VALIDATIESTUDIE VAN REFERENTIEWAARDEN VOOR DE … · 2018-08-29 · Ze hebben alle vier hun voor-...
Transcript of VALIDATIESTUDIE VAN REFERENTIEWAARDEN VOOR DE … · 2018-08-29 · Ze hebben alle vier hun voor-...
VALIDATIESTUDIE VAN
REFERENTIEWAARDEN VOOR DE
DIAMETERS VAN DE SINUSSEN VAN
VALSALVA EN DE AORTA
ASCENDENS IN EEN COHORTE VAN
PATIËNTEN MET THORACALE
AORTA AANDOENINGEN.
Anna-Helena Lips Stamnummer: 01304692
Promotor: Prof. dr. Julie De Backer
Copromotor: Dr. Laurence Campens
Masterproef voorgelegd in het kader tot het behalen van de graad Master of Medicine in de Geneeskunde
Academiejaar: 2017 - 2018
VALIDATIESTUDIE VAN
REFERENTIEWAARDEN VOOR DE
DIAMETERS VAN DE SINUSSEN VAN
VALSALVA EN DE AORTA
ASCENDENS IN EEN COHORTE VAN
PATIËNTEN MET THORACALE
AORTA AANDOENINGEN.
Anna-Helena Lips Stamnummer: 01304692
Promotor: Prof. dr. Julie De Backer
Copromotor: Dr. Laurence Campens
Masterproef voorgelegd in het kader tot het behalen van de graad Master of Medicine in de Geneeskunde
Academiejaar: 2017 - 2018
“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie
beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik
valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de
verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze
masterproef.”
Datum
11 december 2017
Handtekening en naam student Handtekening en naam promotor
Anna-Helena Lips Prof. Dr. Julie De Backer
Inhoudstafel
Afkortingen ................................................................................................................................ 1
Abstract ...................................................................................................................................... 2
Inleiding ..................................................................................................................................... 4
Anatomie van de proximale thoracale aorta ........................................................................... 4
Definities aortadilatatie, aorta aneurysma, aortadissectie, aortaruptuur ................................. 5
Beeldvorming van de proximale thoracale aorta .................................................................... 6
Richtlijnen voor het meten van de proximale thoracale aorta ................................................ 7
Bicuspide aortaklep ................................................................................................................ 8
Marfansyndroom .................................................................................................................... 9
Turnersyndroom ................................................................................................................... 10
Management van aortadilatatie ............................................................................................. 11
Doel van het onderzoek ........................................................................................................ 12
Methoden en materialen ........................................................................................................... 14
Selectie referentiewaarden .................................................................................................... 14
Selectie steekproef ................................................................................................................ 18
Statistische analyse ............................................................................................................... 18
Resultaten ................................................................................................................................. 20
Kenmerken steekproef .......................................................................................................... 20
Referentiewaarden aorta ascendens bij kinderen en adolescenten ....................................... 21
Referentiewaarden aorta ascendens bij volwassenen ........................................................... 22
Referentiewaarden sinussen van Valsalva bij kinderen en adolescenten ............................. 25
Referentiewaarden sinussen van Valsalva bij volwassenen ................................................. 28
Referentiewaarden van aorta ascendens en sinussen van Valsalva bij turnerpatiënten ....... 33
Discussie ................................................................................................................................... 37
Aortadilatatie bij patiënten met bicuspide aortaklep, marfansyndroom en turnersyndroom 37
Belang van variabele lichaamsoppervlakte .......................................................................... 37
Belang van variabele geslacht .............................................................................................. 38
Belang van variabele leeftijd ................................................................................................ 39
Klinisch belang van referentiewaarden ................................................................................ 40
Limitaties .............................................................................................................................. 41
Conclusie .............................................................................................................................. 41
Referentielijst ........................................................................................................................... 43
Bijlagen
Bijlage 1. Overzicht van gepubliceerde referentiewaarden voor aortadiameters ................... 1
Bijlage 2. Criteria voor de diagnose van marfansyndroom .................................................... 4
Bijlage 3. Verschil in diameters tussen man en vrouw ........................................................... 6
1
Afkortingen
AR Aortawortel
Asc Ao Tubulaire aorta ascendens
ASI Aortic sized index
BAV Bicuspide aortaklep
CMR Cardiovasculaire magnetische resonantie
CTA Computertomografie met angiografie
FBN1 Fibrilline-1
IE Inner edge to inner edge
IQR Interkwartielafstand
LCC Linker coronaire cusp van aortaklep
LE Leading edge to leading edge
MFS Marfansyndroom
M-mode Motion-mode echografie
NCC Niet-coronaire cusp van aortaklep
OE Outer edge to outer edge
RCC Rechter coronaire cusp van aortaklep
SEE Standaardfout
SoV Sinussen van Valsalva
TAD Thoracale aorta aandoeningen
TEE Transoesofagale echografie
TGF-β Transforming Growth Factor-β
TS Turnersyndroom
TTE Transthoracale echografie
ULN Upper limit of normal
ULN Asc Ao Upper limit of normal van de diameter van de tubulaire aorta ascendens
ULN SoV Upper limit of normal van de diameter van de sinussen van Valsalva
UZ Gent Universitair ziekenhuis Gent
2
Abstract
Inleiding
Dilatatie van de proximale thoracale aorta is asymptomatisch, maar kan leiden tot een
levensbedreigende aortadissectie of aortaruptuur. De diagnose van aortadilatatie wordt gesteld
als de aortadiameters gemeten met transthoracale echografie (TTE) groter zijn dan de bovenste
limiet van het normale (ULN) (ULN= gemiddeld verwachte diameter + 1,96 x standaardfout).
De ULN is afhankelijk van verschillende variabelen zoals lichaamsomvang, leeftijd en geslacht
en kan met verschillende formules berekend worden. Het doel van deze studie is het vergelijken
van ULN-waarden voor de aorta ascendens (Asc Ao) en de sinussen van Valsalva (SoV)
berekend met verschillende formules.
De ULN-waarden volgens de verschillende formules worden vergeleken in een cohorte van
patiënten met bicuspide aortaklep (BAV), marfansyndroom (MFS) en turnersyndroom (TS).
Die patiënten hebben een verhoogd risico op thoracale aorta aandoeningen (TAD) zoals
aortadilatatie.
Methodologie
543 patiënten (5-90 jaar) met BAV, MFS of TS, gevolgd op de dienst cardiologie van het
universitair ziekenhuis in Gent (UZ Gent), worden geïncludeerd. Bij hen worden de ULN-
waarden van Asc Ao en SoV volgens de formules van Campens et al., Devereux et al., Gautier
et al., Roman et al. en Son et al. berekend. Er wordt voor die ULN-waarden gekozen omdat zij
opgesteld zijn aan de hand van de Amerikaanse en Europese richtlijnen (ASE- en EACVI-
richtlijnen). De ULN-waarden worden apart vergeleken bij kinderen en adolescenten en bij
volwassenen, aangezien enkele van de geselecteerde studies die opdeling maken. Bij TS-
patiënten worden de ULN-waarden volgens de formules van Quezada et al. en Campens et al.
ook vergeleken. Er wordt steeds gebruik gemaakt van een Wilcoxon signed-ranks test om de
ULN-waarden paarsgewijs te vergelijken.
Resultaten
Volgens alle referentiewaarden hebben BAV-patiënten en TS-patiënten een frequentere
dilatatie van Asc Ao dan van SoV en MFS-patiënten een frequentere dilatatie van SoV dan van
Asc Ao. 54%-67% van de BAV-patiënten hebben een gedilateerde Asc Ao. 34%-65% van de
MFS-patiënten hebben gedilateerde SoV. 11%-31% van de TS-patiënten hebben een
gedilateerde Asc Ao.
3
Het verschil tussen de ULN-waarden van Asc Ao bij kinderen en adolescenten berekend met
de formules van Gautier et al. en Campens et al. is niet significant (P=0,613). Het verschil
tussen de ULN-waarden van Asc Ao bij volwassenen berekend met de formules van Campens
et al. en Son et al. is voor alle leeftijdscategorieën en voor elk geslacht significant (P<0,001).
Het verschil tussen de ULN-waarden van SoV bij kinderen en adolescenten berekend met de
formules van Campens et al., Gautier et al. en Roman et al. is nergens significant (P≤0,001).
De verschillen tussen de ULN-waarden van SoV bij volwassenen berekend met de formules
van Campens et al., Devereux et al., Roman et al. en Son et al. zijn niet significant (P≤0,002),
behalve het verschil tussen Campens et al. en Roman et al. (P=0,537). Het verschil tussen de
ULN-waarden van SoV berekend met de formules van Campens et al. en Roman is echter wel
significant bij opdeling in volgende leeftijdscategorieën: 20-40 jaar en > 40 jaar (P<0,001). De
verschillen tussen de ULN-waarden van Asc Ao en SoV bij TS-patiënten berekend met de
formules van Campens et al. en Quezada et al. zijn niet significant (respectievelijk P=0,002 en
P<0,001).
Discussie
Bij het berekenen van ULN-waarden schat men de verwachte aortadiameter aan de hand van
enkele parameters. De variabele lichaamsoppervlakte (BSA) wordt door alle studies belangrijk
geacht. Of formules die de variabele BSA includeren even goed zijn in het herkennen van
aortadilatatie bij personen met obesitas of bij personen met een zeer grote of kleine gestalte,
zoals MFS- of TS-patiënten, staat ter discussie. De variabele geslacht speelt pas vanaf
jongvolwassenleeftijd een belangrijke rol. De variabele leeftijd wordt in de meeste studies
geïncludeerd. Hierbij wordt leeftijd best als continue variabele in de formule opgenomen in
plaats van per leeftijdscategorie aparte formules op te stellen.
Conclusie
De ULN-waarden berekend met de formules van Campens et al., Devereux et al. en Gautier et
al. zijn het meest geschikt voor gebruik in de praktijk, aangezien ze gebaseerd zijn op grote
steekproeven en rekening houden met BSA, geslacht en leeftijd, zonder een opdeling in
leeftijdscategorieën te maken.
4
Inleiding
Thoracale aorta aandoeningen (TAD) zijn ziektebeelden die gekenmerkt worden door dilataties,
dissecties, atherosclerose of inflammatie van de aorta (1). Dilataties komen frequent voor bij
patiënten met bicuspide aortaklep (BAV), marfansyndroom (MFS) en turnersyndroom (TS). Ze
ontwikkelen zich asymptomatisch, maar kunnen aanleiding geven tot levensbedreigende
complicaties zoals aortadissectie of –ruptuur. Aortadilatatie dient daarom tijdig
gediagnosticeerd te worden (2–4).
Anatomie van de proximale thoracale aorta
De aorta bestaat uit 5 delen: de aortawortel (AR), de tubulaire aorta ascendens (Asc Ao), de
arcus aortae, de aorta descendens thoracalis en de aorta abdominalis (Figuur 1). De AR en Asc
Ao worden samen de proximale thoracale aorta genoemd (5). Die is gelegen tussen de aortaklep
en de truncus brachiocephalicus (6). De diameters van de AR worden gemeten ter hoogte van
de annulus aortae, de sinussen van Valsalva (SoV) en de sinotubulaire junctie (7,8). De diameter
van de Asc Ao wordt gemeten op het niveau van de A. pulmonalis dextra (Figuur 2) (7–9). De
belangrijkste diameters bij het opsporen van aortadilatatie zijn de SoV en de Asc Ao (1).
Figuur 1. Anatomie van de aorta. Bewerkt uit Daily et al. (10).
I: aortawortel, II: tubulaire aorta ascendens, III: arcus aortae, IV: aorta descendens thoracalis, V: aorta
abdominalis, a: truncus brachiocephalicus, b: Arteria carotis communis sinistra, c: Arteria subclavia sinistra, d:
diafragma
5
Figuur 2. De proximale thoracale aorta. Overgenomen uit Campens et al. (6).
Beeldvormingstechniek: transthoracale echocardiografie, 2D parasternale lange as beeld, leading edge to
leading edge, meting in eind-diastole. 1: aorta annulus, 2: sinussen van Valsalva, 3: sinotubulaire junctie, 4:
tubulaire aorta ascendens, LA: linker atrium, RAP: Arteria pulmonalis dextra.
Definities aortadilatatie, aorta aneurysma, aortadissectie, aortaruptuur
Een aortadilatatie wordt gedefinieerd als een aortadiameter die groter is dan de bovenste limiet
van het normale (ULN). De ULN is optelling van de gemiddeld verwachte aortadiameter met
1,96 keer de standaardfout (SEE) (ULN = gemiddeld verwachte diameter + 1,96 x SEE) (6).
De gemiddeld verwachte aortadiameter is afhankelijk van bepaalde variabelen zoals leeftijd,
lichaamsomvang en geslacht (1). Deze variabelen kunnen verschillen naargelang de studie
(Bijlage 1).
Een aorta aneurysma is een gelokaliseerde verbreding van de aorta waarbij de diameter meer
dan 150% van de gemiddeld verwachte diameter is (1,3,11).
Een aortadissectie is een scheur in de aortawand tussen de lamina intima en lamina media. Deze
scheur staat in verbinding met het lumen en wordt gevuld met bloed. Zo ontstaat er een waar
en een vals lumen. Bij patiënten met BAV, MFS en TS ontstaat een aortadissectie ten gevolge
van een aortadilatatie. Echter, een dissectie kan ook onafhankelijk van een dilatatie ontstaan,
zoals bij patiënten met de vasculaire vorm van het syndroom van Ehlers-Danlos (3). Er bestaan
verschillende classificatiesystemen om aortadissecties in te delen, waarvan DeBakey en
Stanford de meest gebruikte zijn (Figuur 3) (5).
Een aortaruptuur is een scheur over de volledige dikte van de aortawand (12). De mortaliteit
ten gevolge van aortadissectie en aortaruptuur bedraagt 45-65% (1).
6
Figuur 3. Classificatie van aortadissecties. Overgenomen en bewerkt uit Daily et al. (10).
Wit: waar lumen. Zwart: vals lumen.
Beeldvorming van de proximale thoracale aorta
Verschillende beeldvormingsmodaliteiten kunnen gebruikt worden om aortadimensies te
evalueren, zoals transthoracale echografie (TTE), transoesofagale echografie (TEE),
computertomografie met angiografie (CTA) en cardiovasculaire magnetische resonantie
(CMR). Ze hebben alle vier hun voor- en nadelen (Tabel 1) (13).
TTE is de eerste keuze voor evaluatie en opvolging van de diameters van AR en Asc Ao (5,9).
TEE heeft een betere beeldkwaliteit dan TTE doordat de thoracale aorta van dichterbij in beeld
gebracht wordt en er transducers met een hogere frequentie gebruikt kunnen worden. In praktijk
wordt TEE echter hoogst zelden gebruikt. CTA en CMR worden gebruikt indien er een slechte
visualisatie van de aorta is met TTE en indien men meer distale delen en zijtakken van de aorta
wil evalueren (5).
Tabel 1.Vergelijking van de verschillende beeldvormingsmodaliteiten voor de aortawortel en de aorta ascendens.
Vertaald vanuit Campens et al. (9).
