Van Kenau tot kenau - KNAW Onderwijs Prijs · PDF file3.2 Beleegering van Haarlem ... maar de...

64
DASJA ZONNEVELDT – BAUDARTIUS COLLEGE Van Kenau tot kenau De literaire verbeelding van Kenau vanaf de zestiende tot en met de eenentwintigste eeuw Begeleidend docent: Gerhard Oosten 1-02-2016

Transcript of Van Kenau tot kenau - KNAW Onderwijs Prijs · PDF file3.2 Beleegering van Haarlem ... maar de...

DASJA ZONNEVELDT – BAUDARTIUS COLLEGE

Van Kenau tot kenau

De literaire verbeelding van Kenau vanaf de zestiende tot

en met de eenentwintigste eeuw

Begeleidend docent: Gerhard

Oosten

1-02-2016

2

Inhoudsopgave

Inleiding .........................................................................................................................................3

Proloog: de Opstand en Kenau ......................................................................................................5

Hoofdstuk 1 Kenau in de zestiende eeuw ....................................................................................7

1.1 Historie ende een waerachtig verhael ..................................................................................7

1.2 Belgische ofte Nederlantsche historie ...................................................................................9

Hoofdstuk 2 Kenau in de zeventiende eeuw ..............................................................................13

2.1 De Spaensche Tiranije .........................................................................................................13

2.2 Beschryvinge ende lof der stad Haerlem .............................................................................14

2.3 De Nederlandsche Historiën ................................................................................................17

2.4 Haerlemse belegeringhs en Herstelde Hongers-dwangh ....................................................18

Hoofdstuk 3 Kenau in de achttiende eeuw ................................................................................22

3.1 Kort begrip der helden-deughden .......................................................................................22

3.2 Beleegering van Haarlem ....................................................................................................24

3.3 De belegering van Haerlem .................................................................................................27

Hoofdstuk 4 Kenau in de negentiende eeuw .............................................................................31

4.1 Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem ........................................................................31

4.2 Kenau Hasselaar ..................................................................................................................34

4.3 Kenau Simons Hasselaer of een blijk van Haarlemsch heldenhart .....................................35

4.4 Verhalen en leerrijke voorbeelden uit de vaderlandsche geschiedenis voor de jeugd .......38

4.5 Nederlandsche vrouwen. Een boekje voor meisjes .............................................................39

4.6 Beleg en verdediging van Haarlem in 1572 en 1573 ..........................................................41

Hoofdstuk 5 Kenau in de twintigste eeuw .................................................................................44

5.1 Kenau ..................................................................................................................................44

5.2 Kenu Symonsdochter van Haerlem .....................................................................................46

Hoofdstuk 6 Kenau in de eenentwintigste eeuw .......................................................................50

6.1 Kenau ..................................................................................................................................50

6.2 Kenau & Magdalena. Vrouwen in de tachtigjarige oorlog .................................................51

6.3 Kenau komt je halen! ...........................................................................................................52

Conclusie .....................................................................................................................................55

Bijlagen ........................................................................................................................................58

Bijlage I: Van de belegeringhe voor die Stadt van Haerlem - geuzenlied uit 1573 ...................58

Bijlage II: geraadpleegde bronnen .............................................................................................61

3

Inleiding

Er zijn weinig vrouwen wier naam een begrip is geworden, maar Kenau Simonsdochter

Hasselaar (1526-1588) is er één van. Van Dale omschrijft haar als een manwijf, Hooft

vindt haar een moedighe mannin en Hessen roemt haar als Batavische Amazoon. Noem

een negentiende- eeuwse een kenau en het levert ongetwijfeld een gevleide blik op.

Echter, noem een eenentwintigste-eeuwse een kenau en het zal je absoluut niet in dank

afgenomen worden. Eeuwenlang zijn dichters, schrijvers en geschiedkundigen

geïnspireerd geweest door deze vrouw, die de grenzen van haar sekse overschreed ten

tijde van de Opstand.

Een belediging die de aanleiding zou worden voor ons profielwerkstuk

Ook ik ben weleens, zij het ietwat gekscherend, een kenau genoemd. Vaak was dit in

situaties waarin we voor onszelf opkwamen en waarin ik mijn mondje roerden. Men

bedoelde dit als een belediging; Kenaus naam werd gebruikt als scheldwoord. Dat dit niet

altijd zo is geweest, ontdekte ik pas later.

De precieze omstandigheden kan ik me niet meer herinneren, maar ik kwam erachter dat

Kenau ooit gezien werd als heldin. Het contrast en de duidelijke tegenstelling tussen de

twee betekenissen van eenzelfde begrip was onbegrijpelijk. Hoe kon deze ooit zo

volprezen vrouw van haar sokkel zijn gevallen? Na het lezen van een biografie over Kenau

van Els Kloek ging ik het gesprek aan met iedereen die het maar wilde over het beeld dat zij

hadden van de vermaarde heldin. Het viel me op dat vooral jongeren en jongvolwassenen

geen weet van haar hadden. Het gebeurde vaak dat ik een lege, vragende blik ontmoette

als ik navraag deed naar wat ze wisten van Kenau. Haar naam deed wel een belletje

rinkelen bij de meeste volwassenen.

Wat het schokkendst was in mijn vooronderzoek naar wat de contemporaine mens weet

van Kenau, was dat zelfs een afstuderende student Geschiedenis geen idee had wie

Kenau was. Aan het einde van een les over het nationalisme vroeg ik hem, waarom we

enkel mannelijke helden bespraken en niet iemand als Kenau. Ik moest hem zelf vertellen

wie ze was.

Vervolgens deed hij geen enkele moeite om later informatie over haar te verzamelen. Naar

de reden daarachter kan ik slechts gissen. Waarschijnlijk zijn vrouwelijke helden niet voor

iedereen in trek. Een held als Jan Van Speijk, die zich opblaast, is wellicht meer een held,

dan iemand die vermoedelijk de grenzen van haar sekse heeft overschreden door zich te

gedragen als een man in de oorlog.

Opzet

In dit profielwerkstuk zal ik onderzoeken hoe het beeld van Kenau vanaf de zestiende

4

eeuw veranderde. Dit doe ik aan de hand van geschreven bronnen: toneelstukken,

geschiedwerken, gedichten et cetera. Per eeuw wordt een aantal werken geanalyseerd,

beschreven en geplaatst in een historische context. Op deze manier hoop ik het mysterie

rond de beeldvorming van Kenau te ontrafelen. Vóór ik daarmee ga beginnen, zal ik de

achtergrond schetsen, waarin de historische persoon van Kenau geplaatst moet worden.

Verwachting

Ik verwacht te zien dat met name het nationalisme een grote rol heeft gespeeld in de

beeldvorming van Kenau. Ook denk ik dat mannen de drijvende veer achter de degradatie

van de reputatie van de heldin zijn, aangezien zij zich gedraagt zoals het een vrouw in hun

tijd, welke dat ook moge zijn, betaamt.

5

Proloog: de Opstand en Kenau

Onrust in de Nederlanden

In heel Europa heersten in de zestiende eeuw twee grote problemen. Het eerste betrof de

verhouding tussen vorst en onderdanen. De vorsten waren in hun streven naar de

modernisering in hun bestuur uit op centralisatie, waarmee ze op verzet stuitten bij de

lagere overheden. Het tweede ging om religieuze verdeeldheid. Onder leiding van onder

andere Luther was er een tegenhanger verschenen van het katholicisme. Hoe moest een

vorst zich gedragen tegenover dit nieuwe geloof? Hoever kon men gaan in de vervolging

van de andersdenkenden? De godsdienstige spanningen werkten als een krachtige

katalysator van het ongenoegen van de centralisatiepolitiek. Zo ook in de Nederlanden, die

door huwelijkspolitiek onder het gezag van het Habsburgse huis viel.

De Beeldenstorm, die vanuit Vlaanderen aangewaaid kwam en woedde in vrijwel alle

Nederlandse steden, was voor de Spaanse Filips II, die het bewind voerde over de

Nederlanden, de druppel die de emmer deed overlopen. Hij stuurde de hertog van Alva om

de ondermijners van zijn gezag tot bedaren te brengen. Laatstgenoemde stichtte de

Bloedraad op, die als taak had alle schuldigen van de Beeldenstorm te straffen. Alva stuitte

op verzet: de watergeuzen voerden een guerrillaoorlog op zee onder aanmoediging van

hoge edelman Willem van Oranje.

De strafexpeditie van Alva en het beleg van Haarlem

De hertog besloot hard militair in te grijpen in de Opstand, die vanaf 1572 om zich heen

greep. Na de inname van Den Briel door de geuzen in 1572 was zijn toorn aangewakkerd.

De wraak van Alva richtte zich op steden die vrijwillig hun poorten hadden geopend voor

de rebellen tijdens de opmars van de Spanjaarden. Hij gaf zijn zoon Don Fradrique Álvarez

de Toledo (1537-1583), in het Nederlands Don Frederik genoemd, de opdracht tot een

strafexpeditie. De stad Mechelen, dat de kant van de opstandelingen had gekozen, was als

eerst aan de beurt. Hierna volgde Zutphen. Haarlem was de derde stad, die gestraft zou

worden.

Op 11 december 1572 sloegen de Spanjaarden hun beleg voor Haarlem. Haarlem was een

strategisch belangrijk punt, want het lag op de enige verbindingsweg te land tussen Noord-

en Zuidholland. Haarlem was in feite de laatste stop naar Holland. Ruim zeven maanden

wisten de Haarlemmers stand te houden tegen Alva’s troepen. Willem van Oranje had in

december een beroemd watergeus als gouverneur aangewezen: de Groninger Wigbolt

Ripperda (ca. 1533-1573). De inwoners van de stad waren vastbesloten om zich niet over te

geven aan de Spanjaarden. Ongetwijfeld waren de gruwelverhalen van de Spanjaarden, die

flink huishielden in de vorige twee steden, de Haarlemmers ter ore gekomen. Ze hielden

dapper stand en het leek erop dat ze de Spaanse overmacht konden weerstaan, tot de

6

honger uitbrak in mei. Begin juni verslechterde de situatie snel. Uiteindelijk gaf de stad zich

over op 13 juli. De plundering van de stad was afgekocht, waardoor de levens van de

burgers gespaard bleven.

Kenau als historisch figuur

Kenau Simonsdochter Hasselaar (1526-1588) was afkomstig uit een geslacht van brouwers,

ambachtslieden die tot de gegoede burgerij behoorden. Er is weinig bekend over haar

jeugd en over haar kerkelijke overtuiging. In 1544 trouwde ze met de scheepsbouwer

Nanning Borst, met wie ze drie kinderen kreeg. In 1562 overleed haar echtgenoot,

waardoor de scheepswerf op haar naam kwam te staan. Naast haar bedrijf had ze

meerdere huizen in de stad en een boerderij in Overveen. Ze moest dus behoorlijk

welgesteld zijn geweest. Tijdens het beleg leverde ze op bestelling van het Haarlemse

stadsbestuur in februari 1573 een grote partij hout ter waarde van ruim vierhonderd

gulden. Waarschijnlijk werd dit gebruikt voor de verdediging van de stad. Het stadsbestuur

zou haar het bedrag te zijner tijd terugbetalen. Dit zou anders lopen. Het Spaansgezinde

bestuur van de stad weigerde haar het geld te vergoeden. Hiertegen hebben de dochters

van Kenau jarenlang geprotesteerd. Kenau zelf vocht in haar leven ook veel juridische

processen uit tegen mensen die bij haar in het krijt stonden.

Kort na het beleg heeft Kenau de stad hoogstwaarschijnlijk snel verlaten. Tussen 1573 en

1578 duikt haar naam op in Delft, Arnemuiden en Leiden. In 1574 bekleedde ze het ambt

van waagmeester in Arnemuiden, een ongewone baan voor een vrouw in die tijd. Later

beschouwde men dit als bewijs voor haar aandeel in de strijd en het aanbieden van deze

baan was dan beloning voor haar vermeende dappere daden. In de drie jaar dat ze in

Arnemuiden woonde, komt haar naam zestien keer voor in gerechtelijke archieven.

In juni 1588 was Kenau op haar eigen schip uitgevaren naar Noorwegen om hout in te

kopen. Sindsdien is er op één brief na niets meer gehoord van Kenau. Haar dochters

verklaarden later dat hun moeder in handen was gevallen door zeerovers. Niet alleen het

leven van Kenau was intrigerend, ook haar dood was een raadsel.

7

Hoofdstuk 1

Kenau in de zestiende eeuw

18 februari 1573. Slechts zeven maanden en zes dagen na het beleg van Haarlem wordt het

eerste boek uitgegeven waarin een ‘seer manlycke vrou’ een belangrijke rol speelt. De

kruitdampen van de Opstand zijn nog lang niet opgetrokken; diverse steden worden nog

belegerd of bezet door de Spanjaarden. Sinds Alva op 1 april zijn bril verloor, gloort er hoop

voor de opstandelingen. Wat nu van groot belang is, is het mobiliseren en motiveren van de

bevolking om de tirannie te verdrijven. En wat is er nou beter voor het moreel dan een

dappere heldin?

1.1 Historie ende een waerachtig verhael

Het oudste bericht, dat over Kenau is geschreven, staat in een journaal, met een lange titel,

dat hier afgekort wordt als Historie ende een waerachtig verhael van al die dingen die

gheschiet sijn. Het boek is geschreven door Johannes Arcerius Frisius (1538-1604), ook wel

Johannes Arcerius Theodoretus genoemd, die zijn eerste opleiding aan de Sint-

Maartensschool te Groningen genoot. In 1568 werd hij rector van de Latijnse school in

Franeker. Later vluchtte hij echter naar Holland, omdat hij verdacht werd van ketterij. Hij

woonde in Haarlem tijdens het beleg en na een aantal omzwervingen werd hij predikant in

Purmerend, Sluis, Ooster- en Westerschelling en Leeuwarden. Op 7 februari 1586 werd hij

rector van de Hiëronymusschool in Utrecht.

Het beleg van Haarlem stoorde hem in zijn klassieke studiën en hoogstwaarschijnlijk ook in

zijn religieuze gedachtegangen, aangezien hij, naar eigen zeggen, een zeer gelovig man was.

Dit benadrukt hij dan ook in zijn voorwoord, waarin hij, onder andere, vertelt dat ‘’Godt heeft

ghewilt dat ic een wijle tijts soude zijn een aenschouwer en ghetuyge van die dinghe die in de

tijt van het belech van die seer vernaemde stadt van Haerlem in Hollandt geschiet en

gehandelt zijn.’’ 1 Hij ziet het meemaken van de gebeurtenissen in Haarlem en zijn verslag

ervan dus als een soort opdracht van God. De in het Nederlands vertaalde versie van het

oorspronkelijk Latijnse manuscript is waarschijnlijk op 18 februari 1573 uitgegeven in Delft.

Deze versie van het dagverhaal loopt tot 16 februari 1573, maar de Latijnse editie bevat ook

nog een verslag van de overwinning van de Haarlemmers op 25 maart 1573.

1 J. Arcerius Frisius, Historie ende een waerachtich verhael van al die dinghen die geschiet sijn van dach tot dach in die lofweerdigste ende vermaerste stadt van Hollandt, Haerlem ghenoemt, in dien tijt als die van den hertoge van Alba beleghert was. Delft, 1573. p. 3

8

De schrijver verklaart in het voorwoord dat hij een ooggetuige was bij alle gebeurtenissen, die

hij beschrijft, behalve bij de overwinning. Verder vertelt hij dat door het beleg zijn gewone

werk niet kon uitvoeren, dit omdat God dus wilde dat hij toeschouwer zou zijn, maar dat hij

niet van plan was om bij de pakken neer te zitten. In plaats daarvan wilde hij alle waardige

gebeurtenissen opschrijven, zodat zijn vrienden, die niet bij het beleg aanwezig waren, toch

alles konden lezen. Later heeft hij toch besloten om het aan een groter publiek bekend te

maken, ‘’op dat die andere steden in Hollandt, Zeelandt en in andere oorde, die nach claer,

suyuer, en oprecht zijn, na moghen volgen die trouwicheyt, vlijt, arbeyt en manlickheyt van

dese luyden’’.2

Arcerius en de vrouwen van Haarlem

Een aantal bladzijden schrijft Arcerius in het algemeen over de medewerking van meisjes en

vrouwen bij de verdediging van Haarlem. Hij is vol lof over de Haarlemse vrouwen, die toch

wel ‘’de anxstvallichste ende vreesachtichgste van alle creatueren’’ zijn. Ze zijn echter zo

verhard en versterkt geworden door het beleg, dat ze ‘’met met arbeyden nacht ende dach

ende met alle middelen, die sy conden ende mochten, het ghemeene profijt ende welvaren

bijstonden’’.3 Dit beeld van alle vrouwen wordt gevolgd door deze woorden:

Bysonder was daer een seer manlycke vrou, die met recht een manninne ghenoemt

mocht worden, met name Kenu, nu al een vrouw zijnde op haer daghen, welcke met

oncosten (want sy is redelicke welghestelt), met arbeyt, wapenen ende geweer het

ghemeene welvaren voorstonde, ende met spijt ende schempe, daer sy die vyanden

sonder ophouden mede quelt ende tercht, heeft altoos boven alle ander een

manlick hart int lijf ghehadt.4

Hoewel in deze passages geen daadwerkelijke krijgsdaden worden toegeschreven aan Kenau

of de andere vrouwen, wordt toch de indrukt gewekt dat de vrouwen wel degelijk aan de

verdediging van Haarlem hebben geholpen, naast het versterken van de wallen. Na de

beschrijving van Kenau volgt namelijk een verhaal over een Spaanse kapitein die een vurige

pekkrans om zijn hals geworpen krijgt en verdrinkt in de gracht, nadat hij daar in is

gesprongen zonder te kunnen zwemmen.5 De opeenvolging van deze verhalen laat het dus

sterk lijken dat Kenau degene is, die de pekkrans om de kapiteins’ nek heeft gegooid. Hierdoor

wordt het beeld geschapen dat de vrouwen en in het bijzonder de ‘’manlycke’’ Kenau op de

stadsmuren meevochten tegen de Spanjaarden, misschien wel zij aan zij met de Haarlemse

mannen.

Op het moment dat dit boek werd uitgegeven, waarschijnlijk 18 februari 1573, was het beleg

van Haarlem nog in volle gang. Immers, op 13 juli zou de stad zich pas overgeven. Ook in de

rest van het land moesten steden zich nog verzetten tegen de Spanjaarden. Zoals Arcerius al in

2 Johannes Arcerius Frisius, Historie ende een waerachtich verhael, p. 3-4 3 Johannes Arcerius Frisius, Historie ende een waerachtich verhael, p. 23 4 Johannes Arcerius Frisius, Historie ende een waerachtich verhael, p. 23 5 G. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem, Assen 1956, p. 16-17

9

zijn voorrede aangeeft, wil hij die steden aansporen om net zo dapper te zijn als Haarlem.

Waarschijnlijk wil hij met zijn verhaal over Kenau ook aangeven dat zelfs vrouwen de wapens

oppakken tegen de tirannie van Alva. Het beeld dat een vrouw mee zou helpen in een

belegering – uit het Middeleeuwse woord voor dapperheid, manlyckheyt, blijkt al dat deze

eigenschap typisch is voor een man, niet voor een vrouw – moet voor de zestiende-eeuwers

zo bizar zijn, dat dit beeld van een strijdlustige burgeres als een wake-up call bedoeld was. Hij

spoort de Nederlandse vrouwen niet letterlijk aan om zich ook te bewapenen, maar hij laat

wel doorschemeren hoe burgers, bijvoorbeeld in Leiden dat in 1573 nog belegerd werd, zich

zouden kunnen gedragen onder het verschrikkelijke Spaanse bewind. Het doel van de auteur

was om de burgers in het algemeen aan te jagen tot verzet door dit beeld van Kenau: een

dappere, gegoede vrouw op leeftijd, die niet alleen door bijdragen in de vorm van geld, werk

en scheldpartijen op de vijanden, maar ook door fysieke hulp bij de verdediging van haar stad.

Ooggetuige?

Hoewel Arcerius in zijn voorwoord verklaart dat hij ooggetuige is, worden er toch vraagtekens

bij deze bewering geplaatst. Feit blijft namelijk dat er verder in de dagboeken van

Haarlemmers niet wordt geschreven over Kenau.6 Toch weet hij een goede beschrijving te

geven van deze ‘’Manninne’’. Een verklaring hiervoor zou zijn, dat het grootste doel van dit

boek is om de burgers in andere steden als het ware te mobiliseren door zijn verhaal van deze

vrouw. Hij heeft zijn verhaal dus aandikt. Het zou ook kunnen dat hij Kenau inderdaad heeft

gekend, maar dat de andere burgers haar niet in hun dagboek wilden vermelden. Hoe dan

ook, zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijvers, geloofden zijn rol als ooggetuige wel, wat

zal blijken uit hun verhalen.

