Van Vipbaby tot veelzijdige inventieve peuter · Van Vipbaby tot inventieve peuter 7 1 Pedagogisch...

64
Van Vipbaby tot veelzijdige inventieve peuter beleidscahier nummer 5 november 2010 onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap respectvol verdraagzaam mondig positief kritisch leergierig verantwoordelijk geëngageerd sociaal zelfstandig creatief Meervoudige talentenontwikkeling in de voorschoolse en buitenschoolse opvang en de eerste kleuterklas

Transcript of Van Vipbaby tot veelzijdige inventieve peuter · Van Vipbaby tot inventieve peuter 7 1 Pedagogisch...

  • Van Vipbaby tot veelzijdige

    inventieve peuter

    beleidscahier nummer 5november 2010

    onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap

    onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap

    onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap

    school van de Vlaamse Gemeenschap

    school van de Vlaamse Gemeenschap

    school van de Vlaamse Gemeenschap

    respectvol

    verdraagzaam

    mondig

    positief kritis

    ch

    leergierig

    verantwoord

    elijk

    geëngageerd

    sociaal

    zelfstandig

    creatief

    Meervoudige talentenontwikkeling in de voorschoolse en buitenschoolse opvang en de eerste kleuterklas

  • 4

  • 5Van Vipbaby tot inventieve peuter

    Woord vooraf

    Geen enkel kind komt op deze wereld als een onbeschreven blad. Jonge ouders worden al vrij snel ge-confronteerd met het eigen temperament en karakter van hun baby. Een kind ontwikkelt zich op velerlei manieren. Vanuit een onuitputtelijke bron van fantasie verkent het spelend zijn nabije wereldje. Om al zijn talenten te kunnen ontplooien moet het zich goed in zijn vel voelen (welbevinden) en geboeid bezig kunnen zijn (betrokkenheid).

    De eerste levensjaren zijn erg belangrijk voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid, want net dan wordt het zelfbeeld gevormd. Het IK- gevoel komt pas tot ontwikkeling door confrontatie met de beelden die hun ouders en anderen zich over hen vormen. Voor heel wat kinderen is de voorschoolse opvang de eerste plaats waar die confrontatie plaatsvindt.

    In ‘De blik van de Yeti’ stelt prof. dr. Michel Vandenbroeck (UGent - Vakgroep Sociale Agogiek) dat het op-bouwen van identiteit en zelfbeeld gelijk staat aan het schrijven van een eigen verhaal. Elke ‘warme’ profes-sionele begeleider moet dus steeds rekening houden met het feit dat elk kind ‘anders’, uniek is en dus zijn eigen talentenverhaal heeft en bijgevolg een andere aanpak vereist. Men moet dus steeds uitgaan van de verschillen tussen kinderen vanuit een diepgaand respect voor de eigenheid van elk kind.

    In het Memorandum 2009 van het GO! hebben we dan ook aangestipt dat het curriculum van de talent-ontwikkeling al zou moeten starten in de voorschoolse opvang, omdat we net daar al het verschil kunnen maken. Veel interesses, talenten en competenties kunnen daar reeds herkend èn erkend worden. In de voorschoolse kinderopvang is de klemtoon de voorbije jaren dan ook steeds meer verschoven van loutere kinderoppas naar opvang èn opvoeding van jonge kinderen. Het (ver)zorgende element heeft nog altijd zijn plaats – ook in onze leerplannen voor het 7e jaar Kinderzorg – maar het pedagogisch-didactische aspect krijgt nu meer aandacht.

    Inzetten op kwaliteitsvolle kinderopvang impliceert dus ook maximaal investeren in kwalitatieve opleidingen voor de professionals die het dagelijks op de werkvloer moeten waarmaken.

    Om talenten te ontdekken willen wij tal van acties ondernemen. We willen heel divers kijken naar kinderen; we trachten een persoonlijk portret te maken: we gaan uit van de interesses en drijfveren van het kind; en we kijken door de bril van de ouders. Ook zij kunnen immers nog meer inzetten op de waarde van de talen-ten, zodat hun kinderen veel succes en geluk kunnen vinden als ze gestimuleerd en gesteund worden in de dingen die bij hen passen.

    Maar de ontdekkingstocht die we samen ondernemen, begint eigenlijk al vòòr de kleuterklas, in de kinderop-vang. Vandaar de titel van dit cahier: ‘Van Vipbaby tot Veelzijdige Inventieve Peuter’.

    Raymonda Verdyck afgevaardigd bestuurder

    1 Deze standpunten kwamen tot stand tijdens het World Café van de regionale con-tactdag Oost-Vlaanderen (Denderleeuw) (zie inleiding).

  • 6

    Inhoud

    Woord vooraf

    ‘Tien op tien voor talenten!’ - Ann Neetens & Jo Lebeer ............................................... 7

    1. Inleiding ................................................................................................................................................. 7

    2. Maar hoe begin ik eraan? ..................................................................................................................... 8

    3. Gebeurt de ontwikkeling vanzelf of moet deze gestimuleerd worden .................................................. 8

    4. Mediatie nader bekeken ...................................................................................................................... 10

    5. Veranderingen en aanpassingen blijven elkaar opvolgen ................................................................... 15

    Verder lezen ............................................................................................................................................... 16

    1. Een beeld van een kind - CEGO ......................................................................................... 17

    2. Inspelen op talige talenten bij jonge kinderen - Machteld Verhelst ................. 23

    3. Ouderparticipatie, dé onmisbare schakel in het werken aan de talentenontwikkeling van jonge kinderen - Anne Moisson ............................ 28

    4. Vanuit (door de leraar) zelfgemaakte digitale prentenboeken inspelen op het talentenverhaal van kinderen - Kurt Klynen .................................................. 31

    5. Muzische en sensomotorische talentenontwikkeling bij baby’s en peuters - Yves Bondue & Mieke Syryn ...................................................... 33

    6. Kansarmoede en talentenontwikkeling - Lieven Verlinde ..................................... 35

    7. Peuterpuberteit - Andries Valcke ....................................................................................... 40

    8. De talenten van de warme professional - prof. dr. Jan Peeters ......................... 46

    9. Opleidingen voor de professionals - Leen Rosiers ................................................... 50

    10. Het bredeschoolverhaal in de buitenschoolse kinderopvang - MietDurnez&SofieGervoyse(ExpertisecentrumBredeSchool Vlaanderen) - Sigrid De Vuyst & Tineke Vansteenkiste (GO!) ............................... 52

  • 7Van Vipbaby tot inventieve peuter

    1 Pedagogisch medewerker 2 Arts, docent aan de Universiteit Antwerpen, coördinator van INCENA, Project voor inclusie en leerbevordering3 Triple P: Positive Parenting Programme

    1. Inleiding

    In dit cahier getuigen diverse auteurs elk op hun ma-

    nier en vanuit hun invalshoek over hun ervaringen en

    inzichten betreffende de talentenontwikkeling van

    baby’s en peuters. Allen ondersteunen ze de visie

    ontwikkeld rond ‘Een open blik op talenten’ via een

    inspirerende tekst of een korte beschrijving van een

    workshop.

    De inhouden van deze bijdragen refereren aan een

    doelgericht proces in de kinderopvang en de peu-

    terklas. Centraal in dit proces staat een positief

    ‘taal’verhaal: taal is meteen de toegangspoort van

    elk artikel.

    Nieuwe projecten, zoals het Triple P-programma3,

    ondersteunen ook deze visie.

    Het is hierbij de bedoeling een beroep te doen op de

    talenten van jonge kinderen om zo hun leerproces-

    sen te kunnen optimaliseren. Het is cruciaal dat elke

    begeleider van jonge kinderen een goede mediator

    tracht te worden en veel belang hecht aan een doel-

    gerichte interactie in een stimulerende leeromge-

    ving. De positieve stroom tussen alle participanten

    (ouders, kinderverzorgers, leerkrachten, …) heeft

    een duidelijke impact op het gedrag van de jonge

    kinderen.

    ‘Tien op tien voor talenten!’

    Ann Neetens1 & Jo Lebeer2

    Gebruik welk talent je maar bezit.

    De bossen zouden wel heel stil worden,

    Als daar alleen maar de vogels zouden zingen,

    Die het mooiste zingen.

    H. Van Dyke

  • 8

    2. Maar hoe begin ik eraan?

    Ja, mijn kind moet zich goed gedragen!

    Kinderen die positief opgevoed worden, voelen

    zich prettiger. Ouders die positief opvoeden,

    genieten meer van het ouder zijn. Dat is weten-

    schappelijk bewezen. Triple P ontwikkelde 17

    gouden tips. Ze helpen ouders om positief ge-

    drag te stimuleren en op een niet-kwetsende

    manier om te gaan met ongewenst gedrag.

    (Hilde Weekers, trainer bij Triple P.)

    In een positieve opvoeding geven we veel aandacht

    aan ‘gewenst’ gedrag. De kunst is om oog te hebben

    voor alle gedragingen, groot en klein, die je graag bij

    je kind ziet. Kinderen moeten de kans krijgen om te

    leren hoe zich te gedragen. Wanneer kinderen vol-

    doende aandacht krijgen voor de dingen die ze goed

    doen, willen ze dat gedrag vaker tonen. Zo vermijd je

    ook ongewenst gedrag. Je kind wordt zelfstandiger

    en leert verantwoordelijkheid te nemen.

    Gouden tips

    Het Triple P – programma gebruikt 17 gouden tips4

    om ouders en andere begeleiders te helpen met het

    opvoeden. Enkele tips ter illustratie.

    •Tip1:Geefcomplimentjes “Kinderen en volwassenen krijgen graag compli-

    mentjes. Ze stimuleren je om door te gaan en ge-

    ven je een goed gevoel. Kijk eerst naar wat goed

    gaat bij je kind en beslis als ouder of jij het gedrag

    ook goed vindt. Dan kun je er complimentjes voor

    geven.”

    •Tip2:Spreeklichaamstaal “Gewenst gedrag aanmoedigen kun je ook op

    een non-verbale manier doen: via een glimlach,

    een knipoog, een schouderklopje of door je duim

    op te steken. Het zijn allemaal manieren die je kin-

    deren leuk vinden.”

    •Tip3:Planboeiendeactiviteiten “Als kinderen geboeid en aandachtig bezig zijn,

    leren ze zelfstandig te zijn en zijn ze minder ge-

    neigd ongewenst gedrag te vertonen. Voorzie dus

    voldoende speelgoed en activiteiten voor je kind,

    zowel thuis als wanneer je buitenshuis bent. Speel-

    goed en activiteiten hoeven niet duur te zijn. Als

    ouder moet je je kind wel even op weg helpen.

    Door je kind daarna af en toe even aandacht te ge-

    ven en iets te vragen over zijn spel, zorg je ervoor

    dat je kind geboeid en zelfstandig bezig blijft.”

    3. Gebeurt de ontwikkeling van-zelf of moet deze gestimuleerd worden?

    Het lijkt erop dat een kind vanzelf ontwikkelt, door

    het gewoon positieve aandacht, liefde, bescherming

    en voeding te geven. Maar dat is niet zo. De hersen-

    ontwikkeling stopt niet bij de geboorte, maar dan

    begint het eigenlijk pas. De zenuwbanen maken na

    de geboorte ontelbare verbindingen. Dat gebeurt

    niet zomaar chaotisch. Zelfs de uitdrukking van de

    genen wordt mee bepaald door de activering door

    de omgeving. Babyhersenen zijn geen voorgepro-

    grammeerde Zwitserse zakmessen, zegt de ontwik-

    kelingspsycholoog Karmiloff-Smith.