Voordelen Nadelen
TTE • Bruikbaar voor diagnose en
opvolging van proximale
aortadiameters
• Vlotte beschikbaarheid
• Aortaklepfunctie is te
beoordelen
• Lage kost
• Niet de ideale techniek voor
visualisatie van de volledige aorta
• Operator afhankelijk
• Suboptimale laterale resolutie
TEE • Hoge resolutie beeldvorming • Onaangenaam
7
Voordelen Nadelen
• Aortaklepfunctie is te
beoordelen
• Lage kost
• 3D-TEE heeft enkele
voordelen t.o.v. 2D-TEE,
maar de klinische toevoegende
waarde is nog niet duidelijk
• Gecontra-indiceerd bij acute
aortadissectie (plotse stijging van
de bloeddruk)
• Gecontra-indiceerd bij
slokdarmaandoeningen
• Operator afhankelijk
CTA • Kost weinig tijd
• Hoge resolutie beeldvorming
• Mogelijkheid om een 3D-
beeld van de volledige aorta te
bekomen
• Vlotte beschikbaarheid
• Eerste keuze bij vermoeden
van aortadissectie
• Gebruik van jodiumhoudend
contrastmiddel met gevaar voor
allergische reactie en nierfalen
• Gebruik van röntgenstraling wat
toepassing bij jonge personen en
toepassing voor seriële opvolging
beperkt (gemiddelde stralendosis:
10-15 mSv)
• Hoge kost
CMR • Geen gebruik van
röntgenstraling
• Geen gebruik van
jodiumhoudend
contrastmiddel
• Hoge resolutie beeldvorming
• Mogelijkheid om een 3D-
beeld van de volledige aorta te
bekomen
• Bruikbaar voor opvolging
• Minder vlotte beschikbaarheid
(vooral in acute omstandigheden)
• Moeilijk om onstabiele patiënten
te monitoren tijdens de
beeldvorming
• Kost meer tijd dan CTA (van
belang in acute omstandigheden)
• Hoge kost
• Men moet nagaan of een
endovasculaire stent MR-
compatibel is
TTE: transthoracale echografie, TEE: transoesofagale echografie, CTA: computertomografie met angiografie,
CMR: cardiovasculaire magnetische resonantie, 3D: driedimensionaal, 2D: tweedimensionaal, mSv: millisievert.
Richtlijnen voor het meten van de proximale thoracale aorta
De Amerikaanse en Europese richtlijnen (ASE- en EACVI-richtlijnen) van 2015 adviseren om
de diameters van de proximale thoracale aorta te meten door middel van tweedimensionale (2D)
8
TTE, vanuit het parasternale lange as beeld, in eind-diastole en via leading edge to leading edge
(LE) conventie (8). De ASE-richtlijnen voor pediatrie van 2010 adviseren om de diameters te
meten in systole via de inner edge tot inner edge (IE) conventie (14).
2D-beeldvorming wordt verkozen boven motion-mode (M-mode) beeldvorming gezien M-
mode resulteert in een systematische onderschatting van de aortadiameters. Dit komt omdat de
beweging van het hart een verplaatsing van de M-mode cursor ten opzichte van de maximale
diameter induceert. De onderschatting bedraagt ongeveer 2 mm (8).
De ASE- en EACVI-richtlijnen verkiezen de LE-conventie boven de IE-conventie en de outer
edge to outer edge (OE) conventie (5,8). Bij de LE-conventie is de anterieure wand van de aorta
geïncludeerd in de meting, maar de posterieure wand niet (Figuur 2). Bij de IE-conventie zijn
beide wanden geëxcludeerd. Bij de OE-conventie zijn beide wanden geïncludeerd (15). De
ASE-richtlijnen voor pediatrie van 2010 verkiezen de IE-conventie (14). Metingen in diastole
volgens de LE-conventie zijn ongeveer 2-4 mm groter dan metingen in diastole volgens de IE-
conventie (5). Wel komen metingen in diastole volgens de LE-conventie, geadviseerd door de
ACE- en EACVI-richtlijnen, zo goed als overeen met metingen in systole volgens de IE-
conventie, geadviseerd door de ACE-richtlijnen voor pediatrie (16). In de update van de ASE-
en EACVI-richtlijnen in 2015 dacht men eraan om de IE-conventie te adviseren in plaats van
de LE-conventie, aangezien de LE-conventie niet gebruikt wordt voor CTA en CMR. Toch
wordt de LE-conventie aangeraden omdat de meeste referentiewaarden en de huidige richtlijnen
voor electieve aortavervanging opgesteld zijn op basis van die conventie (5).
De ACE- en EACVI- richtlijnen verkiezen het uitvoeren van de metingen in eind-diastole. Dit
heeft als voordeel dat de reproduceerbaarheid groter is omwille van de stabiliteit van de
diastolische aortadruk. Ook is de eind-diastole eenvoudig te identificeren aan de hand van
electrocardiografie (ECG) (5).
Bicuspide aortaklep
Een bicuspide aortaklep (BAV) is een klep die uit twee semilunaire bladen bestaat in plaats van
drie. De wereldwijde prevalentie van BAV is 0,5%-2% (17). Er zijn drie verschillende types.
Bij type I, het meest voorkomende type, is er een fusie van de linker coronaire cusp (LCC) met
de rechter coronaire cusp (RCC). Bij type II is er een fusie tussen de RCC en de niet-coronaire
cusp (NCC). Bij type II is er een fusie tussen LCC en NCC (18–20). Een BAV kan tot
complicaties leiden zoals aortaklepstenose, aortaklepinsufficiëntie, infectieuze endocarditis,
aortadilatatie, -dissectie en -ruptuur (20).
9
Een aortadilatatie komt voor bij 20%-84% van de patiënten met BAV, het frequentst bij type I
(19). Ook wanneer de BAV normaal functioneert, kan een dilatatie optreden (18,19). Er zijn
twee dominante fenotypes van aortadilatatie bij patiënten met BAV. Het meest voorkomende
is de dilatatie van de Asc Ao, die voorkomt ongeachte het type BAV (21). Minder frequent is
dilatatie van SoV, die vooral voorkomt bij mannen met type I BAV (20,21).
Er zijn verschillende theorieën over de pathogenese van aortadilatatie bij BAV. Volgens de
hemodynamische theorie geeft een BAV aanleiding tot een hogere pieksnelheid van de
bloedstroom. Daardoor is er meer druk ter hoogte van de proximale thoracale aortawand, met
dilatatie tot gevolg (18,19). De genetische theorie die stelt dat aortadilataties bij BAV het gevolg
zijn van één of meerdere genmutaties (22). Die mutaties leiden tot ontwikkelingsproblemen van
de proximale thoracale aortawand én van de aortaklep (23).
Marfansyndroom
De prevalentie van marfansyndroom (MFS) bedraagt tussen 1,46 en 17,2 per 100.000 personen
(24). MFS is een autosomaal dominante bindweefselaandoening veroorzaakt door een mutatie
in het fibrilline-1 gen (FBN1-gen). Het FBN1-eiwit heeft structurele rol in elastisch en niet-
elastisch bindweefsel, waar het een bestanddeel van microfibrillen is (25). Het eiwit heeft ook
regulerende rol in de signalisatie van het Transforming Growth Factor-β (TGF-β) pathway, dat
onder andere de proliferatie en differentiatie van bepaalde celtypes beïnvloedt. Het is echter
niet zo dat alle mutaties in het FBN1-gen tot MFS leiden (26).
MFS wordt, in zijn meest typische vorm, gekarakteriseerd door dilatatie van SoV en lensluxatie
(Figuur 4) (26). De diagnose van marfansyndroom wordt gesteld door middel van de herziene
Gent criteria, waarbij dilatatie van SoV een belangrijk element is (Bijlage 2) (27).
Figuur 4. Typische kenmerken van marfansyndroom: dilatatie van de sinussen van Valsalva (links) en lensluxatie
(rechts). Overgenomen uit De Backer et al. (26).
10
Cardiovasculaire manifestaties zijn de meest levensbedreigende manifestaties van MFS (3,28).
MFS-patiënten hebben een ernstig verhoogd risico op aortadilatatie en/of aortadissectie. Ook
aortaklepafwijkingen, mitralisklepprolaps, en mitralisklepregurgitatie komen vaker voor bij
MFS-patiënten dan in de algemene bevolking (1).
Aortadilatatie is aanwezig bij meer dan 80% van de MFS-patiënten. Door het abnormaal FBN1-
eiwit ontstaat er verzwakking van de aortawand en onvoldoende opvang van hemodynamische
stress, wat aanleiding geeft tot aortadilatatie. Daarnaast leidt een abnormaal FBN1-eiwit ook
tot meer activatie van TGF-β, wat ook bijdraagt tot de aortadilatatie. Bij MFS-patiënten bevindt
de dilatatie zich meestal ter hoogte van de SoV, aangezien die plaats het meeste elastisch
bindweefsel bezit en blootgesteld wordt aan een hoge pulsatiele druk. Ook dilatatie van de Aa.
pulmonales en van de aorta thoracalis descendens komen voor. Dilataties van de aorta thoracalis
descendens leiden slechts bij een minderheid van MFS-patiënten tot complicaties (26).
Turnersyndroom
Ongeveer één op 2000 levend geboren meisjes heeft turnersyndroom (TS), een aandoening
waarbij één X-chromosoom volledig of gedeeltelijk ontbreekt (2,29). De helft van de patiënten
heeft het karyotype 45,X (30). De genetische aandoening wordt gekenmerkt door een kleine
gestalte en subfertiliteit. De helft van de patiënten heeft door afwezigheid van bepaalde genen
op het X-chromosoom ook cardiovasculaire afwijkingen, zoals BAV, aortadilatatie, coarctatio
aortae en verlengde aortaboog. Elk van die afwijkingen is een onafhankelijke risicofactor voor
aortadissectie (2). Dat is de voornaamste oorzaak van de verhoogde morbiditeit en mortaliteit
bij vrouwen met TS (31). Het risico op dissectie is ook verhoogd tijdens het derde trimester van
de zwangerschap en het postpartum (2).
Ongeveer 20%-33% van de TS-patiënten heeft een aortadilatatie (25,29,32). Dat cijfer ligt 100
keer hoger dan bij de algemene vrouwelijke populatie (25). Vooral TS-patiënten met BAV en/of
verlengde aortaboog hebben een vergroot risico (29). Ook hypertensie, aanwezig bij 60% van
de TS-patiënten, is een risicofactor voor aortadilatatie. Of er een verband is tussen hypertensie
en de gevreesde aortadissectie is echter onduidelijk (2).
Bij TS-patiënten is het, gezien hun kleine gestalte, extra belangrijk de aortadiameters in verband
te brengen met lichaamslengte of BSA. Hiervoor kan men een formule voor het berekenen van
de ULN gebruiken of de ‘aortic sized index’ (ASI = aortadiameter/BSA) (2,25).
11
Management van aortadilatatie
Het is belangrijk om de aortadiameters nauw op te volgen bij patiënten met verhoogd risico op
dilatatie, zoals patiënten met MFS, TS, BAV. Bij MFS-patiënten met stabiele aortadiameters is
een jaarlijkse screening aanbevolen. Er moet frequenter gescreend worden indien de diameter
> 45 mm of indien er een plotse toename is. Bij TS-patiënten met normale aortadiameters en
afwezigheid van risicofactoren voor dissectie, is een screening om de vijf à tien jaar aanbevolen.
Er moet jaarlijks gescreend worden als die voorwaarden niet voldaan zijn (1). Bij BAV-
patiënten is een jaarlijkse screening aanbevolen indien Asc Ao > 40 mm of SoV > 40 mm (19).
Wanneer een dilatatie wordt vastgesteld, moet de volledige aorta gescreend worden met CT of
MR (25,33).
Voor de behandeling van aortadilatatie en de preventie van levensbedreigende gevolgen zijn
drie pijlers van belang: levensstijlaanpassingen, medicamenteuze behandeling en heelkunde
(3).
Door de levensstijl aan te passen kan men het risico op aortadissectie en aortaruptuur
verminderen. Volgende zaken worden best vermeden aangezien ze de dilatatie kunnen
vergroten: hypertensie, gewichtstoename, cocaïnegebruik en roken. De progressie van de
dilatatie is tweemaal groter bij rokers dan bij niet-rokers. Ook zaken die tot tijdelijke
hypertensie kunnen leiden, zoals isometrische krachtoefeningen en stressfactoren, worden best
vermeden (3).
Medicamenteuze therapie is er vooral op gericht om verdere aortadilatatie te voorkomen (25).
β-blokkers vormen de langst bestaande hoeksteen in de behandeling van ààààààaortadilatatie
bij MFS-patiënten (34). Alternatieven voor β-blokkers zijn angiotensine II receptor blokkers
(ARB), angiotensine I converterend enzym inhibitoren (ACE-inhibitoren) en calcium-
antagonisten (25,26). Een goed bestudeerde ARB is Losartan, dat de angiotensine II type 1
receptor blokkeert en TGF-β inhiberende eigenschappen heeft (34). De medicamenteuze
behandeling van TAD bij TS en BAV werd overgenomen van deze bij MFS, gezien studies in
die andere groepen ontbreken (2,22).
Afhankelijk van de grootte en de progressie van de dilatatie, zal men heelkundig ingrijpen. De
Europese richtlijnen gebruiken hiervoor drempelwaarden die verschillen naargelang de
toestand en onderliggende aandoening van de patiënt. Bij MFS-patiënten zonder bijkomende
risicofactoren wordt rapper heelkundig ingegrepen dan bij BAV-patiënten zonder bijkomende
risicofactoren, aangezien die laatste minder kans op complicaties hebben. Bij TS-patiënten
12
wordt rekening gehouden met hun kleine gestalte en gebruikt men de ASI om de drempelwaarde
te bepalen (Tabel 2). De beslissing om over te gaan tot chirurgie wordt niet alleen aan de hand
van deze drempelwaarden genomen. In bepaalde omstandigheden wordt rekening gehouden
met BSA en/of geslacht, namelijk bij concomitante aortaklepvervanging, kleine gestalte, snelle
progressie, aortaklepregurgitatie en zwangerschapswens (25).
Tabel 2. Europese richtlijnen voor de indicaties tot heelkundige behandeling van aortadilatatie bij patiënten met
marfansyndroom, bicuspide aortaklep en turnersyndroom. Gebaseerd op Erbel et al. (25).
Aandoening MFS BAV TS
Indicatie tot
heelkunde
• TA ≥50 mm
• TA ≥45 mm bij
risicofactoren:
o familiale VG
aortadissectie
o progressie van
>3 mm/jaar
o ernstige A-klep of
M-klepregurgitatie
o zwangerschapswens
• TA ≥55 mm
• TA ≥50 mm bij
risicofactoren:
o familiale VG
aortadissectie
o progressie van
>3 mm/jaar
o coarctatio aortae
o systemische
hypertensie
• TA >27,5 mm/m2
MFS: marfansyndroom, BAV: bicuspide aortaklep, TS: turnersyndroom, TA: maximale diameter van de
proximale thoracale aorta, VG: voorgeschiedenis, A-klep: aortaklep, M-klep: mitralisklep.
Doel van het onderzoek
Om een dilatatie vroegtijdig op te sporen bij een patiënt, moet men weten wat de normale
aortadiameter is voor deze specifieke patiënt, rekening houdend met zijn leeftijd, geslacht en
lichaamsomvang. Hiervoor kan men gebruik maken van formules die de ULN berekenen (6).