1.2 Belgische ofte Nederlantsche historie

De moed van de Haarlemse mannen en vrouwen hield na de overgave van de stad op 13 juli

1573 waarschijnlijk snel op groot nieuws te zijn. De Haarlemmers hadden dan ook wat anders

aan hun hoofd, want de stad werd in de greep gehouden door een Spaans garnizoen en alle

verschrikkingen die daarbij gepaard gaan, Alkmaar werd belegerd, de partijen leverden slag op

de Zuiderzee en de oorlog was nog lang niet afgelopen. Bovendien zweeg men liever over de

gebeurtenissen rond de stad, omdat beide partijen hadden verloren: de opstandelingen,

omdat ze de stad hadden moeten opgeven en de Spanjaarden, omdat het beleg zo

verschrikkelijk lang had geduurd en zo veel levens en geld had gekost. Daardoor duurde het

enkele decennia voordat men weer ging terugblikken op de moedige Haarlemmers en hun

heroïsche strijd. Hierbij kwam Kenau ook weer in het vizier.7 De eerste geschiedschrijver over

de gehele Opstand, Emanuel van Meteren (1535-1612), schrijft in zijn Belgische ofte

6 Wel zijn er Duitse Zeitungen waarin Kenau wordt bewonderd en geprezen. Vermoedelijk komen deze sensatieverhalen van Duitse huurlingen die gelegerd waren in Haarlem. Waarom Kenau wel beroemd is in Duitsland, maar nog niet in Nederland, is een onopgelost raadsel. 7 E. Kloek, Kenau en Magdalena. Vrouwen in de Tachtigjarige Oorlog, Uitgeverij VanTilt Nijmegen 2014, p. 189

10

Nederlantsche historie van onsen tijden (1599) het volgende over haar:

Die van binnen [Haarlem] hadden ooc een cloecke vrouwe ende eerbaer weduwe,

omtrent XLVI jaren out, Kennau genoemt, die dander vrouwen in allen noot

aenvoerde ende met eenighe andere veel manlycke daden boven vrouwen aert

bedreef op ten vijant, met spiessen, bussen ende sweer, als een man haer

behelpende in vrouwelycke habijt. 8

Kenau wordt in deze passage voorgesteld als een aanvoerster van de Haarlemse vrouwen. Ze

draagt wapens en verricht daden gelijke een man, waardoor ze boven de aard van de vrouw

uitstijgt. Van Meteren stelt haar zelfs voor als een man in vrouwenkleren, waarschijnlijk omdat

hij het niet helemaal niet kan geloven dat een vrouw zich zo kon gedragen. Hij is echter niet

negatief over het mannelijke van deze vrouw. Ze deed wat ze moest doen ‘’in allen noot’’. Dat

het nodig is dat vrouwen mee gaan vechten, zegt ook veel over de verschrikkelijke tirannie

van de Spanjaarden en in dit geval Don Fadrique. Dit geeft dus dezelfde boodschap af als die

van Arcerius, zij het minder aansporend, omdat er geen belangrijke steden werden belegerd

op moment van publicatie. De insinuatie van Arcerius, dat ze zou hebben meegevochten op de

muren, wordt letterlijk opgevat door Van Meteren, die door latere (geschied-)schrijvers

serieus genomen werd. Hierdoor bleef het beeld van Kenau als vrouwenaanvoerster nog een

hele tijd hangen. Naast de specificatie van wapens, vult Van Meteren het beeld van Kenau nog

verder aan door eraan toe te voegen dat ze een eerbaar weduwe is. Kenau krijgt dus steeds

meer vorm en is niet meer een in nevelen gehuld fenomeen.

De schrijver zelf

Van Meteren is geboren in Antwerpen, maar werd in 1550 door zijn vader meegenomen naar

Londen. Daar bouwde hij een bestaan als koopman op, maar reisde regelmatig terug naar de

Nederlanden. In 1575 werd hij gearresteerd in zijn geboortestad wegens een beschuldiging

van zijn goede verstandhouding met de rebellen. Zijn vader Jacobus van Meteren (1519-?)

hielp mee aan het drukken van de eerste Engelstalige versies van de Bijbel. Daaruit kan

worden opgemaakt dat hij zijn zoon waarschijnlijk protestants opvoedde. Tijdens zijn

verblijven in de Nederlanden verzamelde hij documenten en gegevens, die betrekking hadden

op de Opstand. Op aanraden van zijn neef Abraham Ortelius maakte hij van zijn bevindingen

een boek.9 Dit boek werd zijn Belgische ofte Nederlantsche historie. Dit werk is tweemaal

verboden door twee verschillende groepen, de notabelen en de strenge predikanten.

De Opstand, die een nieuwe fase inging, zorgde ervoor dat Nederlandse steden en gebieden

samen gingen werken. Antwerpen, de geboortestad van Van Meteren, sloot zich op 29 juli

1579 aan bij de Pacificatie van Gent. In 1582 besloot de nieuwe landvoogd Alexander Farnese

8 G. Kurtz, Kenu, p. 23. 9 Biografische gegevens ontleend aan NNBW <http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=7&page=441&accessor=accessor_index&accessor_href=accessor_index%2Findex_html%3FSearchSource%253Autf-8%253Austring%3Demanuel%2520van%2520meteren> (12 september 2015)

11

om Vlaamse en Brabantse steden te belegeren, zodat ze afgesneden werden van hun

exportgebied. Antwerpen werd daarom in 1584 omsingeld. Deze belegering zou de Val van

Antwerpen tot gevolg hebben. De Staten-Generaal verboden het boek van Van Meteren op

10 mei 1599, omdat hij de eer van ‘’eenige Prinsen ende Heeren’’ zou hebben verkort.

Waarschijnlijk had Van Meteren kritiek op Willem van Oranje, die volgens vele Antwerpenaren

veel te laat versterking had gestuurd, waardoor Antwerpen eigenlijk al verloren was gegaan.

Wat de hoge heren mogelijk ook niet behaagden aan het boek, was dat er ruimte werd

gemaakt voor de beschrijving van een vrouwelijke heldin. Dit heeft in hun ogen geleid tot een

verkorting van de eer van ‘’eenige Prinsen ende Heeren’’. Wellicht waren de Staten-Generaal

van mening dat het nu niet echt meer nodig was om een vrouw een heldenrol te geven, nu

het er goed voorstond met de Nederlanden.

Na een half jaar mocht het boek echter wel weer worden gedrukt, maar nu boden de

predikanten weerstand met voor de auteur onduidelijke redenen. 10

Niet partiael?

In de voorrede zegt Van Meteren dat hij veel gebruik heeft gemaakt van mededelingen en

verhalen van personen van beide partijen, zodat hij die boodschappen met elkaar kon

vergelijken en het minst passievolle bericht kon kiezen, dat volgens hem dan het meeste

strookte met de waarheid. Zijn doel was om ‘niet partiael’ te zijn. Hij nam in het voorwoord

dan ook afstand van de rooms-katholieken, van 'die van de Ghereformeerde Religie', van de

'Hollandsche' gereformeerden, van de 'Politijcken'. Ondanks dat het boek volgens hem zo

objectief mogelijk is geschreven, zijn er in het boek, naast onder andere in het stukje over

Kenau, wel een aantal boodschappen te vinden. Van Meteren laat doorschemeren dat hij het

niet eens was met het beleid van Filips de Tweede, waar Alva voor de Nederlanders de

belichaming van was, omdat hij vrouwen er in feite toe dwong zich te verdedigen.

Verder schrijft Van Meteren in de voorrede dat God 'niet te vergheefs sijn gheboden gheeft,

maer dat hy wil inde werelt met ziel ende lichame, beyde ghedient ende gheeert wesen'. Hier

doet hij duidelijk afstand van degenen die niet eerbiedig zijn tegenover God. Dat kunnen niet-

gelovigen zijn, voor zover die er waren in deze tijd, en misschien ook wel de Spanjaarden, die

zich onchristelijk gedroegen tegenover de Nederlanders en de protestanten. Het streven naar

objectiviteit van deze geschiedschrijver is dus in zekere mate niet gelukt. Aan zijn bronnen en

getuigenmateriaal lag deze mislukking in ieder geval niet, aangezien die zeer uitgebreid waren.

De aanwezigheid van subjectiviteit is misschien te verklaren door het feit dat er in de

zestiende eeuw nog niet zulke strikte regels aan geschiedschrijving waren gebonden. Puur

informatieve boeken waren misschien niet zo wijdverspreid en was het dus ook niet gewoon

voor schrijvers om hun mening helemaal achterwegen te laten bij het schrijven van een

geschiedenisboek. Hierdoor heeft ook Van Meteren zijn voorkeur en mening (on)bewust in

10 Biografische gegevens ontleend aan NNBW <http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=7&page=441&accessor=accessor_index&accessor_href=accessor_index%2Findex_html%3FSearchSource%253Autf-8%253Austring%3Demanuel%2520van%2520meteren> (12 september 2015)

12

zijn boek laten doorschemeren.

Conclusie

Na een korte onderbreking bejubelt Haarlem niet meer in haar eentje haar heldin, maar de

hele Republiek gebruikt haar om het verzet tegen de Spanjaarden een nieuw leven in te

blazen. Na het boek van Van Meteren is Kenau niet meer weg te denken uit de vaderlandse

geschiedenis.

13

Hoofdstuk 2

Kenau in de zeventiende eeuw

De Gouden Eeuw. De pas gevormde Republiek beleeft haar hoogtijdagen. Kunsten en

wetenschappen maken een ongekende bloeiperiode door. De moedernegotie, de VOC en de

Val van Antwerpen zorgen ervoor dat het geld kan blijven rollen. Nederlandse schepen

verkennen de wereld. De Republiek der Nederlanden behoort tot een van de machtigste

landen van Europa. In deze tijden, waarin de Republiek haar identiteit nog moet vinden, wordt

ook Kenau niet vergeten.

2.1 De Spaensche Tiranije

Na het boek van Van Meteren behoorde het verhaal van Kenau tot het vaste repertoire van de

vaderlandse geschiedenis.11 In de Spaensche Tiranije, een leerboek voor de jeugd uit 1622,

wordt zelfs expliciet gesteld dat Kenau een plaats in de geschiedschrijving verdient.

Even wel die van binnen verlooren gheen moet/ maer weerden haer dapper:

Jae zelfs de Vrouwen coosen een Capiteyn/ ghenaemt Kenauw, die haer soo wel

queet dat haer eenighe memorie ofte Ghedenckenisse moet toe gheschreven wor-

den/ om de mannelijcke daden/ bysouderlijck in de stormen/ die daer seer dick-

wils gebeurden/ daer sy met haer Gheselschap op de Brandt-hoepen/ heet Peck/

Assche ende Stof wel passeden.12

De vaderlandse geschiedenis speelde een belangrijke rol in het (calvinistische) onderwijs van

de Republiek van de zeventiende eeuw. De jeugd van de jonge staat kon niet genoeg

doordrongen worden van de betekenis van de oorlog tegen de Spaanse overheersing. God had

gewild dat de Nederlanden op wonderbaarlijke wijze de machtige Spanjaarden hadden

kunnen overwinnen. Bovendien had God ook nog laten zien dat Hij de Republiek goed gezind

was door de bloeiende welvaart van de Gouden Eeuw. In de Spaensche Tiranije konden

kinderen lezen hoe beestachtig de Spanjaarden mannen, vrouwen en kinderen vermoordden.

Van jongs af aan werd de legitimiteit van het bestaan van de Republiek dus ingeprent bij

kinderen.13

Aankomende volwassen burgers van de Republiek werd met dit boek een voorbeeld

voorgehouden van voorbeeldige burgers, zodat ze later wisten wat een inwoner van de

11 E. Kloek, Kenau en Magdalena, p.191 12 C. van der Plasse, De Spaensche Tiranije gheschiet in Neder-lant, Amsterdam 1622, p. 66 13 W. Bartjens, De cijfferinghe (1604). Het rekenboek van de beroemde schoolmeester (ed. Danny Beckers en Marjolein Kool). Uitgeverij Verloren, Hilversum 2004, p. 40-41

14

Republiek precies inhield. Helden en hun daden hielpen bij het vormen van de identiteit van

deze burgers. Hierbij was het mogelijk om dappere ‘’Nederlanders’’ te halen uit de vroege

geschiedenis, zoals de Bataven, maar helden als Kenau zaten men nog vers in het geheugen.

Bovendien hielp zij bij de vorming van de Republiek zoals die in 1621 was. Ze is dus een

perfect voorbeeld voor de jeugd. 14

2.2 Beschryvinge ende lof der stad Haerlem

Predikant en stadshistoricus Samuel Ampzing (1591-1632) wijdde een boek aan de

geschiedenis van zijn geboorteplaats. De titel van dit boek luidt: Beschryvinge ende lof der

stad Haerlem in Holland: in Rijm bearbeyd: ende met veele oude ende nieuwe stucken buyten

Dicht uyt verscheyde Kronijken, Handvesten, Brieven, Memorien ofte Geheugeniszen, ende

diergelijke Schriften verklaerd ende bevestigd en is uitgegeven in Haarlem op 1628. 15

Zoals al uit de titel blijkt, bezingt Ampzing in zijn werk de lof van de stad. In het volgende citaat

(figuur 1) uit de voorrede blijkt dan ook zijn liefde voor Haarlem en de reden waarom iemand

dit boek zou moeten lezen.

Wil iemand met gemack een schooner Stad bekijken/

Een Stad, die in vermaek niet een heeft haers gelijken/

Een wel gelegen Stad, een ere van het land/

Een oud vermaerde Stad, geboud met groot verstand?

Wil iemand H A E R L E M sien/ de pronk van alle steden/

Een Wereld van een Stad in konst/ en wetenheden/

De Stad daer ik van spreek/ de lust-plaetz die ik meen?

Die lese ‘t Haerlemsch Lof, dit Boek/ en koper een.

Wil iemand eene Kerk en Torens en gebouwen,

So schoon als ergens/ sien/ een wonder aen te schouwen/

Die hoeft niet verr’ te gaen/ te reysen hier of daer/

En sich met groote kost/ te stellen in gebaer.16

In elf hoofdstukken beschrijft Ampzing bepaalde aspecten en onderwerpen van de stad. Het

14 Toch werd Kenau niet altijd werd gezien als een volmaakte burger. Er is een brief overgeleverd uit 1662, waarin een inhalige koopvrouw uit Rotterdam, die haar schuldenaars zonder mededogen voor het gerecht sleept, uitgemaakt voor ‘keno’. Bijna een eeuw na haar optreden in Haarlem had Kenau dus niet meer helemaal een vlekkeloze reputatie. (E. Kloek, Kenau en Magdalena, p. 197) 15 Gegevens ontleend aan: BBNW <http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/vdaa/#source=aa__001biog01_01.xml&page=268&view=transcriptiePane&size=844&accessor=accessor_index&accessor_href=accessor_index%2Findex_html%3FSearchSource%253Autf-8%253Austring%3Dampzing> (26 september 2015) 16 S. Ampzing. Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland: in Rijm bearbeyd: ende met veele oude ende nieuwe stucken buyten Dicht uyt verscheyde Kronijken, Handvesten, Brieven, Memorien ofte Geheugeniszen, ende diergelijke Schriften verklaerd ende bevestigd, Haarlem 1618, p. 26 van de voorrede

15

zevende hoofdstuk over Haarlemse helden en hun daden, beslaat ongeveer twee-vijfde deel

van het gehele boek. Deze omvang geeft ook weer de regionaal-nationalistische toon aan van

het verhaal. Van dit heldenhoofdstuk gaat het grootste gedeelte over de Opstand en het

beleg, die de auteur en de lezers nog vers in het geheugen zaten. Een, misschien onbedoeld,

gevolg van de Tachtigjarige Oorlog was de Reformatie. Hierdoor werd de protestantse kerk de

publieke kerk en openbaar katholicisme werd verboden. Deze veranderingen ontving Ampzing

met open armen. Hij schroomt dan ook niet om dat in zijn beschrijving op te nemen. Voor de

schrijver was het beleg met alle rampen die erbij gepaard gingen een afwisseling van het

noodlot en voorspoed. Dit is een zeer apolitieke voorstelling, die ook nog strookte met het

beeld dat de meeste inwoners van de jonge Republiek hadden. Voor hen was de Opstand een

soort opzetje naar onafhankelijkheid en prezen ze zichzelf met het feit dat ze het juk van de

tirannieke Spanjaarden van zich af hadden geworpen. Van noodlot was er geen sprake

geweest, nee, het was juist goed dat dit was gebeurd.

Verder benadrukt Samuel Ampzing nog subtiel de trouw van Haarlem aan de prins van Oranje,

die hij verklaart door de middeleeuwse trouw aan Hollandse graven. 17

Kennau Symons

In het zevende heldenhoofdstuk heeft Ampzing ook een stukje over Kenau en andere

Haarlemse vrouwen opgenomen:

Een is niet te seggen/ wat een tegen-weer de soldaeten ende burgers deden/ en hoe

onvertzaegd datze zich hielden: ja de vrouwen en waren niet stille/ maer deden met

steenen ende peck-repen al wat sy vermogten. Onder andere kloeke vrouwen was

daer eene weduwe/ Kennau Symons genaemd/ oud ontrent 46. Jaeren/ die de andere

in allen nood aenvoerde/ ende veele mannelijke daeden boven vrouwen aerd op den

vijand bedreef.18

De stadshistoricus geeft hier aan hoe onversaagd de Haarlemse burgers zich hebben geweerd.

De vrouwen worden hier speciaal genoemd, omdat zelfs zij zich ook niet stil hielden. De

schrijver formuleert dit gegeven zo, dat het vast zijn bedoeling was om de lezer compleet te

verassen. De verwondering en verbijstering die de burger hierdoor kreeg, moet hem hebben

aangespoord om zich ook zoals die Haarlemmers te gedragen.

Ampzing herhaalt verder bijna letterlijk de tekst van zijn voorganger Van Meteren. Alle feiten,

die de geschiedschrijver in de vorige eeuw heeft opgesomd, verschijnen ook in dit boek.

Alleen de pekkransen van Arcerius en stenen komen hier verder nog tevoorschijn.

Heldin van ’t Nederland!

Een stuk uit hetzelfde boek, dat meer tot de voorbeelding spreekt dan deze woordelijke

17 E. de Bijll Nachenius e.a. (red.), Heimwee naar de Middeleeuwen. Opstellen in theologisch perspectief, Leiden 1989, p. 5-21 18 S. Ampzing, Beschryvinge ende lof der stad Haerlem, p. 184

16

herhaling, is een gedicht, dat Samuel Ampzing ook in zijn Beschryvinge heeft staan.

. . . . Selfs quamen onse vrouwen

Als mannen op de wal den vyand stucken houwen

En gingen hem met vuer, met zuljer, peck en teer,

Met sonderlingen moed, en wondr’en lust te keer.

O, Kennau, vroome vrou! Dy moet men ere geven,

Gy die so menig stuck van kloeckheyd hebt bedreven.

Heldin van ’t Nederland! Gy gaeft dy op den tocht,

En socht den vyand selfs, daer hy dy niet en socht.

So heeft dan onse stad ook desen roem verkregen

(Behalven dat voor lang ons naem de wijd gelegen

Gewesten is bekend), dat in den quaeden tijd

De vrouwen sijn als mans, ja leeuwen in den strijd.19

Hier schetst Ampzing het actieve en activerende beeld van Haarlemse vrouwen, die nog op de

rokerige muren staan te vechten. Dit is een verandering met de voorgaande beelden, waar

een iets passiever beeld werd gegeven van de strijdsters. Deze vrouwen daarentegen hadden

uitzonderlijke moed en gingen tekeer met verwonderlijke lust. Vervolgens prijst Ampzing

Kenau rechtstreeks. Hij zegt dat men haar ook eer moet geven, aangezien ze zich zo moedig

heeft gedragen als heldin van het Nederland. Hij vertelt dat Kenau zelfs de vijand opzocht! Ze

heeft hier volgens hem dus geen defensieve rol bij het beleg, maar een offensieve. Dit is een

breuk met het eerdere beeld, waarbij ze haar stad hulp verleent in de verdediging. Volgens de

auteur heeft Haarlem roem verkregen, ook al was de stad al langer bekend, door haar

optreden en het feit dat vrouwen zo zijn als mannen als de nood aan de man is. In zo’n

‘’kwade’’ tijd zijn die vrouwen zelfs leeuwen in de strijd. Kenaus optreden was voor hem

vooral van belang, omdat de stad daardoor roem verworven heeft. De (enige) reden dat ze zo

vocht, was om haar stad te verdedigen en dat is volgens de schrijver zeer

bewonderenswaardig. Door haar zo te prijzen en anderen op te roepen om haar ook te eren,

spoort Ampzing de Haarlemmers aan om zich ook zo in te zetten voor zijn stad. Op het

moment dat hij het schrijft, wordt de stad niet langer bedreigt. Het zal dus ook niet bedoeld

zijn om de burgers op te sporen om hun wapens op te pakken, maar wel om liefde voor hun

stad te tonen en die te uiten door bijvoorbeeld vroegere helden te eren.

