Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs...

79
1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling JONAS LION MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT PROMOTOR: DR. JEROEN ADAM COMMISSARIS: PROF. MARLIES CASIER ACADEMIEJAAR 2013 2014 Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’ Veranderende dynamieken in Zuid Thailand en de transformatie van het etnische conflict naar een religieus conflict aantal woorden: 26.993

Transcript of Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs...

Page 1: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

1

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

JONAS LION

MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT

PROMOTOR: DR. JEROEN ADAM

COMMISSARIS: PROF. MARLIES CASIER

ACADEMIEJAAR 2013 – 2014

Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’

Veranderende dynamieken in Zuid Thailand en de transformatie van het

etnische conflict naar een religieus conflict

aantal woorden: 26.993

Page 2: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

2

Page 3: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

3

Dankwoord

Bij deze wil ik graag mijn promotor Dr. Jeroen Adam bedanken die mij begeleidde bij het

maken van twee masterproeven gedurende de laatste twee jaar.

Abstract

De Zuid Thaise provincies Narathiwat, Patani en Yala – die voornamelijk bewoond

worden door Malay moslims – zijn sinds 2004 verwikkeld in een nieuwe golf van geweld

dat sinds 2008 hardnekkig stagneert. We zien hoe dit voorheen etnisch gedefinieerde

conflict op basis van dezelfde historische politieke grieven, gevoed door een persistente

sociaaleconomische marginalisatie, de laatste decennia een religieuze transformatie

heeft ondergaan. Een eeuw van Thaise centrale assimilatiepolitiek en harde militaire

optredens hebben gezorgd voor een deculturalisatie van de traditionele Malay moslim

identiteit. Die existentiële groepsonzekerheid, gevoed door de politieke en

sociaaleconomische basisgrieven, heeft de mogelijkheid gecreëerd voor de groei van een

nieuwe vorm lokaal-gebaseerde, extremistische islam, die zich is gaan verspreiden in de

regio vanaf de jaren 70. Dit werd in de hand gewerkt door de accumulatie van een

veelvoud van verschillende factoren, waaronder de kwalijke gevolgen van de

assimilatiepolitiek zelf (vooral de rol van het onderwijs hierin is prominent), het falen

van het veiligheidsbeleid ter plekke en externe invloeden zoals de rol van Maleisië en de

globale opkomst van de islam. Sinds het falen van de etnisch-gedefinieerde

verzetsgroepen in de jaren 60 en 70 zijn er kiemen gepland voor de religieuze

transformatie van het versplinterende verzet zonder duidelijke coördinatie, hoewel de

basisgrieven van de bevolking steeds lokaal en politiek zijn gebleven. De nefaste

benadering van het conflict door premier Thaksin vanaf 2001 leidde tot een nieuwe golf

van geweld die tot op vandaag stagneert. De reeks politieke crises in Bangkok sinds

2006 heeft alle beleids- en media-aandacht onttrokken van deze provincies, waardoor

een effectieve, aangepaste conflictbenadering uitblijft. Deze strikte religieuze labeling

heeft nefaste gevolgen voor het verdere verloop van de conflictresolutie en blokkeert

een constructieve en genuanceerde benadering van de Malay moslimbevolking die zich

tussen het staats- en verzetsgeweld bevindt en worstelt met een identiteitscrisis.

Page 4: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

4

Inhoudstafel

1. Inleiding 5

a. Methodologie 7

2. Een historische schets van het conflict in Zuid Thailand 7

a. De wortels van een etnisch conflict 7

b. De wortels van een religieus conflict 11

3. De opbouw van het moderne conflict 16

a. De Thaksin-periode 2001-2006 16

b. De redenen voor de heropflakkering van het geweld vanaf 2004 18

c. Waarom Thaksin de veiligheidssituatie compleet ondermijnde 20

i. Het Krue Se incident 22

ii. Het Tak Bai incident 23

4. De politieke crisis in Bangkok en haar repercussies 25

a. Post coup: veelbelovend 26

b. Na de verkiezingen van December 2007 29

c. De politieke crisis van 2008 en de gevolgen voor het conflict 31

d. Recente ontwikkelingen: stagnerend geweld onder Abhisit en Yingluck 34

e. Semantische discussie 36

5. De gevolgen van de Thaise benadering van het conflict voor de conflictdefiniëring 37

a. De centrale rol van educatie in de transformatie van het conflict 37

i. Geweld in het onderwijs 38

ii. De Malay identiteit en PSTI’s 39

iii. Educatie en de band met de conflicttransformatie 41

iv. PSTI’s en hun rol in het gewapend verzet 42

b. Het gebruik van paramilitaire groepen 44

6. Externe invloeden op de transformatie en definiëring van het conflict 46

a. De Thaise media 46

b. Maleisië en de globale islam 49

7. De historische grieven van de Malay moslim bevolking 52

8. De huidige generatie verzetsstrijders: een netwerk zonder kern 56

9. Is dit conflict een nieuw front van de globale jihad? 59

a. Berjihad di Patani: dan toch een bewijs? 62

b. De harde reactie als gevolg 63

10. Gevolgen van de religieuze definiëring van het conflict 65

11. Toekomstperspectieven en voorgestelde maatregelen 66

12. Conclusie 69

13. Bibliografie 73

14. Bijlagen: kaart van Thailand en kaart van Zuid-Thailand 78

Page 5: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

5

Inleiding

Op 10 februari 2013 werden 5 soldaten gedood door militanten bij een hindernis op een

militair konvooi in Yala (Dawn, 2013, 10 Februari). Op 13 februari 2013 werden 17

‘moslimstrijders’ gedood bij een aanval op een militaire basis in Narathiwat (Lefevre,

2013, 13 Februari). Op 26 april 2013 werden 6 Boeddhistische bewoners in Hat Yai

neergeschoten door moslimextremisten (Fox News, 2013, 1 Mei). Sinds januari 2004 –

wanneer het geweld in Zuid Thailand terug opflakkerde – zijn er meer dan 5500 doden

gevallen in iets meer dan 10000 gewelddadige incidenten (Jitpiromsri, 2012, 23

December). Toch blijft de situatie in deze provincies bijzonder onderbelicht in de

Westerse media. Als het dan toch aan bod komt, lijkt het alsof er een full scale religieuze

onafhankelijkheidsoorlog woedt.

Het uitgestrekte, overheersend Boeddhistische Thailand heeft een moslimminderheid in

haar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat. Desondanks is nog geen 5

procent van het totaal aantal inwoners van Thailand moslim (CIA, 2013, 6 November) .

Deze minderheid is dus voornamelijk geconcentreerd zijn in het Zuiden, waar zij een

meerderheid vormen over de boeddhistische Thai. Deze groep bestaat voor het grootste

deel uit etnische Malay, gekenmerkt door een eigen cultuur, tradities en taal – Bahasa

Melayu, een variant op het Maleisisch en geschreven in Arabisch schrift. De

Boeddhistische , Thaisprekende minderheid in de regio vormt iets minder dan een derde

van de lokale bevolking.

Ondanks de pogingen van de Thaise regering om het conflict niet te labellen als een

religieus conflict, wordt het geweld in deze provincies van Thailand sinds de

heropflakkering van het geweld in 2004 gezien door de media en verschillende

beleidsmakers in het binnen- en buitenland als een religieuze confrontatie, waarbij de

moslimrebellen de wapens opnemen tegen de Boeddhistische staat. Wanneer men een

willekeurig artikel leest over het conflict in de Thaise pers, ziet men uitsluitend het

gebruik van religieuze labels. Rebellen worden nog slechts uitsluitend ‘islamitische-’ of

‘moslimmiltanten’ genoemd (Harish, 2006, p61). Hoewel het gewelddadige conflict

reeds sinds de vorming van de Thaise natiestaat (rond de eeuwwisseling) begonnen is,

zijn duidelijke religieuze connotaties echter een nieuw fenomeen. Moderne literatuur

over het conflict is disproportioneel gefocust op het zoeken van links met de globale

Page 6: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

6

opkomst van jihadi terrorisme. Hierdoor wordt een aanzienlijk aandeel van de aandacht

voor het conflict gelegd bij de religieuze definiëring van de strijd door verschillende

organisaties en terroristen. Dit doet de vraag rijzen of religie dan altijd afwezig is

geweest tijdens dit meer dan honderd jaar oud conflict. Los van het feit of het

daadwerkelijk zo is, kan men met zekerheid stellen dat religie over de laatste decennia

het conflict is gaan domineren.

Vroegere beschrijvingen van het conflict legden de nadruk veel minder op conflict en

meer op etniciteit. De strijdende partijen werden vooral beschreven als Thai of Malay en

niet als Boeddhistisch of moslim. De notie van Thai of Malay zijn duidt vooral op het

gebruik van culturele symbolen zoals de gesproken taal of de vorm van onderwijs.

Religiositeit en etniciteit zijn dus niet per se onlosmakelijk verbonden aan elkaar. Toch

zien we dat in dit conflict de twee steeds meer samenvallen en zo een duidelijker

zichtbare breuklijn in de maatschappij vormen. De religieuze ‘kaping’ van het conflict is

mede daardoor gefaciliteerd. Verschillen tussen de volken werden steeds meer

verschillen tussen de religies. Hoewel sommige auteurs beweren dat de noties van islam

en Malay of Boeddhist en Thai geen grondige verschillen bevatten in deze context, zijn

ze niet mutueel exclusief. Boeddhist zijn is veel breder dan louter Thai zijn, net zoals

moslim zijn veel breder is dan enkel Malay zijn. De onnauwkeurige definiëring van het

conflict – niet in het minste door de actoren zelf – kan zeer grote gevolgen hebben.

Dit brengt ons onvoorwaardelijk naar de discussie wat nu juist de Malay moslim

identiteit is. Op welke kenmerken baseert die zich? Is religie de cruciale factor? Wanneer

we dit ontleden door het verloop van het conflict door de decennia heen te ontleden,

komen we te weten hoe de identiteit van de Malay moslims in Zuid Thailand steeds meer

ontaard is geworden. De lokale bevolking heeft immers continu te maken met een

tegenstelling van de sterk gepromote Thaise identiteit die sterk leunt op het

Boeddhisme. Daarnaast kijken we ook naar de gevolgen daarvan op de behandeling van

het conflict. Is Zuid Thailand bijgevolg ook vatbaar voor instrumentalisering in de

globale jihad? Vanuit het identiteits-perspectief bekijken we hoe dit conflict is

geëvolueerd over de decennia en waarom er na jaren van geweld eigenlijk nog geen

echte substantiële vooruitgang is gemaakt.

Page 7: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

7

Methodologie

Deze paper is een wetenschappelijke verhandeling. Op basis van een literatuurstudie

analyseer ik ten eerste de (recente) geschiedenis van het conflict. Aan de hand van de

beschrijvingen van het conflict in deze bronnen ga ik na in welke mate de strijd een

transformatie is doorgegaan doorheen de jaren. Zo probeer ik te achterhalen welke

factoren hebben geleid tot de ontaarde identiteit en het chaotische conflict van de Malay

moslims in Zuid Thailand vandaag. Hiermee vergelijk ik recente berichtgeving over het

onderwerp en zie ik hoe deze in relatie staat met mijn onderzoeksvraag.

Een historische schets van het conflict in Zuid Thailand

De wortels van een etnisch conflict

In dit hoofdstuk overloop ik de relevante geschiedenis van de relatie tussen de

zuidelijke provincies en Thailand. Hier bespreek ik de wortels die de vorm van het

conflict mee hebben bepaald. Het is immers nog geen causaal onderzoek naar de reden

van de transformatie van het conflict of een analyse van de religieuze identificering van

het verzet.

Sinds het begin van de 14e eeuw vormden de Thaise provincies Patani, Yala, Narathiwat

en Satun samen met de huidige Maleisische provincies Kedah, Kelantan, Perlis en

Trengganu het voormalige ‘Patani Raya’, of ‘Groot Patani’, een onafhankelijk sultanaat

tussen het Siamese Rijk aan haar noordelijke grens en het Malaka Sultanaat aan haar

zuidelijke grens (ICG, 2005, p2). Patani en Malaka deelden veel culturele eigenschappen,

waaronder de taal, maar politiek stond het sultanaat onder suzereiniteit van haar

Siamese noorderbuur. Door de expansiedruk uit het noorden kwam Patani na verloop

van tijd dwangmatig onder een direct protectoraat van Siam te staan (Harish, 2006, p50-

51) (Tan-Mullins, 2009, p924).

Het bestuur over de regio werd gegeven aan Siameesgezinde leiders en oorspronkelijke

machtsstructuren werden buitenspel gezet. Machtsstrijden en belangenconflicten van

elitaire groepen die gemarginaliseerd werden speelden een grotere rol in het ontstaan

Page 8: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

8

van het verzet dan populaire bottom-up protesten. Politieke eisen zoals de terugkeer

naar autonomie waren nadrukkelijker aanwezig dan verwijzingen naar de verschillen

tussen Thai en Malay cultuur. Het verzet tegen Bangkok had in deze perioden geen

etnisch of religieus karakter, maar was dus eerder van een politieke aard, gedragen door

gemarginaliseerde elites (Brown, 1988, p68).

De opkomende dreiging van Brits Malaya in het Zuiden bewoog Bangkok ertoe in 1901

haar zuidelijkste territoria sterker te integreren (ICG, 2005, p2). Onder verdere druk van

het Verenigd Koninkrijk stond Siam haar ‘Maleisische’ provincies Kelantan, Kedah, Perlis

en Trengganu af in 1909 (Harish, 2006, p51). Dit bestendigde de politieke isolatie van de

provincies van voormalig Patani Raya, hoewel de economische banden tussen

weerszijden van de grens nog bleven bestaan.

Vanaf dit moment werd er vanuit Bangkok een actieve assimilatiepolitiek gevoerd ter

promotie van de Thaise taal en cultuur. Het Thaise nationalisme was rond deze periode

in versnelling geraakt (Tan-Mullins, 2009, p925). Onderwijs werd bijvoorbeeld

uitsluitend toegestaan in Thai. De introductie van de Primary Education Act in 1921 –

die alle kinderen in de provincies verplichtte basiseducatie te volgen in Thai-sprekende

scholen (ICG, 2005, p3) – was het startschot van een opstand, onder leiding van

voormalige Raja, Abdul Kadir. Deze bracht voor het eerst een geformuleerde notie van

de Patani Malay naar voor, gebaseerd op 3 steunpilaren: een geloof in de grootsheid van

het voormalige sultanaat, een vereenzelviging met het Malay ras en een religieuze

oriëntatie gebaseerd op de islam (Chalk, 2008, p2). Voor het eerst ontwikkelde zich het

idee van een ‘minderheid onder aanval’. De voormalige strijd van de elites voor

legitimiteit viel nu samen met de culturele identiteitsaanvallen op ‘de massa’, waardoor

de lokale structuren en de bevolking voor het eerst écht gezamenlijk onder druk

kwamen te staan en zich tegen dezelfde vijand keerden (Brown, 1988, p76-77). Het

etnisch-gebaseerde verzet was geboren.

De absolute Siamese monarchie kwam in 1932 tot een einde door een militaire coup

(ICG, 2005, p3). De moderne Thaise natiestaat als constitutionele democratie werd

geboren en vertegenwoordigers van de zuidelijke provincies konden zelfs zetelen in het

nationale parlement. In deze periode kalmeerde de oproer in de regio’s. Uiteindelijk

bleek deze vooruitgang maar van korte duur. In 1938 werd er een militaire dictatuur

geïnstalleerd onder Phibul Songkhram (Harish, 2006, p52). Deze trachtte eveneens alle

Page 9: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

9

volkeren in de natie te assimileren tot één homogene Thaise bevolking. Hierdoor werd

er een agressieve poging gedaan om de Malay volkeren in het zuiden te integreren

(Croissant, 2005, p23) (Forbes, 1982, p1059). Culturele assimilatiemaatregelen zoals

een verbod op Malay in die publieke sector leverden enkel meer rancune tegenover de

centrale macht op. Tegelijkertijd ontstond er een golf van Maleisisch nationalisme in het

Britse Malaya, dat zich verzette tegen de koloniale macht. Het identiteitsmodel waar

deze rebellen zich op baseerden richtte zich echter vooral op het ‘Bangsa Melayu’ (het

Malay ras), waar de legitimiteit vooral lag bij etnische eigenschappen. Bij het Patani

Malay nationalisme lag de nadruk vooral op het historische sultanaat Patani. Hoewel de

bevolking van de regio Patani wel degelijk gerekend werd tot het Malay ras, vielen ze

toch niet volledig onder de eenheid van de Maleisische nationalisten, die geen affiniteit

hadden met het voormalige sultanaat en zich focusten op de strijd op hun grondgebied

(Jory, 2007, p7). Thailand verbond het assimilatievraagstuk steeds meer met het

veiligheidsvraagstuk, waardoor er in feite een paradox werd gecreëerd; de staat zag

assimilatie als een sleutel tot de creatie van stabiliteit, maar het was net die

assimilatiemaatregelen die het meeste instabiliteit veroorzaakten (ICG, 2005, p3). De

Patani Malays waren dus gevallen tussen twee ‘nationalismes’: de Thaise en de

Maleisische (Jory, 2007, p7).

Tijdens WOII sympathiseerde de Thailand met de Japanse bezetter, terwijl de zuidelijke

elite de Britten in Malaya ondersteunden (ICG, 2005, p4). De oorlog bood de Malay

bevolking een unieke opportuniteit. Deze hoopten namelijk in ruil voor hulp aan de

Britse troepen tegen het Thaise en Japanse leger op latere autonomie of op zijn minst

annexatie bij de andere Malay provincies in geval van overwinning (Von Feigenblatt,

2009b, p49). Dit werd afgesproken in de ‘Gentlemen’s Agreement’, een overeenkomst

tussen de toenmalige traditionele leider van Patani en zoon van Abdul Kadir, Tunku

Mayhiddin, en de commandant van de Britse troepen in Malaya. Hoewel het als bindend

werd beschouwd werd er geen schriftelijk bewijs opgesteld, wat de Britten na de oorlog

goed uitkwam (Von Feigenblatt, 2009b). Er werd niet ingegaan op de afgesproken eisen

van de Patani Malay en de Britten respecteerden de territoriale integriteit van het

overwonnen Thailand uit vrees voor geopolitieke instabiliteit en het opkomende

communisme in de regio (Von Feigenblatt, 2009b, p51) (Harish, 2006, p52). Dit liet de

Malay moslim bevolking misbruikt, gedesillusioneerd en verzwakt achter (ICG, 2005,

p4).

Page 10: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

10

Verzet tegen de centrale staat werd vanaf dan beter georganiseerd, in de vorm van de

Gabungan Melayu Pattani Raya (GAMPAR), onder leiding van Mayhaddin en andere

uitgesloten figuren uit de elite. De eisen waren vooral gericht op het behoud van de

Malay taal en het verenigen van alle Malay volkeren, terwijl de notie van islam een

inferieure rol speelde (Harish, 2006, p53). Door een strategische foutieve beslissing –

namelijk het samenwerken met communistische oppositiepartijen uit Brits Maleisië –

leidde GAMPAR zichzelf in de ondergang (Harish, 2006, p53).

Eind jaren veertig stelde Haji Sulong, het hoofd van de Pattani Islamic Council, een lijst

met eisen voor aan de Thaise regering. Naast de culturele eisen met betrekking tot taal

en onderwijs, was er vraag naar meer autonomie en leiding door een Malay moslim die

geboren is in de regio. De staat reageerde repressief door de arrestatie van Sulong en het

ontbinden van de Pattani Islamic Council. Dit leidde tot hevige protesten. Sulong werd in

1952 vrijgelaten, maar overleed 2 jaar later in verdachte omstandigheden (ICG, 2005,

p5-6). Zijn eisen aan Bangkok betekenden dat religie voor het eerst een officieel deel

vormde van de politieke agenda van het verzet tegen de centrale staat (Harish, 2006,

p53).

Nochtans was cultuur nog steeds dominant in de identiteitsbepaling van de Patani Malay

moslims doorheen de jaren 50. Een populaire tekst uit die tijd, Ibrahim Syukri’s “Sejarah

Kerajaan Melayu Patani” (De geschiedenis van het Malay koninkrijk van Patani),

opperde hevig voor de vereniging van de Malay moslims op basis van hun gedeelde

geschiedenis en cultuur. De legitimiteit van de strijd lag in de geschiedenis als

onafhankelijk koninkrijk. Thailand werd gezien als een externe koloniale macht. Deze

tekst heeft een grote invloed gehad op het nationalisme van de Malay moslims voor de

komende decennia (Jory, 2007, p7-8).

In aanloop naar de onafhankelijkheid van Maleisië in 1957 begon de Thaise staat voor

het eerst sinds WOII weer uitdrukkelijk elke notie naar een aparte Malay identiteit te

onderdrukken. Bangkok zag een gevaar voor de eigen soevereiniteit over het territorium

als het Malay nationalisme te veel ruimte gelaten werd (Jory, 2007, p9). In 1960

ontstond er een nieuwe politieke organisatie van het verzet onder de vorm van de

Barisan Revolusi Nasional (BRN) (Croissant, 2005, p25). De officiële eisen van de groep

gingen verder dan loutere autonomie van Thailand. Er werd geadvoceerd voor de

creatie van een regionale pan-Malay staat, met inbegrip van de zuidelijke provincies van

Page 11: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

11

Thailand en de noordelijke provincies van Maleisië (ICG, 2005, p8). De islam kreeg een

centralere rol in het programma. Ook hier speelde de opkomst van het communisme een

destructieve rol op de groep. Traditionele leiders in de BRN waren namelijk tegen een

alliantie met de Communist Party of Malaya omdat hun politieke doeleinden te sterk

devieerden van hun eigen visies. Radicalere stemmen binnen de BRN hoopten door deze

samenwerking hun kans te vergroten op een eigen Malay staat wanneer deze met succes

revolteerden tegen de Maleisische staat (Chalk, 2007, p5-6). Deze associatie zorgde

ervoor dat de BRN zich confronteerde tegen alle Zuidoost Aziatische staten, die het

communisme zagen als een bedreiging voor hun integriteit. Opnieuw betekende interne

verdeeldheid en foutieve strategische keuzes een ondermijning van het Malay verzet.

De opkomst van het etnisch conflict tussen Thai en Malay kan dus toegeschreven

worden aan 2 factoren. Ten eerste speelde de groei van het Malay nationalisme een

beslissende rol in de vorming van georganiseerd verzet tegen de staat zoals GAMPAR en

BRN (Harish, 2006, p54). Ten tweede werd de agressieve assimilatiepolitiek van de

centrale staat – het duidelijkst zichtbaar in het verplichte gebruik van Thai in de scholen

en lokaal bestuur – een duidelijke target van verzet, dat zich verenigde achter de

benadrukking van de eigen bedreigde Malay cultuur. Het falen van verzet met focus op

etnische cultuur leidde tot verlies van geloofwaardigheid van puur etnische eisen. Mede

hierdoor is religie een sterkere rol gaan spelen in het conflict vanaf het eind van de jaren

zestig.

De wortels van een religieus conflict

Ook de regering was sinds de opkomst van het Malay nationalisme steeds meer religie in

acht gaan nemen als bedreiging van de Thaise eenheid. Bangkok reageerde op de

opkomst van het Malay zelfbewustzijn door de introductie van de notie ‘Thaise moslim’

te forceren. Hiermee trachtte men de Malay moslims een plaats te geven in het unitaire

Thaise natieproject, zonder zich geëxcludeerd te voelen van het overwegende

Boeddhistische land (Harish, 2006 p55). Men wou dus met deze tactiek – namelijk het

verband leggen met de Thaise staat, alsook de regionale eigenheid erkennen – het

nieuwe unificerende element van het verzet coöpteren en zo de populaire beweging

ondermijnen. Men hoopte hierdoor een aanvaardbaar alternatief te bieden voor de

Page 12: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

12

Malay bevolking in de Thaise staat. Op termijn hoopte Bangkok zo dat de assimilatie

vergemakkelijkt zou worden met deze semantische ingreep (Jory, 2007, p10). Hier zien

we dus dat de Thaise staat zélf de notie van religie benadrukte in haar politiek over het

Zuiden.

In de korte democratische periode tussen 1973 en 1976 – een pauze tussen 2 militaire

dictaturen – faalde men de Malay moslims voldoende representatie te geven in het

nationale parlement. Tegen deze achtergrond werd de Pattani United Liberated

Organisation (PULO) populairder in de regio. Deze had een nationalistische agenda,

maar anders dan de GAMPAR of BRN had PULO meer nadruk gelegd op de notie van

islam dan op de notie van Malay (Harish, 2006, p56-57). Echter, de opgeëiste aanslagen

door het PULO werden uitgevoerd vanuit zowel religieuze als separatistische motieven,

wat de groep dus eerder ethnonationalistisch maakte dan islamistisch (ICG, 2005, p8).