Op dit ogenblik zijn er verschillende formules voor het berekenen van de ULN van proximale
thoracale aortadiameters gepubliceerd (6). Er bestaan echter verschillende discussiepunten
omtrent de toepasbaarheid van deze data. Zo wordt er niet steeds rekening gehouden met
verschillen tussen de geslachten en komt de methode waarop de aortadiameters gemeten
worden vaak niet overeen met de huidige Europese en Amerikaanse richtlijnen (cfr. 'Richtlijnen
voor het meten van de proximale thoracale aorta’). Verder is de steekproefgrootte vaak beperkt
en is er een grote variatie in de geïncludeerde leeftijdsspannes tussen verschillende studies. Ten
slotte worden leeftijden soms in categorieën verdeeld, wat leidt tot plotse verschillen in
13
referentiewaarden wanneer een persoon ouder wordt en van de ene naar de volgende categorie
overgaat (9).
Om tegemoet te komen aan de hiaten in de voorgaande referentiewaarden heeft de dienst
cardiologie van het UZ Gent nieuwe referentiewaarden opgesteld, toepasbaar voor een brede
leeftijdsspanne van 1 tot 85 jaar (6). Het doel van het huidige onderzoek is om die
referentiewaarden af te toetsen aan de voorgaande. Er wordt een grondige validatiestudie
verricht van alle beschikbare formules in een cohorte van patiënten met verhoogd risico op
TAD. De patiëntengroep bevat patiënten met BAV, MFS en TS. De onderzoeksvraag luidt:
‘Wat is het verschil tussen de ULN-waarden van de diameters van Asc Ao en SoV berekend
met de verschillende gepubliceerde formules bij patiënten met MFS, TS en BAV?’.
14
Methoden en materialen
Selectie referentiewaarden
Er is naar referentiewaarden voor aortadiameters gezocht via de online database Medline,
geraadpleegd via de portaalsite Pubmed, en via de online database Embase. De
onderzoeksvraag hiervoor is: ‘Wat zijn de normaalwaarden van de diametersmp; van Asc Ao
en SoV, gemeten via 2D-TTE?’. Om te zoeken via Pubmed wordt de vraag vertaald in volgende
zoekopdracht: (“reference values” [MeSH Terms] OR “upper limit of normal”) AND (“sinuses
of Valsalva” OR “aorta ascendens” OR “aortic root”). ‘2D transthoracic echocardiography’ is
niet opgenomen in de zoekopdracht om te vermijden dat er te eng gezocht wordt. De
zoekopdracht levert 130 resultaten op. Voor het zoeken in Embase wordt de vraag vertaald in
volgende zoekopdracht: ('reference value'/de OR ‘upper limit of normal) AND ('sinusses of
valsalva' OR 'aortic root'/de OR 'ascending aorta'/de). Dat levert 121 resultaten op. Het
selectieproces dat werd toegepast op die 251 resultaten is weergegeven in Figuur 5.
15
Zoekopdracht
Pubmed
130 artikels
Zoekopdracht
Embase
121 artikels
251 artikels
Eerste selectie op basis van titel
28 artikels
29 artikels
Tweede selectie op basis van beschikbaarheid
25 artikels
Derde selectie op basis van abstract
21 artikels
27 artikels
Vierde selectie op basis van aanwezigheid
referentiewaarden
22 artikels
Vijfde selectie op basis van
ASE- en EACVI-
richtlijnen
volgen
9 artikels
Referentiewaarden
specifiek voor
patiënten met BAV,
MFS of TS
1 artikel
Zesde selectie op basis van toepasbaarheid op
onze patiëntengroep met TAD
5 artikels 1 artikel Figuur 5. De selectie van artikels die referentiewaarden voor de proximale thoracale aortadiameters bevatten.
ASE: American Society of Echocardiography, EACVI: European Association of Cardiovascular Imaging, TAD:
thoracale aorta aandoeningen.
Een overzicht van alle 22 artikels met aanwezigheid van referentiewaarden is weergegeven in
Bijlage 1. Finaal worden vijf studies die de ASE- en EACVI-richtlijnen volgen en één studie
met specifieke referentiewaarden voor TS-patiënten geïncludeerd.
‘related articles’
Pubmed
1 artikel
Sneeuwbalmethode
6 artikels
16
Van de negen onderzoeken die de ASE- en EACVI-richtlijnen volgen, worden er vier
geëxcludeerd. De eerste studie die geëxcludeerd wordt, is die van de Simone et al., omdat de
referentiewaarden berekend worden op basis van predictoren die in onze steekproef niet gekend
zijn (35). De andere studies die geëxcludeerd worden, zijn die van Muraru et al., Vizzardi et al.
en Vriz et al., aangezien niet alle gegevens die nodig zijn voor het berekenden van de ULN-
waarden gepubliceerd zijn (36–38). De nodige gegevens zijn ook niet bekomen na contact met
de auteurs. De studie van Saura et al. publiceert geen referentiewaarden volgens de ASE- en
EACVI- richtlijnen, maar geeft aan die wel berekend te hebben (39). Na contact met de auteur
blijkt dat deze referentiewaarden niet gepubliceerd werden omdat ze niet geschikt zijn voor het
berekenen van de ULN.
Quezada et al. heeft referentiewaarden opgesteld voor Asc Ao en SoV bij TS-patiënten van 2-
70 jaar. De aortadiameters in het onderzoek van Quezada et al. zijn gemeten volgens de ASE-
richtlijnen voor pediatrie (40). De verschillen tussen metingen volgens de ASE-richtlijnen voor
pediatrie en de ASE- en EACVI-richtlijnen zijn niet klinisch relevant (16). De formules voor
ULN-berekening van Quezada et al. zijn dus wel toepasbaar op onze steekproef. Voor het
toepassen van die formules op onze steekproef, is gebruik gemaakt van supplementair materiaal
bij een publicatie van Prakash et al. (41). Dit werd bekomen na contact met de auteur.
De referentiewaarden van Campens et al., Devereux et al., Gautier et al., Roman et al., Son et
al. en Quezada et al. worden weerhouden. De formules voor de ULN van de Asc Ao en de SoV
volgens die studies worden weergegeven in respectievelijk Tabel 3 en Tabel 4.
Tabel 3. Weerhouden formules voor de upper limit of normal van de aorta ascendens.
Studie Kenmerken Formule voor ULN Asc Ao 𝐑𝟐
Campens
et al. (6)
1-85j, man (n=396) 10^(1,033 + 0,188 x Lg10(Lft) + 0,070 x BSA +
1,96 x 0,0431)
0,82
1-85j, vrouw
(n=453)
10^(1,001 + 0,177 x Lg10(Lft) + 0,086 x BSA +
1,96 x 0,0453)
0,74
Gautier
et al. (42)
≤18j, man (n=194) 22,74 x BSA0,46 /
≤18j, vrouw (n=159) 22,20 x BSA0,46 /
Son et al.
(15)
20–29j (n=22) 10 x (1,25 + 0,61 x BSA + 1,96 x 0,27) 0,21
30–39j (n=23) 10 x (1,01 + 0,86 x BSA + 1,96 x 0,30) 0,36
40–49j (n=18) 10 x (0,86 + 1,00 x BSA + 1,96 x 0,30) 0,25
17
Studie Kenmerken Formule voor ULN Asc Ao 𝐑𝟐
50–59j (n=28) 10 x (1,68 + 0,73 x BSA + 1,96 x 0,39) 0,08
60–69j (n=21) 10 x (2,74 + 0,17 x BSA + 1,96 x 0,29) 0,01
Quezada
et al. (40)
2-70 j,
TS-patiënten
(n=481)
10 x (0,942 + 0,593 x BSA𝐻 – 0,122 x BSA𝐻2)2
+ 1,96 x √0,012 x (0,942 + 0,593 x BSA𝐻 –
0,122 x BSA𝐻2)2)
0,39
ULN: upper limit of normal, Asc Ao: aorta ascendens, 𝑅2: determinatiecoëfficiënt, Lft: leeftijd, BSA:
lichaamsoppervlakte volgens Dubois en Dubois (43), BSA𝐻: lichaamsoppervlakte volgens Haycock (44), j: jaar,
n: steekproefgrootte.
Tabel 4. Weerhouden formules voor de upper limit of normal van de sinussen van Valsalva.
Studie Kenmerken Formule ULN SoV 𝐑𝟐
Campens
et al. (6)
1-85j, man (n=396) 10^(1,108 + 0,136 x Lg10(Lft) + 0,099 x BSA
+ 1,96 x 0,0381)
0,84
1-85j, vrouw (n=453) 10^(1,100 + 0,129 x Lg10(Lft) + 0,091 x BSA
+ 1,96 x 0,0421)
0,67
Devereux
et al. (45)
15-86j (n=1207) 10 x (2,423 + 0,009 x Lft + 0,461 x BSA -
0,267 x Geslacht + 1,96 x 0,261)
Variabele geslacht: man=1; vrouw=2
0,45
Gautier
et al. (42)
≤18j, man (n=194) 26,95 x BSA0,49 /
≤18j, vrouw (n=159) 26,36 x BSA0,44 /
Roman et
al. (46)
≤15j (n=52) 10 x (1,02 + 0,98 x BSA + 1,96 x 0,18) 0.86
20–39j (n=187-x) 10 x (0,97 + 1,12 x BSA + 1,96 x 0,24) 0,50
40-74j (n=x) 10 x (1,92 + 0,74 x BSA + 1,96 x 0,37) 0,16
Son et al.
(15)
20–29j (n=22) 10 x (0,32 + 1,53 x BSA + 1,96 x 0,39) 0,66
30–39j (n=23) 10 x (0,98 + 1,28 x BSA + 1,96 x 0,40) 0,44
40–49j (n=18) 10 x (-0,07 + 1,89 x BSA + 1,96 x 0,40) 0,50
50–59j (n=28) 10 x (2,24 + 0,66 x BSA + 1,96 x 0,28) 0,13
60–69j (n=21) 10 x (2,60 + 0,49 x BSA + 1,96 x 0,35) 0,04
Quezada
et al. (40)
2-70 j,
TS-patiënten (n=481)
10 x ((1,035 + 0,589 x BSA𝐻 – 0,129 x
BSA𝐻2)2+ 1,96 x √0,009 x (1,035 + 0,589 x
BSA𝐻 – 0,129 x BSA𝐻2)2)
0,43
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, 𝑅2: determinatiecoëfficiënt, Lft: leeftijd, BSA:
lichaamsoppervlakte volgens Dubois en Dubois (43), BSA𝐻: lichaamsoppervlakte volgens Haycock (44), j: jaar,
x: niet gekend.
18
Selectie steekproef
543 patiënten van de dienst cardiologie van het universitair ziekenhuis in Gent (UZ Gent) met
MFS, TS en BAV zijn geïncludeerd (50,1% mannelijk, 6-90 jaar, gemiddeld 36,25 ± 15,80
jaar). Het betreft 261 patiënten met BAV, 187 patiënten met MFS en 95 patiënten met TS van
wie de aortadiameters tussen 01-02-2008 en 24-06-2016 gemeten werden met TTE. 22 TS-
patiënten en 6 MFS-patiënten hebben een BAV. Deze patiënten zijn geklasseerd volgens de
onderliggende syndromale afwijking, TS of MFS, en niet volgens de aanwezigheid van BAV.
Volgende gegevens worden retrospectief verzameld via de centrale database Echocard:
aandoening, leeftijd, geslacht, lengte, gewicht en aortadiameters gemeten volgens de ASE- en
EACVI-richtlijnen ter hoogte van SoV en Asc Ao. De meest recent gemeten aortadiameters
worden gebruikt voor de verdere statistische analyse, behalve bij patiënten die een
aortavervanging hebben ondergaan. Bij hen worden de meest recente preoperatieve metingen
geïncludeerd.
Het onderzoek werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van UZ Gent.
Statistische analyse
Voor de statistische analyse werd gebruik gemaakt van het programma SPSS versie 23.
Analyse van referentiewaarden voor de aorta ascendens
Campens et al., Gautier et al. en Son et al. hebben formules voor de ULN van de Asc Ao
opgesteld. Ze kunnen echter niet alle drie met elkaar vergeleken worden aangezien Gautier et
al. een formule heeft opgesteld voor kinderen en adolescenten ≤ 18 jaar en Son et al. voor
volwassenen van 20-69 jaar. We besluiten om ook in deze studie een opdeling te maken tussen
de categorieën ‘kinderen en adolescenten’ en ‘volwassenen’. De formules binnen elke categorie
worden gepaard met elkaar vergeleken.
Voor de categorie ‘kinderen en adolescenten’ wordt een Wilcoxon signed-ranks test gebruikt
om na te gaan of er een verschil is tussen de formules van Campens et al. en Gautier et al. in
het herkennen van aortadilatatie ter hoogte van Asc Ao. Om verschillende redenen wordt voor
die test gekozen. Ten eerste gaat het over een continue variabele, namelijk de ULN Asc Ao
(ULN van de diameter van de Asc Ao). Ten tweede betreft het twee gepaarde steekproeven. De
ene steekproef is onze studiepopulatie met TAD ≤ 18 jaar waarop de formule van Campens et
al. wordt toegepast, de andere steekproef is dezelfde studiepopulatie waarop de formule van
Gautier et al. wordt toegepast. Ten derde blijkt na het uitvoeren van een Kolmogorov-
19
Smirnovtest dat de variabele ‘ULN Asc Ao Gautier’ parametrisch verdeeld is en ‘ULN Asc Ao
Campens’ niet, waardoor een niet-parametrische test gebruikt moet worden. De nulhypothese
luidt: ‘Bij kinderen en adolescenten met MFS, TS en BAV is er geen significant verschil tussen
de ULN Asc Ao berekend volgens de formules van Campens et al. en van Gautier et al.’. Dit
wordt tweezijdig getest met als significantieniveau α=0,05.
In de categorie ‘volwassenen’ worden de formules voor ULN Asc Ao van Campens et al. en
Son et al. met elkaar vergeleken. Naar analogie met de categorie ‘kinderen en adolescenten’
wordt een Wilcoxon signed-ranks test gebruikt. De twee gepaarde steekproeven zijn de
studiepopulatie met TAD van 20-69 jaar waarop de formule van Campens et al. toegepast wordt
en dezelfde studiepopulatie waarop de formule van Son et al. toegepast wordt. De variabelen
‘ULN Asc Ao Campens’ en ‘ULN Asc Ao Son’ zijn beide niet-parametrisch verdeeld. De
nulhypothese luidt: ‘Bij volwassenen met MFS, TS en BAV is er geen verschil tussen de ULN
Asc Ao berekend volgens de formules van Campens et al. en van Son et al.’. Dit wordt
tweezijdig getest met als significantieniveau α=0,05.
Analyse van referentiewaarden voor de sinussen van Valsalva
Campens et al., Devereux et al., Gautier et al., Roman et al. en Son et al. hebben
referentiewaarden opgesteld voor de ULN SoV (ULN van de diameter van de SoV). Bij
kinderen en adolescenten worden de formules van Campens et al., Gautier et al. et Roman et al.
twee-aan-twee met elkaar vergeleken. Bij volwassenen worden de formules van Campens et
al., Devereux et al., Roman et al. en Son et al. twee-aan-twee met elkaar vergeleken. Voor elke
gepaarde vergelijking wordt een Wilcoxon signed-rank test gebruikt. Het gaat namelijk steeds
over continue variabelen en twee gepaarde steekproeven die niet allebei parametrisch verdeeld
zijn. Er wordt tweezijdig getest met als significantieniveau α=0,05.