De twee beroepen van Ampzing, predikant en stadshistoricus, zeggen uiteraard veel over het

uiteindelijke beeld, dat hij van zowel de stad als Kenau schetst. Als stadshistoricus, in die tijd

was geschiedschrijving niet zo als het nu is, was hij trots op Haarlem en haar rijke

geschiedenis. Ik durf te stellen dat het zijn levensdoel was om zijn stad zoveel mogelijk lof te

betuigen en anderen aan te sporen dit ook te doen. Een rol als vaderlandslievende, Haarlemse

heldin is voor Kenau hier helemaal weggelegd.

19 S. Ampzing, Beschryvinge ende lof der stad Haerlem, p. 160

17

2.3 De Nederlandsche Historiën

Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647), misschien wel de beroemdste zeventiende-eeuwse

schrijver, heeft het beeld van Kenau ook weer wat veranderd. Hooft groeide op in Amsterdam

in een welvarend en protestants koopmansgezin. Aan het eind van zijn leven schreef hij zijn

bekendste meesterwerk: de Nederlandsche Historiën, een verslag in proza over de roerige

Nederlandse geschiedenis tussen 1555 en 1587. Dit werk staat bol van lange, ingewikkelde

zinnen en zelfbedachte Nederlandse woorden.

Gedurende zijn leven wisselde Hooft vaak van prinsgezind- naar staatsgezindheid. In het

toneelstuk Baeto geeft Hooft zijn mening over de interne conflicten tussen verschillende

christelijke stromingen in de Nederlanden. Hooft had Remonstrantse sympathieën. Na de

onthoofding van de Remonstrantse raadspensionaris Van Oldenbarnevelt door de Contra-

Remonstrantse prins Maurits roept hij laatstgenoemde op om tot een vreedzame oplossing

van het probleem te komen. Hij publiceert dit toneelstuk pas na de dood van Maurits in 1626,

omdat de boodschap tijdens diens leven iets te gevoelig was. Hij durfde dus niet openlijk

kritiek te hebben.20 Hier is hij dus meer staatsgezind. Toch schrijft hij in 1629 een gedicht aan

prins Frederik Hendrik, die Maurits had opgevolgd, waarin hij hem prees door hem te

vergelijken met klassieke goden en helden.21 Hier is hij weer meer prinsgezind. Het is dus

onduidelijk wat zijn overheersende overtuiging was. Het lijkt erop dat hij zich schikte naar de

overheersende macht op dat moment. Het spreekwoord ‘wiens brood men eet, diens woord

men spreekt’ lijkt zeer op Hooft van toepassing te zijn. Zijn plan om de hele Tachtigjarige

Oorlog te beschrijven kon hij niet meer uitvoeren: Hooft stierf in 1647, een jaar voor de Vrede

van Munster.22

Hooft over Kenau

Ook hadden zy [Haarlemmers] bynaa duyzent delvers, volk van allerley soorte;

booven driehondert wyven, bescheyden tot hetzelfste werk, onder Kenauw Simon

Hasselaars, een moedighe mannin, weeduwe van zessenveertigh jaaren.

onbesprooken van leeven en van een der beste huyzen die niet schreumde met spiets,

bus en rappier, in vrouwen gewаadt, den vyandt te keer te gaan.23

Voorafgaande aan dit stukje in Hoofts Nederlandsche Historiën (1642) wordt uitgelegd wat

20 Gegevens ontleend aan: <https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/pc-hooft-1581-1647/het-leven-van-pc-hooft> (7 november 2015) 21 Gegevens ontleend aan: <https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/pc-hooft-1581-1647/het-leven-van-pc-hooft> (7 november 2015) 22 Gegevens ontleend aan: <http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/goudeneeuw/literatuurgeschiedenis/lgge007.html> (27 september 2015) 23 P.C. Hooft, Het jaar 1573, Leiden 1876, p. 9-10 (herdruk)

18

voor steun Haarlem had in het beleg en hoe de burgers zich verdedigden. Opvallend aan dit

stukje is het feit dat de sterkte van het vrouwenleger hier genoemd wordt. Hooft is volgens

Meijer Drees de eerste die driehonderd vrouwen aanvoerde. Volgens haar is het niet bekend

waarop Hooft dat getal baseerde.24 Ik denk dat Hooft het geuzenlied uit 1573 heeft gelezen,

waarin wordt gezegd dat er in Haarlem ‘’twee vendels gemonsterde vrouwen’’ streden tegen

de Spanjaarden. In een vendel zaten ongeveer 150 mensen, dus zo komt Hooft aan zijn aantal

vrouwen.25 Hij heeft geuzenliederen gebruikt als materiaal voor zijn boek, dus de informatie

uit zijn geschiedwerk zal niet al te objectief zijn. Verder weten we dat hij gesproken heeft met

de neef van Kenau over de belegering van Haarlem. Toch heeft dit niet geleid tot een

verandering in beeld of een langere beschrijving van haar daden. Hij heeft Kenau

plichtsgetrouw genoemd, omdat zij in 1642 misschien al in het repertoire van verhalen over

de Opstand hoorde, zoals de Spaansche Tyrannye het zo graag wilde in 1621.

In het stukje over Kenau laat hij zijn mening erg doorschemeren. Hij heeft het over haar

‘koenheid’, ze is ‘onbesprooken van leeven en van een der beste huyzen’. Kenau wordt bijna

beschreven als een soort heilige, alles aan haar was vrijwel smetteloos. Ze had haar hele leven

niets slechts gedaan, maar toen ‘’den vyandt’’ aanviel, schroomde ze niet om te keer te gaan.

Door haar als weduwe neer te zetten, maakt Hooft Kenaus daden verassend en

verbazingwekkend voor de lezer. Ze moest de rol van haar man overnemen, maar ze was nog

steeds afhankelijk van de buitenwereld. Het is dus tegen de lijn van verwachting dat zo’n

brave weduwe, een doodgewone vrouw, een ‘’moedighe mannin’’ werd. Hooft heeft het

beeld van de vorige schrijvers overgenomen en er de details van haar leven bij toegevoegd. In

de tijd dat Hooft dit schreef was de Republiek nog betrekkelijk jong en in oorlog met Spanje.

Dit boek kon de Republiek helpen om een identiteit te vormen en daarbij waren helden als

Kenau van belang. Zoals eerder gezegd was de Opstand voor de meeste inwoners van de

Republiek een opzetje naar onafhankelijkheid. Deze mensen konden zich identificeren met

een gewone, doch speciale, vrouw als Kenau, die zo dapper was geweest en zich had verzet

tegen de vijand van de Republiek.

2.4 Haerlemse belegeringhs en Herstelde Hongers-dwangh

In de zeventiende eeuw vindt een merkwaardige omwenteling plaats in Haarlem. Op 26 juli

1619 wordt door rederijkerskamer ‘De Wijngaerdranken’ een stuk opgevoerd, geschreven

24 M. Meijer Drees, 'Kenau. De paradox van een strijdbare vrouw', in: Waar de blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen, Amsterdam 1995, p. 42 25 Dit lied zal in de bijlagen worden opgenomen.

19

door Haarlemse jurist Govert van der Eembd. Dit rederijkersspel, genaamd ‘Haerlemse

belegeringhs Treur-bly-eynde-spel’, bevat, naast zinnebeelden als Waerheyd, Tijdt en de Stad

Haerlem, ook historische figuren. Kenau is opvallend afwezig. Sterker nog, er is helemaal geen

sprake van vrouwen die een handje helpen bij de verdediging. Het tegendeel hiervan zelfs: de

enige twee vrouwen die in het stuk aan het woord zijn, zeggen van zichzelf dat ze ‘’weerloze

vrouwen’’ zijn en plaatsen dit tegenover de ‘’strijdbare mannen’’.26 Als de vrouwen aanbieden

om actief aan de strijd te deelnemen, wordt dit direct afgewezen door de mannelijke

personages: strijden past hun sekse niet.27

Op 29 juni 1660 wordt ‘’Herstelde Hongers-dwangh of Haerlems langh en strenghe

belegeringhe ende het overgaen der selver stadt door het scherpe swaerdt der ellenden,

treurspel met zijn veroonighen…’’ van Steven van der Lust opgevoerd. De basis van het verhaal

is hetzelfde als het stuk. Er is echter een ingrijpende verandering: ‘’Kennau Symons,

Hollandtsche Heldinne’’ maakt haar debuut als toneelpersonage. Hoewel Kenau een

bescheiden rol speelt en ze niet daadwerkelijk vecht, is ze verbaal wel een strijdlustige heldin.

Van der Lust besteedt veel aandacht aan moord- en slachtpartijen en andere Spaanse

wandaden. De twee anonieme vrouwen, die ook in het spel in 1619 voorkomen, kijken

verlamd van angst toe hoe de Spanjaarden een spoor van verwoestingen achterlaten. Dan

komt Kenau op, die hen moed inspreekt en verwijst naar de dappere Bataven, die de

Nederlanden eens bewoonden en ook zo dapper hadden gestreden tegen hun tirannen. Hier

vormt Kenau een brug tussen de vroegste Nederlanders en de contemporaine. Deze Bataafse

mythe rechtvaardigt de politieke vrijheid van de Nederlanders. Ze woonden er immers al sinds

de Oudheid, dus waren de Spanjaarden indringers van hun land. Kenau stelt dat elke vrouw en

man de plicht heeft om Gods erfgoed te verdedigen en daarvoor hun leven te wagen. Ze zegt

wél dat het gebruik van wapens op de wallen uitsluitend een taak is voor de mannen. Maar als

in het vuur van het gevecht iemand wordt gedood, moet een ander, man óf vrouw, invallen. 28

Ze roept ook mannen, die uitgeput door de honger niet meer willen vechten, op om de

wapens op te pakken, omdat de Spanjaarden er weer aan komen:

Waer ick oock een Man

Ick sou mijn self door vechten

Wel hoe! En mach een Vrouw haer selven oock niet rechten Tegen sulck een Tyran

Was Judith ook geen Vrouw die ’t gantsche leeger voor Bethulia bracht in rouw?

Heeft sy den droncken kop daer niet van ’t lijf gesmeten:

Is Ciss’ra van geen vrouw door-nagelt

Soo wy weten? Hoe suff ick dan

Ô neen! ‘k en flouw niet

Maer verkloeck.

Ick loop mee na de Wal

26 G. van der Eembd, Haerlemse belegeringhs Treur-bly-eynde-spel, ’s-Gravenhage 1619 27 W.R.D. van Oostrum, ‘Kenau's erfdochters. Waarom Juliana Cornelia de Lannoy in 1770 eerherstel voor Kenau wilde.’ In: Historica (2000), p. 7 28 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 6-8

20

‘k maeck van mijn rock een broeck

Het Mannen-hart dat gelt

Maer niet de dracht van kleeren

Dus ben ick op-geschort

Geharnast om te keeren.29

In dit stukje verdedigt ze ook haar stelling dat vrouwen mogen vechten door zich te

vergelijken met twee beroemde Bijbelse voorgangsters, Judith en Jaël, vrouwen die beiden

eigenhandig een vijandige legeraanvoerder ter dood brachten en daarmee de bevrijding van

hun volk bewerkstelligden. Daardoor laat ze zien dat het wel degelijk christelijk is wat ze doet

en dat ze het doet om haar volk te bevrijden.

Verder poneert ze de ongetwijfeld choquerende stelling dat het niet uit maakt of je een rok of

een broek draagt, dus of je een man of een vrouw bent, als je maar een Mannen-hart hebt.

Moed is dus niet sekse-gebonden. Dit lijkt een opvatting die zijn tijd ver vooruit is. Het idee

dat vrouwen ook rechten hebben die verdedigd moeten worden, floreert pas aan het eind van

de achttiende eeuw. Net voor dit stukje moedigt Kenau vrouwen aan zich te wreken op de

Spanjaarden, die vrouwen ongeacht leeftijd, geloof of status verkrachten en vermoorden en

zwangere vrouwen hun buiken opensnijden. Deze Spaanse wandaden hebben Kenau

misschien zo van streek gemaakt, dat haar stelling over kleren en een Mannen-hart daardoor

in perspectief wordt gezet. Wellicht dat het iets afzwakt en begrijpelijk maakt voor de

toeschouwers.

Wat verder opviel aan dit toneelstuk, is dat Kenau een ‘’Nederlandtsche’’ heldin wordt

genoemd. In de vorige teksten behartigde Kenau telkens de belangen van haar stad Haarlem,

in 1660 is ze ineens een heldin van heel Nederland. Dit moet duiden op een soort voorstadium

van het vaderlandsbesef, dat eigenlijk pas eind achttiende of begin negentiende eeuw

plaatsvindt.

Hamvraag

De grote vraag is waarom Kenau in het ene toneelstuk wel voorkomt en het andere niet. De

overeenkomsten zijn duidelijk: ze gaan allebei over het beleg van Haarlem, ze zijn geschreven

door een Haarlemmer en ook in Haarlem opgevoerd en de verhaallijn is verder hetzelfde. De

‘’Hollandtsche Heldin’’ speelt echter alleen in de Hongers-Dwangh. In biografische

beschrijvingen over de beide auteurs is niets te vinden dat een aanwijzing geeft over hun

politieke, religieuze, militaire of sociale opvatting. In 1619 bevond Nederland zich in het

Twaalfjarig Bestand en in 1660 was er al twaalf jaar vrede met Spanje. Beide toneelstukken

zijn dus geschreven in een periode van rust op oorlogsgebied. In beide rederijkerspelen is er

kritiek op de Spaanse tirannie, waarom was de aanwezigheid van Kenau in 1660 blijkbaar wel

belangrijk? Door Kenau op te voeren als toneelpersonage kan de heersende ideologie

bevestigd worden of een gewenste uit te dragen. In 1619 was dat de idee dat vechten niet bij

29 S. van der Lust, Herstelde Hongers-dwangh, Haarlem 1660, II-4 (C3r-v)

21

de vrouwelijke sekse past, dus Kenau moest afwezig zijn. Van der Lust gebruikt daarentegen

Kenaus status als bijzondere vrouw om te benadrukken dat de val van de stad niet het gevolg

is van lafheid, maar van ‘Hongers-dwangh’. 30

Conclusie

Nadat het directe gevaar van de oorlog geweken was in de zeventiende eeuw, bleek men dus

nogal moeite te hebben met een vrouwelijke held als Kenau. Vooral haar opvallende

afwezigheid in het toneelstuk uit 1619 getuigt hiervan. Toch werd ze nog wel als voorbeeld

van een voortreffelijke burger opgevoerd, zowel voor de Nederlandse jeugd als voor de

Haarlemse inwoners.

30 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 7

22

Hoofdstuk 3

Kenau in de achttiende eeuw

Na de ‘’duistere tijden’’ van de Middeleeuwen schijnt het ‘’licht der rede’’ bij enkele denkers

van de Verlichting. In het einde van de zeventiende eeuw en de achttiende eeuw gaat bij

steeds meer mensen het lampje branden. Men moest zich bevrijden van het juk der

onwetendheid en zelf gaan nadenken. Verschillende onderdelen van de cultuur, zoals religie,

worden aan de kaak gesteld en bepaalde deugden, zoals het bezit van een scherp verstand,

worden uitgelicht. Ook in deze eeuw wordt Kenau niet vergeten.

3.1 Kort begrip der helden-deughden

In 1700 verscheen de Nederlandse versie van een boek van de Italiaanse schrijver Grigorio

Leti. Dit boekje met de titel Kort begrip der helden-deughden, ofte historische staatkundige

verhandeling van de daden en maximen die tot voorplanting en conservatie van alle staten, en

landen noodzakelijk zijn bevatte onder andere ook een beschrijving van de Nederlandse

geschiedenis. Uiteraard mocht de Nederlandse Opstand hierin niet ontbreken. Leti

benadrukte in zijn bespreking dat vrouwen, naast mannen, ook in staat waren moedig te zijn:

[…] 't Is seker, dat se wonderen hebben verrigt, zo wel in Holland, Zeeland als in

d'andere Provincien. […] De vrouwen bragten in deze belegeringen, sonder gevaren

t'ontsien, of sweet en arbeid te sparen, kloekmoedig en met een uitstekende

standvastigheid, hout en steen te samen, daar het van noden was, om de bressen of

gebroke wallen te vermaken; of tot wat ander gebruikt 't selve weird bestelt. Ook

hielpen ze op de batterijen om den brand te blussen, en liepen als Marssen, om in

dezen haar devoir te thoonen.31

De vrouwen worden door Leti ‘kloekmoedig’ en standvastig, omdat ze goed meehelpen de

schade te herstellen, die tijdens de belegeringen zijn aangericht. Wat opvalt, is dat hier niet

wordt gezegd dat de vrouwen daadwerkelijk meevechten. De suggestie dat dat zou gebeuren

wordt ook niet gewekt, terwijl dat bij Leti’s voorgangers wel het geval was. De vrouwen

herstellen hier alleen de stadswallen en ze blussen brand. Hoewel Leti de Haarlemse vrouwen

niet heldinnen noemde, vond hij het niet onwaarschijnlijk dat een vrouw een held kan zijn. Dit

legt hij uit in het volgende citaat:

31 G. Leti, Kort begrip der helden-deugden, ofte historische staatkundige verhandeling van de daden en maximen die tot voortplanting en conservatie van alle staten, en landen noodzakelijk zijn, Den Haag 1700, p. 472-473.

23

Seer uitstekende zijn ook die Helden-deughden in de vrouwen. […] Want het is seker

dat zij die geest seer gauw en spitsvinnig hebben: terwijl men geen deughd of

bequaamheid in Mannen aantreft, die niet, nog veel bequamer in Vrouwen resideert:

zo-wel omtrent de Wapenen als de Politie als de Letterkunde.32

Wat is een held?

Voor Leti was een held iemand die wapens en gezag kon hanteren, maar ook een scherpe

geest bezat. Deze eigenschappen waren niet per se voorbehouden voor de mannen, nee,

integendeel: deze combinatie van deugden pasten zelfs beter bij sommige vrouwen! Leti gaat

hier uit van eigenschappen van een individu, niet een geslacht of een groep. Ook de

voorwaarde dat een held een helder verstand moet hebben, past feilloos bij het rationalisme.

Al deze zaken vallen binnen het kader van de Verlichting, waarin het individu in de

schijnwerper wordt gesteld en de ratio het belangrijkste onderzoeksmiddel was. De auteur

kijkt dus met een Verlichte bril naar de Haarlemmers.

Vervolgens toont Leti aan dat vrouwen toch echt heldhaftig kunnen zijn door een paar

bladzijden lang voorbeelden te geven van vrouwelijke helden. Deze heldinnen waren allemaal

begaafd in één of meer van de eerder genoemde eigenschappen. Ze hadden moed, een

scherp verstand, kundig in de letterkunde of ze konden wapens en gezag hanteren.33

In dit rijtje heldinnen zit geen enkele Nederlandse vrouw, wat opvallend is, omdat het vlak na

de beschrijving van Haarlem komt. Leti vond blijkbaar dat de Hollandse vrouwen niet konden

tippen aan de heldhaftigheid van buitenlanders. Toch was er één uitzondering: Kenau wordt

een stuk verder in het boek genoemd als heldhaftig. Volgens Leti verdiende zij toch wel een

plaats tussen de eerder vermelde heldinnen:

‘’Mevrouw Kenau Simons Hasselaar, die seker door hare Deughden, die waarlijk held-haftige

waren, haar naam onsterfelijk heeft gemaakt, en dewelke een plaats verdient tussen de

Heldinnen, hier voren aangeroert.’’34 Kenau is waarschijnlijk om een reden van stilistische aard

niet in het eerdere rijtje heldinnen genoemd. Haar persoonsbeschrijving past dan ook beter

tussen de Hollandse belegeringen, waaraan zij had deelgenomen, dan bij allerlei buitenlandse

heldinnen.

Leti hervat zijn beschrijving met de volgende woorden: '’[Zij was] een Dame van snedig

oordeel, rijp verstand, verheven geest en mannelijk gemoed.’’35 Het laatste kenmerk springt

vooral in het oog. Leti vertelde eerst dat vrouwen niet altijd minder moedig zijn dan mannen,

maar hier laat hij heldendom toch wel een mannelijke eigenschap noemen. Zo spreekt hij

zichzelf tegen. Waarschijnlijk heeft hij dit aspect overgenomen uit eerdere bronnen, waarin

mannelijkheid synoniem was voor dapperheid of heldhaftigheid. De andere kenmerken zijn

wel nieuw en typisch Verlicht. Kenau werd in eerdere bronnen niet een slimme vrouw met

een verheven geest genoemd, dus dit heeft Leti wel zelf toegevoegd aan haar

32 G. Leti, Kort begrip der helden-deugden, p. 473-474 33 G. Leti, Kort begrip der helden-deugden, p. 474-490 34 G. Leti, Kort begrip der helden-deugden, p. 549-550 35 G. Leti, Kort begrip der Helden-deugden, p. 550

24

persoonsbeschrijving. Dit kwam hem erg goed uit, omdat het feilloos overeenkomt met zijn

opvatting van een heldin, zoals die eerder besproken is: moedig, handig met wapens, gezagvol

en slim.

