert door gewone directe er-
varing. Kinderen leren het meest door nabootsing,
gewenste zowel als ongewenste dingen. De tweede
manier van leren - en een specifiek menselijke vorm
van leren - is wat Feuerstein noemt de gemedieerde
leerervaring (Mediated Learning Experience, afgekort
MLE). Mediatie is een bepaalde manier van omgaan
met de andere zodat indrukken uit de omgeving beter
kunnen opgedaan, verwerkt en beantwoord worden.
Mediatie is de manier waarop de oudere generatie de
cultuur aan de jongere generatie overdraagt. Cultuur
wordt in de ruimste zin van het woord gebruikt: de
taal, de gebruiksvoorwerpen, het dagelijks leven, de
manieren van eten, de gewoontes, de sociale manier
van omgaan, de waarden, enz.
Ik til Stig op onder zijn armpjes en houd hem op
ooghoogte voor mij. Zachtjes spreek ik hem toe. Hij
kijkt naar mij en focust met open ogen! Er is con-
tact! De luttele seconden samen hebben voor mij
een heel belangrijke betekenis. Stig is welkom en wij
hebben elkaar voor de eerste keer kunnen begroe-
ten. Stig staat open om te leren via interacties met
mensen, incidenteel, ongepland en afhankelijk van
gebeurtenissen.
Het is door deze mediatie dat de “hogere” cognitie-
ve functies tot stand komen. Dit zijn bv. het vermo-
gen om te focussen, om te zoeken, om woorden te
geven aan gebeurtenissen, gevoelens, gedachten,
dingen; om te vergelijken, verbanden te leggen, lo-
gische besluiten te kunnen trekken, te plannen, pro-
blemen op te lossen, het standpunt van een ander
te begrijpen, enz.
Het is onder invloed van voldoende gemedieerde
leerervaring dat kinderen in staat worden zich beter
aan te passen aan veranderende omstandigheden
en kunnen leren.
Elke cultuur medieert in meerdere of mindere mate.
De ‘bushman’ die zijn zoon toont hoe hij een speer
maakt, medieert ook een stuk cultuur en legt de ba-
sis van de cognitieve ontwikkeling. MLE wijst niet
zozeer op de inhoud van wat wordt overgebracht,
dan wel op de wijze van overbrengen.
Taal is de basis van de denkontwikkeling, en medi-
atie is de basis van taal. We zien in gezinnen waar
vaak met elkaar gesproken wordt, dat de cognitieve
ontwikkeling vaak beter verloopt, en ook het omge-
keerde.
Het bredeschoolverhaal in de buiten-schoolse kinderopvang6
De scholen van het GO! onderwijs van de
Vlaamse Gemeenschap beogen, naast on-
derwijs, ook de ontwikkeling van de gehele
persoonlijkheid van alle leerlingen. Omdat
we van GO! scholen gezondheidsbevorde-
rende scholen willen maken, levert het GO!
reeds sinds 2005 aanzienlijke inspanningen
voor het gezondheidsbeleid.
Scholen zijn echter niet als enige verant-
woordelijk om te werken aan de brede ge-
zondheid van kinderen en jongeren. Onder
6 Tekst uit het cahier van Sigrid De Vuyst en Tineke Vansteenkiste Gezondheidsbeleid GO! Expertisecentrum Brede School Vlaanderen
-
10
het mom “vele handen maken lichter (en be-
ter) werk”, ontmoeten verschillende partners
elkaar in de brede school. Deze partners
werken allen rond een gemeenschappelijk
doel: de brede ontwikkeling van kinderen,
jongeren en volwassenen, op school en in
de vrije tijd. Het GO! kan zich uiteraard hele-
maal vinden in deze doelstelling en maakte
van de ontwikkeling van zijn scholen tot
brede scholen, ook wel ‘de open scholen’
genoemd, een beleidsprioriteit binnen het
herijkt Algemeen Strategisch Plan.
Professor Pnina Klein kon experimenteel aantonen
dat ouders van kinderen die minder reageren vaak
hun kinderen minder mediatie geven. Zo ontstaat
de vicieuze cirkel: ouders antwoorden hun kinde-
ren minder, er is geen consistentie, er wordt gedaan
vooraleer gedacht wordt, er wordt minder uitgelegd.
Zij ontwikkelde o.a. het MISC programma (More In-
telligent & Sensitive Children) gebaseerd op de me-
diatiecriteria van Feuerstein.
In toenemende mate dreigt in moderne grootstad-
culturen de spontane mediatietraditie verloren te
gaan. Dit leidt tot verminderde modificeerbaar-
heid: er is een toename van ‘probleemkinderen’,
‘hoogsensitieve kinderen’, toename van ADHD en
autismespectrumstoornissen en andere gedrags-
en opvoedingsproblemen, en later een stijging van
de verwijzingen naar buitengewoon onderwijs. Dit
kan niet alleen genetisch verklaard worden.
Feuerstein verklaart dit door een mediatiegebrek:
ouders zijn minder ‘aanwezig’ bij hun kinderen (dit
heeft niets met de hoeveelheid tijd te maken), kin-
deren zijn meer blootgesteld aan allerlei prikkels;
het komt allemaal ongefilterd binnen. Door mediatie
worden prikkels gericht, veranderd, gefilterd en om-
gevormd, zodat het kind deze beter kan opnemen
,verwerken en beantwoorden. Dit proces kan niet
door een televisietoestel of robot worden overgeno-
men, er is echt een menselijke mediator nodig.
Kinderverzorgers, ouders of anderen, kunnen dus
een heel grote positieve (en helaas ook negatieve)
invloed uitoefenen op de ontwikkeling van het kind,
zowel de cognitieve als de emotionele ontwikkeling,
als de hersenontwikkeling.
Vandaar het belang dat in dit cahier wordt gehecht
aan de invalshoek van de mediatie.
Iedereen is van de wereld en de we-reld is van iedereen7.
Elk kind heeft recht op een veilige plek. Het
is een cruciale voorwaarde om later in zich-
zelf te geloven en op stevige benen mid-
denin de wereld te staan. Enkel zo kan zij/
hij eigen talenten en mogelijkheden ontwik-
kelen en ontdekken.
Buurtwerk 't Lampeke is een buurtwerking
in de Ridderbuurt in Leuven. De vzw werkt
rechtstreeks met de kansarme doelgroep. De
werking is expliciet afgestemd op mensen
van alle leeftijden die, om welke reden ook,
maatschappelijk kwetsbaar zijn of dat drei-
gen te worden. 't Lampeke wil kansarmoede
en sociale uitsluiting opmerken en doorbre-
ken en ondersteunt mensen door samen
met hen de problemen aan te pakken, door
samen met hen op weg te gaan. We streven
ooknaareensocialemix:armenrijkmoeten
elkaar beter leren kennen en samen dingen
doen. Zo ontstaan er verbindingen tussen
mensen én kansen om vooroordelen weg te
werken. Daarom zetten we - samen met an-
deren- ook onze schouders onder projecten,
die de buurt en de stad ‘beter’ maken.
4. Mediatie nader bekeken
Niet elke volwassene-kind interactie is een gemedi-
eerde leerervaring. Om te kunnen spreken van medi-
atie moet er aan bepaalde criteria voldaan worden.
Feuerstein definieert er twaalf, waarvan we hier de
zes belangrijkste kort toelichten.
Het eerste criterium is mediatie van intentionaliteit
en wederkerigheid: wanneer je met een kind bezig
bent, heb je een bepaalde bedoeling; je wilt iets le-
ren. De mediator zegt altijd wat zijn bedoeling is; hij
vestigt de aandacht op bepaalde stimuli, motiveert
het kind om mee te doen, laat zijn enthousiasme
zien. Wederkerigheid is het positieve antwoord dat
het kind hierop geeft. Je moet het kind meekrijgen.
Mediatie van intentionaliteit en wederkerigheid is
de basis van het ontwikkelen van het vermogen tot
aandacht geven en focussen, waar vele ‘moderne’
kinderen het zo moeilijk mee hebben.
7 Tekst uit het cahier van Lieven Verlinde
-
11Van Vipbaby tot inventieve peuter
Als ik interactief met Stigje bezig ben, probeer ik me
aan een aantal basisvoorwaarden te houden. Ik pro-
beer voldoende dichtbij hem te zijn en oogcontact tot
stand te brengen door onze ogen op gelijke hoogte te
brengen. Als ik merk dat de interesse van mijn klein-
zoon niet optimaal meer is, geef ik meer betekenis aan
de interactie en pas ik mijn mediatie aan. Om zeker te
zijn dat Stig niet enkel globaal begrijpt, zorg ik ervoor
dat ik duidelijke en specifieke instructies geef die ik on-
middellijk kan evalueren.
We spelen tientallen keren hetzelfde piepspelletje en
ik geef de voorkeur aan het herhalen van ‘piep’ vanuit
één en dezelfde kant tot hij het spelletje kent. Daarna
wissel ik af en hebben wij samen dolle pret door de
nieuwe uitdagingen van hetzelfde spelletje. Stig anti-
cipeert ook na een aantal keren en dat maakt het nog
veel plezieriger voor beiden. We spelen een spel en
zorgen ervoor dat er wederkerigheid en betrokkenheid
is tijdens deze interactie: aanpassing van taal, spraak,
lengte van het woord, woordenschat, snelheid, into-
natie en ritme.