    De ontwikkeling van de hersenen hangt dus af van

    een affectieve en stimulerende relatie met de opvoe-

    ders5. We merken pas hoe dit ‘natuurlijke’ proces

    eigenlijk niet zo vanzelfsprekend is, wanneer die

    vroege band met mensen in de omgeving verstoord

    verloopt of in extreme gevallen ontbreekt. Iedereen

    kent het extreme voorbeeld waarbij kinderen groot

    werden terwijl ze verstoken bleven van elk mense-

    lijk contact. Het bekendste voorbeeld is ‘L’enfant

    sauvage’ dat door de 18de-eeuwse arts Itard werd

    opgevoed nadat het tien jaar lang in het bos was

    opgegroeid. Ook in deze eeuw en zelfs nog recent

    zijn er zulke gevallen gevonden. Ze hebben alle ge-

    meenschappelijk dat de specifiek menselijke ontwik-

    kelingsstappen ontbreken en slechts met heel veel

    moeite, of soms niet, kunnen verworven worden. Er

    was geen taalontwikkeling, geen betekenis- en be-

    gripsvorming en ook motorisch was er een slechte

    ontwikkeling. Ze konden wel zichzelf redden, maar

    deden dat zoals dieren dat doen. Moderne voor-

    beelden van ‘enfants sauvages’, die in toenemende

    mate een sociaal en ethisch probleem vormen, zijn

    de zogenaamde ‘rioolkinderen’ die in grootsteden

    opgroeien zonder ouderlijke leiding en ten prooi val-

    len van criminaliteit en bendevorming.

    De Israëlische psycholoog Reuven Feuerstein

    noemt dit een toestand van culturele deprivatie: het

    verstoken zijn van de mediatie van de eigen cultuur.

    Feuerstein weet waarover hij spreekt; hij baseerde

    zijn theorie met de ingewikkelde naam ‘structu-

    4 Hilde Weekers: 17 gouden tips bij Triple P. 5 Zie o.a. de theorie van Stanley Greenspan en Colwyn Trevarthen

  • 9Van Vipbaby tot inventieve peuter

    rele cognitieve modificeerbaarheid en gemedieerde

    leerervaring’ op zijn ervaringen in de vluchtelingen-

    kampen na de tweede wereldoorlog. Velen van de

    overlevende kinderen waren door de oorlogsellende

    totaal ontworteld. Ze vertoonden vaak een enorme

    leerachterstand en velen van hen waren niet ge-

    schikt voor gewoon onderwijs. Op gewone IQ testen

    deden ze het veelal slecht. De parallel met heden-

    daagse toestanden is makkelijk te maken.

    Modificeerbaarheid is volgens Feuerstein het ver-

    mogen zich aan te passen aan veranderende om-

    standigheden. Mensen worden door de stimuli van-

    uit de omgeving gemodificeerd.

    Zaterdag 28 november 2009, 6 uur ‘s morgens!

    Een berichtje! Snel neem op!! … Ben papa geworden

    … gezonde zoon … Stig … mama stelt het goed…

    Johan en Veronique.

    Een immens gevoel van geluk overvalt me! Ik ben

    nu officieel oma. In een wip stijgt mijn energiepeil.

    Mogen we op bezoek? Wanneer vertrekken we? Oh

    … nog wachten tot vanmiddag 2 uur.

    Een wonder, de geboorte van je eerste kleinzoon.

    De zoon van je oudste zoon. De kans om de ont-

    wikkeling van een klein wezentje te kunnen volgen

    van dichtbij. Stig zal in zijn eigen tempo en met zijn

    eigen leerpotentieel aan het grote avontuur begin-

    nen. Ouders, grootouders en verzorgers zullen hem

    helpen om zich zo goed mogelijk te integreren in de

    familie en de gemeenschap en om optimaal te func-

    tioneren.

    Er zijn verschillende manieren waarop kinderen leren.

    De eerste is de pure blootstelling aan stimuli van de

    omgeving. Iedereen leert door gewone directe er-

    varing. Kinderen leren het meest door nabootsing,

    gewenste zowel als ongewenste dingen. De tweede

    manier van leren - en een specifiek menselijke vorm

    van leren - is wat Feuerstein noemt de gemedieerde

    leerervaring (Mediated Learning Experience, afgekort

    MLE). Mediatie is een bepaalde manier van omgaan

    met de andere zodat indrukken uit de omgeving beter

    kunnen opgedaan, verwerkt en beantwoord worden.

    Mediatie is de manier waarop de oudere generatie de

    cultuur aan de jongere generatie overdraagt. Cultuur

    wordt in de ruimste zin van het woord gebruikt: de

    taal, de gebruiksvoorwerpen, het dagelijks leven, de

    manieren van eten, de gewoontes, de sociale manier

    van omgaan, de waarden, enz.

    Ik til Stig op onder zijn armpjes en houd hem op

    ooghoogte voor mij. Zachtjes spreek ik hem toe. Hij

    kijkt naar mij en focust met open ogen! Er is con-

    tact! De luttele seconden samen hebben voor mij

    een heel belangrijke betekenis. Stig is welkom en wij

    hebben elkaar voor de eerste keer kunnen begroe-

    ten. Stig staat open om te leren via interacties met

    mensen, incidenteel, ongepland en afhankelijk van

    gebeurtenissen.

    Het is door deze mediatie dat de “hogere” cognitie-

    ve functies tot stand komen. Dit zijn bv. het vermo-

    gen om te focussen, om te zoeken, om woorden te

    geven aan gebeurtenissen, gevoelens, gedachten,

    dingen; om te vergelijken, verbanden te leggen, lo-

    gische besluiten te kunnen trekken, te plannen, pro-

    blemen op te lossen, het standpunt van een ander

    te begrijpen, enz.

    Het is onder invloed van voldoende gemedieerde

    leerervaring dat kinderen in staat worden zich beter

    aan te passen aan veranderende omstandigheden

    en kunnen leren.

    Elke cultuur medieert in meerdere of mindere mate.

    De ‘bushman’ die zijn zoon toont hoe hij een speer

    maakt, medieert ook een stuk cultuur en legt de ba-

    sis van de cognitieve ontwikkeling. MLE wijst niet

    zozeer op de inhoud van wat wordt overgebracht,

    dan wel op de wijze van overbrengen.

    Taal is de basis van de denkontwikkeling, en medi-

    atie is de basis van taal. We zien in gezinnen waar

    vaak met elkaar gesproken wordt, dat de cognitieve

    ontwikkeling vaak beter verloopt, en ook het omge-

    keerde.

    Het bredeschoolverhaal in de buiten-schoolse kinderopvang6

    De scholen van het GO! onderwijs van de

    Vlaamse Gemeenschap beogen, naast on-

    derwijs, ook de ontwikkeling van de gehele

    persoonlijkheid van alle leerlingen. Omdat

    we van GO! scholen gezondheidsbevorde-

    rende scholen willen maken, levert het GO!

    reeds sinds 2005 aanzienlijke inspanningen

    voor het gezondheidsbeleid.

    Scholen zijn echter niet als enige verant-

    woordelijk om te werken aan de brede ge-

    zondheid van kinderen en jongeren. Onder

    6 Tekst uit het cahier van Sigrid De Vuyst en Tineke Vansteenkiste Gezondheidsbeleid GO! Expertisecentrum Brede School Vlaanderen

  • 10

    het mom “vele handen maken lichter (en be-

    ter) werk”, ontmoeten verschillende partners

    elkaar in de brede school. Deze partners

    werken allen rond een gemeenschappelijk

    doel: de brede ontwikkeling van kinderen,

    jongeren en volwassenen, op school en in

    de vrije tijd. Het GO! kan zich uiteraard hele-

    maal vinden in deze doelstelling en maakte

    van de ontwikkeling van zijn scholen tot

    brede scholen, ook wel ‘de open scholen’

    genoemd, een beleidsprioriteit binnen het

    herijkt Algemeen Strategisch Plan.

    Professor Pnina Klein kon experimenteel aantonen

    dat ouders van kinderen die minder reageren vaak

    hun kinderen minder mediatie geven. Zo ontstaat

    de vicieuze cirkel: ouders antwoorden hun kinde-

    ren minder, er is geen consistentie, er wordt gedaan

    vooraleer gedacht wordt, er wordt minder uitgelegd.

    Zij ontwikkelde o.a. het MISC programma (More In-

    telligent & Sensitive Children) gebaseerd op de me-

    diatiecriteria van Feuerstein.

    In toenemende mate dreigt in moderne grootstad-

    culturen de spontane mediatietraditie verloren te

    gaan. Dit leidt tot verminderde modificeerbaar-

    heid: er is een toename van ‘probleemkinderen’,

    ‘hoogsensitieve kinderen’, toename van ADHD en

    autismespectrumstoornissen en andere gedrags-

    en opvoedingsproblemen, en later een stijging van

    de verwijzingen naar buitengewoon onderwijs. Dit

    kan niet alleen genetisch verklaard worden.

    Feuerstein verklaart dit door een mediatiegebrek:

    ouders zijn minder ‘aanwezig’ bij hun kinderen (dit

    heeft niets met de hoeveelheid tijd te maken), kin-

    deren zijn meer blootgesteld aan allerlei prikkels;

    het komt allemaal ongefilterd binnen. Door mediatie

    worden prikkels gericht, veranderd, gefilterd en om-

    gevormd, zodat het kind deze beter kan opnemen

    ,verwerken en beantwoorden. Dit proces kan niet

    door een televisietoestel of robot worden overgeno-

    men, er is echt een menselijke mediator nodig.

    Kinderverzorgers, ouders of anderen, kunnen dus

    een heel grote positieve (en helaas ook negatieve)

    invloed uitoefenen op de ontwikkeling van het kind,

    zowel de cognitieve als de emotionele ontwikkeling,

    als de hersenontwikkeling.

    Vandaar het belang dat in dit cahier wordt gehecht

    aan de invalshoek van de mediatie.

    Iedereen is van de wereld en de we-reld is van iedereen7.

    Elk kind heeft recht op een veilige plek. Het

    is een cruciale voorwaarde om later in zich-

    zelf te geloven en op stevige benen mid-

    denin de wereld te staan. Enkel zo kan zij/

    hij eigen talenten en mogelijkheden ontwik-

    kelen en ontdekken.

    Buurtwerk 't Lampeke is een buurtwerking

    in de Ridderbuurt in Leuven. De vzw werkt

    rechtstreeks met de kansarme doelgroep. De

    werking is expliciet afgestemd op mensen

    van alle leeftijden die, om welke reden ook,

    maatschappelijk kwetsbaar zijn of dat drei-

    gen te worden. 't Lampeke wil kansarmoede

    en sociale uitsluiting opmerken en doorbre-

    ken en ondersteunt mensen door samen

    met hen de problemen aan te pakken, door

    samen met hen op weg te gaan. We streven

    ooknaareensocialemix:armenrijkmoeten

    elkaar beter leren kennen en samen dingen

    doen. Zo ontstaan er verbindingen tussen

    mensen én kansen om vooroordelen weg te

    werken. Daarom zetten we - samen met an-

    deren- ook onze schouders onder projecten,

    die de buurt en de stad ‘beter’ maken.

    4. Mediatie nader bekeken

    Niet elke volwassene-kind interactie is een gemedi-

    eerde leerervaring. Om te kunnen spreken van medi-

    atie moet er aan bepaalde criteria voldaan worden.

    Feuerstein definieert er twaalf, waarvan we hier de

    zes belangrijkste kort toelichten.

    Het eerste criterium is mediatie van intentionaliteit

    en wederkerigheid: wanneer je met een kind bezig

    bent, heb je een bepaalde bedoeling; je wilt iets le-

    ren. De mediator zegt altijd wat zijn bedoeling is; hij

    vestigt de aandacht op bepaalde stimuli, motiveert

    het kind om mee te doen, laat zijn enthousiasme

    zien. Wederkerigheid is het positieve antwoord dat

    het kind hierop geeft. Je moet het kind meekrijgen.

    Mediatie van intentionaliteit en wederkerigheid is

    de basis van het ontwikkelen van het vermogen tot

    aandacht geven en focussen, waar vele ‘moderne’

    kinderen het zo moeilijk mee hebben.