Analyse van referentiewaarden voor aorta ascendens en sinussen van Valsalva bij
turnerpatiënten
Quezada et al. heeft formules opgesteld voor de ULN Asc Ao en ULN SoV specifiek bij TS-
patiënten. Die ULN-waarden worden vergeleken met de ULN-waarden van Campens et al. met
een Wilcoxon signed-rank test. Het gaat namelijk over continue variabelen en twee gepaarde
steekproeven die allebei niet parametrisch verdeeld zijn. Er wordt tweezijdig getest met als
significantieniveau α=0,05.
20
Resultaten
Kenmerken steekproef
De steekproef bestaat uit 543 patiënten met BAV, MFS of TS (50,1% mannelijk, 6-90 jaar,
gemiddeld 36,25 ± 15,80 jaar). De klinische en echocardiografische kenmerken zijn per
aandoening weergegeven in Tabel 5 en per geslacht in Bijlage 3. De grootste diameters van
SoV worden vastgesteld bij MFS-patiënten en de grootste diameters van Asc Ao bij BAV-
patiënten. TS-patiënten hebben veruit de kleinste aortadiameters inherent aan de kleine gestalte
die gepaard gaat met deze aandoening. Volgens alle referentiewaarden hebben BAV-patiënten
en TS-patiënten uit de steekproef een frequentere dilatatie van Asc Ao dan van SoV en MFS-
patiënten een frequentere dilatatie van SoV dan van Asc Ao. 54%-67% van de BAV-patiënten
hebben een gedilateerde Asc Ao. 34%-65% van de MFS-patiënten hebben gedilateerde SoV.
11%-31% van de TS-patiënten hebben een gedilateerde Asc Ao (Tabel 5). De diameters van
Asc Ao en SoV zijn niet significant verschillend tussen de geslachten bij patiënten ≤ 18 jaar
(P=0,079−0,092). Boven de leeftijd van 18 jaar is geslacht wel een determinerende factor voor
aortadiameters, ook wanneer we diameters voor BSA corrigeren (P<0,001) (Bijlage 3).
Tabel 5. Klinische en echocardiografische kenmerken van de steekproef.
BAV (n=261) MFS (n=187) TS (n=95) Totaal (n=543)
Geslacht m: 66,7%
v: 33,3%
m: 52,4%
v: 47,6%
v: 100% m: 50,1%
v: 49,9%
Leeftijd (jaar)
M [IQR]
35,6
[23,6; 51,9]
32,1
[21,1; 46,3]
30,0
[24,0; 39,4]
33,2
[23,1; 47,3]
Lengte (cm)
M [IQR]
174
[165, 181]
183
[175, 192]
154
[149, 158]
174
[161, 183]
Gewicht (kg)
M [IQR]
72 [60, 82] 72 [61, 84] 57 [49, 66] 69 [58, 81]
SoV (mm)
M [IQR]
34 [30, 39]
n=260
39 [34, 44]
n=183
28 [ 26, 31]
n=95
34,5 [30, 40]
n=538
Dilatatie SoV
Campens et al. 29,6%, n=260 66,1%, n=183 7,4%, n=95 38,1%, n=538
Devereux et al. 25,9%, n=259 64,9%, n=168 4,3%, n=94 34,5%, n=521
Gautier et al. 35,3%, n=17 48,6%, n=35 0%, n=7 39,0%, n=59
Quezada et al. / / 13,7%, n=95 13,7%, n=95
21
BAV (n=261) MFS (n=187) TS (n=95) Totaal (n=543)
Roman et al. 29,4%, n=252 65,0%, n=177 14,0%, n=93 38,7, n=522
Son et al. 12,4%, n=225 37,0%, n=138 2,3%, n=86 18,0%, n=449
Asc Ao (mm)
M [IQR]
35 [30, 40]
n=248
30 [26, 35]
n=171
27 [24, 29]
n=94
31 [26,5; 37]
n=513
Dilatatie Asc Ao
Campens et al. 54,0%, n=248 24,0%, n=171 10,6%, n=94 36,1%, n=513
Gautier et al. 56,3%, n=16 20,6%, n=34 14,3%, n=7 29,8%, n=57
Quezada et al. / / 18,1%, n=94 18,1%, n=94
Son et al. 67,0%, n=215 34,6%, n=127 31,4%, n=86 50,2%, n=428
BAV: bicuspide aortaklep, MFS: marfansyndroom, TS: turnersyndroom, P: significantieniveau, n: totaal
steekproefaantal, SoV: sinussen van Valsalva, Asc Ao: aorta ascendens, m: mannen, v: vrouwen, M: mediaan,
IQR: interkwartielafstand.
Referentiewaarden aorta ascendens bij kinderen en adolescenten
De formules van Campens et al. en Gautier et al. kunnen gebruikt worden om de ULN Asc Ao
te berekenen bij kinderen en adolescenten. Onze steekproef bevat 59 patiënten ≤ 18 jaar. Van
57 patiënten is de diameter van Asc Ao gekend. De mediane diameter bedraagt 26 mm met
interkwartielafstand (IQR) [23 mm, 30 mm]. Wanneer de formules van Campens et al. en
Gautier et al. toegepast worden op deze steekproef zien we dat het verschil in ULN-waarden
niet significant is, met P=0,613. Het mediane verschil tussen de ULN-waarden bedraagt 0,04
mm met IQR [-0,40 mm; 0,46 mm]. De boxplots van ‘ULN Asc Ao Campens’ en ‘ULN Asc
Ao Gautier’ zijn weergegeven in Figuur 6.
Figuur 6. Boxplots van upper limits of normal van de aorta ascendens volgens Campens et al. en Gautier et al. bij
patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep ≤ 18 jaar (n=59).
ULN: upper limit of normal, Asc Ao: aorta ascendens, °:outlier.
22
Wanneer alle patiënten ≤ 18 jaar onderverdeeld worden in de categorieën ‘gedilateerde SoV’
en ‘normale SoV’ op basis van de ULN-waarden berekend met de formules van Campens et al.
en Gautier et al., wordt slechts 2% van de patiënten in een andere categorie ingedeeld (Figuur
7).
Gautier: gedilateerd, Campens: normaal
Beide gedilateerd
Beide normaal
Figuur 7. Dilataties van de aorta ascendens volgens Campens et al. en Gautier et al. bij patiënten met
marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep ≤ 18 jaar (n=57).
Referentiewaarden aorta ascendens bij volwassenen
De formules van Campens et al. en Son et al. kunnen gebruikt worden om de ULN Asc Ao te
berekenen bij volwassenen. Onze steekproef bevat 454 patiënten van 20-69 jaar. Van 428
patiënten is de diameter van Asc Ao gekend. De mediane diameter bedraagt 32 mm met IQR
[27 mm, 38 mm]. Wanneer de formules van Campens et al. en Son et al. toegepast worden op
deze steekproef zien we dat het verschil tussen de ULN-waarden significant is, met P<0,001.
Het mediane verschil tussen de ULN-waarden bedraagt 2,10 mm met IQR [1,23 mm; 2,79 mm].
De boxplots van ‘ULN Asc Ao Campens’ en ‘ULN Asc Ao Son’ zijn weergegeven in Figuur
8.
Figuur 8. Boxplots van upper limits of normal van de aorta ascendens volgens Campens et al. en Son et al. bij
patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep van 20-69 jaar (n=454).
ULN: upper limit of normal, Asc Ao: aorta ascendens, †: P<0,001.
† †
23
Als we de patiënten indelen in de categorieën ‘gedilateerde Asc Ao’ en ‘normale Asc Ao’ wordt
14% van de patiënten in een verschillende categorie geplaatst (Figuur 9). Om na te gaan van
waar dat verschil komt, wordt een scatterdiagram opgesteld (Figuur 10).
Son: gedilateerd, Campens: normaal
Campens: gedilateerd, Son: normaal
Beide gedilateerd
Beide normaal
Figuur 9. Dilataties van de aorta ascendens volgens Campens et al. en Son et al. bij patiënten met
marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep van 20-69 jaar. (n=428).
Figuur 10. Scatterplots van upper limits of normal van de aorta ascendens volgens Campens et al. en Son et al.
bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep van 20-69 jaar (n=454).
ULN: upper limit of normal, Asc Ao: aorta ascendens, BSA: lichaamsoppervlak volgens Dubois en Dubois (43).
In het scatterplot zijn per decennium sprongen in ‘ULN Asc Ao Son’ te zien (Figuur 10). De
referentiewaarden van Son et al. zijn namelijk opgesteld aan de hand van leeftijdscategorieën
(Tabel 3). Als we ULN Asc Ao per leeftijdscategorie van één decennium berekenen met de
formules van Son et al. en Campens et al. zien we dat de ULN-waarden voor iedere
leeftijdscategorie significant verschillen (P<0,001) (Tabel 6). In de leeftijdscategorie 60-69 jaar
24
is er een kleine spreiding in ‘ULN Asc Ao Son’ (Figuur 10). De formule van Son et al. voor die
leeftijdscategorie heeft een kleine coëfficiënt voor BSA en een determinatiecoëfficiënt (𝑅2) van
slechts 0,01 (Tabel 3).
Tabel 6. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van de aorta ascendens per
leeftijdscategorie, berekend volgens de formules van Campens et al. en Son et al. bij patiënten met
marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep.
Formules Leeftijds-
categorie
n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Campens et al.
– Son et al.
20-29 jaar 160 2,53 [2,03; 3,16] 2,58 <0,001†
30-39 jaar 113 1,79 [1,32; 2,38] 1,83 <0,001†
40-49 jaar 81 2,31 [1,80; 3,04] 2,39 <0,001†
50-59 jaar 63 -1,29 [-1,73; -0,55] -1,17 <0,001†
60-69 jaar 37 2,38 [0,63; 3,13] 1,85 <0,001†
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001.
In het scatterplot is per BSA-categorie een grote spreiding in ‘ULN Asc Ao Campens’ en ‘ULN
Asc Ao Son’ te zien (Figuur 10). Die is zeer waarschijnlijk te verklaren door een verschil in
aortadiameter tussen de geslachten. Zo kan men in ‘ULN Asc Ao Campens’ twee lijnen
onderscheiden voor BSA-categorieën 1,5–1,74 m2, 1,75–1,99 m2 en 2–2,24 m2, waarbij de
onderste lijn zeer waarschijnlijk overeenkomt met de vrouwen en de bovenste lijn met de
mannen (Figuur 10). De scatterplots per geslacht bevestigen dit vermoeden. Voor beide
geslachten is de spreiding van ‘ULN Asc Ao Son’ breder dan de spreiding van ‘ULN Asc Ao
Campens’ (Figuur 11). Waarschijnlijk is de grote spreiding van ‘ULN Asc Ao Son’ deels te
wijten aan het kleine steekproefaantal waarop de formules gebaseerd zijn (n=112) (Tabel 3).
Voor beide geslachten is het verschil tussen ‘ULN Asc Ao Campens’ en ‘ULN Asc Ao Son’
significant (P<0,001) (Tabel 7).
Tabel 7. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van aorta ascendens per
geslacht, berekend volgens de formules van Campens et al. en Son et al. bij patiënten met marfansyndroom,
turnersyndroom of bicuspide aortaklep van 20-69 jaar.
Formules Kenmerken n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Campens et al.
– Son et al.
Man 220 2,32 [1,46; 3,00] 2,04 <0,001†
Vrouw 234 1,53 [1,15; 2,52] 1,53 <0,001†
Man + vrouw 454 2,10 [1,23; 2,79] 1,78 <0,001†
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001.
25
MAN VROUW
Figuur 11. Scatterplots van upper limits of normal van de aorta ascendens per geslacht, berekend volgens de
formules van Campens et al. en Son et al. bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide
aortaklep van 20-69 jaar (n=454).
ULN: upper limit of normal, Asc Ao: aorta ascendens, BSA: lichaamsoppervlak volgens Dubois en Dubois (43).
Referentiewaarden sinussen van Valsalva bij kinderen en adolescenten
De formules van Campens et al. (formule voor 1-85 jaar), Gautier et al. (formule voor ≤ 18 jaar)
en Roman et al. (formule voor ≤ 15 jaar) kunnen gebruikt worden om de ULN SoV te berekenen
bij kinderen en adolescenten. De formules van Campens et al. en Gautier et al. worden toegepast
op onze steekproef ≤ 18 jaar. In die steekproef bedraagt de mediane diameter van SoV 32 mm
met IQR [28 mm, 37 mm] (n=59). De boxplots van ‘ULN SoV Campens’ en ‘ULN SoV
Gautier’ zijn weergegeven in Figuur 12. Er is een significant verschil tussen de ULN-waarden
berekend met beide formules (P<0,001) (Tabel 8).
De formule van Roman et al. wordt vergeleken met Campens et al. en Gautier et al. in de
steekproef ≤ 15 jaar. In die steekproef bedraagt de mediane diameter van SoV 32 mm met IQR
[28,75 mm; 45,75 mm] (n=18). De boxplots van ‘ULN SoV Campens’, ‘ULN SoV Gautier’ en
‘ULN SoV Roman’ zijn weergegeven in Figuur 13. Er is een significant verschil tussen de
formules in het berekenen van ULN SoV (P≤0,001) (Tabel 8).
26
Figuur 12. Boxplots van upper limits of normal van de sinussen van Valsalva volgens Campens et al. en Gautier
et al. bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep ≤ 18 jaar (n=59).
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, †: P<0,001.
Figuur 13. Boxplots van upper limits of normal van de sinussen van Valsalva volgens Campens et al., Gautier et
al. en Roman et al. bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep ≤ 15 jaar (n=18).
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva.
Tabel 8. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van de aorta ascendens berekend
volgens de formules van Campens et al., Gautier et al. en Roman et al.
Formules Leeftijds-
categorie
n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Campens et al.
– Roman et al.
≤ 15 jaar 18 1,61 [0,32; 1,84] 1,14 0,001*
Gautier et al. –
Roman et al.
≤ 15 jaar 18 3,39 [3,06 ; 4,45] 3,60 <0,001†
Gautier et al. –
Campens et al.
≤ 18 jaar 59 2,09 [1,54 ; 2,37] 2,03 <0,001†
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001, *: P<0,05.
† †
P<0,001
P=0,001
27
Wanneer alle kinderen en adolescenten onderverdeeld worden in de categorieën ‘gedilateerde
SoV’ en ‘normale SoV’ wordt 10% van de patiënten in verschillende categorieën ingedeeld op
basis van de formules van Campens et al. en Gautier et al. Op basis van de formules van
Campens et al. en Roman et al. worden alle patiënten in dezelfde categorieën ingedeeld. Op
basis van de formules van Gautier et al. en Roman et al. wordt 11% in verschillende categorieën
ingedeeld (Figuur 14). Om de verschillen te verklaren wordt een scatterplot opgesteld (Figuur
15).