Het tweede criterium heet mediatie van overstij-
ging (transcendentie): wat je hier-en-nu zegt en
doet, overstijgt de onmiddellijke bevrediging van de
behoefte. Als je een luier ververst, ga je spontaan
praten, glimlachen, bv. met de voetjes of handjes
spelen en benoemen. Dat doen we vanzelf, maar
we doen dat ook met een bijbedoeling; ondertus-
sen leer je je kind van alles. Als we aan tafel zitten,
eten we niet alleen om onze honger te stillen, maar
praten we ook over van alles, ook met de kinderen.
De radio en televisie gaan uit en we focussen op de
interactie.
Op het verzorgingskussen heb ik de mooiste momen-
ten met Stig beleefd. Het is een feest om hem te kun-
nen verzorgen en te merken dat hij dat hoopje in zijn
pamper ook echt wel kwijt wil. Eerst was er enkel oog-
contact bij dit waardevol moment. Stilaan werden die
momenten gebruikt om te zingen, te sporten of zich
groot te maken. De kracht van mijn kleinzoon bepaalt
de soort van oefeningen en het ritme waarin we sa-
menwerken. Op dit moment staat Stig met een beetje
hulp op zijn benen. Hij maakt zich zo mogelijk nog gro-
ter en kraait van plezier. Ik veronderstel dat het een
fantastisch gevoel moet geven als je de eerste keren
op je eigen benen kan staan!!
De talenten van de warme professio-nal8
Welke competenties heeft een kindbegelei-
der nodig?
Democratische professionaliteit
Democratische professionaliteit voor de be-
roepen waar gewerkt wordt met jonge kin-
deren is gebaseerd op een aantal gezamen-
lijke waarden en betekenisverleningen.
– Openstaan voor dialoog, vanuit een con-
frontatie van meningen naar gezamenlijke
oplossingen durven zoeken.
– De bereidheid tot dialoog, niet als een
uitwisseling van ervaring, maar als een
proces van transformatie, waarbij de pro-
fessional het risico durft te nemen de con-
trole over het uiteindelijke resultaat dat hij
wil bereiken, te verliezen.
– In staat zijn tot kritisch denken. De profes-
sional moet een kritische houding aan de
dag leggen ten aanzien van manieren van
werken en systemen die als universeel en
tijdloos worden ervaren.
Het derde criterium is de mediatie van betekenis:
het kind wordt voortdurend blootgesteld aan allerlei
prikkels. Die zijn op zich neutraal, totdat de mediator
er een bepaalde betekenis aan geeft. Deze is meer
dan de betekenis van het voorwerp zelf. Een gezicht
is een gezicht, maar een glimlachend gezicht straalt
blijdschap en goedkeuring uit; het krijgt betekenis.
We leven in een wereld vol betekenissen: gebaren,
symbolen, gebruiken, manieren van doen, emoties,
woorden, enz. Kinderen ontdekken deze betekenis-
sen niet vanzelf. Autistische kinderen hebben het
hier extra moeilijk mee. Volwassenen moeten de be-
tekenis van dit alles aan de kinderen mediëren. De
mediatie van betekenis is belangrijk om te begrijpen
dat dingen een waarde hebben die je niet kunt zien.
Dat leert je niet alleen respect voor die dingen, het
leert je ook een gerichtheid om te zoeken naar wat
verborgen is.
Een aardbei is een neutrale rode vrucht, maar wan-
neer ze op een taart ligt, die op een verjaardag
wordt opgegeten, dan krijgt ze een heel speciale
betekenis. Zo krijgen alle voorwerpen, gebeurtenis-
8 Tekst uit het cahier van Dr. Jan Peeters, Vakgroep Sociale Agogiek, Universiteit Gent en Coördinator Expertisecentrum Opvoeding en Kinderopvang (VJBK)
-
12
sen, woorden een bepaalde emotionele of culturele
betekenis, maar het moet er worden bijverteld. Het
volstaat dus niet allerlei prikkels aan te brengen, ze
moeten vooral betekenis krijgen. Zo leert een kind
een heleboel dingen omdat ergens een volwassene
daar betekenis aan geeft. Zelfs op het potje gaan
leer je door betekenisgeving.
Ik krijg de kans om mijn kleinzoon elke week te zien
groeien. Stilaan kan ik zijn omgeving zodanig organi-
seren dat ik de blootstelling aan prikkels kan mediëren
en de kwaliteit van zijn aandacht kan verbeteren. Ik zorg
dat voorwerpen opvallender gemaakt worden door ze te
laten bewegen, dat de kleuren helder en contrasterend
zijn en ik pas mijn stem aan in klank en melodie. Ook zijn
mama en papa kiezen en sorteren prikkels. Welke verha-
len gaan ze vertellen? Welke prenten tonen? Welk speel-
goed geven? Wat aan hun kind wel of niet vertellen?
Opleidingen voor de professionals:FLEX van kinderverzorger naar kleu-teronderwijzer9
Wat mij tijdens dit academiejaar is bijgeble-
ven zijn de vertelstages.
Het maken van de prenten, het maken van
de poppen, het zoeken naar de juiste mu-
ziek, het samenvoegen van dit alles tot een
geheel was zeer leuk. Hoe de kleuters rea-
geren tijdens het vertellen van het verhaal is
met geen woorden te beschrijven.
Stig is heel gevoelig aan visuele en auditieve prikkels en
geeft snel antwoorden op tactiele prikkels; zoals aanra-
king, voelen en dikke knuffels. Ik geniet samen met hem
van de warme, aangename fysische nabijheid. Hem in
de ogen kijken is één van de beste manieren om hem
gelegenheden tot focussen te geven. Onze geanimeer-
de gezichten en expressief gedrag, onze glimlach en
knuffels maken dat de sociale contacten tussen Stig en
mij stilaan veranderen in mediërende leerervaringen. In
de plaats van in te gaan op lukrake ontmoetingen met
verschillende prikkels uit de omgeving word ik een medi-
ator die een opvoedende rol vervult en die de aangebo-
den prikkels selecteert. Ik krijg de kans om te anticiperen
op prikkels vooraleer Stig ermee in contact komt.
Als ik Stigje beloon door hem mijn blij gezicht te to-
nen dan vertel ik er onmiddellijk bij waarom hij zo knap
is. Hij begrijpt dan wat de reden is van mijn enthou-
siasme.
De ontwikkelingen die Stig doormaakt tijdens het lezen
van een boekje zijn duidelijk te zien in zijn motorische
vaardigheden (de bladzijde grijpen en richting bepa-
len), zijn cognitieve vaardigheden (onthouden van con-
stante kenmerken, geheugen) en zijn persoonlijkheid
(geduldig volhouden tot de bladzijde verplaatst is).
Muzische en sensomotorische talen-tenontwikkeling bij baby’s en peuters
“De mens is van geboorte tot de dood- per
definitie-eenmuzischemens”(BjØrkvold)10
Praten over gevoelens, ideeën of ervarin-
gen is niet voor iedereen even gemakkelijk.
Voor sommigen kan het helpen om dit via
een alternatieve vorm van communicatie te
doen, waarbij men zich kan en mag uitdruk-
ken via de eigen talenten, via beeld-, zang-,
dans-, en muziektaal. Het is dan ook belang-
rijk deze talenten tijdig te ontdekken, die te
explorerenenactiviteitenteontwikkelenom
de taal te benutten die het beste past.
Sensomotorische talentenontwikkeling bij
jonge peuters - Een gaatje in de lucht. (Mie-
ke Syryn, Fiques).
In deze workshop is het uitgangspunt wer-
ken aan taalontwikkeling bij jonge peuters
vertrekkend vanuit beweging. De work-
shopbegeleider vertrekt vanuit bewegingen
om de taalontwikkeling te stimuleren bij de
jonge peuter. Naast beweging als muzische
taal komen andere muzische talen (muziek,
drama en beeld) geïntegreerd aan bod.
Muzische talentenontwikkeling bij baby’s en
peuters- Piep Kadul (en de Billenschudders).
(YvesBondue).Hierishetuitgangspunt:in-
spelen op de taalontwikkeling van jonge kin-
deren vertrekkend vanuit muziek, drama en
dans.
Als vierde criterium medieert de volwassene be-
kwaamheidsgevoel: wanneer hij het kind helpt tot
de ervaring te komen dat het iets kan, dat het ergens
succes in heeft, en het waarom van het lukken me-
9 Getuigenis van Joëlle uit tekst van het cahier van Leen Rosiers coördinator van het FLEX-project Erasmushogeschool Brussel
10 Leerlijn Muzische Vorming PBD GO! en fragment uit tekst van het cahier van Yves Bondue en Mieke Syrryn
-
13Van Vipbaby tot inventieve peuter
dieert, en ook positief bekrachtigt, bouwt het kind
het zo noodzakelijk bekwaamheidsgevoel op dat de
basis vormt van een goede “leerdispositie”, d.w.z.
een leerhouding, motivatie, ingesteldheid en de
basis cognitieve functies. Bravo zeggen, maar ook
met uitleg dus. Aanmoedigen van al wat het kind
bereikt heeft, al is het niet perfect. Mediatie van be-
kwaamheidsgevoelens schept de voorwaarden om
te slagen in een iets moeilijker stap, door het niet te
moeilijk, maar ook niet te gemakkelijk te maken.