    7 Tekst uit het cahier van Lieven Verlinde

  • 11Van Vipbaby tot inventieve peuter

    Als ik interactief met Stigje bezig ben, probeer ik me

    aan een aantal basisvoorwaarden te houden. Ik pro-

    beer voldoende dichtbij hem te zijn en oogcontact tot

    stand te brengen door onze ogen op gelijke hoogte te

    brengen. Als ik merk dat de interesse van mijn klein-

    zoon niet optimaal meer is, geef ik meer betekenis aan

    de interactie en pas ik mijn mediatie aan. Om zeker te

    zijn dat Stig niet enkel globaal begrijpt, zorg ik ervoor

    dat ik duidelijke en specifieke instructies geef die ik on-

    middellijk kan evalueren.

    We spelen tientallen keren hetzelfde piepspelletje en

    ik geef de voorkeur aan het herhalen van ‘piep’ vanuit

    één en dezelfde kant tot hij het spelletje kent. Daarna

    wissel ik af en hebben wij samen dolle pret door de

    nieuwe uitdagingen van hetzelfde spelletje. Stig anti-

    cipeert ook na een aantal keren en dat maakt het nog

    veel plezieriger voor beiden. We spelen een spel en

    zorgen ervoor dat er wederkerigheid en betrokkenheid

    is tijdens deze interactie: aanpassing van taal, spraak,

    lengte van het woord, woordenschat, snelheid, into-

    natie en ritme.

    Het tweede criterium heet mediatie van overstij-

    ging (transcendentie): wat je hier-en-nu zegt en

    doet, overstijgt de onmiddellijke bevrediging van de

    behoefte. Als je een luier ververst, ga je spontaan

    praten, glimlachen, bv. met de voetjes of handjes

    spelen en benoemen. Dat doen we vanzelf, maar

    we doen dat ook met een bijbedoeling; ondertus-

    sen leer je je kind van alles. Als we aan tafel zitten,

    eten we niet alleen om onze honger te stillen, maar

    praten we ook over van alles, ook met de kinderen.

    De radio en televisie gaan uit en we focussen op de

    interactie.

    Op het verzorgingskussen heb ik de mooiste momen-

    ten met Stig beleefd. Het is een feest om hem te kun-

    nen verzorgen en te merken dat hij dat hoopje in zijn

    pamper ook echt wel kwijt wil. Eerst was er enkel oog-

    contact bij dit waardevol moment. Stilaan werden die

    momenten gebruikt om te zingen, te sporten of zich

    groot te maken. De kracht van mijn kleinzoon bepaalt

    de soort van oefeningen en het ritme waarin we sa-

    menwerken. Op dit moment staat Stig met een beetje

    hulp op zijn benen. Hij maakt zich zo mogelijk nog gro-

    ter en kraait van plezier. Ik veronderstel dat het een

    fantastisch gevoel moet geven als je de eerste keren

    op je eigen benen kan staan!!

    De talenten van de warme professio-nal8

    Welke competenties heeft een kindbegelei-

    der nodig?

    Democratische professionaliteit

    Democratische professionaliteit voor de be-

    roepen waar gewerkt wordt met jonge kin-

    deren is gebaseerd op een aantal gezamen-

    lijke waarden en betekenisverleningen.

    – Openstaan voor dialoog, vanuit een con-

    frontatie van meningen naar gezamenlijke

    oplossingen durven zoeken.

    – De bereidheid tot dialoog, niet als een

    uitwisseling van ervaring, maar als een

    proces van transformatie, waarbij de pro-

    fessional het risico durft te nemen de con-

    trole over het uiteindelijke resultaat dat hij

    wil bereiken, te verliezen.

    – In staat zijn tot kritisch denken. De profes-

    sional moet een kritische houding aan de

    dag leggen ten aanzien van manieren van

    werken en systemen die als universeel en

    tijdloos worden ervaren.

    Het derde criterium is de mediatie van betekenis:

    het kind wordt voortdurend blootgesteld aan allerlei

    prikkels. Die zijn op zich neutraal, totdat de mediator

    er een bepaalde betekenis aan geeft. Deze is meer

    dan de betekenis van het voorwerp zelf. Een gezicht

    is een gezicht, maar een glimlachend gezicht straalt

    blijdschap en goedkeuring uit; het krijgt betekenis.

    We leven in een wereld vol betekenissen: gebaren,

    symbolen, gebruiken, manieren van doen, emoties,

    woorden, enz. Kinderen ontdekken deze betekenis-

    sen niet vanzelf. Autistische kinderen hebben het

    hier extra moeilijk mee. Volwassenen moeten de be-

    tekenis van dit alles aan de kinderen mediëren. De

    mediatie van betekenis is belangrijk om te begrijpen

    dat dingen een waarde hebben die je niet kunt zien.

    Dat leert je niet alleen respect voor die dingen, het

    leert je ook een gerichtheid om te zoeken naar wat

    verborgen is.

    Een aardbei is een neutrale rode vrucht, maar wan-

    neer ze op een taart ligt, die op een verjaardag

    wordt opgegeten, dan krijgt ze een heel speciale

    betekenis. Zo krijgen alle voorwerpen, gebeurtenis-

    8 Tekst uit het cahier van Dr. Jan Peeters, Vakgroep Sociale Agogiek, Universiteit Gent en Coördinator Expertisecentrum Opvoeding en Kinderopvang (VJBK)

  • 12

    sen, woorden een bepaalde emotionele of culturele

    betekenis, maar het moet er worden bijverteld. Het

    volstaat dus niet allerlei prikkels aan te brengen, ze

    moeten vooral betekenis krijgen. Zo leert een kind

    een heleboel dingen omdat ergens een volwassene

    daar betekenis aan geeft. Zelfs op het potje gaan

    leer je door betekenisgeving.

    Ik krijg de kans om mijn kleinzoon elke week te zien

    groeien. Stilaan kan ik zijn omgeving zodanig organi-

    seren dat ik de blootstelling aan prikkels kan mediëren

    en de kwaliteit van zijn aandacht kan verbeteren. Ik zorg

    dat voorwerpen opvallender gemaakt worden door ze te

    laten bewegen, dat de kleuren helder en contrasterend

    zijn en ik pas mijn stem aan in klank en melodie. Ook zijn

    mama en papa kiezen en sorteren prikkels. Welke verha-

    len gaan ze vertellen? Welke prenten tonen? Welk speel-

    goed geven? Wat aan hun kind wel of niet vertellen?

    Opleidingen voor de professionals:FLEX van kinderverzorger naar kleu-teronderwijzer9

    Wat mij tijdens dit academiejaar is bijgeble-

    ven zijn de vertelstages.

    Het maken van de prenten, het maken van

    de poppen, het zoeken naar de juiste mu-

    ziek, het samenvoegen van dit alles tot een

    geheel was zeer leuk. Hoe de kleuters rea-

    geren tijdens het vertellen van het verhaal is

    met geen woorden te beschrijven.

    Stig is heel gevoelig aan visuele en auditieve prikkels en

    geeft snel antwoorden op tactiele prikkels; zoals aanra-

    king, voelen en dikke knuffels. Ik geniet samen met hem

    van de warme, aangename fysische nabijheid. Hem in

    de ogen kijken is één van de beste manieren om hem

    gelegenheden tot focussen te geven. Onze geanimeer-

    de gezichten en expressief gedrag, onze glimlach en

    knuffels maken dat de sociale contacten tussen Stig en

    mij stilaan veranderen in mediërende leerervaringen. In

    de plaats van in te gaan op lukrake ontmoetingen met

    verschillende prikkels uit de omgeving word ik een medi-

    ator die een opvoedende rol vervult en die de aangebo-

    den prikkels selecteert. Ik krijg de kans om te anticiperen

    op prikkels vooraleer Stig ermee in contact komt.

    Als ik Stigje beloon door hem mijn blij gezicht te to-

    nen dan vertel ik er onmiddellijk bij waarom hij zo knap

    is. Hij begrijpt dan wat de reden is van mijn enthou-

    siasme.

    De ontwikkelingen die Stig doormaakt tijdens het lezen

    van een boekje zijn duidelijk te zien in zijn motorische

    vaardigheden (de bladzijde grijpen en richting bepa-

    len), zijn cognitieve vaardigheden (onthouden van con-

    stante kenmerken, geheugen) en zijn persoonlijkheid

    (geduldig volhouden tot de bladzijde verplaatst is).

    Muzische en sensomotorische talen-tenontwikkeling bij baby’s en peuters

    “De mens is van geboorte tot de dood- per

    definitie-eenmuzischemens”(BjØrkvold)10

    Praten over gevoelens, ideeën of ervarin-

    gen is niet voor iedereen even gemakkelijk.

    Voor sommigen kan het helpen om dit via

    een alternatieve vorm van communicatie te

    doen, waarbij men zich kan en mag uitdruk-

    ken via de eigen talenten, via beeld-, zang-,

    dans-, en muziektaal. Het is dan ook belang-

    rijk deze talenten tijdig te ontdekken, die te

    explorerenenactiviteitenteontwikkelenom

    de taal te benutten die het beste past.

    Sensomotorische talentenontwikkeling bij

    jonge peuters - Een gaatje in de lucht. (Mie-

    ke Syryn, Fiques).

    In deze workshop is het uitgangspunt wer-

    ken aan taalontwikkeling bij jonge peuters

    vertrekkend vanuit beweging. De work-

    shopbegeleider vertrekt vanuit bewegingen

    om de taalontwikkeling te stimuleren bij de

    jonge peuter. Naast beweging als muzische

    taal komen andere muzische talen (muziek,

    drama en beeld) geïntegreerd aan bod.

    Muzische talentenontwikkeling bij baby’s en

    peuters- Piep Kadul (en de Billenschudders).

    (YvesBondue).Hierishetuitgangspunt:in-

    spelen op de taalontwikkeling van jonge kin-

    deren vertrekkend vanuit muziek, drama en

    dans.

    Als vierde criterium medieert de volwassene be-

    kwaamheidsgevoel: wanneer hij het kind helpt tot

    de ervaring te komen dat het iets kan, dat het ergens

    succes in heeft, en het waarom van het lukken me-

    9 Getuigenis van Joëlle uit tekst van het cahier van Leen Rosiers coördinator van het FLEX-project Erasmushogeschool Brussel

    10 Leerlijn Muzische Vorming PBD GO! en fragment uit tekst van het cahier van Yves Bondue en Mieke Syrryn

  • 13Van Vipbaby tot inventieve peuter

    dieert, en ook positief bekrachtigt, bouwt het kind

    het zo noodzakelijk bekwaamheidsgevoel op dat de

    basis vormt van een goede “leerdispositie”, d.w.z.

    een leerhouding, motivatie, ingesteldheid en de

    basis cognitieve functies. Bravo zeggen, maar ook

    met uitleg dus. Aanmoedigen van al wat het kind

    bereikt heeft, al is het niet perfect. Mediatie van be-

    kwaamheidsgevoelens schept de voorwaarden om

    te slagen in een iets moeilijker stap, door het niet te

    moeilijk, maar ook niet te gemakkelijk te maken.

    Op een leuk knuffelmoment verkennen we Stigs eer-

    ste knisperboekje, met felle kleuren en in verschillende

    materialen. Na een aantal verkennende leesmomen-

    ten, gaat hij zelf over tot het omdraaien van de bladzij-

    den. Hij kijkt, grijpt met zijn twee handen en hoort de

    verschillende geluiden die het knisperboekje afwisse-

    lend maakt. Stig vindt boekjes lezen heel leuk en kan

    zijn focus al gedurende geruime tijd aanhouden

    Ik maak van het boekenplezier met het knisperboekje

    een nieuw verhaal met een ander soort boekje. De

    bladzijden van dit nieuwe boekje zijn hard en stevig en

    kunnen een veelvoud van prikkels aanbieden: kleuren,

    vormen, verschillende voelstoffen, een constante die

    altijd terugkomt, …

    Stig wordt ongelooflijk uitgedaagd tijdens het verken-

    nen van dit nieuwe boekje. Hij focust en draait de blad-

    zijden zelfstandig om in beide richtingen. Mijn verteltaal

    is nu even bijkomstig want de controle over zijn eigen

    handen slorpt voorlopig al zijn energie op.