Daarnaast voerde PULO voor het eerst een echte propaganda oorlog onder de lokale

bevolking (Chalk, 2008, p6). Op de achtergrond was islam in de jaren 70 steeds

populairder geworden in verschillende landen van de wereld, wat kwam door de

escalatie van het conflict Israël-Palestina, het succes van de oliestaten in de Golf tegen

het Westen bij de olieshocks en de islamitische revolutie in Iran van 1979. Deze

voorbeelden lieten zien dat ‘de islam’ successen kon boeken tegen het ‘Westerse

dominantie’.

Dit inspireerde een nieuwe generatie die dit label is gaan opnemen als een cruciale

onderscheiding van de Thaise Boeddhisten. De nieuwe focus op religie in de strijd van

Patani leidde tot de vorming van de Barisan Nasional Pembebasan Patani (BNPP), een

verzetsgroep met zeer nadrukkelijke referenties naar het verschil tussen de islamitische

Malay en de Boeddhistische staat (ICG, 2005, p7). Door onder meer het internationaal

verspreiden van ‘The Muslim Struggle for Survival in South Thailand’ in 1976, hoopte het

BNPP steun te materialiseren van islamitische staten, maar hierin slaagde het niet en de

groep verdween weer naar de achtergrond (Harish, 2006, p55-56).

Daarnaast werden Malay moslims in het Zuiden bovendien sterk beïnvloedt door wat ‘de

islam’ in Maleisië was gaan betekenen. De in 1981 aangetreedde President Mahathir

veroordeelde de traditionele Malay identiteit. Daarbij was hij bijzonder scherp voor de

originele waarden van nederigheid, soberheid, zelfbehulpzaamheid, goede manieren en

een ‘algemene aversie van materiële vooruitgang’. Dit had er volgens hem voor gezorgd

Page 13: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

13

dat het Malay volk achtergesteld geraakt was ten opzichte van andere Aziatische

volkeren – vooral van het Chinese volk, dat een zeer grote minderheid vormde in

Maleisië en desondanks een disproportioneel groot deel van de zakenwereld in bezit

had in het land (Jory, 2007, p12). De ‘achtergesteldheid’ had ervoor gezorgd dat

Maleisië steeds overheerst werd door andere volkeren doorheen de geschiedenis.

Daarop besloot hij de islam als centrale waarde binnen de identiteitsvorming te zetten.

Bovendien bood deze ‘civiele’ islam in deze periode een waardig alternatief voor het

marxisme in de strijd tegen het Westerse imperialisme. Dit had een groot succes in

Maleisië, wat vele Malay moslims in Thailand inspireerde – tot op vandaag (Jory, 2007,

p14). Veel bewoners van de regio werkten bovendien over de grens. De Maleisische

economie groeide spectaculair vanaf de jaren 80, waardoor er een grote vraag was naar

seizoensarbeid in de bouwsector. Veel arme Patani Malay kwamen zo in contact met de

nieuwe en ‘succesvolle’ versie van een Malay identiteit, sterk gebaseerd op islam.

Bijgevolg droeg dit stevig bij aan de opkomst van de notie islam in het conflict met de

Thaise staat vanaf de late jaren 80.

Zowel vanuit Bangkok als vanuit Kuala Lumpur werd de Malay identiteit nu redelijk

gesimplificeerd tot ‘islam’. Religie kwam dus helemaal centraal te staan in de strijd.

Echter, die strijd was doorheen de jaren 80 relatief rustig, gezien politieke grieven van

de bevolking voor het eerst (in beperkte mate) geadresseerd werden door de oprichting

van het Southern Border Provinces Administrative Center (SBPAC) in 1981, die een

aanspreekpunt vormde voor de bevolking en zo een brug sloeg tussen de Malay moslims

en Bangkok (ICG, 2007a, p13). Daarnaast kampte PULO met interne breuken tussen

gematigden en militante leden, wat leidde tot de afsplitsing van de vleugel New PULO in

1995, geleid door Arong Muleng en Haji Abdul Rohman Bazo (Croissant, 2005, p25).

New PULO verkoos een constant gebruik van low-level aanslagen met minder verspilling

van mensenlevens, boven de high profile aanvallen die de PULO gebruikte (Chalk, 2008,

p7). Eerder was de voormalige BRN in de jaren tachtig ook verdeeld geraakt in een

politieke (BRN-Congress) en militaire vleugel (de BRN-Coordinate, oftewel BRN-C).

BRN-C is de succesrijkste verzetsgroep van de laatste decennia omdat het op een

effectieve manier in staat was om zichzelf op lange termijn aan te passen aan de

transformatie die het conflict is ondergaan vanaf de jaren 80. Zo is het BRN-C

toonaangevend geweest op 2 manieren. Ten eerste door een tactiek van parttime low-

Page 14: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

14

Hiernaast laat deze periode in de jaren 90 zich verder kenmerken door de oprichting

van allerlei nieuwe, religieus geïnspireerde verzetsgroepen. Het falen van de strijd op

basis van etnische motieven zorgde ervoor dat religie de enige overgebleven gedeelde

basis was waarmee men de strijd tegen de staat kon blijven aanhouden (Askew, 2010a,

p128). Nasori Saesaeng, een veteraan van de Soviet-Afghanistan oorlog, richtte de

gewapende groep Gerakan Mujahideen Islam Pattani (GMIP) op in 1995, met zeer

nadrukkelijke verwijzingen naar een jihad tegen de Thaise staat (Croissant, 2005, p25).

Het GMIP had veel duidelijkere links met het internationaal jihadisme dan het New

PULO of de BRN fracties (ICG, 2005, p13-14). Boven alle verzetsorganisaties zou Bersatu

(letterlijk: eenheid), opgericht door leden van de New PULO en oudere PULO, een

coördinerende rol gespeeld moeten hebben als parapluorganisatie (Croissant, 2005,

p25).

In 1998 een grootschalige reeks aanslagen gepleegd die opgeëist werd door Bersatu.

Met 9 doden en veel materiële schade was het de eerste keer in decennia dat er nog eens

een incident plaatsvond van die grootte (ICG, 2005, p14). Bangkok verweet Kuala

Lumpur echter van het schuilhouden van kopstukken en hierop brak Maleisië definitief

met zijn geschiedenis van non-interventie (Abuza, 2011, p90). Premier Mahathir wou de

voorgestelde groeidriehoek tussen Maleisië, Indonesië en Thailand niet in gevaar

brengen en stemde daarom in met een hardhandig militair optreden tegen de

verzetsgroepen aan de Noordelijke grensregio. Grootschalige opsporingsacties over de

grens betekenden het einde van PULO en GMIP (Chalk, 2008, p8). Alle belangrijke

scale aanslagen te verkiezen boven een guerrillaoorlog vanuit de jungle, wat de norm

was geworden voor alle andere groepen en cellen. Ten tweede maakte het BRN-C

gebruik van een zorgvuldig geplande verzetsstrategie die beroep doet op de

historische nationalistische grieven én het recentere jihadistische discours (Helbardt,

2010, p27). Een onderdeel van die strategie is hypergeheimhouding en versplintering

op lokaal niveau, waardoor een beter begrip van het conflictpartijen en hun

leidinggevende figuren geblokkeerd wordt. Ondanks hun grote invloed, blijft de vraag

aanwezig in welke mate het BRN-C verantwoordelijk is voor al het recente

verzetsgeweld in de regio, gezien hun invloed over de cellen vandaag duidelijk

gekrompen is (Askew, 2010a, p129).

Page 15: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

15

pionnen van beide organisaties werden hierop gearresteerd of vluchtten naar het

buitenland.

Daarnaast werd door Bangkok een ultimatum gesteld voor alle gezochte

rebellenstrijders; amnestie in ruil voor aangifte bij de autoriteiten vóór 10 maart 1998.

De combinatie van harde repressie en de mogelijkheid tot een exit-strategie bleek zeer

efficiënt in het verminderen van direct geweld. Verschillende instanties berekenden dat

er in het jaar 2000 minder dan een 1000-tal gewapende militanten in de Zuidelijke

provincies moesten geweest zijn (ICG, 2005, p15).

Omdat het verzamelen van fondsen steeds moeilijker werd voor verzetsgroepen –

buitenlandse steun uit het Midden Oosten en Maleisië verminderde – is men steeds meer

gaan moeten vertrouwen op het illegale circuit of afpersing om de operationele kosten

te dekken. Dit gaf premier Thaksin de mogelijkheid de groepen af te schilderen als een

groep gewapende opportunisten en bandieten die slechts een schijnmantel van politieke

en religieuze doeleindes hooghielden.

Hoewel het verzet sterker en sterker beïnvloed werd door een religieuze legitimering

van de strijd in de jaren 90, laten de jaren tussen ongeveer 1995 en 2001 zich kennen

door een vermindering van het aantal gewelddadige confrontaties. Dit valt

waarschijnlijk te wijten aan de combinatie van hardere repressie door de autoriteiten,

interne herstructureringen en versplinteringen van de groepen, betere bilaterale

relaties tussen Thailand, Maleisië en de Golfstaten, met een daling in steun aan het

verzet als gevolg. Daarbij kreeg de civil society o.l.v. het SBPAC als gespreksforum steeds

meer een voet aan de grond. Het GMIP en het PULO waren uitgeschakeld, het New PULO

was op sterven na dood en het BRN was zich gaan toespitsen op non-gewelddadige

islamistische bewustwording onder de lokale gemeenschappen. Enkel het BRN-C bleef in

feite levend, al is die sinds 1998 compleet covert gaan beginnen werken, waardoor het

niet duidelijk is hoe intact de groep in realiteit nog is.

Totaal onverwacht vonden er op 24 december 2001, op 5 verschillende plaatsen over de

3 provincies zeer goed gecoördineerde aanvallen plaats op politieposten. Hoewel het

aantal slachtoffers in deze aanslagen niet ongezien was – 6 doden – was het opmerkelijk

dat deze aanslagen plaatsvonden met goed gecommuniceerde precisie, die afstak tegen

het sporadische geweld van de vorige decennia (i.e. meestal kidnappings voor losgeld of

Page 16: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

16

gerichte afrekeningen). Bijzonder was ook de duidelijke doelstelling om de wapens,

gestockeerd in de politieposten, te stelen. Het aantal insurgent-gerelateerde

gewelddadige incidenten steeg de volgende jaren explosief; van ongeveer 50 gevallen in

2001, naar ongeveer 75 in 2002, vervolgens circa 119 in 2003, tot een dikke 1000 in

2004. Het religieus geïnspireerd insurgentgeweld was, zeker vanaf 2004, definitief terug

van weggeweest (ICG, 2005).

Hoe dan ook staat vast dat door de opkomst van deze religieuze verzetsgroepen sinds de

jaren 80 en 90 de religieuze transformatie van het conflict een feit was. De tegenstander

was steeds minder de Thai en steeds meer de Boeddhist. Ook buiten de verzetsgroepen

werd het conflict nu onherroepelijk gezien als een conflict tussen Boeddhisten en

moslims en niet meer als een conflict tussen Malay en Thai.

De opbouw van het moderne conflict

De Thaksin-periode 2001-2006

Het probleem met Thaksin’s benadering van het conflict was vooral de hardhandige

militaire aanpak als reactie op het geweld in 2001, zonder aandacht voor de

onderliggende oorzaken van het verzet. Thaksin deed ook zeer weinig beroep op externe

consultatie, inclusief van militaire raadgevers ter plekke. Dit droeg onder meer bij aan

de stijgende spanning tussen Thaksin en het Royal Thai Army (RTA). Vóór 2004 heeft de

Thaise regering eigenlijk nooit een veelomvattende strategie uitgeschreven die de

behandeling en opvolging van het geweld in het Zuiden moest omkaderen. Hiervoor

werden de incidenten en gevallen van geweld steeds afgedaan als een zaak van ‘law and

order’ (Chalk, 2008, p17) (Askew, 2010a, p132). Het geweld werd volgens Thaksin

uitgevoerd door criminelen en dus was het politieapparaat het best geschikt voor de

behandeling ervan. Mede hierdoor werd er door zijn administratie steeds vertrouwd op

de Royal Thai Police (RTP) boven het RTA. Met een verleden als politieofficier had de

premier namelijk snel de neiging om elke instabiliteit, inclusief complexe

sociaalpolitieke problemen zoals het Zuidelijke conflict, te bekijken als een zaak van

misdaad en criminaliteit (ICG, 2005, p33).

Page 17: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

17

Toen Thaksin in mei 2002 de nochtans zeer effectieve SBPAC en de National

Reconciliation Commission (NRC) uitschakelde, verwijderde hij twee van de weinige

instellingen die op een constructieve manier aan vrede bouwde en via overleg en

communicatie de grondoorzaken van de opstand blootlegde en trachtte op te lossen

(Askew, 2010a, p132). Het SBPAC was volgens de premier immers een ineffectieve en

overbodige verspilling van geld. Daarnaast geloofde hij dat de functionarissen binnen de

organisatie loyaal waren aan de Democraten in plaats van aan hem en de regering (ICG,

2005, p33). Hiermee verwijderde hij de enige directe link tussen de lokale bevolking en

Bangkok (Croissant, 2007, p9). In dezelfde maand werd het Civilian-Police-Military

Command (CPM-43) ontbonden. Dit was een uiterst effectief middel om het evenwicht te

bewaren over het veiligheidscommando tussen de RTP en het RTA (ICG, 2007a, p16). De

sluiting van het CPM-43 betekende dus een grondige shift in de leiding over de

veiligheidsoperaties ter plekke. Op deze manier werd de macht in de handen van het

RTP geduwd, t.n.v. het RTA (ICG, 2005, p34-35). Dit was belangrijk omdat er een grote

rivaliteit heerst tussen beiden die in haar essentie herleid kan worden tot de controle

over illegale zakenopportuniteiten (Croissant, 2007, p9). Thaksin hoopte op deze manier

zijn macht te consolideren door zijn aanhangers – voornamelijk te vinden bij de politie –

in controle te laten over het Zuidelijke veiligheidsmandaat.

Deze strategie gebruikte hij wel vaker, zelfs wanneer de gekozen functionarissen geen

sterke bevoegde competentie hadden om de functie uit te voeren. De 3 provincies

werden op die manier een handige dumping-alternatief voor getransferde corrupte

politieofficieren die elders uit hun functie gezet waren. Dit zette vooral kwaad bloed bij

de hogere rangen van het RTA. Bijgevolg was dit ook steeds vaker op het terrein te

merken. Het leger en de politie waren al vaker in de clinch met elkaar in de Zuidelijke

provincies en bleven nu op deze manier quasi-volledig onafhankelijk van elkaar werken

(ICG, 2007a, p1). Zo doodde een politiepatrouille in 2004 een tiental verzetsstrijders van

wie ze wisten dat ze informanten waren voor het RTA, wat hun positie ondermijnde.

Opvallend was hoe de RTP op geen enkele manier geïnteresseerd was in een

genuanceerd veiligheidsbeleid. Bovendien was de politie vooral bezig met de ‘war on

drugs’, wat een ultieme legitimering aanbood voor de harde optredens, zonder

verantwoordelijkheid naar boven af te leggen voor de (vaak extrajudiciële)

buitensporige daden en disproportioneel geweld. De economische opportuniteiten die

gepaard gaan met de controle over de veiligheid in de regio zijn hierbij ongetwijfeld een

Page 18: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

18

belangrijke factor. Politiecommissarissen waren vaak notoir corrupte figuren die nooit

lang in functie bleven (ICG, 2005, p35). De ontbindingen van het SBPAC en het CPM-43

waren geen oorzaken voor de heropflakkering van het geweld vanaf 2004 op zich, maar

ze hebben wel geleid tot de absolute onmogelijkheid van de regering om het geweld te

beheren.

De redenen achter de heropflakkering van het geweld vanaf 2004

Tussen 4 en 5 januari 2004 stapelde er zich een veelvoud op van gewelddadige

incidenten zoals men nog nooit eerder had gezien in de regio. In de provincie Narathiwat

alleen al vond er een gecoördineerde aanval plaats op een politiewapendepot, door

ongeveer 100 gemaskerde strijders – met 4 doden en 400 gestolen wapens als gevolg.

Op dezelfde dag werden er brandstichtingen gemeld in 20 verschillende scholen

doorheen de provincie en verschillende onontplofte bommen werden langs bruggen en

doorgangswegen aangetroffen (ICG, 2005, p17). Net zoals in 2001 valt vooral de

ongeziene coördinatie van de operaties op. Nu werd duidelijk dat er wel degelijk

Het SBPAC werd in 1981 opgericht ter onderdrukking van de ‘communistische

dreiging’ in de regio. Al gauw werd duidelijk dat het goed geschikt bleek voor de

behandeling van het separatistisch geweld (ICG, 2007a, p13). Het formuleerde op

basis van communicatie met de lokale samenlevingen onderbouwde voorstellen voor

politiek, sociaaleconomisch en militair beleid. T.e.m. haar ontbinding in 2002 stond

het orgaan onder directe verantwoording bij het Ministry of Interior (MOI) (ICG,

2007a, p13). Zo vormde het een goede brug tussen het bestuur in Bangkok en de

lokale Malay moslimbevolking, niet in het minste door de bereidheid om te luisteren

naar de grieven die al decennia opgekropt waren. Bovendien was het grootste deel

van het personeelsbestand zelf Malay moslim; het overige deel kreeg een

taalopleiding (ICG, 2005, p34). Het was gebruikelijk dat na gegronde klachten

incompetente of corrupte ambtenaren op lokaal niveau getransferd werden (ICG,

2007a, 14). Op deze manier kon de overheid op een geloofwaardige manier het

vertrouwen van de lokale bevolking winnen – het was immers de eerste keer dat er

geluisterd werd. Daarnaast was het een effectieve manier van informatieverzameling

over de verzetscellen. Bewoners konden immers op een anonieme manier tips geven

over vermoedelijke verzetsstrijders.

Page 19: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

19

zorgvuldig geplande communicatie voorafging tussen de verschillende verzetsstrijders.

Hoewel er vooral gekeken werd naar BRN-C als verantwoordelijke organisatie, bleek het

niet evident om dit te bewijzen. Het zou overigens nooit volledig duidelijk worden wie re

precies achter deze aanvallen zat.

Ondanks de relatief beperkte grootte van de aanvallen waren de repercussies

aanzienlijk. Ze hadden namelijk een grote druk gezet op de stelling van Thaksin die het

geweld slechts afdeed als louter crimineel gerelateerd (Askew, 2010a, p125). Als gevolg

hierop werd de staat van beleg afgeroepen in de 3 provincies. Het RTA werd aangesteld

om de veiligheidssituatie over te nemen van het RTP en 3000 extra troepen werden

Zuidwaarts gestuurd (ICG, 2005, p17). Op deze manier werd het veiligheidsmonopolie in

effect teruggegeven aan het RTA. Thaksin maakte het de legertop echter zo moeilijk

mogelijk door een systeem te installeren dat snellere rotatie aan de leiding en een

verandering van de interne legerstructuur faciliteerde. Zo trachtte hij geallieerde

functionarissen een leiding positie te geven, maar dat mislukte (ICG, 2007a, p1-2). Bij de

machtsrotatie in 2005 werd Thaksin de pas afgesneden door het RTA, die er hun eigen

kandidaat wisten te plaatsen. In praktijk maakte de staat van beleg het mogelijk voor de

RTA om huiszoekingen en langdurige arrestaties te maken op basis van louter

verdenking. Deze maatregel leidde zo in feite tot een sterkere groei van het verzet en op

die manier kon de gewelddadige cyclus worden bestendigd vanaf 2004.

Er zijn verschillende verklaringen waarom nu precies in 2004 het verzet zo gewelddadig

werd. Een grote misvatting is dat deze veroorzaakt werd door de heersende armoede en

onderontwikkeling in de regio (ICG, 2005, p33). De 3 Zuidelijke provincies zijn wel

degelijk bij de armste der Thaise provincies (Croissant, 2007, p7). Binnen deze

provincies zijn de Malay moslims bovendien nog een stuk slechter af dan de

Boeddhistische of etnisch Chinese bewoners. Armoede en relatieve deprivatie voedden

de basisgrieven van de lokale bevolking, waarop het conflict kan ontstaan, maar op zich

zijn geen aanleidingen tot geweld. De grieven van de bevolking zijn inherent politiek in

hun basis (Croissant, 2007, p8). Sociaaleconomische programma’s – waarvoor men na

de Thaksin-administratie veel fondsen heeft vrijgemaakt – zullen zo op zich geen

structurele oplossing bieden zolang er niet wordt tegemoet gekomen aan de politieke

basiseisen van de lokale bevolking. De daling van het geweld in de jaren 80 was tenslotte

het gevolg van de installatie van een politiek orgaan – SBPAC – dat een effectieve

Page 20: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

20

ventilatieklep vormde voor de politieke grieven van de lokale bevolking én op basis

daarvan politieke beleidsvoorstellen doorschoof naar Bangkok.

Een belangrijke conditie die leidde tot een klimaat waarin geweld kon bloeien werd

gecreëerd door de ontbindingen van de belangrijke overlegorganen (voornamelijk

SBPAC) door Thaksin. Dit gecombineerd met de steeds talrijkere en grovere

mensenrechtenschendingen van de autoriteiten op de lokale bevolking leidde tot een

totaal verlies van alle vertrouwen in de staat en de wet. De angst voor de autoriteiten

door de arbitraire arrestaties en politiebrutaliteit is in de aanloop naar 2004 versterkt

geweest door de onwil van Bangkok om te werken aan de judiciële rechtvaardigheid van

de familie van slachtoffers van het geweld. Het is in deze context dat de frustraties van

armoede en relatieve deprivatie en het agressieve gedrag van de staat allemaal

cumuleerden en zo een basis voor het verzet vormden (Croissant, 2007, p8). Dit proces

voedde de historische grieven van een onafhankelijk ethno-nationaal Patani die reeds

een eeuw aanwezig zijn in de regio, wat heeft geleid tot een grotere steun voor de

extremistische verzetsgroepen die lokaal actief zijn (ICG, 2005, p32). Het is op die

manier dat er in 2004 een milieu gecreëerd werd waarin het geweld kon exploderen.

Waarom Thaksin de veiligheidssituatie compleet ondermijnde

Daarnaast zijn er nog enkele factoren die ervoor gezorgd hebben dat de Thaksin-

administratie de veiligheidssituatie in het Zuiden heeft ondermijnd. Ten eerste was de

informatieverzameling en –behandeling ondermaats (Askew, 2010a, p131) (Liow, 2006,

p104). Dit was vooral te wijten aan de slechte samenwerking en sterke competitie

tussen de verschillende veiligheidsapparaten (Croissant, 2007, p9). Het RTP en het RTA

deden niet aan informatiepooling en liepen elkaar vaak in de weg met jurisdictionele

conflicten (Liow, 2006, p105). Dat werd pijnlijk duidelijk wanneer het RTA tegen de wil

van het tot dan toe dominante RTP het veiligheidsmandaat overnam (Chalk, 2008, p18).

Bovendien ontbraken er degelijke mechanismes die beschikten over betrouwbare

contacten op het terrein. Als die al bestonden, dan waren alle bruggen tot bruikbare

informatie zorgvuldig opgeblazen door het dominante gedrag van het RTP in de periode

2002-2004. De beschikbare informatie werd vervolgens ook niet op een correcte manier

behandeld. De ontbinding van het SBPAC in 2002 – dat in feite een uiterst geschikt

Page 21: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

21

apparaat was om belangrijke informatie te verzamelen uit de lokale bevolking – was

hier een duidelijk voorbeeld van. Daarnaast was er ook nog de linguïstische barrière; de

grote meerderheid van officieren in beide veiligheidsapparaten komt zelf niet uit de

Zuidelijke Provincies en sprak bijgevolg geen (of gebrekkig) Patani Malay.

Ten tweede werd de aanpak van de harde hand niet aangevuld met een genuanceerde

politiek die de grieven van de lokale bevolking moest behandelen. Op deze manier zag

de bevolking enkel de harde kant van de Thaise staat (Askew, 2010, p134). Ook hier is

de opschorting van het SBPAC een goed voorbeeld van. De enige manier voor de

bevolking om zichzelf uit te laten – zonder gevolgen – over hun grieven, werd hen zo

ontnomen. Dit verstevigde het negatieve gevoel ten opzichte van alles wat geassocieerd

kon worden met Bangkok. De harde hand kweekte op die manier een harde tegenstand.

Er werd in deze jaren immers niets ondernomen om de armoede, onderontwikkeling en

vervreemding van de rest van het land tegen te gaan. Gemeenschapsversterkende acties

zoals de steun voor de lokale economie, cultuur of onderwijs werden ronduit

genegeerd. Zolang de harde lijn niet vergezeld wordt van een zachtere constructieve

lange termijn-aanpak kon er op geen manier vooruitgang geboekt worden in het conflict.