Op een leuk knuffelmoment verkennen we Stigs eer-
ste knisperboekje, met felle kleuren en in verschillende
materialen. Na een aantal verkennende leesmomen-
ten, gaat hij zelf over tot het omdraaien van de bladzij-
den. Hij kijkt, grijpt met zijn twee handen en hoort de
verschillende geluiden die het knisperboekje afwisse-
lend maakt. Stig vindt boekjes lezen heel leuk en kan
zijn focus al gedurende geruime tijd aanhouden
Ik maak van het boekenplezier met het knisperboekje
een nieuw verhaal met een ander soort boekje. De
bladzijden van dit nieuwe boekje zijn hard en stevig en
kunnen een veelvoud van prikkels aanbieden: kleuren,
vormen, verschillende voelstoffen, een constante die
altijd terugkomt, …
Stig wordt ongelooflijk uitgedaagd tijdens het verken-
nen van dit nieuwe boekje. Hij focust en draait de blad-
zijden zelfstandig om in beide richtingen. Mijn verteltaal
is nu even bijkomstig want de controle over zijn eigen
handen slorpt voorlopig al zijn energie op.
Keer op keer zie ik dat hij bepaalde bewegingen beter
kan controleren. Ik vraag me af of ik als mama ook zo
verwonderd en uitbundig was bij het ontdekken van de
progressie die mijn eigen kinderen maakten. Ik beken
dat ik als oma veel meer transfers zie en ze doelbe-
wuster gebruik. De betrokkenheid en het welbevinden
van beide partijen zijn levendig aanwezig.
De voorkeur die Stig non-verbaal uit om met dit boekje
aan de slag te gaan, is voor mij een raadsel . Toch
houd ik daar rekening mee en zal ik hem de volgende
keer laten kiezen welk boekje hij wil lezen, omdat hij
een waardeoordeel heeft laten blijken.
Inspelen op talige talenten bij jonge kinderen11
Peuters prikkelen en al doende taal leren:
taalstimulering via doe-activiteiten
De kinderopvang is een ideale voedingsbo-
dem om op een heel natuurlijke manier te
werken aan taalvaardigheid. Taalvaardig-
heid is de vaardigheid om functionele bood-
schappen te begrijpen en zich te uiten in
communicatieve situaties. Als je taal zo kunt
gebruiken dat je er in concrete situaties al-
lerlei belangrijke doelen mee kunt bereiken,
ben je taalcompetent. Taalvaardig zijn is dus
niet het kennen van losse woordjes, het kun-
nen benoemen van kleuren enzovoort.
Als vijfde criterium vind je de mediatie van ge-
dragsregulering en -controle: dit is de basis van
het vermogen om het eigen gedrag te reguleren.
We worden allemaal impulsief geboren, en dat blijft
zo als er geen gemedieerde leerervaring optreedt.
We moeten leren onze impulsen onder controle te
houden. Dat begint al heel vroeg in een mensen-
leven. Leren eventjes te wachten, een behoefte
eventjes uit te stellen; bv. ’dank je’ leren zeggen en
niet zomaar grijpen. Eerst leren kijken en dan pas
doen. Niet zomaar afpakken, schreeuwen, opdrin-
gen, enz. .
Goede gedragsregulering heb je later nodig om je
aan te passen aan de eisen van de taak, te weten
wanneer je veel of weinig aandacht, energie, snelheid
in moet zetten, en kan stoppen of doorgaan wanneer
dat nodig is. Vele kinderen zijn slecht gereguleerd
wanneer ze naar de lagere school gaan, omdat ze het
thuis niet leren. Zo krijg je natuurlijk leerproblemen.
Ook de mediatie van gedragsregulering begint bij de
gewone interactie met baby’s en peuters, vertaalt
zich in kinderliedjes met gebaren (die je zelf zingt, niet
die van de radio), ritme en rijmpjes.
Stig leert focussen en onderzoeken terwijl hij het on-
derscheid maakt tussen verschillende prikkels. Hij laat
duidelijk zijn voorkeuren kennen, hij leert dingen op
verschillende manieren te zien en met verschillende
voorwerpen om te gaan. Sommige momenten heeft
hij meer tijd nodig om te observeren en een voorwerp
te volgen. Hij heeft meer behoefte aan herhaling van
de blootstelling van de prikkel en bepaalt mee de duur
van de aandacht en de selectiviteit. Ik ben de bewon-
11 Tekst uit het cahier van Machteld Verhelst, Centrum voor Taal en Onderwijs
-
14
derende getuige van een opstartend leerproces waar
ik soms al in kan deelnemen.
Op een bepaald moment ontdek ik in mijn kleinkind
een vrolijke, uitdagende spruit die experimenteert met
geluiden en zijn spraakorganen. Hij legt verschillende
intonaties, klemtonen en klankpatronen in zijn com-
municatie. Ik moedig hem aan om meer te brabbelen,
klanken duidelijker te uiten en deze te doen gelijken op
klanken die bij taal gebruikt worden. Ik herhaal zijn klan-
ken en stimuleer hem zo om dit gedrag te versterken.
Peuterpuberteit12
De peuterleeftijd is een fantastische, boei-
ende, vermoeiende en uitdagende leeftijd. Dit
geldt voor zowel de peuters zelf als voor ieder-
een die zich met hun opvoeding bezighoudt.
Het is een periode van hoogtes en laagtes vol
emotionaliteit. Marga Schiet bedacht de term
peuterpuberteit. De vergelijking met pubers is
dan ook op meer dan 1 vlak te maken. Emo-
tionele uitbarstingen zijn een kenmerk van
beide groepen net zoals de opbouw van een
goed zelfbeeld. Toch is er ook een heel groot
verschil. Zich inleven in een ander persoon is
voor een peuter erg moeilijk, omdat het em-
pathische vermogen dat mensen hiervoor no-
dig hebben zich pas in de kleuterperiode ont-
wikkelt. Dit verklaart ook het vaak irrationele
gedrag van de meeste peuters.
Het zesde mediatiecriterium van het delen leert dat
gevoelens, gedachten, dingen en ervaringen kun-
nen gedeeld worden en helpt ervaren dat er nog
anderen in de wereld zijn. Praten met kinderen is al
een vorm van mediatie van delen: ook dingen be-
noemen, mee onder woorden brengen wat het kind
wil zeggen; communicatie bevorderen; leren geven
en nemen; beurtrollen nemen, spelen met kinderen;
samen spelen bevorderen.
Vier dagen per week gaat Stig naar de kinderopvang.
Veronique vertelt me nauwgezet wat er zich allemaal
afspeelt. De contacten met de verzorgsters en de an-
dere kinderen zijn zeer positief. Elke keer observeert
Stig vanuit zijn relaxstoeltje en imiteert hij weer andere,
oudere kinderen uit de kinderopvang. Hij leert in een
stoel zitten, zijn lepel manipuleren, zijn mondje goed
opendoen om te eten, een auto pakken, luisteren naar
de andere kinderen, … Informeel wordt er heel belang-
rijke informatie uitgewisseld. Mocht er nog een pro-
bleem zijn, dan hebben we moderne technische hulp-
middelen om elkaar verder te helpen: een webcamera,
een gsm, de computer, een parlofoon, …
Ook de informatie van Kind en Gezin is duidelijk en doel-
gericht. Elke vraag die gesteld wordt, krijgt een duidelijk
antwoord. Ik ontvang als oma ook voldoende feedback
van mijn schoondochter.
De mama en papa van Stig mediëren hun spruit spon-
taan om hem niet alleen optimaal te laten ontwikkelen,
maar ook om voor de voortzetting van cultuurelementen
te kunnen zorgen. Zelfs een gezonde jongen, zoals Stig,
die de indruk geeft dat hij alles op zijn eentje kan leren,
heeft behoefte aan een goede mediator.
Zowel mama als papa gebruiken een spontane vorm
van mediëren bij Stig. Een vorm die niet gepland en
soms onbewust is, naargelang de opvoedingspraktijken
die in een bepaalde gemeenschap van kracht zijn. De
oprechtheid en de sterkte van de wil van beide ouders
om het functioneren van hun kind te verbeteren is op
zichzelf nog niet voldoende. Om zeker te zijn dat de
opvoedende pogingen van de ouders resulteren in het
bezorgen van voldoende gemedieerde leerervaringen bij
Stig is een speciale sociale interactie tussen hen nodig.
Stig geniet ervan als hij op mijn schoot zit en we goed
oogcontact kunnen maken. We zorgen beiden voor
een geanimeerde conversatie door elkaar te imiteren
en grappige klanken en gelaatsuitdrukkingen te ma-
ken. Stig neemt de tijd om te reageren en wacht even
af vooraleer hij een stukje brabbelt. Hij vindt het ook
ongelooflijk leuk om mee aan de eettafel de anderen te
observeren en af en toe een inbreng te realiseren. Daar
wordt hij dan ook heel dikwijls uitbundig voor beloond
door de aanwezigen. Hij hoort er echt bij!
Ook de spiegel is een leuke manier om samen plezier
te maken. Stig herkent zichzelf en reageert heel erg blij
op zijn eigen gelaatsuitdrukkingen. Bekende geluiden
leiden bij hem tot meer anticiperend gedrag.
12 Tekst uit het cahier van Valcke, Andries, Vanhoecke, Pascal en Vanovermeire, Patricia. 2010. SOWiEso GO! Mechelen : Plantijn, 2010.
13 Tekst uit het cahier van Anne Moisson
-
15Van Vipbaby tot inventieve peuter
Ouderparticipatie, dé onmisbare schakel in het werken aan de ta-lentenontwikkeling van jonge kin-deren.13
Door bijzondere aandacht voor taalstimu-
lering in de kinderopvang kan bovendien
gewerkt worden aan de taalachterstand die
allochtone kinderen vaak reeds als kleuter
oplopen. Daarom is het ‘opzoeken, uitnodi-
gen en opvangen van de ouders’ en hen het
belang doen inzien van de voorschoolse op-
vang, primordiaal in de Brusselse crèches.
