V 1042 NL · 2018. 4. 27. · 0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr...

89
Gebruiksaanwijzing 52001051 EFXac 100/125 H 01.02 05.03

Transcript of V 1042 NL · 2018. 4. 27. · 0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr...

  • Gebruiksaanwijzing

    52001051

    EFXac 100/125

    H

    01.02

    05.03

  • 0108

    .NL

    VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

    Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

    De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

    f Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.A Staat voor aanwijzingen en toelichting.

    t Duidt op de standaarduitvoering.

    o Duidt op de optionele uitvoering.

    Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

    Auteursrecht

    Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

    Jungheinrich Aktiengesellschaft

    Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

    Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

    www.jungheinrich.com

    0108

    .NL

    VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

    Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

    De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

    f Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.A Staat voor aanwijzingen en toelichting.

    t Duidt op de standaarduitvoering.

    o Duidt op de optionele uitvoering.

    Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

    Auteursrecht

    Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

    Jungheinrich Aktiengesellschaft

    Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

    Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

    www.jungheinrich.com

  • 0108

    .NL

    0108

    .NL

  • I 1

    1102

    .NLInhoudsopgaveA Doelmatig gebruik

    B Voertuigbeschrijving

    1 Gebruiksbeschrijving ........................................................................... B 12 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie ............ B 22.1 Voertuig ............................................................................................... B 43 Technische gegevens standaard-uitvoering ....................................... B 63.1 Prestatiewaarden ................................................................................ B 63.2 Afmetingen .......................................................................................... B 83.3 Wielen ................................................................................................ B 83.4 EN-normen .......................................................................................... B 93.5 Gebruiksspecificaties .......................................................................... B 94 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes ............................................ B 104.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 114.2 Draagvermogen .................................................................................. B 11

    C Transport en eerste inbedrijfstelling

    1 Transport ............................................................................................. C 12 Verlading met kraan ............................................................................ C 13 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 23.1 Eerste inbedrijfstelling zonder batterij bij voertuigen met

    inductieve geleiding (o) ...................................................................... C 24 Inbedrijfstelling .................................................................................... C 4

    D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

    1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 12 Batterijtypen ........................................................................................ D 22.1 Batterij open leggen ............................................................................ D 23 Batterij laden ....................................................................................... D 34 Batterij uit- en inbouwen ...................................................................... D 45 Batterij-toestand, zuurstand en zuurdichtheid controleren .................. D 56 Batterijontladingsaanwijzer ................................................................. D 5

    I 1

    1102

    .NL

    InhoudsopgaveA Doelmatig gebruik

    B Voertuigbeschrijving

    1 Gebruiksbeschrijving ........................................................................... B 12 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie ............ B 22.1 Voertuig ............................................................................................... B 43 Technische gegevens standaard-uitvoering ....................................... B 63.1 Prestatiewaarden ................................................................................ B 63.2 Afmetingen .......................................................................................... B 83.3 Wielen ................................................................................................ B 83.4 EN-normen .......................................................................................... B 93.5 Gebruiksspecificaties .......................................................................... B 94 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes ............................................ B 104.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 114.2 Draagvermogen .................................................................................. B 11

    C Transport en eerste inbedrijfstelling

    1 Transport ............................................................................................. C 12 Verlading met kraan ............................................................................ C 13 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 23.1 Eerste inbedrijfstelling zonder batterij bij voertuigen met

    inductieve geleiding (o) ...................................................................... C 24 Inbedrijfstelling .................................................................................... C 4

    D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

    1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 12 Batterijtypen ........................................................................................ D 22.1 Batterij open leggen ............................................................................ D 23 Batterij laden ....................................................................................... D 34 Batterij uit- en inbouwen ...................................................................... D 45 Batterij-toestand, zuurstand en zuurdichtheid controleren .................. D 56 Batterijontladingsaanwijzer ................................................................. D 5