    Keer op keer zie ik dat hij bepaalde bewegingen beter

    kan controleren. Ik vraag me af of ik als mama ook zo

    verwonderd en uitbundig was bij het ontdekken van de

    progressie die mijn eigen kinderen maakten. Ik beken

    dat ik als oma veel meer transfers zie en ze doelbe-

    wuster gebruik. De betrokkenheid en het welbevinden

    van beide partijen zijn levendig aanwezig.

    De voorkeur die Stig non-verbaal uit om met dit boekje

    aan de slag te gaan, is voor mij een raadsel . Toch

    houd ik daar rekening mee en zal ik hem de volgende

    keer laten kiezen welk boekje hij wil lezen, omdat hij

    een waardeoordeel heeft laten blijken.

    Inspelen op talige talenten bij jonge kinderen11

    Peuters prikkelen en al doende taal leren:

    taalstimulering via doe-activiteiten

    De kinderopvang is een ideale voedingsbo-

    dem om op een heel natuurlijke manier te

    werken aan taalvaardigheid. Taalvaardig-

    heid is de vaardigheid om functionele bood-

    schappen te begrijpen en zich te uiten in

    communicatieve situaties. Als je taal zo kunt

    gebruiken dat je er in concrete situaties al-

    lerlei belangrijke doelen mee kunt bereiken,

    ben je taalcompetent. Taalvaardig zijn is dus

    niet het kennen van losse woordjes, het kun-

    nen benoemen van kleuren enzovoort.

    Als vijfde criterium vind je de mediatie van ge-

    dragsregulering en -controle: dit is de basis van

    het vermogen om het eigen gedrag te reguleren.

    We worden allemaal impulsief geboren, en dat blijft

    zo als er geen gemedieerde leerervaring optreedt.

    We moeten leren onze impulsen onder controle te

    houden. Dat begint al heel vroeg in een mensen-

    leven. Leren eventjes te wachten, een behoefte

    eventjes uit te stellen; bv. ’dank je’ leren zeggen en

    niet zomaar grijpen. Eerst leren kijken en dan pas

    doen. Niet zomaar afpakken, schreeuwen, opdrin-

    gen, enz. .

    Goede gedragsregulering heb je later nodig om je

    aan te passen aan de eisen van de taak, te weten

    wanneer je veel of weinig aandacht, energie, snelheid

    in moet zetten, en kan stoppen of doorgaan wanneer

    dat nodig is. Vele kinderen zijn slecht gereguleerd

    wanneer ze naar de lagere school gaan, omdat ze het

    thuis niet leren. Zo krijg je natuurlijk leerproblemen.

    Ook de mediatie van gedragsregulering begint bij de

    gewone interactie met baby’s en peuters, vertaalt

    zich in kinderliedjes met gebaren (die je zelf zingt, niet

    die van de radio), ritme en rijmpjes.

    Stig leert focussen en onderzoeken terwijl hij het on-

    derscheid maakt tussen verschillende prikkels. Hij laat

    duidelijk zijn voorkeuren kennen, hij leert dingen op

    verschillende manieren te zien en met verschillende

    voorwerpen om te gaan. Sommige momenten heeft

    hij meer tijd nodig om te observeren en een voorwerp

    te volgen. Hij heeft meer behoefte aan herhaling van

    de blootstelling van de prikkel en bepaalt mee de duur

    van de aandacht en de selectiviteit. Ik ben de bewon-

    11 Tekst uit het cahier van Machteld Verhelst, Centrum voor Taal en Onderwijs

  • 14

    derende getuige van een opstartend leerproces waar

    ik soms al in kan deelnemen.

    Op een bepaald moment ontdek ik in mijn kleinkind

    een vrolijke, uitdagende spruit die experimenteert met

    geluiden en zijn spraakorganen. Hij legt verschillende

    intonaties, klemtonen en klankpatronen in zijn com-

    municatie. Ik moedig hem aan om meer te brabbelen,

    klanken duidelijker te uiten en deze te doen gelijken op

    klanken die bij taal gebruikt worden. Ik herhaal zijn klan-

    ken en stimuleer hem zo om dit gedrag te versterken.

    Peuterpuberteit12

    De peuterleeftijd is een fantastische, boei-

    ende, vermoeiende en uitdagende leeftijd. Dit

    geldt voor zowel de peuters zelf als voor ieder-

    een die zich met hun opvoeding bezighoudt.

    Het is een periode van hoogtes en laagtes vol

    emotionaliteit. Marga Schiet bedacht de term

    peuterpuberteit. De vergelijking met pubers is

    dan ook op meer dan 1 vlak te maken. Emo-

    tionele uitbarstingen zijn een kenmerk van

    beide groepen net zoals de opbouw van een

    goed zelfbeeld. Toch is er ook een heel groot

    verschil. Zich inleven in een ander persoon is

    voor een peuter erg moeilijk, omdat het em-

    pathische vermogen dat mensen hiervoor no-

    dig hebben zich pas in de kleuterperiode ont-

    wikkelt. Dit verklaart ook het vaak irrationele

    gedrag van de meeste peuters.

    Het zesde mediatiecriterium van het delen leert dat

    gevoelens, gedachten, dingen en ervaringen kun-

    nen gedeeld worden en helpt ervaren dat er nog

    anderen in de wereld zijn. Praten met kinderen is al

    een vorm van mediatie van delen: ook dingen be-

    noemen, mee onder woorden brengen wat het kind

    wil zeggen; communicatie bevorderen; leren geven

    en nemen; beurtrollen nemen, spelen met kinderen;

    samen spelen bevorderen.

    Vier dagen per week gaat Stig naar de kinderopvang.

    Veronique vertelt me nauwgezet wat er zich allemaal

    afspeelt. De contacten met de verzorgsters en de an-

    dere kinderen zijn zeer positief. Elke keer observeert

    Stig vanuit zijn relaxstoeltje en imiteert hij weer andere,

    oudere kinderen uit de kinderopvang. Hij leert in een

    stoel zitten, zijn lepel manipuleren, zijn mondje goed

    opendoen om te eten, een auto pakken, luisteren naar

    de andere kinderen, … Informeel wordt er heel belang-

    rijke informatie uitgewisseld. Mocht er nog een pro-

    bleem zijn, dan hebben we moderne technische hulp-

    middelen om elkaar verder te helpen: een webcamera,

    een gsm, de computer, een parlofoon, …

    Ook de informatie van Kind en Gezin is duidelijk en doel-

    gericht. Elke vraag die gesteld wordt, krijgt een duidelijk

    antwoord. Ik ontvang als oma ook voldoende feedback

    van mijn schoondochter.

    De mama en papa van Stig mediëren hun spruit spon-

    taan om hem niet alleen optimaal te laten ontwikkelen,

    maar ook om voor de voortzetting van cultuurelementen

    te kunnen zorgen. Zelfs een gezonde jongen, zoals Stig,

    die de indruk geeft dat hij alles op zijn eentje kan leren,

    heeft behoefte aan een goede mediator.

    Zowel mama als papa gebruiken een spontane vorm

    van mediëren bij Stig. Een vorm die niet gepland en

    soms onbewust is, naargelang de opvoedingspraktijken

    die in een bepaalde gemeenschap van kracht zijn. De

    oprechtheid en de sterkte van de wil van beide ouders

    om het functioneren van hun kind te verbeteren is op

    zichzelf nog niet voldoende. Om zeker te zijn dat de

    opvoedende pogingen van de ouders resulteren in het

    bezorgen van voldoende gemedieerde leerervaringen bij

    Stig is een speciale sociale interactie tussen hen nodig.

    Stig geniet ervan als hij op mijn schoot zit en we goed

    oogcontact kunnen maken. We zorgen beiden voor

    een geanimeerde conversatie door elkaar te imiteren

    en grappige klanken en gelaatsuitdrukkingen te ma-

    ken. Stig neemt de tijd om te reageren en wacht even

    af vooraleer hij een stukje brabbelt. Hij vindt het ook

    ongelooflijk leuk om mee aan de eettafel de anderen te

    observeren en af en toe een inbreng te realiseren. Daar

    wordt hij dan ook heel dikwijls uitbundig voor beloond

    door de aanwezigen. Hij hoort er echt bij!

    Ook de spiegel is een leuke manier om samen plezier

    te maken. Stig herkent zichzelf en reageert heel erg blij

    op zijn eigen gelaatsuitdrukkingen. Bekende geluiden

    leiden bij hem tot meer anticiperend gedrag.

    12 Tekst uit het cahier van Valcke, Andries, Vanhoecke, Pascal en Vanovermeire, Patricia. 2010. SOWiEso GO! Mechelen : Plantijn, 2010.

    13 Tekst uit het cahier van Anne Moisson

  • 15Van Vipbaby tot inventieve peuter

    Ouderparticipatie, dé onmisbare schakel in het werken aan de ta-lentenontwikkeling van jonge kin-deren.13

    Door bijzondere aandacht voor taalstimu-

    lering in de kinderopvang kan bovendien

    gewerkt worden aan de taalachterstand die

    allochtone kinderen vaak reeds als kleuter

    oplopen. Daarom is het ‘opzoeken, uitnodi-

    gen en opvangen van de ouders’ en hen het

    belang doen inzien van de voorschoolse op-

    vang, primordiaal in de Brusselse crèches.

    Het talen(t)-(b)rugzakje

    De overstap van kinderopvang naar de peu-

    terklas.

    5. Veranderingen en aanpassingen blijven elkaar opvolgen

    Feuerstein pleit voor het vormgeven van een ‘actief-

    modificerende leeromgeving’. Hierbij kijken we naar

    de omgeving en naar onszelf. Volgens Feuerstein

    beantwoordt ‘het vormgeven aan een modificerende

    omgeving’ aan de volgende vier kenmerken:

    1.Openheid: Het kind zoveel mogelijk in contact

    brengen met alle aspecten van de samenleving.

    Hij pleit voor een sterke integratie.

    2.Positievestress: Niet op hetzelfde niveau blijven, maar uitdaging bieden door naar een iets hoger

    niveau over te stappen.

    3.Uitdaging: Aanmoedigen om de confrontatie aan

    te gaan met nieuwe en onbekende dingen.

    4.Gepastemediatie: Je mediatie aanpassen aan

    de behoefte van het individu of de groep waar-

    mee je werkt.

    Eigenlijk worden de eerste drie punten samengevat

    in het vierde punt. Gepaste mediatie is een middel

    om openheid, positieve stress en uitdaging in de

    omgeving van een persoon te brengen.

    Talentenontwikkeling, een voorbeeld uit de Freinetscholen14

    Alle kinderen zijn gelijkwaardig, niet alle kin-

    deren zijn gelijk!

    Het werken met talenten creëert unieke

    kansen om van en met elkaar te leren!

    ZiKo-Vo: een kindvolgsysteem voorpeuter en kleuter15 ZiKo-Vo wil een zicht krijgen op ‘wie dit

    kind nu is’. Daarom wordt de beleving van

    het kind in kaart gebracht, samen met zijn

    interessegebieden en een kijk op zijn/haar

    relaties met anderen. De ontwikkeling wordt

    gevolgd in8ontwikkelingsdomeinen:grote

    motoriek, kleine motoriek, taal, verstande-

    lijke ontwikkeling, ontdekken van de wereld,

    sociale ontwikkeling, goed in je vel zitten en

    zelfsturing/ondernemen.