Het talen(t)-(b)rugzakje
De overstap van kinderopvang naar de peu-
terklas.
5. Veranderingen en aanpassingen blijven elkaar opvolgen
Feuerstein pleit voor het vormgeven van een ‘actief-
modificerende leeromgeving’. Hierbij kijken we naar
de omgeving en naar onszelf. Volgens Feuerstein
beantwoordt ‘het vormgeven aan een modificerende
omgeving’ aan de volgende vier kenmerken:
1.Openheid: Het kind zoveel mogelijk in contact
brengen met alle aspecten van de samenleving.
Hij pleit voor een sterke integratie.
2.Positievestress: Niet op hetzelfde niveau blijven, maar uitdaging bieden door naar een iets hoger
niveau over te stappen.
3.Uitdaging: Aanmoedigen om de confrontatie aan
te gaan met nieuwe en onbekende dingen.
4.Gepastemediatie: Je mediatie aanpassen aan
de behoefte van het individu of de groep waar-
mee je werkt.
Eigenlijk worden de eerste drie punten samengevat
in het vierde punt. Gepaste mediatie is een middel
om openheid, positieve stress en uitdaging in de
omgeving van een persoon te brengen.
Talentenontwikkeling, een voorbeeld uit de Freinetscholen14
Alle kinderen zijn gelijkwaardig, niet alle kin-
deren zijn gelijk!
Het werken met talenten creëert unieke
kansen om van en met elkaar te leren!
ZiKo-Vo: een kindvolgsysteem voorpeuter en kleuter15 ZiKo-Vo wil een zicht krijgen op ‘wie dit
kind nu is’. Daarom wordt de beleving van
het kind in kaart gebracht, samen met zijn
interessegebieden en een kijk op zijn/haar
relaties met anderen. De ontwikkeling wordt
gevolgd in8ontwikkelingsdomeinen:grote
motoriek, kleine motoriek, taal, verstande-
lijke ontwikkeling, ontdekken van de wereld,
sociale ontwikkeling, goed in je vel zitten en
zelfsturing/ondernemen.
Een woord is een abstract symbool dat een voor-
werp, een handeling of een idee voorstelt. Het
benoemen van voorwerpen is een van de eerste
stappen naar de organisatie van - en betekenisge-
ving aan - de wereld van het kind. Door etiketten
te plakken op voorwerpen is het kind in staat er-
aan te denken zonder ze te zien. Het is belangrijk
te beseffen dat een kind veel verschillende woorden
leert verstaan, voordat het in staat is ze te zeggen.
Ouders, verzorgers en begeleiders kunnen tijdens
deze periode actief zijn om het kind te helpen bij
het verstaan en gebruiken van woorden. Ook foto’s
en tekeningen kunnen digitaal aangeboden worden
aan kleine groepjes kinderen
Vanuit (door de leraar) zelfgemaakte digitale prentenboeken inspelen op het talentenverhaal van kinderen16 De kinderverzorgsters en peuterjuffen leren
hoe je een prentenboek moet inscannen en
zelf teksten inspreken bij elke prent. Dit is
een aangepaste tekst voor hun doelgroep.
De peuters zitten samen en interageren met
de prent die in ‘t groot op de muur wordt ge-
schenen (PPt). Zo kunnen de begeleiders de
kinderen mediëren.
Digitale media geven een leerkracht basis-
onderwijs een kans om de wereld van de
kinderen en de onderwijswereld dichter bij
elkaar te brengen. Betrek die kinderen in het
vertelproces, laat hen eens iets vertellen op
de manier waarop zij communiceren.
Kortom ze willen interactiviteit. Digitale
prentenboeken moeten als het ware tot le-
ven kunnen komen. Digitale media maken
het mogelijk om aan al deze behoeften te
voldoen en meer.
14 Tekst uit het cahier van PBD GO!15 Tekst uit het cahier van Expertise Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs in samenwerking met Kind & Gezin.16 Tekst uit het cahier van Kurt Klynen
-
16
Verder lezen
Feuerstein, R., Rand, Y. and Rynders, J.E. (1993)
Laat me niet zoals ik ben! Rotterdam: Lemniscaat
Greenspan, S. & Lieff-Benderley, B. (1997), De ont-
wikkeling van intelligentie. De groei van intelligentie,
moraal en bewustzijn van baby tot volwassene, Am-
sterdam/Antwerpen: Contact
Janssens, A. (1999), Ontwikkeling stimuleren. Werk-
boek voor ouders en opvoeders, Leuven: Acco
Klein, P.S. (Ed.) (1996). Early intervention: Cross-cul-
tural experiences with a mediational approach. New
York: Garland
Lebeer J (Edit.) (2003), Bouwen aan leren leren,
Cognitieve Leerbevordering bij kinderen met risico
op ontwikkelings- of leerstoornissen, Leuven: Acco
-
17Van Vipbaby tot inventieve peuter
1 > Een beeld van een kind
CEGO‘ZiKo-Vo’ leert je anders naar kinderen kijken
Hoe kun je een kind goed opvolgen en je aanpak afstemmen op zijn ontwikkeling? Een vraag waarop
het kindvolgsysteem ZiKo-Vo een antwoord geeft. Dit systeem voor de allerkleinsten van 0 tot 3 jaar
werd in 2008 ontwikkeld door CEGO, in opdracht van Kind & Gezin. Door het grote succes en de
uitdrukkelijkevraagvanuitdekleuterschool,ontwikkeldeCEGOeenvariantvoor3- tot6-jarigen:
“MijnPortret.”
Portret
ZiKo-Vo is een vrij eenvoudig systeem om de ont-
wikkeling van baby’s en peuters op te volgen. Om
de twee maanden vul je een ‘portret’ in van elk kind
in zijn/haar opvangsituatie. Op basis van dit portret
kan de onthaalouder of begeleider bepaalde ac-
ties ondernemen voor de opvang of voor elk kind
apart. Eigenlijk is ZiKo-Vo een vertaling van ZiKo:
het ‘Zelfevaluatie-instrument voor welbevinden en
betrokkenheid van kinderen in de opvang17’ voor
onthaalouders. Maar intussen wordt het ook steeds
meer in kinderdagverblijven gebruikt, en in een licht
aangepaste vorm (MijnPortret) heeft het ook ingang
gevonden in het kleuteronderwijs.
Elk kind is speciaal
ZiKo-Vo en MijnPortret stellen de beleving van kin-
deren centraal. Het volgsysteem biedt een stramien
om gericht te observeren en van daaruit te reageren.
Het helpt je te antwoorden op belangrijke vragen als
Hoe goed voelt dit kind zich? (welbevinden) en Hoe
geboeid is het bezig? (betrokkenheid). Het fijne is
dat je het als gebruiker kunt aanpassen aan wat je
zelf haalbaar vindt. De basis is een figuur, waarmee
je visueel duidelijk maakt hoe het kind de opvang
beleeft en wat die beleving beïnvloedt. Het portret
17 Ziko is in 2005 ontwikkeld als een zelfevaluatie-instrument voor de kinderop-vang. Een gratis download van de handleiding en formulierenset is te vinden op www.cego.be (klik op ‘Projecten’ en dan op ‘Project Kind en Gezin’).
-
18
geeft een overzicht van de stappen die het kind in
zijn/haar ontwikkeling gezet heeft, en als je er de vo-
rige portretten bij neemt, zie je in één oogopslag de
evolutie die het doormaakte. In de acht ontwikke-
lingsdomeinen rond de figuur wordt opgelijst waar
het kind staat, wat zijn/haar talenten zijn en welke
vragen de begeleider daarbij eventueel heeft. In ie-
ders ontwikkeling zijn er enkele mijlpalen, maar toch
ontwikkelt elk kind vooral via een eigen spoor. Om
dat spoor zo goed mogelijk te kunnen volgen, wordt
het kind in dit systeem alleen met zichzelf vergele-
ken en zijn er geen strikte normen vastgelegd.
Holistisch
Bovendien bekijkt het volgsysteem elk ontwikke-
lingsdomein als één samenhangend geheel en niet
als een optelsom van losse vaardigheden. Of het kind
nu een puzzel legt of een deksel op een potje past,
het oefent op dezelfde manier zijn/haar ‘kleine moto-
riek’. Daarbij ligt in Ziko-Vo en MijnPortret de nadruk
altijd op het positieve: wat kan het kind allemaal al
kan en niet wat het niét kan. Hoewel deze benadering
in de praktijk niet altijd gemakkelijk is, zorgt ze er wel
voor dat je op een andere manier naar kinderen gaat
kijken. Om het positieve nog meer te benadrukken,
werken de instrumenten met kroontjes boven elk ont-
wikkelingsdomein. Door een bepaald kroontje in te
kleuren, kan de begeleider aangeven wat het ‘talent’
is van elk kind. Of een kind ‘zwakker’ is of ‘sterker’
dan leeftijdsgenootjes, is hier van geen tel: bij elk kind
wordt gezocht naar iets wat hem of haar goed ligt.
Voorbeelden van kroontjes
Helena, 16 maand
Zo is zestien maand oude Helena telkens weer haar
fijne motoriek aan het oefenen. Mama helpen uien
te pellen, de sluiting van een fietshelm telkens weer
open en toe doen, de verschillende lagen van spruit-
jes afpellen of zeer fijne krulletjes maken met een
potlood,… telkens weer valt haar fijne motoriek op.
Meer nog, ze doet het niet alleen graag en veel, ze is
er ook erg bedreven in.