  • 1102

    .NL

    I 2

    E Bediening

    1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1

    2 Beschrijving van de bedieningsorganen- en afleesinstrumenten ....... E 22.1 Voet-bedieningsorganen ..................................................................... E 32.2 Bedieningsorganen- en afleesinstrumenten op het display ............... E 43 Voertuig in bedrijf stellen ..................................................................... E 143.1 Controles en en werkzaamheden voorafgaand aan de dagelijkse

    inbedrijfstelling ................................................................................... E 143.2 Betreden en verlaten van het voertuig ................................................ E 153.3 Bestuurderstoel instellen ..................................................................... E 153.4 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 163.5 Instelling besturingspaneel .................................................................. E 183.6 Bedrijfsgereed maken ......................................................................... E 193.7 Referentierun ...................................................................................... E 194 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 204.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 204.2 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 224.3 Heffen - Neerlaten - Reachen - Zwenken ........................................... E 274.4 Opnemen, transporteren en afzetten van laadeenheden .................... E 294.5 Hefhoogteselectie (o) ......................................................................... E 324.6 Laserstraal-stellingvakindicatie (o) ..................................................... E 344.7 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 345 Ontstoringshulp ................................................................................... E 356 Bewakingsfuncties en veiligheidsinrichtingen ..................................... E 356.1 Nood-Stop-inrichting ........................................................................... E 366.2 Rijuitschakeling met overbrugging (o) ................................................ E 366.3 Hefuitschakeling met overbrugging (o) .............................................. E 366.4 Eindegangbeveiliging (o) ................................................................... E 376.5 Hernieuwde inbedrijfstelling na Nood-Stop bij

    inductieve geleiding (IF) (Error 144) .................................................... E 386.6 Automatische NOOD-STOP ................................................................ E 386.7 Noodneerlating lastopname ................................................................ E 396.8 Berging van het voertuig uit het gangpad ........................................... E 39

    1102

    .NL

    I 2

    E Bediening

    1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1

    2 Beschrijving van de bedieningsorganen- en afleesinstrumenten ....... E 22.1 Voet-bedieningsorganen ..................................................................... E 32.2 Bedieningsorganen- en afleesinstrumenten op het display ............... E 43 Voertuig in bedrijf stellen ..................................................................... E 143.1 Controles en en werkzaamheden voorafgaand aan de dagelijkse

    inbedrijfstelling ................................................................................... E 143.2 Betreden en verlaten van het voertuig ................................................ E 153.3 Bestuurderstoel instellen ..................................................................... E 153.4 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 163.5 Instelling besturingspaneel .................................................................. E 183.6 Bedrijfsgereed maken ......................................................................... E 193.7 Referentierun ...................................................................................... E 194 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 204.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 204.2 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 224.3 Heffen - Neerlaten - Reachen - Zwenken ........................................... E 274.4 Opnemen, transporteren en afzetten van laadeenheden .................... E 294.5 Hefhoogteselectie (o) ......................................................................... E 324.6 Laserstraal-stellingvakindicatie (o) ..................................................... E 344.7 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 345 Ontstoringshulp ................................................................................... E 356 Bewakingsfuncties en veiligheidsinrichtingen ..................................... E 356.1 Nood-Stop-inrichting ........................................................................... E 366.2 Rijuitschakeling met overbrugging (o) ................................................ E 366.3 Hefuitschakeling met overbrugging (o) .............................................. E 366.4 Eindegangbeveiliging (o) ................................................................... E 376.5 Hernieuwde inbedrijfstelling na Nood-Stop bij

    inductieve geleiding (IF) (Error 144) .................................................... E 386.6 Automatische NOOD-STOP ................................................................ E 386.7 Noodneerlating lastopname ................................................................ E 396.8 Berging van het voertuig uit het gangpad ........................................... E 39