    Een woord is een abstract symbool dat een voor-

    werp, een handeling of een idee voorstelt. Het

    benoemen van voorwerpen is een van de eerste

    stappen naar de organisatie van - en betekenisge-

    ving aan - de wereld van het kind. Door etiketten

    te plakken op voorwerpen is het kind in staat er-

    aan te denken zonder ze te zien. Het is belangrijk

    te beseffen dat een kind veel verschillende woorden

    leert verstaan, voordat het in staat is ze te zeggen.

    Ouders, verzorgers en begeleiders kunnen tijdens

    deze periode actief zijn om het kind te helpen bij

    het verstaan en gebruiken van woorden. Ook foto’s

    en tekeningen kunnen digitaal aangeboden worden

    aan kleine groepjes kinderen

    Vanuit (door de leraar) zelfgemaakte digitale prentenboeken inspelen op het talentenverhaal van kinderen16 De kinderverzorgsters en peuterjuffen leren

    hoe je een prentenboek moet inscannen en

    zelf teksten inspreken bij elke prent. Dit is

    een aangepaste tekst voor hun doelgroep.

    De peuters zitten samen en interageren met

    de prent die in ‘t groot op de muur wordt ge-

    schenen (PPt). Zo kunnen de begeleiders de

    kinderen mediëren.

    Digitale media geven een leerkracht basis-

    onderwijs een kans om de wereld van de

    kinderen en de onderwijswereld dichter bij

    elkaar te brengen. Betrek die kinderen in het

    vertelproces, laat hen eens iets vertellen op

    de manier waarop zij communiceren.

    Kortom ze willen interactiviteit. Digitale

    prentenboeken moeten als het ware tot le-

    ven kunnen komen. Digitale media maken

    het mogelijk om aan al deze behoeften te

    voldoen en meer.

    14 Tekst uit het cahier van PBD GO!15 Tekst uit het cahier van Expertise Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs in samenwerking met Kind & Gezin.16 Tekst uit het cahier van Kurt Klynen

  • 16

    Verder lezen

    Feuerstein, R., Rand, Y. and Rynders, J.E. (1993)

    Laat me niet zoals ik ben! Rotterdam: Lemniscaat

    Greenspan, S. & Lieff-Benderley, B. (1997), De ont-

    wikkeling van intelligentie. De groei van intelligentie,

    moraal en bewustzijn van baby tot volwassene, Am-

    sterdam/Antwerpen: Contact

    Janssens, A. (1999), Ontwikkeling stimuleren. Werk-

    boek voor ouders en opvoeders, Leuven: Acco

    Klein, P.S. (Ed.) (1996). Early intervention: Cross-cul-

    tural experiences with a mediational approach. New

    York: Garland

    Lebeer J (Edit.) (2003), Bouwen aan leren leren,

    Cognitieve Leerbevordering bij kinderen met risico

    op ontwikkelings- of leerstoornissen, Leuven: Acco

  • 17Van Vipbaby tot inventieve peuter

    1 > Een beeld van een kind

    CEGO‘ZiKo-Vo’ leert je anders naar kinderen kijken

    Hoe kun je een kind goed opvolgen en je aanpak afstemmen op zijn ontwikkeling? Een vraag waarop

    het kindvolgsysteem ZiKo-Vo een antwoord geeft. Dit systeem voor de allerkleinsten van 0 tot 3 jaar

    werd in 2008 ontwikkeld door CEGO, in opdracht van Kind & Gezin. Door het grote succes en de

    uitdrukkelijkevraagvanuitdekleuterschool,ontwikkeldeCEGOeenvariantvoor3- tot6-jarigen:

    “MijnPortret.”

    Portret

    ZiKo-Vo is een vrij eenvoudig systeem om de ont-

    wikkeling van baby’s en peuters op te volgen. Om

    de twee maanden vul je een ‘portret’ in van elk kind

    in zijn/haar opvangsituatie. Op basis van dit portret

    kan de onthaalouder of begeleider bepaalde ac-

    ties ondernemen voor de opvang of voor elk kind

    apart. Eigenlijk is ZiKo-Vo een vertaling van ZiKo:

    het ‘Zelfevaluatie-instrument voor welbevinden en

    betrokkenheid van kinderen in de opvang17’ voor

    onthaalouders. Maar intussen wordt het ook steeds

    meer in kinderdagverblijven gebruikt, en in een licht

    aangepaste vorm (MijnPortret) heeft het ook ingang

    gevonden in het kleuteronderwijs.

    Elk kind is speciaal

    ZiKo-Vo en MijnPortret stellen de beleving van kin-

    deren centraal. Het volgsysteem biedt een stramien

    om gericht te observeren en van daaruit te reageren.

    Het helpt je te antwoorden op belangrijke vragen als

    Hoe goed voelt dit kind zich? (welbevinden) en Hoe

    geboeid is het bezig? (betrokkenheid). Het fijne is

    dat je het als gebruiker kunt aanpassen aan wat je

    zelf haalbaar vindt. De basis is een figuur, waarmee

    je visueel duidelijk maakt hoe het kind de opvang

    beleeft en wat die beleving beïnvloedt. Het portret

    17 Ziko is in 2005 ontwikkeld als een zelfevaluatie-instrument voor de kinderop-vang. Een gratis download van de handleiding en formulierenset is te vinden op www.cego.be (klik op ‘Projecten’ en dan op ‘Project Kind en Gezin’).

  • 18

    geeft een overzicht van de stappen die het kind in

    zijn/haar ontwikkeling gezet heeft, en als je er de vo-

    rige portretten bij neemt, zie je in één oogopslag de

    evolutie die het doormaakte. In de acht ontwikke-

    lingsdomeinen rond de figuur wordt opgelijst waar

    het kind staat, wat zijn/haar talenten zijn en welke

    vragen de begeleider daarbij eventueel heeft. In ie-

    ders ontwikkeling zijn er enkele mijlpalen, maar toch

    ontwikkelt elk kind vooral via een eigen spoor. Om

    dat spoor zo goed mogelijk te kunnen volgen, wordt

    het kind in dit systeem alleen met zichzelf vergele-

    ken en zijn er geen strikte normen vastgelegd.

    Holistisch

    Bovendien bekijkt het volgsysteem elk ontwikke-

    lingsdomein als één samenhangend geheel en niet

    als een optelsom van losse vaardigheden. Of het kind

    nu een puzzel legt of een deksel op een potje past,

    het oefent op dezelfde manier zijn/haar ‘kleine moto-

    riek’. Daarbij ligt in Ziko-Vo en MijnPortret de nadruk

    altijd op het positieve: wat kan het kind allemaal al

    kan en niet wat het niét kan. Hoewel deze benadering

    in de praktijk niet altijd gemakkelijk is, zorgt ze er wel

    voor dat je op een andere manier naar kinderen gaat

    kijken. Om het positieve nog meer te benadrukken,

    werken de instrumenten met kroontjes boven elk ont-

    wikkelingsdomein. Door een bepaald kroontje in te

    kleuren, kan de begeleider aangeven wat het ‘talent’

    is van elk kind. Of een kind ‘zwakker’ is of ‘sterker’

    dan leeftijdsgenootjes, is hier van geen tel: bij elk kind

    wordt gezocht naar iets wat hem of haar goed ligt.

    Voorbeelden van kroontjes

    Helena, 16 maand

    Zo is zestien maand oude Helena telkens weer haar

    fijne motoriek aan het oefenen. Mama helpen uien

    te pellen, de sluiting van een fietshelm telkens weer

    open en toe doen, de verschillende lagen van spruit-

    jes afpellen of zeer fijne krulletjes maken met een

    potlood,… telkens weer valt haar fijne motoriek op.

    Meer nog, ze doet het niet alleen graag en veel, ze is

    er ook erg bedreven in.

    Daan, 15 maand

    Als ik vijftien maand oude Daan zie, vangt hij m’n aan-

    dacht onmiddellijk met zijn blik. Grote nieuwsgierige

    ogen en een onweerstaanbare lach maken dat hij in

    het gezelschap vaak al heel snel alle aandacht heeft.

    Hij maalt er niet om wanneer hij van schoot naar

    schoot gaat, integendeel, hij geniet er erg van. En hij

    lijkt het bewust uit te spelen. Wanneer de voorleespa-

    pa, die elke week bij de onthaalmoeder komt voorle-

    zen, aankomt, strekt hij zijn armen uit: alsof hij de man

    met alles wat hij in zich heeft wil verwelkomen.

    Keisuke, 4 jaar

    Keisuke (vier jaar oud) is een geweldige observator.

    Technische zaken boeien hem mateloos. En telkens

    weer probeert hij ze na te bouwen… zo realistisch

    mogelijk. De laatste twee weken boeit een plooitafel

    hem mateloos. Hout, papier, … alles wordt gebruikt

    om de tafel zo echt mogelijk na te bouwen. Met

    groot succes. Na heel wat proberen en een grote

    dosis doorzettingsvermogen komt hij tot een levens-

    echt resultaat. Ziet de papieren plooitafel er niet

    schitterend uit? En wat meer is, ze plooit nog ook!

    Door de ogen van het kind

    Zowel ZiKo-Vo, MijnPortret als ZiKo zijn instrumenten

    die vertrekken vanuit hetzelfde principe: je kijkt in de

    eerste plaats naar hoe een kind het maakt in de op-

    vang. Als het zich goed voelt (welbevinden) en intens

    bezig kan zijn (betrokkenheid), weet je als begeleider

    dat je aanpak aansluit bij wat het kind nodig heeft.

    Bij ZiKo observeer je de beleving van tien kinderen

    tijdens hetzelfde halfuur. Je probeert naar je opvang

    te kijken door de ogen van deze kinderen en zo mo-

    gelijkheden te vinden om je eigen werking bij te stu-

    ren. Die ‘scanning’ kan gebeuren door een teamlid

    of de verantwoordelijke .

    Waar Ziko vertrekt vanuit de observatie van de hele

    groep, vertrekken ZiKo-Vo en MijnPortret vanuit het

    individuele kind. Door het invullen van een portret

    maak je – onrechtstreeks – een analyse van wat dit

    kind nodig heeft om zich goed en uitgedaagd te

    voelen. Hierdoor krijg je automatisch tips over wat

    je in jouw werking voor dat ene kind kunt doen. De

    beide volgsystemen vullen elkaar dus duidelijk aan.

    Als begeleiders zelf op regelmatige basis – bijvoor-

    beeld om de twee maanden – portretten invullen,

    blijven ze aandacht hebben voor het welbevinden

    en de betrokkenheid van elk kind. En een halfjaar-

    lijkse scanning van een halfuurtje opvang met ZiKo

    geeft je een beeld van waar je als groep staat.

    Communicatie met ouders

    Via het ingevulde portret ondersteunen en verster-

    ken we de communicatie met ouders. Het visuele

  • 19Van Vipbaby tot inventieve peuter

    aspect spreekt dadelijk aan en biedt in één oogop-

    slag een leidraad voor gesprekken. Het geeft ener-

    zijds heel concrete informatie over hoe de begeleid-

    ster het kind kent en ervaart binnen de setting (bij

    de onthaalmoeder, in het kinderdagverblijf of binnen

    het kleuteronderwijs…). Anderzijds laat de dialoog

    toe om je beeld van het kind te toetsen en aan te

    vullen met de informatie van de ouders. Vanuit an-

    dere contexten kennen zij het kind immers het best.

    Het zorgt ervoor dat de gesprekken met de onthaal-

    ouder/begeleider breder gaan. Een ouder getuigt:

    “Het is heel interessant om lezen. Het is verrassend

    te lezen dat m’n kind soms anders reageert in de

    opvang dan thuis. Je krijgt een heel goed beeld van

    de ontwikkeling van je kind en je staat als ouder ook

    extra stil bij hoe je je eigen kind verder kan stimule-

    ren. Het portret en de gesprekken met de onthaal-

    ouder geven me ook tips.”