Daan, 15 maand
Als ik vijftien maand oude Daan zie, vangt hij m’n aan-
dacht onmiddellijk met zijn blik. Grote nieuwsgierige
ogen en een onweerstaanbare lach maken dat hij in
het gezelschap vaak al heel snel alle aandacht heeft.
Hij maalt er niet om wanneer hij van schoot naar
schoot gaat, integendeel, hij geniet er erg van. En hij
lijkt het bewust uit te spelen. Wanneer de voorleespa-
pa, die elke week bij de onthaalmoeder komt voorle-
zen, aankomt, strekt hij zijn armen uit: alsof hij de man
met alles wat hij in zich heeft wil verwelkomen.
Keisuke, 4 jaar
Keisuke (vier jaar oud) is een geweldige observator.
Technische zaken boeien hem mateloos. En telkens
weer probeert hij ze na te bouwen… zo realistisch
mogelijk. De laatste twee weken boeit een plooitafel
hem mateloos. Hout, papier, … alles wordt gebruikt
om de tafel zo echt mogelijk na te bouwen. Met
groot succes. Na heel wat proberen en een grote
dosis doorzettingsvermogen komt hij tot een levens-
echt resultaat. Ziet de papieren plooitafel er niet
schitterend uit? En wat meer is, ze plooit nog ook!
Door de ogen van het kind
Zowel ZiKo-Vo, MijnPortret als ZiKo zijn instrumenten
die vertrekken vanuit hetzelfde principe: je kijkt in de
eerste plaats naar hoe een kind het maakt in de op-
vang. Als het zich goed voelt (welbevinden) en intens
bezig kan zijn (betrokkenheid), weet je als begeleider
dat je aanpak aansluit bij wat het kind nodig heeft.
Bij ZiKo observeer je de beleving van tien kinderen
tijdens hetzelfde halfuur. Je probeert naar je opvang
te kijken door de ogen van deze kinderen en zo mo-
gelijkheden te vinden om je eigen werking bij te stu-
ren. Die ‘scanning’ kan gebeuren door een teamlid
of de verantwoordelijke .
Waar Ziko vertrekt vanuit de observatie van de hele
groep, vertrekken ZiKo-Vo en MijnPortret vanuit het
individuele kind. Door het invullen van een portret
maak je – onrechtstreeks – een analyse van wat dit
kind nodig heeft om zich goed en uitgedaagd te
voelen. Hierdoor krijg je automatisch tips over wat
je in jouw werking voor dat ene kind kunt doen. De
beide volgsystemen vullen elkaar dus duidelijk aan.
Als begeleiders zelf op regelmatige basis – bijvoor-
beeld om de twee maanden – portretten invullen,
blijven ze aandacht hebben voor het welbevinden
en de betrokkenheid van elk kind. En een halfjaar-
lijkse scanning van een halfuurtje opvang met ZiKo
geeft je een beeld van waar je als groep staat.
Communicatie met ouders
Via het ingevulde portret ondersteunen en verster-
ken we de communicatie met ouders. Het visuele
-
19Van Vipbaby tot inventieve peuter
aspect spreekt dadelijk aan en biedt in één oogop-
slag een leidraad voor gesprekken. Het geeft ener-
zijds heel concrete informatie over hoe de begeleid-
ster het kind kent en ervaart binnen de setting (bij
de onthaalmoeder, in het kinderdagverblijf of binnen
het kleuteronderwijs…). Anderzijds laat de dialoog
toe om je beeld van het kind te toetsen en aan te
vullen met de informatie van de ouders. Vanuit an-
dere contexten kennen zij het kind immers het best.
Het zorgt ervoor dat de gesprekken met de onthaal-
ouder/begeleider breder gaan. Een ouder getuigt:
“Het is heel interessant om lezen. Het is verrassend
te lezen dat m’n kind soms anders reageert in de
opvang dan thuis. Je krijgt een heel goed beeld van
de ontwikkeling van je kind en je staat als ouder ook
extra stil bij hoe je je eigen kind verder kan stimule-
ren. Het portret en de gesprekken met de onthaal-
ouder geven me ook tips.”
In het kleuteronderwijs
Voor het kleuteronderwijs [3 – 6 jaar] is ZIKo-Vo aan-
gepast en aangevuld met elementen uit het Proces-
gericht Kindvolgsysteem18. De basisidee is identiek
aan Ziko-Vo. Aanpassingen situeren zich vooral in
de verwoording van een aantal ontwikkelingsdo-
meinen (zo spreken we van “logisch en wiskundig
denken” in plaats van “verstandelijke ontwikkeling”)
en het toevoegen van muzische expressie als extra
domein. Op de achterzijde van de formulieren is er
in de kleutervariant plaats voor eigen creaties van
kinderen: een eigen getekend portret, kunstwerkjes,
foto’s,… Ook hier biedt het een houvast in de com-
municatie met ouders: het is een ideale kapstok om
te gebruiken bij gesprekken op ouderavonden. Maar
ook tijdens teamoverleg en overgangsgesprekken
tussen collega’s van de verschillende kleuterklassen
is het richtinggevend: doordat alle info op één blad-
zijde staat, helpt het uitstekend om een totaalbeeld
te krijgen van de ontwikkeling. Maar bovenal is het
een positief verhaal dat de potentiële talenten en
sterktes in elk kind goed in de verf wil zetten!
Auteurs: Ferre Laevers, Mieke Daems,
Griet De Bruyckere, Bart Declercq,
Kristien Silkens,Gerlinde Snoeck
Meerinfo&vormingen:Centrum ErvaringsGericht Onderwijs
Schapenstraat 34 - bus 3776
3000 Leuven
www.cego.be
016 32 57 40 016 32 57 91
Eén doorgaande lijn van nul tot acht-tien jaar
“Toen ik vroeger ellenlange observatielijsten
invulde had dit weinig invloed op mijn prak-
tijk. Door welbevinden en betrokkenheid als
richtsnoer te nemen bij het observeren, zie ik
vaak bijna meteen wat mij te doen staat.”
De vragen “Hoe voelt een kind zich (welbe-
vinden)?” en “Hoe boeiend is het voor hem/
haar (betrokkenheid)?” vormen de twee
sleutelvragen in de door CEGO (Centrum
ErvaringsGericht Onderwijs) ontwikkelde
volgsystemen. De volgende materialen zijn
beschikbaar voor kinderopvang en onderwijs
en garanderen een doorgaande lijn van 0 tot
18 jaar. Meer info vind je op www.cego.be
• Kinderopvang
0-3 jaar: Laevers, F. et. al. (2008). Ziko-Vo:
een kindvolgsysteem voor baby’s en peuters.
Leuven: CEGO Publishers.
• Basisonderwijs
3-6 jaar: Laevers, F. et. al. (2010). MijnPortret:
Ontwikkeling zien en bevorderen bij peuters
en kleuters. Leuven: CEGO Publishers.
3-6 jaar: Laevers, F. et. al. (2007).Procesge-
richt kindvolgsysteem voor kleuters (KVS-K).
Mechelen: Wolters Plantyn.
3-12 jaar: Laevers, F. et. al. (2006).Een digi-
taal procesgericht leerlingvolgsysteem. Me-
chelen: Wolters Plantyn.
• Secundaironderwijs
12-18 jaar: Laevers, F. & Vehoeven, A. (2003).
Procesgericht leerlingvolgsysteem voor 12-
tot 18-jarigen. CEGO: Leuven. (niet meer be-
schikbaar)
Laevers, F., Mangelschots, K., & Jossa, L. (2008).
JOPSI. JongerenProcesGericht Screenings-
Instrument. Digitaal. Leuven: Steunpunt GOK,
Centrum ErvaringsGericht Onderwijs.
18 Laevers, F. et. al. (2007).Procesgericht kindvolgsysteem voor kleuters (KVS-K). Leuven: CEGO Publishers. Dit instrument is te bestellen bij Plantyn.
-
20
‘ZiKo-Vo helpt mij om genuanceerder naar kinderen te kijken’
Marian Waignein, onthaalmoeder
“Een jaar geleden introduceerde onze dienstver-
antwoordelijke ZiKo-Vo. Ik ben er meteen mee aan
de slag gegaan, want ik was niet tevreden over het
kindvolgsysteem waar ik tot dan mee werkte: een
boekje met routinevragen waarop je ‘ja’ of ‘nee’
moest antwoorden. Met ZiKo-Vo benader je het kind
op een heel andere manier. Zelfs als ik zijn naam op
het portret niet invul, weet de dienstverantwoorde-
lijke toch over wie het gaat. Bij het vorige systeem
was dat niet zo.
Ik vul de portretten om de twee à drie maanden in,
voor alle kinderen op hetzelfde moment. De week
erop geef ik het mee aan de ouders, met de vraag
om het aan te vullen. Als zij het terugbezorgen, pra-
ten we erover. En in de laatste week van die maand
bespreek ik de portretten met de dienstverantwoor-
delijke.
Bij het invullen leg ik vooral de nadruk op het midden-
luik van het portret: hoe het kind de opvang beleeft.
Bij de ontwikkelingsdomeinen geef ik een eerste
aanzet en vraag daarna de ouders om aan te vullen
met voorbeelden uit de thuissituatie. Hun reacties
zijn super. Ze vinden het fijn om te zien hoe hun kind
in de opvang is en wat zijn relatie is met de anderen.
Zo staan ouders ook eens stil bij de ontwikkeling van
hun spruit, en bovendien krijg ik op die manier veel
informatie van hen. Zelfs bij ‘zorgenkinderen’ is het
makkelijker om een gesprek te voeren aan de hand
van een portret met concrete voorbeelden.