Campens – Gautier
≤ 18 jaar (n=59)
Campens – Roman
≤ 15 jaar (n=18)
Gautier – Roman
≤ 15 jaar (n=18)
Campens: gedilateerd
Gautier: normaal
Beide gedilateerd
Beide normaal
Beide gedilateerde SoV
Beide normale SoV
Roman: gedilateerd
Gautier: normaal
Beide gedilateerd
Beide normaal
Figuur 14. Verdeling in gedilateerde of normale sinussen van Valsalva volgens Campens et al., Gautier et al. en
Roman et al. bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep.
n: steekproefgrootte, SoV: sinussen van Valsalva
Figuur 15. Scatterplot van upper limits of normal van sinussen van Valsalva volgens Campens et al., Gautier et
al. en Roman et al. bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep ≤ 18 jaar (n=59).
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, j: jaar.
28
In het scatterplot is te zien dat de ULN-waarden volgens Gautier et al. hoger liggen dan die
volgens Campens et al. en dat de ULN-waarden volgens Roman et al. lager liggen dan die
volgens Campens et al. Rond de leeftijd van 18 jaar is er een brede spreiding van de ULN-
waarden (Figuur 15). Die is zeer waarschijnlijk te verklaren door een verschil in aortadiameter
tussen de geslachten, dat optreedt vanaf de jongvolwassenleeftijd. Om dit na te gaan worden
scatterplots van ‘ULN SoV Campens’ en ‘ULN SoV Gautier’ per geslacht opgesteld. Die
scatterplots bevestigen het vermoeden. Opmerkelijk is dat de invloed van de leeftijd op de ULN
SoV bij vrouwen minimaal is, terwijl er bij mannen een positieve correlatie tussen ULN SoV
en leeftijd is (Figuur 16).
MAN VROUW
Figuur 16. Scatterplot van upper limits of normal van sinussen van Valsalva volgens Campens et al. en Gautier
et al. per geslacht bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep ≤ 18 jaar (n=59).
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, j: jaar.
Referentiewaarden sinussen van Valsalva bij volwassenen
De formules van Campens et al., Devereux et al., Roman et al. en Son et al. kunnen gebruikt
worden om de ULN SoV te berekenen bij volwassenen. Onze steekproef bevat 525
volwassenen van 15-86 jaar. Van 520 patiënten is de diameter van Asc Ao gekend. De
mediane diameter bedraagt 35 mm met IQR [30 mm, 40 mm]. De formules voor de
berekening van ULN SoV worden telkens paarsgewijs toegepast op een bepaalde
leeftijdscategorie om vergelijking mogelijk te maken met de formules van Roman en Son, die
voor specifieke leeftijdscategorieën opgesteld zijn. De boxplots van de ULN-waarden zijn
weergegeven in Figuur 17. Het mediaan verschil tussen de ULN-waarden volgens formules
29
van Son et al. en de drie andere formules is steeds > 3 mm (P<0,001). Het mediaan verschil
tussen ‘ULN SoV Son’ en ‘ULN SoV Campens’ is 3,75 mm, waarbij de ULN-waarden van
Son et al. meestal de grootste zijn (Tabel 9). Bij ULN Asc Ao zijn de waarden van Campens
et al. echter meestal groter dan die van Son et al. (Cfr. ‘Referentiewaarden aorta ascendens bij
volwassenen’). Het mediaan verschil tussen de ULN-waarden volgens formules van Campens
et al., Devereux et al. en Roman et al. is steeds < 1 mm, doch meestal significant. Het enige
verschil dat niet significant is, is het verschil tussen de formules van Campens et al. en van
Roman et al. (P=0,537) (Tabel 9).
Figuur 17. Boxplots van upper limits of normal van de sinussen van Valsalva volgens Campens et al. (n=525),
Devereux et al. (n=525), Roman et al. (n=461) en Son et al. (n=454) bij patiënten met marfansyndroom,
turnersyndroom of bicuspide aortaklep.
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, °:outlier.
15-85 jaar 15-86 jaar 20-74 jaar 20-69 jaar
30
Tabel 9. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van sinussen van Valsalva
berekend volgens de formules van Campens et al., Devereux et al., Son et al. en Roman et al. bij patiënten met
marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep.
Formules Leeftijds-
categorie
n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Son et al. –
Devereux et al.
20-69 jaar 454 3,01 [1,16; 4,77] 3,11 <0,001†
Son et al. –
Roman et al.
20-69 jaar 454 3,63 [1,62; 5,72] 3,37 <0,001†
Son et al. –
Campens et al.
20-69 jaar 454 3,75 [2,23; 5,08] 3,54 <0,001†
Devereux et al. –
Campens et al.
15-85 jaar 525 0,67 [-0,14; 1,41] 0,60 <0,001†
Devereux et al. –
Roman et al.
20-74 jaar 461 0,51 [-1,31; 1,80] 0,27 0,002*
Roman et al. –
Campens et al.
20-74 jaar 461 0,02 [-1,02; 1,10] 0,15 0,537
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001, *: P<0,05.
Om de verschillen tussen de formules te verklaren worden scatterplots van de ULN-waarden
opgesteld. In de scatterplots van Roman et al. en Son et al. zijn sprongen aanwezig bij de
overgang tussen de verschillende leeftijdscategorieën. Ook valt op dat er in de scatterplots van
Campens et al. en Devereux et al. twee groepen te onderscheiden vallen, wat zeer waarschijnlijk
overeenkomt met beide geslachten (Figuur 18). Het leeftijds- en geslachtgerelateerd verschil in
ULN-waarden wordt hieronder verder onderzocht.
31
Figuur 18. Scatterplots van upper limits of normal van sinussen van Valsalva volgens Devereux et al., Campens
et al., Son et al. en Roman et al. bij patiënten met marfansyndroom, turnersyndroom of bicuspide aortaklep.
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, BSA: lichaamsoppervlak volgens Dubois en Dubois
(43), lft: leeftijdscategorie.
ULN SoV per leeftijdscategorie
De verschillen tussen ‘ULN SoV Son’ en ‘ULN SoV Campens’ zijn significant voor alle vijf
de leeftijdscategorieën die de studie van Son et al. hanteert (P≤0,001) (Tabel 10). De spreiding
van ‘ULN SoV Son’ in leeftijdscategorieën 50-59 jaar en 60-69 jaar is kleiner dan in andere
leeftijdscategorieën (Figuur 18). 𝑅2 voor die leeftijdscategorieën bedraagt respectievelijk 0,13
en 0,04 (Tabel 4). Toch zijn dit de categorieën waar het mediaan verschil tussen Campens et al.
en Son et al. het kleinst is (Tabel 10).
Tabel 10. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van sinussen van Valsalva
berekend volgens de formules van Campens et al. en Son et al.
Formules Leeftijds-
categorie
n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Son et al. –
Campens et al.
20-29 jaar 160 3,72 [2,64; 4,94] 3,75 <0,001†
30-39 jaar 113 4,65 [3,97; 5,41] 4,75 <0,001†
40-49 jaar 81 4,69 [2,24; 6,17] 4,28 <0,001†
50-59 jaar 63 0,32 [-0,43; 2,34] 0,88 0,001*
60-69 jaar 37 1,02 [0,32; 3,63] 1,85 <0,001†
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001, *: P<0,05.
32
De verschillen tussen ‘ULN SoV Roman’ en ‘ULN SoV Campens’ zijn significant voor beide
leeftijdscategorieën die de studie van Roman et al. hanteert (P<0,001). In de categorie 20-39
jaar is ‘ULN SoV Campens’ het grootst, in de categorie 40-74 jaar is ‘ULN SoV Roman’ het
grootst. Voor de hele leeftijdsspanne is het verschil in ULN-waarden echter niet significant
(Tabel 11).
Tabel 11. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van sinussen van Valsalva
berekend volgens de formules van Campens et al. en Roman et al.
Formules Leeftijds-
categorie
n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Campens et al.
– Roman et al.
20–39j 273 0,56 [-0,25; 1,52] 0,61 <0,001†
40-74j 188 -1,17 [-2,87; 0,15] -1,26 <0,001†
20-74j 461 0,02 [-1,02; 1,10] 0,15 0,537
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001, *: P<0,05.
De verschillen tussen ‘ULN SoV Devereux’ en ‘ULN SoV Roman’ zijn significant voor beide
leeftijdscategorieën die de studie van Roman et al. hanteert (P<0,001). In de categorie 20-39
jaar is ‘ULN SoV Devereux’ het grootst, in de categorie 40-74 is ‘ULN SoV Roman’ het grootst
(Tabel 12).
Tabel 12. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van sinussen van Valsalva
berekend volgens de formules van Devereux et al. en Roman et al.
Formules Leeftijds-
categorie
n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Devereux et al.
– Roman et al.
20–39j 273 1,49 [0,54; 2,46] 1,46 <0,001†
40-74j 188 -1,54 [-2,55;-0,44] -1,47 <0,001†
20-74j 461 0,51 [-1,31; 1,80] 0,27 0,002*
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001, *: P<0,05.
ULN SoV per geslacht
De verschillen tussen ‘ULN SoV Campens’ en ‘ULN SoV Devereux’ zijn significant voor beide
geslachten (P<0,001). Voor elke geslacht is ‘ULN SoV Devereux’ groter dan ‘ULN SoV
Campens’. Het verschil is het kleinst bij mannen (Tabel 13). Om de verschillen verder te
bestuderen worden scatterplots per geslacht opgesteld. Voor beide geslachten is de spreiding
van ‘ULN SoV Campens’ breder dan de spreiding van ‘ULN SoV Devereux’. De spreiding van
‘ULN SoV Campens’ neemt ook toe naarmate de leeftijd toeneemt (Figuur 19). Waarschijnlijk
is de grote spreiding van ‘ULN SoV Campens’ op hogere leeftijd deels te wijten aan de lage
steekproefaantallen van oudere personen met hoge BSA in die studie.
33
Tabel 13. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de Upper limits of normal van sinussen van Valsalva
berekend volgens de formules van Campens et al. en Devereux et al.
Formules Kenmerken n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
Devereux et al.
– Campens et
al.
15-85j, m 262 0,31 [-0,65; 1,39] 0,37 <0,001†
15-85j, v 263 0,91 [0,28; 1,41] 0,83 <0,001†
15-85j, m+v 525 0,67 [-0,14; 1,41] 0,60 <0,001†
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001.
MAN VROUW
Figuur 19. Scatterplots van upper limits of normal van de sinussen van Valsalva volgens Campens et al. en
Devereux et al. in functie van BSA, geslacht en leeftijd, voor volwassenen (n=525).
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, BSA: lichaamsoppervlakte volgens Dubois en Dubois
(43).
Referentiewaarden van aorta ascendens en sinussen van Valsalva bij turnerpatiënten
De ULN-waarden voor Asc Ao en SoV van Quezada et al. zijn specifiek voor TS-patiënten
opgesteld. Die ULN-waarden worden vergeleken met de ULN-waarden van Campens et al.
Onze steekproef bevat 95 TS-patiënten (13-60 jaar). Bij 94 patiënten is de diameter van Asc
Ao gekend, de mediaan bedraagt 27 mm met IQR [24 mm, 29 mm]. Bij 95 patiënten is de
diameter van SoV gekend, de mediaan bedraagt 28 mm met IQR [26 mm, 31 mm]. Wanneer
de formules van Campens et al. en Quezada et al. toegepast worden op deze steekproef zien we
dat de verschillen in ULN Asc Ao en in ULN SoV significant zijn (respectievelijk P=0,002 en
P<0,001) (Tabel 14). De boxplots van de ULN-waarden zijn weergegeven in Figuur 20 en
Figuur 21.
34
Tabel 14. Mediaan, IQR en gemiddelde verschil tussen de upper limits of normal van aorta ascendens en
sinussen van Valsalva bij turnerpatiënten, berekend volgens de formules van Campens et al. en Quezada et al.
Formules Leeftijds-
categorie
n Mediaan
(mm)
IQR (mm) Gemiddelde
(mm)
P
ULN Asc Ao 13-60 jaar 95 0,50 [-0,70; 1,99] 0,66 0,002*
ULN SoV 13-60 jaar 95 0,73 [-0,26; 1,88] 0,88 <0,001†
n: steekproefgrootte, IQR: interkwartielafstand, P: significantie, †: P<0,001, *:P<0,05.
Figuur 20. Boxplots van upper limits of normal van aorta ascendens volgens Campens et al. en Quezada et al. bij
patiënten turnersyndroom (n=95).
ULN: upper limit of normal, Asc Ao: aorta ascendens, °:outlier, *:P<0,05.
Figuur 21. Boxplots van upper limits of normal van sinussen van Valsalva volgens Campens et al. en Quezada et
al. bij patiënten turnersyndroom (n=95).
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, °:outlier, †: P<0,001.
Als we de TS-patiënten indelen in de categorieën ‘gedilateerde Asc Ao’ en ‘normale Asc Ao’
wordt 13% van de patiënten in een verschillende categorie geplaatst. Als we de patiënten
indelen in de categorieën ‘gedilateerde SoV’ en ‘normale SoV’ wordt 7% in een verschillende
categorie geplaatst (Figuur 22). Om na te gaan van waar dat verschil komt, worden scatterplots
opgesteld. Daarin is te zien dat de ULN-waarden berekend met de formule van Campens et al.
een brede spreiding in functie van de leeftijd hebben terwijl de ULN-waarden berekend met de
† †
* *
35
formule van Quezada et al. niet beïnvloed worden door de leeftijd, gezien leeftijd niet wordt
opgenomen als variable in hun formule (Figuur 23 en Figuur 24).
Quezada: gedilateerd
Campens: normaal
Campens: gedilateerd
Quezada: normaal
Beide gedilateerd
Beide normaal
SoV (n=95) Asc Ao (n=94)
Figuur 22. Verdeling in gedilateerde of normale sinussen van Valsalva en aorta ascendens volgens Campens et
al. en Quezada et al. bij patiënten met turnersyndroom.
n: steekproefgrootte, SoV: sinussen van Valsalva, Asc Ao: aorta ascendens.
Figuur 23. Scatterplots van upper limits of normal van de aorta ascendens volgens Quezada et al. en Campens et
al. bij turnerpatiënten (n=95).
ULN: upper limit of normal, Asc Ao: aorta ascendens, BSA H: lichaamoppervlakte volgens Haycock (44), BSA
DB: lichaamsoppervlak volgens Dubois en Dubois (43).
36
Figuur 24. Scatterplots van upper limits of normal van de sinussen van Valsalva volgens Quezada et al. en
Campens et al. bij turnerpatiënten (n=95).
ULN: upper limit of normal, SoV: sinussen van Valsalva, BSA H: lichaamoppervlakte volgens Haycock (44),
BSA DB: lichaamsoppervlak volgens Dubois en Dubois (43).
37
Discussie
Aortadilatatie bij patiënten met bicuspide aortaklep, marfansyndroom en
turnersyndroom
Uit deze studie blijkt dat de meeste dilataties bij MFS-patiënten zich op het niveau van SoV
bevinden en bij BAV- en TS-patiënten op het niveau van Asc Ao. Dit komt overeen met de
literatuur (2,21,26). 54%-67% van de BAV-patiënten hebben een gedilateerde Asc Ao. 34%-
65% van de MFS-patiënten hebben gedilateerde SoV. 11%-31% van de TS-patiënten hebben
een gedilateerde Asc Ao (Tabel 5).