    In het kleuteronderwijs

    Voor het kleuteronderwijs [3 – 6 jaar] is ZIKo-Vo aan-

    gepast en aangevuld met elementen uit het Proces-

    gericht Kindvolgsysteem18. De basisidee is identiek

    aan Ziko-Vo. Aanpassingen situeren zich vooral in

    de verwoording van een aantal ontwikkelingsdo-

    meinen (zo spreken we van “logisch en wiskundig

    denken” in plaats van “verstandelijke ontwikkeling”)

    en het toevoegen van muzische expressie als extra

    domein. Op de achterzijde van de formulieren is er

    in de kleutervariant plaats voor eigen creaties van

    kinderen: een eigen getekend portret, kunstwerkjes,

    foto’s,… Ook hier biedt het een houvast in de com-

    municatie met ouders: het is een ideale kapstok om

    te gebruiken bij gesprekken op ouderavonden. Maar

    ook tijdens teamoverleg en overgangsgesprekken

    tussen collega’s van de verschillende kleuterklassen

    is het richtinggevend: doordat alle info op één blad-

    zijde staat, helpt het uitstekend om een totaalbeeld

    te krijgen van de ontwikkeling. Maar bovenal is het

    een positief verhaal dat de potentiële talenten en

    sterktes in elk kind goed in de verf wil zetten!

    Auteurs: Ferre Laevers, Mieke Daems,

    Griet De Bruyckere, Bart Declercq,

    Kristien Silkens,Gerlinde Snoeck

    Meerinfo&vormingen:Centrum ErvaringsGericht Onderwijs

    Schapenstraat 34 - bus 3776

    3000 Leuven

    [email protected]

    www.cego.be

    016 32 57 40 016 32 57 91

    Eén doorgaande lijn van nul tot acht-tien jaar

    “Toen ik vroeger ellenlange observatielijsten

    invulde had dit weinig invloed op mijn prak-

    tijk. Door welbevinden en betrokkenheid als

    richtsnoer te nemen bij het observeren, zie ik

    vaak bijna meteen wat mij te doen staat.”

    De vragen “Hoe voelt een kind zich (welbe-

    vinden)?” en “Hoe boeiend is het voor hem/

    haar (betrokkenheid)?” vormen de twee

    sleutelvragen in de door CEGO (Centrum

    ErvaringsGericht Onderwijs) ontwikkelde

    volgsystemen. De volgende materialen zijn

    beschikbaar voor kinderopvang en onderwijs

    en garanderen een doorgaande lijn van 0 tot

    18 jaar. Meer info vind je op www.cego.be

    • Kinderopvang

    0-3 jaar: Laevers, F. et. al. (2008). Ziko-Vo:

    een kindvolgsysteem voor baby’s en peuters.

    Leuven: CEGO Publishers.

    • Basisonderwijs

    3-6 jaar: Laevers, F. et. al. (2010). MijnPortret:

    Ontwikkeling zien en bevorderen bij peuters

    en kleuters. Leuven: CEGO Publishers.

    3-6 jaar: Laevers, F. et. al. (2007).Procesge-

    richt kindvolgsysteem voor kleuters (KVS-K).

    Mechelen: Wolters Plantyn.

    3-12 jaar: Laevers, F. et. al. (2006).Een digi-

    taal procesgericht leerlingvolgsysteem. Me-

    chelen: Wolters Plantyn.

    • Secundaironderwijs

    12-18 jaar: Laevers, F. & Vehoeven, A. (2003).

    Procesgericht leerlingvolgsysteem voor 12-

    tot 18-jarigen. CEGO: Leuven. (niet meer be-

    schikbaar)

    Laevers, F., Mangelschots, K., & Jossa, L. (2008).

    JOPSI. JongerenProcesGericht Screenings-

    Instrument. Digitaal. Leuven: Steunpunt GOK,

    Centrum ErvaringsGericht Onderwijs.

    18 Laevers, F. et. al. (2007).Procesgericht kindvolgsysteem voor kleuters (KVS-K). Leuven: CEGO Publishers. Dit instrument is te bestellen bij Plantyn.

  • 20

    ‘ZiKo-Vo helpt mij om genuanceerder naar kinderen te kijken’

    Marian Waignein, onthaalmoeder

    “Een jaar geleden introduceerde onze dienstver-

    antwoordelijke ZiKo-Vo. Ik ben er meteen mee aan

    de slag gegaan, want ik was niet tevreden over het

    kindvolgsysteem waar ik tot dan mee werkte: een

    boekje met routinevragen waarop je ‘ja’ of ‘nee’

    moest antwoorden. Met ZiKo-Vo benader je het kind

    op een heel andere manier. Zelfs als ik zijn naam op

    het portret niet invul, weet de dienstverantwoorde-

    lijke toch over wie het gaat. Bij het vorige systeem

    was dat niet zo.

    Ik vul de portretten om de twee à drie maanden in,

    voor alle kinderen op hetzelfde moment. De week

    erop geef ik het mee aan de ouders, met de vraag

    om het aan te vullen. Als zij het terugbezorgen, pra-

    ten we erover. En in de laatste week van die maand

    bespreek ik de portretten met de dienstverantwoor-

    delijke.

    Bij het invullen leg ik vooral de nadruk op het midden-

    luik van het portret: hoe het kind de opvang beleeft.

    Bij de ontwikkelingsdomeinen geef ik een eerste

    aanzet en vraag daarna de ouders om aan te vullen

    met voorbeelden uit de thuissituatie. Hun reacties

    zijn super. Ze vinden het fijn om te zien hoe hun kind

    in de opvang is en wat zijn relatie is met de anderen.

    Zo staan ouders ook eens stil bij de ontwikkeling van

    hun spruit, en bovendien krijg ik op die manier veel

    informatie van hen. Zelfs bij ‘zorgenkinderen’ is het

    makkelijker om een gesprek te voeren aan de hand

    van een portret met concrete voorbeelden.

    ZiKo-Vo helpt mij om genuanceerder naar kinderen

    te kijken, omdat de eigenheid van elk kind zo mooi

    naar boven komt. Dankzij de portretten zie ik veel

    beter hoe een kind evolueert. Zo hebben de meeste

    kinderen bij de start een lager welbevinden dan een

    paar maanden later. Die ontwikkeling in kaart bren-

    gen is erg motiverend.”

    ‘Met Ziko-Vo ontsnapt geen enkel kind nog aan onze aandacht’

    Annick Vanderper en Lut Devolder,

    verantwoordelijken kinderdagverblijf

    Wij zijn in januari vorig jaar met ZiKo-Vo gestart, en

    meteen zagen we de voordelen. Je gaat de kinde-

    ren intenser observeren, het is leuk voor de ouders

    en het komt ook de communicatie tussen ouders en

    begeleiders ten goede. Dit volginstrument brengt

    veel aspecten in het groeiproces in beeld, en je ont-

    dekt de interesses en mogelijkheden van elk kind in

    de groep.

    Of het nu veel of weinig komt, van elk kind vult een

    vaste begeleidster één keer per twee maanden het

    portret in. Dat portret wordt eerst besproken met de

    staf. Die bespreking nodigt uit om dingen in vraag te

    stellen, na te denken en actiepunten voor meer wel-

    bevinden en betrokkenheid uit te diepen. Een groot

    voordeel van dit volgsysteem is dat je niet alleen het

    verhaal van de iets drukkere kinderen op tafel legt,

    maar dat ook de stillere kinderen aan bod komen.

    En dat is een verschil met vroeger: nu ontsnapt geen

    enkel kind meer aan onze aandacht. Daarna gaan we

    het portret met een van de ouders bespreken. Zo

    worden de overeenkomsten tussen de opvang- en

    de thuissituatie duidelijk.

    Het positief benoemen van alle domeinen vraagt

    een bepaalde manier van denken. Het invullen van

    de ontwikkelingsdomeinen lukt al aardig. Alleen de

    elementen ‘ontdekken van de wereld’ en ‘zelfsturing’

    zijn moeilijker in te schatten.

    We stellen vast dat bij ons de rol van de begeleidster

    in het verhogen van het welbevinden en de betrok-

    kenheid nog niet altijd goed is uitgewerkt, maar het

    is zeker de bedoeling dat de observaties als leidraad

    dienen om een kwalitatieve opvang op maat van de

    kinderen te garanderen. Daarvoor is een intensere

    begeleiding noodzakelijk om concrete kwesties te

    kunnen verwoorden, tot een goede synthese te ko-

    men en observaties te koppelen aan acties.

    Het totaalpakket van ZiKo en ZiKo-Vo is iets waar we

    negen jaar geleden naar uitkeken. Door het gebrui-

    ken van die systemen, is er heel wat veranderd: elk

    kind krijgt zijn/haar eigen plek in de opvang.’

    ‘MijnPortret, een prachtig werkinstru-ment’

    An van Meerbeek, peuterjuf

    Ik was al jaren op zoek naar een handig en leuk “

    meetinstrument “ om het welbevinden en de betrok-

    kenheid van mijn peuters in kaart te brengen. Zelf

    heb ik geprobeerd om een paar keer iets in elkaar

    te steken, maar daar was ik nooit helemaal tevreden

    over. Tot ik via CEGO kon kennismaken met ‘ Mijn-

    Portret’.

    Eindelijk! Eindelijk een goed observatiedocument

    gericht naar jonge peuters in volle ontwikkeling.Een

    handig document, één enkel bladzijde, waarop alle

    ontwikkelingsdomeinen terug te vinden zijn. Omdat

  • 21Van Vipbaby tot inventieve peuter

    het oog ook wel wat wil , was ik alvast erg verrast

    met het speelse uiterlijk van dit observatieblad. Het

    oogt vrolijk! Een groot blad dat makkelijk noteert. Al-

    vast een pluspunt.Ik hoef ook niet ongerust te zijn

    dat ik sommige aspecten van de peuterontwikkeling

    vergeet, want dit document geeft me een goede

    richtlijn.

    Ook bij een oudercontact. Je kan heel snel en dui-

    delijk met de ouders de bevindingen van de peuter

    samen overlopen.Ook veranderingen in de ontwik-

    keling zijn duidelijk zichtbaar en kunnen op deze ma-

    nier vlot besproken worden. Door “MijnPortret “ zal

    een oudercontact minder ‘ schools ‘ verlopen. Het is

    echt een handig WERKdocument. Aan de slag!

    “MijnPortret doet me grondiger naden-ken”

    Nadia Bas, peuterjuf

    Van bij de eerste blik vond ik MijnPortret een prach-

    tig instrument. Met welbevinden en betrokkenheid

    als start krijg je zeer makkelijk een algemene en vol-

    ledige indruk van de kleuter: immers, de kleuter en

    de diverse ontwikkelingsgebieden staan centraal, de

    relatie van de kleuter met de andere kleuters en met

    de juf komt in beeld en de verschillende domeinen

    worden uitgelicht, waardoor ik het makkelijk kan ge-

    bruiken in relatie met het Procesgericht Kindvolg-

    systeem. Je begint ook verder te kijken dan het klas-

    gebeuren en je af te vragen wat er in de thuissituatie

    van de kleuter gebeurt. Niet alleen de kleuter staat

    centraal maar zoveel andere betrokken actoren . Ik

    heb het met diverse ouders besproken en die von-

    den het zeer fijn om de ontwikkeling van hun kind op

    een blad zo grondig samengevat te zien. Met ouders

    die achter dit instrument staan, groeit het beslist uit

    tot een mooie wisselwerking tussen school en thuis.

    Het heeft me concrete aanknopingspunten gegeven

    om met een oudercontact te beginnen. Je ziet min-

    der over het hoofd. Dingen die moeten gezegd wor-

    den, staan genoteerd.

    Het grootste probleem vind ik dat het met een grote

    klas een hele opdracht is om alles in te vullen en bij

    te houden,zeker als je het goed wil doen. Het vraagt

    ook een grote sensitiviteit, alles komt immers zeer

    duidelijk naar voor, wat confronterend kan zijn voor

    ouders. Het portret roept soms veel vragen op bij

    ouders. Dat is toch wel moeilijk om te duiden, vooral

    bij kleuters die extra zorg vragen.