Ten derde leed het veiligheidsapparaat een enorm legitimiteitsverlies bij de lokale

bevolking door ontelbare uitspattingen van extrajudicieel geweld. Dit zou nog

opgevangen kunnen worden door een adequate vervolging van de betreffende

verantwoordelijken, maar hier is men zonder uitzondering in gefaald. Doorheen de hele

Thaksin-administratie is er geen enkele officier veroordeeld voor extrajudiciële

geweldpleging. Nochtans is dit een wijdverspreid fenomeen in de Zuidelijke provincies,

in die mate dat de schrik voor het RTA bij de lokale bevolking groter was dan de steun

voor de verzetsstrijders (Chalk, 2008, p19). Twee incidenten – namelijk de Tak Bai

protesten en het voorval bij de Krue Se moskee, beiden in 2004 – zijn tekenende

voorbeelden van zulk gedrag onder de Thaise autoriteiten. Hieraan verbonden is de

ongekende ongevoeligheid waarmee Thaksin op elke situatie reageerde (Croissant,

2007, p11). Dit populistische, kleinerende gedrag – zoals zijn eerste reactie op de

dramatische afhandeling van de Tak Bai protesten – kon dan misschien tot veel steun

leiden in de rest van het land, in het Zuiden maakte het de woedde t.o.v. de regering

enkel groter.

Page 22: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

22

Op de nacht van 27 op 28 april 2004 verzamelden er zich enkele tientallen mannen in de

Krue Se moskee in Patani. In de vroege ochtend daarop verlieten een achttal mannen de

moskee en vielen daarop de dichtstbijzijnde politiepost aan, waarbij na een fel vuurgevecht

in totaal 4 doden vielen. De resterende strijders trokken zich terug in de moskee. Niet veel

later werd de plek omsingeld door een uitgerukte eenheid van het RTP. Deze werd van

binnenuit beschoten en trok zich daarop terug. Hierop arriveerde er versterking van RTA.

Pogingen om de strijders zich te doen overgeven faalden. Door de luidspreker van de

moskee werd herhaalt dat ze zouden vechten tot de dood. Hierop werd een grote aanval

uitgevoerd met granaten, traangas en machinegeweren. Verdere bemiddelingspogingen

mislukten en een duizendtal nieuwsgierigen hadden zich ondertussen rond de scene

verzameld. Tegen 2 uur ’s middags waren alle 31 strijders binnenin omgekomen.

Hoewel het incident aan de Krue Se moskee het grootste was, was het niet het enige

gewelddadige moment van die dag. Gelijkaardige raids op politieposten werden uitgevoerd

doorheen de drie provincies op dezelfde manier. Telkens trokken de strijders zich terug in

de lokale moskee en verschansten ze zich tegen de autoriteiten. Bovendien was de actie niet

toevallig op 28 april uitgevoerd, dat is namelijk een historische datum waarop op

verschillende jaren telkens rebellieën tegen de staat plaatsvonden. De 400-jaar oude

moskee van Krue Se had trouwens een grote symbolische en culturele waarde. Deze

kenmerken tonen aan dat de actie wel degelijk gepland was (Liow, 2006, p99). In totaal

vielen er die dag 105 doden aan de kant van de verzetsstrijders en 5 aan de kant van de

autoriteiten. Dit was met voorsprong de dodelijkste dag in decennia in het Zuiden van

Thailand (ICG, 2005, p22-24).

Dit incident toonde aan in welke mate we te maken hebben met een nieuwe generatie

strijders – een generatie die zonder veel moeite bereid was te sterven, ook al wisten ze goed

genoeg dat ze niet veel tegen het RTA konden inbrengen. Dit gedrag benadrukte hoe sterk

de religieuze symboliek een rol is gaan spelen in het verzet in Zuid Thailand. Er was hier

een sterke jihadistische toon aanwezig, wat waarschijnlijk impliceert dat het BRN-C hier

niet achter zat, gezien die steeds de nadruk legde op ethnonationalistische claims (ICG,

2005, p25). Daarnaast toonde het incident eveneens aan in welke mate de Thaise

autoriteiten bereid waren om buitenproportioneel geweld te gebruiken (Liow, 2006, p98).

Dit optreden heeft een diep litteken geslagen op de lokale Malay moslimbevolking en

bijgevolg heeft het veel verzetsstrijders aangezet tot repercussies later.

Page 23: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

23

In de ochtend van 25 oktober 2004 verzamelde er zich een kleine groep voor de

lokale politiepost in Tak Bai, Narathiwat. Ze protesteerden tegen de aanhouding van 6

village defense volunteers, die gearresteerd waren omdat ze wapens hadden

doorgegeven aan verzetsstrijders – al dan niet onder druk. Na enkele uren was de

menigte gegroeid tot een 1500-tal man, velen van wie toevallige voorbijgangers die

nieuwsgierig waren. Mensen uit de omgeving trokken immers naar de het dorp voor

feestelijkheden rond de ramadan in diezelfde week. Achteraf bleek dat het protest wel

degelijk gepland was. Verschillende bronnen wisten te melden dat er wel degelijk

opgeroepen was om de politiepost te bezetten, maar vele mensen die betrokken waren

wisten initieel niet wat er aan de hand was. Al snel leidde dit tot een massaprotest, met

veel verwarring en chaos. Het RTA arriveerde snel en volgens getuigen verhinderden

de militairen zelfs de doorgang zodat niemand weg geraakte. Tegen 3u in de namiddag

werden het waterkanon en traangasgranaten erbij gehaald. In de chaos die daarop

volgde stierven 7 mensen aan schotwonden. Hierop werd de menigte bevolen op de

grond te gaan liggen, waarop de politie de handen achter de rug van alle mannen en

jongens vastbond. Ongeveer een 1300-tal gearresteerden werden meegenomen voor

verhoor in Patani, 150 kilometer verderop. Hiervoor zette de politie ze op 28

verschillende middelgrote vrachtwagens, wat neerkomt op een gemiddelde van 47

personen per truck. Voor rit is het in normale omstandigheden ongeveer 80 minuten

rijden. In dit geval duurde de rit door de tumult ongeveer 5 uur. Het was bovendien

niet duidelijk waarom men verkoos om helemaal tot Patani te rijden en men niet in

Narathiwat (waar er genoeg leger- en politiekazernes ter beschikking waren) bleef om

de ondervragingen uit te voeren. Vele demonstranten kregen moeilijkheden met

ademen. Wanneer men luidop sprak of wilde opstaan kreeg men een slag met de

geweerkolven van de officier aan boord. Om 2 uur in de ochtend de volgende dag

waren alle vrachtwagens in Patani aangekomen. 78 demonstranten bleken gestorven

te zijn aan verstikking, honderden anderen waren zwaargewond (voornamelijk

gebroken armen en benen). Op 29 zwaargewonden na werd iedereen vastgehouden

voor ondervraging. Pas op 30 en 31 oktober werden de meesten vrijgelaten. 58

anderen werden belast met verboden wapenbezit, ongehoorzaamheid aan de

veiligheidsautoriteiten, het beschadigen van publiek goed en illegale groepsvorming

ter demonstratie – uiteindelijk werden zij ook vrijgelaten op 12 november.

Page 24: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

24

Tenslotte was er geen strategisch kader die de RTP en de RTA moest begeleiden en

ervoor zorgde dat hun acties op een constructieve manier bijdroegen aan de stabilisatie

van de veiligheidssituatie in het Zuiden. De autoriteiten bleven in feite gewoon blind

voor de veranderende aard van het verzet, dat sinds 2001 duidelijk werd. De visie dat de

tegenstand louter een groep rebellen was die niet verschilde in essentie van de

opstanden in het verleden bleef dominant in het veiligheidsbeleid doorheen de Thaksin-

jaren. ‘De overwinning’ betekende het behalen van een daling in het geweld en een

terugkeer naar het status-quo voor 2001 (Chalk, 2008, p19). De sociaaleconomische

grondoorzaken – waar het conflict in de eerste plaats op gebaseerd is – werden haast

expres genegeerd.

Wanneer Generaal Sonthi Boonyaratglin in 2005 de leiding overnam van de RTA-

operatie werd er voor het eerst openlijk kritiek geuit op Thaksin’s behandeling van de

Thaksin’s eerste reactie was extreem ongepast. Hij beweerde dat de dood van de 78

demonstranten hun eigen schuld was omdat “de lichamen van de moslims nu

eenmaal zwak waren door het vasten tijdens de ramadan”. De lokale Generaal van het

RTA voegde hieraan toe dat de meesten onder hen gedrogeerd waren. “We hebben de

fluwelen hand gebruikt. Moesten we de ijzeren vuist gebruikt hebben waren ze

allemaal dood geweest” (ICG, 2005, p30). Zulke uitspraken lokten veel reactie uit in

nationale en internationale media. Thaksin ‘corrigeerde’ zichzelf drie dagen later in

een staatsmededeling, waarin hij wist mee te delen dat enkele lagere officieren schuld

troffen omdat ze foute orders hadden gegeven. Toen de verontwaardiging aanbleef

werden in maart 2005 de hoger gerangschikte leidinggevende officieren uit hun

functie gezet. De familie van de nabestaanden kregen elk 10000 Baht (ongeveer

€230) schadevergoeding. Geen enkele agent of militair is veroordeeld, ondanks een

grootschalig onderzoek. Doorheen de weken onmiddellijk na de feiten vonden er tal

van wraakacties plaats op Boeddhistische inwoners in het Zuiden, met duidelijke

referenties naar het Tak Bai inicident. Waarschijnlijk maakten sommige

verzetsstrijders van de gelegenheid gebruik om een grootschalige communale

geweldspiraal op gang te proberen krijgen. Dit mislukte echter, maar de littekens

voor de gemeenschap in Narathiwat waren diep. Dit voorval toonde nogmaals de

onwil van de Thaise politiek om werk te maken van de beloofde reconciliatiepolitiek.

Page 25: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

25

veiligheidssituatie in het Zuiden vanuit een officiële bron. Gedurende het hele jaar was

er zware spanning tussen Thaksin en Sonthi. De premier verwierp namelijk elk voorstel

tot dialoog van tafel en steunde een harde militaire aanpak, terwijl de generaal het

belang van militaire actie in combinatie met een dialoog benadrukte. Deze kwestie brak

de hele regering in twee kampen (Croissant, 2007, p11). De mislukte vredesgesprekken

in 2005 mislukte, voornamelijk omdat de gesprekspartners van de kant van de

militanten geen legitimiteit bij de lokale bevolking bezaten. Hierdoor duidde Thaksin

nog meer op de onmogelijkheid tot dialoog.

De politieke crisis in Bangkok en haar repercussies

Thailand is in de laatste 15 jaar bijna onophoudelijk geplaagd door een interne politieke

crisis. Men kan in zijn eenvoud stellen dat er vooral een breuklijn is tussen het

traditionele en royalistische Thailand enerzijds en het nieuwe, liberale Thailand

anderzijds. Thaksin Shinawatra speelt hierin een centrale rol met zijn conservatieve

Thai Rak Thai Partij (TRT). Thaksin was een ex-politieofficier en mediatycoon die

politicus werd en van 2001 tot 2006 het land regeerde als premier. Hij speelde vooral in

op de groeiende verschillen tussen de armere plattelandsbevolking en de rijkere

stadsbevolking. Daarbij ging hij vooral zeer populistisch te werk, met zijn goedkope

gezondheidszorg voor de armen als voornaamste wapen. Critici van Thaksin beklaagden

vooral zijn autoritaire leidersstijl, zijn populistische uitspraken en zijn kapitalistische

economische ingrepen waardoor de lijn tussen publiek en privé steeds vager werd.

Thaksin werd verweten van geklungel in de Zuidelijke provincies omdat zijn harde

aanpak enkel tot meer geweld had geleid sinds zijn premierschap. De stedelijke elite,

gesteund door het koningshuis was verenigd in een anti-Thaksin coalitie, de People’s

Alliance for Democracy (PAD), oftewel gewoon de ‘Democratische Partij’.

Het toneel van deze strijd vond vooral plaats in Bangkok zelf, met als hoogtepunt de

geweldloze militaire coup. Na de parlementsverkiezingen van april 2006 – die officieel

gewonnen werden door de TRT– verwikkelde de politieke crisis zich in sneltempo.

Hierop vormden er zich hevige protesten in de hoofdstad, die enkele maanden

Page 26: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

26

aanhielden. Het is in deze situatie dat de coup zich kon voltrekken in September 2006.

Thaksin werd afgezet en verbannen. De TRT werd verboden en ontbonden. Een militaire

interim-regering onder Surayud Chulanont nam zijn plaats als premier in.

Het conflict in de Zuidelijke provincies is hevig geïnstrumentaliseerd door de

verschillende betrokken partijen op verschillende manieren. Desondanks de prominente

status van het conflict als een van de belangrijkste problemen van de Thaise

binnenlandse politiek, werd het steeds meer naar de achtergrond gedreven door de

dramatiek in de hoofdstad. De strijd om politiek overleven van Thaksin (en andere

partijen) zorgde voor een algemene desinteresse in constructieve conflictresolutie in het

Zuiden. Deze algemene verwaarlozing, die leidde tot een versterkte positie van het RTA

in de regio, leidde tot een versnelling van de transformatie van het conflict in een zuiver

religieus gedefinieerde strijd.

Post coup: veelbelovend

Na de staatsgreep die Thaksin van de macht wierp, brak er een lange periode van

onzekerheid en hoop aan in Thailand. Velen hoopten hierdoor op een omkeer in de

benadering van de Zuidelijke provincies. Dit bracht enkele interessante mogelijkheden

voor de interim-premier Surayud. Hij maakte zeer snel duidelijk dat zijn aanpak van het

conflict grondig zou veranderen ten opzichte van Thaksin’s benadering (Askew, 2008,

p192). Reeds één uur na zijn benoeming erkende hij de problematiek van het conflict als

geworteld in “historische onrechtvaardigheid”. Dit was een veelbelovende primeur, een

‘historische erkenning’ van een Thaise premier die zich wou distantiëren van de

Thaksin-administratie. De nieuwe basis voor het conflictmanagement in het Zuiden –

Order 206 – werd nu (in theorie toch) gebaseerd op vreedzame

conflictresolutiemaatregelen en de restoratie van rechtvaardigheid (Askew, 2010b,

p1117-18). Hierbij werden de eerder afgeschafte overlegorganen SBPAC en NRC

heropgestart (Order 207). Deze moesten instaan voor de ‘hearts and minds’ campagne

en hierdoor moesten ze een aanspreekpunt worden voor de grieven van de Malay

moslimbevolking (Askew, 2008, p191).

Het veiligheidsmandaat in de Zuidelijke provincies werd geconsolideerd in de handen

van het RTA, door middel van de oprichting van het Internal Security Operations

Page 27: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

27

Command (ISOC), geleid door Sonthi. Het heropgerichte Civilian-Police-Military

Command (CPM) moest dan weer zorgen voor de coördinatie tussen de verschillende

veiligheidsinstellingen in het Zuiden. Tenslotte werden er twee zeer symbolische

reconciliatiepogingen ondernomen door Surayud. Op 2 november 2006 bood hij in

Patani zijn excuses aan voor de misbruiken en de onrechtvaardigheden die de bewoners

van het Zuiden moesten ondergaan bij de vorige regeringen (Askew, 2010a, p137). Dit

was een historische toespraak die vooral zeer veel verwachtingen schiep bij de lokale

bevolking. Een week later kondigde de premier het einde aan van de blacklisting-

praktijk bij het bestrijden van de verzetsstrijders. Dit gebruik was uiterst controversieel

geworden onder Thaksin’s beleid omdat het op een partijdige manier misbruikt kon

worden. Personen op een zwarte lijst konden op alle tijden ondervraagt of vastgehouden

worden. Het einde van deze praktijk was dus ook een zeer belangrijke tegemoetkoming

van de Surayud-administratie. Daarnaast liet Surayud ook de mogelijkheid om op

termijn vastgehouden verdachten vrij te laten.

Al deze maatregelen op korte termijn beloofden een zeer grote impact te hebben op de

manier waarop het Zuiden vanuit Bangkok bestuurd werd. Niet in het minste vergrootte

dit de hoop van de Zuidelijke bevolking op vooruitgang in het slopende conflict. Na de

zeer snelle reconciliatietoespraken en beloftevolle maatregelen van de eerste maanden

werd er door de Surayud-administratie echter verder geen lovenswaardige vooruitgang

meer geboekt (Jitpiromrsi & McCargo, 2008, p406) (Askew, 2008, p190). Er werden

geen serieuze pogingen ondernomen om de grondoorzaken van het verzet aan te

pakken. Al snel bleek bij de herinstallatie van de SBPAC dat deze – in tegenstelling tot

haar vorige werking – onder directe verantwoording kwam te staan van het ISOC, wat

natuurlijk vragen doet rijzen over de bewegingsvrijheid van dit cruciale overlegorgaan

(Askew, 2010b, p1118-19) (Askew, 2008, p197). Een kerntaak van de organisatie is

immers de vervolging van corrupte of incompetente militairen. De hoop voor de Malay

bevolking bij het einde van 2006 moest dus al snel plaats maken voor desillusie (Askew,

2008, p190). Bangkok kon deze reconciliatielijn niet langer dan 3 maanden doorzetten.

Dit komt omwille van verschillende redenen, waarvan de belangrijkste ongetwijfeld het

tekort aan politieke draagvlak voor de zaak is. Het politieke klimaat in Bangkok was in

2006 en 2007 zeker niet van die aard dat de interim-regering zich onpopulaire

maatregelen kon veroorloven. Het Thaise publiek is echter zeer conservatief en bekijkt

het Zuidelijke conflict nog steeds als een probleem van terroristen en misdadigers die

Page 28: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

28

hardhandig aangepakt dienen te worden. De uitgesproken veroordelende mening van de

nog steeds invloedrijke Koningin hielp hier zeker niet bij (Joll, 2010, p262). Het gebrek

aan politieke wil en steun vanuit de rest van Bangkok weerhield Surayud er dus van om

grondige maatregelen te nemen die tegemoet kwamen aan de grieven van de

moslimbevolking in het Zuiden omdat hij hiervoor kon afgerekend worden, wat enorm

kwalijke gevolgen zou hebben met dit politiek instabiele klimaat.

Na verloop van tijd werd ook duidelijk dat de reconciliatiebeloftes van Surayud een

nationalistische backlash als reactie hadden ontketend. Het slopende geweld werd in de

eerste 12 maanden niet ingetoomd, wat voor de meerderheid van de Thai een duidelijk

teken was dat een uitgestrekte hand naar de Malay moslims niet hielp. Interne breuken

in de interim-regering dreigden een nieuwe politieke crisis aan te steken. De economie

kreeg doorheen 2006 rake klappen en daarbij moest de regering zich voorbereiden op

de verkiezingen van 2007. Premier Surayud en Generaal Sonthi bleken elkaar ook steeds

minder te vertrouwen (ICG, 2007a, p4). Al deze factoren leidden ertoe dat Bangkok de

lijn van reconciliatie niet verder heeft gevolgd. Als gevolg hiervan was de reeds

sceptische bevolking in het Zuiden nog meer gedesillusioneerd dan voorheen (Askew,

2008, p190).

Onder de Thaise bevolking was zich ondertussen al een nationalistische backlash aan

het voltrekken omdat vele Thai vonden dat de Malay moslims het geweld tegen

Boeddhisten aanhielden ondanks de ‘uitgestoken hand’ van Bangkok (Askew, 2008,

p192-93). Toen in januari 2007 de 24-jarige Boeddhistische leerkracht Juling

Pangamoon in Narathiwat overleed aan haar verwondingen die ze opliep nadat ze in

elkaar was geslagen door extremisten, was voor vele Thai de emmer overgelopen (The

Nation, 2007, 9 Januari) (Thammasathien, 2010). Deze moord werd een zeer

symbolische zaak in Thailand, niet in het minste omdat Koningin Sirikit zich op de zaak

stortte. Nog nooit had een moord in het Zuiden zo veel media-aandacht gekregen. Veel

populaire media ging kort door de bocht en maakte allerlei conclusies die de

‘terroristische moslims’ schuldig achtten (Thammasathien, 2010). Dit hevig

gemediatiseerde incident droeg bij aan de algemene stemming onder de meerderheid

van het Thaise bevolking om een hardere militaire lijn aan te nemen tegen de

verzetsstrijders in het Zuiden.

Page 29: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

29

Na de verkiezingen van December 2007

Het aanhoudende geweld doorheen 2007 verhoogde de verkiezingsdruk aanzienlijk.

Duidelijk was echter dat er na de verkiezingen geen ruimte zou zijn voor een gematigde

politiek met uitgestrekte hand, ongeacht de uitkomst van de verkiezingen. De algemene

verkiezingen van 23 december 2007 werden echter met overtuiging gewonnen door de

People’s Power Party (PPP), geleid door de conservatieve Samak Sundarajev. De PPP

was gevormd nadat de TRT van Thaksin ontbonden werd. Thaksin steunde het PPP zeer

openlijk vanuit het Verenigd Koninkrijk, waar hij zijn zelfopgelegde verbanning uitzat.

Het feit dat de eerstvolgende verkiezingen na de staatsgreep gewonnen werden door de

politieke groep die juist werd afgezet van de macht in de eerste plaats, beloofde niet veel

goed voor de stabiliteit van het politieke klimaat. Bovendien bestendigden de

verkiezingen van 2007 de kloof tussen de 3 Zuidelijke provincies en de rest van

Thailand. De PPP verloor een dramatisch groot aandeel van haar zetels in deze

kiesdistricten – niet verwonderlijk gezien Thaksin’s maatregelen in het Zuiden doorheen

zijn regeerperiode. Dit versterkte de positie van de Democraten in de regio, hoewel die

hun positie dus sterk verzwakt zagen in de rest van het land (Croissant, 2007, p13). Dit

gaf een grotere politieke invulling van de breuklijn tussen Bangkok en de 3 Zuidelijkste

provincies. Bovenal was dit geen goed voorteken voor verbetering voor de

veiligheidssituatie. De PPP had immers geen boodschap aan het ‘Democratisch-

gekleurde’ Zuiden; er bestond namelijk geen echte basis van politieke steun voor een

genuanceerdere, zachtere aanpak van de situatie t.o.v. het behouden van de harde hand.

Premier Samak had alle moeite om een stabiele regering te vormen en had bovendien al

snel af te rekenen met interne versplinteringen binnen het PPP (Prasirtsuk, 2009, p175-

76). Om in deze onzekerheid een politieke houvast te bekomen spande hij zijn banden

aan met de leiding van het RTA. Deze bood zo ook letterlijk fysieke veiligheid en

bescherming tegen een eventuele tweede staatsgreep (Abuza, 2011, p104). Dit

betekende echter dat er in ruil toegevingen gedaan moesten worden aan het leger.

Samak gaf hierop het RTA (vertegenwoordigd in het ISOC) een vrijgeleide over de

veiligheidssituatie in de 3 Zuidelijke provincies. Het leger stond in Thaksin-tijden ook

erg kritisch tegenover de persoonlijke ‘bemoeienis’ van Thaksin in de Zuidelijke

veiligheidssituatie en eiste nu meer zelfstandigheid in de regio. Dit was ook een

strategische zet, omdat de bevolking in Thailand helemaal niet sympathetisch was met

Page 30: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

30

de grieven van de Malay moslims in het Zuiden. Door de aanhoudende gewelddadige

situatie sinds het begin van het millennium en de crisis in Bangkok was de aandacht

voor de problematiek in het Zuiden sterk verminderd (Prasirtsuk, 2009). Er was geen

enkele politieke ruimte om constructief te werken aan de sociaaleconomische

grondoorzaken van het verzet. Het RTA zijn gang laten gaan – met alle gevolgen van dien

– was dan ook de logische zet voor PM Samak, die in deze tijden de goede relaties met

het leger moest behouden. Het laat ook zien dat de regering in Bangkok de opstand in

het Zuiden slechts als een ‘veiligheidszaak’ zag, die opgelost kan worden met een louter

‘veiligheidsgerichte’ oplossing.

Hoewel Surayud dus een goede eerste stap had ondernomen door de (her)installatie van

het ISOC, de SBPAC en de CPM, bleef de situatie precair omdat uiteindelijk alle organen

nog onder directe militaire controle stonden (Askew, 2008, p197). Er werd een

aanzienlijke verhoging van het budget voorzien, waarmee in de eerste plaats meer

militairen in dienst genomen werden (ICG, 2008, p6). Generaal Anupong werd aan het

hoofd van het ISOC geplaatst en die startte meteen een 4-jarenplan dat er op gericht was

de vermindering van aanslagen te realiseren door hardere militaire actie in de eerste

plaats en de heropbouw en gemeenschapsversterking in de tweede plaats. De ISOC-

takken, verdeeld tussen de 3 verschillende provincies, moesten vanaf nu concurreren

met elkaar om de beste jaarcijfers voor te leggen (ICG, 2008, p6). Hierbij werd de

militaire aanwezigheid op het terrein stevig gereorganiseerd. Critici beweren dat deze

herverdeling vooral de bedoeling had de economische belangen in de provincies beter te

kunnen beheren (ICG, 2008, p6).