Er is discussie of ULN-waarden voor aortadiameters opgesteld aan de hand van een normale
populatie wel toegepast kunnen worden bij personen met MFS of TS (40,41). Aangezien MFS-
patiënten een grote gestalte en dus ook een grote BSA hebben, is de gemiddeld verwachte
diameter ook vrij groot. Hypothetisch gezien zou dit kunnen leiden tot onderdiagnose van
aortadilatatie bij MFS-patiënten (40,47). Aangezien TS-patiënten een kleine gestalte en dus ook
een kleine BSA hebben, zou er bij hen overdiagnose van aortadilatatie kunnen zijn. Quezada et
al. heeft daarom specifieke referentiewaarden voor aortadiameters bij TS-patiënten opgesteld
(40). Uit een recente studie van Prakash et al. blijkt dat TS-specifieke en algemene ULN-
waarden even goed zijn in het herkennen van aortadilatatie bij TS-patiënten. In deze studie leidt
‘ULN Asc Ao Campens’ in 85% van de TS-patiënten tot dezelfde diagnose (gedilateerd of
normaal) als ‘ULN Asc Ao Quezada’ (41). Uit onze data kan hetzelfde geconcludeerd worden.
De ULN Asc Ao berekend met de formules van Campens et al. en Quezada et al. leidt bij 87%
van de TS-patiënten tot dezelfde diagnose. De ULN SoV berekend met de formules van
Campens et al. en Quezada et al. leidt bij 93% van de TS-patiënten tot dezelfde diagnose (Figuur
22).
Belang van variabele lichaamsoppervlakte
Alle zes vergeleken formules maken gebruik van de variabele lichaamsoppervlakte (BSA) voor
de berekening van de ULN van de proximale aortadiameters (Tabel 3). BSA wordt berekend
aan de hand van de variabelen lengte en gewicht, hiervoor kan men onder andere de formule
van Dubois en Dubois (BSA = 0,007184 x gewicht(kg)0,425 x lengte(cm)0,725) (43) en de
formule van Haycock (BSA = 0,024265 x gewicht(kg)0,5378 x lengte(cm)0,3964) (44)
gebruiken. Als alternatief voor BSA worden de variabelen lengte en gewicht ook afzonderlijk
gebruikt. Devereux et al. heeft zowel een formule opgesteld met variabele BSA als met
variabele lengte. Beide formules hebben dezelfde R2 (45). In de steekproef van Roman en al.
38
correleren aortadiameters meer met lengte dan met gewicht, maar nog beter met BSA (46). In
de steekproef van Campens et al. correleren aortadiameters sterk met gewicht en bij personen
< 15 jaar ook sterk met lengte, maar BSA is de sterkste predictor voor aortadiameters (6).
Er is discussie of ULN-waarden gebaseerd op BSA wel toegepast kunnen worden bij personen
met obesitas. Het zou kunnen dat aortadilataties bij obese personen minder snel herkend worden
door die formules (45,48). Volgens Roman et al. en Gautier et al. is er slechts een zwakke
correlatie tussen de aortadiameters en obesitas, gemeten aan de hand van de Queteletindex
(BMI in kg/m2) (42,46). Obesitas beïnvloedt echter de BSA, die wel sterk gecorreleerd is met
aortadiameters (45). Om dat te corrigeren voegden Campens et al. en Devereux et al. de
variabele obesitas toe aan hun formules, maar dat had geen significante invloed op 𝑅2, waardoor
deze variabele niet werd geïncludeerd in de definitieve formules (6,45). In onze cohorte van
patiënten met TAD zijn personen met obesitas geïncludeerd. De zes vergeleken formules zijn
opgesteld aan de hand van een steekproef uit de normale populatie. Campens et al. includeert
daarbij personen met obesitas (6). Devereux et al. includeert geen personen met obesitas (45).
De andere auteurs vermelden dit niet.
Volgens Roman et al. en Son et al. is BSA een sterke predictor voor de diameter van SoV, maar
een minder sterke predictor voor de diameter van Asc Ao, waar vooral leeftijd een sterke
predictor is. Beide auteurs rapporteren dat de correlatie tussen BSA en de aortadiameters van
Asc Ao en SoV minder sterk wordt naarmate de leeftijd vordert. Men oppert dat dit door
gewichtsveranderingen, zowel toename als afname, op oudere leeftijd komt (15,46).
Belang van variabele geslacht
De variabele geslacht zal sowieso correleren met aortadiameters op basis van het verschil in
BSA tussen man en vrouw. Om na te gaan of de variabele geslacht een onafhankelijke predictor
is van de aortadiameters, moet er gecorrigeerd worden voor BSA (6). Geslacht zoals hieronder
vermeld, is steeds gecorrigeerd voor BSA.
Uit verschillende studies blijkt dat er slechts een zwakke correlatie is tussen geslacht en
aortadiameters bij kinderen en adolescenten (6,46). Gautier et al. is de enige die bij kinderen en
adolescenten wel een significant geslachtgerelateerd verschil vaststelt, maar dan alleen voor
SoV en niet voor Asc Ao (42). Bij volwassenen is er een sterke correlatie tussen geslacht en
aortadiameters, waarbij de aortadiameters significant groter zijn bij mannen dan bij vrouwen
(6,45,46). Devereux et al. stelt geen significant geslachtgerelateerd verschil vast bij
adolescenten en jongvolwassenen van 15-24 jaar, maar wel vanaf 25 jaar (45). Campens et al.
39
stelt een geslachtgerelateerd verschil vast vanaf 15 jaar (6). In onze cohorte van patiënten met
MFS en BAV is er geen significant geslachtgerelateerd verschil bij kinderen en adolescenten ≤
18 jaar, maar wel vanaf 18 jaar (Bijlage 3). Echter, bij de vergelijking van de formules voor
ULN SoV bij kinderen en adolescenten, is rond de leeftijd van 18 jaar wel al een verschil tussen
beide geslachten te bemerken (Figuur 16). Of het geslachtgerelateerd verschil in onze
steekproef al optreedt vanaf 15 jaar, is moeilijk na te gaan, wegens het beperkte steekproefaantal
≤ 15 jaar (n=18).
Het voorgaande geeft het belang aan van het includeren van geslacht in formules voor het
berekenen van ULN-waarden van aortadiameters. Zo hebben Campens et al., Gautier et al. en
Devereux et al. de variabele geslacht in hun formules geïncludeerd (6,42,45). Son et al. en
Roman et al. vermelden het belang van de variabele, maar includeren ze niet (15,46).
Belang van variabele leeftijd
Er is een positieve correlatie tussen leeftijd en proximale thoracale aortadiameters (6,15,45,46).
Tijdens de kindertijd en de adolescentie nemen de aortadiameters het meest toe, wat correleert
met de sterke lichaamsgroei in die periode. Bij volwassenen daarentegen is de groei minder
snel, zo groeit de diameter van Asc Ao 0,7-2 mm/decennium en de diameter van SoV 0,7-1
mm/decennium (6). Voor cardiovasculaire metingen wordt de grens tussen adolescentie en
volwassenheid vaak op 15 jaar gelegd (6,45,46). Ook voor aortadiameters gebruikt men deze
grens aangezien bij personen < 15 jaar de aortadiameter het meest toeneemt en het verschil
tussen man en vrouw nog niet significant is (6). Gautier et al. legt de grens tussen kinderen en
volwassenen op 18 jaar (42).
De formules voor berekening van ULN Asc Ao en ULN SoV houden meestal rekening met de
correlatie tussen de aortadiameters en de leeftijd. Roman et al. en Son et al. stellen formules op
voor specifieke leeftijdscategorieën. Dat leidt tot gebrek aan continuïteit in de
referentiewaarden. Een patiënt die zich aan een overgang tussen twee leeftijdscategorieën
bevindt, kan theoretisch gezien plots een gedilateerde aorta hebben. In de scatterplots zijn dan
ook plotse verschillen in ULN-waarden te zien bij de overgangen tussen de leeftijdscategorieën.
(Figuur 10 en Figuur 19). Een ander nadeel aan het opsplitsen in leeftijdscategorieën, is dat de
studiepopulatie uiteenvalt in kleinere steekproeven, wat de power negatief beïnvloedt. Dit kan
waarschijnlijk de lage 𝑅2 van vele formules van Roman et al. en Son et al. (respectievelijk
𝑅2=0,16-0,86 en 𝑅2=0,01-0,82) verklaren. Om die problemen te voorkomen hebben Campens
40
et al. Devereux et al. en ervoor gekozen om leeftijd als continue variabele op te nemen in hun
formules (Tabel 3 en Tabel 4).
Ondanks de verschillen in steekproefgrootte en 𝑅2, verschillen de formules van Campens et al.
en Roman et al. niet significant voor de berekening van ULN SoV bij volwassenen met BAV,
MFS en TS. Echter, wanneer de formules in de leeftijdscategorieën < 40 jaar en ≥ 40 jaar
vergeleken worden, zijn de verschillen wel significant. In de categorie 20-39 jaar is ‘ULN SoV
Campens’ het grootst, in de categorie 40-74 jaar is ‘ULN SoV Roman’ het grootst. De formules
resulteren dus in andere ULN-waarden, hoewel P > 0,05 als men geen opdeling per
leeftijdscategorie maakt (Tabel 11).
Klinisch belang van referentiewaarden
Dilatatie van de aorta ontwikkelt zich asymptomatisch, maar kan bij verdere progressie
aanleiding geven tot levensbedreigende complicaties zoals aortadissectie of –ruptuur.
Aortadilatatie dient daarom tijdig gediagnosticeerd te worden (2–4). De diagnose wordt gesteld
door vergelijking van de echocardiografisch gemeten aortadiameter met de ULN, die rekening
houdt met de BSA, de leeftijd en het geslacht van de patiënt (9).
Na de diagnose dient men de diameter nauw op te volgen. Zo wordt een controle-
echocardiografie reeds voorzien na 6 maand. Indien de aortadiameter stabiel blijft, kan een
patiënt jaarlijks worden opgevolgd (25). Indien er progressie is of een diameter ≥ 45 mm, moet
de patiënt zesmaandelijks worden opgevolgd (1).
Bij de indicatiestelling voor profylactische aortavervanging wordt rekening gehouden met
volgende factoren: absolute aortadiameter, waarbij de drempelwaarden verschillen naargelang
de onderliggende TAD-entiteit (Tabel 2), familiale voorgeschiedenis van aortadissectie, snelle
groei van de aorta, geassocieerd kleplijden, hypertensie en zwangerschap (25). Formules die
rekening houden met de normaal verwachte diameter voor een bepaalde patiënt worden in de
huidige richtlijnen voor de beslissing tot heelkunde niet opgenomen. Soms gebeurt het dat een
aortadissectie reeds optreedt bij kleinere diameters dan de vooropgestelde drempelwaarden
voor heelkunde (33), wat het verder zoeken naar andere voorspellende factoren voor
aortadissectie noodzaakt. Zo wordt er momenteel onderzocht of bepaalde biomerkers het risico
op dissectie kunnen voorspellen (49).
41
Limitaties
Aangezien enkele studies aparte formules hebben opgesteld voor kinderen/adolescenten en
voor volwassenen, is die onderverdeling ook in deze validatiestudie overgenomen. Ons
steekproefaantal van kinderen en adolescenten is echter beperkt tot 18 patiënten ≤ 15 jaar en 59
patiënten ≤ 18 jaar. Ook het aantal oudere patiënten in onze steekproef is beperkt. Slechts 51
patiënten zijn 60 jaar of ouder. Bij een volgend onderzoek zou het nuttig zijn om te streven naar
een gelijke verdeling van patiënten per leeftijdscategorie, zodat de resultaten voor jongere en
oudere patiënten betrouwbaarder zijn.
De steekproef beperkt zich tot patiënten met BAV, MFS en TS, aangezien het UZ Gent veel
patiënten met deze aandoeningen opvolgt. Bij een volgende validatiestudie zou het interessant
zijn ook patiënten met andere aandoeningen die verhoogd risico op TAD hebben, zoals
patiënten met het syndroom van Loeys-Dietz, te includeren.
In deze studie werden alleen formules die de ASE- en EACVI-richtlijnen volgen geïncludeerd,
met uitzondering van de studie van Quezada et al. Het verschil tussen de aortadiameters
gemeten in eind-diastole volgens LE-conventie (ASE- en EACVI-richtlijnen) en gemeten in
systole volgends de IE-conventie (ASE-richtlijnen voor pediatrie) is echter minimaal en niet
van klinisch belang (16). Het zou dus interessant zijn om ook ULN-waarden berekend met
formules die de ASE-richtlijnen voor pediatrie volgen te includeren in een volgend onderzoek.
Conclusie
Proximale thoracale aortadilatatie kan tot levensbedreigende complicaties leiden en dient tijdig
gediagnosticeerd te worden. Daarvoor moeten de echocardiografisch gemeten diameters van
Asc Ao en SoV vergeleken worden met de ULN voor een bepaalde patiënt. Er is een grote
verscheidenheid aan formules voor berekening van ULN-waarden beschikbaar. Uit dit
onderzoek blijkt dat men best kiest voor een formule die niet alleen rekening houdt met
lichaamsomvang, waarbij BSA veruit de meest gebruikte parameter is, maar ook met geslacht
en leeftijd, waarbij leeftijd best als continue variabele in de formule wordt opgenomen.
Wanneer per leeftijdscategorie aparte formules opgesteld worden, zijn er sprongen in ULN-
waarden bij overgang van de ene categorie naar de andere.
We hebben zes formules voor berekening van ULN-waarden toegepast op een cohorte van
patiënten met verhoogd risico op TAD, namelijk patiënten met BAV, MFS en TS. 54%-67%
van de BAV-patiënten hebben een gedilateerde Asc Ao. 34%-65% van de MFS-patiënten
hebben gedilateerde SoV. 11%-31% van de TS-patiënten hebben een gedilateerde Asc Ao. De
42
ULN-waarden berekend met formules van Son et al. verschillen het meest van de andere ULN-
waarden. De verschillen tussen de andere formules zijn klein, doch meestal significant – wat
wellicht te wijten is aan het grote steekproefaantal van onze studie. Alleen het verschil in ULN
Asc Ao bij kinderen en adolescenten berekend volgens de formules van Campens et al. en
Gautier et al. is niet significant.
De ULN-waarden van Campens et al., Devereux et al. en Gautier et al. zijn het meest geschikt
voor gebruik in de praktijk, aangezien ze gebaseerd zijn op grote steekproeven en rekening
houden met BSA, geslacht en leeftijd, zonder een opdeling in leeftijdscategorieën te maken. Er
is een goede overeenkomst tussen deze formules. Het mediane verschil in ULN-waarden tussen
Campens et al. en Gautier et al. bedraagt slechts 0,04 mm voor de Asc Ao en 2,09 mm voor de
SoV. Het mediane verschil in ULN-waarden tussen Campens et al. en Devereux et al. bedraagt
slechts 0,67 mm voor de SoV.