3.2 Beleegering van Haarlem

een edele Vrouw, wiens hart door vrindlyke

oogen Ontvonkt is en geperst door teedere meededoogen;

Aan wie de kuisheid als een blinkend krygshelmet

Verstrekt een waapenschild, om na de maagdewet

Te leeven voor het oog van myne Buurgenooten:

Maar zeederd onze Stad zo schriklyk is beschooten,

En dat vervloekt gedrogt zig teegens ons gekant,

Gaf my dapperheid het Slagzwaard in de hand,

De liefde voor de Stad, ontstak myn zuivere leeden,

En schoot my’t harnas aan, waarop ik dor de reeden

Geliefkoost wierd, als zy voor’t kwynend Neederland,

My stak een mannehart hier onder deeze band

In zulk krygsgewaad zal ik toonen

Wat moed myn ziel beheerst, [...]36

Zo stelt Kenau zichzelf voor in het derde bedrijf van Beleegering van Haarlem, een treurspel

van de Haarlemse rederijkerskamer 'De Wijngaertrancken' en geschreven door Willem Hessen

(1702-1741). Het stuk speelt zich ten tijde van de belegering af in de stad. Don Frederico met

zijn bevelhebbers Dragon en Romero willen de stad volledig afsluiten, zodat de dwingende

honger er uiteindelijk voor zorgt dat de burgermeesters van de stad zich overgeven. Ondanks

de bezwaren van de hoge heren van de stad, waaronder stadsgouverneur Wybaldt Ripperda,

wil Kenau meevechten samen met haar leger van vrouwen. De Spanjaarden besluiten Haarlem

binnen te vallen en een bloedbad aan te richten. Bevelhebber Romero stuit hierbij op Kenau,

die hem aan zijn zwaard rijgt. Na deze moord prijzen de burgemeesters haar zeer, maar

hebben ook goed in de gaten hoe slecht de toekomst er voor de stad uit ziet. In het laatste

bedrijf is de stad bloederig ingenomen en ook Ripperda wordt vermoord. Burgemeester Van

Der Laan benadrukt dat de stad alleen kon worden verslagen door de nijpende honger en niet

door de Spaanse moed. In de 'Slotreeden van Apollo' wordt het positieve van de nederlaag

beklemtoont:

de heldenmoed van Haarlem ‘legt de Grondslag van de Vryheid’ van het vaderland.37

De paradox van de strijdbare vrouw

36 W. Hessen, Beleegering van Haerlem, Haarlem 1739, p. 34 37 S. Feys, Tot eer van mijne kunne. Vaderlandse helden en vrouwelijke heroïek in de Nederlandse literatuur uit de achttiende eeuw. Gent 2012, p. 37.

25

Er zijn twee opvattingen over het beeld van Kenau in dit toneelstuk. De eerste is die van

neerlandicus Marijke Meijer Drees die in haar artikel ‘Vaderlandse heldinnen in

belegeringsstukken’ uitgaat van de paradox van de strijdbare vrouw: de vrouw is in haar aard

zwak en weerloos, dus een situatie waarin een vrouw zichzelf of anderen verdedigt, is

paradoxaal. In het eerder genoemde citaat, laat Kenau dit paradox zelf zien door de

merkwaardigheid en zeldzaamheid van de situatie te benoemen. Bovendien heeft ze het over

haar mannenhart. Een vechtende of heldhaftige vrouw kan niet, dus heeft ze een

mannenhart. Kenau benadrukt dat ze alleen uit ‘’liefde voor de Stad’’ het harnas aandoet. Dit

versterkt ze door eerst haar vrouwelijke eigenschappen, die lijnrecht tegenover heldhaftige

manneneigenschappen staan, te noemen. Met deze woorden erkent ze dat vechten niet in de

vrouwelijke aard ligt, waardoor ze het natuurlijke verschil tussen de geslachten aanstipt.38

Eerst maken de burgemeesters bezwaar tegen Kenaus krijgslust, maar even later bewonderen

ze haar grootsheid. Ripperda zegt dan:

Batavische Amazoon en pronkbeeld aller Vrouwen,

‘k Verheug my dat ik u in deezen dós

aanschouwen,

Waarin de dapperheid, gelaauwerd op den troon,

Een mannehart beschaamd en staat na Staf en Kroon39

Hierin accentueert Ripperda de uitzonderlijkheid van Kenaus moed; het is immers niks voor

een vrouw zo dapper te zijn. Hij karakteriseert haar als een ‘’Batavische Amazoon’’, wat erg

complimenteus moet zijn geweest. Ze wordt namelijk zowel een vrouwelijke strijdster uit de

oudheid genoemd als een oer-Nederlander, een Bataaf. Dit toneelstuk is dus ook doordrenkt

van de Bataafse mythe, die deze tijd erg populair was. Ondanks deze lovende woorden wil

Ripperda niet dat Kenau zich met het beleg bemoeit:

o Wakkere Heldin! Wat steekt ge u in gevaar

En prykel van de Dood, ruk anderwaards uwzinnen,

En wil de Vrouwen kunst, u eygen weer beminnen,

’t Voegd Mannen tot den stryd, en Vrouwen tot haar pligt.40

Ripperda spreekt hier niet negatief over vrouwen, hij toont zelfs respect voor ze. Hij is het

alleen niet eens met femininiteit op het slagveld. De vrouw kent haar eigen plichten.

Waarschijnlijk doelt hij hierbij op het huishouden, het opvoeden van de kinderen en andere

zaken die volgens hem mogelijk beter bij de vrouwelijke aard passen. Hij vindt dat ze het

vechten maar aan de mannen moet overlaten.

38 Sien Feys, Tot eer van mijne kunne, Gent 2012, p. 38. 39 W. Hessen, Beleegering van Haarlem, p. 35 40 W. Hessen, Beleegering van Haarlem, p. 35

26

Kortom, hoewel de Haarlemse mannen het niet eens zijn met een vechtende vrouw,

bewonderen ze haar verdiensten zeer. In de slotreden wordt beweerd dat Haarlem aan de

grondslag van de vaderlandse vrijheid lag. Ik denk dat ze hiermee ook de moord op Romero

door Kenau bedoelen, omdat dit een grote overwinning was in het enorme verlies van

Haarlem.

Polarisatie

Neerlandicus W.R.D van Oostrum vindt juist dat Hessens interpretatie de geloofwaardigheid

van Kenau als ‘Haarlemse Heldin’ ondermijnt. Ze komt op in het derde toneel om aan te

kondigen dat ze de hopeloze strijd ten goede zal keren. ‘’Zij vertrekt, doodt in haar eentje met

gemak een extreem moordlustige Spanjaard en komt daarna fris als een hoentje

aangewandeld om haar lof in ontvangst te nemen.’’41 De mannen blijken haar alleen niet zo

dankbaar te zijn en vinden dat zij verantwoordelijk is voor de wraak die de Spanjaarden

ongetwijfeld zullen botvieren op Haarlem en haar helden. Kenau vertrekt weer, wat de

suggestie wekt dat ze buiten het toneel inderdaad wordt vermoord en is ze dus door Hessen

doodverklaard.

Volgens Van Oostrum polariseert de auteur de sekseverhoudingen. Hessen laat Ripperda

benadrukken dat vechten echt alleen voor mannen voorbehouden is, terwijl Kenau zegt

moediger te zijn dan de mannen. Kenau heeft een krijgsuitrusting zowel een kurassier die te

paard te werk gaat als een infanterist die te voet vecht. Hierdoor lijkt het alsof Kenau geen

enkel verstand heeft van vechten of oorlog – het is immers een mannentaak – en dus hoeft

het publiek Kenau niet serieus te nemen als held. De mannen in het toneelstuk geven aan dat

‘’Kenau zich leiden door onvrouwelijke gloriezucht en een blind verlangen óók een ‘held,’ d.i.

een man, te willen zijn. Zij verklaren bovendien dat zij als vrouw verward is en niet helder kan

denken.’’42

Volgens Van Oostrum was Hessens boodschap dat de val van de stad niet aan de Haarlemse

mannen verweten kan worden, maar aan dat manwijf Kenau, die haar plichten als vrouw niet

wist. 43

Hessens beeld van Kenau en de vrouw was niet uniek voor die tijd. Dorothée Sturkenboom

citeert in haar dissertatie een hele hoop spectatoren uit 1730-1750, waarin heerszucht als

bewijs van het slechte karakter van de vrouwelijke sekse opgevoerd en fel veroordeeld

wordt.44 Van Oostrum zegt vervolgens over dit beeld van Kenau:

Ook in Hessens stuk is de doelbewuste misogyne beeldvorming evident als hij

Kenau als een uitzonderlijk kwaadaardig specimen van haar sekse voorstelt. Dat

Kenau in 1739 zo wordt gebruikt, kan bovendien te maken hebben met de actualiteit

van de op handen zijnde Oostenrijkse Successie Oorlog. Bij de mannelijke bevolking

41 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 7 42 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 7 43 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 6-8 44 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 8

27

bestaat dan nauwelijks behoefte zich bij het Staatse leger aan te melden en de

boodschap hier lijkt dat hun strijdlust moet worden aangewakkerd door ze voor te

houden dat echte mannen zich in moed niet zouden moeten (willen) laten passeren

door vrouwen: alleen de mannelijke sekse is tot een effectief en verantwoord gevecht

in staat.45

Van Oostrums bewering is begrijpelijk, maar toch wat kort door de bocht. De moord op

Romero lijkt wel een echte heldendaad. De Haarlemse mannen laten misschien dan wel

blijken dat ze het niet eens zijn met Kenaus krijgslust, maar nergens hebben ze echt expliciete

verwijten of beledigingen. Bovendien staat Kenau op de titelpagina van Beleegering van

Haarlem. Als zij echt werd gezien als de schuldige van de val van Haarlem, had ze daar echt

niet gestaan. Het is ook vergezocht om haar prent te zien als iets waarmee werd gespot en dus

titelpagina van een toneelstuk werd.

3.3 De belegering van Haerlem

Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782) debuteerde in 1765 met de dichtbrief ‘Aan myn

Geest’, waarin de hoofdpersoon lichtelijk ironisch betoogt voor de geestelijke vrijheid van

vrouwen. Ze verwerpt het idee dat vrouwen alleen maar de rol van echtgenote of moeder

kunnen en mogen opnemen. De Lannoy probeerde de constructies van typisch mannelijk en

typisch vrouwelijk gedrag probeerde te doorbreken. In haar drie treurspelen gaf ze haar

vrouwelijke personages een meer prominente en beslissende rol dan andere schrijvers van

hetzelfde genre uit haar tijd.46

Heldin, mens, moeder en weduwe

In het voorwoord van haar treurspel De belegering van Haerlem (1770) geeft ze aan dat zij

haar Kenau op een andere wijze presenteert dan Hessen. In haar spelerslijst is Kenau dan ook

geen ‘heldin’ maar de weduwe van Nanning Gerbrants Borst. Dat lijkt wel frappant, aangezien

De Lannoy wil dat vrouwen méér kunnen zijn dan echtgenote of moeder, maar verder op de

voorrede wordt duidelijk dat De Lannoy Kenau dichter bij de toeschouwers wilde plaatsen,

opdat ze haar meer zouden begrijpen en waarderen. Daarom heeft ze Kenau ook een dochter,

Amelia, toegeschreven.47 Zo is Kenau niet alleen een heldin, maar ook een mens, moeder en

weduwe. Later in de voorrede schrijft de schrijfster ook dat het niet haar bedoeling is om

Spanje aan te vallen en hun wreedheden te vergroten.48 Het treurspel zal dus minder om de

strijd gaan en meer om de deugdheden van de Haarlemmers. Er zal dan ook een deugdzamer

45 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 8 46 B. Van Boxel, ‘Lannoy, Juliana Cornelia de’, in: E. Kloek e.a. (red.), Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, geraadpleegd 20 april 2012 op <http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Lannoy> door Sien van Feys 47 J.C. de Lannoy, De belegering van Haerlem, Amsterdam 1770, p. 4-5 (voorrede) 48 J.C. de Lannoy, De belegering van Haerlem, p. 9-10 (voorrede)

28

beeld komen van Kenau.

In tegenstelling tot het toneelstuk uit 1739 wordt Kenaus moedige optreden wel

geaccepteerd en geprezen door de mannelijke personages. Aan het begin van het toneelstuk

wordt ze dan ook geïntroduceerd door oud-burgemeester Quiryn:

Getuige zy die Vrouw, die wakkre heldenspruit,

De roem van haare kunne en de eer der Batavieren;

Die Vrouw, die haar geslacht voor eeuwig zal versieren,

Niets dat haar ziel ontstelt, geen vyand, hoe verwoed.

Daar Hasselaer verschynt blaakt elk in heldenmoed.

[...]

Ja, zien we op Kenaus spoor een reeks van Krijgsheldinnen

Het niet van onze kunne in moed en yver winnen?49

Hierin prijst hij haar niet alleen als historisch figuur, maar ook als vrouw. In de laatste twee

regels plaatst hij haar dapperheid op gelijke of zelfs grotere hoogte van mannelijke moed.

Deze opvatting staat recht tegenover de mening van de burgemeesters uit Beleegering van

Haarlem, die toch wel moeite hadden met haar als vrouwelijke heldin. In deze introductie zit

slechts een referentie naar Kenaus ‘vrouwenleger’. Quiryn spreekt over ‘’een reeks van

Krijgsheldinnen’’, maar gaat verder niet in op die vrouwen en hun daden. Dit past bij De

Lannoys doel om Kenau niet weer te geven als een strijdvaardige vrouw. Het hele treurspel

door wordt niet in detail getreden over deze vermaarde krijgsheldinnen, maar Kenau verwijst

in het derde bedrijf wel naar zichzelf als ‘’het hoofd van Haerlems Krygsheldinnen’’.50

Kenau als moeder

De nadruk in dit treurspel ligt veel meer op Kenaus moederschap dan op haar strijdlustigheid.

Aan het einde van het tweede bedrijf dwingt Overstein, de krijgsoverste van de Spanjaarden,

Kenau te kiezen tussen het leven van haar dochter en het lot van de stad. Ze besluit niet toe te

geven aan deze chantage, ondanks dat ze verscheurd wordt door haar liefde voor haar

vaderland en haar dochter. Als Overstein haar even alleen laat, komen haar tegenstrijdige

gevoelens nog meer naar boven in een monoloog:

Bloeddorstige! Laat af, gy zult dien slag niet geeven:

Laat af, betoom uw wraak of vrees myn razerny;

Ik leef, ik sterf met haar, tot welke een’ prys het zy.

Waar ben ik! Welk een taal! ‘k verlies me in myne

ontroering.

Vergeef me, ô Vaderland! Vergeef my die vervoering!

Myn ziel, hoe fel verscheurd, weet wat haar pligt gebiedt:

49 J.C. de Lannoy, De belegering van Haerlem, p. 6 50 J.C. de Lannoy, De belegering van Haerlem, p. 40

29

‘k Beraad my tusschen u en myne Dochter niet:

Maar moet ik, slechts gewoon uw glori te bedoelen,

U ziende in zulk een’ nood, myn eigen ramp gevoelen?

[...]

Myn dochter! ‘k zal voor’t minst u deeze traanen geeven,

[...]

Opdat ik aan myn’pligt een schooner offer doe!

[...]

Natuur, verscheur myn ziel, maar krenk haar grootheid niet!51

Kenau erkent haar plicht aan het vaderland, maar niet van harte. De emotionele en

ontredderde taal en toestand van Kenau zorgt ervoor dat het publiek meer sympathie krijgt

voor haar. Dit past bij de Romantische literatuurtrend van dat moment. Het is voor de

toeschouwers waarschijnlijk erg bewonderingswaardig dat Kenau toch nog haar vaderland

verkiest boven haar dochter. De heldinnenrol van Kenau wordt dus aanvaardbaarder. Ze heeft

het in de rest van het toneelstuk moeilijk om haar moederschap te verzoenen met haar

strijdlustigheid. Ze erkent ook dat haar tedere naastenliefde meer in haar vrouwelijke natuur

ligt dan heldhaftig gedrag. 52 Toch is Kenau in dit stuk geen zwak figuur, aangezien ze mede

door de lovende uitspraken van de mannen wordt gepresenteerd als een ware heldin.

Uiteindelijk zorgt Kenau er zelfs voor dat alle Haarlemse helden, ook haar dochter, gespaard

blijven. De vorige mannelijke auteurs maakten Kenau heldhaftig door haar ‘’mannelijke’’

moed te laten bezitten. Op het slagveld en op de muren was ze een held, terwijl De Lannoy

juist haar vrouwelijkheid, deugdzaamheid en liefde voor het vaderland bewondert. Langzaam

wordt Kenau dus vervrouwelijkt. Was ze eerst een ‘’manlycke vrou’’, nu is ze gewoon een

vrouw. Volgens Meijer Drees heeft De Lannoy met dit toneelstuk als eerste de gevoelige

vrouw Kenau Hasselaar gecreëerd.53

Kritiek

Van Oostrum schreef in haar artikel over De Lannoys visie op Kenau het volgende:

De boodschap die De Lannoy in haar stuk meegeeft, is niet alleen dat vrouwen en

mannen in hun strijd voor het vaderland in moed en opofferingsgezindheid elkaars

gelijke zijn. Zij suggereert via Kenau dat morele voorbeeldwaardigheid van vrouwen

leidt tot gelijkheid in deugden, met in het verlengde een actief staatsburgerschap van

vrouwen. Haar vervullen van burgerplichten impliceert aanspraak kunnen maken op

burgerrechten die dan alleen voor mannen gelden, zoals toegang tot ‘de Raad [...], de

Pleitbank, 't Veld van Mars’.54

51 J.C. de Lannoy, De belegering van Haerlem, p. 32 52 S. Feys, Tot eer van mijne kunne, p. 70 53 M. Meijer Drees, ‘Vaderlandse heldinnen in belegeringstoneelstukken’, in: W.P. Gerritsen e.a. (red.), Van den Toorn-nummer. Speciaal nummer van De Nieuwe Taalgids 85, 1993, p. 82 54 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 8

30

De Lannoys tijdgenoten trokken waarschijnlijk ook deze conclusie. Dit verklaart ook de stilte

rond het toneelstuk, die pas doorbroken werd in 1784 door een criticus die van mening was

dat Kenau de blik op de ware mannenhelden belemmerde. In 1797 werd vrouwen geadviseerd

Kenau niet al te radicaal na te volgen, maar vooral echt ‘vrouwelijk’, dat wil zeggen

onopvallend, zacht en teder, te zijn.55 De Lannoy was haar tijd waarschijnlijk te ver vooruit,

ondanks het feit dat ze Kenau probeerde te vervrouwelijken.

Conclusie

Kenau kreeg verschillende gezichten in deze eeuw. Ze ging van ware heldin naar de

veroorzaakster van de val van Haarlem naar een treurende weduwe. Ze werd dus steeds meer

voor verschillende doeleinden gebruikt. Leti gebruikte haar om aan te geven wat of wie een

held was, Hessen gebruikte haar beeld om aan te geven wat er verkeerd is aan de vrouw en

haar heerszucht en De Lannoy wilde via haar laten zien dat vrouwen méér zijn dan alleen

moeder of echtgenote. Dit hangt samen met het ideaal van de Verlichting om het individu

meer centraal te stellen. Op die manier kon Kenau van allerlei kanten belicht worden.

55 W.R.D. van Oostrum, Kenau's erfdochters, p. 8

31

Hoofdstuk 4

Kenau in de negentiende eeuw

De negentiende eeuw zou de wereld voor altijd drastisch veranderen. Oude machten

verdwenen en zouden plaatsmaken voor nieuwe. De Industriële Revolutie zorgde voor een

nieuwe ruimtelijke verdeling en een ontwikkeling op het gebied van technologie en

wetenschap. De economie en de maatschappelijke verhoudingen zouden hierdoor nooit meer

hetzelfde zijn. Deze veranderende wereld zorgde voor de opkomst van

emancipatiebewegingen. Het revolutiejaar 1848 bracht veel onrust in heel Europa. Al de

veranderingen dwongen de mens om te zoeken naar het constante. Eenheid werd zowel

belangrijk voor de bovenlaag als de onderlaag. Nederland werd een eenheidsstaat en

ontwikkelde zich tot parlementaire democratie. Wie honderd jaar daarvoor in de toekomst

van de negentiende eeuw had gekeken, zou de wereld niet meer herkennen.

4.1 Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem

Het paradoxale van een strijdende heldin komt steeds meer naar voren in deze eeuw. Zo zegt

Haarlemse uitgever en schrijver Adriaan Pietersz. Loosjes. in zijn voorbericht bij zijn treurspel

Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem (1808) dat hij heeft gepoogd in Kenau ‘’de fierheid

van een Heldin en de beminnenswaardigheid van Vrouw’’ te verenigen.

Een Vrouw

Het laatstgenoemde beminnenswaardige staat voor alles wat met ingetogenheid te maken

heeft, zoals het zachte, het tedere, het verzorgende en het huiselijke. Deze kenmerken van

ingetogenheid en beminnelijkheid passen kennelijk bij de rol die de vrouw in deze eeuw

toebedeeld werd.

Volgens Meijer Drees is deze rol conform de opvattingen van de Franse filosoof Rousseau. De

vrouw was volgens hem geschapen om de man te behagen, om haar echtgenoot bij te staan

en te troosten en om haar zonen op te voeden tot patriottistische burgers en haar dochters

tot beminnelijke vrouwen. Deze opvatting is aan de hand van het werk Emile zeer

aannemelijk. Het meisje Sophie diende heel anders te worden opgevoed dan de jongen Emile.