De maatregelen hadden wel degelijk hun effect. Er viel sinds begin 2008 een duidelijke

daling in het aantal gewelddadige aanslagen op te merken. Het CPM merkte op dat er ten

opzichte van de cijfers van 2007 de helft minder slachtoffers gevallen waren ten gevolge

van low- en middle-profile aanslagen. Hoewel dus het aantal aanslagen verminderde op

zich, bleek het aantal high-profile aanlagen te stijgen vanaf 2008. Op 15 maart 2008

bijvoorbeeld ontplofte twee 15 kilogram wegende autobommen. Eén daarvan voor de

ingang van een hotel in Patani dat regelmatig gebruikt werd als locatie voor

vredesonderhandelingen, waarbij 2 doden en 13 zwaargewonden vielen (ICG, 2008, p7).

Daarnaast waren er op dezelfde dag ook enkele kleinschaligere bomaanslagen op

verschillende plaatsen doorheen de provincies Patani en Yala (ICG, 2008, p7). Zulke

Page 31: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

31

zware bommen – hoewel de schade in principe niet uitzonderlijk groot was – eisen wel

zorgvuldige planning, zeker wanneer er verschillende anderen ook dienen te exploderen

rond hetzelfde tijdstip. Op 21 juni 2008 vielen militanten een vertrekkende trein aan in

Narathiwat, waarbij 4 treinbedienden omkwamen (ICG, 2008, p8). Op 21 augustus 2008

explodeerde er opnieuw een gelijkaardige bom in Patani, ditmaal met slechts 1 dode

(ICG, 2008, p8). Hoewel deze gevallen duiden op een beter organisatie van de miltanten,

bleef grootschalig verlies van levens over een lange periode uit.

De politieke crisis van 2008 en de gevolgen voor het conflict

In de laatste 6 maanden van 2008 kende Thailand 3 verschillende eerste ministers. Dit

kwam vooral door de politiek turbulente landschap dat volledig versnipperd was na

reeds 2 jaar crisis. Interne tegenstellingen in het heersende PPP verdeelden het

regeringsgezinde kamp. Ongezien grote en vaak bloedige protesten zetten deze nog

meer onder druk. Samak werd door het hooggerechtshof uit zijn functie geheven omdat

hij vervolgd werd voor financiële fraude. De daaropvolgende stemming in het

parlement voor de opvolging werd gewonnen door Somchai Wongsawat, eveneens een

lid van de PPP en schoonbroer van Thaksin Shinawatra. Somchai had in zijn zeer korte

regeringsperiode geen expliciete uitspraken gemaakt over de opvolging van de

behandeling van de problematiek in het Zuiden. Hij besloot dat het in zulke turbulente

politieke tijden beter was de situatie af te wachten in plaats van onnodig het risico te

lopen op imagoschade bij het Thaise publiek door tegemoetkomende uitspraken te

maken aan het Malay moslimverzet. Het geweld was trouwens in de loop van 2008

relatief gedaald. Deze incidenten verdwenen echter snel naar de achtergrond door de

snel opeenvolgende politieke gebeurtenissen in de hoofdstad. Echter, in zijn 3e maand

als premier werden 3 partijen – waaronder het PPP – ontbonden door het

Hooggerechtshof wegens verkiezingsfraude tijdens de algemene verkiezingen van

december 2007. Hierop werd Somchai voor 5 jaar verbannen van het politieke toneel.

De coalitiepartijen van het PPP waren hierop gewezen om een nieuwe regeringspartner

te vinden. Deze gebeurtenissen plaveidden de weg naar de macht voor de

Democratische partij, op dat moment de grootste legale partij van Thailand. De

Democraten maakten een nieuwe alliantie en leverden na een parlementaire stemming

op 15 december 2008 met Abhisit Vejjajiva de nieuwe premier. Hoewel deze t.e.m. het

Page 32: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

32

einde van zijn mandaat in 2011 nog af te rekenen had met hevige Thaksin-gezinde

protesten, brak er voor het eerst sinds 2001 een periode aan waarin de Democraten

voor een relatief lange tijd aan de macht konden blijven.

De politieke tumult zorgde er in de eerste plaats voor dat het RTA via het ISOC praktisch

helemaal haar grip op de situatie in het Zuiden kon versterken. De relatieve daling van

geweld sinds 2008 gaf de nieuwe Democratische premier Abhisit geen aanleiding om

werk te maken van het veiligheidsbeleid in het Zuiden. Hij beloofde echter wel bij

aanvang van zijn ambt werk te maken van de problematiek, maar opnieuw werden deze

beloftes niet volledig ingelost. Op deze manier kon hij het RTA – dat liever zonder

inmenging van Bangkok in controle blijft over de veiligheidssituatie in de 3 Zuidelijke

provincies – aan zijn zijde houden. Problematisch echter is dat het RTA, d.m.v. het ISOC

nog steeds de draconische noodwetten in werking hield. Hoewel het aantal aanslagen en

het aantal slachtoffers stagneerde sinds 2008 (ten opzichte van de periode 2004-2007),

bleef er wel degelijk nog geweld sluimeren in het Zuiden (Askew, 2010b, p1107). Vooral

leerkrachten, ambtenaren, militairen en moslims zelf vormden het doelwit in deze

periode. Het militaire personeel van het ISOC – op dat moment met 30.000 militairen

gestationeerd – spendeerde het grootste deel van haar tijd bijgevolg aan het escorteren

van leerkrachten en Boeddhistische monniken. Daarnaast gaat er een groot aandeel van

het werk van het ISOC naar sociaaleconomische ontwikkelingsprogramma’s, wat onder

de initiële beloftes viel van Abhisit (ICG, 2010, p3).

De combinatie van het stagnerende geweldcijfer en de groeiende fondsen voor

sociaaleconomische programma’s die gericht waren op de grieven van de lokale

bevolking wekte de indruk dat de nieuwe aanpak van Abhisit een succes was. Critici

wisten echter dit echter te counteren door te wijzen op het feit dat hoewel het

geweldcijfer op zich relatief stagneert t.o.v. vorige regeerperiodes, het nog wel degelijk

een aanzienlijke hoeveelheid gewelddadige incidenten per maand betreft, wat nog

steeds een enorme impact heeft op het dagelijkse leven van de lokale bevolking. Het

geweld sluimert dus nog wel degelijk tot op vandaag. Het is ook steeds moeilijker

geworden om te onderscheiden welke gewelddadige acties zijn uitgevoerd door de

autoriteiten en welke door de verzetscellen als propaganda (ICG, 2008, p14).

De realiteit is trouwens vaak moeilijk af te leiden uit de cijfers. Afhankelijk van de bron

ervan kan men tot behoorlijk verschillende conclusies komen. Marc Askew (2010b,

Page 33: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

33

pp1129) vergeleek de verschillende tellingen van gewelddadige incidenten tussen 2008

en 2009. Hierin vond hij een grote discrepantie tussen de statistieken van de politie, het

ISOC, het MOI en monitoringplatform Deep South Watch. Dit is vooral opmerkelijk

omdat 3 van deze bronnen in feite officiële autoriteiten zijn. Bovendien is een deel van

de gewelddadige incidenten te wijten aan criminele bendeoorlogen en soortgelijke

conflicten die los staan van het verzetsgeweld (Askew, 2010a, p122). Hoewel we kunnen

aannemen dat doorheen de periode van 2008 t.e.m. 2010 wel degelijk een gestage daling

van het aantal gewelddadige incidenten heeft plaatsgevonden, mogen we dus niet

vergeten dat het nog steeds over een aanzienlijk aantal gaat. Het geweld sluimert dus

nog wel degelijk. Daarnaast moest de doeltreffendheid van de nieuw vrijgekomen

fondsen voor allerlei sociaaleconomische programma’s onder de Abhisit-administratie

nog op lange termijn bekeken worden. De overmoedige aanname dat de ingrepen van de

Democratische administratie voor een voelbaar effect hebben gezorgd op het terrein

valt dus zeker in twijfel te trekken.

Doorheen de regeerperiode van premier Abhisit is het budget voor veiligheid verhoogd,

zonder dat er werk is gemaakt van de in verantwoordelijkheidsstelling voor eerder

gepleegde mensenrechtenschendingen door de veiligheidsautoriteiten. Er werd in de

praktijk zeer weinig werk gemaakt van de beloofde rechtvaardigheid voor slachtoffers

van de lokale bevolking. Dit werd nog eens pijnlijk duidelijk toen in juni 2009 13

biddende moslims neergeschoten werden in de al-Furqan moskee in Narathiwat. De

beloofde justitiële transparantie werd hier behoorlijk op de proef gelegd. Hoewel de

autoriteiten na een korte tijd wisten te achterhalen wie de dader was – een voormalige

Boeddhistische officier van het RTA – werd de lokale bevolking voor maanden in het

ongewisse gelaten. In de plaats van een eerlijk proces werden de bewoners en

nabestaanden van de slachtoffers overladen met compensatiegeld van verschillende

overheidsinstellingen. Bovendien doorheen deze periode steeds stelselmatig verlengd

geweest (Askew, 2010b, p1126-28). Dit draagt bij aan het nog steeds dominante

onveiligheidsgevoel van de Malay moslimbevolking in deze provincies. Marc Askew

verwoordde deze toestand als een “nor war nor peace” situatie (2010, p1109).

Bovenal heerst er in de politieke rangen van Bangkok een grote onzekerheid over hoe

men het ‘Zuidelijke probleem’ moet aanpakken. Er zijn stemmen voor grotere lokale

autonomie in combinatie met het opheffen van de huidige noodwetten; maar bovenal

Page 34: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

34

lijkt het meeste aandacht te gaan naar een strategie die het huidige veiligheidsregime

behoud, gekoppeld aan verschillende ontwikkelings- en reconcialiatiemaatregelen

(Askew, 2010b, p1109). Althans, zo ging de theorie. Het aanhouden van het geweld is in

zijn eenvoud het gevolg van een oneindige reeks (soms goed bedoelde) slechte

beleidsmaatregelen (Manmuang et al., 2013, p13). Men probeerde dus om de heart and

minds van de lokale bevolking voor zich te winnen – in praktijk enkel door grotere

financiering voor sociaaleconomische programma’s, want concrete politieke

maatregelen en rechtvaardigheidsingrepen zoals eerlijke en transparante justitie bleven

uit. Daarop bleef er een kern van verzetsstrijders actief die onder geen voorwaarde leek

te stoppen om sporadische aanslagen te plegen.

Recente ontwikkelingen: stagnerend geweld onder Abhisit en Yingluck

Abhisit nam in december 2010 alvast een stap in de goede richting door het SBPAC los te

wrikken van de controle onder het ISOC en het een eigen budget te geven (ICG, 2012, p8-

9). Ook het NSC kreeg een opwaardering door het de controle over haar eigen beleid te

geven. Hierdoor is het NSC de laatste jaren een belangrijke speler geworden voor de

vorming van het veiligheids- en ontwikkelingsbeleid in het Zuiden (ICG, 2012, p9). De

vraag blijft echter in welke mate structureel rekening gehouden wordt met hun

voorstellen door de beleidsvormers in Bangkok. In 2012 echter, aanvaardde men een

nieuw 3-jarig beleidsplan van het NSC – “The National Security policy for the Southern

Border Provinces” (ICG, 2012, p10-14). Het belangrijkste hierbij was dat dit een redelijk

uniek en hoopgevend gebaar was naar het Zuiden toe. Er is in het beleidsplan een

duidelijke erkenning van de politieke grondaard van de problematiek. De

uitvoerbaarheid bleek echter een moeilijkere stap te zijn. Vooral het RTA wil het

monopolie over het veiligheidsmandaat niet kwijt. Tot en met vandaag zijn de ‘tijdelijke’

noodwetten telkens verlengd geweest. Deze wetten hebben duidelijk gefaald in een van

de belangrijkste thema’s: het brengen van gerechtigheid door de veroordeling van

geweldenaars – zowel aan de kant van het RTA als aan de kant van de insurgents.

Bovendien blijven Malay moslims zélf sterk ondervertegenwoordigd in de

veiligheidsapparaten.

Page 35: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

35

Eén van Yingluck Shinawatra’s breekpunten rond het ‘Zuidelijke probleem’ na haar

aantreden als nieuwe premier is een grotere focus op geldelijke compensatie voor de

slachtoffers van het conflict (ICG, 2012, p17). Echter, dit is geen structurele verbetering

van de reconciliatiemaatregelen die nochtans beloofd waren. Een compensatie is in feite

een makkelijkere oplossing in plaats van de schuldige te vinden en te veroordelen.

Bovendien is het niet altijd uit te maken wie gerekend kan worden tot slachtoffer of

nabestaanden van slachtoffers. Daarnaast is er nog geen werk gemaakt van een groot

struikelblok voor elke verdere oplossing in het probleem, namelijk de machtsstrijd over

het veiligheidsmandaat. Yingluck trachtte dit in augustus 2012 te behandelen met de

installatie van het Operations Centre, dat coördinatie tussen het ISOC, RTA, SBPAC en de

RTP moest aanbieden (ICG, 2012, p17). In praktijk bleek deze stap niet echt effectief te

zijn.

Om een doorbraak te forceren duidde Yingluck in 2012 Maleisische premier Najib aan

als broker voor vernieuwde vredesgesprekken. Leider van het NSC, Generaal

Pattanatabut, vertegenwoordigd hierin de Thaise staat. De gesprekken begonnen in

februari 2013, maar hebben echter nog niet veel opgeleverd gezien de legitimiteit van de

mediator en de deelnemende partijen (BRN-C) betwist wordt (Corben, 2013, 30

Oktober). Het is de eerste keer dat de Thaise staat zelfs wil onderhandelen met een

verzetsbeweging. Echter, de exclusie van andere groepen zoals PULO – dat overduidelijk

niet dominant is, maar toch nog steeds een kleine invloed heeft op enkele cellen – zorgt

voor meer geweld, gezien zij opperen voor meer aanslagen als zij niet worden betrokken

in de gesprekken. Het aanhouden van het geweld doet echter ook inzien dat het BRN-C

over niet genoeg legitimiteit bij de strijders beschikt om de rebellie te

vertegenwoordigen (Askew, 2010a, p129). Toch hoopt men dat het BRN-C de fracties

kan verenigen. De zuiderburen willen tenslotte ook niet te betrokken lijken bij de

onderhandelingen. Het wil in de ogen van de Malay in Thailand niet overkomen als een

verrader door in zee te gaan met de Thaise staat. Bovendien is Maleisië niet echt

gebrand om een oplossing te vinden in de situatie, het wil eerder een spillover van het

geweld vermijden. Tenslotte wordt het premierschap van Yingluck Shinawatra – jongere

zus van Thaksin en lid van het TRT – erg betwist doorheen het land, zoals de

aanhoudende protesten die vanaf november 2013 begonnen aantonen. Deze zoveelste

politieke impasse in Bangkok belooft niet veel goeds voor de behandeling van het

probleem in het Zuiden.

Page 36: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

36

Semantische discussie

Naast de aanpak blijft de benaming van het ‘conflict in het Zuiden’ eveneens een

probleem voor Bangkok. Hoewel er dus duidelijke religieuze en ideologische

factoren aanwezig zijn als rode draad door het recente geweld, is de regering zeer

voorzichtig om het conflict te benoemen als een religieuze conflict. Een opname door

Bangkok van dit conflict in het Global War On Terror (GWOT)-discours heeft enkele

praktische voordelen – zoals het legitimeren naar de Westerse buitenwereld toe van

een harde militaire aanpak – maar tegelijk kan dit ook de aandacht trekken van

buitenlandse moslimextremisten die dit conflict kunnen instrumentaliseren in de

zogenaamde ‘globale jihad’. Het blijft voor Bangkok dus een voorzichtige

semantische evenwichtsoefening om het conflict als dusdanig religieus te labelen.

Thaksin benoemde het conflict steeds als een louter criminele zaak. Er zijn op zich

wel enkele aanwijzingen dat de strijd tussen lokale machtscentra over drugsroutes

en zwarte handel tot een bepaalde mate betrokken zijn geraakt met het Malay

moslimverzet (Askew, 2010a, p121 & p132). Een aanzienlijk deel van de

geweldenaars profiteren van het huidige conflictklimaat om persoonlijke belangen

na te streven. In zulke situaties – vergelijkbaar met het clan-geweld in Mindanao op

de Filippijnen – is het niet altijd even gemakkelijk te zien welke gevallen van geweld

te maken hebben met politieke of sociaaleconomische motieven van de Malay

moslims in de regio of met persoonlijke rivaliteiten tussen lokale machtscentra

(Croissant, 2005, p26). Men mag er echter niet van uitgaan dat dit conflict volledig

gekaapt is door lokale, persoonlijke belangen van quasi-criminele bendes – hoewel

dit zeer waarschijnlijk voorkomt in de huidige situatie van langdurige wetteloosheid

(Askew, 2010a, p122) (Abuza, 2011, p102). Maar het conflict is volgens deze

redenering niets meer dan een treffen tussen lokale criminelen die strijden over

winstgevende zwarte marktactiviteiten en drugsroutes, daarbij gebruikmakend van

het ‘moslims-versus-Boeddhisten -discours’ om hun activiteiten te maskeren. Men

moet dus voorzichtig zijn om dit conflict vanuit dit standpunt te benaderen, want dit

ondermijnt de grondoorzaken van het conflict; en daarbij veralgemeniseert het alle

gewelddadige incidenten wanneer de juiste motieven niet meteen duidelijk zijn

(Askew, 2010b, p1112). Tenslotte zijn er tot op vandaag geen officiële links

blootgelegd tussen gearresteerde verzetsstrijders en drugkartels.

Page 37: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

37

De gevolgen van de Thaise benadering van het conflict voor de conflictdefinie ring

Centrale Rol van Educatie in de Transformatie van het conflict

De verschillende onderwijsinstituties in het Thaise Zuiden vandaag zijn zeer divers. Het

schoolsysteem heeft altijd al een centrale rol gespeeld in de culturele grieven van de

Malay moslims. Scholen hebben ook een cruciale functie in de rekrutering en

radicalisering van de rebellenbeweging. Hoewel het dus aannemelijk een van de

belangrijkste katalysatoren is in de aggravatie en transformatie van het conflict in de

laatste decennia, is educatie nooit van primair belang geweest voor de Thaise staat als

onderdeel van conflictmanagement. Dit wil niet zeggen dat Bangkok doorheen de

decennia geen aandacht heeft gegeven aan de vorm van educatie in de Zuidelijke

provincies. Educatie werd immers gezien als een primair onderdeel in de

assimilatiepolitiek sinds de inlijving van de regio . Schoolplicht aan staatsscholen – waar

met duidelijke Boeddhistische ondertoon en uitsluitend in het Thai werd onderwezen –

Tenslotte is Bangkok ook niet happig op de benoeming van het conflict in

internationale media als ‘insurgency’ (los vertaald als ‘opstand’) (Askew, 2010a,

p119). Dit kan namelijk snel semantisch gekoppeld worden aan de internationale

legale term ‘armed conflict’ (gewapend conflict). Dit kan namelijk een uitnodiging

worden voor buitenlandse conflictmonitoring op basis van humanitaire redenen,

wat op zijn beurt kan leiden tot verdere gewelddadige exploitatie van verzetscellen

(Askew, 2010b, p1117). Bangkok houdt het liever op het eufemisme ‘disturbance’ of

‘turbulence’, wat de politieke aard van het verzet bagatelliseert (Askew, 2010a,

p120). Al deze gedragspatronen tonen in een bepaalde mate het traditioneel

paranoïde gedrag aan van de Thaise staat die als de dood is voor haar soevereiniteit

over het grondgebied geschaad te zien. Veelal is dit semantisch steekspel een manier

om de uitdaging van de legitimiteit van de Thaise staat door de Malay moslims in de

Zuidelijke provincies te ontkennen.

Page 38: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

38

moesten de Thaise waarden en cultuur in de lokale jeugd planten, opdat men op lange

termijn kon werken aan de homogenisering van de Zuidelijke bevolking. Doorheen de

laatste eeuw zijn er steeds striktere inhoudelijke normen doorgevoerd voor het

curriculum van de traditionele, islamitische scholen. Deze maatregelen leidde tot grote

lokale afkeer van de Thaise staat en dit zorgde op zijn beurt tot de opkomst van

nationalistische verzetsgroepen, zoals BRN. Om deze redenen zien de Malay moslims

staatsscholen vaak als vehikel van de Thaise culturele dominantie. In zijn eenvoud

worden staatsscholen door de Malay moslims gezien als een instrument van de regering

voor de indoctrinatie van het ‘Thai’-zijn, terwijl de islamitische scholen door Bangkok

gezien worden als een broedplaats voor Malay nationalisme en extremisme (ICG, 2009,

p2).

Geweld in het onderwijs

Staatseducatie is dus doorheen de geschiedenis van het conflict altijd een target geweest

van het georganiseerd verzet. Aanslagen in meer dan 20 verschillende staatsscholen in

Narathiwat op 4 januari 2004 luidden de toenmalige periode van verhoogd geweld in.

Vooral leerkrachten en kaderleden van de staatsscholen zijn het slachtoffer van zulk

geweld (ICG, 2009, p5). In de meeste gevallen worden Boeddhistische leerkrachten

geviseerd, maar steeds meer worden ook moslimleraren het slachtoffer omdat ze

beschouwd worden als deelnemers aan de Thaise assimilatiestrategie. Zo werd

bijvoorbeeld op 23 januari 2013 in een school in Narathiwat een moslimleerkracht

geëxecuteerd door gemaskerde mannen voor de ogen van zijn studenten (Bangkok Post,

2013, 24 Januari). Naast direct geweld hebben leerkrachten ook regelmatig te maken

met levensbedreigingen en pesterijen. Aanslagen tegen leerkrachten halen dan ook vaak

de Thaise media en dragen dan zo bij tot een uiterst negatieve beeldvorming van de

rebellen bij het Thaise publiek.

Beschermingsmaatregelen voor schoolpersoneel van de overheid zijn meestal niet

effectief. De veiligheid van leerkrachten verhogen door scholen te voorzien van soldaten

of wapens leidt meestal tot het omgekeerde effect omdat ze zo een aantrekkelijker

target worden (ICG, 2007b, p19). Waar leerkrachten weigerden verder te werken onder

de druk van bedreigingen en geweld heeft het ISOC vaak de taak overgenomen, wat het

Page 39: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

39

wantrouwen bij de bevolking enkel vergroot. De meest effectieve bescherming lijkt

alvast een goede band tussen de leerkrachten en de lokale gemeenschap. Maar dit

verhinderde bijvoorbeeld niet dat Juling Pangamoon, een zwangere kleuterjuf, in 2006

in Narathiwat in elkaar geslagen werd voor de ogen van dorpsbewoners (The Nation,

2007, 9 Januari). Dit duidt echter ook op de schrik die de bewoners hebben voor de

verzetsstrijders. Een efficiënte beschermingsstrategie lijkt dus onmogelijk zolang het

bredere veiligheidsprobleem, met de grieven van de lokale bevolking daaraan gelinkt,

niet wordt geadresseerd.

Malay identiteit en PSTI’s

Sinds het bestaan van staatsscholen en het verplichte gebruik van Thai daarbinnen is er

protest geweest. In juli 2005 werd er op vraag van het NRC een maatregel ingevoerd in

de Zuidelijke provincies die het gebruik van Malay in sommige gevallen moest toelaten –

maar is grotendeels mislukt (ICG, 2007b, p20). De regering had namelijk ruimte gelaten

voor de implementering van het standaard Malay – vergelijkbaar met het Maleisisch,

wat verschilt van het lokale Patani dialect. Bovendien zijn er amper lokale leerkrachten

of militairen die het standaard Malay spreken.

Vanaf 1961 werden ook traditionele, islamitische privéscholen, waar slechts lokaal

Patani Malay gesproken wordt (‘ponoh’, die gesticht werden als reactie op de

staatsscholen) gedwongen tot de aanname van het nationale, seculaire curriculum.

Wanneer zij dit niet deden riskeerden ze hun vergunning te verliezen (ICG, 2009, p3).

Het idee hierachter was dat deze scholen de oorzaak waren van het falen van de

assimilatie van de jeugd. Sindsdien zijn deze scholen vaak in een grijze legale sfeer

gebleven. De meesten werden in de loop van de jaren 70 omgevormd tot ‘officiële’

islamitische privéscholen, wat op veel protest van de lokale bevolking stuitte, want dit

hield in dat voor het eerst ‘ongelovige’ leerkrachten – die bovendien meestal enkel Thai

spraken – toegelaten moesten worden in hun traditionele islamitische scholen (ICG,

2009, p3).