43
Referentielijst
1. Hiratzka LF, Bakris GL, Beckman JA, Bersin RM, Carr VF, Casey DE, e.a. 2010
ACCF/AHA/AATS/ACR/ASA/SCA/SCAI/SIR/STS/SVM Guidelines for the diagnosis and management of
patients with thoracic aortic disease. A Report of the American College of Cardiology Foundation/American
Heart Association Task Force on Practice Guidelines, American Association for Thoracic Surgery, American
College of Radiology, American Stroke Association, Society of Cardiovascular Anesthesiologists, Society
for Cardiovascular Angiography and Interventions, Society of Interventional Radiology, Society of Thoracic
Surgeons,and Society for Vascular Medicine. J Am Coll Cardiol. 6 april 2010;55(14):e27–129.
2. Wong SC, Cheung M, Zacharin M. Aortic dilatation and dissection in Turner syndrome: what we know, what
we are unclear about and what we should do in clinical practice? Int J Adolesc Med Health. 2014;26(4):469–
88.
3. Goldfinger JZ, Halperin JL, Marin ML, Stewart AS, Eagle KA, Fuster V. Thoracic aortic aneurysm and
dissection. J Am Coll Cardiol. 21 oktober 2014;64(16):1725–39.
4. Biaggi P, Matthews F, Braun J, Rousson V, Kaufmann PA, Jenni R. Gender, age, and body surface area are
the major determinants of ascending aorta dimensions in subjects with apparently normal echocardiograms. J
Am Soc Echocardiogr Off Publ Am Soc Echocardiogr. juni 2009;22(6):720–5.
5. Goldstein SA, Evangelista A, Abbara S, Arai A, Asch FM, Badano LP, e.a. Multimodality imaging of diseases
of the thoracic aorta in adults: from the American Society of Echocardiography and the European Association
of Cardiovascular Imaging: endorsed by the Society of Cardiovascular Computed Tomography and Society
for Cardiovascular Magnetic Resonance. J Am Soc Echocardiogr Off Publ Am Soc Echocardiogr. februari
2015;28(2):119–82.
6. Campens L, Demulier L, De Groote K, Vandekerckhove K, De Wolf D, Roman MJ, e.a. Reference values for
echocardiographic assessment of the diameter of the aortic root and ascending aorta spanning all age
categories. Am J Cardiol. 15 september 2014;114(6):914–20.
7. Loukas M, Bilinsky E, Bilinsky S, Blaak C, Anderson RH, Tubbs RS. The anatomy of the aortic root. Clinical
Anatomy. 2014;(27):748–56.
8. Lang RM, Badano LP, Mor-Avi V, Afilalo J, Armstrong A, Ernande L, e.a. Recommendations for cardiac
chamber quantification by echocardiography in adults: an update from the American Society of
Echocardiography and the European Association of Cardiovascular Imaging. J Am Soc Echocardiogr Off
Publ Am Soc Echocardiogr. januari 2015;28(1):1–39.e14.
9. Campens L. Dissection of genotypic and cardiovascular phenotypic features of heritable connective tissue
disorders [Internet] [dissertation]. Ghent University; 2016 [geciteerd 27 november 2016]. Beschikbaar op:
http://hdl.handle.net/1854/LU-7063638
10. Daily PO, Trueblood HW, Stinson EB, Wuerflein RD, Shumway NE. Management of Acute Aortic
Dissections. Ann Thorac Surg. 1 september 1970;10(3):237–47.
11. Sidloff D, Choke E, Stather P, Bown M, Thompson J, Sayers R. Mortality from thoracic aortic diseases and
associations with cardiovascular risk factors. Circulation. 23 december 2014;130(25):2287–94.
12. Aortic Rupture - MeSH - NCBI [Internet]. [geciteerd 7 november 2016]. Beschikbaar op:
https://www.ncbi.nlm.nih.gov/mesh/?term=%22Aortic+Rupture%22
13. Mongeon F-P, Marcotte F, Terrone DG. Multimodality Noninvasive Imaging of Thoracic Aortic Aneurysms:
Time to Standardize? Can J Cardiol. januari 2016;32(1):48–59.
14. Lopez L, Colan SD, Frommelt PC, Ensing GJ, Kendall K, Younoszai AK, e.a. Recommendations for
quantification methods during the performance of a pediatric echocardiogram: a report from the Pediatric
Measurements Writing Group of the American Society of Echocardiography Pediatric and Congenital Heart
Disease Council. J Am Soc Echocardiogr Off Publ Am Soc Echocardiogr. mei 2010;23(5):465-495; quiz 576-
577.
44
15. Son MK, Chang S-A, Kwak JH, Lim HJ, Park S-J, Choi J-O, e.a. Comparative measurement of aortic root by
transthoracic echocardiography in normal Korean population based on two different guidelines. Cardiovasc
Ultrasound. 13 augustus 2013;11:28.
16. Bossone E, Yuriditsky E, Desale S, Ferrara F, Vriz O, Asch FM. Normal Values and Differences in Ascending
Aortic Diameter in a Healthy Population of Adults as Measured by the Pediatric versus Adult American
Society of Echocardiography Guidelines. J Am Soc Echocardiogr. 1 februari 2016;29(2):166–72.
17. Mathieu P, Bossé Y, Huggins GS, Corte AD, Pibarot P, Michelena HI, e.a. The pathology and pathobiology
of bicuspid aortic valve: State of the art and novel research perspectives. J Pathol Clin Res. oktober
2015;1(4):195–206.
18. Miśkowiec DŁ, Lipiec P, Kasprzak JD. Bicuspid aortic valve morphology and its association with aortic
diameter: an echocardiographic study. Kardiol Pol. 2016;74(2):151–8.
19. Verma S, Siu SC. Aortic dilatation in patients with bicuspid aortic valve. N Engl J Med. 15 mei
2014;370(20):1920–9.
20. Khoo C, Cheung C, Jue J. Patterns of aortic dilatation in bicuspid aortic valve-associated aortopathy. J Am
Soc Echocardiogr Off Publ Am Soc Echocardiogr. juni 2013;26(6):600–5.
21. Detaint D, Michelena HI, Nkomo VT, Vahanian A, Jondeau G, Sarano ME. Aortic dilatation patterns and
rates in adults with bicuspid aortic valves: a comparative study with Marfan syndrome and degenerative
aortopathy. Heart. 15 januari 2014;100(2):126–34.
22. Abdulkareem N, Smelt J, Jahangiri M. Bicuspid aortic valve aortopathy: genetics, pathophysiology and
medical therapy. Interact Cardiovasc Thorac Surg. september 2013;17(3):554–9.
23. Girdauskas E, Borger MA, Secknus M-A, Girdauskas G, Kuntze T. Is aortopathy in bicuspid aortic valve
disease a congenital defect or a result of abnormal hemodynamics? A critical reappraisal of a one-sided
argument. Eur J Cardio-Thorac Surg Off J Eur Assoc Cardio-Thorac Surg. juni 2011;39(6):809–14.
24. von Kodolitsch Y, De Backer J, Schüler H, Bannas P, Behzadi C, Bernhardt AM, e.a. Perspectives on the
revised Ghent criteria for the diagnosis of Marfan syndrome. Appl Clin Genet. juni 2015;137.
25. Erbel R, Aboyans V, Boileau C, Bossone E, Bartolomeo RD, Eggebrecht H, e.a. 2014 ESC Guidelines on the
diagnosis and treatment of aortic diseases: Document covering acute and chronic aortic diseases of the
thoracic and abdominal aorta of the adult. The Task Force for the Diagnosis and Treatment of Aortic Diseases
of the European Society of Cardiology (ESC). Eur Heart J. 1 november 2014;35(41):2873–926.
26. De Backer J, Renard M, Campens L, Mosquera LM, De Paepe A, Coucke P, e.a. Marfan Syndrome and
Related Heritable Thoracic Aortic Aneurysms and Dissections. Curr Pharm Des. 2015;21(28):4061–75.
27. Loeys BL, Dietz HC, Braverman AC, Callewaert BL, De Backer J, Devereux RB, e.a. The revised Ghent
nosology for the Marfan syndrome. J Med Genet. juli 2010;47(7):476–85.
28. Dietz HC. Marfan Syndrome. In: Pagon RA, Adam MP, Ardinger HH, Wallace SE, Amemiya A, Bean LJ,
e.a., redacteuren. GeneReviews(®) [Internet]. Seattle (WA): University of Washington, Seattle; 1993
[geciteerd 1 november 2016]. Beschikbaar op: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK1335/
29. Matura LA, Ho VB, Rosing DR, Bondy CA. Aortic dilatation and dissection in Turner syndrome. Circulation.
9 oktober 2007;116(15):1663–70.
30. Bondy CA. New issues in the diagnosis and management of Turner syndrome. Rev Endocr Metab Disord.
december 2005;6(4):269–80.
31. Ostberg JE, Donald AE, Halcox JPJ, Storry C, McCarthy C, Conway GS. Vasculopathy in Turner syndrome:
arterial dilatation and intimal thickening without endothelial dysfunction. J Clin Endocrinol Metab. september
2005;90(9):5161–6.
45
32. Turtle EJ, Sule AA, Webb DJ, Bath LE. Aortic dissection in children and adolescents with Turner syndrome:
risk factors and management recommendations. Arch Dis Child. juli 2015;100(7):662–6.
33. Dudzinski DM, Isselbacher EM. Diagnosis and Management of Thoracic Aortic Disease. Curr Cardiol Rep.
december 2015;17(12):106.
34. Bolar N, Van Laer L, Loeys BL. Marfan syndrome: from gene to therapy. Curr Opin Pediatr. augustus
2012;24(4):498–504.
35. de Simone G, Roman MJ, De Marco M, Bella JN, Izzo R, Lee ET, e.a. Hemodynamic Correlates of Abnormal
Aortic Root Dimension in an Adult Population: The Strong Heart Study. J Am Heart Assoc. 28 september
2015;4(10):e002309.
36. Vriz O, Aboyans V, D’Andrea A, Ferrara F, Acri E, Limongelli G, e.a. Normal values of aortic root
dimensions in healthy adults. Am J Cardiol. 15 september 2014;114(6):921–7.
37. Vizzardi E, Maffessanti F, Lorusso R, Sciatti E, Bonadei I, Gelsomino S, e.a. Ascending Aortic Dimensions
in Hypertensive Subjects: Reference Values for Two-Dimensional Echocardiography. J Am Soc
Echocardiogr Off Publ Am Soc Echocardiogr. september 2016;29(9):827–37.
38. Muraru D, Maffessanti F, Kocabay G, Peluso D, Dal Bianco L, Piasentini E, e.a. Ascending aorta diameters
measured by echocardiography using both leading edge-to-leading edge and inner edge-to-inner edge
conventions in healthy volunteers. Eur Heart J Cardiovasc Imaging. april 2014;15(4):415–22.
39. Saura D, Dulgheru R, Caballero L, Bernard A, Kou S, Gonjilashvili N, e.a. Two-dimensional transthoracic
echocardiographic normal reference ranges for proximal aorta dimensions: results from the EACVI NORRE
study. Eur Heart J Cardiovasc Imaging. 3 april 2016;
40. Quezada E, Lapidus J, Shaughnessy R, Chen Z, Silberbach M. Aortic dimensions in Turner syndrome. Am J
Med Genet A. november 2015;167A(11):2527–32.
41. Prakash S, GenTAC Registry Investigators, Milewicz D. Turner syndrome-specific and general population
Z-scores are equivalent for most adults with Turner syndrome. Am J Med Genet A. 1 april 2017;173(4):1094–
6.
42. Gautier M, Detaint D, Fermanian C, Aegerter P, Delorme G, Arnoult F, e.a. Nomograms for aortic root
diameters in children using two-dimensional echocardiography. Am J Cardiol. 15 maart 2010;105(6):888–
94.
43. Du Bois D, Du Bois EF. A formula to estimate the approximate surface area if height and weight be known.
1916. Nutr Burbank Los Angel Cty Calif. oktober 1989;5(5):303-311; discussion 312-313.
44. Haycock GB, Schwartz GJ, Wisotsky DH. Geometric method for measuring body surface area: a height-
weight formula validated in infants, children, and adults. J Pediatr. juli 1978;93(1):62–6.
45. Devereux RB, de Simone G, Arnett DK, Best LG, Boerwinkle E, Howard BV, e.a. Normal limits in relation
to age, body size and gender of two-dimensional echocardiographic aortic root dimensions in persons ≥15
years of age. Am J Cardiol. 15 oktober 2012;110(8):1189–94.
46. Roman MJ, Devereux RB, Kramer-Fox R, O’Loughlin J. Two-dimensional echocardiographic aortic root
dimensions in normal children and adults. Am J Cardiol. 1 september 1989;64(8):507–12.
47. Rozendaal L, Groenink M, Naeff MS, Hennekam RC, Hart AA, van der Wall EE, e.a. Marfan syndrome in
children and adolescents: an adjusted nomogram for screening aortic root dilatation. Heart Br Card Soc.
januari 1998;79(1):69–72.
48. van Kimmenade RRJ, Kempers M, de Boer M-J, Loeys BL, Timmermans J. A clinical appraisal of different
Z-score equations for aortic root assessment in the diagnostic evaluation of Marfan syndrome. Genet Med Off
J Am Coll Med Genet. juli 2013;15(7):528–32.
46
49. Balmforth D, Harky A, Adams B, Yap J, Shipolini A, Roberts N, e.a. Is there a role for biomarkers in thoracic
aortic aneurysm disease? Gen Thorac Cardiovasc Surg. 28 oktober 2017;1–8.
Bijlage p.1
Bij
lag
en
Bij
lage
1. O
ver
zich
t va
n g
epu
bli
ceer
de
ref
eren
tiew
aard
en v
oor
aort
ad
iam
ete
rs
Tab
el I
a. O
ver
zich
t van d
e gep
ub
lice
erd
e re
fere
nti
ew
aard
en v
oo
r d
e ao
rta
asce
nd
ens.
Pu
blic
atie
R
efe
ren
tie
waa
rde
n g
eb
ase
erd
op
vo
lge
nd
e v
aria
be
len
B
ee
ldvo
rmin
g A
sc A
o
Me
etm
eth
od
e A
sc A
o
Pla
ats
van
me
tin
g A
sc A
o
Ke
nm
erk
en
st
ee
kpro
ef
n
Bia
ggi
et
al.
20
09
B
SA, g
esl
ach
t, le
eft
ijd, l
eeft
ijd
2
M-m
od
e, P
LAX
ei
nd
-sys
tole
, LE
A. p
ulm
on
alis
dex
tra
2
0-8
0j
17
99
Cam
pen
s et
al.
20
14
B
SA, g
esl
ach
t, le
eft
ijd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
A. p
ulm
on
alis
dex
tra
K
auka
siër
s 1
-85
j; 4
0,1
±21
,3j
84
9
Gau
tier
et
al
. 2
01
0
BSA
, ge
slac
ht
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
pro
xim
aal
2-1
8j
35
3
Mir
ea
et
al.