  • I 3

    1102

    .NLF Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

    1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-checklijst ......................................................................... F 45 Smeerschema .................................................................................... F 75.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 86 Instructies voor onderhoud .................................................................. F 96.1 Reachtruck voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden

    gereed maken ..................................................................................... F 96.2 Reiniging hefkettingen ......................................................................... F 96.3 Inspectie van de hefkettingen ............................................................. F 96.4 Inspectie van de tandheugels ............................................................. F 106.5 Kettingreparatie ................................................................................... F 106.6 Transmissieoliewissel ......................................................................... F 106.7 Ontluchtingsfilter reinigen .................................................................... F 116.8 Hydrauliekoliefilter verwisselen ........................................................... F 116.9 Hydrauliekolie ...................................................................................... F 126.10 Remvloeistof controleren .................................................................... F 136.11 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 136.12 Elektrische zekeringen ........................................................................ F 146.13 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 157 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 157.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 157.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 157.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 168 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone

    gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................................... F 16

    I 3

    1102

    .NL

    F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

    1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-checklijst ......................................................................... F 45 Smeerschema .................................................................................... F 75.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 86 Instructies voor onderhoud .................................................................. F 96.1 Reachtruck voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden

    gereed maken ..................................................................................... F 96.2 Reiniging hefkettingen ......................................................................... F 96.3 Inspectie van de hefkettingen ............................................................. F 96.4 Inspectie van de tandheugels ............................................................. F 106.5 Kettingreparatie ................................................................................... F 106.6 Transmissieoliewissel ......................................................................... F 106.7 Ontluchtingsfilter reinigen .................................................................... F 116.8 Hydrauliekoliefilter verwisselen ........................................................... F 116.9 Hydrauliekolie ...................................................................................... F 126.10 Remvloeistof controleren .................................................................... F 136.11 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 136.12 Elektrische zekeringen ........................................................................ F 146.13 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 157 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 157.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 157.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 157.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 168 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone

    gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................................... F 16

  • 1102

    .NL

    I 4

    1102

    .NL

    I 4

  • A 1

    0600

    .NL

    A Doelmatig gebruik

    A De „richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen“(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaan-wijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijvenonbeperkt geldig.

    Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is be-stemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en on-derhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan per-sonen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belastingdoor te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor demaximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of la-dingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ont-ploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorza-ken of die sterk stofhoudend zijn.

    Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is ie-dere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransport-voertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmin-gen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de ver-plichtingen voornoemd dient uit te voeren.De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doel-matig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de ge-bruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat devoorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwij-zingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht ge-nomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze ge-bruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

    m Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt die-novereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabri-kant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijnverricht.

    Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of diedaardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door deproducent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale au-toriteiten aangevraagd te worden.De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestem-ming door de producent.

    A 1

    0600

    .NL

    A Doelmatig gebruik

    A De „richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen“(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaan-wijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijvenonbeperkt geldig.

    Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is be-stemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en on-derhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan per-sonen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belastingdoor te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor demaximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of la-dingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ont-ploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorza-ken of die sterk stofhoudend zijn.

    Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is ie-dere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransport-voertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmin-gen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de ver-plichtingen voornoemd dient uit te voeren.De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doel-matig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de ge-bruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat devoorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwij-zingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht ge-nomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze ge-bruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

    m Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt die-novereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabri-kant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijnverricht.

    Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of diedaardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door deproducent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale au-toriteiten aangevraagd te worden.De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestem-ming door de producent.

  • 0600

    .NL

    A 2

    0600

    .NL

    A 2

  • B 1

    1102

    .NL

    B Voertuigbeschrijving1 Gebruiksbeschrijving

    De EFXac 100/125 is een elektro-drieweg-stapelaar, die zijn last buiten de wielbasisopneemt, transporteert en heft. Met dit voertuig kan men pallets conform DIN 15142,draadijzeren boxpallets conform DIN 15144 en andere gepalletiseerde lasten internheffen, stapelen en transporteren. Wordt de EFXac 100/125 voor montagewerk-zaamheden met een bijbehorend werkplatform ingezet, moet de lastopname door defabrikant geleverd of goedgekeurd worden. Ter optimalisering van de overlaadcapa-citeit kan diagonaal gewerkt worden, d.w.z. gelijktijdig rijden en heffen is mogelijk.