ZiKo-Vo helpt mij om genuanceerder naar kinderen
te kijken, omdat de eigenheid van elk kind zo mooi
naar boven komt. Dankzij de portretten zie ik veel
beter hoe een kind evolueert. Zo hebben de meeste
kinderen bij de start een lager welbevinden dan een
paar maanden later. Die ontwikkeling in kaart bren-
gen is erg motiverend.”
‘Met Ziko-Vo ontsnapt geen enkel kind nog aan onze aandacht’
Annick Vanderper en Lut Devolder,
verantwoordelijken kinderdagverblijf
Wij zijn in januari vorig jaar met ZiKo-Vo gestart, en
meteen zagen we de voordelen. Je gaat de kinde-
ren intenser observeren, het is leuk voor de ouders
en het komt ook de communicatie tussen ouders en
begeleiders ten goede. Dit volginstrument brengt
veel aspecten in het groeiproces in beeld, en je ont-
dekt de interesses en mogelijkheden van elk kind in
de groep.
Of het nu veel of weinig komt, van elk kind vult een
vaste begeleidster één keer per twee maanden het
portret in. Dat portret wordt eerst besproken met de
staf. Die bespreking nodigt uit om dingen in vraag te
stellen, na te denken en actiepunten voor meer wel-
bevinden en betrokkenheid uit te diepen. Een groot
voordeel van dit volgsysteem is dat je niet alleen het
verhaal van de iets drukkere kinderen op tafel legt,
maar dat ook de stillere kinderen aan bod komen.
En dat is een verschil met vroeger: nu ontsnapt geen
enkel kind meer aan onze aandacht. Daarna gaan we
het portret met een van de ouders bespreken. Zo
worden de overeenkomsten tussen de opvang- en
de thuissituatie duidelijk.
Het positief benoemen van alle domeinen vraagt
een bepaalde manier van denken. Het invullen van
de ontwikkelingsdomeinen lukt al aardig. Alleen de
elementen ‘ontdekken van de wereld’ en ‘zelfsturing’
zijn moeilijker in te schatten.
We stellen vast dat bij ons de rol van de begeleidster
in het verhogen van het welbevinden en de betrok-
kenheid nog niet altijd goed is uitgewerkt, maar het
is zeker de bedoeling dat de observaties als leidraad
dienen om een kwalitatieve opvang op maat van de
kinderen te garanderen. Daarvoor is een intensere
begeleiding noodzakelijk om concrete kwesties te
kunnen verwoorden, tot een goede synthese te ko-
men en observaties te koppelen aan acties.
Het totaalpakket van ZiKo en ZiKo-Vo is iets waar we
negen jaar geleden naar uitkeken. Door het gebrui-
ken van die systemen, is er heel wat veranderd: elk
kind krijgt zijn/haar eigen plek in de opvang.’
‘MijnPortret, een prachtig werkinstru-ment’
An van Meerbeek, peuterjuf
Ik was al jaren op zoek naar een handig en leuk “
meetinstrument “ om het welbevinden en de betrok-
kenheid van mijn peuters in kaart te brengen. Zelf
heb ik geprobeerd om een paar keer iets in elkaar
te steken, maar daar was ik nooit helemaal tevreden
over. Tot ik via CEGO kon kennismaken met ‘ Mijn-
Portret’.
Eindelijk! Eindelijk een goed observatiedocument
gericht naar jonge peuters in volle ontwikkeling.Een
handig document, één enkel bladzijde, waarop alle
ontwikkelingsdomeinen terug te vinden zijn. Omdat
-
21Van Vipbaby tot inventieve peuter
het oog ook wel wat wil , was ik alvast erg verrast
met het speelse uiterlijk van dit observatieblad. Het
oogt vrolijk! Een groot blad dat makkelijk noteert. Al-
vast een pluspunt.Ik hoef ook niet ongerust te zijn
dat ik sommige aspecten van de peuterontwikkeling
vergeet, want dit document geeft me een goede
richtlijn.
Ook bij een oudercontact. Je kan heel snel en dui-
delijk met de ouders de bevindingen van de peuter
samen overlopen.Ook veranderingen in de ontwik-
keling zijn duidelijk zichtbaar en kunnen op deze ma-
nier vlot besproken worden. Door “MijnPortret “ zal
een oudercontact minder ‘ schools ‘ verlopen. Het is
echt een handig WERKdocument. Aan de slag!
“MijnPortret doet me grondiger naden-ken”
Nadia Bas, peuterjuf
Van bij de eerste blik vond ik MijnPortret een prach-
tig instrument. Met welbevinden en betrokkenheid
als start krijg je zeer makkelijk een algemene en vol-
ledige indruk van de kleuter: immers, de kleuter en
de diverse ontwikkelingsgebieden staan centraal, de
relatie van de kleuter met de andere kleuters en met
de juf komt in beeld en de verschillende domeinen
worden uitgelicht, waardoor ik het makkelijk kan ge-
bruiken in relatie met het Procesgericht Kindvolg-
systeem. Je begint ook verder te kijken dan het klas-
gebeuren en je af te vragen wat er in de thuissituatie
van de kleuter gebeurt. Niet alleen de kleuter staat
centraal maar zoveel andere betrokken actoren . Ik
heb het met diverse ouders besproken en die von-
den het zeer fijn om de ontwikkeling van hun kind op
een blad zo grondig samengevat te zien. Met ouders
die achter dit instrument staan, groeit het beslist uit
tot een mooie wisselwerking tussen school en thuis.
Het heeft me concrete aanknopingspunten gegeven
om met een oudercontact te beginnen. Je ziet min-
der over het hoofd. Dingen die moeten gezegd wor-
den, staan genoteerd.
Het grootste probleem vind ik dat het met een grote
klas een hele opdracht is om alles in te vullen en bij
te houden,zeker als je het goed wil doen. Het vraagt
ook een grote sensitiviteit, alles komt immers zeer
duidelijk naar voor, wat confronterend kan zijn voor
ouders. Het portret roept soms veel vragen op bij
ouders. Dat is toch wel moeilijk om te duiden, vooral
bij kleuters die extra zorg vragen.
Talentenontwikkeling, een voorbeeld uit de FreinetscholenWerken met ZiKo-Vo
Alle kinderen zijn gelijkwaardig, niet alle kinderen zijn
gelijk!
Vanuit dat aspect van het pedagogisch project van
het GO! streven we naar een optimale ontwikkeling
van de talenten in ieder kind. In de Freinetscholen
heeft dit onder meer een uiting gevonden in de me-
thodiek van de ’ talentenbank’.
De talentenboom vindt zijn oorsprong bij Bernard
Collot, een Franse onderwijzer in een ‘classe uni-
que’ (alle leeftijden samen in een klas), militant van
de Franse Freinetbeweging. Hij ontwikkelde ‘Arbres
de connaissances’, een nieuwe benadering van
klasorganisatie, gebaseerd op het positief aanwen-
den van diversiteit, communicatie- en zelfsturings-
mogelijkheden van kinderen.
Hij maakte een oplijsting van de voor de organi-
satie bruikbare competenties van alle individuen
(leerlingen / medewerkers in een organisatie) en
plaatste die in een boomstructuur . Zo werd deze
kennisboom een ‘talentenbank’, een gedetailleerd
overzicht van alle beschikbare competenties die de
organisatie ten goede kwamen.
Een competentie is een cluster van kennis, vaardig-
heden en attitudes.
Naar aanleiding daarvan zijn verschillende Freinet-
werkers beginnen experimenteren met talenten-
banken in hun klaspraktijk. Daarna werden die ex-
perimenten aan elkaar voorgesteld op een bijeen-
komst van Freinetbeweging Vlaanderen. De aanpak
‘weetweide’ van Annik Lampens van Freinetschool
De Loods in Gent ligt aan de basis van de ‘talen-
tenweide’.
De talenten worden gevisualiseerd (op een boom
of als bloemen in een weide, of ….) en ter beschik-
king gesteld aan alle medewerkers van de organi-
satie. Elke individuele medewerker in de organisatie
beslist zelf welke van zijn/haar competenties in de
talentenbank opgenomen worden. Immers wat je
goed kan, doe je graag en vaardig.
De talenten kunnen aangegeven worden door het
kind, door andere kinderen of door de leraar, en
-
22
dienen als instrument van coöperatief leren. Daar-
om focussen we op competenties die kinderen ten
dienste willen stellen van de groep (vb. klastaken en
onderlinge hulp).
Aandachtspunten hierbij zijn volgende vragen: Hoe
leren kinderen klastaken uitvoeren? Is het nodig dat
elk kind elke klastaak kan uitvoeren? Hoe ga je om
met verschillende competenties bij kinderen?
Klastaken zijn soms complex. Kinderen moeten de
kans krijgen om te leren hoe ze klastaken kunnen
uitvoeren. Dit kan door ze bijvoorbeeld visueel voor
te stellen of in een stappenplan te gieten.
Het werken met talenten creëert unieke kansen om
van en met elkaar te leren!
-
23Van Vipbaby tot inventieve peuter
2 > Inspelen op talige talenten bij jonge kinderen
Peutersprikkelenenaldoendetaalleren:taalstimuleringviadoe-activiteitenMachteld Verhelst, Centrum voor Taal en Onderwijs
Dr. Machteld Verhelst is verbonden aan het Centrum voor Taal en Onderwijs van de KULeuven, waar ze vooral
wetenschappelijk onderzoek verricht rond meertaligheid, taalvaardigheid bij peuters in het basisonderwijs en
taaltoetsontwikkeling. In 2002 promoveerde ze met een proefschrift over taalontwikkeling NT2 bij 2,5-jarige
allochtone peuters. Ze coördineert ook projecten rond vorming en materiaalontwikkeling.