20
13
le
ngt
e, g
ew
ich
t, g
esl
ach
t, le
efti
jd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, IE
max
. dia
met
er
48
±18
j 5
00
Mu
raru
et
al
. 2
01
3
BSA
, ge
slac
ht,
lee
ftijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le, L
E 1
cm
bo
ven
STJ
1
8-8
0j;
44
±15
j 2
18
ei
nd
-dia
sto
le, I
E
Oxb
oro
ugh
et
al
. 2
01
4
BSA
2
D, P
LAX
d
iast
ole
, IE
1 c
m b
ove
n S
TJ
29
±14
j 2
48
Po
uta
nen
et
al
. 2
00
3
BSA
2
D, P
LAX
sy
sto
le, I
E
pro
xim
aal
van
tr
. b
rach
ioce
ph
alic
us
2-2
7j;
11
,1±
5,1
j 1
68
Qu
ezad
a et
al
. 2
01
5
BSA
H,
BSA
H2
2D
, PLA
X
syst
ole
, IE
n
iet
verm
eld
TS
2
7,7
±16
,5j
48
1
Sau
ra
et
al.
20
16
B
SA,
gesl
ach
t,
leef
tijd
le
ngt
e, g
esl
ach
t, le
efti
jd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, IE
1 c
m b
ove
n S
TJ
19
-78
j; 4
6±1
3,5
j 7
04
Shei
l et
al
. 1
99
5
len
gte
2
D, P
LAX
sy
sto
le, L
E
pro
xim
aal
2w
k-2
3j
48
Son
et
al.
20
13
B
SA, l
eef
tijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le, L
E n
iet
verm
eld
K
ore
anen
2
0-3
9j
11
2
syst
ole
, IE
Bijlage p.2
Pu
blic
atie
R
efe
ren
tie
waa
rde
n g
eb
ase
erd
op
vo
lge
nd
e v
aria
be
len
B
ee
ldvo
rmin
g A
sc A
o
Me
etm
eth
od
e A
sc A
o
Pla
ats
van
me
tin
g A
sc A
o
Ke
nm
erk
en
st
ee
kpro
ef
n
Viz
zard
i et
al
. 2
01
6
BSA
, ge
slac
ht,
lee
ftijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le, L
E m
ax. d
iam
eter
5
5,2
±16
,5j
10
02
le
ngt
e, g
ew
ich
t, g
esl
ach
t, le
efti
jd
Vri
z et
al
. 2
01
4
BSA
, ge
slac
ht,
lee
ftijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le, L
E p
roxi
maa
l K
auka
siër
s;
16
-92
j; 4
4,7
±15
,9j
10
43
Asc
Ao
: ao
rta
asce
nd
ens,
n:
stee
kp
roef
gro
ott
e, B
SA
: b
od
y s
urf
ace
ind
ex b
erek
end
met
de
Dub
ois
en D
ub
ois
fo
rmu
le,
BSA
H:
bo
dy s
urf
ace
ind
ex b
erek
end
met
de
Hayco
ck
form
ule
, B
P:
blo
edd
ruk, M
-mo
de:
mo
tio
n m
od
e ec
ho
gra
fie,
2D
: 2
-dim
ensi
onal
e ec
ho
gra
fie,
PL
AX
: p
aras
tern
ale
lange
as
bee
ld, L
E:
lead
ing e
dge
to l
ead
ing e
dge
conventi
e.
IE:
inner
ed
ge
to in
ner
ed
ge co
nventi
e, A
.: ar
teri
e, tr
.: tr
uncus,
S
TJ:
si
no
tub
ula
ire
jun
ctie
, cm
: ce
nti
met
er,
j: ja
ar,
mnd
: m
aand
(en),
w
k:
wee
k/w
eken,
d:
dag
(en).
Aan
ged
uid
in g
rijs
: vo
ldo
en a
an d
e E
uro
pes
e en
Am
erik
aan
se r
ichtl
ijnen.
Tab
el I
b:
Over
zich
t van d
e gep
ub
lice
erd
e re
fere
nti
ew
aard
en v
oo
r d
e si
nuss
en v
an V
alsa
lva.
Pu
blic
atie
R
efe
ren
tie
waa
rde
n
geb
ase
erd
o
p
volg
en
de
va
riab
ele
n
Be
eld
vorm
ing
SoV
M
ee
tme
tho
de
So
V
Ke
nm
erk
en
ste
ekp
roe
f n
Bia
ggi
et
al.
20
09
B
SA, g
esl
ach
t, le
eft
ijd, l
eeft
ijd
2
M-m
od
e, P
LAX
ei
nd
-sys
tole
, LE
20
-80
j 1
79
9
Cam
pen
s et
al
. 2
01
4
BSA
, ge
slac
ht,
lee
ftijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le,
LE
Kau
kasi
ërs,
1-8
5j;
40
,1±
21
,3j
84
9
de
Sim
on
e et
al
. 2
01
5
gesl
ach
t, l
eeft
ijd,
slag
volu
me
, d
iast
olis
che
BP
, p
uls
e p
ress
ure
, har
tfre
qu
enti
e
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
1
8-9
3j;
41
,5±1
5,9
j 3
16
0
Dev
ereu
x et
al
. 2
01
2
BSA
, ge
slac
ht,
lee
ftijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le,
LE
≥15j
12
07
le
ngt
e, g
esl
ach
t, le
efti
jd
Gau
tier
et
al
. 2
01
0
BSA
, ge
slac
ht
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
2
-18
j 3
53
Jaro
sch
en
D
öh
lem
ann
1
98
9
gew
ich
t 2
D,
sup
rast
ern
ale
lan
ge a
s b
eeld
ei
nd
-dia
sto
le, I
E 1
-38
4d
1
10
Kal
dar
aro
va
et
al.
20
07
B
SA, B
SA2
2D
, PLA
X
syst
ole
, IE
1
d-2
0j
70
2
Mir
ea
et
al.
20
13
le
ngt
e, g
ew
ich
t, g
esl
ach
t, le
efti
jd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, IE
48
±18
j 5
00
Mu
raru
et
al
. 2
01
3
BSA
, ge
slac
ht,
lee
ftijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le,
LE
18
-80
j; 4
4±1
5j
21
8
ei
nd
-dia
sto
le, I
E
Bijlage p.3
Oxb
oro
ugh
et
al
. 2
01
4
BSA
2
D, P
LAX
d
iast
ole
, IE
29
±14
j 2
48
Pet
ters
en
et
al.
20
08
B
SA, B
SA2, B
SA3
2D
, PLA
X
pie
k-sy
sto
le, I
E 1
d-1
8j
78
2
Po
uta
nen
et
al
. 2
00
3
BSA
2
D, P
LAX
sy
sto
le, I
E
2-2
7j;
11
,1±
5,1
j 1
68
Qu
ezad
a et
al
. 2
01
5
BSA
H,
BSA
H2
2D
, PLA
X
syst
ole
, IE
TS
; 27
,7±1
6,5
4
81
Ro
man
et
al
. 1
98
9
BSA
, le
efti
jd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
5
2
kin
der
en:1
mn
d-1
5j;
9±5
j 1
35
vo
lwas
sen
en: 2
0-7
4j;
43
±1
5j
18
7
Ro
zen
daa
l et
al
. 1
99
8
BSA
M
-mo
de,
PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
3
,2-1
8,4
j 9
1
Sau
ra e
t al
. B
SA,
gesl
ach
t,
leef
tijd
le
ngt
e, g
esl
ach
t, le
efti
jd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, IE
19
-78
j; 4
6±1
3,5
j 7
04
Shei
l et
al
. 1
99
5
len
gte
2
D, P
LAX
sy
sto
le, L
E
2w
k-2
3j
48
Son
et
al.
20
13
B
SA, l
eef
tijd
2
D, P
LAX
ei
nd
-dia
sto
le,
LE
Ko
rean
en, 2
0-3
9j
11
2
sy
sto
le, I
E
Teix
ido
-Tu
ra e
t al
. 2
01
5
BSA
, ge
slac
ht,
lee
ftijd
, ras
M
-mo
de,
PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
2
3-3
5j;
25
,2±3
,6j
30
51
Vas
an
et
al.
19
95
B
SA,
gesl
ach
t,
leef
tijd
le
ngt
e, g
esl
ach
t, le
efti
jd
M-m
od
e
ein
d-d
iast
ole
, LE
Fr
amin
gham
Hea
rt S
tud
y, 2
0-8
8j
32
49
Viz
zard
i et
al.
20
16
B
SA, g
esl
ach
t, le
eft
ijd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
5
5,2
±16
,5j
10
02
le
ngt
e, g
ew
ich
t, g
esl
ach
t, le
efti
jd
Vri
z et
al.
20
14
B
SA, g
esl
ach
t, le
eft
ijd
2D
, PLA
X
ein
d-d
iast
ole
, LE
K
auka
siër
s; 1
6-9
2j;
44
,7±
15
,9j
10
43
So
V: si
nuss
en v
an V
alsa
lva,
n: st
eekp
roef
gro
ott
e, B
SA
: b
od
y s
urf
ace
ind
ex b
erek
end
met
de
Dub
ois
en D
ub
ois
fo
rmule
, B
SAH
: bo
dy s
urf
ace
ind
ex b
erek
end
met
de
Hay
cock
form
ule
, B
P:
blo
edd
ruk, M
-mo
de:
mo
tio
n m
od
e ec
ho
gra
fie,
2D
: 2
-dim
ensi
onal
e ec
ho
gra
fie,
PL
AX
: p
aras
tern
ale
lange
as
bee
ld, L
E:
lead
ing e
dge
to l
ead
ing e
dge
conventi
e.
IE:
inner
ed
ge
to in
ner
ed
ge co
nventi
e, A
.: ar
teri
e, tr
.: tr
uncus,
S
TJ:
si
no
tub
ula
ire
jun
ctie
, cm
: ce
nti
met
er,
j: ja
ar,
mnd
: m
aand
(en),
w
k:
wee
k/w
eken,
d:
dag
(en).
Aan
ged
uid
in g
rijs
: vo
ldo
en a
an d
e E
uro
pes
e en
Am
erik
aan
se r
ichtl
ijnen.
Bijlage p.4
Bijlage 2. Criteria voor de diagnose van marfansyndroom
Tabel IIa. Herziene Gent criteria voor de diagnose van marfansyndroom. Vertaald vanuit Loeys et al. (27).
MFS: marfansyndroom, SoV: sinussen van Valsalva, FBN1: fibrilline 1, Z: Z-score = (gemeten aortadiameter –
gemiddelde verwachte diameter)/standaardfout, TAD: thoracale aorta aandoeningen
Tabel IIb. Systemische score voor de diagnose van marfansyndroom. Vertaald vanuit Loeys et al. (27).
Polsteken en duimteken
(Alleen polsteken of alleen duimteken)
3
(1)
Pectus carinatum
(Pectus excavatum of thorax asymmetrie)
2
(1)
Misvorming achtervoet
(Platvoet)
2
(1)
Pneumothorax 2
Durale ectasie 2
Protrusio acetabuli 2
Vermindering van BL/OL ratio én verhoging
van armlengte/lichaamslengte ratio én geen
ernstige scoliose
1
Scoliose of thoracolumbale kyfose 1
Vermiderde extensie elleboog 1
Drie van de vijf gezichtskenmerken:
dolichocephalie, enophthalmos, fissura
palpebralis naar beneden, malaire hypoplasie,
retrognathie
1
Diagnose van MFS wanneer er geen familiale voorgeschiedenis van MFS is:
- dilatatie SoV met Z ≥ 2 en ectopia lentis
- dilatatie SoV met Z ≥ 2 en causale FBN1 mutatie
- dilatatie SoV met Z ≥ 2 en systemische score ≥ 7
- ectopia lentis en FBN1 mutatie die geassocieerd is met TAD
Diagnose van MFS wanneer er een familiale voorgeschiedenis van MFS is:
- ectopia lentis
- systemische score ≥ 7
- dilatatie SoV met Z ≥ 2 bij volwassenen of Z ≥ 3 bij kinderen
- systemische score ≥ 7
- dilatatie SoV met Z ≥ 2 indien > 20 jaar, met Z ≥ 3 indien < 20 jaar
Bijlage p.5
Striae 1
Myopie > 3 dioptrie 1
Prolaps van mitralisklep 1
Maximum score 20
Bij een score ≥ 7 zijn systemische tekenen van marfansyndroom aanwezig. BL: lengte bovenslichaam, OL: lengte
onderlichaam.
Bijlage p.6
Bijlage 3. Verschil in diameters tussen man en vrouw
Tabel IIIa. Diameters van sinussen van Valsalva en aorta ascendens bij patiënten met marfansyndroom of
bicuspide aortaklep ≤ 18 jaar, per geslacht
Man Vrouw P
MFS SoV (mm) 35 [31, 45] (n=23) 31 [27,5; 33] (n=12) 0,026*
SoV met BSA-
correctie (mm)
36,1 [30,9; 38,4] (n=23) 33,5 [29,8; 35,1] (n=12) 0,092
Asc Ao (mm) 26 [23, 29] (n=23) 24 [23, 26] (n=11) 0,363
Asc Ao met BSA-
correctie (mm)
33 [28,8; 34,9] (n=23) 30,1 [27,9; 32,2] (n=11) 0,092
BAV SoV (mm) 32 [30; 36,5] (n=13) 28 [28; 35,5] (n=4) 0,245
SoV met BSA-
correctie (mm)
36,1 [31,9; 37,2] (n=13) 31,7 [29,8; 32,7] (n=4) 0,079
Asc Ao (mm) 33 [26,25; 35] (n=12) 25,5 [23,5; 33,5] (n=4) 0,262
Asc Ao met BSA-
correctie (mm)
33 [29,6; 34] (n=13) 29,5 [27,9; 30,3] (n=4) 0,079
SoV: sinussen van Valsalva, Asc Ao: aorta ascendens, BAV: bicuspide aortaklep, MFS: marfansyndroom, P:
significantieniveau, n: steekproefaantal, *: P<0,05. De variabelen zijn weergegeven als M [IQR] met
M=mediaan en IQR=interkwartielafstand.
Tabel IIIb. Diameters van sinussen van Valsalva en aorta ascendens bij patiënten met marfansyndroom of
bicuspide aortaklep > 18 jaar, per geslacht
Man Vrouw P
MFS SoV (mm) 41 [37, 46] (n=71) 39 [35, 42] (n=77) 0,035*
SoV met BSA-
correctie (mm)
39,2 [36,3; 41] (n=75) 35,8 [34,5; 37,5] (n=77) <0,001†
Asc Ao (mm) 32,5 [28,25; 37,75] (n=64) 30 [27, 35] (n=73) 0,058
Asc Ao met BSA-
correctie (mm)
35,6 [33,3; 37,1] (n=75) 32,8 [31,7; 34,2] (n=77) <0,001†
BAV SoV (mm) 36 [33, 41] (n=160) 30 [27, 34] (n=83) <0,001†
SoV met BSA-
correctie (mm)
36,9 [35,6; 38,9] (n=161) 33 [31; 34,7] (n=83) <0,001†
Asc Ao (mm) 37 [32, 41] (n=153) 32 [29, 38] (n=79) <0,001†
Asc Ao met BSA-
correctie (mm)
33,7 [32,7; 35,3) (n=161) 30,6 [28,9; 31,9] (n=83) <0,001†
SoV: sinussen van Valsalva, Asc Ao: aorta ascendens, BAV: bicuspide aortaklep, MFS: marfansyndroom, P:
significantieniveau, n: steekproefaantal, *: P<0,05, †: P<0,001 De variabelen zijn weergegeven als M [IQR] met
M=mediaan en IQR=interkwartielafstand.