    De lastvork kan voor verschillende laadunits zijn gedimensioneerd. Bij de zwenkre-achvork is de afstand van de vorktanden verstelbaar.

    Voor gebruik in smalle gangen kan de EFXac 100/125 ofwel met een rail-geleidings-systeem (SF) of met een inductief geleidingssysteem (IF) zijn uitgerust. De bestuur-der kan zich volledig op het stapelen concentreren. In smalle gangpaden is gelijktijdigrijden en heffen vrijgegeven. De vrijgave wordt door gangpadherkenningssensors ge-activeerd. Buiten de smalle gang is de EFXac 100/125, bij gedeeltelijk beperkte rijs-nelheden en afhankelijk van bepaalde hefhoogtes, vrij verrijdbaar.

    De stellingen moeten voor de EFXac 100/125 zijn ingericht. De door de fabrikantgeëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden(b.v. EN 1726-2 punt 7.3.2) moetenbeslist worden aangehouden. De vloer moet beantwoorden aan DIN 15185. Voor hetrail-geleidingssysteem (RG) moeten in de smalle gangpaden geleiderails aanwezigzijn. Op het chassis geschroefde leiwielen van Vulkollan leiden het voertuig tussen de ge-leiderails.Voor het inductieve geleidingssysteem (IF) moet in de vloer een geleidraad zijn geïn-stalleerd, waarvan de signalen door sensors op het voertuigchassis opgenomen enin de voertuigprocessor verwerkt worden.

    Definitie van de rijrichting

    Voor het aangeven van de rijrichtingen zijn de volgende aanduidingen gekozen:links

    rechts

    Aandrijf-richting

    Last-richting

    B 1

    1102

    .NL

    B Voertuigbeschrijving1 Gebruiksbeschrijving

    De EFXac 100/125 is een elektro-drieweg-stapelaar, die zijn last buiten de wielbasisopneemt, transporteert en heft. Met dit voertuig kan men pallets conform DIN 15142,draadijzeren boxpallets conform DIN 15144 en andere gepalletiseerde lasten internheffen, stapelen en transporteren. Wordt de EFXac 100/125 voor montagewerk-zaamheden met een bijbehorend werkplatform ingezet, moet de lastopname door defabrikant geleverd of goedgekeurd worden. Ter optimalisering van de overlaadcapa-citeit kan diagonaal gewerkt worden, d.w.z. gelijktijdig rijden en heffen is mogelijk.

    De lastvork kan voor verschillende laadunits zijn gedimensioneerd. Bij de zwenkre-achvork is de afstand van de vorktanden verstelbaar.

    Voor gebruik in smalle gangen kan de EFXac 100/125 ofwel met een rail-geleidings-systeem (SF) of met een inductief geleidingssysteem (IF) zijn uitgerust. De bestuur-der kan zich volledig op het stapelen concentreren. In smalle gangpaden is gelijktijdigrijden en heffen vrijgegeven. De vrijgave wordt door gangpadherkenningssensors ge-activeerd. Buiten de smalle gang is de EFXac 100/125, bij gedeeltelijk beperkte rijs-nelheden en afhankelijk van bepaalde hefhoogtes, vrij verrijdbaar.

    De stellingen moeten voor de EFXac 100/125 zijn ingericht. De door de fabrikantgeëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden(b.v. EN 1726-2 punt 7.3.2) moetenbeslist worden aangehouden. De vloer moet beantwoorden aan DIN 15185. Voor hetrail-geleidingssysteem (RG) moeten in de smalle gangpaden geleiderails aanwezigzijn. Op het chassis geschroefde leiwielen van Vulkollan leiden het voertuig tussen de ge-leiderails.Voor het inductieve geleidingssysteem (IF) moet in de vloer een geleidraad zijn geïn-stalleerd, waarvan de signalen door sensors op het voertuigchassis opgenomen enin de voertuigprocessor verwerkt worden.