    Talentenontwikkeling, een voorbeeld uit de FreinetscholenWerken met ZiKo-Vo

    Alle kinderen zijn gelijkwaardig, niet alle kinderen zijn

    gelijk!

    Vanuit dat aspect van het pedagogisch project van

    het GO! streven we naar een optimale ontwikkeling

    van de talenten in ieder kind. In de Freinetscholen

    heeft dit onder meer een uiting gevonden in de me-

    thodiek van de ’ talentenbank’.

    De talentenboom vindt zijn oorsprong bij Bernard

    Collot, een Franse onderwijzer in een ‘classe uni-

    que’ (alle leeftijden samen in een klas), militant van

    de Franse Freinetbeweging. Hij ontwikkelde ‘Arbres

    de connaissances’, een nieuwe benadering van

    klasorganisatie, gebaseerd op het positief aanwen-

    den van diversiteit, communicatie- en zelfsturings-

    mogelijkheden van kinderen.

    Hij maakte een oplijsting van de voor de organi-

    satie bruikbare competenties van alle individuen

    (leerlingen / medewerkers in een organisatie) en

    plaatste die in een boomstructuur . Zo werd deze

    kennisboom een ‘talentenbank’, een gedetailleerd

    overzicht van alle beschikbare competenties die de

    organisatie ten goede kwamen.

    Een competentie is een cluster van kennis, vaardig-

    heden en attitudes.

    Naar aanleiding daarvan zijn verschillende Freinet-

    werkers beginnen experimenteren met talenten-

    banken in hun klaspraktijk. Daarna werden die ex-

    perimenten aan elkaar voorgesteld op een bijeen-

    komst van Freinetbeweging Vlaanderen. De aanpak

    ‘weetweide’ van Annik Lampens van Freinetschool

    De Loods in Gent ligt aan de basis van de ‘talen-

    tenweide’.

    De talenten worden gevisualiseerd (op een boom

    of als bloemen in een weide, of ….) en ter beschik-

    king gesteld aan alle medewerkers van de organi-

    satie. Elke individuele medewerker in de organisatie

    beslist zelf welke van zijn/haar competenties in de

    talentenbank opgenomen worden. Immers wat je

    goed kan, doe je graag en vaardig.

    De talenten kunnen aangegeven worden door het

    kind, door andere kinderen of door de leraar, en

  • 22

    dienen als instrument van coöperatief leren. Daar-

    om focussen we op competenties die kinderen ten

    dienste willen stellen van de groep (vb. klastaken en

    onderlinge hulp).

    Aandachtspunten hierbij zijn volgende vragen: Hoe

    leren kinderen klastaken uitvoeren? Is het nodig dat

    elk kind elke klastaak kan uitvoeren? Hoe ga je om

    met verschillende competenties bij kinderen?

    Klastaken zijn soms complex. Kinderen moeten de

    kans krijgen om te leren hoe ze klastaken kunnen

    uitvoeren. Dit kan door ze bijvoorbeeld visueel voor

    te stellen of in een stappenplan te gieten.

    Het werken met talenten creëert unieke kansen om

    van en met elkaar te leren!

  • 23Van Vipbaby tot inventieve peuter

    2 > Inspelen op talige talenten bij jonge kinderen

    Peutersprikkelenenaldoendetaalleren:taalstimuleringviadoe-activiteitenMachteld Verhelst, Centrum voor Taal en Onderwijs

    Dr. Machteld Verhelst is verbonden aan het Centrum voor Taal en Onderwijs van de KULeuven, waar ze vooral

    wetenschappelijk onderzoek verricht rond meertaligheid, taalvaardigheid bij peuters in het basisonderwijs en

    taaltoetsontwikkeling. In 2002 promoveerde ze met een proefschrift over taalontwikkeling NT2 bij 2,5-jarige

    allochtone peuters. Ze coördineert ook projecten rond vorming en materiaalontwikkeling.

    Ze schreef verschillende boeken voor het basisonderwijs, onder meer het ‘Referentiekader vroege tweede-

    taalverwerving’, ‘Bonte Boel, Taalvaardigheids-stimulering voor de jongste kleuters via muzische vorming’ en

    ‘Peuterprikkels. Activiteiten om taal te stimuleren vanaf de peuterleeftijd’. Daarnaast publiceerde ze bijdragen

    in nationale en internationale publicaties.

    Waarom is taalstimulering van in de kin-deropvang al belangrijk?

    Begeleidster Lea spuit een snor van scheerschuim

    op haar gezicht. De peuters staren haar met open

    mond aan. “Vinden jullie me gek zo?” Ze beginnen te

    lachen. “Wie wil er ook eens proberen te spuiten?”

    Davy wil wel. “Wie wil er ook een snor? Ha, Abdul.”

    “Hard duwen, Davy, hier,” wijst Lea. Prachtig, die

    snor van Abdul.” Abdul kijkt in de spiegel. “Lea,

    kijk!”

    Boris wil liever geen scheerschuim op zijn gezicht-

    je. Lea spuit daarom een mannetje met snor op de

    spiegel. Boris steekt zijn handje uit en grijpt naar het

    mannetje. “Ja, voel maar eens, Boris. Ga er maar

    eens door met je lange vinger. Glad, hè!” De peuters

    wrijven het scheerschuim met hun handjes open op

    de spiegel. “Lekker,” zegt Boris en hij snuift eens.

    “Ja, dat scheerschuim ruikt héél lekker,” beaamt

    Lea.

    De begeleidster uit het fragmentje voert met een

    groepje van vier peuters ‘Spetters en schuim’ uit,

    een activiteit uit Peuterprikkels, een bundel met taal-

    stimuleringsactiviteiten voor kinderdagverblijven.

    Omdat de peutertijd cruciaal is voor de taalontwik-

  • 24 1 Deze standpunten kwamen tot stand tijdens het World Café van de regionale con-tactdag Antwerpen (Schoten) (zie inleiding).

    keling, wil ze de kansen om al op deze jonge leeftijd

    aan taalstimulering te doen ten volle benutten. Voor

    kinderen met een andere thuistaal dan het Neder-

    lands, is het ook erg belangrijk dat hun eerste taal

    goed ontwikkeld wordt. Die kan immers een opstap

    zijn naar het verwerven van het Nederlands.

    Wat is taalvaardigheid?

    De kinderopvang is een ideale voedingsbodem om

    op een heel natuurlijke manier te werken aan taal-

    vaardigheid. Taalvaardigheid is de vaardigheid om

    functionele boodschappen te begrijpen en zich te

    uiten in communicatieve situaties. Als je taal zo kunt

    gebruiken dat je er in concrete situaties allerlei be-

    langrijke doelen mee kunt bereiken, ben je taalcom-

    petent. Taalvaardig zijn is dus niet het kennen van

    losse woordjes, het kunnen benoemen van kleuren

    enzovoort.

    Voorbeeld van taalcompetent gedrag: peuter Kobe

    en zijn prentenboek

    Begeleidster Sare heeft het prentenboek ‘Ollie wil

    ook’ voorgelezen. Kobe heeft heel erg genoten en

    heeft het verhaal goed kunnen volgen. De volgende

    dag kruipt hij naar de boekenhoek en neemt het

    prentenboek opnieuw vast. Even later komt Hannah

    bij hem zitten. Kobe ‘vertelt’ al brabbelend het ver-

    haal opnieuw, terwijl hij door het prentenboek bla-

    dert. Hij hergebruikt flarden taal die hij zich herinnert.

    Hannah moet erom lachen.

    Kobe toont dat hij taalcompetent met een prenten-

    boek kan omgaan. Om dat te bereiken zet hij zowel

    taalkennis als taalvaardigheid en positieve taalattitu-

    des in. Kobe zet taalkennis in: hij heeft inzicht opge-

    bouwd in hoe je door een prentenboek bladert, hij

    weet dat je soms naar tekeningen moet wijzen om de

    luisteraar te helpen bij het begrijpen... Kobe zet ook

    heel wat taalvaardigheid in: bijvoorbeeld zijn luister-

    vaardigheid terwijl hij naar de begeleidster luistert en

    het verhaal tracht te begrijpen; zijn vaardigheid om bij

    het navertellen al een paar woordjes terug op te roe-

    pen en een ‘verhaal’ mee te bouwen. Ook attitudes

    spelen in deze situatie een centrale rol: Kobe houdt

    van boeken en verhalen. Daardoor luistert hij met ge-

    spitste oren en doet hij veel moeite om het verhaal

    te begrijpen. Hij geniet er ook van om anderen dat

    plezier te geven en heeft voldoende zelfvertrouwen

    om dit nieuwe prentenboek ‘voor te lezen’.

    Hoe worden kinderen taalvaardiger?

    Als peuters steeds weer nieuwe stukjes wereld ver-

    kennen, kunnen ze taal daarvoor telkens als middel

    gebruiken. Terwijl ze communiceren met anderen,

    worden ze taalvaardiger.

    Het werken aan de taalvaardigheid zit verweven in

    de dagdagelijkse communicatie, van het contact

    maken met de peuter tijdens het papje geven tot al-

    lerlei leuke en speelse activiteitjes. Alle kinderen zijn

    gebaat bij een krachtige leeromgeving, ongeacht

    hun afkomst en/of taalachtergrond.

    We stellen die leeromgeving voor door middel van

    drie cirkels (Verhelst, 2006).

    In de buitenste cirkel probeert de begeleidster te

    zorgen voor een leerklimaat waarin de peuter zich

    goed, veilig, competent en gewaardeerd voelt,

    waarin de peuter risico’s en initiatief durft (en mag)

    nemen, fouten mag maken, durft experimenteren en

    gerespecteerd wordt voor wie hij of zij is.

    In de middelste cirkel wordt de peuter uitgedaagd

    om interessante, uitdagende, zinvolle, doelgerichte

    activiteiten uit te voeren en vol betrokkenheid in ac-

    tie te gaan. In deze cirkel speelt de begeleidster ook

    veelvuldig in op de betekenisvolle activiteiten die de

    peuter zelf kiest.

    Het leerpotentieel van activiteiten wordt verhoogd

    doordat de peuter in interactie gaat (binnenste cir-

    kel). De begeleidster moedigt aan, denkt hardop

    na, vertaalt handelingen, gaat in gesprek, blikt te-

    rug, probeert mee ‘problemen ‘op te lossen, geeft

    nieuwe impulsen of ideeën, doet voor, en gebruikt

    daarbij heel veel taal. De begeleidster volgt actief op

    of de peuter die taal begrijpt en probeert de peuter

    te ondersteunen als die zelf iets wil zeggen.

    Positief en veilig klimaat

    Relevan

    t taalaanbod in actie

    Gerichte ondersteuningdoor begeleider

  • 25Van Vipbaby tot inventieve peuter

    Wat is goed taalaanbod en rijke interac-tie?

    Het kan niet genoeg herhaald worden: taalaanbod

    en interactie, de hele dag door, zijn dé sleutels van

    taalstimulering (Van den Branden, 2010).

    Rijke momenten van interactie zijn korte momen-

    ten waarbij de begeleidster en de peuter samen de

    aandacht richten op hetzelfde onderwerp, hetzelfde

    voorwerp, dezelfde actie, en er samen over praten.

    Het zijn die vele momenten waarop de begeleidster

    inspeelt op wat de peuter zegt, wat de peuter aan

    het doen is of wat de peuter probeert te doen. Geza-

    menlijke actie wordt dan gedeelde ervaring, en dat

    is voor peuters heel belangrijk, ook gevoelsmatig.

    Het taalaanbod dat peuterbegeleidsters aan hun

    peuters bieden, moet rijk, duidelijk en correct zijn.