In 1982 werd dit bestendigd door de Private Schools Act van kracht ter modernisatie en

subsidiëring van deze religieuze scholen (op voorwaarde dat ze een bepaalde tijd per

dag seculiere onderwerpen onderwezen), waardoor ze officieel ‘Private Schools

Page 40: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

40

Teaching Islam’ (PSTI’s) werden (ICG, 2007a, p20). De verplichte seculiere leerstof werd

sindsdien gecombineerd met een islamitische scholing. Steeds meer is men de toegang

gaan vergroten tot overheidssubsidies voor deze scholen als gebaar naar de

moslimbevolking. Daarbij komt in sommige gevallen nog bijkomende sponsoring vanuit

islamitische instituten uit het Midden Oosten. Zeker na de liberaliseringsmechanismes

ten gevolge van de Thaise beurscrash in 1997 – wanneer Bangkok in een acute staat van

geldnood zat en gedwongen was privatiseringen door te voeren – zagen vele

ondernemers een opportuniteit te investeren in PSTI’s (Maxcy et al., 2010).

Deze tendens had 2 belangrijke effecten met betrekking tot de transformatie van het

conflict. Ten eerste zorgde de toegenomen investeringen en populariteit van de PSTI’s

voor een verdere segregatie van Boeddhistische en islamitische studenten (ICG, 2009,

p5). De Boeddhistische minderheid werd hierdoor verder geïsoleerd van de

moslimmeerderheid. Verschillende concours van de soorten scholen faciliteerden dus de

etnische breuklijn op sociaaleconomisch terrein omdat de leerkwaliteit in staatsscholen

beter afgestemd was op de arbeidsmarkt. Religieus onderwijs wordt als essentieel

gezien ter instandhouding van de moslim Malay identiteit, terwijl seculier onderwijs de

kwalificaties voor een degelijke job biedt. Hierdoor werd er een situatie gecreëerd

waarin de lokale minderheid Boeddhistische jongeren structureel meer kans op

werkgelegenheid genieten dan de meerderheid moslimjongeren.

Op lange termijn werkt deze ongelijkheid de elitevorming in de hand, wat de veiligheid

in de staatsscholen enkel meer ondermijnt wegens hun bestendigde negatieve perceptie

door de insurgents. Tenslotte zorgt een groter aantal werkloze moslimjongeren voor

meer kans op radicalisering, gezien loonarbeid vaak geen optie is na het middelbare

onderwijs. Kansen op hogere studies zijn ook miniem gezien de lagere

onderwijskwaliteit. Dit zorgt ervoor dat meer en meer studenten hogere islamitische

studies gaan volgen in buitenlandse universiteiten waar men studiebeurzen kan voor

krijgen, meestal in de Golfstaten of Indonesië. Eens teruggekeerd – al dan niet in

bepaalde mate beïnvloed door wahhabistische of salafistische ideeën - stijgt de kans op

radicalisering wanneer men nog steeds geconfronteerd wordt met een lage kans op

loonarbeid. Een groot deel van de teruggekeerde studenten gaat hierop aan de slag als

onderbetaalde leerkracht in een PSTI of ponoh. De kans op instrumentalisering door

moslimrebellen is hier wel degelijk bestaande. Door middel van subsidiëring van PSTI’s

Page 41: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

41

heeft de Thaise regering dus onrechtstreeks bijgedragen tot de verdere

sociaaleconomische tegenstellingen in het Zuiden.

Ten tweede had deze tendens het gevolg dat het studentenbestand van PSTI’s over de

laatste 3 decennia haast exponentieel groeide, ten nadele van de staatsscholen. In 2007

schatte de ICG dat 70 tot 80 percent van de middelbare school leerlingen in de 3

Zuidelijkste provincies les volgen aan een PSTI. Bepaalde scholen hebben meer dan

1000 studenten. Dat islamitische ouders voor de scholing van hun kinderen een

voorkeur hebben voor PSTI’s boven seculiere staatsscholen – die in feite nog veel

impliciete verwijzingen maken naar Boeddhistische cultuur – kan verklaard worden

door 4 redenen (ICG, 2007a, p21). Ten eerste oordeelt men dat een solide religieuze

opleiding beter verkrijgbaar is voor hun kinderen aan een PSTI. Ten tweede zijn deze

scholen daarbij goedkoper. Ten derde bieden dezen vaak transport voor hun studenten

aan; en tenslotte heerst de perceptie dat men de slechte invloed van seculiere, moderne

en Boeddhistische cultuur op hun jeugd hierdoor minimaliseert. Om deze redenen,

gecombineerd met een cocktail van overheidssubsidies en winstgerichte private

investeringen, floreerden PSTI’s in de laatste 3 decennia.

Educatie en de band met de conflicttransformatie

Door het officiële verbod op traditionele islamitische scholing en de verplichte aanname

van het nationale curriculum in PSTI’s met Boeddhistische ondertoon, die als vreemd

beschouwd worden door de moslim Malay cultuur – men moet bijvoorbeeld nog steeds

respect betogen aan de koninklijke familie door te knielen en de handpalmen tegen

elkaar te houden ter hoogte van het voorhoofd – is het aannemelijk dat deze

maatregelen de religieuze transformatie van het conflict gefaciliteerd hebben. Door

religie in het onderwijs als centraal onderdeel van de assimilatiepolitiek te maken, heeft

men ruimte gelaten voor het maken van de connectie tussen lokale grieven tegen de

centrale staat en de eigen religieuze identiteit. Daarboven wordt de confrontatie op deze

manier reeds duidelijk op vroege leeftijd (namelijk vanaf het lager onderwijs) en

onvermijdelijk (door de schoolplicht). Het vrijmaken van subsidies voor PSTI’s, die het

nationale curriculum combineren met islamitisch onderwijs, heeft men het aandeel

studenten dat in contact komt met islamitisch onderwijs aanzienlijk vergroot. Men heeft

Page 42: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

42

met andere woorden meer jongeren in contact laten komen met de tegenstellingen van

het nationale en het lokale religieuze concours. Hoewel in vroege stadia van het conflict

onderwijs niet meteen een dominant gecontesteerd onderwerp was, is dat helemaal

veranderd vanaf de jaren 70 en in versnelling geraakt na de jaren 90 door het succes van

de PSTI’s. De vorm van onderwijs is een arena van conflict geworden tussen de Thais-

Boeddhistische en Malay moslim identiteit. De subsidiëring en privatisering van PSTI’s

heeft anders dan wat men initieel verwachtte – legalisering en ondersteuning van

islamitisch onderwijs werd namelijk gezien als een verzoenend gebaar – geleid tot de

creatie van een grotere mogelijkheid op religieus conflict.

Zoals eerder gezegd heeft de vorming van het huidige educatieve systeem het

samenvallen van de religieuze en sociaaleconomische breuklijnen bestendigd. Omdat

moslims en Boeddhisten nu in gesegregeerde scholen zitten, neemt het contact ook af

tussen mensen van de verschillende religies. De tegenstellingen worden wel vroeg

duidelijk door persistente Boeddhistische elementen in het seculaire aandeel van het

curriculum in de PSTI’s, maar het effectieve menselijke contact verdween steeds sneller

(Joll, 2010, p260). Dit heeft mogelijke onrealistische beeldvorming van de andere

cultuur tot gevolg, wat het wij-zij denkkader bestendigd. In scholen met een concentratie

van moslimstudenten faciliteert dit sympathiserende gevoelens voor de strijd tegen de

staat, gesymboliseerd door de andere scholen – met enkel Boeddhistische studenten –

en bijgevolg zijn deze steeds meer een target van haat en geweld gericht tegen Thailand.

In scholen met een concentratie van Boeddhistische studenten vindt een gelijkaardig

proces plaats. Door de combinatie van een gebrek aan contact met moslimjongeren en

een algemeen gevoel van existentiële bedreiging in een gebied waar ze een minderheid

vormen ten midden van een ‘agressieve’ moslimmeerderheid, versterkt dit de

angstgevoelens van de jongeren van deze gemeenschap. Het schoolsysteem is dus een

zeer nadrukkelijke versterker van de religieuze tegenstellingen en zo houdt het de

cyclus vast van verdere sociale exclusie en verdeling.

PSTI’s en hun rol in het gewapend verzet

De snelle groei van de PSTI’s heeft onrechtstreeks een bijdrage geleverd tot het

gewapende verzet van de insurgents (Askew, 2010a, p127). Extremistische groepen zien

Page 43: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

43

in het groeiende studentenbestand een vruchtbare bron van potentiële gelovige

verzetsstrijders. Het grote aantal studenten en leerkrachten biedt ook een goede

dekking van deze activiteiten. Het is immers moeilijker om toezicht te houden op

studenten en leerkrachten tijdens en vooral na de lesuren. PSTI’s maken vooral gebruik

van jongere ‘ustadz’ (gelovige leerkrachten), die soms in het Midden Oosten of Indonesië

islamitisch hoger onderwijs gestudeerd hebben – en nergens anders aan de slag kunnen

op de arbeidsmarkt - en zo vaak een nadrukkelijkere notie van islam hebben dan oudere,

traditionele leerkrachten (tok guru) die onderwijzen in de ponoh’s (Joll, 2010, p259).

Ustadz zijn over het algemeen meer geneigd ideeën van gewapend verzet te omarmen –

dat afgeleid wordt uit het feit dat vele opgepakte verzetsleiders van de cellen deze

achtergrond hebben. Mede daarom beschouwt het Thaise veiligheidsapparaat de PTSI’s

als een cultivatiegrond van jonge militanten. Dat is echter geen wilde assumptie. In 2004

bijvoorbeeld vluchtte Sapae-ing Baso, een schooldirecteur van een PSTI met 6000

studenten in Yala, nadat er een arrestatiebevel voor hem was uitgevaardigd omdat hij

naar verluid een belangrijke pion van de BRN-C zou zijn (ICG, 2009, p4). Verschillende

ustadz van zijn school waren in de jaren daarvoor omgekomen bij insurgent-gerelateerd

geweld. Acht andere ustadz aan deze school werden later gearresteerd op verdenking

van banden met georganiseerd verzetsgeweld. In mei 2003 werd er in het huis van

Masae Useng, een ustadz verdacht van banden met de BRN-C, een ‘seven step plan’

gevonden. Dit opschrift wordt vaak aangehaald als de blauwprint van de strategie van

de rebellen, met als ultieme doel de onafhankelijkheid van Patani (ICG, 2009, p19)

(Askew, 2010a, p128). Verschillende scholen waar dit document naar verluid zou zijn

gevonden moesten raids van het veiligheidsapparaat verduren en sommigen sloten

hierop de deuren. Of dit ‘seven step plan’ ook effectief de algemene gevolgde politieke

strategie van het verzet inhoudt, valt zeer te betwijfelen.

Men moet wel in gedachte houden dat niet alle PSTI’s een broeinest van gewapend

verzet zijn. Zoals vermeld is de controle die schooldirecteuren kunnen uitoefenen over

hun leerkrachten- en leerlingenbestand miniem wanneer hun ledenaantal de duizend

overstijgt. In tegenstelling tot de ponoh’s, waar de tok guru en het klein aantal leerlingen

helemaal sociaal zijn ingebed in de lokale gemeenschap, is het in de PSTI’s onmogelijk

om alle personen goed te kennen of na te gaan wat er tijdens of na de les besproken

wordt. Directeuren zijn dus vaak niet op de hoogte van verdachte activiteiten in hun

school, moesten die plaatsvinden. Van deze relatieve anonimiteit wordt zeker en vast

Page 44: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

44

gebruik gemaakt om radicale ideeën te verspreiden onder nieuwe generaties studenten.

Hoe anders valt de brede basis van sterke religieuze definiëring van het conflict in het

laatste decennium te verklaren? Vooraleer het geweld vanaf 2004 losbarstte moest er

wel een ideologische basis gecreëerd worden die voldoende geworteld moest worden in

de jongerengeneratie van de moslim Malay gemeenschap. Hoewel de causale band

tussen de opkomst en werking van de PSTI’s enerzijds en de toename aan religieus

getint verzetsgeweld anderzijds zeer moeilijk aan te tonen is, kan men wel stellen dat er

op zijn minst in sommige gevallen wisselwerking moet geweest zijn. Nogmaals is het

essentieel in te zien dat niet alle PSTI’s een politieke agenda hebben en een school blijft

een verzameling van verschillende onafhankelijke actoren met hun eigen politieke

drijfveren. Dit is echter waar ISOC sinds 2004 zich te snel laat leiden door subjectieve

inschattingen. Veel PSTI’s hebben regelmatig te maken met legerraids of andere vormen

van militaire intimidatie op basis van zwakke argumenten. Dit verhoogt op zijn beurt de

kans op verdere stigmatisering van de moslimstudenten.

Het gebruik van paramilitaire groepen

Vanaf het moment dat het RTA weer het monopolie kreeg over het veiligheidsmandaat

in het Zuiden door invoering van de noodwet, werd er ook opvallend veel beroep gedaan

op paramilitaire milities (Joll, 2010, p262). Deze groepen zijn officieel geen leden van

het leger, maar voeren wel bepaalde militaire opdrachten uit. Het RTA ziet 6 belangrijke

voordelen in het gebruik van rangers i.p.v. normale soldaten (ICG, 2007b, p7-8): Ten

eerste hebben ze, wanneer ze lokaal gerekruteerd worden, een betere kennis van de

lokale cultuur en taal. Ten tweede zijn ze flexibeler en responsiever omdat ze geen

sterke commandostructuur hebben. Ze kosten bovendien aanzienlijk minder dan

reguliere soldaten. Ten vierde zijn ze meestal enthousiaster, al dan niet door hun lokale

achtergrond. Daarnaast kunnen deze rangers voor een langere tijd gestationeerd

worden i.t.t. soldaten die meestal nog voor ze het vertrouwen kunnen winnen van de

lokale bevolking al getransferd worden (ICG, 2007b, 16). Tenslotte is er een tekort aan

professionele soldaten in het Thaise leger. Een ranger is dan om al deze redenen

aanlokkelijker om in te zetten voor het RTA.

Page 45: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

45

Nu het probleem van deze rangers is echter hun gebrekkige ervaring, discipline en

aansprakelijkheid. Dat komt voornamelijk omdat ze geen sterke commandostructuur

hebben of geen degelijke militaire training krijgen alvorens ze ingezet worden. Dit heeft

als gevolg dat ze paramilities, meer dan normale militairen, hun boekje te buiten gaan.

Buitensporig gewelddadige acties van dominant machtsvertoon komen jammer genoeg

vaak voor (ICG, 2007b, p8-9). Dit zorgde voor een extreem negatief imago bij de lokale

bevolking. Paramilitaire groepen als de Chor Ror Bor (‘Village Development & Self

Defense Volunteers’) krijgen bijvoorbeeld maar een minimale training van 3 dagen,

waarna ze vooral veiligheidsagent-functies krijgen in hun eigen lokaliteit. Het grote

nadeel hiervan is dat ze juist daarom extra kwetsbaar zijn. Zeker moslimleden in de

groep worden door verzetscellen gezien als verraders en bovendien een makkelijke

bron van wapens (ICG, 2007b, p15-16). Hierdoor vormen ze vaak een target op zich.

Door de slechte militaire training verlaten ze vaak hun positie bij het minste gevaar.

Bovendien heb je een hele reeks aan verschillende soorten paramilities, waardoor ze

vaak met elkaar in conflict komen omdat het niet steeds duidelijk is wie waar jurisdictie

heeft.

Tenslotte bestaat er ook een veelvoud aan informele Boeddhistische

‘zelfbeschermingsmilities’, die gevormd worden door de lokale Boeddhistische

gemeenschappen in het Zuiden. Veelal hebben deze communes het gevoel dat de

overheid niet genoeg doet om hun veiligheid te garanderen tegen het geweld van de

verzetscellen en daarop nemen ze het heft zelf in handen (ICG, 2007b, p19). Daarop

werden in reactie ook moslims-zelfdefensiegroepen opgericht. Geen van deze milities

blinkt uit in militaire discipline. Ze hebben meestal geen officiële bevoegdheden, maar

staan wel in voor een groot deel van het geweld in de provincies (Joll, 2010, p262). In

conclusie falen de paramilitairen grandioos in het brengen van veiligheid. Integendeel,

door het verlies van wapens, slechte discipline, wazige legale status en gebrek aan

sterke leiding, brengen ze in feite meer gevaar in de instabiele regio. Door het veelvoud

van religieus gedefinieerde paramilities wordt het gevaar op grootschalig sektarisch

geweld stevig vergroot (ICG, 2007b, p21). Mensenrechtenschendingen door deze

milities voedt bovendien de propagandamolen van de verzetsgroepen. De militarisering

op basis van religieuze identiteit bestendigt zo in feite de religieuze definiëring van het

conflict.

Page 46: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

46

Externe invloeden op de transformatie en definie ring van het conflict

De Thaise media

De rapportering van de gebeurtenissen in het Zuiden door de Thaise media heeft een

grote bijdrage geleverd op de transformatie van het etnische conflict in een religieus

conflict. De geschreven pers heeft enorm veel invloed op de manier waarop de Thaise

bevolking naar het conflict kijkt. Meestal is het de enige manier waarop burgers buiten

de conflictzones aan informatie komen over de Zuidelijke problematiek. De

internationale pers heeft vaak de neiging om bij rapportering van dit conflict de rol van

de Boeddhistische elementen te onderschatten door de misconceptie dat deze religie

inherent vreedzaam is. Dit leidt tot bijgevolg tot een disproportionele focus op de rol van

‘islam’ als gewelddadige religie (Joll, 2010, p206).

Hoewel tijdens de Thaksin-periode er een groot aandeel van de media-aandacht naar het

conflict ging, verminderde dit nadrukkelijk nadien. Voor het grote publiek werd

duidelijk dat zowel de harde hand van Thaksin als de zachtere aanpak van zijn opvolger

Surayud geen resultaten opleverden. Hierdoor verminderde de interesse, waardoor de

media er steeds minder aandacht aan gaf (Thammasathien, 2010, p281). Hoewel het dus

een ongelooflijk belangrijke problematiek bleef, was het niet langer een ‘hot topic’ in de

nieuwsverslaggeving. Dit werd versterkt door de politieke crisis in Bangkok, die

aanzienlijk veel media-aandacht aantrok. Het conflict in het Zuiden was dus een

onderwerp waarover de verslaggeving compleet ‘verzadigd’ bleek, waardoor het steeds

meer naar de achtergrond verdween vanaf 2006. Door gebrek aan vooruitgang werd het

steeds moeilijker om niet in herhaling te vallen (Thammasathien, 2010, p281-282).

De Thaise pers is in haar werking ook zeer gecentraliseerd in Bangkok. Dat betekent dat

verslaggeving in het Zuiden steeds wordt uitgevoerd door journalisten uit de hoofdstad,

wat steeds een ongenuanceerd beeld geeft van het conflict. Journalisten uit de provincies

hebben veel meer moeite om op de voorpagina te geraken met hun verhaal, waardoor ze

vaak geneigd zijn om meer sensatiebeluste verhalen naar voren te brengen. De grote

kranten en nieuwsdiensten vertrouwen grotendeels op hun eigen reporters die ze ter

plekke sturen (Thammasathien, 2010, p282). Verslaggeving buiten Bangkok is dus

Page 47: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

47

enigszins kostelijk. Hoe langer een verhaal aansleept en hoe minder publieke interesse

er zich vormt, hoe meer redacteurs geneigd zijn hun journalisten terug te trekken. Ook

dit draagt bij aan de sensatiezucht. Dit wordt daarbij nog eens versterkt door de enorme

competitie die heerst in het Thaise medialandschap. Dit soort rapportering is zeker niet

bevorderlijk voor objectieve of gegronde kennisgeving van het publiek.

Nog een belangrijke factor die bijdraagt aan de degradatie van de nieuwswaarde over

het Zuidelijke probleem ligt in de aard van het conflict. De Zuidelijke provincies blijven

gevaarlijke gebieden. Journalisten blijven hier vaker liever weg omdat het onveilig is –

en de nieuwswaarde niet meteen hoog ligt. Dat zorgt ervoor dat de situatie ginds vaak

onder gerapporteerd blijft. Een nadelig gevolg hiervan is dat journalisten moeten

vertrouwen op de berichtgeving van overheids- en veiligheidspersoneel ter plaatse.

Deze geven vaak inaccurate of partijdige informatie los na gewelddadige gebeurtenissen,

al dan niet in lijn met de politiek en de belangen van het RTA. Hierdoor is de lokale

moslimbevolking de Thaise pers steeds meer gaan associëren met het Thaise leger,

waardoor ze minder en minder vertrouwd werden. Ze worden verantwoordelijk geacht

voor de misleidende informatie die in Bangkok gepubliceerd wordt. Dit zorgt op zijn

beurt dan weer voor een stroeve communicatie tussen de Thaise journalisten en de

lokale Malay moslims, wat niet optimaal is voor een correcte deontologische

verslaggeving over het conflict ter plekke. Ook zien vele militante verzetsstrijders

hierdoor Thaise journalisten als geschikt target voor aanslagen, wat dan weer het

onveiligheidsgevoel en dus de afwezigheid van verslaggevers ter plekke in de hand

werkt.

Naast bureaucratische of militaire bronnen gebruiken journalisten ook steeds vaker

lokale contactpersonen. Dit heeft verschillende lastige gevolgen (Thammasathien, 2010,

p285-286). Ten eerste zijn deze personen vaak geen opgeleide journalisten. Het valt

voor dat deze betrokken zijn bij lokale handel of politiek, waardoor de informatie die ze

naar het Noorden doorspelen beïnvloed kan zijn door andere belangen. Ten tweede

worden deze figuren vaak betaald per geleverd artikel, waardoor de kans vergroot

wordt dat ze verhalen verzinnen of feitelijke gebeurtenissen oppompen tot een

sensationeel verhaal.

De situatie in de Zuidelijke provincies zorgt er ook voor dat verslaggevers, professioneel

of niet, onder druk gezet worden door het RTA en de Boeddhistische extremisten

Page 48: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

48

enerzijds en de moslimstrijders anderzijds om hun kant van het verhaal te rapporteren.

De selectie van de verhalen of het woordengebruik daarin kan dus zwaar onderhevig

zijn van druk van beide partijen, waardoor artikels subjectief opgesteld worden. Zo

reageert het RTA vaak agressief op journalisten wanneer zij kritiek uiten op hun

militaire acties. Het gevolg is dat journalisten zichzelf censureren of enkel verslaggeven

in de lijn van de belangen van het RTA. Artikels worden zo te sterk vereenvoudigd tot

onvolledige of onware verhalen over moslimterroristen, etc. Als gevolg polariseert dit

de bevolking die dit leest enkel meer en meer langs religieuze breuklijn. Ook kan de druk

van beide partijen ervoor zorgen dat lokale verslaggevers er voor kiezen om gewoon

niets te rapporteren uit vrees voor hun veiligheid, waardoor veel incidenten geen

aandacht krijgen. Hoe dan ook is het moeilijk om in een omgeving van dergelijk

wantrouwen op een objectieve manier aan nieuwsverslaggeving te doen.

De Thaise pers draagt dus bij aan de gebrekkige kennis van de Thaise bevolking over het

conflict in het Zuiden om 3 belangrijke redenen. Ten eerste is er de neiging om nieuws te

over-dramatiseren en vereenvoudigen. Vaak komt dit neer op een versimpelde

veronderstelling dat het geweld religieus was, zonder genuanceerd contextonderzoek

(Tan-Mullins, 209, p928) (Askew, 2010a, p146-47). Ten tweede zijn de

nieuwsverzamelingsmechanisme van de grote mediabedrijven in Thailand incompetent

om op een voldoende objectieve en correcte deontologische manier aan

nieuwsverslaggeving te doen. Tenslotte heeft de Thaise pers zich toegelaten te worden

beïnvloedt door de overheid en het leger, waardoor er vooringenomen nieuws verspreid

wordt. Dit draagt bij aan de algemeen slechte kennis over het conflict van de Thaise

bevolking, waardoor deze vatbaarder wordt voor algemene en onrealistische

vereenvoudiging van de complexe situatie. Meestal komt dit neer op de voorstelling van

een strijd tussen Thaise Boeddhisten enerzijds en ‘de moslims’ anderzijds. Deze

onvolledige en subjectieve visie op het conflict komt de overheid en het leger ten goede.

De overheid kan zo de strijd blijven marginaliseren en ontloopt zo de

verantwoordelijkheid om op een constructieve manier op lange termijn te werken aan

de grondoorzaken van het conflict. Het leger kan zo haar winstgevende activiteiten, haar

onafhankelijkheid en haar dominant leiderschap in de Zuidelijke provincies

verderzetten.