    Definitie van de rijrichting

    Voor het aangeven van de rijrichtingen zijn de volgende aanduidingen gekozen:links

    rechts

    Aandrijf-richting

    Last-richting

  • 1102

    .NL

    B 2

    2 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie

    1

    3

    16 172

    4

    7

    14

    10

    11

    12

    13

    6

    515

    9

    8

    1102

    .NL

    B 2

    2 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie

    1

    3

    16 172

    4

    7

    14

    10

    11

    12

    13

    6

    515

    9

    8

  • B 3

    1102

    .NL

    Pos. Aanduiding1 t Mast2 t Voedingsleidingen3 t Lastkettingen4 t Hefcilinder5 t Arm6 t Vorkligger7 t Side-shift-frame8 o Lastsensor9 o Stelling-sensor

    10 t Lastwiel11 o Leiwielen (alleen bij railgeleiding)12 t Batterijcompartiment13 t Aandrijvingscompartiment14 o IG-sensors (alleen bij inductieve geleiding)15 t Bestuurderstoel16 t Bestuurdersbeschermdak17 o Werkschijnwerpers

    t = standaard uitrusting o = hulpuitrusting

    B 3

    1102

    .NL

    Pos. Aanduiding1 t Mast2 t Voedingsleidingen3 t Lastkettingen4 t Hefcilinder5 t Arm6 t Vorkligger7 t Side-shift-frame8 o Lastsensor9 o Stelling-sensor

    10 t Lastwiel11 o Leiwielen (alleen bij railgeleiding)12 t Batterijcompartiment13 t Aandrijvingscompartiment14 o IG-sensors (alleen bij inductieve geleiding)15 t Bestuurderstoel16 t Bestuurdersbeschermdak17 o Werkschijnwerpers

    t = standaard uitrusting o = hulpuitrusting

  • 1102

    .NL

    B 4

    2.1 Voertuig

    Chassis:Het stevige voertuigchassis is als skeletconstructie uitgevoerd. Alle beplatingen zijnafneembaar resp. opklapbaar, waardoor een optimale toegankelijkheid van alle ag-gregaten en van de batterij (servicewerkzaamheden) gewaarborgd is. De voertuig-breedte, gemeten over de lastwielen, kan aan de specifieke vereisten van het maga-zijn worden aangepast. Lastasbreedtes zijn van 1210 tot 1650 mm leverbaar.

    Wielen: De lastwielen zijn op een vrijdragende as gemonteerd. De lagering is met conusla-gers uitgevoerd, daardoor kunnen bijstellen en verwisselen van wielen uiterst een-voudig geschieden.

    Rijdwerk:Staand geplaatste, hoogbelastbare draaistroommotor (asynchroon) met 4,4 kW (S260 min). De motor is rechtstreeks op het éénraderige drijfwerk geschroefd, daardooris probleemloos en snel onderhoud gewaarborgd.

    Besturing:Bijzonder lichtlopende elektrische draaistroom-besturing. Het bijzonder handzameen kleine stuurwiel is in de besturingsconsole geïntegreerd. Bij mechanische railge-leiding wordt het aandrijfwiel via indrukken van de toets in de rechtuit-richting gezet.De stand van het bestuurde aandrijfwiel wordt op de besturingsterminal aangegeven.De stuuruitslag bedraagt +/- 90°, daardoor optimale wendbaarheid van het voertuigin nauwe dwarsgangpaden.In de bedrijfsmodus inductieve geleiding wordt de besturing automatisch door hetsysteem overgenomen, de handbesturing wordt niet geactiveerd.