    In volledige, correcte zinnen spreken is in de peuter-

    klas dus veel meer een vereiste voor de peuterbe-

    geleidster dan voor de peuter. Peuterbegeleidsters

    kunnen best geen babytaal gebruiken of éénwoord-

    of tweewoordzinnen van de peuter na-apen. Het is

    immers van het goede voorbeeld van de begeleid-

    ster dat de peuter kan leren.

    Door nieuwe taal aan te bieden, kan de vaardigheid

    van de peuter groeien. Maar die nieuwe woorden

    moeten wel begrijpelijk worden voor de peuter. De

    peuter moet het onbekende kunnen vasthangen aan

    iets bekends. Er zijn heel wat manieren om nieuwe

    taal toegankelijk te maken, door er een context voor

    aan te bieden.

    Bv. voor ‘rijden’ → verbind het nieuwe taalaanbod

    met:

    • Een handeling: voer ze uit met een echt autootje.

    • Een visuele, auditieve of tactiele ervaring: laat het

    kind de handeling doen en maak het bijhorende

    geluid (brrrr).

    • Eerder taalaanbod dat de peuter kent: Zeg “de

    auto rijdt op de tafel, de auto rijdt op het tapijt, de

    auto rijdt op de stoel…”

    • Eerdere ervaringen of kennis van de wereld van

    het kind: Ga aan het raam staan en verwijs naar de

    rijdende auto’s op straat.

    Van spreekvaardigheid bij peuters kunnen we nog

    niet teveel verwachten op deze jonge leeftijd. Toch

    wil dat niet zeggen dat peuters al niet aangemoedigd

    kunnen worden om tot spreken over te gaan. Som-

    mige peuters zijn erg spraakzaam en nemen maar

    al te graag het woord. Andere peuters zijn echter

    veel schuwer, en zullen veel minder geneigd zijn om

    het woord te nemen. Peuters die helemaal aan het

    begin van het verwerven van een nieuwe taal staan,

    gaan tijdens de eerste weken vaak door een stille

    periode. Daarin nemen ze vooral veel taalaanbod

    op. Pas als ze een basis hebben opgebouwd qua

    begrip, zijn ze eraan toe om ook taal te produceren.

    Het is belangrijk genoeg aandacht te schenken aan

    de stillere kleuters, en niet enkel in te spelen op de

    kleuters die erg mondig zijn.

    Een aantal factoren kan ertoe bijdragen dat een peu-

    ter makkelijker tot spreken zal komen. Voor peuters

    is het van belang dat ze zich op hun gemak voelen

    bij hun gesprekspartner, dat ze het gevoel hebben

    dat die gesprekspartner echt geïnteresseerd is, ac-

    tief luistert en positief reageert. Sommige peuters

    komen makkelijker tot praten als ze dat via een pop

    kunnen doen. Ze verwoorden dan wat de pop doet,

    voelt, weet, denkt. Dat is minder direct dan recht-

    streeks aangesproken worden. Vaak probeert een

    begeleidster taal te ontlokken aan een peuter door

    vragen te stellen. Als peuters spontaan iets zeggen

    of als ze antwoorden op een vraag, is het van groot

    belang om daar positief op te reageren. Het expliciet

    verbeteren heeft bij peuters zeer weinig effect.

    Voorbeeld

    Jasmina: “Gespeeld, met ehhh van … Gabriëlle. Die

    die pop… . En met ze mama van supermarkt.”

    Begeleidster: “Zo, heb je met Gabriëlle gespeeld?”

    Jasmina: “Ja…”

    Begeleidster: “Jullie hebben met de poppen ge-

    speeld?”

    Jasmina: “Ja, Barbie.”

    Begeleidster: “Jullie hebben met de barbiepoppen

    gespeeld?”

    Jasmina: (knikt)

    Begeleidster: “En toen zijn jullie met de mama van

    Gabriëlle naar de supermarkt geweest?”

    Jasmina: “Ja, ook David.”

    Begeleidster: “Wat leuk. Je hebt gisteren bij Gabriëlle

    gespeeld. Jullie hebben eerst met de barbiepoppen

    gespeeld en daarna zijn jullie naar de supermarkt ge-

    gaan. Samen met de moeder van Gabriëlle, én met

    David. Wat goed verteld, Jasmina!”

    Hoe ziet een taalstimulerende activiteit eruit?

    Wat kinderen kunnen doen met taal is belangrijker

    dan wat ze over taal weten. Taalstimuleringsactivi-

    teiten zijn bijgevolg NIET:

  • 26

    • taaloefeningetjesmaken

    • woordenreeksleren

    • dingenaanwijzenenlatenbenoemen

    • …

    Peuters leren al doende, al spelend prikkelen we ze

    via taal, de ‘hele dag’ én door uitdagende activitei-

    ten.

    Een voorbeeld: spelen met dozen

    Eerst zet je dozen van verschillende formaten bin-

    nen het bereik van de kinderen en kunnen ze er vrij

    mee spelen. Dan ga je aandacht trekken op een

    grote doos. Kijk eens wat een grote doos? Leg je

    oor naast de doos. Die doos is net zo groot als jij,

    Jan! Kijk, nog een doos, die is kleiner! Ik hoor niets

    daarbinnen. Of toch! Ik denk dat ik iets hoor! Luis-

    teren jullie eens mee? Horen jullie dat ook? Boots

    de stem van de knuffel na: ‘Hé, hallo, ik zit hier in.

    Doen jullie de doos eens open? Kinderen doen de

    doos open. ‘Kiekeboe, hier ben ik! Ik had mij lekker

    verstopt in de doos!

    Dan ga je peuters stimuleren om op verschillende

    manieren met de dozen te spelen.

    • DoorZELFmeetedoen,lokjereactiesuit.

    • Wie wil er in de doos zitten? Amai, jij kan goed

    klimmen! Waar is Fred, ik zie hem niet meer?

    Remi heeft zich verstopt achter de doos!

    • Laat de peuters zelf de dozen mee opruimen,

    opeenstapelen, in elkaar schuiven,...

    Om alle peuters optimaal te laten ‘profiteren’ van ac-

    tiviteiten, worden ze best opgebouwd volgens een

    vast patroon: introductie – kern – uitbreiding.

    De introductie wil de peuters vooral motiveren: ze

    is bedoeld om hen warm te maken voor de centrale

    activiteit. De peuters worden ook een eerste keer in

    contact gebracht met het stukje wereld dat ze gaan

    verkennen, en met de taal die daarbij hoort.

    In de activiteit Autosporen doet kinderverzorgster

    Liesbeth eerst een kort rollenspel met een Play-

    mobilmannetje dat per ongeluk ergens in getrapt

    heeft en dat nu op een blad papier stapt: “Nu zijn

    mijn voetjes wel een beetje vies! O, kijk wat er nu

    gebeurt.” Nick reageert: “Voetjes!” Liesbeth zegt:

    “Mijn voetjes staan op het papier, ze maken een heel

    spoor! Overal rode voetjes!” De peuters mogen vrij

    experimenteren met het stempelen van voetstapjes.

    Van al dat stappen worden de popjes een beetje

    moe en ze willen naar huis ... Jozef zegt: “Auto!” Hij

    heeft de bak met autootjes opgemerkt die Liesbeth

    intussen heeft klaargezet.

    In de eigenlijke kernactiviteit gaan de peuters aan de

    slag. In dit geval vloeit de introductie heel natuurlijk

    over in de kern: de peuters maken bandensporen

    van speelgoedautootjes door ze eerst in een bakje

    verf te dopen.

    … “Boem!” roept Nick. Liesbeth reageert: “Oei, jullie

    waren bijna gebotst! ... Sari, jouw auto heeft dikke

    wielen, zie ik ... Ik ga jouw spoor eens volgen met

    mijn auto … Wie heeft het langste spoor gemaakt?

    ... Ha, Jozef, dat komt van jouw auto …Kijk, hier

    loopt een geel spoor en daar een blauw! En hier lo-

    pen ze door elkaar, kijk maar, maar nu zijn ze groen.”

    De peuters beginnen nu met hun autootjes kriskras

    door elkaar te rijden, waardoor de kleuren zich men-

    gen. Ze reageren als het spoor bruin wordt, want

    dat vinden ze een vieze kleur. “Ja, net modder,” zegt

    Liesbeth.

    Uitbreidingsactiviteiten gaan meestal door op een of

    ander aspect. Zo wordt het taalaanbod verder ver-

    werkt en uitgediept. De taal krijgt hier vaak betekenis

    in allerlei nieuwe situaties.

    Na de verfactiviteit gaan de peuters buiten met hun

    driewielertjes in de plassen rijden. Zo maken ze ook

    sporen met hun eigen fietsjes. Liesbeth legt de link

    naar de verfsporen die ze met de auto’s hebben ge-

    maakt.

    Hoe maak ik werken met prentenboeken nog krachtiger?

    Prentenboeken, die op zich al veel taalkansen bie-

    den, stimuleren interactie. Kinderen reageren vrij en

    spontaan op de prenten, verrassende elementen,

    … Het is dé manier om contact te leggen met een

    kind, individueel of in kleine groep. Het is ook de

    allereerste stap naar de geschreven taal en boeken-

    plezier. Ook bij prentenboeken is taal geen doel op

    zich, maar komt taal op een natuurlijke en zinvolle

    wijze aan bod.

    Opdat alle peuters optimaal zouden kunnen ‘profi-

    teren’ van het prentenboek, is het belangrijk om bij

    het werken met een prentenboek rekening te hou-

    den met volgende fasen:

  • 27Van Vipbaby tot inventieve peuter

    Eerst worden de peuters voorbereid op het verhaal.

    Eventuele moeilijkheden kunnen verduidelijkt wor-

    den, liefst op een leuke ‘al doende’ manier en niet

    door bijvoorbeeld moeilijke woordjes uit te leggen.

    De introductie werkt ook aan motivatie, betrokken-

    heid en welbevinden.

    Kinderverzorgster Sabrina wil haar peuters voorbe-

    reiden op De grote rode bus, een boekje dat vertelt

    hoe een file ontstaat doordat er een gat in de weg

    zit. Terwijl de peuters op het terras aan het rijden zijn,

    vraagt Sabrina hen met hun fietsjes achter elkaar op

    een touw te gaan staan en vooruit te rijden. Het touw

    stopt aan de zandbak. De peuters kunnen niet verder

    en er vormt zich een ‘file’. “Oei, wat nu? Hannah,

    nu kun jij niet verder. Jij moet stoppen achter onze

    Joël!” Maité roept: “Ikke ook!” Sabrina bevestigt:

    “Ja Maité, nu moet jij ook stoppen! Het wordt een

    lange rij! Hoe zullen we dat oplossen?” Hanna roept:

    “Daar!” en ze wil het touw op een andere plaats leg-

    gen …

    Dan gaat het om het vertellen en het hervertellen van

    het verhaal. Interactief voorlezen biedt de mogelijk-

    heid om de aandacht van de kinderen vast te hou-

    den en extra aandacht te besteden aan taalzwakke

    peuters. De begeleid(st)er geeft korte verduidelijkin-

    gen tijdens het vertellen van het verhaal (en niet ach-

    teraf), richt zich op de hoofdgedachte in het verhaal

    en niet op details (wat is belangrijk om het verhaal te

    begrijpen) en stimuleert interactie en reflectie op het

    verhaal (bv. link met eigen leefwereld).

    “De bus kan niet verder rijden, want er zit een gat in

    de weg! Jij kon ook niet verder rijden, hè Maité, want

    de zandbak zat in de weg.”

    “Iedereen moet stoppen! Kijk eens wat een lange rij!

    Wat moeten ze nu doen?”

    Daarna wordt het taalaanbod uit het verhaal ver-

    werkt en uitgebreid in andere situaties.

    In de groep van Sabrina wordt een echte grote rode

    bus ineen geknutseld, zodat de peuters achteraf het

    verhaal kunnen naspelen.

    Ten slotte wordt e