Page 49: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

49

Maleisië en de globale islam

De Thaise politieke actoren hebben het Zuidelijke conflict steeds weten af te schilderen

als een louter intern conflict, een binnenlandse problematiek zonder buitenlandse

invloeden. Slechts recent is men – zeer voorzichtig – van deze veronderstelling

afgestapt. Vooral de banden tussen de verzetsstrijders en extremistische

moslimorganisaties in Indonesië of de Golfstaten worden steeds meer aangehaald als

vermoedelijk bewijs van buitenlandse inmenging (Abuza, 2007). Het feit dat de

heropflakkering van het religieus getinte geweld sinds 2001 gepaard ging met een

globale focus op de aandacht op het moslimterrorisme leek er op te wijzen dat er

misschien banden konden bestaan tussen de verzetsstrijders in het Thaise Zuiden en de

buitenlandse terroristische organisaties zoals Al-Qaida. Vele media en beleidsmakers

labelden het conflict meteen als een jihad-strijd. In welke mate er van een heilige oorlog

gesproken kan worden, bespreken we in het volgende hoofdstuk. Wel kunnen we van

hieruit vertrekken dat het verzetsconflict wel degelijk banden heeft – rechtsreeks of

onrechtstreeks – met buitenlandse actoren.

Van alle externe actoren heeft Maleisië doorheen de geschiedenis van de Zuidelijke

opstand het meeste invloed gehad op het verloop van het conflict, niet in het minste

vanwege de territoriale nabijheid. De meerderheid van de Maleisische bevolking

behoort etnisch tot de Malay cultuur (CIA, 2013, 30 Oktober). Er is hoe dan ook een

grote culturele en sociologische gebondenheid met de Malay moslims in de Thaise

provincies en de Malay achter de Maleisische grens, niet in het minste door de gedeelde

taal en religie (Tan-Mullins, 2009, p927). Bangkok beschuldigt Kuala Lumpur echter nog

steeds van het geven van concrete steun aan de rebellen. Dit is echter zeer moeilijk te

bewijzen. Bovendien is Maleisië sinds 1998 zeer actief geweest in het opsporen en

arresteren van Thaise verdachten die zich over de grens schuilhielden (Abuza, 2007).

De initiële steun van Maleisië voor de verzetsbeweging in Zuid Thailand - in de periode

na onafhankelijkheid van het Verenigd Koninkrijk in 1957 - maakte gradueel plaats voor

een beleid van niet-inmenging dat 3 decennia zou worden behouden. De gedeelde

cultuur en religie verklaren waarom Maleisië in haar beginjaren financiële en materiële

steun leverde aan het verzet. Dit had vooral de bedoeling Bangkok als regionale macht te

verzwakken (Von Feigenblatt, 2009b, p53). Echter, vanaf het eind van de jaren 60 en

doorheen de jaren 70 groeide er een potentieel gevaar van communistisch verzet

Page 50: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

50

doorheen heel Zuid Oost Azië. In dit licht werd militaire coöperatie met de Thaise staat

belangrijker dan het in stand houden van de steun aan het Malay moslims bij haar

noorderbuur (Askew, 2008). De Thaise staat was een sterke partner in het bestrijden

van leden van de Communist Party of Malaysia, waarvan er velen zich schuilhielden in

de Zuidelijke provincies van Thailand. Dit kwam omdat ze op Thais grondgebied grote

bewegingsvrijheid genoten, zolang ze zich niet richtten op Thaise doelwitten. Dit werd

toegelaten omdat Maleisië op haar beurt een ’safe haven’ aanbood aan Malay

verzetsstrijders die over de grens waren gevlucht. Legers van beide staten waren niet

toegestaan militaire doelwitten te volgen op andermans grondgebied. Thailand

gebruikte aldus de communistische dreiging als onderhandelingsmiddel om de steun

van Kuala Lumpur aan het Malay moslim verzet in Zuid Thailand te stoppen (Von

Feigenblatt, 2009b, p53).

Deze lijn van non-interventie werd doorheen t.e.m. 1998 behouden. Dit had onder meer

een grote desillusie van de Malay bevolking in Thailand als gevolg. Openlijk

veroordeelde Maleisië steeds de verzetsorganisaties in het Thaise Zuiden, maar tot 1998

heeft het land ook geen bijzondere maatregelen getroffen die de geheime steun van

bepaalde sympathiserende organisaties in Noord Maleisië tegen te gaan. Malay

moslimstrijders konden in principe vaak vluchten over de poreuze grens, waar ze

beschermd waren van de Thaise veiligheidsdiensten. Dit stemde noch de rebellen als de

Thaise staat gerust omdat beiden Maleisië verweten de andere partij onderhuids te

steunen. Toen in 1998, na een reeks aanslagen waarvoor Bangkok met de vinger naar

Kuala Lumpur wees, zette Thailand Maleisië voor een ultimatum – de twee landen

hadden elkaars economische samenwerking zeer hard nodig gezien het losbarsten van

de financiële crisis dat jaar (Chalk, 2008, p8). Resterende leden van PULO en New PULO

werden opgepakt, wat zorgde het voor de definitieve neergang van de voordien

belangrijke verzetsorganisaties (ICG, 2005, p14). Maleisische steun was dus zonder

twijfel een belangrijke factor voor de verzetsstrijders in het Thaise zuiden. Hierop moest

buitenlandse ondersteuning elders gezocht worden – nl. bij de Golfstaten en

extremistische organisaties.

Dit wil echter niet zeggen dat Maleisië altijd als één actor geünificeerd handelde. Het

land is een federatie, wat per definitie een redelijke mate van onafhankelijkheid van

haar regio’s inhoudt. De meest noordelijke Maleisische provincies, Kelantan en

Page 51: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

51

Trengganu – ooit nog deel van het sultanaat Patani – zijn sinds de vorming van het

moderne Maleisië steeds regionaal bestuurd door het Parti Islam Se-Malaysia (of: de

Pan-Malaysian Islamic Party), de grootste islamitische partij in het land. Toen de

federale overheid haar steun aan het verzet in Thailand drooglegde in de jaren 60, werd

de steun vanuit de noordelijke provincies voortgezet (Askew, 2008). Dit kan onder meer

verklaard worden door de grotere proximiteit tussen de culturen en taal van de Thaise

Malay moslims en de Malay moslims in Kelantan en Trengganu, i.t.t. de Malay cultuur en

taal in de rest van het Maleisische schiereiland (Von Feigenblatt, 2009b, p54).

Maar externe steun met religieuze bijklank komt niet alleen uit Maleisië. Het zijn vooral

Indonesische extremistische organisaties die het laatste decennium steeds meer onder

de aandacht zijn gekomen in verband met het conflict. Malay moslimrebellen zouden

trainingen krijgen in Indonesië en ervaren Indonesische strijders werden reeds

opgepakt in de Zuidelijke provincies. Bij zulke arrestaties werden er linken gelegd met

het Jemaah Islamiya (JI), de grootste terroristische groepering in Zuidoost Azië met

sterke noties van jihad, gevestigd in Indonesië (Tan-Mullins, 2009, p927). Daar wordt

wel snel van uit gegaan, al wist de Thaise politie tot het heden nog geen officieel verband

te leggen. Malay studenten uit de Zuidelijke provincies die in het buitenland –

voornamelijk de Golfstaten en Indonesië – hogere islamitische studies gaan volgen

werden dan sinds 2001 ook steeds meer in het oog gehouden door de Thaise

autoriteiten. Van de vele werkloze jongeren die Zuid Thailand kent vertrekken er veel

voor seizoensarbeid naar Maleisië, waar ze minder sociale controle kennen en

gemakkelijker gerekruteerd kunnen worden (Joll, 2010, p259). Op die manier speelt er

wel degelijk externe invloed op het Thaise conflict. Malay studenten met een beurs voor

het buitenland komen vaak met een strengere wahhabistische leer terug naar Thailand,

waar ze geconfronteerd worden met de persistente sociaaleconomische ongelijkheid en

door het gebrek aan kansen op de arbeidsmarkt vaak slechts te werk kunnen als

leerkracht in PSTI’s of ponoh’s en zo deze leer doorgeven aan nieuwe generaties. Voor

Bangkok is dit sinds 2004 een van de belangrijkste redenen geweest die de opflakkering

van het vermeende jihaddisme moet verklaren (Tan-Mullins, 2009, p927). Toch bleven

de recentste premiers Abhisit en Yingluck voorzichtig met het beschuldigen van externe

actoren als grondoorzaak van de rebellie. Het internationaliseren van het conflict heeft

immers als gevolg dat er veel aandacht naar het conflict gaat, wat Bangkok altijd al heeft

willen vermijden.

Page 52: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

52

Algemeen lijkt me dat het wegvallen van de steun van Kuala Lumpur aan de

verzetsstrijders in Patani heeft bijgedragen aan de religieuze shift van het conflict, in de

zin dat er hierdoor slechts één belangrijke vorm van externe bronnen aan steun

overbleef, namelijk islamitische organisaties met een nadruk op religie. Zo bleef na het

wegvallen van de steun van de Maleisische staat, gebaseerd op een gedeelde Malay

cultuur, enkel nog Maleisische steun over van het religieuze Pan-Malaysian Islamic Party.

Deze speelde niet echt een grote rol in de Maleisische politiek tussen de jaren 60 en 90,

maar ze had wel een uiterst conservatieve en religieuze bezieling, wat maakt dat de

weinige externe steun die uit Maleisië kwam, wel sterk onder religieuze motieven

gegeven werd. Verder werd steun er steun gezocht bij andere soorten partners, waarbij

vooral wahhabistische organisaties uit de Golfstaten of extremistische groepen uit

Indonesië een invloed hebben gespeeld. Het is moeilijk aan te tonen dat ze de strijd

rechtstreeks financieren, maar men kan niet ontkennen dat onrechtstreeks er wel te

stellen valt dat er een invloed op het Thaise conflict is geweest. Al was het maar omdat

er veel studenten uit de regio op kosten van deze organisaties een strenge islamitische

leer krijgen en die terug meenemen naar het thuisfront – of al was het maar omdat via

het uitgebreide gebruik van het internet de communicatie tussen clandestiene beweging

vergemakkelijkt is. Men kan dan stellen dat deze tendensen van de laatste 2 decennia

een effect hebben gehad op de vorming en de religieuze herdefiniëring van het verzet in

Thailand.

De historische grieven van de Malay moslim bevolking

Voor we kijken naar de redenen achter de huidige manier van werken van het verzet, is

het cruciaal te kijken op welke basis die gestoeld is. Uiteraard is er een sterke religieuze

factor aanwezig in de huidige strijd die niet onderschat mag worden, maar de opstand

tegen de Thaise staat komt voort uit veel diepere niet-religieuze grieven dan men

meestal denkt. Het geweld is niet louter een gevolg van het treffen tussen criminelen

over drugsroutes of lucratieve zwarte handel (hoewel dit zeker een rol speelt), noch is

het een strijd van extremistische moslims die zich willen afscheiden van het

Page 53: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

53

Boeddhistische Thailand. Het is niet altijd duidelijk waarvoor er gevochten wordt door

het gebrek aan officiële erkende verzetsgroepen. Voor we dus verdergaan met de

oorzaken achter de huidige vorm van het geweld, kijken we eerst naar de basisgrieven

van de bevolking in het Zuiden. Tenslotte is dit het absolute beginpunt om het conflict te

begrijpen.

Zoals eerder gezien lijken de grondoorzaken van het verzet vooral te liggen bij de lokale

sociaaleconomische marginalisatie van de regio. Politiek zijn de Malay moslims

compleet onder gerepresenteerd op alle niveaus hoger dan het lokale (Askew, 2008,

p189). Economisch gezien is de regio een van de meest achtergestelde gebieden van

Thailand (Croissant, 2007, p7). De economie hier bestaat vooral uit kleine landbouw,

rubberplantages en visvangst – niet de sterke motoren die de Thaise economie

exponentieel hebben geholpen met groeien in de laatste decennia van de 20e eeuw (Von

Feigenblatt, 2010, p55). Bangkok heeft nooit geld geïnvesteerd in de economische

toekomst van de regio, waardoor duurzame ontwikkeling nooit heeft kunnen

plaatsvinden. De 3 Zuidelijke provincies zijn op enkele decennia dus op een grote

achterstand gekomen in vergelijking met de andere provincies. De meeste goedbetaalde

vacatures worden ingevuld door Thai-sprekende inwijkelingen die vanuit elders in het

land werden aangemoedigd zich te komen vestigen in het Zuiden op belofte van een

goede job. Deze bevolkingsstrategie was immers doorheen de geschiedenis tussen

Patani en Bangkok een intrinsiek onderdeel van de assimilatiepolitiek (Tan-Mullins,

2009, p925). Jaren van deze aanvallen op de eigen culturele identiteit hebben hun tol

geëist op de lokale bevolking. Een nieuwe invulling voor de identiteitsbepaling van de

groep werd dus de islam.

Vandaag zien we een vermoeide en verdeelde samenleving in de Zuidelijke provincies.

Het is fout deze bevolking te beschouwen als een homogene islamitische en Malay

sprekende eenheid die zich onvoorwaardelijk tegen de Thaise staat weert (Askew,

2010a, p144). In feite is de samenleving er heterogener dan men vaak denkt. Het

overgrote merendeel is uiteraard kritisch t.o.v. Bangkok, maar dat wil niet zeggen dat

iedereen de insurgents steunt, gezien de Malay moslimbevolking zélf vaak het target is

van die groepen. Men vergeet vaak opzettelijk te vermelden dat er verschillende lokale

initiatieven bestaan ter ontmanteling of verdrijving van de verzetscellen (Askew, 2010a,

p147). Dit past namelijk niet in het beeld dat men heeft over de situatie ginds. Er bestaat

Page 54: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

54

een grote verscheidenheid in achtergronden en meningen onder deze bevolking. Dit is

belangrijk om in het achterhoofd te houden, want deze heterogeniteit is in de eerste

plaats een van de aanvullende redenen waarom identiteit in de regio een issue is.

Een belangrijke notie als we naar de lokale bevolking kijken is de manier waarop er

gereageerd wordt op de strategieën van Bangkok. Over de jaren is de Malay moslim

bevolking ginds verdeeld geraakt in 3 algemene modelgroepen – als we de realiteit even

mogen versimpelen. Ten eerste hebben we de traditionele Malay. Deze groep verkoos

privé moslimscholen boven de publieke scholen en spreekt amper een woord Thai. Hier

tegenover hebben we de moderne Malay. Deze groep ging wél naar de publieke scholen,

spreekt wél vloeiend Thai en beschouwt de succesvolle integratie van de Malay moslims

in de Thaise samenleving als een essentiële voorwaarde voor de economische

ontwikkeling van de regio. Het grootste deel van de bevolking – de zogenaamd ‘hybride’

Malay – valt daar natuurlijk tussen. Doorheen de geschiedenis is de Thaise staat altijd

gretig geweest om de moderne Malay te coöpteren in hun missie naar een unitaire

Thaise staat. Traditionele Malay moslims hebben altijd elke betrokkenheid bij de staat

geweerd, in welke vorm dan ook. Moderne Malay waren zo gretig om de lage functies in

de lokale overheid in te vullen. Dit model heeft eigenlijk – voor Bangkok dan toch – goed

gewerkt, zolang een groot deel van de bevolking verleid kon worden tot

sympathiserende ideeën i.v.m. samenwerking met de staat. De situatie veranderde

echter wanneer veel hybride Malay zich steeds meer vervreemd voelden van Thailand

door de aanhoudende economische achtergesteldheid. Tegelijk groeide het

demografische overwicht van jongeren in de regio, die veelal geconfronteerd werden

met werkloosheid (Joll, 2010, p259). Dit zijn in feite de aanwezige basisrecepten voor

een conflict.

Hierbij komt ook nog dat doorheen de decennia de Malay moslim bevolking stelselmatig

geëxcludeerd is geraakt van de politiek op hogere niveaus of in het militaire apparaat.

Dit leidde tot een algemeen gevoel van verwaarlozing door de staat, waarmee men

dagelijks geconfronteerd werd (Croissant, 2005, p29). Daarnaast heeft men af te

rekenen met een strenge veiligheidsregime onder officiële veiligheidstroepen of

Boeddhistische volksmilities. Vaak hebben deze goede relaties met het RTA – ze kunnen

gezien worden als een onofficiële tak van de autoriteiten met weinig of geen

verantwoording – en zo vormen ze een bijkomende druk voor het veiligheidsgevoel van

Page 55: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

55

de moslimbevolking (Von Feigenblatt, 2010, p57). Samengevat zijn de Malay

moslimbewoners van Patani, Narathiwat en Yala gradueel tweederangsburgers

geworden waar geen plaats voor is in de ethnonationalistische Thaise staat.

Nochtans is Thailand zeker niet zo unitair als het wenst te zijn. Hoewel er al lang voor

het ontstaan van het moderne Thailand een grote verscheidenheid van bergvolkeren,

moslims, Khmer en Birmezen aanwezig was, is het nationale integratiemodel er altijd

vanuit gegaan dat deze volkeren slechts ‘gasten’ waren op Thais grondgebied. Andere

Zuidoost Aziatische landen zoals Maleisië, Indonesië en Singapore hebben al lang – in

theorie toch – de notie van duaal burgerschap aanvaard. Thailand echter blijft tot op

vandaag vasthouden aan de notie van een unitair en homogeen land met gedeelde taal,

cultuur en religie. Al wat daarbuiten valt wordt slechts als ‘tijdelijk’ beschouwd. Tijdelijk,

omdat deze op termijn wel Thai zullen worden. Vanuit deze filosofie is de

assimilatiepolitiek ingevoerd (en aangehouden) en vanuit hetzelfde vertrekpunt wordt

de veiligheidskwestie in het Zuiden beschouwd. Voor de annexatie van Patani had de

regio wel degelijk een duidelijke visie op de gedeelde geschiedenis, cultuur en

zelfdeterminatie. Doorheen de eeuw na de annexatie zijn deze sporen van eigen

groepsidentificatie zorgvuldig gewist door Bangkok. De lokale bevolking was steeds op

zichzelf aangewezen als het de geërfde cultuur van het voormalige sultanaat wou doen

voortleven (Von Feigenblatt, 2010, p58). Omdat dat verleden letterlijk zo kwetsbaar is,

ontstaat er een gegronde vrees voor het voortbestaan van de eigen cultuur. Een soort

existentiële groepsonzekerheid is bijgevolg de drijfveer van het verzet tegen de

unificerende maatregelen als het assimilatiebeleid dat vanuit Bangkok op de Zuidelijke

provincies wordt opgelegd.

Die opgelegde visie van Thaise eenheid is bovendien te merken in alle aspecten van het

dagelijkse leven van de Malay moslims. In alle cinemazalen doorheen het land is het

bijvoorbeeld verplicht om recht te staan bij de nationale hymne die de koning

verheerlijkt, waarmee elke filmvertoning ingeleid wordt. Naast het verplichte gebruik

van Thai in de publieke scholen en lokale overheid sijpelt de Thaise boodschap dus ook

door in privésectoren zoals filmzalen.

In plaats van een stabiele ‘rule of law’ kent het Zuiden eerder een permanente staat van

beleg. De noodwetten maken het dus mogelijk voor de autoriteiten om verdachten

zonder bewijs te arresteren voor onbepaalde duur zonder toegang tot een advocaat.

Page 56: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

56

Naast deze officiële machten is het voor de (quasi-)officiële leden van het

veiligheidsapparaat ook praktisch mogelijk om zonder vervolging wreedheden te

begaan tegen de lokale bevolking – zoals in het geval van de Tak Bai protesten en de

incidenten bij de Krue Se moskee. Het is confronterend een groeiend miljardenbudget

toegewezen te zien worden aan het militaire apparaat in deze provincies, in plaats van

de economische ontwikkeling van de regio. De bedreiging heeft ervoor gezorgd dat vele

Malay moslims verhuisd zijn naar elders in het land, met familiale splitsingen tot gevolg.

Daarenboven blijft de Thaise staat een migratiepolitiek voor Boeddhisten naar het

Zuiden aanmoedigen in een poging de meerderheid van Malay moslims te breken.

Fysieke bedreiging – niet vergeten dat de helft van de slachtoffers van het geweld zélf

moslim is – en de existentiële onzekerheid voor de toekomst als volk die langs alle

kanten van het dagelijkse leven wordt doorgedrukt door de Thaise

veiligheidsautoriteiten en instellingen zijn dus de basis voor het verzet. Echter, dit

verklaart niet waarom het geweld de vorm van kleine operationele cellen aanneemt, of

waarom het geweld in versnelling geraakte na 2001 en 2004.

De huidige generatie verzetsstrijders: een netwerk zonder kern

Tot op vandaag is er geen verantwoordelijke groep aan te duiden voor het religieus

geweld in het Zuiden van Thailand. Geen enkele organisatie heeft tot nog toe publiek

haar officiële doeleinden of politiek platform verkondigd – met uitzondering van enkele

lokaal verspreide pamfletten (Abuza, 2005). In tegenstelling tot de verzetsgroepen van

de jaren 60 t.e.m. de jaren 90 – wanneer de groepen duidelijk uitgetekende ideologische

visies en doelen hadden – is het vandaag praktisch onmogelijk om een eenheid te vinden

in het amalgaan van verschillende cellen (Abuza, 2011, p101). “Fighting with ghosts” is

een gebruikelijke metafoor binnen het RTA voor de strijd tegen de insurgents (Askew,

2010a, p118).

Zelfs na bijna 13 jaar conflict is het de Thaise autoriteiten niet gelukt om een

verantwoordelijke of leidinggevende organisatie te vinden die het geweld achter de

schermen coördineert. Dit impliceert ofwel het onvermogen van de Thaise

Page 57: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

57

informatieverzameling, ofwel gewoon de afwezigheid van een verantwoordelijke entiteit

(Croissant, 2005, p24). Het lijkt in dit geval een beetje van beiden te zijn. Hoewel het

eerste argument onmiskenbaar waar leek te zijn in de periode 2001-2008, zien we toch

trage verbetering in de aanpak van het geweld en de bijbehorende

informatieverwerking. Echter, nog steeds ontbreken de resultaten van dat proces.

Bangkok onderhandelde daarop met o.a. het BRN-C voor vredesonderhandelingen – wat

algemeen beschouwd wordt als de belangrijkste verzetsorganisatie vandaag – maar al

snel bleek dat deze organisaties geen voet aan de grond hebben en geen

noemenswaardige invloed meer uitoefenen aan de talrijke, ogenschijnlijk

onafhankelijke, terreurcellen. Is er dan wel een succesvol clandestiene en geheime

structuur achter het geweld? Er moet wel degelijk een bepaalde communicatie aanwezig

zijn, anders waren aanslagen zoals die op het wapendepot in 2004 onmogelijk geweest.

Waarom dan is het zo moeilijk daar een zicht op te krijgen? Duidelijk is de

samenwerking nu veel succesvoller dan tijdens de vorige decennia, wanneer sterk

etnisch gebaseerde en overte organisaties niet in staat bleken om samen te werken. Nu

lijken we daarentegen te maken te hebben met islamistisch gebaseerde en extreem

coverte organisaties, met ongeziene clandestiene samenwerking – of toch, zo denken we.

Op het eerste zicht lijkt een benaming van het conflict in Patani, Yala en Narathiwat als

een ‘onafhankelijkheidsstrijd’ foutief. Eerder moeten we het verzet klasseren als een

opstand, al was het maar omdat aan de basis van het geweld wel degelijk politieke en

sociaaleconomische claims liggen. Een diepliggend probleem is in feite de rudimentaire

vorm van de identiteit, structuur en doelen van het verzet (Askew, 2010a, p129). Er zijn

geen openlijke en geloofwaardige politieke organisaties die de huidige bewegingen

vertegenwoordigen – huidig, omdat organisaties als het PULO en BRN-C niet meer als

valabele vertegenwoordigers beschouwd worden door de verzetsstrijders, wat duidt op

een generatiebreuk binnen het verzet (Askew, 2010b, p1110). Het nieuwe verzet –

waarmee we te maken hebben sinds 2001 – is veel brutaler dan het eerdere geweld

uitgevoerd door organisaties zoals PULO, is anoniemer en geheimer. Cellen lijken

redelijk onafhankelijk van elkaar te opereren en tot nog toe is er geen leidinggevende

verantwoordelijke opgestaan om de eisen formeel te verklaren (Abuza, 2005) . De

gebruikte tactieken van de nieuwe generatie strijders variëren over een brede schaal

aan low-profile geweld, zoals brandstichting, kleine bommen, wapenraids en gerichte

moordaanslagen op Boeddhistische burgers of veiligheidspersoneel. De keuze van de

Page 58: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

58

targets van het geweld is bovendien zeer symbolisch, in de zin dat Boeddhistische

doelwitten zoals monniken geviseerd worden (Abuza, 2005). Dit leidde op zijn beurt

naar een grotere militaire bescherming van de tempels, waardoor die nog meer een

doelwit vormden gezien deze nu zowel een symbool voor het Boeddhisme als voor de

Thaise staat vormden (Joll, 2010, p260).