    Lastopname:Het voertuig is met een zwenkreachvork uitgerust. De lasten kunnen rechtstreeks vande vloer worden opgenomen en aan beide zijden van het stelling-gangpad afgezet ofuitgenomen worden. Alle eindposities bij schuiven en draaien zijn met eindbuffers uit-gevoerd. Voor snel overslaan van de pallets kan de shift- en draaibeweging via in-drukken van de toets met overlay-functie worden uitgevoerd. Optioneel kan het voer-tuig met speciale aanbouwappendages worden geleverd. De zwenkreachvork kanmet een vorkverstelinrichting worden uitgevoerd.

    Mast:Naar keuze tweevoudige masten of drievoudige masten met volledig vrije hefbewe-ging. De precisie-profielen zijn met dwarsliggers torsie- en buigstijf met elkaar ver-bonden. Daardoor treedt slechts minieme schommeling bij het in- en uitstapelen op.De hydraulische cilinders zijn zijdelings aangebracht, daardoor is een goed doorzichtgewaarborgd.

    1102

    .NL

    B 4

    2.1 Voertuig

    Chassis:Het stevige voertuigchassis is als skeletconstructie uitgevoerd. Alle beplatingen zijnafneembaar resp. opklapbaar, waardoor een optimale toegankelijkheid van alle ag-gregaten en van de batterij (servicewerkzaamheden) gewaarborgd is. De voertuig-breedte, gemeten over de lastwielen, kan aan de specifieke vereisten van het maga-zijn worden aangepast. Lastasbreedtes zijn van 1210 tot 1650 mm leverbaar.

    Wielen: De lastwielen zijn op een vrijdragende as gemonteerd. De lagering is met conusla-gers uitgevoerd, daardoor kunnen bijstellen en verwisselen van wielen uiterst een-voudig geschieden.

    Rijdwerk:Staand geplaatste, hoogbelastbare draaistroommotor (asynchroon) met 4,4 kW (S260 min). De motor is rechtstreeks op het éénraderige drijfwerk geschroefd, daardooris probleemloos en snel onderhoud gewaarborgd.

    Besturing:Bijzonder lichtlopende elektrische draaistroom-besturing. Het bijzonder handzameen kleine stuurwiel is in de besturingsconsole geïntegreerd. Bij mechanische railge-leiding wordt het aandrijfwiel via indrukken van de toets in de rechtuit-richting gezet.De stand van het bestuurde aandrijfwiel wordt op de besturingsterminal aangegeven.De stuuruitslag bedraagt +/- 90°, daardoor optimale wendbaarheid van het voertuigin nauwe dwarsgangpaden.In de bedrijfsmodus inductieve geleiding wordt de besturing automatisch door hetsysteem overgenomen, de handbesturing wordt niet geactiveerd.

    Lastopname:Het voertuig is met een zwenkreachvork uitgerust. De lasten kunnen rechtstreeks vande vloer worden opgenomen en aan beide zijden van het stelling-gangpad afgezet ofuitgenomen worden. Alle eindposities bij schuiven en draaien zijn met eindbuffers uit-gevoerd. Voor snel overslaan van de pallets kan de shift- en draaibeweging via in-drukken van de toets met overlay-functie worden uitgevoerd. Optioneel kan het voer-tuig met speciale aanbouwappendages worden geleverd. De zwenkreachvork kanmet een vorkverstelinrichting worden uitgevoerd.

    Mast:Naar keuze tweevoudige masten of drievoudige masten met volledig vrije hefbewe-ging. De precisie-profielen zijn met dwarsliggers torsie- en buigstijf met elkaar ver-bonden. Daardoor treedt slechts minieme schommeling bij het in- en uitstapelen op.De hydraulische cilinders zijn zijdelings aangebracht, daardoor is een goed doorzichtgewaarborgd.