Sophie moest ingetogen zijn – de belangrijkste vrouwelijke eigenschap volgens Rousseau – en

haar opvoeding stond in het teken van de taken die ze later zou krijgen als moeder en vrouw.

Emile werd daarentegen aangespoord om zijn eigen talenten te ontwikkelen. Het is goed

32

mogelijke dat Loosjes door deze ideeën van Rousseau is beïnvloed, aangezien ze een grote

invloed hadden in heel Europa.56

Een Heldin

Burgemeester van Vliet, een ander hoofdpersoon, maakt in het stuk de vergelijking tussen

Kenau en een leeuwin. In haar ogen is eenzelfde vuur te zien als in het oog van een leeuwin

wanneer ze gevaar ziet voor de welpen van haar nest. 57 Pas aan het einde van het derde

toneel verschijnt Kenau op het toneel. Volgens Ripperda heeft Kenau tezamen met haar

heldenstoet eerst ‘’de zwakheid van haar inborst’’ moeten overwinnen alvorens de

krijgsdienst de gorden.58 In het volgende bedrijf spreekt Kenau de burgemeesters en Ripperda

toe. In een vlammend betoog uit ze haar kritiek op het plan van de heren om de stad over te

geven. Zij eindigt haar preek met de wens dat hun geweten door een helse foltering uit zijn

slaap ontwaakt door de wraak van Alva en zijn zoon, wanneer ze hun dorst met burgerbloed

verzaden in Haarlem. Ze verkondigt zelfs dat ze de verraders meer haat dan de Spanjaarden.

Na deze episode krabbelen de mannen gauw terug.

Een vrouwelijke heldin

Uit de voorafgaande situatie blijkt de ‘’fierheid van een Heldin’’ en de dappere kant van

Kenau. In het tweede bedrijf komt haar emotionele kant naar boven, waardoor ze voor de

toeschouwer of lezer weer wat vrouwelijker wordt. ‘‘ ’k Voel op ’t verhaal alleen door teeder

mededoogen,’’ zegt ze, nadat het treurige verhaal van een begijn haar ter ore is gekomen,

‘‘Mijn harte met het lot van Ursula bewogen.’’59 Dit staat toch wel sterk in contrast met haar

eerdere uitbarsting. Loosjes legt dit via Kenau uit door haar definitie van heldendeugd te

geven:

Ik acht gevoelloosheid geen blijk van heldendeugd.

Laat woestheid me onbekwaam tot heldendaden wanen,

Omdat ik meermaal ’t graf besproeide met mijn tranen,

Waarin mijn Nanning zonk, mijn dierbare Echtgenoot;

[…]

Doch, ware Heldendeugd, die, edel en verheven,

Den sterfling zich voor ’t heil zijns naasten wagen doet,

Kiemt uit een teeder hart, dat eedle driften voedt.60

Het vrouwelijke, het emotionele en het tedere wordt verbonden met het heldhaftige. Hieruit

wordt ook duidelijk dat Kenau alleen een heldin is geworden door haar verdriet om haar man

en haar liefde van haar naasten, vermoedelijk haar mede-Haarlemmers. Dit laatste heeft te

56 M. Meijer Drees, Kenau, p. 52. B. Caine en G. Sluga, Gendering European history, Londen 2000, p. 11-13. 57 A. Loosjens Pz., Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem, Haarlem 1808, p. 9 58 A. Loosjens Pz., Kenau Hasselaar, p. 15 59 A. Loosjens Pz., Kenau Hasselaar, p. 26 60 A. Loosjens Pz., Kenau Hasselaar, p. 26

33

maken met de politieke overtuiging van de auteur.

Een ware patriot

Adriaan Loosjes werd op 13 mei 1761 geboren in Den Hoorn als oudste kind in een

doopsgezind gezin geboren. Zijn vader en grootvader waren beide predikant, dus het lag voor

de hand dat hij in hun voetspoor zou treden. Hij ging echter, nadat hij minder dan een jaar aan

de Doopsgezinde Kweekschool in Amsterdam stond ingeschreven, in de leer bij boekhandelaar

Cornelis van der Aa. Vanaf dat moment ontplooide hij activiteiten op letterkundig vlak. Tijdens

de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) zag hij zijn kans om zijn nationalistische gevoelens te

uiten. Ook toonde hij zich fel voorstander van de Patriotten in onder andere het politiek

weekblad De Post van den Neder-Rhijn vanaf 1782. Loosjes had ook belangstelling voor toneel.

In 1785 richtte hij samen met boekhandelaar Walré een toneelgezelschap op. Hij was in deze

jaren ook actief als secretaris van de revolutionaire burgersociëteit in Haarlem als overtuigd

Patriot. Naast zijn politieke en culturele activiteiten, hield Loosjes zich ook nog bezig op

sociaal-maatschappelijk vlak. Op 30 mei 1789 richtte hij met iemand anders een Haarlems

departement van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen op. Na de Bataafse revolutie nam

hij actief deel aan het nieuwe bewind.

Tijdens het Koninkrijk Holland onder leiding van Napoleon kreeg Loosjes’ werk een anti-Franse

en vaderlandslievende strekking. De romans waren in feite een grote lofzang op de Hollandse

natie.61 Zo ook Kenau Hasselaar, of De heldin van Haarlem uit 1808. Uit dit hele toneelstuk

blijkt bewondering voor de moed van de Haarlemmers. In het licht van de tijd waarin het

treurspel geschreven werd, kan er een vergelijking getrokken worden tussen de Spanjaarden

en de Fransen, die allebei vaderlandslievende burgers overheersten. Dit betekent dat Kenau,

net als in de zestiende eeuw, een model is voor de ideale burger tijdens een overheersing.

Ook al vindt Loosjes fiere, vrouwelijke held tegenstrijdig, Kenau is het voorbeeld voor alle

burgers die zijn stuk lezen of aanschouwen.

Vaderlandse historiestukken

Lotte Jensen, universitair hoofddocent historische Nederlandse letterkunde, beschrijft in haar

artikel ‘Helden en anti-helden’ vaderlandse helden in negentiende-eeuwse stukken. De

Tachtigjarige Opstand is volgens haar de grootste leverancier van geslaagde opstanden tegen

een onderdrukker, in dit geval de Spaanse. De belegering en het ontzet van een stad staan

centraal, zo ook het beleg van Haarlem. Ze constateert dat onderdrukking en bevrijding

figureren als centrale motieven. Het streven naar onafhankelijkheid, soevereiniteit en vrijheid

domineerde de stukken en was een essentieel onderdeel in de beeldvorming van het

vaderlandse verleden.

61 Biografische gegevens ontleend aan: < http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/lemmata/data/Loosjes > (geraadpleegd op 29 november 2015)

34

Dit gaf geschiedenis een vorm van continuïteit en samenhang en benadrukte de veerkracht

van de natie door de eeuwen heen.62 Het toneelstuk van Loosjes past perfect in dit plaatje.

4.2 Kenau Hasselaar

Hendrik Tollens (1780-1856) was de eerste Dichter des Vaderlands. Zijn eerste gedichten

gingen over helden uit het verleden. Dat verleden kon richting geven aan de woelige tijden

rond 1800, waarin in Nederland een burgeroorlog en een Franse overheersing kende. Een

gemeenschappelijke herinnering kon bijdragen aan de verzoening tussen de verschillende

partijen, wat volgens hem noodzakelijk was. Een herinnering aan oude helden kon de natie

zelfvertrouwen geven. Hij wilde de Nederlandse natie een luisterrijke geschiedenis in

dichtvorm geven. In 1817 dichtte hij ‘Volklied’ dat later het Nederlandse volkslied zou zijn tot

1933.

Zijn populariteit is te wijten aan zijn huiselijke gedichten, waarin hij niet helden, maar gewone

burgers bezong. Dat vond hij het leven zoals het zijn moest: geluk in het gezin, vertrouwen in

het vaderland en geloof in God. Deze gedichten waren toegankelijk geschreven, aangezien

herkenbaarheid voorop stond. Zo werd Tollens de eerste echt nationale dichter. 63

Te wapen! vliegt! ten strijd! vliegt heen!

In zijn lofzang Kenau Hasselaar uit 1811 houdt hij in maar liefst 37 strofen de vaderlandse

jeugd de grootheid voor van de moedige Kenau, die haar Haarlemse seksegenoten wakker had

geschut. Ze spreekt de vrouwen als volgt toe:

Wat handenwringt en krijt ge en gilt,

Gij wereloze schaar,

Die niets, o spijt! Beproeft en spilt,

Dan tranen in ’t gevaar!

[…]

Te wapen! Vliegt! Ten strijd! vliegt heen!

Lost veldbus en kartouw!

Of past de moed de man allen –

Slechts tranen aan de vrouw?

[…]

Zweert allen, die uw tranen kwist

En laf en weerloos beeft!

Dat Haarlem nog geen mannen mist

62 L. Jensen, ‘Helden en anti-helden. Vaderlandse geschiedenis op het Nederlandse toneel 1800-1848. In: Nederlandse Letterkunde. Jaargang 11, nr 8. Juli 2006, p. 107 63 Biografische gegevens ontleed aan: < http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/19de/auteurs/lg19024.html > (geraadpleegd op 21 december 2016)

35

Zo lang het vrouwen heeft.64

Hierna trekken de Haarlemse vrouwen een harnas aan, zwaaien ze met hun zwaard,

beklimmen ze de muren en doen ze de Spanjaarden sidderen. Als het lieve vaderland dit van

hen eiste, was dit wat ze zouden doen. Don Frederik is zo geschokt dat hij uitroept:

Hier baat geen strijd, geen straf, geen ban,

Geen macht, die Spanje heeft,

Waar ieder matgestreden man

In elke vrouw herleeft.65

Toen Tollens het gedicht schreef in 1811, werd Nederland door Napoleon bij Frankrijk

ingelijfd.

De jaren van de Franse inlijving brachten – naast enkele goede dingen – armoede,

onaangenaamheden en willekeur [...]. Men achtte het eigen volksbestaan verloren,

men werd van het ene oorlogsavontuur in het andere meegesleept; de conscriptie

dreigde en de economie was verstoord. Men ervoer die jaren als het dieptepunt van

onze geschiedenis. De Spaanse tijd was ook een verschrikking geweest, maar toen

waren er nog helden om Alva en zijn knechten tot razernij te brengen ...66

schrijft Dr. G.W. Huygens in zijn boek over Tollens. Zijn gedichten staan in deze tijd bol van

vaderlandsliefde als verzet tegen de Franse overheersing. De toespraak van Kenau lijkt niet

alleen tegen de Haarlemse vrouwen gericht, maar tegen de gehele Nederlandse bevolking.

Niet alleen mannen konden volgens hem in verzet komen, maar iedereen en dat was ook

hoognodig; die Fransen moesten weg uit het prachtige vaderland, net als die vermaledijde

spanjolen van vroeger.

4.3 Kenau Simons Hasselaer of een blijk van Haarlemsch heldenhart

Begin negentiende eeuw werd Kenau ingezet als propaganda, ondanks de bezwaren tegen

haar roldoorbrekende en aanstootgevende gedrag.67 Cornelis van der Vijver, de schrijver van

van Kenau Simons Hasselaer of een blijk van Haarlemsch heldenhart, vond dat de

negentiende-eeuwse mannen een voorbeeld moesten nemen aan haar strijdlust en

vaderlandsliefde. Alleen al de titel laat dit zien. Kenaus mythe werd hier gevormd naar

politieke omstandigheden. Ze was een vrouw die verlangde naar vrijheid en bereid om

64 H. Tollens, Gedichten. Volume 2, Leeuwarden 1855, p. 25-27 65 H. Tollens, Gedichten, p. 28 66 Dr. G. W. Huygens, Hendrik Tollens. De dichter van de burgerij, Uitgave Nijgh & Van Ditmar 1972 67 J. Flesseman, De maakbare herinnering. De ontwikkeling van mythen uit de Nederlandse Opstand. (masterscriptie) Universiteit van Utrecht 2010, p. 15

36

daarvoor in actie te komen. Als de negentiende-eeuwers ook bevrijd wilden zijn, zouden ze

ook actie moeten ondernemen tegen de Franse overheersers. In deze eeuw waren vrijheid en

natiebesef de voornaamste waarden en stonden hoog in het vaandel. De Opstand werd vaak

nieuw leven ingeblazen om de Nederlanders een nationaal bewustzijn te laten ontwikkelen.

Kenau was hier een ware vaderlandse heldin, wier moed ontstond door vaderlandsliefde.68 De

Duitse geschiedfilosofe Aleida Assmann omschrijft het politieke geheugen als iets dat

vanboven af is vastgelegd en dwingender en homogener is dan andere vormen van

herinnering. Kenaus volprezen vaderlandsliefde was een voorbedachte constructie om het

natiegevoel te versterken. Dit wordt in het toneelstuk heel duidelijk.

ORANJE en VADERLAND

Zoals eerder geconstateerd kreeg het heldenverhaal van Kenau een politieke en nationale

lading. Het toneelstuk is dan ook opgedragen aan ‘’zijne koninklijke hoogheid, Willem, prinse

van Oranje-Nassau, soeverein vorst der Vereenigde Nederlanden’’.69 Willem I was na de Slag

bij Leipzig in 1813 ingehuldigd als ‘Soeverein Vorst’ der Verenigde Nederlanden. De auteur is

het overduidelijk eens met deze ontwikkeling. Verder staan er woorden als ‘’volksbestaan’’,

‘’Neêrland’’, ‘’’s volks roem’’ en ‘’vaderlansche kunst’’. De auteur zag deze verenigde

Nederlanden als een staat met één volk van Nederlanders. In zijn voorwoord leidt hij Kenau

als volgt in.

De dapperheid ontvlamde in ’t barnen van ’t gevaar:

In onverschrokken, fier, de dwinglandij te tarten,

Herleeft de moed van Hasselaer.

Zij, Haarlems krijgsheld! zal ’t hoog toneelbetreden

Waar ’t al in reine drift ontbrandt,

Waar de ouderlijke trouw vernieuwd wordt op dit heden,

Daar hart en stemme roept: ORANJE en VADERLAND!70

Vooral de laatste regels spreken boekdelen. Van der Vijver gebruikt het verleden als voorbeeld

voor het heden. De Nederlanders wisten met succes de Spaanse overheersers te verslaan, dus

dat moest nu ook kunnen met de Fransen. Deze brug met het verleden werd overigens de

hele negentiende eeuw geslagen, zoals Lotte Jensen al constateerde in haar artikel Helden en

anti-helden.

Zijt de roem van Nederland

Waar Loosjes zijn boodschap ietwat verdekt had opgesteld, neemt Van der Vijver geen blad

voor zijn mond. Het voorwoord eindigt met een directe aansporing voor de Nederlandse

vrouwen.

68 J. Flesseman, De maakbare herinnering, p. 15 69 C. van der Vijver, Kenau Simons Hasselaer of een blijk van Haarlemsch heldenhart, Amsterdam 1814, p. 3-4 van het voorwoord 70 C. van der Vijver, Kenau Simons Hasselaer, p. 5 van het voorwoord

37

Vrouwen! wilt ge uw pligt betrachten;

Doet ook U als Kenau achten,

Strijdt als zij voor ’t vaderland.

Als de beulen ons bespringen

Helpt hen dan weêr buiten dringen;

Zijt de roem van Nederland.71

Het is onduidelijk op welke datum dit toneelstuk is uitgegeven, maar in het jaar 1814 waren

de Fransen al ‘’verjaagd’’, dus het is op dat moment geen actieve boodschap. Daarom zou dit

beter gezien kunnen worden als een soort natrap en een waarschuwing voor de volgende keer

dat vreemdelingen Nederland binnenvallen. Het stuk zou verder als bedoeling kunnen hebben

om de Franse tijd uit het geheugen te doen verdwijnen en meer roemruchte periodes als de

Opstand herdenken. Deze tijden zouden dan de basis vormen van de herinnering aan een

gemeenschappelijk en glorieus verleden. In dat licht is deze aansporing eentje voor de

toekomst. De Nederlanders, hier de vrouwen in het speciaal, moesten nooit vergeten om de

‘’beulen’’ te verdrijven uit hun land.

Ripperda geeft op bladzijde 37 zijn definitie van een held: ‘’allen die het wel met het vaderland

menen’’, zegt hij, ‘’zijn helden!’’ Hoewel hij dit in een vergadering stelt, is het overduidelijk

een indirecte, nationalistische boodschap naar het publiek. Hij is ook degene die de laatste

woorden in dit toneelstuk spreekt. Deze woorden illustreren de overkoepelende boodschap

van het toneelstuk: ‘’wordt allen Kenau’s!’’72

Kenau volgens Van der Vijver

In het vierde toneel van het tweede bedrijf beraamt Kenau een uitval op de Spanjaarden. Uit

haar relaas blijkt het godsdienstige tintje van het toneelstuk.

Wij zullen de plaats van eenen wrekenden God vervullen, die in ons hart de wraak

deed ontbranden, om het gejammer der onderdrukten te doen ophouden.73

God staat aan de kant van Kenau en haar heldinnen, ze speelt zelfs God. Het protestante

Nederland behoefte een protestants nationalisme, daarom wordt het beeld van Kenau

aangevuld met een religieuze overtuiging.

Dat het lastig is om de vrouwelijkheid van Kenau te rijmen met haar heldhaftigheid, was door

de eeuwen heen al duidelijk. Ook in dit toneelstuk blijkt dat weer. Kenau is zeer aangedaan als

ze met een familielid praat over de situatie van Haarlem. Ze vertelt over vaders, die kinderen

voor hun ogen zien sterven en moeders, die op straat zwerven om eten te vinden voor hun

zuigelingen. Ze pinkt zelfs een traantje weg. Vervolgens legt ze de hand van haar

71 C. van der Vijver, Kenau Simons Hasselaer, p. 6 van het voorwoord 72 C. van der Vijver, Kenau Simons Hasselaer, p. 102 73 C. van der Vijver, Kenau Simons Hasselaer, p. 35

38

bloedverwant op haar hart en zegt:

Voelt gij dit kloppen! – het is hevig; ja, maar het is voor het vaderland. Ik was

slechts een oogenblik vrouw, thans ben ik weder heldin.74

Het is dus onmogelijk om vrouwelijk te zijn – dat wil zeggen meelevend, emotioneel en zacht –

en een held tegelijk te zijn. Kenau moet deze twee rollen naast elkaar spelen.

4.4 Verhalen en leerrijke voorbeelden uit de vaderlandsche geschiedenis voor de jeugd

Met geheel nieuwe plaatjes versierd, wordt alsoo dit Vaderlandsche boekje der

Nederlandsche jeugd aangeboden, opdat zij uit hetzelve echt Nederlandsche en

Christelijke deugden leeren kennen en beoefenen.75

Het doel van het boek blijkt uit het voorbericht en de inleiding. Vader Reinhart vertelt elke

avond leerzame verhalen als beloning voor het de vlijt en gehoorzaamheid van zijn kinderen.

In dit boek zal hij een aantal belangrijke en leerzame voorvallen uit de vaderlandse

geschiedenis mededelen aan zijn zonen.76 Deze gesprekken zijn in dialoogvorm in het boek

opgenomen. Het is van het begin al duidelijk dat de verhalen nationalistisch en didactisch van

aard zullen zijn. Per verhaal hoort een bijpassende deugd, vaak is dit ook de titel van het

hoofdstuk. Zo is er vaderlandsliefde, ouderliefde, hulpvaardigheid, getrouwheid aan gedane

belofte en edele zelfopoffering. Ook vertelt vader Reinhart over Hollandse helden, zoals

Michiel de Ruyter en Jan Barendse. Na die twee helden komt Kenau Simons Hasselaar.

Reinhart verhaalt eerst hoe de Nederlandse voorvaderen zich tegen de Spanjaarden verzetten.

Nadat hij een beeld heeft geschetst van een stad in puin, voert hij Kenau op. Hij merkt eerst

op dat vrouwen een voorbeeld gaven van mannenmoed. Als een zoon zich afvraagt wat

vrouwen nou tegen gewapende Spanjaarden konden doen, vertelt Reinhart over een deftige

vrouw, genaamd Kenau. Hij noemt dezelfde kenmerken van Kenau als Van Meteren en Hooft:

ze was 46 jaar, welgesteld, ze wapende zich als mannen en ze was aanvoerster van 300

vrouwen. Reinhart voegt eraan toe dat de vrouwen de ‘’vijanden van ons vaderland’’ vaak in

de narigheid brachten. De Spanjaarden hadden zelfs zoveel te verduren, dat ze riepen: ‘’Hoe!