De beweegredenen van de geweldenaars worden door velen – zoals eerder besproken –

toegeschreven als criminele motieven. Het etnisch-religieuze conflict zou gekaapt zijn

door lokale machtscentra voor eigen vetes te maskeren, zo gebruikmakend van de

chaotische veiligheidssituatie (Albritton, 2005, p167). Zo zou er een ‘markt voor geweld’

zijn ontstaan. Hoewel dit waarschijnlijk een deel van het stagnerende, sluimerende

geweld zal verklaren, is het moeilijk te geloven dat dit de motieven van de

verzetsstrijders volledig toelicht (Croissant, 2007, p4-5). Het overgrote deel van de

incidenten lijkt wel degelijk vanuit ideologische motieven te zijn uitgevoerd, al valt het

niet te ontkennen dat het aanslepen van dit conflict heeft gezorgd voor een verhoging

van opportunistisch geweld (Abuza, 2011, p102). Drugs- of crimineel geweld zijn hoe

dan ook een stijgend probleem in deze samenleving (Askew, 2008, p189).

Als we dan toch een rode draad moeten trekken door de beweegredenen van de huidige

verzetsgroepen dan kunnen we die deels toewijzen aan de klassieke nationalistische

eisen en deels aan de recentere religieuze motieven. Traditioneel blijft de notie van de

grootsheid van het sultanaat Patani van weleer spelen (ICG, 2009, p10). Of men de

herinstallatie van de onafhankelijkheid effectief nastreeft is onduidelijk, maar wel zijn de

noties van een sterk verleden steeds aanwezig. Ten tweede speelt de mishandeling van

de Thaise staat van de lokale bevolking misschien wel de grootste beweegreden voor de

insurgents. De meeste strijders hebben immers zelf ervaring met – of kennen iemand die

het slachtoffer is geweest van – buitensporig geweld van de veiligheidsautoriteiten (ICG,

2009, p12-13). Zolang een effectief reconciliatiebeleid op zich laat wachten, blijft de

kans dat het geweld daalt zeer klein. Tenslotte is de recentste drijfveer ongetwijfeld een

lokale versie van het islamitische extremisme. Dit is het belangrijkste verschil met de

vorige generaties van verzetsstrijders (Albritton, 2005, p167). Door het veelvoud aan

incidenten met een duidelijke religieuze targetting rijst de vraag in welke mate men te

maken heeft met een jihad. En zo ja, is Zuid Thailand geïnstrumentaliseerd tot een nieuw

front van de globale jihad?

Page 59: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

59

Is dit conflict een nieuw front van de globale jihad?

De steeds grotere religieuze bijklank van het geweld in de Zuidelijke provincies heeft

ertoe geleid dat men het verzet steeds meer als een jihad is gaan bekijken, gepenetreerd

door buitenlandse terroristische organisaties (Perrin, 2003, 16 Juni) (Salhani, 2004, 1

Mei) (Tan-Mullins, 2009, p928). Althans, dat is wat men vreest. Aan de oppervlakte zijn

immers de gekendste kenmerken aanwezig. Om de vermenigvuldiging van het brutale

geweld sinds 2001 te verklaren zijn velen dus de link gaan leggen met

godsdienstoorlogen elders in de wereld. De jihad was dus ook neergestreken in Zuid

Thailand. Het internet had immers de mogelijkheid gecreëerd voor moslimstrijders

wereldwijd om elkaar te informeren en te steunen. Zo worden er bij arrestaties in

Thailand af en toe video’s gevonden van militaire trainingen uit Tsjetsjenië en

Afghanistan. Onthoofdingen zijn een nieuw fenomeen in regio die doen geloven dat er

een grote invloed is van buitenlandse jihadi’s (ICG, 2009, p14). Andersom worden er op

internationale jihad-portaalsites soms inhoud gepost van het Thaise conflict. De

arrestatie van prominente JI-leden in Patani in 2003 voedde verder de speculatie dat de

internationale jihad ook op Thais grondgebied verder wordt gezet (CNN.com, 2004, 26

Februari) (Liow, 2006, p91). De JI werd daarop ook inherent gelinkt aan het conflict

door sommigen, mede omdat het geweten is dat er contact bestaat tussen strijders in

Thailand en de Indonesische terreurorganisatie (Bradley, 2004, 27 Mei). Bovendien is de

financiële steun vanuit de Golfstaten voor islamitische onderwijsinstellingen die eerder

vanuit een conservatief en wahhabistische denkkader vertrekken vaak reden tot

verdachtmaking (Chalk, 2008, p13) (Tan-Mullins, 2009, p927). Tenslotte werd na 9/11

alle geweld waarbij moslims de verantwoordelijk bezaten steevast gebrandmerkt als

islamistisch extremisme, zonder verder te kijken naar de grondoorzaken. Deze

gebrekkige verklaring en de oversimplificatie van verschillende gevallen van geweld

werd geïntegreerd in media door de hele wereld (Von Feigenblatt, 2009a, p113). Dit

heeft veel effect gehad op de manier waarop het publiek wereldwijd naar gewelddadige

gebeurtenissen aankeek. Islamistisch extremisme en de internationale jihad was plots

overal. Dit bood een eenvoudige verklaring voor complexe conflicten in de islamitische

wereld, waaronder die in Zuid Thailand.

Page 60: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

60

Er heeft zich wel degelijk een sterke groei van het extremisme en jihadisme voorgedaan

in de Zuidelijkste 3 provincies in de laatste decennia. Traditioneel gezien is de Malay-

vorm van islam zeer gematigd in de praktijk. Salafistische ideeën vonden sinds de jaren

90 steeds meer steun bij de lokale jeugd, waarschijnlijk ten dele het gevolg van de groei

aan religieuze privéscholen, gesponsord door de Golfstaten met een strengere leer

(Croissant, 2008, p8-9). Hoewel religie in principe niet centraal staat bij de grieven en

identiteitsbepaling van de Malay moslims, is dit wel steeds belangrijker geworden als

waarde-invulling voor een gedesillusioneerde jongere generatie die geconfronteerd

wordt met armoede en een repressieve staat. Het is zeer waarschijnlijk dat buitenlandse

islamistische entiteiten de Malay moslimverzetsstrijders benaderd hebben met de

bedoeling de strijd te instrumentaliseren voor eigen doeleinden. Dit wil echter niet

zeggen dat dit conflict onderdeel is geworden van een panislamistische strijd. In essentie

is het verzet immers voortgekomen uit nationalistische en sociaaleconomische

beweegredenen, die sterk lokaal gegrond zijn.

Als we kijken naar de aard van het geweld sinds 2001, dan zien we vooral dat

splintergroepen en kleine georganiseerde cellen actief zijn. Er zijn – zoals reeds

besproken – niet meteen terroristische netwerken die aanslagen opeisen en het geweld

lijken te coördineren. Na bijna 13 jaar conflict faalt het Thaise leger er nog steeds in een

organisatie te ontmaskeren die een grote mobilisatiekracht heeft op het terrein en die

het geweld achter de schermen organiseert. Organisaties als het BRN-C zijn de ‘usual

suspects’, maar in realiteit blijken ze geen echte controle te hebben over de

verschillende geweldplegers. Het verzet lijkt dus erg versplinterd, waardoor het

onwaarschijnlijk lijkt dat de strijd incorporeert is door een globale jihad.

Tot op het heden is er ook nog geen gegronde directe link gelegd met jihadistische

terroristische organisaties uit het buitenland en het geweld in het Zuiden. Er zijn bij het

geweld immers geen directe verwijzingen te vinden naar een radicale islamistische

ideologie, breder panislamisme of het wereldwijde jihad-terrorisme. Er zijn de laatste

decennia echter wel steeds meer Thaise Malay moslims naar de Golfstaten vertrokken

met beurzen voor hogere islamitische studies (Joll, 2010, p259). Deze studenten komen

vaak terug met een strengere en conservatievere kijk op de beleving van islam. Dit heeft

naar alle waarschijnlijkheid bijgedragen tot de grotere rol die religie is gaan spelen in

het verzet tegen de Thaise staat. Het niet onlogisch te denken dat zulke terugkerende

Page 61: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

61

studenten de strijd van Patani liever gelinkt zien aan een bredere islamistische doelen,

om op die manier relevanter te zijn voor moslims wereldwijd (Chalk, 2008, p15). Maar

buitenlandse studies blijken tot hiertoe enkel bijgedragen te hebben op de centrale rol

van religie in het conflict, zonder dat er duidelijke banden zijn tussen het geweld in

Thailand en buitenlandse entiteiten. Gearresteerde strijders bleken nooit een

gevestigde band te hebben met bestaande terreurorganisaties uit het buitenland, zoals JI

(Liow, 2006, p92-93). De arrestatie van enkele JI-leden op Thaise grond in 2003 deden

initieel wel speculatie groeien over een band tussen het Malay moslimverzet en de

Indonesische terreurorganisatie. Na enkele maanden moesten de verdachten echter

weer vrijgelaten worden wegens gebrek aan bewijs (Liow, 2006, p95). Het is wel gekend

dat er regelmatig contacten zijn geweest tussen verschillende verzetsgroepen in het

Thaise Zuiden en de JI, enkel ontbreekt elk bewijs van betrokkenheid bij het geweld. De

kans bestaat echter wel dat er door de groeiende uitzichtloosheid van de Malay

moslimstrijd op termijn gezocht wordt naar buitenlandse steun bij jihadistische

organisaties (ICG, 2005, p37).

Als motief van het geweld blijkt de nadruk nog steeds te liggen op de grondoorzaken van

het verzet, namelijk het Malay moslimnationalisme, de socio-economische

marginalisatie van de regio en het slechte behandeling en opvolging van geweld tegen de

lokale bevolking door de autoriteiten (Tan-Mullins, 2009, p928-29) (Joll, 2010, p272).

Lokale motieven zijn immers een veel sterkere mobiliserende kracht (ICG, 2005, p32).

Hoe dan ook is het onmogelijk te stellen dat de huidige jihadistische toon in het conflict

een extern post 9/11 of post 2004 verschijnsel is (Joll, 2010, p268). Het lijkt dat

Westerse doelwitten niet meteen een prioriteit vormen voor de strijders. Daarnaast

worden zelfmoordacties niet toegepast door de militanten in het conflict. Dit zijn

nochtans twee uitvoerige kenmerken van het JI of Al-Qaida (Liow, 2006, p95) (Chalk,

2008, p14). Dit zijn misschien zelfs de beste argumenten tegen de assumptie dat deze

strijd geïnstrumentaliseerd is door buitenlandse jihadistische organisaties. Moest dit

effectief een strijdtoneel zijn van een jihad, zou er dan geen grotere focus liggen op

Westerse symbolen? Met uitzondering van één bomaanslag op een Carrefour-filiaal in

Yala zijn er in tegenstelling tot moslimterrorisme elders in Zuidoost Azië, geen

nadrukkelijk Westerse symbolen geviseerd (Liow, 2006, p95). Bovendien is het

insurgentgeweld sterk gelokaliseerd, waarmee ik bedoel dat het geweld zich tot op het

heden – met een uitzondering of twee – heeft beperkt tot de 3 Zuidelijkste provincies

Page 62: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

62

zelf (Joll, 2010, p273). Bangkok heeft nooit te maken gehad met een aanslag die vanuit

Malay moslimmotieven gepleegd werd. Ook deze concentratie toont aan dat de strijders

ervan overtuigd zijn dat het gevecht thuis geleverd moet worden (Chalk, 2008, p15).

Toen Answar Hambali – prominent JI lid die sinds 2001 op de vlucht was – in 2003 werd

opgepakt in Thailand wist hij te zeggen dat de Malay moslims in het Zuiden hem niet

wouden helpen toeristische trekpleisters op te blazen omdat ze niet akkoord gingen met

het doelwit (ICG, 2005, p38). In de plaats daarvan zijn het vooral scholen, leerkrachten

en militairen die het target zijn van het insurgent-geweld. Dit zijn onmiskenbaar

symbolen voor de assimilatie en bezetting van de Thaise staat, wat het argument lijkt te

staven dat het jihadistische geweld op basis van de lokale grondoorzaken aangezet

wordt.

Berjihad di Pattani: dan toch een bewijs?

Berjihad di Patani – een document dat thuis gevonden werd bij een van de slachtoffers

van het Krue Se incident (Joll, 2010, p268)– bespreekt voor het grootste deel de strijd

die het islamitische volk moet voeren met de “civilisatie van onwetendheid” en hoe de

bevolking zijn rechten weer in eigen handen dienen te nemen door middel van

martelaarschap. Het belangrijkste aspect van het document echter is de manier waarop

het taalgebruik en de islamitische referenties sterk refereren naar de herinstallatie van

een onafhankelijke staat in Patani (Liow, 2006, p100-101). Deze tekst is belangrijk voor

een tweetal redenen. Ten eerste kunnen er doorheen het document duidelijk sterke

noties van Malay moslimnationalisme ontleed worden. Het objectief is immers om

“Patani te bevrijden van de bezetter en opnieuw een onafhankelijke staat te creëren”. Er

wordt dus een zeer politiek doel naar voor geschoven, in tegenstelling tot het louter

religieuze doel wat door jihadistische strijders wereldwijd wordt voorgehouden. De

schrijver van de tekst lijkt dus eerder de jihad te gebruiken als een middel voor politiek-

nationalistische doeleinden – een van de belangrijkste beweegredenen van het conflict.

Bovendien wordt er expliciet terugverwezen naar het verleden. De leider van de

geïnstalleerde staat moet bijvoorbeeld bloedverwant zijn van de oorspronkelijke koning.

De Patani staat moet er dus uitzien zoals voor de Thaise bezetting. Dat is het doel van de

jihad.

Page 63: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

63

Ten tweede ontbreken er doorheen de tekst verwijzingen naar de bredere jihadstrijd of

zien we geen referenties naar aspecten die duiden op de beweegredenen van

terreurorganisaties zoals de JI. Zo wordt er geen enkele vermelding gemaakt van het

regionale kalifaat, hoewel dat de kernmotief is van de JI. Er is geen vermelding naar het

lijden van de moslimbevolking elders in de wereld. De tekst is eerder sterk gericht op

het lijden van de eigen bevolking (Askew, 2010a, p125-26). Er wordt wel gesproken

over de installatie van de sharia eens het onafhankelijke Patani terug realiteit is, maar

deze lijkt eerder een secundaire vermelding te krijgen en is duidelijk geen centrale

doelstelling. De JI en al-Qaida als organisaties prijzen de migratie van moslimstrijders

over de hele umma (islamitische wereld) voor het vechten tegen de onderdrukking van

de islam waar dat nodig is. Dit document eist echter expliciet dat de strijders

thuisblijven voor de bevrijding van hun vaderland. Het objectief voor de militanten uit

Zuid Thailand is dus niet de migratie ter uitvoering van de jihad, maar de territorialiteit

van de islam in de lokale context (ICG, 2009, p15).

Tenslotte wordt er in tegenstelling tot andere jihadistische bewegingen niet gepleit voor

de vorming van een ‘verlichte’ voorhoede, die zijn volk moet leiden naar de heilige

doelen. De tekst is daarentegen zeer collectief ingesteld in de zin dat het pleit voor een

massaopstand voor de Malay moslimzaak. De eisen en doelstelling waar de Berjihad di

Patani voor getuigd zijn dus eerder van politieke en lokale aard dan van religieuze en

transnationale aard, wat nochtans centraal staat bij de meeste jihadistische theorieën

(ICG, 2009, p20). Het is door deze uiterst lokale aard van het conflict, dat

panislamistische organisaties zoals het JI geen voet aan de grond krijgen in Zuid

Thailand (Chalk, 2008, p14).

De harde reactie als gevolg

Hoewel het verzet sinds 2001 terug in volle gang is hebben de Thaise autoriteiten nog

steeds niet op een onderbouwde manier een verantwoordelijke kunnen aanduiden die

het verzet coördineert. Er lijkt geen grote organisatie aan het werk die het geweld

organiseert. Acties van het RTA en de RTP zijn voor het grootste deel steeds ad hoc

reacties geweest op aanslagen. Informatieverzameling en –verwerking hebben geen

waardige resultaten opgeleverd doorheen heel deze periode. De vondst van dit

Page 64: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

64

document bracht dus een zogenaamd blinkend bewijs van religieus extremisme achter

het verzet. De Berjihad di Patani zou een blauwdruk zijn voor de verzetsstrijders voor de

weg naar de onafhankelijkheid. Hoewel daar dus onmiskenbaar uitdrukkelijke noties

van extreem Malay moslimnationalisme zijn, zijn de teksten grotendeels verkeerd

begrepen door de autoriteiten en de Thaise media. Dit document was dus een bewijs dat

de Zuidelijke bevolking een jihad was aan het voeren tegen Thailand; in de titel komt

immers het woord ‘jihad’ voor. Logischerwijs heeft dit de religieuze bestendiging van de

behandeling van het conflict enkel meer in de hand gewerkt. Het verstevigde de

opvattingen waarvan de meesten in Thailand al van overtuigd waren, namelijk dat de

moslimbevolking in het Zuiden een religieuze oorlog aan het voeren was tegen de

Boeddhisten. Men keek dus vaak niet verder dan de werkelijke inhoud en centrale

argumentatie van de tekst, die in feite zeer politiek is. Hoewel het dus zeer duidelijk de

grondoorzaken van het conflict blootlegt, heeft het de Thaise autoriteiten niet op een

juist spoor gezet naar het aanpakken van die problemen. De aanpak van de harde hand

werd verdergezet, nu nog meer verzekerd van eigen gelijk.

Het lijkt dus duidelijk dat verzetsstrijders in het Thaise Zuiden, hoewel zeer jihadistisch

in essentie, nadrukkelijk de link met een wijder antiwesters islamisme vermijden. In

plaats van lokale aanwezigheid van het globale jihadisme, hebben we te maken met een

lokalisatie van de buitenlandse retoriek van het panislamistische jihadisme (Joll, 2010,

p272). We kunnen wel bedenken dat men deze piste vermijdt om een eventuele

ondermijning van hun geloofwaardigheid voor de zaak te vermijden. Wanneer men een

onderdeel wordt van de ‘globale jihad’ staat de deur naar grotere tegenstand open. Het

zou de Thaise staat een argument geven om hardhandig te blijven optreden onder steun

van de verschillende Westerse staten, omdat het dan kan zeggen dat het een strijd voert

tegen het islamterrorisme (Chalk, 2008, p15). Een uitspraak van de woordvoerder van

PULO illustreert dit goed. “Er is geen interesse om operaties uit te voeren in Phuket (ref.

een populaire toeristische trekpleister in Zuid Thailand) of Bangkok. We willen niet op

een terreurlijst terecht komen te staan. Eens we op zo’n lijst komen is het voorbij”

(Davis, 2006, p54). Hoewel PULO niet bepaald meer representatief is voor de

meerderheid van de gewapende cellen, weerspiegeld deze uitspraak wel een goed

argument dat lijkt gedeeld te worden onder de Malay moslimstrijders.

Page 65: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

65

Gevolgen religieuze definie ring van het conflict

De gevolgen van een religieuze definiëring van het conflict door alle partijen heeft een

diepe invloed op het verloop van de strijd. Ten eerste zagen we hoe een religieus label

op de verzetsstrijders een legitimatie naar buiten toe kan worden voor het Thaise leger

om hard op te treden. Tegelijk leidt een te sterke referentie naar het moslimextremisme

tot een vergroting van de buitenlandse aandacht, wat zou kunnen leiden tot externe

inmenging indien de praktijken van het Thaise leger breed aan bod komen in de

Westerse media (Harish, 2006, p61-62). Daarnaast zijn er buitenlandse moslimstrijders

die dit conflict kunnen misbruiken ter promotie van de globale jihad (Harish, 2006, p63-

64). Deze buitenlandse aandacht wil Thailand nochtans expliciet vermijden.

Daarenboven zagen we hoe de grieven en beweegredenen van de lokale bevolking en

strijders zeer politiek en lokaal geaard zijn in hun essentie, daarom lijkt een verbinding

met buitenlandse jihad onwaarschijnlijk.

Een religieus label ondermijnt tevens de legitimiteit van de strijd als een

bevrijdingsbeweging (Von Feigenblatt, 2009b, p50). Het religieuze discours leidt daarbij

ook tot een nog verdere verdieping van de breuklijn terplekke, wat nefaste gevolgen

heeft voor de conflictresolutiepogingen. De hegemonische kracht van dit label dicteert

het beleid van deze regio, van het beleid in het RTA t.e.m. de assimilatiemaatregelen

(Von Feigenblatt, 2009b, p51).

Nochtans is een religieuze heterogeniteit van de samenleving geen probleem op zich.

Malay moslims voelen zich meer gevangen tussen twee vuren en worden zo sterk

gestigmatiseerd. Bovendien worden andere moslims in Thailand evengoed het

slachtoffer van deze stigmatisering. Daarenboven kan een louter religieuze verklaring

van het geweld niet verklaren waarom het grootste aandeel van de slachtoffers van het

geweld in Zuid Thailand moslims zelf zijn; en niet Boeddhisten (Harish, 2006, p63).

Page 66: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

66

Toekomstperspectieven en voorgestelde maatregelen

Zolang er niets substantieels verandert in deze situatie, is het conflict gedoemd te blijven

voortsluimeren. De laatste jaren zijn stappen tot conflictresolutie steeds cosmetisch

gebleken, zonder tegemoet te komen aan de identiteits-gebaseerde grieven. Vooral

onder Abhisit bleef het wachten op echte maatregelen die vooruitgang in het probleem

zouden boeken. Gezien de grieven van de lokale bevolking aan de basis politiek zijn,

lijken stappen naar een vorm van autonomie voor de regio een logische oplossing.

Een absolute voorwaarde is zonder meer de opbouw van het reconciliatieproces,

waarbij de schuldigen van geweld langs (beide kanten) veroordeeld moeten worden

(Askew, 2010a, p139). Hiervoor is de opbouw van een stabiele en betrouwbare

rechterlijke macht nodig (Tan-Mullins, 2009, p930). Daarnaast gaan sociaaleconomische

initiatieven geen duurzaam effect tonen als die niet gepaard gaan met de adressering

van politieke eisen (Tan-Mullins, 2009). Echter, is decentralisatie de oplossing en is het

haalbaar? Vanuit het perspectief van Bangkok is alles wat de Thaise unitaire staat

uitdaagt gezien als een extremistisch standpunt. Nog nooit werden serieuze

decentralisatiestappen verkend, ook niet door het NRC (Jitpiromrsi & McCargo, 2008,

p407). T.e.m. de crisis van 2008 is er ook nooit naar een politieke oplossing gezocht door

Bangkok. Vanaf de Abhisit-administratie begon dat te veranderen. Alleen vergt dit een

uiterst moeilijke evenwichtsoefening voor de promotors van zulke wetsvoorstellen,

omdat dit altijd kan leiden tot een nationalistische backlash bij het overgrote

conservatieve deel van het Thaise kiespubliek (Jitpiromrsi & McCargo, 2008, p409). De

meeste van Abhisit’s maatregelen vertegenwoordigden bovendien de sterke top-down

aanpak die steeds toegepast wordt op het Zuiden (ICG, 2012, p18). Nooit is er op een

constructieve manier rekening gehouden met de inspraak van de bevolking zelf op het

beleid. De aanname van een nieuw beleidsplan van de NRC onder Yingluck was een mooi

gebaar, maar de uitvoering kwam tekort.

Vooraleer men verdergaat mogen de noodwetten hoe dan ook niet verlengd worden. Het

RTA kan deze methode van eeuwige verlenging niet blijven aanhouden. Bijkomende

druk van Bangkok is dus zeker een noodzaak opdat men verder kan gaan met het

Page 67: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

67

vredesproces. Het veiligheidsmandaat dient daarentegen te steunen op een

betrouwbaar netwerk van informatieverzameling en moet over voldoende forensische

capaciteit beschikken.

Men vergeet snel dat de lokale samenleving in de 3 provincies Patani, Yala en

Narathiwat bijzonder heterogeen is. Het is daarom niet evident een oplossing te vinden

die zowel door de Boeddhistische minderheid als de moslimmeerderheid kan aanvaard

worden. Daarenboven is er een groot verschil in tussen functionarissen in het lokale

bestuur en de religieuze leiders op het vlak van schoolhervorming en de vorm van de

decentralisatie, wat grotendeels samenvalt met de breuklijn in de samenleving tussen de

‘moderne Malay moslims’ en de ‘traditionele Malay moslims’ – zoals eerder besproken

(Jitpiromrsi & McCargo, 2008, p411-12). Om tot een oplossing te komen moet Bangkok

een gulden middenweg vinden tussen beide partijen.

In de eerste plaats dient de overheid d.m.v. haar instellingen haar geloofwaardigheid

terug te winnen door structureel gehoor te bieden aan de culturele en religieuze

eigenheid van de regio. Dit kan bijvoorbeeld door een opwaardering van het SBPAC, die

haar nut al bewezen heef. Het nieuwe SBPAC zou daarentegen beter onder een eigen

directe ministeriële controle komen te staan in Bangkok, zodat er permanente

vertegenwoordiging is bij de nationale politiek, zonder inmenging van volatiele

ministeries of het RTA. Op die manier toont men ook de belangrijkheid en bereidheid tot

oplossen aan van het ‘Zuidelijke probleem’ aan, zonder dat het een speelbalonderwerp is

tussen de verschillende ministeries en het leger (Jitpiromrsi & McCargo, 2008, p416).