Ze schreef verschillende boeken voor het basisonderwijs, onder meer het ‘Referentiekader vroege tweede-
taalverwerving’, ‘Bonte Boel, Taalvaardigheids-stimulering voor de jongste kleuters via muzische vorming’ en
‘Peuterprikkels. Activiteiten om taal te stimuleren vanaf de peuterleeftijd’. Daarnaast publiceerde ze bijdragen
in nationale en internationale publicaties.
Waarom is taalstimulering van in de kin-deropvang al belangrijk?
Begeleidster Lea spuit een snor van scheerschuim
op haar gezicht. De peuters staren haar met open
mond aan. “Vinden jullie me gek zo?” Ze beginnen te
lachen. “Wie wil er ook eens proberen te spuiten?”
Davy wil wel. “Wie wil er ook een snor? Ha, Abdul.”
“Hard duwen, Davy, hier,” wijst Lea. Prachtig, die
snor van Abdul.” Abdul kijkt in de spiegel. “Lea,
kijk!”
Boris wil liever geen scheerschuim op zijn gezicht-
je. Lea spuit daarom een mannetje met snor op de
spiegel. Boris steekt zijn handje uit en grijpt naar het
mannetje. “Ja, voel maar eens, Boris. Ga er maar
eens door met je lange vinger. Glad, hè!” De peuters
wrijven het scheerschuim met hun handjes open op
de spiegel. “Lekker,” zegt Boris en hij snuift eens.
“Ja, dat scheerschuim ruikt héél lekker,” beaamt
Lea.
De begeleidster uit het fragmentje voert met een
groepje van vier peuters ‘Spetters en schuim’ uit,
een activiteit uit Peuterprikkels, een bundel met taal-
stimuleringsactiviteiten voor kinderdagverblijven.
Omdat de peutertijd cruciaal is voor de taalontwik-
-
24 1 Deze standpunten kwamen tot stand tijdens het World Café van de regionale con-tactdag Antwerpen (Schoten) (zie inleiding).
keling, wil ze de kansen om al op deze jonge leeftijd
aan taalstimulering te doen ten volle benutten. Voor
kinderen met een andere thuistaal dan het Neder-
lands, is het ook erg belangrijk dat hun eerste taal
goed ontwikkeld wordt. Die kan immers een opstap
zijn naar het verwerven van het Nederlands.
Wat is taalvaardigheid?
De kinderopvang is een ideale voedingsbodem om
op een heel natuurlijke manier te werken aan taal-
vaardigheid. Taalvaardigheid is de vaardigheid om
functionele boodschappen te begrijpen en zich te
uiten in communicatieve situaties. Als je taal zo kunt
gebruiken dat je er in concrete situaties allerlei be-
langrijke doelen mee kunt bereiken, ben je taalcom-
petent. Taalvaardig zijn is dus niet het kennen van
losse woordjes, het kunnen benoemen van kleuren
enzovoort.
Voorbeeld van taalcompetent gedrag: peuter Kobe
en zijn prentenboek
Begeleidster Sare heeft het prentenboek ‘Ollie wil
ook’ voorgelezen. Kobe heeft heel erg genoten en
heeft het verhaal goed kunnen volgen. De volgende
dag kruipt hij naar de boekenhoek en neemt het
prentenboek opnieuw vast. Even later komt Hannah
bij hem zitten. Kobe ‘vertelt’ al brabbelend het ver-
haal opnieuw, terwijl hij door het prentenboek bla-
dert. Hij hergebruikt flarden taal die hij zich herinnert.
Hannah moet erom lachen.
Kobe toont dat hij taalcompetent met een prenten-
boek kan omgaan. Om dat te bereiken zet hij zowel
taalkennis als taalvaardigheid en positieve taalattitu-
des in. Kobe zet taalkennis in: hij heeft inzicht opge-
bouwd in hoe je door een prentenboek bladert, hij
weet dat je soms naar tekeningen moet wijzen om de
luisteraar te helpen bij het begrijpen... Kobe zet ook
heel wat taalvaardigheid in: bijvoorbeeld zijn luister-
vaardigheid terwijl hij naar de begeleidster luistert en
het verhaal tracht te begrijpen; zijn vaardigheid om bij
het navertellen al een paar woordjes terug op te roe-
pen en een ‘verhaal’ mee te bouwen. Ook attitudes
spelen in deze situatie een centrale rol: Kobe houdt
van boeken en verhalen. Daardoor luistert hij met ge-
spitste oren en doet hij veel moeite om het verhaal
te begrijpen. Hij geniet er ook van om anderen dat
plezier te geven en heeft voldoende zelfvertrouwen
om dit nieuwe prentenboek ‘voor te lezen’.
Hoe worden kinderen taalvaardiger?
Als peuters steeds weer nieuwe stukjes wereld ver-
kennen, kunnen ze taal daarvoor telkens als middel
gebruiken. Terwijl ze communiceren met anderen,
worden ze taalvaardiger.
Het werken aan de taalvaardigheid zit verweven in
de dagdagelijkse communicatie, van het contact
maken met de peuter tijdens het papje geven tot al-
lerlei leuke en speelse activiteitjes. Alle kinderen zijn
gebaat bij een krachtige leeromgeving, ongeacht
hun afkomst en/of taalachtergrond.
We stellen die leeromgeving voor door middel van
drie cirkels (Verhelst, 2006).
In de buitenste cirkel probeert de begeleidster te
zorgen voor een leerklimaat waarin de peuter zich
goed, veilig, competent en gewaardeerd voelt,
waarin de peuter risico’s en initiatief durft (en mag)
nemen, fouten mag maken, durft experimenteren en
gerespecteerd wordt voor wie hij of zij is.
In de middelste cirkel wordt de peuter uitgedaagd
om interessante, uitdagende, zinvolle, doelgerichte
activiteiten uit te voeren en vol betrokkenheid in ac-
tie te gaan. In deze cirkel speelt de begeleidster ook
veelvuldig in op de betekenisvolle activiteiten die de
peuter zelf kiest.
Het leerpotentieel van activiteiten wordt verhoogd
doordat de peuter in interactie gaat (binnenste cir-
kel). De begeleidster moedigt aan, denkt hardop
na, vertaalt handelingen, gaat in gesprek, blikt te-
rug, probeert mee ‘problemen ‘op te lossen, geeft
nieuwe impulsen of ideeën, doet voor, en gebruikt
daarbij heel veel taal. De begeleidster volgt actief op
of de peuter die taal begrijpt en probeert de peuter
te ondersteunen als die zelf iets wil zeggen.
Positief en veilig klimaat
Relevan
t taalaanbod in actie
Gerichte ondersteuningdoor begeleider
-
25Van Vipbaby tot inventieve peuter
Wat is goed taalaanbod en rijke interac-tie?
Het kan niet genoeg herhaald worden: taalaanbod
en interactie, de hele dag door, zijn dé sleutels van
taalstimulering (Van den Branden, 2010).
Rijke momenten van interactie zijn korte momen-
ten waarbij de begeleidster en de peuter samen de
aandacht richten op hetzelfde onderwerp, hetzelfde
voorwerp, dezelfde actie, en er samen over praten.
Het zijn die vele momenten waarop de begeleidster
inspeelt op wat de peuter zegt, wat de peuter aan
het doen is of wat de peuter probeert te doen. Geza-
menlijke actie wordt dan gedeelde ervaring, en dat
is voor peuters heel belangrijk, ook gevoelsmatig.
Het taalaanbod dat peuterbegeleidsters aan hun
peuters bieden, moet rijk, duidelijk en correct zijn.
In volledige, correcte zinnen spreken is in de peuter-
klas dus veel meer een vereiste voor de peuterbe-
geleidster dan voor de peuter. Peuterbegeleidsters
kunnen best geen babytaal gebruiken of éénwoord-
of tweewoordzinnen van de peuter na-apen. Het is
immers van het goede voorbeeld van de begeleid-
ster dat de peuter kan leren.
Door nieuwe taal aan te bieden, kan de vaardigheid
van de peuter groeien. Maar die nieuwe woorden
moeten wel begrijpelijk worden voor de peuter. De
peuter moet het onbekende kunnen vasthangen aan
iets bekends. Er zijn heel wat manieren om nieuwe
taal toegankelijk te maken, door er een context voor
aan te bieden.
Bv. voor ‘rijden’ → verbind het nieuwe taalaanbod
met:
• Een handeling: voer ze uit met een echt autootje.
• Een visuele, auditieve of tactiele ervaring: laat het
kind de handeling doen en maak het bijhorende
geluid (brrrr).
• Eerder taalaanbod dat de peuter kent: Zeg “de
auto rijdt op de tafel, de auto rijdt op het tapijt, de
auto rijdt op de stoel…”
• Eerdere ervaringen of kennis van de wereld van
het kind: Ga aan het raam staan en verwijs naar de
rijdende auto’s op straat.
Van spreekvaardigheid bij peuters kunnen we nog
niet teveel verwachten op deze jonge leeftijd. Toch
wil dat niet zeggen dat peuters al niet aangemoedigd
kunnen worden om tot spreken over te gaan. Som-
mige peuters zijn erg spraakzaam en nemen maar
al te graag het woord. Andere peuters zijn echter
veel schuwer, en zullen veel minder geneigd zijn om
het woord te nemen. Peuters die helemaal aan het
begin van het verwerven van een nieuwe taal staan,
gaan tijdens de eerste weken vaak door een stille
periode. Daarin nemen ze vooral veel taalaanbod
op. Pas als ze een basis hebben opgebouwd qua
begrip, zijn ze eraan toe om ook taal te produceren.