Zijn die vrouwen hier mannen geworden? Of zullen wij ons van vrouwen laten kloppen?’’77

Vervolgens legt Reinhart uit hoe het kan dat Haarlem zich ondanks de dappere burger moest

74 C. van der Vijver, Kenau Simons Hasselaer, p. 42 75 H. P. Oosterhuis en J. Mulder, Verhalen en leerrijke voorbeelden uit de vaderlandsche geschiedenis voor de jeugd, Amsterdam 1840, p. 2 van het voorbericht 76 H. P. Oosterhuis en J. Mulder, Verhalen en leerrijke voorbeelden, p. 1-2 77 H. P. Oosterhuis en J. Mulder, Verhalen en leerrijke voorbeelden, p. 30

39

overgeven – er waren niet genoeg levensmiddelen, dus er brak honger uit – en hoe het de

burgers verder verging.78

Na een lange reeks leerzame verhalen zeggen de kinderen tegen hun vader:

‘’Wij bedanken u, vader! Voor al hetgeen gij ons verhaald hebt; wij hopen er, niet

alleen voor ons zelven, een leerzaam gebruik van te maken; maar ook aan onze

school-kameraden, te hunner leering, er van mede te deelen.’’79

De kleine lezers moesten voorbeeld nemen aan deze vrome kinderen en ook hun

schoolkameraden vertellen over die roemrijke geschiedenis van het vaderland.

4.5 Nederlandsche vrouwen. Een boekje voor meisjes

Het voorwoord begint met de wens dat de lezeressen nog kunnen genieten van de

aanwezigheid van hun ouders. Immers, er is niemand van wie je zo veel kan leren. Ouders

vertellen het best, maar de auteur wil hen toch wat verhalen bijbrengen. Het vaderland heeft

namelijk vele voortreffelijke mannen opgeleverd, maar ook uitmuntende vrouwen. Daarop

volgt de visie van de auteur op de taken die zijn weggelegd voor de vrouw.

Gij zult het in volgende jaren vernemen en ook beter dan nu nog begrijpen, dat de

huiselijke kring doorgaans de plaats is, op welke zich de vrouw het meest bevindt,

waar zij het meest haar werk vindt en waar zij het meeste nut sticht.80

Daarnaast vindt de auteur ook dat het nuttig is om het een en ander te weten van ‘’de

geschiedenis des lieven vaderlands’’.81 Er is gekozen voor beschrijvingen van levens van

vrouwen, omdat dat aantrekkelijk zal zijn voor de meisjes, die toch vooral een les moesten

halen uit alle verhalen. Er staan platen bij elk verhaal, waarop de vrouw in kwestie is

afgebeeld in kleding, die toen in de mode was. De schrijver roept de meisjes op om deze

kleren niet belachelijk te maken. Vervolgens volgt er nog een stuk over mode.

78 H. P. Oosterhuis en J. Mulder, Verhalen en leerrijke voorbeelden, p. 29-31 79 H. P. Oosterhuis en J. Mulder, Verhalen en leerrijke voorbeelden, p. 94 80 Anoniem, Nederlandsche vrouwen. Een boek voor meisjes, Leiden 1855, p. 1 81 Anoniem, Nederlandsche vrouwen, p. 2

40

De afbeelding van Kenau naast het begin van het

hoofdstuk (zie figuur 1) past absoluut niet bij het beeld

dat in de vorige boeken en eeuwen was geschetst. Kenau

is veranderd van een vechtende heldin, naar een deftige

dame. Ze is bijna niet meer herkennen. De auteur zelf

erkent ook dat het een atypische voorstelling van Kenau is

en dat de lezeressen haar waarschijnlijk heel anders

kennen. Toch wil de anonieme schrijver een eigen visie op

Kenau aan de meisjes mee geven.

Als verklaring voor het optreden van Kenau noemt de auteur de onmenselijke situatie van

dood, honger en verderf in de stad ten tijde van het beleg. De mate van verbittering tegen de

Spanjaarden is voor de auteur onvoorstelbaar. Als men deze twee redenen in gedachte houdt,

kan het buitengewone optreden van Kenau een plaats krijgen in de situatie. Vervolgens wordt

verteld wat er na het beleg van Haarlem met Kenau gebeurde. Van de overheid kreeg ze als

beloning voor haar dapperheid het prachtige ambt van waagmeester in Arnemuiden. Deze

vermelding is een voorbeeld van het opvoedende, nationalistische doel van dit boek. De

auteur lijkt hiermee duidelijk te willen maken dat burgers, die zich inzetten voor hun

vaderland, erkend en beloond zullen worden.82 Het sterk didactische aspect van deze

boodschap past bij het literaire en politieke klimaat van de negentiende eeuw.

Opvoeding

In de negentiende eeuw vonden er grote veranderingen in mentaliteit plaats. De Verlichting

uit de achttiende eeuw had de mensen opengemaakt voor nieuwe ideeën. Men zag dat de

maatschappij veranderd kon worden door de gezamenlijke inspanning van gelijkgestemden.

Stromingen als het communisme, het liberalisme en het confessionalisme kwamen in deze tijd

langzaam op. De negentiende-eeuwers hadden de soms bloederige revoluties, zoals de Franse

revolutie, die in 1830 of 1848, nog vers in het geheugen. Ze hadden gezien wat een

losgeslagen menigte kon aanrichten, maar ook hoe scholing de mens kon veranderen.

Opvoeding kwam dus op een steeds hoger plan te liggen. Uit de tijd van de Verlichting kwam

het idee dat een kind van nature goed is en opvoeding dit kan bederven. De afkeer van

Rousseau van de opvoeding wordt echter niet gedeeld door de negentiende-eeuwers. Het

heersende idee was dat een kind van nature goed is, maar dat het moet worden beschermd

tegen slechte invloeden en gereedgemaakt voor de maatschappij.83 Het bijbrengen van

deugden was de voornaamste doelstelling van boeken voor kinderen. Het belangrijkste was

dat de lezertjes leerden dankbaar, voorkomend, vlijtig en godsdienstig te zijn.84

82 Anoniem, Nederlandsche vrouwen, p. 26-27 83 M. Mathijsen, Het literaire leven in de negentiende eeuw, Martinus Nijhoff, Leiden 1987, p. 34 84 M. Mathijsen, Het literaire leven in de negentiende eeuw, p. 12

Figuur 1

41

Kenau als deugdzaam rolmodel?

Aan het begin van het hoofdstuk worden de meisjes opgeroepen om het mooie lofgedicht van

Tollens uit hun hoofd te leren, maar de auteur haast zich toch te zeggen er geen voorbeeld

van te nemen. De keuze om Kenau in het boek te zetten lijkt tegenstrijdig met het beeld van

een vrouw zoals in het voorwoord beschreven is. De Kenau, die de lezeressen waarschijnlijk

kenden uit eerdere boeken, werd nooit beschreven als iemand die het liefst in huiselijke kring

is. De auteur legt dit uit door middel van een uitspraak van een denkbeeldig persoon. Het

nationalistische hart van de vrouw zorgde ervoor dat nood wet brak. De auteur keurt het

optreden van Kenau niet af in het licht van het optreden van de Spanjaarden, maar ze zegt wel

dat het in gewone tijden niet gepast is voor een vrouw. Mochten er toch slechte tijden

aanbreken, dan adviseert de auteur om toch maar niet op de wallen mee te strijden. Hier valt

dan wel niet veel roem uit te halen, maar:

[…] gij moet ook nooit vragen wat den meesten naam maakt; gij moet altijd vragen wat

het nuttigst is. En al geeft dat geen eer bij de manschen – het geeft eer bij God en een

goed geweten […]85

Met dit deugdzame, nuttige en religieuze advies sluit de auteur het hoofdstuk over Kenau af.

4.6 Beleg en verdediging van Haarlem in 1572 en 1573

Een hoogtepunt in de Kenau-verering luidde tegelijkertijd haar ondergang in. In het jaar 1854

had Thomas Wilson de stad Haarlem een historiestuk geschonken, waarop Kenau en haar

vrouwenleger op de wallen waren afgebeeld, zie figuur 2. De voorstelling was gebaseerd op de

roman Het beleg en de verdediging van Haarlem in 1572-1573 van J. van de Capelle (een

pseudoniem van J. F. Bosdijk). Kenau trad hierin op als de aanvoerster van een grote groep

elitaire en belangrijke vrouwen. Van de Capelle noemt een hele rits vooraanstaande

burgeressen, waaronder een adellijke dame, op, die Kenau zouden hebben geholpen.

85 Anoniem, Nederlandsche vrouwen, p. 28

42

Figuur 2

Aanvankelijk riep het schilderij enthousiaste reacties op, maar al snel werden vooral negatieve

geluiden te horen. De voorstelling was erg overdreven en onwaarschijnlijk. De strijd op de

wallen hadden er niet zo uitgezien, laat staan dat vrouwen zich in het strijdgewoel hadden

gemengd. Deze toenemende kritiek ontdeed het schilderij van zijn aantrekkingskracht, wat

ertoe leidde dat het schilderij werd weggehaald.86

Historisme en Kenau

Tot de negentiende eeuw werd geschiedenis nog niet beschouwd als een wetenschap. Dit

veranderde met Leopold van Ranke (1795-1886), die het positivisme als uitgangspunt had. Het

doel was om een volledige objectieve beschrijving van de geschiedenis te geven, zonder

waardeoordelen. Dit historisme had een grote invloed op de geschiedschrijving. De

academische geschiedschrijving had minder aandacht voor de volkse helden, wat uiteindelijk

zou leiden tot de demythologisering van vele vaderlandse helden.

Het historisme beïnvloede ook Cornelis Ekama (1824-1891), een Haarlemse arts en (amateur-

)historicus, die ter gelegenheid van de driehonderdjarige herdenking van het beleg van

Haarlem een uitvoerige studie over het beleg publiceerde in 1872. Hij beschrijft zijn

onderzoeksmethode in het voorbericht. Hij is van mening dat het beleg te vaak in beschreven

en herschreven door dichters en toneelschrijvers. Ze hebben de geschiedenis volgens hem zo

vaak naar hun doel verdraaid, dat het vrijwel onmogelijk is het kaf van het koren te scheiden.

Voor zijn boek heeft hij alleen de gegevens, die hij gevonden heeft in dagregisters, gebruikt.

Het is zijn doel om alleen feiten mee te delen en zijn mening er helemaal buiten te houden. 87

Hij besteedt een heel hoofdstuk aan de geschiedenis van Kenau. Over het schilderij van Wilson

is hij allerminst positief. Hij betreurt het, dat ‘’men zich door romantische geschriften laat

86 E. Kloek, Kenau & Magdalena, p. 193-194 87 C. Ekama, Beleg en verdediging van Haarlem in 1572 en 1573, Haarlem 1872, p. V-VI

43

medeslepen om een zodaanig schilderij te vervaardigen, voordat men zich goed van de

historische waarheid heeft overtuigd.’’88 Hij is ervan overtuigd dat het publiek op den duur

wel zal inzien dat de voorstelling onwaar is. Allereerst vindt hij dat Kenau niet het uiterlijk van

een edele vrouw of een vaderlandlievende heldin heeft. Vervolgens zegt hij dat het niet is

bewezen dat er werkelijk een vrouwenvendel was ten tijde van het beleg. De

burgemeestersvrouwen zouden zich volgens hem ook echt niet onderschikken aan een

simpele vrouw die handelt in hout. Bovendien hadden enkele van de afgebeelde vrouwen

helemaal niet bestaan.89

Na zijn betoog over het schilderij trekt hij de hele overlevering van Kenau in twijfel door een

aantal kritische, retorische vragen te stellen. Hoe komt het eigenlijk dat geen enkele

heldendaad van de vrouwen wordt vernoemd door tijdgenoten? Waarom hebben de

Spanjaarden geen wraak genomen op de Haarlemse vrouwen, die hen zo veel nadeel hadden

toegebracht? Zelfs bij de executies wordt geen enkele melding gemaakt van vrouwen. Na nog

een heel aantal van dat soort vragen komt Ekama aan bij de hamvraag: wat heeft Kenau

eigenlijk gedaan? Is haar roem dan zo geheel onverdiend? Op het laatste antwoord reageert

hij ontkennend. Hij vergelijkt haar roem met een sneeuwbal, die al rollend een

ontzagwekkende sneeuwklomp is geworden. Dichters en schrijvers hebben de heldendeugd

van Kenau meer en meer uitgebreid. Hij stelt haar voor als een bedrijvige vrouw, die ook een

handje mee wilde helpen bij het versterken van de wallen. Haar bedrijvigheid was

aanstekelijk, dus meer vrouwen besloten te helpen. Door de nood gedwongen moest Kenau

wel het voorbeeld aan anderen geven.

Pas later in de oorlog besefte ze dat ze wapens moest dragen om bij te dragen aan de

verdediging van de stad. Het is volgens hem niet bewezen dat ze die wapens daadwerkelijk

heeft gebruikt. Desondanks concludeert hij dat Kenau wel alle hulde verdient.90 Deze

conclusie kon echter niet weerhouden dat er bressen in Kenaus reputatie werden geslagen.

Een ontwerp voor een standbeeld van Kenau uit 1871 werden niet uitgevoerd, omdat men

was gaan twijfelen aan de historische waarheid van de overlevering.91

Conclusie

Niet alleen de wereld veranderde compleet, ook het beeld van Kenau. Tijdens en net na de

Franse tijd werd ze opgevoerd als vrijheidsstrijdster en later als nationale heldin en voorbeeld

voor jong en oud. Dat Kenau de grenzen van haar sekse overschreed, werd in deze niet meer

als voorbeeldig gezien. Het was onlogisch dat vrouwen zich bewapenden en zich

organiseerden. Dit ongeloof samen met de verwetenschappelijking van de geschiedenis

hebben ervoor gezorgd dat Kenau werd gezien als een legende en mythe aan het einde van de

negentiende eeuw.

88 C. Ekama, Beleg en verdediging van Haarlem, p. 97 89 C. Ekama, Beleg en verdediging van Haarlem, p. 97-98 90 C. Ekama, Beleg en verdediging van Haarlem in 1572 en 1573, Haarlem 1872, p. 98-106 91 E. Kloek, Kenau & Magdalena, p. 195

44

Hoofdstuk 5

Kenau in de twintigste eeuw

Het opkomende feminisme en socialisme van de vorige eeuw zijn uitgegroeid tot een

succesverhalen. De eeuw begon dan ook met het algemeen kiesrecht. De Eerste

Wereldoorlog, die zoveel landen in zijn greep hield, woedde niet in Nederland. De

economische crisis in de jaren ’30 zou het land echter niet gespaard laten. De Tweede

Wereldoorlog ging ons ook niet voorbij. Vijf jaar land werd Nederland bezet en in de jaren

erna probeerde het KNIL met verwoede pogingen het koloniale rijk te behouden. Het mocht

echter niet baten; Nederlands-Indië werd zelfstandig, net als Suriname. Tijdens de naoorlogse

jaren streden met name jongeren voor meer gelijkheid en nieuwe machtsstructuren. De eeuw

eindigde met het begin van het digitale tijdperk.

5.1 Kenau

45

In de jaren ’30 van de twintigste eeuw deed historica Jane de Iongh (1901-1982) nog een

poging om Kenaus reputatie wat op te krikken. Aan de vooravond van de Tweede

Wereldoorlog richtte ze het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers (KVV) op en stelde ze voor om de

leden Kenau’s te noemen. Op 28 en 30 april 1940 publiceerde ze een tweeluik over de legende

en de feiten van Kenau, die volgens haar een ‘’vrouwelijke vrijwilliger uit de zestiende eeuw,

een waardig burgeres der Lage Landen’’ was. Ze vond de negatieve klank, die de naam van

deze strijdbare heldin in de loop van de tijd had meegekregen, belachelijk en onverdiend.92

Het zou kunnen dat ze de wapens, die ze droeg, nooit hanteerde, maar ook als ze dat wel had

gedaan, ‘’wie is er dan die er haar, onder de gegeven omstandigheden, een verwijt van zou

durven maken?’’ Volgens De Iongh heeft Kenau haar vaderland gediend, samen met de

andere vrijheidsstrijders uit de zestiende eeuw. Ze besluit haar pleidooi met de volgende

conclusie:

Kenu Simonsdochter: Het is een naam, die geen wrange smaak behoorde te hebben,

maar die diende te klinken als een signaal in de oren van ons, Hollandse mannen en

vrouwen, die willen blijven wat zij en haar generatie ons gemaakt hebben: vrije

burgers en burgeressen van een vrij land.93

Feministe

Adriana Willemina de Jong, zoals ze eigenlijk heette, werd in april 1935 bestuurslid van het

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) en het Internationaal Archief voor de

Vrouwenbeweging (IAV). Ze wilde historisch onderzoek doen naar de Britse en Franse

vrouwenbeweging, geïnspireerd door feministe Rosa Manus. Dit project leidde slechts tot een

brochure, waarin ze het begrip ‘geslacht’ als historische categorie introduceerde. De

economische crisis van de jaren ’30 maakte haar bewust van de kwetsbare positie van

vrouwen. Ze werd actief in de Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk

Staatsburgerschap en in de vrouwengroep van de Liberale Staatspartij. In 1938 werd het KVV

opgericht, dat de Amsterdamse vrouwen voorbereidde op de verdediging van het thuisfront

tijdens de oorlog. In 1941 werd de organisatie door de bezetter opgeheven. Ondergronds

werkte ze aan een nieuwe landelijke Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (UVV). Op 4 mei waren

er al tweehonderd afdelingen waarvan De Iongh presidente was, Marga Klompé

vicepresidente en koningin Wilhelmina beschermvrouwe.94

De Iongh identificeert zichzelf waarschijnlijk met Kenau als vrijwilligster en vrijheidsstrijdster.

Kenau was bereid zich in te zetten voor haar land- en stadgenoten en dat is De Iongh ook met

92 Het is een gebruikelijke aanname dat de uitdrukking ‘kenau’ afkomstig is uit de negentiende eeuw. Dit is echter nooit bewezen; woordenboeken namen het begrip pas in de loop van de twintigste eeuw op. 93 J. de Iongh, Kenau, in: Algemeen Handelsblad, 28 en 30 april 1940 94 Biografische gegevens ontleend aan: <http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Iongh> (geraadpleegd op 18 december 2015)

46

haar KVV. Kenau was een goed voorbeeld van een vrouw, die haar thuisfront had verdedigd

ten tijde van oorlog. De leden, van wie De Iongh wilde dat ze Kenau’s genoemd werden,

moesten zich ook zo gedragen. In het artikel lijkt ze te zeggen dat de Nederlandse voorouders

zich tot het uiterste hadden ingezet om vrijheid te garanderen voor hun nakomelingen en dat

de Nederlanders van de twintigste eeuw dat ook moesten doen. Dit beeld van Kenau

fungeerde dan als steun en voorbeeld voor de moeilijke tijden die er aan zaten te komen.

De Iongh kreeg overigens niet haar zin. Men vond de aanduiding Kenau’s te ‘’patroleuse-

achtig’’ voor de leden van het KVV.95 96

5.2 Kenu Symonsdochter van Haerlem

In 1956 viel Kenau als aanvoerster van het Haarlemse vrouwenvendel definitief van haar

voetstuk. De artikelen van De Jongh waren aanleiding voor archivaris Gerda Kurtz om de

historische persoon van Kenau nader te onderzoeken. Met haar uitgebreide studie wil ze op

basis van archivalische bronnen een goed beeld van Kenau geven en onderzoeken hoe het

komt dat ze in de geschiedenis bewaard is gebleven.97 Met deze studie werd duidelijk dat

Kurtz in de grond een Rankiaan was: ook zij wilde door bronnen laten zien ‘wie es eigentlich

gewesen’.

Hoe is het eigenlijk geweest?

Kurtz beschrijft eerst wat verschillende dagboeken, toneelstukken, geschiedwerken hebben

gemeld over Kenau. Daarna behandelt ze de geuzenliederen, waarin al dan niet wordt verteld

over de Haarlemse vrouwen, en Duitse Zeitungen, waarin huurlingen die in Haarlem dienst

deden grootse verhalen weten te vertellen over Kenau. Dan is de kunst aan de beurt. Ze

behandelt alles zeer uitgebreid alvorens verder te gaan met het hoofdstuk met feiten over het

doen en laten van Kenau. Deze gegevens heeft ze bemachtigd in het archief van Haarlem. Ze

bespreekt genealogieën, documenten van notarissen, procesdocumenten en andere officiële

documenten. Tijdens haar uiteenzetting wijst ze op onjuistheden en tegenstrijdige of

ontbrekende elementen, die alles wat tot dusver was gezegd over het bestaan van Kenau in

twijfel trekken. Ze stelt dan ook hierna de vraag, die Ekama ook stelde: heeft Kenau alle roem

eigenlijk wel verdiend? In tegenstelling tot Ekama antwoord zij ontkennend. Ze heeft immers

niets in de archivalia gevonden dat wijst op haar beroemde werkzaamheden tijdens het beleg.