Het Zuiden moet zo uit de politieke marginaliteit gehaald worden. Het

reconciliatieproces, het adresseren van historische grieven en discriminatie kunnen

vanuit deze organen effectief nagestreefd worden. Op die manier is men een stap dichter

bij de erkenning van de eigen identiteit van de Malay moslims binnen de Thaise natie,

wat een van de centrale grieven is. Deze erkenning moet centraal staan in het

ontwikkelingsproces en vereist daarom een paradigmashift bij de Thaise politiek en

publiek (ICG, 2010, p1).

Daarnaast moet er gewerkt worden aan de nodige voorwaarden voor de ontwikkeling

van een middenveld. In 2011 werd onder leiding van een handvol lokale NGO’s de Civil

Society Council (CSO) opgericht met de bedoeling een aanspreekpunt te vormen, de

grieven van de lokale bevolking zo veel mogelijk te beantwoorden en het geweld te

Page 68: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

68

stoppen (ICG, 2012, p23-24). Een NGO-platform kan in deze context zeker een

informatieve en intermediaire rol spelen en dient daarom gesteund te worden vanuit

Bangkok. Een sterk NGO-landschap kan zo de macht van verzetsgroepen breken als het

nut ervan erkend wordt door de regering, de lokale bevolking en de strijders zelf.

Complete autonomie lijkt echter onmogelijk. Wel kan een zekere vorm van

decentralisatie nagestreefd worden door de installatie van een eigen regionaal bestuur

met heterogene samenstelling – met bescherming van minderheden – en budgettaire

autonomie heeft. Dit geeft immers veel vertrouwen en op deze manier zou de centrale

staat ook niet ondermijnd worden (Jitpiromrsi & McCargo, 2008, p418) (Tan-Mullins,

2006, p108). Lokaal bestuur kan het best verantwoordelijk gesteld worden over

culturele zaken. Binnen deze nieuwe organen zou zowel het Thai als het lokale Malay

gebruikt moeten worden als de officiële talen. Daarnaast moet er ruimte gecreëerd

worden voor een grotere rol voor Malay moslims binnen deze instellingen, met meer

aandacht voor religieuze tradities en wetgeving. Door het aanbieden van een politiek

platform waardoor frustraties geuit kunnen worden geeft men een waardig alternatief

voor verzetsstrijders, die tot hiertoe enkel geweld zagen als een manier om aandacht

naar hun zaak te trekken (ICG, 2012, p20). Hiervoor moet echter wel eerst de dialoog

met zo veel mogelijk verzetsgroepen aangegaan worden, wat dus nooit echt lukte door

de versplinterde aard van het verzet. Dit is dus echter nog een pijnpunt. De regering mag

zich echter niet laten ontmoedigen en moet blijven streven naar de dialoog. Hopelijk

kunnen genoeg strijders inzien dat er na constructieve vooruitgang wel degelijk een

alternatief voor het geweld bestaat.

Slechts met de juiste timing en de juiste promotors kunnen stappen in deze richting

grond vinden bij de Thaise publiek en politiek. Elke stap – in welke richting ook – zal

steeds weerstand vinden, maar het is belangrijk dit proces niet op te geven. Het taboe

rond ‘decentralisatie’ lijkt onder Yingluck alvast doorbroken te zijn (ICG, 2012, p18). De

veranderingen moeten ook duurzaam zijn, gezien het politieke klimaat in Bangkok

instabiel zal blijven voor de komende jaren. Opname in de grondwet van verdere

ontwikkelingen in de vredesopbouw en ontwikkeling van de regio is dus ondanks de

moeilijkheid zeer noodzakelijk. Tenslotte moet men ook zeker de aandacht blijven

houden voor de veiligheidssituatie, die niet meteen zal verbeteren. Daarom is een

herstructurering van het veiligheidsapparaat, mét een duidelijke in

Page 69: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

69

verantwoordelijkheidsstelling, essentieel. Dit gaat echter het moeilijkste deel worden,

gezien het RTA het liefst in controle blijft over het veiligheidsmandaat en de voordelen

die daar gepaard bij gaan. Men behoeft eigenlijk een duidelijke commandolijn, en

vereenvoudiging van de militaire structuur, een afschaffing van de paramilitaire groepen

en een betere vertegenwoordiging van de Malay moslims doorheen alle rangen van de

autoriteiten (ICG, 2012, p12-14).

Conclusie

In conclusie kunnen we nagaan welke factoren er nu hebben geleid tot de uiteindelijke

shift van een etnisch naar een religieus conflict. We moeten hierbij vooral rekening

houden met het veelvoud aan verschillende externe invloeden, verschillende reacties op

intern beleid en het politieke toneel in Bangkok. Dit is dus een proces van lange adem

geweest, waarvoor de voorwaarden voor de transformatie al zichtbaar waren vanaf de

ondergang van de etnisch-gedefinieerde verzetsgroepen. Hoewel de religieuze labeling

van het conflict dus een instrument kan zijn voor zowel de extremistische verzetscellen

als voor het RTA of de regering, moeten we beseffen dat dit geen planmatig streefdoel is

geweest, maar eerder het gevolg is van een cumulatieve som van verschillende

beleidsmaatregelen, gebeurtenissen en de reacties daarop.

Ten eerste zien we hoe de Thaise staat initieel trachtte de etnische verschillen te wissen

d.m.v. een harde assimilatiepolitiek (bijvoorbeeld: de staatsscholen en de invoering van

de notie ‘Thai moslim’). Na een tijd is men gaan inzien dat dit mislukte en men liet beetje

bij beetje ruimte voor de beleving van de eigen cultuur voor de Malay moslims. Echter,

dit accentueerde enkel meer de religieuze breuklijn (bijvoorbeeld: het gemengde

curriculum op de PSTI’s en de verschillen tussen staatsscholen en islamitische scholen).

Aan de basis van het probleem vinden we dus vooral de historische Thaise weigering om

elke andere groepsidentificatie binnen haar grenzen toe te laten. In tegenstelling tot

andere landen in Zuidoost Azië - zoals Singapore, Maleisië en Indonesië – heeft de Thaise

staat moeite met het accepteren van duale identiteiten binnen de natie. De Thaise

identiteit steunt vooral op het accepteren van de ‘Thaise cultuur’, gedefinieerd als het

spreken van het Thai, het leven volgens de Boeddhistische waarden en trouw aan het

Page 70: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

70

Koningshuis. Al wat daarbuiten valt wordt een target van een assimilatiepolitiek,

waarbij educatie, semantiek (bijvoorbeeld het gebruik van ‘Thai moslim’ in plaats van

‘Malay moslim’) en een actieve bevolkingspolitiek (i.e. de promotie van de influx van

Boeddhistische Thai in het Malay Zuiden) de voornaamste instrumenten zijn.

Deze assimilatiepogingen hebben in feite een soort ethnonationalistische backlash

gecreëerd bij de lokale bevolking doorheen de jaren 40 t.e.m. 70. Wanneer organisaties

als het GAMPAR of BRN faalden om op basis van dit discours een geslaagde revolte op

poten te zetten met voldoende draagvlak bij de Malay moslim bevolking, verloor de

ethnonationalistische invulling van de strijd aan legitimiteit. Ondertussen hadden

decennia van assimilatiemaatregelen langzaam maar zeker geleid tot een trage

deculturalisatie van de Malay moslimidentiteit, die steeds meer onder druk kwam te

staan. Daarbij leidde het gebrek aan steun vanuit Maleisië tot een diepe

verontwaardiging in de Malay cultuur als transnationale identiteit. Het resultaat was een

zeer heterogene samenleving met een veelvoud aan verschillende opinies over cultuur,

religie, geschiedenis en houding t.o.v. de staat, het leger en de verzetsstrijders. Men

moest dus op zoek gaan naar een nieuwe invulling van het groepsidentificatiemodel, een

nieuw bindmiddel die een ‘rallying-point’ moest worden voor het verzet. Vanuit Kuala

Lumpur was doorheen de jaren 80 ook een nieuwe islamitische invulling gegeven aan de

Malay-identiteit die zich afzette van het ‘achtergestelde’ oude ethno-culturele Malay

model. Dit was één van de invloeden die ertoe hebben geleid dat de aandacht vanaf de

jaren 80 steeds meer op de islam was gevallen als belangrijkste eigenschap voor

groepsidentificatie t.o.v. het Boeddhistische Thailand.

Tegelijkertijd hadden de Thaise maatregelen zoals het verplichten van Boeddhistische

gebruiken in het publieke onderwijs ertoe geleid dat islamitische privéscholen as het

enige alternatief gezien werden als men de jeugd wou vrijwaren van de Thaise

‘propaganda’. Dit werkte een versterking van religie in de samenleving in de hand.

Wanneer deze scholen uiteindelijk meer fondsen kregen – ofwel vanuit Indonesië of de

Golfstaten, waardoor een strengere islamitische leer in gebruik werd genomen, ofwel

vanuit Bangkok zelf dat trachtte hierdoor een compromis te sluiten – werden deze

razend populair. Hierdoor werden de religieuze breuklijnen versterkt omdat ze de

verschillen tussen de Thaise en Malay moslim-identiteit sterker in de verf zette voor een

nieuwe generatie jongeren. Hierbij bleef de sociaaleconomische benadeling van de

Page 71: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

71

Malay moslims in hun eigen provincies persistent zichtbaar – door de aparte scholen, de

bevoordeling van ingeweken Boeddhistische Thai in het economische en sociale leven,

etc. Zo leidde islamitische opleiding, al dan niet gevolgd in het buitenland (met vaak een

strengere islamitische leer) niet tot werkopportuniteiten, waardoor veel

gedesillusioneerde studenten als enig alternatief zelf lesgaven in de islamitische scholen

(die nu plots een grote pool van mogelijke verzetsstrijders vormden). Tenslotte heeft het

post-9/11 klimaat een religieuze kijk op ingewikkelde interne conflicten gefaciliteerd.

De islamisering – of toch alvast een strengere vorm van islam dan traditioneel gezien

voor handen was – vond op die manier grond in een historische basis van

verontwaardiging naar de Thaise staat toe. Hoewel de frustraties in se politiek en

sociaaleconomisch zijn - gegroeid uit een ethno-nationalistisch discours dat steunde op

de glorie van het voormalige sultanaat Patani - is een strenge notie van islam deze strijd

gaan domineren. Islam is wel degelijk altijd al een deel geweest van de Malay cultuur en

groepsidentiteit. Het is echter door een samenloop van al deze ontwikkelingen steeds

meer naar de voorgrond gekomen. Het resultaat is een gelokaliseerde vorm van het

islamisme, die niet omarmd wordt door de gehele Malay moslimbevolking, maar wel een

motivering wordt voor de nieuwe generatie gedesillusioneerde strijders.

Nu, dat is nog geen verklaring voor de eruptie van het geweld sinds de beginjaren van de

jaren 2000. De Thaise staatsingrepen, de opmars van het extremisme en de

ethnonationalistische backlash vormden louter een basis voor een situatie waarin

geweld gemakkelijk kon floreren. De plotse uitbarsting van het religieuze geweld zorgde

ervoor dat voor externe observanten een nieuw front van de globale jihad was geopend.

Bij nadere inspectie zien we dus dat de elementen van islam al even daarvoor

ontwikkeld waren in de samenleving in het Zuiden van Thailand. De beleid onder

Thaksin, die het conflict steevast benaderde als een crimineel probleem dat een harde

repressie behoefde, deed het geweld exploderen. De systematische vernedering (die al

vóór Thaksin aan de gang was, maar nu in versnelling geraakte), willekeurige targetting

van de veiligheidsdiensten, kleinering in de media en extrajudicieel geweld zonder enige

navolging, verantwoording of reconciliatiemaatregelen zorgden voor een existentiële

groepsonzekerheid voor het voortbestaan van hun volk. Het dominante RTA verkiest tot

op vandaag een conventionele militaire aanpak voor een onconventionele, complexe

problematiek. Zo werd er een klimaat van angst gecreëerd, waardoor een nieuwe

Page 72: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

72

generatie strijders het nieuwe extremistische islam-discours volgden als zelfidentificatie

in de strijd tegen de Thaise staat. Tussen deze strijders en de Thaise veiligheidsdiensten

staan een grote heterogene meerderheid van Malay moslims die vrezen voor het

voortbestaan van hun identiteit, op wat die dan ook gebaseerd is.

Uiteindelijk is de strijd een soort gewoonte in de regio geworden, mede door het

ontbreken van elke soort vooruitgang in het conflict. Dit faciliteerde een ‘vermarkting

van geweld’, waarvan gebruikt wordt gemaakt door lokale machtscentra die elkaar

concurreren voor economische opportuniteiten in de chaotische situatie – niet in het

minste door de veiligheidsofficieren zelf. De strijd zelf blijft echter extreem complex en

moeilijk oplosbaar gezien de aard van het verzet – de opsplitsing in schijnbaar

onafhankelijke cellen die zeer covert te werk gaan en low-profile aanslagen prefereren –

en gezien het ontbreken van elke soort verantwoordelijke organisatie die een platform

voor de politieke of sociaaleconomische eisen kan bieden. De groepen

vertegenwoordigen dus niet per se de bevolking. Hierdoor is onderhandelen in praktijk

onmogelijk. Het ziet er naar uit dat de cellen verantwoordelijk voor het geweld, ondanks

de recente pogingen van Bangkok om steeds meer aandacht te schenken aan

sociaaleconomische programma’s, de regio onbestuurbaar willen maken.

Hoewel religie dus verblindend centraal is komen te staan in de tegenstelling tussen de

Malay moslims en de Thaise Boeddhistische staat, kan er op termijn enkel maar

vooruitgang geboekt worden wanneer er werk gemaakt wordt van de basisgrieven van

de bevolking. Deze blijven namelijk politiek en sociaaleconomisch. Daarnaast moet er

een actieve reconciliatiebenadering uitgevoerd worden waarbij de straffeloosheid van

politie- en legergeweld niet langer onbestraft kan gaan. Op deze manier dient het

vertrouwen van de bevolking stelselmatig teruggewonnen te worden zodat het

draagvlak voor de verzetsstrijders in deze samenleving verdwijnt en men kan werken

aan eventuele decentralisatiemaatregelen.

Bibliografie

Abuza, Z. (2005). A Conspiracy of Silence: Who is Behind the Escalating Insurgency in

Southern Thailand? Terrorism Monitor 3(9).

Page 73: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

73

Abuza, Z. (2007). The Role of Foreign Trainers in Southern Thailand’s Insurgency

[Online publicatie]. Terrorism Monitor 5(11).

Abuza, Z. (2011). Borderlands, Terrorism and Insurgency in Southeast Asia. In The

Borderlands of Southeast Asia: Geopolitics, Terrorism and Globalization (pp. 89-106).

Washington DC: Institute for National Strategic Studies (INSS).

Albritton, R. (2005). Thailand in 2004: The Crisis in the South. Asian Survey, 45(1), 166-

173.

Askew, M. (2008). Thailand’s Intractable Southern War: Policy, Insurgency and

Discourse. Contemporary Southeast Asia, 30(2), 186-214.

Askew, M. (2010a). Fighting with Ghosts: Querying Thailand’s Southern Fire.

Contemporary Southeast Asia, 32(2), 117-155.

Askew, M. (2010b). Insurgency and the Market for Violence in Southern Thailand:

Neither War Nor Peace. Asian Survey, 50(6), 1107-1134.

Bangkok Post (2013, 24 Januari). Narathiwat Classes Cancelled after Teacher Shot Dead.

Geraadpleegd op 20 Februari 2013 op

http://www.bangkokpost.com/news/local/332452/narathiwat-classes-cancelled-after-

teacher-shot-dead

Bradley, J. (2004, 27 Mei). Waking Up to the Terror Threat in Southern Thailand.

Geraadpleegd op 30 April 2013 op http://yaleglobal.yale.edu/content/waking-terror-

threat-southern-thailand

Brown, D. (1988). From Peripheral Communities to Ethnic Nations: Separatism in

Southeast Asia. Pacific Affairs, 61(1), 51-77.

Chalk, P. (2008). The Malay Muslim Insurgency in Southern Thailand: Understanding the

Conflict’s Evolving Dynamic. RAND National Defense Research Institute

Counterinsurgency Study Paper 5. Santa Monica, CA: RAND Corporation.

Central Intelligence Agency (CIA) (2013, 31 Oktober). The World Factbook: East &

Southeast Asia: Malaysia. Geraadpleegd op 20 November 2013 op

https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/my.html

Page 74: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

74

Central Intelligence Agency (CIA) (2013, 6 November). The World Factbook: East &

Southeast Asia: Thailand. Geraadpleegd op 20 November 2013 op

https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/th.html

CNN.com (2004, 26 Februari). Jemaah Islamiyah’s Terror Campaign. Geraadpleegd op 30

April 2013 op

http://edition.cnn.com/2003/WORLD/asiapcf/southeast/09/02/ji.campaign/

Corben, R. (2013, 30 Oktober). Thailand Looks to Restart Southern Peace Talks, Despite

Little Progress. Geraadpleegd op 15 November 2013 op

http://www.voanews.com/content/thailand-looks-restart-southern-peace-talks-

despite-little-progress/1779764.html

Croissant, A. (2005). Unrest in South Thailand: Contours, Causes, and Consequences

since 2001. Contemporary Southeast Asia, 27(1), 21-43.

Croissant, A. (2007). Muslim Insurgency, Political Violence and Democracy in Thailand.

Terrorism and Political Violence, 19(1), 1-18.

Dawn (2013, 10 Februari). Five Thai Soldiers Killed in Attack. Geraadpleegd op 28 April

2013 op http://www.dawn.com/news/785175/five-thai-soldiers-killed-in-attack

Forbes, A. (1982). Thailand’s Muslim Minorities: Assimilation, Secession, or Coexistence?

Asian Survey, 22(11), 1056-1073.

Fox News (2013, 1 Mei). 6 Killed in shooting in Thailand’s insurgency-plagued south.

Geraadpleegd op 30 Mei 2013 op http://www.foxnews.com/world/2013/05/01/6-

killed-in-shooting-in-thailand-insurgency-plagued-south/

Harish, S.P. (2006). Ethnic or Religious Cleavage? Investigating the Nature of the Conflict

in Southern Thailand. Contemporary Southeast Asia, 28(1), 48-69.

Helbardt, S. (2010, 21 Januari). Anatomy of Southern Thailand’s Insurgency: Some

Preliminary Insights. Asia Pacific New Mandala. Gedownload op 28 april 2013 van:

http://asiapacific.anu.edu.au/newmandala/wp-content/uploads/2010/01/Anatomy-of-

Southern-Thailand%E2%80%99s-Insurgency.pdf

Page 75: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

75

International Crisis Group (ICG) (2005, 18 Mei). Southern Thailand: Insurgency, not

Jihad. Crisis Group Asia Report No. 98. Gedownload op 28 April 2013 van:

http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-

asia/thailand/098_southern_thailand_insurgency_not_jihad.pdf

International Crisis Group (ICG) (2007a, 15 Maart). Southern Thailand: The Impact of

the Coup. Crisis Group Asia Report No. 129. Gedownload op 28 April 2013 van:

http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-

asia/thailand/129_southern_thailand___the_impact_of_the_coup_web.pdf

International Crisis Group (ICG) (2007b, 23 Oktober). Southern Thailand: The Problem

with Paramilitaries. Crisis Group Asia Report No. 140. Gedownload op 28 April 2013 van:

http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-

asia/thailand/140_southern_thailand___the_problem_with_paramilitaries.pdf

International Crisis Group (ICG) (2008, 28 Augustus). Thailand: Political Turmoil and

the Southern Insurgency. Crisis Group Asia Briefing No. 80. Gedownload op 28 April 2013

van: http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-

asia/thailand/b80_thailand___political_turmoil_and_the_southern_insurgency.pdf

International Crisis Group (ICG) (2009, 22 Juni). Recruiting Militants in Southern

Thailand. Crisis Group Asia Report No. 170. Gedownload op 28 April 2013 van:

http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-

asia/thailand/170_recruiting_militants_in_southern_thailand.pdf

International Crisis Group (ICG) (2010, 3 November). Stalemate in Southern Thailand.

Crisis Group Asia Briefing No.113. Gedownload op 28 April 2013 van:

http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-asia/thailand/B113%20-

%20Stalemate%20in%20Southern%20Thailand.pdf

International Crisis Group (ICG) (2012, 11 December). Thailand: The Evolving Conflict in

the South. Crisis Group Asia Report No. 241. Gedownload op 28 April 2013 van:

http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-asia/thailand/241-

thailand-the-evolving-conflict-in-the-south.pdf

Jitpiromrsi, S. & McCargo, D. (2008). A Ministry for the South: New Government

Proposals for Thailand’s Southern Region. Contemporary Southeast Asia, 30(3), 403-428.

Page 76: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

76

Jitpiromsri, S. (2012, 23 December). 9 Months into the 9th Year: Amidst the Enigmatic

Violence, the Pat(t)ani Peace Process still keeps on moving. Deep South Watch, Center for

Conflict Studies and Cultural Diversity. Geraadpleegd op 30 april 2013 op

http://www.deepsouthwatch.org/node/3803

Joll, C. (2010). Religion and Conflict in Southern Thailand: Beyond Rounding Up the

Usual Suspects. Contemporary Southeast Asia, 32(2), 258-279.

Jory, P. (2007). From “Melayu Patani” to “Thai Muslim”: The Spectre of Ethnic Identity in

Southern Thailand. Asia Research Institute Working Paper Series No. 84, p27.

Liow, J. (2006). International Jihad and Muslim Radicalism in Thailand?: Towards an

Alternative Interpretation. Asia Policy 13(2), 89-108.

Lefevre, A. (2013, 13 Februari). Thai Insurgents attack army base, troops kill 16.

Geraadpleegd op 30 April 2013 op http://www.reuters.com/article/2013/02/13/us-

thailand-violence-south-idUSBRE91C07V20130213

Maxcy, B., Sungtong, E. & Thi Nguyen, T.S. (2010). Legitimating Leadership in Southern

Thai Schools: Considering Local Responses to Neoliberal Reforms. Educational Policy,

24(1), 110-136.

Manmuang, S., Yolles, M. & Talabgaew, S. (2013). Understanding the Sustainability of

Insurgency Conflict in Thailand. Journal of Organizational Transformation and Social

Change, 10(2), 178-193.

Perrin, A. (2003, 16 Juni). The Hard Cell? Geraadpleegd op 30 April 2013 op

http://content.time.com/time/magazine/article/0,9171,458843,00.html

Prasirtsuk, K. (2009). Thailand in 2008: Crisis continued. Asian Survey, 49(1), 174-184.

Salhani, C. (2004, 1 Mei). Al Qaeda’s ‘Second Front’. Geraadpleegd op 30 April 2013 op

http://www.washingtontimes.com/news/2004/may/1/20040501-114211-

6697r/?page=all

Tan-Mullins, M. (2009). Armed Conflict and Resolutions in Southern Thailand. Annals of

the Association of American Geographers, 99(5), 922-931.

Page 77: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

77

Thammasathien, N. (2010). The Thai Press and the Southern Insurgency: Nothing More

to Report. Contemporary Southeast Asia, 32(2), 280-291.

The Nation (2007, 9 Januari). Juling’s Death Must Not Be in Vain. Geraadpleegd op 30

April 2013 op

http://www.nationmultimedia.com/2007/01/09/opinion/opinion_30023627.php

Von Feigenblatt, O. (2009a). Divergent Interpretations of the Conflict in the Southern

Provinces of Thailand: National Liberation or Pan-Islamic Jihad? Journal of

Contemporary Literature, 1(2), 112-118.

Von Feigenblatt, O. (2009b). The Importance of Culture in Emic Interpretations of the

History of Thailand’s Southern Separatist Movement: The Gentlemen’s Agreement of

1943 and the Relationship of Malaysia with the Separatists. Journal of Alternative

Perspectives in the Social Sciences 2(1), 46-56.

Von Feigenblatt, O. (2010). The Muslim Malay Community in Southern Thailand: A

“Small People” Facing Existential Uncertainty. Ritsumeikan Journal of Asia Pacific Studies,

27, 53-63.

Von Feigenblatt, O. (2011). An Alternative Policy Proposal for the Provinces Populated

by the Malay Ethnonationality in the South of Thailand. ASEAS – Austrian Journal of

South-East Asian Studies, 4(1), 107-128.

Page 78: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

78

Bijlage: kaarten

(Bron, ICG, 2012)

Page 79: Van ‘Malay vs Thai’ naar ‘Moslims vs Boeddhisten’lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/384/RUG01-002167384_2014_0001_AC.pdfhaar zuidelijkste provincies Pattani, Yala en Narathiwat.

79

(Bron: ICG, 2012)