Het is belangrijk genoeg aandacht te schenken aan
de stillere kleuters, en niet enkel in te spelen op de
kleuters die erg mondig zijn.
Een aantal factoren kan ertoe bijdragen dat een peu-
ter makkelijker tot spreken zal komen. Voor peuters
is het van belang dat ze zich op hun gemak voelen
bij hun gesprekspartner, dat ze het gevoel hebben
dat die gesprekspartner echt geïnteresseerd is, ac-
tief luistert en positief reageert. Sommige peuters
komen makkelijker tot praten als ze dat via een pop
kunnen doen. Ze verwoorden dan wat de pop doet,
voelt, weet, denkt. Dat is minder direct dan recht-
streeks aangesproken worden. Vaak probeert een
begeleidster taal te ontlokken aan een peuter door
vragen te stellen. Als peuters spontaan iets zeggen
of als ze antwoorden op een vraag, is het van groot
belang om daar positief op te reageren. Het expliciet
verbeteren heeft bij peuters zeer weinig effect.
Voorbeeld
Jasmina: “Gespeeld, met ehhh van … Gabriëlle. Die
die pop… . En met ze mama van supermarkt.”
Begeleidster: “Zo, heb je met Gabriëlle gespeeld?”
Jasmina: “Ja…”
Begeleidster: “Jullie hebben met de poppen ge-
speeld?”
Jasmina: “Ja, Barbie.”
Begeleidster: “Jullie hebben met de barbiepoppen
gespeeld?”
Jasmina: (knikt)
Begeleidster: “En toen zijn jullie met de mama van
Gabriëlle naar de supermarkt geweest?”
Jasmina: “Ja, ook David.”
Begeleidster: “Wat leuk. Je hebt gisteren bij Gabriëlle
gespeeld. Jullie hebben eerst met de barbiepoppen
gespeeld en daarna zijn jullie naar de supermarkt ge-
gaan. Samen met de moeder van Gabriëlle, én met
David. Wat goed verteld, Jasmina!”
Hoe ziet een taalstimulerende activiteit eruit?
Wat kinderen kunnen doen met taal is belangrijker
dan wat ze over taal weten. Taalstimuleringsactivi-
teiten zijn bijgevolg NIET:
-
26
• taaloefeningetjesmaken
• woordenreeksleren
• dingenaanwijzenenlatenbenoemen
• …
Peuters leren al doende, al spelend prikkelen we ze
via taal, de ‘hele dag’ én door uitdagende activitei-
ten.
Een voorbeeld: spelen met dozen
Eerst zet je dozen van verschillende formaten bin-
nen het bereik van de kinderen en kunnen ze er vrij
mee spelen. Dan ga je aandacht trekken op een
grote doos. Kijk eens wat een grote doos? Leg je
oor naast de doos. Die doos is net zo groot als jij,
Jan! Kijk, nog een doos, die is kleiner! Ik hoor niets
daarbinnen. Of toch! Ik denk dat ik iets hoor! Luis-
teren jullie eens mee? Horen jullie dat ook? Boots
de stem van de knuffel na: ‘Hé, hallo, ik zit hier in.
Doen jullie de doos eens open? Kinderen doen de
doos open. ‘Kiekeboe, hier ben ik! Ik had mij lekker
verstopt in de doos!
Dan ga je peuters stimuleren om op verschillende
manieren met de dozen te spelen.
• DoorZELFmeetedoen,lokjereactiesuit.
• Wie wil er in de doos zitten? Amai, jij kan goed
klimmen! Waar is Fred, ik zie hem niet meer?
Remi heeft zich verstopt achter de doos!
• Laat de peuters zelf de dozen mee opruimen,
opeenstapelen, in elkaar schuiven,...
Om alle peuters optimaal te laten ‘profiteren’ van ac-
tiviteiten, worden ze best opgebouwd volgens een
vast patroon: introductie – kern – uitbreiding.
De introductie wil de peuters vooral motiveren: ze
is bedoeld om hen warm te maken voor de centrale
activiteit. De peuters worden ook een eerste keer in
contact gebracht met het stukje wereld dat ze gaan
verkennen, en met de taal die daarbij hoort.
In de activiteit Autosporen doet kinderverzorgster
Liesbeth eerst een kort rollenspel met een Play-
mobilmannetje dat per ongeluk ergens in getrapt
heeft en dat nu op een blad papier stapt: “Nu zijn
mijn voetjes wel een beetje vies! O, kijk wat er nu
gebeurt.” Nick reageert: “Voetjes!” Liesbeth zegt:
“Mijn voetjes staan op het papier, ze maken een heel
spoor! Overal rode voetjes!” De peuters mogen vrij
experimenteren met het stempelen van voetstapjes.
Van al dat stappen worden de popjes een beetje
moe en ze willen naar huis ... Jozef zegt: “Auto!” Hij
heeft de bak met autootjes opgemerkt die Liesbeth
intussen heeft klaargezet.
In de eigenlijke kernactiviteit gaan de peuters aan de
slag. In dit geval vloeit de introductie heel natuurlijk
over in de kern: de peuters maken bandensporen
van speelgoedautootjes door ze eerst in een bakje
verf te dopen.
… “Boem!” roept Nick. Liesbeth reageert: “Oei, jullie
waren bijna gebotst! ... Sari, jouw auto heeft dikke
wielen, zie ik ... Ik ga jouw spoor eens volgen met
mijn auto … Wie heeft het langste spoor gemaakt?
... Ha, Jozef, dat komt van jouw auto …Kijk, hier
loopt een geel spoor en daar een blauw! En hier lo-
pen ze door elkaar, kijk maar, maar nu zijn ze groen.”
De peuters beginnen nu met hun autootjes kriskras
door elkaar te rijden, waardoor de kleuren zich men-
gen. Ze reageren als het spoor bruin wordt, want
dat vinden ze een vieze kleur. “Ja, net modder,” zegt
Liesbeth.
Uitbreidingsactiviteiten gaan meestal door op een of
ander aspect. Zo wordt het taalaanbod verder ver-
werkt en uitgediept. De taal krijgt hier vaak betekenis
in allerlei nieuwe situaties.
Na de verfactiviteit gaan de peuters buiten met hun
driewielertjes in de plassen rijden. Zo maken ze ook
sporen met hun eigen fietsjes. Liesbeth legt de link
naar de verfsporen die ze met de auto’s hebben ge-
maakt.
Hoe maak ik werken met prentenboeken nog krachtiger?
Prentenboeken, die op zich al veel taalkansen bie-
den, stimuleren interactie. Kinderen reageren vrij en
spontaan op de prenten, verrassende elementen,
… Het is dé manier om contact te leggen met een
kind, individueel of in kleine groep. Het is ook de
allereerste stap naar de geschreven taal en boeken-
plezier. Ook bij prentenboeken is taal geen doel op
zich, maar komt taal op een natuurlijke en zinvolle
wijze aan bod.
Opdat alle peuters optimaal zouden kunnen ‘profi-
teren’ van het prentenboek, is het belangrijk om bij
het werken met een prentenboek rekening te hou-
den met volgende fasen:
-
27Van Vipbaby tot inventieve peuter
Eerst worden de peuters voorbereid op het verhaal.
Eventuele moeilijkheden kunnen verduidelijkt wor-
den, liefst op een leuke ‘al doende’ manier en niet
door bijvoorbeeld moeilijke woordjes uit te leggen.
De introductie werkt ook aan motivatie, betrokken-
heid en welbevinden.
Kinderverzorgster Sabrina wil haar peuters voorbe-
reiden op De grote rode bus, een boekje dat vertelt
hoe een file ontstaat doordat er een gat in de weg
zit. Terwijl de peuters op het terras aan het rijden zijn,
vraagt Sabrina hen met hun fietsjes achter elkaar op
een touw te gaan staan en vooruit te rijden. Het touw
stopt aan de zandbak. De peuters kunnen niet verder
en er vormt zich een ‘file’. “Oei, wat nu? Hannah,
nu kun jij niet verder. Jij moet stoppen achter onze
Joël!” Maité roept: “Ikke ook!” Sabrina bevestigt:
“Ja Maité, nu moet jij ook stoppen! Het wordt een
lange rij! Hoe zullen we dat oplossen?” Hanna roept:
“Daar!” en ze wil het touw op een andere plaats leg-
gen …
Dan gaat het om het vertellen en het hervertellen van
het verhaal. Interactief voorlezen biedt de mogelijk-
heid om de aandacht van de kinderen vast te hou-
den en extra aandacht te besteden aan taalzwakke
peuters. De begeleid(st)er geeft korte verduidelijkin-
gen tijdens het vertellen van het verhaal (en niet ach-
teraf), richt zich op de hoofdgedachte in het verhaal
en niet op details (wat is belangrijk om het verhaal te
begrijpen) en stimuleert interactie en reflectie op het
verhaal (bv. link met eigen leefwereld).
“De bus kan niet verder rijden, want er zit een gat in
de weg! Jij kon ook niet verder rijden, hè Maité, want
de zandbak zat in de weg.”
“Iedereen moet stoppen! Kijk eens wat een lange rij!
Wat moeten ze nu doen?”
Daarna wordt het taalaanbod uit het verhaal ver-
werkt en uitgebreid in andere situaties.
In de groep van Sabrina wordt een echte grote rode
bus ineen geknutseld, zodat de peuters achteraf het
verhaal kunnen naspelen.
Ten slotte wordt e