In haar conclusie vat ze al haar bevindingen samen, die volgens haar een goed beeld vormen

van Kenau. Kurtz is van mening dat Kenau een helder verstand bezat en dat ze kloek en

95 Patroleuses waren aanhangsters van de Parijs commune (1871) die beschuldigd werden van brandstichting. 96 E. Kloek, Kenau & Magdalena. p. 195 97 G. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haaerlem, Van Gorcum & Comp, Assen 1956, p. 6

47

ondernemend was. Haar kinderen maken in de ogen van Kurtz niet een beschaafde indruk:

haar dochter Griete kon nog niet eens haar handtekening zetten. Kenau heeft tijdens het

beleg bijgedragen door hout te leveren aan de stad, tegen een betaling, zoals het een sluwe

handelsvrouw betaamt. Kurtz vindt dat er verder niets op wijst dat Kenau iets anders heeft

betekent tijdens het beleg. Nu resten haar nog de volgende vragen: heeft Kenau onder deze

vrouwen een bijzondere positie bekleed en waaruit heeft het werk dier vrouwen bestaan? Ze

trekt de conclusie dat Kenau geen bijzondere verdiensten boven andere vrouwen aan de

verdediging van de stad heeft gehad. Dit haalt ze vooral uit het feit dat Kenau niet als een

populaire heldin is ingehaald na haar terugkomst in Haarlem in 1579. Integendeel, ze had

grote moeite met het verkrijgen van de beloofde betalingen voor het hout, dat ze tijdens het

beleg had geleverd. Toch denkt Kurtz wel dat ze een leidend figuur is geweest. Haar beroep en

persoonlijkheid, zoals is gebleken tijdens de processen, maken het onvoorstelbaar dat ze een

ondergeschikte positie heeft gehad. Kenau was gewend om leiding te geven, maar dat is

anders dat kapitein of aanvoerster van een vrouwenleger te zijn.98

Het idee, dat vrouwen wapens zouden gebruiken, gaat er bij Kurtz niet in:

Over het algemeen kan men zich niet voorstellen, dat de Haarlemse vrouwen veel

zullen hebben uitgevoerd met de wapens, waarmee Kenau doorgaans wordt

afgebeeld. Een vuurroer, zwaard of pistool hanteren vereist toch zeker enige

oefening in de wapenhandel.99

Misschien, zo vervolgt ze, konden ze een speer nog wel hanteren als ze die toevallig bij zich

hadden. Als de vrouwen echter werkelijk meevochten, hebben ze dat gedaan door het werpen

van stenen, brandende pekhoepels, kokende olie of iets dergelijks.100 Een vrouw, die een

geweer of zwaard weet te gebruiken, is in de ogen van Kurtz onvoorstelbaar.

Aan het slot van Kurtz’ studie tracht ze toch wat positiefs over Kenau te zeggen. Kenau en de

andere Haarlemse vrouwen dwingen bewondering af door haar rustig bewustzijn ‘’dat zij

naast de mannen haar taak hebben te vervullen, niet alleen in haar eigen gezin, maar ook in

de gemeenschap der Haarlemse burgers.’’101 Dat is volgens haar ook waar het moderne

feminisme naar streeft: ‘’niet dat wij vrouwen gelijk zullen zijn aan de mannen, maar dat zij

haar taak in de maatschappij op haar manier zullen vervullen naast de mannen.’’102

Herinnering na de Holocaust

Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er problemen met nationale, collectieve én

individuele herinneringen. De eerste generatie kon de Holocaust maar moeilijk een plek

geven, omdat het een te heftige emotionele herinnering was. Na 1945 ontstond er een nieuw

98 G. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem, p. 92-95 99 G. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem, p. 98 100 G. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem, p. 98 101 G. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem, p. 107 102 G. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem, p. 107

48

slachtoffer, het zinloze slachtoffer. Slachtoffers werden vóór de verschrikkingen van de

Holocaust achteraf vaak een heroïsche status toegekend. Het nut, de zingeving, de moed en

de opoffering van vaderlandse strijders werden vaak toegeschreven aan verhalen over ‘de

verloren veldslag’. Het zinloze, weerloze en passieve slachtoffer van de Shoah kon niet op

deze manier worden herinnerd. De herinnering aan en het herdenken van de Holocaust heeft

invloed gehad op het herdenken van andere gebeurtenissen uit het vaderlandse verleden.

Dodenherdenking en de nationale bevrijding overvleugelden andere historische

gebeurtenissen. De Opstand verdween zo naar de achtergrond. Het herdenken en vieren van

deze eeuwenoude strijd tegen de Spanjaarden leek het leed dat de Holocaust had aangericht

te ondermijnen.103

Deze verandering in mentaliteit ten aanzien van het herinneren van vaderlandse helden

gepaard met de professionalisering van de geschiedschrijving heeft tot het ontmythologiseren

van veel vaderlandse helden geleid. Ook Kenau moest eraan geloven. Kurtz’ studie werd met

veel instemming ontvangen en overgenomen door vakgenoten. Sindsdien wordt het verhaal

van Kenaus militaire optreden afgedaan als legendevorming, dat zou Kurtz namelijk hebben

aangetoond.

Kurtz

Gerdina Hendrika Kurtz slaagde in 1919 met slag en wimpel bij het Stedelijk Gymnasium in

Haarlem. Aan de universiteit van Utrecht volgde ze een letterenstudie, die ze in 1925

voltooide. Onder leiding van historicus Willem Kernkamp schreef ze een proefschrift over

stadhouder Willem III en Amsterdam. Daarnaast studeerde ze voor haar archiefdiploma.

Haar bronnenstudie werd niet al te enthousiast ontvangen. Pieter Geyl vond dat ze te veel

partij trok voor de prins, directeur van het bureau van ’s Rijks Geschiedkundige Publicatiën

Nicolaas Japiske vond daarentegen dat ze te weinig als historicus schreef en meer als

archivaris. In 1936 werd ze gemeentearchivaris van Haarlem. Het gemeentearchief waaraan ze

de leiding gaf zat in het voormalige Jansklooster. Hier verborg ze in de bezettingsjaren niet

alleen joodse archivalia, maar ook onderduikers.

Haar stadsgenoten en medewerkers maakten bezwaar tegen haar studie Kenu Symonsdochter

van Haerlem. Ze vonden het erop lijken dat het Kurtz’ missie was om alle Haarlemse

historische figuren van hun aureool te ontdoen.104

Conclusie

Ook in deze eeuw bestaat er enige twijfel over de invulling van de rol van Kenau. Toch wordt

haar verhaal volledig afgedaan als mythe. Deze mythe kon dan alsnog gebruikt worden om

103 J. Flesseman¸ De maakbare herinnering. p. 8 104 Biografische gegevens ontleend aan: <http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Kurtz> (Geraadpleegd op 19 december 2015)

49

vrouwen aan te moedigen in het verzet te gaan, maar dat werd niet door iedereen

toegejuicht. Na de Tweede Wereldoorlog werd het vereren van oude helden ongepast en

verdwenen veel helden, onder wie Kenau, naar de stoffige zolder van de collectieve

herinnering.

50

Hoofdstuk 6

Kenau in de eenentwintigste eeuw

Voltaire had tijdens de Verlichting nog geadviseerd om je vooral met je eigen leven te

bemoeien, maar alle landen uit de wereld lijken dat advies in de wind te hebben geslagen.

Iedereen bemoeit zich met iedereen. Vluchtelingen reizen de hele wereld over op zoek naar

een thuis. Extremistische groeperingen schrikken landen op met terroristische aanslagen als

protest tegen verwestersing. Als er ergens ook maar een oorlog dreigt, komt de VN direct

tussenbeide. De globalisering, die zo winstgevend had geleken, heeft de wereld op zijn blaren

laten zitten. In de chaos is het uit de sloot halen van oude helden een aantrekkelijk idee.

6.1 Kenau

2014 was het jaar van de comeback van Kenau. Er verscheen een film, een volwassenroman,

een jeugdroman, wetenschappelijk boek én een tentoonstelling in het Frans Halsmuseum in

Haarlem. De twee romans zijn vrij naar het scenario van de film geschreven en het boek is een

historisch verantwoorde aanvulling op de film.

In de volwassenroman Kenau is Kenau een katholieke weduwe en moeder van twee dochters.

Haar jongste dochter, en stiekem ook haar favoriete, bekeert zich tot het protestantisme uit

liefde voor de zoon van gouverneur Ripperda. Samen besluiten ze op een nacht om een

beeldenstorm te houden in een Haarlemse kerk. Het lot is ze echter niet gunstig gezind en ze

worden opgepakt om later op de brandstapel in Amsterdam te eindigen. Kenau is

getraumatiseerd door deze gebeurtenis. Ze verliest haar geloof in de katholieke God en in de

goedheid van de Spanjaard. Ze had zich eerder gematigd opgesteld tegenover de Opstand en

wilde liever onderhandelen, dan vechten. Nu zat ze vol strijdlust; die katholieke Spanjaarden

moesten van haar stad afblijven! Ten midden van het strijdgewoel en –geweld in de stad

ontluikt er een liefde tussen haar en de gouverneur. Desondanks blijft Ripperda bij zijn

seksistische standpunt dat de vrouwen zich niet met zo’n mannenzaak als de oorlog moeten

bemoeien. Kenau trekt zich daar niks van aan en bedenkt constant slimme listen, waardoor

Haarlem het beleg nog vol kan houden. Don Frederik, de zoon van Alva en de Spaanse

opperbevelhebber, kan niet uitstaan dat een vrouw hem te slim af is. Als Haarlem uiteindelijk

aan de honger ten onder gaat, verkracht hij Kenau en laat hij haar daarna verdrinken, samen

met andere soldaten. Hij vergeet alleen dat de onverwoestbare Kenau kan zwemmen..

Kenau wordt in deze roman voorgesteld als een beschadigde vrouw, die een zwaar leven

achter zich heeft. Door haar handel zag ze een opstand tegen de Spanjaarden niet zitten. Toch

gaat ze overstag door de dood van haar dochter, die ook zorgt voor een omslag in geloof. De

schrijfster Tessa de Loo geeft haar dus psychologische redenen voor haar heldhaftige houding.

51

Het is niet per se de liefde voor haar stad, die haar veranderd in een verzetsstrijdster, of het

lot van de Zutphense en Naardense vrouwen, maar iets persoonlijks. Dit is een breuk met

eerder toegewezen oorzaken. De vrouwen, die Kenau vervolgens rekruteert voor haar leger,

komen uit alle lagen van de bevolking. Van een freule tot een bakkersvrouw: iedereen staat

achter Kenau. Dit is ook terug te zien op het schilderij uit 1856, waar Ekama zo veel kritiek op

leverde.

De roman bevat een mengsel van oude en nieuwe gegevens over Kenau. Persoonlijk vind ik

het lijken alsof De Loo de bedoeling van De Lannoy heeft overgenomen. De Lannoy stelde

Kenau ook voor als moeder, die door een bepaalde gebeurtenis met haar dochter voor een

keuze komt te staan. Kenau maakt in beide boeken dezelfde beslissing, namelijk het helpen

verdedigen van de stad. Het is opmerkelijk dat De Loo het nodig vindt om de dood van

Geertruide, de dochter, de bepalende factor te maken voor Kenaus verzet. In eerdere boeken

vocht Kenau eigenlijk om het vechten en het verdedigen, in dit boek doet ze het uit een soort

rouwverwerking. Ze laat andere uiterst akelige gebeurtenissen, zoals de verkrachting, verder

gewoon over zich heen komen. Dit maakt het beeld van Kenau, dat uit het boek naar voren

komt, ongeloofwaardig. De Loo lijkt het gat proberen te dichten tussen eerdere werken over

Kenau en daarbij de kritische boeken van onder andere Ekama en Kurtz over te slaan. Dit is

haar echter niet gelukt; Kenau staat nog steeds in het woordenboek als manwijf.

6.2 Kenau & Magdalena. Vrouwen in de tachtigjarige oorlog

Na het verschijnen van de film en de twee romans brengt historica Els Kloek een

dubbelbiografie uit over Kenau en Magdalena Moons als historisch verantwoorde aanvulling.

Het boek gaat over de twee vrouwenfiguren en de tijd waarin ze leefden. Kloek houdt er geen

geheime agenda op na; ze vertelt zelf in het voorwoord dat ze iets van de heldinnenstatus

terug wil geven aan beide vrouwen. Dit wil ze echter wel doen zonder te romaniseren. Ze

probeert de historische werkelijkheid te reconstrueren en de bekende gegevens van Kenau en

Magdalena daarin te plaatsen.105

History from below

Vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw ging er een andere wind waaien in de wetenschap van

de geschiedenis. Er kwam meer aandacht voor de geschiedenis van de mensen, die onder aan

de maatschappelijke ladder stonden, zoals arbeiders, kinderen en zwarten. Uit deze aandacht

voor de ‘’history from below’’ ontstond ook het vak Vrouwengeschiedenis. Vrouwen waren

vooral in de negentiende eeuw vrijwel helemaal uit de geschiedenis geschreven. Ze

functioneerden buiten de formele machtsstructuren. Ze zaten niet in het bestuur van stad,

105 E. Kloek, Kenau & Magdalena. p. 5-8

52

kerk of gilde, ze konden geen zitting nemen in de Staten-Generaal, werden niet toegelaten tot

de beurs en de universiteit en een militaire positie was al helemaal ondenkbaar.106 Aangezien

de negentiende-eeuwse historici de nadruk legden op het belang van officiële bronnen,

werden de verhalen van vrouwen als onbetrouwbaar afgedaan. Geschiedenis werd vooral een

mannenzaak. De vrouwenhistorici, onder wie Kloek, kijken dus ook naar informele bronnen en

proberen vrouwen weer terug de geschiedenis in te krijgen.

In het boek ligt de nadruk niet alleen op de levens van de twee vrouwen, daarvoor zijn de

biografische gegevens te mager. Een groot deel gaat dan ook over oorlog, de Tachtigjarige

Oorlog, maar ook oorlog en sekse in het algemeen. De schrijfster probeert zo een compleet

beeld te schetsen van de chaos die de Nederlanden in zijn greep hield. Tegen die achtergrond

plaatst ze dan Kenau en Magdalena. In een radioprogramma van de VPRO over haar boek zei

Kloek dat ze het onlogisch vond dat vrouwen tijdens het beleg van hun stad gewoon maar

thuis bleven afwachten. Ze moeten volgens haar de verhalen hebben gehoord van de

gruweldaden die de Spanjaarden in Naarden en Zutphen hadden gepleegd. Verkrachting was

(en is) namelijk een vast onderdeel in oorlogsvoering. Het is voor haar daarom ook begrijpelijk

dat de vrouwen besloten niet bij de pakken neer te zitten, maar te helpen bij de verdediging

van de stad. Dat het verhaal in de loop van de eeuwen is aangedikt, ontkent ze helemaal niet,

maar ze vindt wel dat er een kern van waarheid in moet zitten.107

6.3 Kenau komt je halen! Joris moet zijn varken voeren, maar hij kan hem nergens vinden. In het boekje Kenau komt je

halen! uit de reeks ‘Hollandse Helden’ van het Algemeen Dagblad gaat het jongetje op een

zoektocht tijdens het beleg van Haarlem. Aan het begin van het verhaal dreigt Joris’ vader dat

Kenau hem komt halen als hij niet gauw het varken gaat halen. Hij vertelt hem dat Kenau een

Spanjool met een pan op zijn hoofd heeft geslagen. Diep onder de indruk snelt de hongerige

Joris op weg door de kapotgeschoten straten van Haarlem. Tijdens zijn speurtocht komt hij

verschillende mensen tegen. Telkens wanneer een personage iets verkeerd doet, wordt

gedreigd met de komst van Kenau. Elke keer wordt het verhaal over haar daden overdreven

om meer angst aan te wakkeren. Een molenaarsvrouw zegt dat Kenau een reuzin is, die een

leger van driehonderd vrouwen aan heeft gevoerd en een Spaanse aanvoerder in het meer

heeft gesmeten. Als Joris met zijn varken thuis aankomt, staat er een deftige vrouw op hem te

wachten, die een timmerman zoekt om een schip te bouwen. Ze wil ook graag zijn varken

kopen om haar hongerige werklui eten te geven, maar Joris wil dat niet. Hij gilt naar haar dat

Kenau haar komt halen als ze zijn varken koopt. De vrouw vraagt om verduidelijking omtrent

Kenau. Joris zegt: ‘’Een reuzin, met handen als kolenschoppen en een zwaard op haar heup.

Bommen aan haar gordel, een adem van vuur, en ze blaast zó het hele Spaanse leger het meer

106 E. Kloek, Kenau & Magdalena. p. 10 107 Fragment ‘Els Kloek’, in radioprogramma ‘Nooit meer slapen’, VPRO, 7 augustus 2014

53

in!’’108 Dan komt Joris’ vader thuis, die de vrouw begroet als Kenau Simonsdochter Hasselaer…

Joris vlucht met rode wangen van schaamte naar de zolder, mét zijn varken.

Lydia Rood (1957-heden) beschrijft in dit korte kinderverhaaltje het proces van de mythe van

Kenau die over de eeuwen heen steeds meer werd aangedikt. De mensen in het verhaal

proberen elkaar alleen maar bang te maken door Kenau te noemen. Uiteindelijk blijkt ze een

deftige, aardige en welgestelde dame te zijn. Ze zorgt goed voor haar werklui en ze wil Joris

ook nog eens veel geld betalen voor zijn varken. Ze lijkt totaal niet op het beeld dat hij eerst

van haar had geschetst. Dit lijkt op kritiek op hoe men is omgegaan met Kenau als historisch

persoon. Wat heel opvallend is, is dat nergens in het verhaal blijkt dat Kenau werkelijk heeft

gevochten. Wel is er een meisje dat aarde naar de wallen draagt voor de versterking. Het is

historisch correct dat vrouwen de wallen hielpen versterken, dus Rood heeft het ongetwijfeld

om die reden in het verhaal verwerkt. Dit lijkt nog een beetje een invloed van de professionele

geschiedschrijving, die twee eeuwen geleden was begonnen. Op de allerlaatste bladzijde van

het boekje staat dat ook een feitelijke beschrijving van Kenaus leven voor de voorlezers,

ouders of grootouders, van het verhaal.

Helden in de eenentwintigste eeuw

Lotte Jensen beschrijft in haar artikel ‘Heldenverering in Nederland’dat helden weer langzaam

en voorzichtig een opmars in Nederland maken. Een tijd lang was er een heksenjacht op ze

geweest. Ze werden van hun sokkels getrapt. De pijnlijke herinnering aan wat het vereren van

mensen kon doen na de Tweede Wereldoorlog samen met het ‘polderdenken’ van de

Nederlanders stonden een heroïsche cultuur in de weg. In 2004 liet Nederland zien wie

volgens hen helden waren. De uitslag van de verkiezing van de Grootste Nederlander aller

tijden is als volgt:

1) Pim Fortuyn

2) Willem van Oranje

3) Willem Drees

4) Antoni van Leeuwenhoek

5) Desiderius Erasmus

6) Johan Cruijff

7) Michiel de Ruyter

8) Anne Frank

9) Rembrandt van Rijn

10) Vincent van Gogh

Vooral de plaatsen van Pim Fortuyn en Johan Cruijff werden door veel mensen onthutsend

gevonden. Waren zij echt helden? En is Anne Frank, de enige vrouwelijke held in de lijst, niet

Duitse van geboorte? Lotte Jensen stelt dat heldendom tijdgebonden en veranderlijk is. In de

negentiende eeuw zouden Jan van Speijk en Kenau Hasselaar hoog gescoord hebben, maar nu

108 L. Rood, Kenau komt je halen!, Uitgeverij Rubinstein Amsterdam 2015, p. 24

54

kent slechts een handje vol historici en neerlandici ze.109

In de jaren na deze verkiezing is er heel wat veranderd. De reeks ‘Hollandse Helden’ van het

AD, waar Kenau komt je halen! ook bij hoort, is het perfecte voorbeeld. Globalisering en

technologische ontwikkelingen op het gebied van communicatie en transport hebben ervoor

gezorgd dat de wereld relatief is gekrompen. De wereld is een dorp geworden. Sociale media

houden iedereen altijd op de hoogte van alles. Men wordt overstelpt met informatie en

nieuwe indrukken. Dit zorgt voor een paradoxaal gevoel van onzekerheid. Hoewel je alles kan

weten en opzoeken, heb je steeds het gevoel dat je niet genoeg weet. Je moet constant

bijblijven om erbij te horen. Er is echter één ding dat wel zeker is: het verleden. Volgens mij

grijpt men daarom steeds vaker terug op helden uit de geschiedenis. Zij wisten namelijk

precies wat ze aan het doen waren. Ze bieden houvast voor het verleden. Films over

bijvoorbeeld Michiel de Ruyter kennen een enorm succes.

De globaliserende wereld lijkt niet alleen een voorzichtige heldenerkenning op gang te hebben

gebracht. De recente vluchtelingencrisis lijkt een soort opleving in nationalisme te hebben

veroorzaakt. Met name het extreemrechtse deel van de samenleving wil terug naar hoe het

vroeger was. Dit lijkt op een soort verering en verheerlijking van het verleden.

Het Algemeen Dagblad gaat in op deze trends met de reeks voorleesboekjes over vaderlandse

helden. Volgens deze krant hoort Kenau bij de 14 andere helden uit het vaderland. De

bescheiden houding van Nederlanders tegenover hun helden zal waarschijnlijk nooit helemaal

verdwijnen, maar voorzichtig trots zijn op historisch correcte gebeurtenissen lijkt langzaam

aanvaardbaar te zijn.

Conclusie

Met de film over Kenau lijkt het tij gekeerd. Het stof wordt van haar mythe geblazen door de

boeken, de film en de tentoonstelling. Alles moet wel historisch verantwoord zijn, er is maar

weinig ruimte voor te veel eigen invulling. Een nieuw soort nationalisme met voorzichtige

heldenverering maakt dit allemaal mogelijk.

109 L. Jensen, Heldenverering in Nederland in: Ex Tempore, jaargang 30 2011 , p. 5-6

55

Conclusie Na het bestuderen van talloze bronnen heb ik een goed beeld van de beeldvorming van

Kenau gekregen. Duidelijk werd, dat schrijvers en schrijfsters met behulp van Kenaus acties

hun politieke of sociale opvattingen wilden uitdragen. Het was er niet meer om te doen

wie ze was, maar waar ze voor stond. Onze hoofdvraag was hoe het beeld van Kenau tot

stand kwam en hoe die veranderde door de eeuwen. Hieronder geef ik een kort overzicht

van onze bevindingen.

Zestiende eeuw: symbool van verzet tegen de Spanjaarden

In de zestiende eeuw werd haar verhaal ingezet om burgers te activeren en te mobiliseren

om in verzet te komen tegen de Spanjaarden. Dagboekschrijver Arcerius insinueert dat

Kenau heeft gevochten, maar volgens latere geschiedschrijver Van Meteren heeft ze andere

vrouwen werkelijk aangevoerd en veel mannelijke daden verricht. Dit laatste beeld zou

lange tijd blijven bestaan.

Zeventiende eeuw: Identiteit

Een eeuw later werd Kenau gebruikt om de jonge Republiek een identiteit te verlenen. De

jeugd werd de wandaden van de Spanjaarden en de legitimiteit van het bestaan van de staat

ingeprent. Kenau vormde in de verhalen over de Opstand een voorbeeld van een

voorbeeldige burger, die zich met hand en tand verdedigde tegen de vijand. Ze was niet

alleen een voorbeeld voor alle jonge Republikeinen, maar volgens stadhistoricus Ampzing

vooral een voorbeeld van een Haarlemmer. Hij gebruikt haar verhaal om aan te tonen dat

werkelijk álle inwoners van zijn geboorteplaats dapper en moedig waren. Vervolgens schrijft

Hooft ook over Kenau. Zijn bijdrage aan de beeldvorming is het gegeven dat Kenau de

aanvoerster van driehonderd vrouwen was.

Kenau maakt ook haar debuut als toneelpersonage in de zeventiende eeuw. In Herstelde

Hongers-dwangh spreekt Kenau haar mede-Haarlemmers moed in door te verwijzen naar

de dappere Bataven, de oer-Nederlanders, die zoveel eeuwen geleden ook zeer machtige

overheersers hadden getrotseerd. Het bestaan van deze Bataven verleende ook recht aan

de huidige Nederlanders om de baas te zijn in Nederland. Immers, het Nederlandse volk

woonde er al sinds mensenheugenis. Op deze manier slaat Kenau een brug tussen het

verleden en het heden. Daarnaast noemt ze ook Bijbelse voorgangsters, die ook succesvol

streden tegen hun tirannen. De Kenau uit het toneelstuk geeft dus historische en religieuze

redenen voor het Haarlemse verzet.

Achttiende eeuw: een strijdlustige heldin?

Kenau werd tijdens de Verlichting gebruikt als voorbeeld van een Verlichte held. Ze had

naast gezag en dapperheid ook een gezond verstand, volgens Leti althans. Opvallend aan

zijn boek was dat hij vooral uitweidt over haar vernuft en minder over haar wapenfeiten.

Kennelijk kon hij ze niet heel goed rijmen met haar geslacht. Desondanks gebruikt hij

haar beeld dus als bewijs voor zijn idee van een held.

56

In het stuk van Hessen is ook dit paradox van de strijdende vrouw aanwezig. Hier wordt

haar beeld hoogstwaarschijnlijk gebruikt om mannen aan te sporen deel te nemen aan de

Oostenrijkse Successie Oorlog. Bij de werving van soldaten was niet al te veel animo, dus

Hessen probeert met een ietwat karikatuur-achtige versie van Kenau aan te tonen dat het

aan mannen is om te vechten.

Later die eeuw publiceert de eerste vrouwelijke schrijfster een toneelstuk over Kenau. Ze

krijgt hierin een dochter, die ontvoerd wordt, waardoor de moeder tussen de liefde voor

haar stad en voor haar kind moet kiezen. Ze kiest uiteindelijk voor het vaderland. Naast deze

politieke boodschap, is in het boek ook een sociale boodschap te vinden. Vrouwen en

mannen zijn er namelijk elkaars gelijke in de strijd voor het vaderland qua moed en

opofferingsgezindheid. Kenau staat hier dus symbool voor die vroeg-nationalistische en –

feministische boodschappen. Tegelijkertijd wordt ze ook sterk ‘’vervrouwelijkt’’ door de

schrijfster, waarschijnlijk om haar figuur geloofwaardiger te maken voor het publiek.

Negentiende eeuw: vaderlandsliefde, een ongeschikt voorbeeld en een val

Aan het begin van deze eeuw wordt Kenau vooral ingezet om een patriottistische gedachte

over te brengen. Door een aantal schrijvers wordt de parallel getrokken tussen de Opstand

en de Franse overheersing. In gedichten en toneelstukken fungeert zij als spreekbuis voor

de schrijver, die de Nederlanders aanmoedigt om vooral in opstand te komen. Zij is hier het

voorbeeld voor een ideale Nederlander in een tijd van onderdrukking en overheersing.

Ze is echter niet het voorbeeld voor een ideale vrouw. Dit blijkt uit een boek, dat

geschreven is voor Nederlandse meisjes. Ze wordt wel vernoemd, omdat ze als bekende

heldin niet kan ontbreken in een boek vol beschrijvingen van levens van bekende vrouwen.

De manier waarop ze is afgebeeld is echter compleet anders dan alle voorafgaande

afbeeldingen. Ze is ontdaan van elk wapen en uitgedost in een lange, deftige jurk. De

auteur vindt haar daden voor het vaderland weliswaar bewonderenswaardig, maar zeker

niet voorbeeldig voor toekomstige vrouwen.

Na een schilderij, dat wordt gezien als het hoogtepunt in de nationalistische verering van

Kenau, volgt het geschiedwerk, dat Kenau volledig gemythologiseerd heeft. Bij elke

overlevering van de Haarlemse heldin worden vraagtekens geplaatst. Historicus Ekama

handelt volgens het historisme en vindt dat alleen gegevens die in officiële documenten

worden gevonden, objectief en dus waar zijn. Hij wijst Kenau af als historisch figuur en

vindt dat haar verhaal enorm is aangedikt door allerlei schrijvers en dichters.

Twintigste eeuw: een vergeefse poging

Kenau verdwijnt dus uit de academische geschiedschrijving. Jane de Iongh probeert een

eeuw later Kenaus blazoen op te poetsen. Ze noemt de Haarlemse een vrouwelijke

vrijwilliger uit de zestiende eeuw. Ze refereert waarschijnlijk naar de werkzaamheden die de

57

vrouwen bij de verstevigingen van de muren uitvoerden, niet naar haar wapenfeiten. Weer

wordt Kenau gebruikt als een voorbeeldburger tijdens een oorlog.

Haarlemse archivaris Kurtz zorgt ervoor dat Kenau definitief van haar (academische)

voetstuk valt door de kritische houding van Ekama voort te zetten.

Eenentwintigste eeuw: comeback in wetenschap en entertainment

In onze eeuw, waarin de hele wereld in contact is met elkaar, grijpt men graag terug op

het verleden. Dit is ook te zien in de comeback van Kenau. Els Kloek probeert haar weer de

academische geschiedschrijving in te schrijven, terwijl Tessa de Loo haar verhaal weer

spannend en aantrekkelijk probeert te maken voor de ‘’gewone mens’’. Kenau staat nu

symbool voor een stoere vrouw. De politieke lading is van het beeld af. Ze heeft echter

niet voor iedereen een positieve connotatie. Ze staat waarschijnlijk al sinds de

negentiende eeuw in het woordenboek als een manwijf, een vrouw met haar op haar

tanden.

Een kenau

Het geslacht van de auteur heeft niet de invloed op het beeld van Kenau als we hadden

verwacht. Het leek alsof mannen én vrouwen het vanaf de achttiende en negentiende

eeuw niet meer eens waren met het strijdlustige karakter van de vrouw.

Het terughalen van oude helden om een boodschap uit te dragen is iets van alle eeuwen,

zoals te zien is aan het gebruik van Kenau en haar verhaal. Haar daden worden aangedikt of

verzonnen, al naar gelang de boodschap van de schrijver. Als een auteur wil dat ze een

symbool wordt voor het nationalisme, laat hij haar strijden voor het vaderland. Als een

schrijfster haar ziet als symbool voor emancipatie, licht ze vooral haar geslacht uit. Kenau

kan eigenlijk gezien worden als een soort aankleedpop, waar van alles opgezet kan worden.

Op deze manier veranderde het beeld van de Haarlemse vrouw constant. Zo ging ze van een

persoon naar een begrip, van Kenau naar kenau.

58

Bijlagen

Bijlage I: Van de belegeringhe voor die Stadt van Haerlem - geuzenlied uit 1573

O God van Hemelrijcke

Siet toch neder int Aertsche dal,

Op u Kind'ren al ghelijcke,

Die bedruckt zijn over al,

Al vanden Duck dalve, met wreeden

geschal

Hy vervolcht de Christenen groot en smal

Voor Haerlem buyten der stede,

Daer leyt hy met grooten onvrede.

Duc dalve sant dry Posten

ghetrouwen Voor Haerlem die stede

valiant,

Of sy de Stadt opgheven wouden,

Van sConincx weghen in zynder hant,

Oft wy eysschen de Stad te sweerd' en

te brant,

Soo wy die winnen met stormender

handt, En salder niemant houden sijn

leven

Wilt u in onser ghenade gheven.

Doe sprack een Borgher van waerden:

Wy hebben wel van zijn ghenade

ghehoort,

Al aen die schamel Borghers van Naerden

Die zijn soo deerlick vermoort:

Mans, Vrouwen, Kinders, men sloegent al

doot,

Die Borghers van Zutphen deden open

de poort,

Men woudese in ghenade ontfanghen,

Maer zijn gheslaghen ende

ghehanghen.

De stadt wy niet opgheven,

Sprack die Overste Luytenant,

Wy willense bewaren van sConincx wegen

En gheven ons in Godes hant,

Ghy wilt den Coninck verderven zijn lant,

Vermoort de lieden aen elcken kant

Met kruyt en loot wy u verwachten

Van hongher suldy ons niet versmachten.

Sy schoten doen wel seven daghen

Op Haerlem met grooten ghewelt

Met Cartouwen en dobbel Slanghen

Hebben zy op de mueren ghestelt,

Maer die van Haerlem schoten lustich

int velt

Sy hebben soo menighen Ruyter ghevelt

En so menich Spaengiaert gheschoten

T'welck heeft den Cornel verdroten.

Men sach Haerlem bestormen

Met macht vielen de Spaengiaerts an

Daer laghen so veel int velt ghestorven,

Viermael sijnse gheslaghen daer van

Want de vrouwen quamen soo

stoutelick an,

Met steenen peckreepen vier ende vlam,

Wierpense de Spaingiaerts vande

mueren Sy kreten als leelicke dieren.

Doen zy den lesten storm verlooren

Bleeffer wel achthondert doot en

ghewont De Spaengiaerden schudden

59

haer ooren, Ghelijck als eenen water

hondt

Sy traden haer geweer met voeten

terstont Sy riepen met Tyrannigher

herten gront, God was een Lutriaen

gheworden,

Doe sy d'onnoosel niet en

konden vermoorden.

Sestien Vaendel knechten

ghetrouwen Sijn te Haerlem binnen

ghewent

En twee Vaendels ghemonsterde

Vrouwen, Hebben so menighen

Spaengiaert gheschent,

Int stormen doen zy grooten

ghewelt, En draghen dat Vendlijn als

een Heldt, Soo Lustelick in haer

handen

Duc dalve tot sijnder schanden.

Die van Haerlem wilt hooren

Hebben twee Poorten wijt op

ghedaen, Als of zyt gaven verlooren,

Dat hebben die Spaengiaerts

verstaen, Den Cornel riep loop an,

loop an,

Nu slaet al doot, spaert Vrou noch

Man Want zy hebbent verloren

ghegheven, En laet die Kinders inder

Wieghe niet leven.

De Spaengiaerts zijn voorgheloopen,

Om te vermoorden dat Christen

bloet,

Een loose Brugghe was binnen der

Poorten Die brack in met al dat Spaensche

ghebroet

Daer bleeffer wel seshondert doot

Misericordia riepen zy al cleyn en groot

Doen de achterste dat verstonden,

Daer en was geen Kar aen haer

eers ghebonden.

Doen zijn die van Haerlem uytghetoghen

Met een so evelen moet

Sy hebben so fellick gheslaghen

Dat sy ginghen door haer bloet

De Spaensche Cornel die bleef daer doodt

Met veel soldaten en Capiteynen groot

God heeft haer victory ghegheven

Noch hebbense tgheschut naer Haerlem

ghedreven,

Och wy arme Dulck dalfs knechten,

Sterven hier van armoede groot Hoe

souden wy konnen ghevechten Hier

lichter so vele doot

Tis al potz marter, potz lyden aen allen

oort

Heeft ons die Duyvel in Hollant ghevoert

Och ten helpt pijpen noch Trommen

Als de Hollanders beghinnen te kommen. Een Borgher van Haerlem ghepresen, Heeft in Duckdalvens legher ghevoert Vyftien Hollantsche ghevalste Kesen Die daer af aten die bleven al doot. Een Spaengiaert vraechde hem

metter spoet

Van waer brengdy dese Kesen goet,

Van Amsterdam mijn goede Senioeren

De Spaengiaert sprac wilt ons

tAmsterdam voeren.

Tghebeurde des avonts late

Wolden de Spaengiaerts schampen

daer van

Daer quamen seven Spaensche

soldaten, Sy dwonghen desen goeden

Man

Dat hyse moeste voeren na

Amsterdam Die twee hadden gulden

ketens an,

Die Voerman heeft een mijl of

twee omghereden,

60

Hy brochtse te Haerlem binnen der steden.

Doe zy te Haerlem quamen,

De Vrouwen riepen al even dol,

Hier comen seven heylighe

mannen, Tisser effen een galghe

vol,

Die Spaengiaerts kreghen so menighen

sol, Sy schudden haer eers sy krauden

haer bol, Des morghens sachmense

hanghen en proncken

De Borgers den Voerman een gout

keten geschoncken.

Oorlof ghy Christenen verheven,

Bidt voor ons Hollanders kleyn en groot

Dat God ons victory wil gheven

Teghen onse Vyanden verwoet:

Wy willen nu strijden tot inden

doot: Al sterven wy dan om Gods

woort, So bidden wy Christum

ghepresen

Dat hy ons ziel wil ghenadich wesen.140

140 E.T. Kuiper en P. Leendertz Jr. (ed.), Het Geuzenliedboek. W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1924

85

Bijlage II: geraadpleegde bronnen

Primaire en secundaire literatuur (artikelen en boeken)

Anoniem (1855), Nederlandsche vrouwen. Een boek voor meisjes, Leiden

Ampzing, S. (1618) Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland: in Rijm

bearbeyd: ende met veele oude ende nieuwe stucken buyten Dicht uyt verscheyde

Kronijken, Handvesten, Brieven, Memorien ofte Geheugeniszen, ende diergelijke

Schriften verklaerd ende bevestigd, Haarlem

Arcerius Frisius, J. (1573) Historie ende een waerachtich verhael van al die dinghen

die geschiet sijn van dach tot dach in die lofweerdigste ende vermaerste stadt van

Hollandt, Haerlem ghenoemt, in dien tijt als die van den hertoge van Alba beleghert

was. Delft

Bartjens, W. (2004) De cijfferinghe (1604). Het rekenboek van de beroemde

schoolmeester (ed. Danny Beckers en Marjolein Kool). Hilversum: Verloren

Kurtz, G. (1956) Kenu Symonsdochter van Haerlem. Assen: Van Gorcum & Comp.

N.V.

Bijll Nachenius, E. de e.a. (red.) (1989). Heimwee naar de Middeleeuwen. Opstellen

in theologisch perspectief, Leiden

Kloek, E. (2014) Kenau en Magdalena. Vrouwen in de Tachtigjarige Oorlog,

Nijmegen: VanTilt

Caine B. & Sluga G. (2000). Gendering European history, Londen: Continuum

Eembd, G. van der (1619) Haerlemse belegeringhs Treur-bly-eynde-spel, ’s-

Gravenhage

Ekama C. (1872), Beleg en verdediging van Haarlem in 1572 en 1573, Haarlem

Feys, S. (2012) Tot eer van mijne kunne. Vaderlandse helden en vrouwelijke heroïek

in de Nederlandse literatuur uit de achttiende eeuw. Gent: Universiteit

Flesseman, J. (2010) De maakbare herinnering. De ontwikkeling van mythen uit de

Nederlandse Opstand. Utrecht: (masterscriptie) Universiteit van Utrecht 2010

Hessen, W. (1739) Beleegering van Haerlem, Haarlem

Hooft, P.C. (1876) Het jaar 1573, Leiden

81

Huygens, G.W.. (1972) Hendrik Tollens. De dichter van de burgerij, Rotterdam:

Nijgh & Van Ditmar

Iongh, J. de (1940), Kenau, in: Algemeen Handelsblad, 28 en 30 april 1940

Jensen, L. (2006) ‘Helden en anti-helden. Vaderlandse geschiedenis op het

Nederlandse toneel 1800-1848. In: Nederlandse Letterkunde. Jaargang 11, nr 8.

juli 2006

Jensen L. (2011), Heldenverering in Nederland in: Ex Tempore, jaargang 30 2011

Leti, G. (1700) Kort begrip der helden-deugden, ofte historische staatkundige

verhandeling van de daden en maximen die tot voortplanting en conservatie van

alle staten, en landen noodzakelijk zijn. Den Haag

Loo, T. de (2013) Kenau, Amsterdam: Arbeiderspers

Loosjens Pz, A. (1808) Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem, Haarlem

Lust, S. van der (1660) Herstelde Hongers-dwangh, Haarlem

Mathijsen, M. (1987), Het literaire leven in de negentiende eeuw, Leiden: Martinus

Nijhoff

Meijer Drees, M. (1995) 'Kenau. De paradox van een strijdbare vrouw', in: Waar de

blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen, Amsterdam

Meijer Drees, M. (1993) ‘Vaderlandse heldinnen in belegeringstoneelstukken’, in:

W.P. Gerritsen e.a. (red.), Van den Toorn-nummer. Speciaal nummer van De Nieuwe

Taalgids 85

Oosterhuis H.P. & Mulder J. (1840), Verhalen en leerrijke voorbeelden uit de

vaderlandsche geschiedenis voor de jeugd, Amsterdam

Oostrum, W.R.D. van (2000) ‘Kenau's erfdochters. Waarom Juliana Cornelia de

Lannoy in 1770 eerherstel voor Kenau wilde.’ In: Historica

Plasse, C. van der (1622) De Spaensche Tiranije gheschiet in Neder-lant, Amsterdam

Rood L. (2015), Kenau komt je halen!, Amsterdam: Rubinstein

Tollens, H. (1855) Gedichten. Volume 2, Leeuwarden: Surnigar

82

Vijver, C. van der (1814) Kenau Simons Hasselaer of een blijk van Haarlemsch

heldenhart, Amsterdam

Sites en overige

Biografische gegevens ontleend aan NNBW, geraadpleegd op 12 september 2015

via:

http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=7&page=441&acces

sor=accessor_index&accessor_href=accessor_index%2Findex_html%3FSearchSource

% 253Autf-8%253Austring%3Demanuel%2520van%2520meteren

Biografische gegevens ontleend aan BBNW, geraadpleegd op 26 september 2015 via:

http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/vdaa/#source=aa001biog01_01.xml&

page=268&view=transcriptiePane&size=844&accessor=accessor_index&accessor_hr

ef=accessor_index%2Findex_html%3FSearchSource%253Autf-

8%253Austring%3Dampzing

Gegevens ontleend aan Koninklijke Biblitoheek, geraadpleegd op 7 november 2015,

via: https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/pc-

hooft- 1581-1647/het-leven-van-pc-hooft

Gegevens ontleend op 27 september 2015 via:

http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/goudeneeuw/literatuurgeschiedenis/lgge00

7.ht ml

Gegevens geraadpleegd op 20 april 2012 via:

http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Lannoy>

Gegevens geraadpleegd op 29 november 2015 via:

http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-

1830/lemmata/data/Loosjes

Gegevens geraadpleegd op 29 december via:

http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/19de/auteurs/lg19024.html

Gegevens geraadpleegd op 18 december 2015 via:

http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Iongh

Gegevens geraadpleegd op 19 december via:

http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Kurtz

83

Fragment ‘Els Kloek’, in radioprogramma ‘Nooit meer slapen’, VPRO, 7 augustus

2014