  • B 5

    1102

    .NLBestuurderszitplaats:De ruime, op basis van arbeidsfysiologische gezichtspunten geconcipieerde bestuur-derszitplaats met comfort-stoel en de geoptimaliseerde ergonomische rangschikkingvan alle bedieningsorganen bieden de chauffeur de mogelijkheid, vermoeiingsvrij tewerken. De bestuurdersstoel heeft trillingsdemping en is individueel op lichaamsleng-te en gewicht instelbaar. Het bedieningspaneel met armsteun is in de hoogte en in delengte verstelbaar. Alle functies voor heffen en neerlaten, reachen en draaien ge-schieden via een met de duim bediende hendel. Alle bedrijfstoestanden, zoals bi-jvoorbeeld hefhoogte, batterijontladingsstatus, tijd, stand van het bestuurde wiel enz.,worden op de besturingsterminal getoond.

    Hefhoogteselectie (o):Bij de hefhoogteselectie kan de bestuurder de vereiste hefhoogte via een toetsenblokselecteren. Zodra de gewenste hefhoogte bereikt is, wordt de hefbeweging automa-tisch beëindigd. De hefhoogteselectie kan zowel bij het in- en uitstapelen van de lastals bij het heffen en neerlaten worden gebruikt. Hefhoogteselectie is voor meerdereopslagsectoren met verschillende stellinghoogtes ontworpen.

    Hydraulisch systeem:Alle hydraulische bewegingen geschieden via een onderhoudsvrije 9,5-kW-draaistro-ommotor met opgeflensde geluidsarme tandwielpomp. De olieverdeling geschiedt viamagneetschakelventielen. De verschillende hoeveelheden benodigde olie wordenvia het toerental van de motor geregeld. Bij het neerlaten drijft de hydraulische pompde motor aan, die dan als generator werkt (regeneratief neerlaten). De zo gegene-reerde energie wordt weer in de batterij teruggeleid.

    Remmen:

    a) Het voertuig kan via omhoog laten komen van het rijpedaal of door omschake-ling in de tegenovergestelde rijrichting zacht en slijtagevrij worden afgeremd. Daarbij wordt energie in de batterij gerecupereerd (bedrijfsrem).

    b) Tevens kan het voertuig via een op de hydraulische blokremmen in de lastwie-len werkend rempedaal worden afgeremd.

    c) De op de aandrijfmotor werkende elektromagnetische veerdrukrem dient als parkeer- en blokkeerrem tijdens het in- en uitstapelen.

    d) Bij IG-voertuigen wordt tevens een op de lastwielen werkende veerrem toege-past. Deze rem werkt alleen bij Nood-Stop.

    B 5

    1102

    .NL

    Bestuurderszitplaats:De ruime, op basis van arbeidsfysiologische gezichtspunten geconcipieerde bestuur-derszitplaats met comfort-stoel en de geoptimaliseerde ergonomische rangschikkingvan alle bedieningsorganen bieden de chauffeur de mogelijkheid, vermoeiingsvrij tewerken. De bestuurdersstoel heeft trillingsdemping en is individueel op lichaamsleng-te en gewicht instelbaar. Het bedieningspaneel met armsteun is in de hoogte en in delengte verstelbaar. Alle functies voor heffen en neerlaten, reachen en draaien ge-schieden via een met de duim bediende hendel. Alle bedrijfstoestanden, zoals bi-jvoorbeeld hefhoogte, batterijontladingsstatus, tijd, stand van het bestuurde wiel enz.,worden op de besturingsterminal getoond.

    Hefhoogteselectie (o):Bij de hefhoogteselectie kan de bestuurder de vereiste hefhoogte via een toetsenblokselecteren. Zodra de gewenste hefhoogte bereikt is, wordt de hefbeweging automa-tisch beëindigd. De hefhoogteselectie kan zowel bij het in- en uitstapelen van de lastals bij het heffen en neerlaten worden gebruikt. Hefhoogteselectie is voor meerdereopslagsectoren met verschillende stellinghoogtes ontworpen.

    Hydraulisch systeem:Alle hydraulische bewegingen geschieden via een onderhoudsvrije 9,5-kW-draaistro-ommotor met opgeflensde geluidsarme tandwielpomp. De olieverdeling geschiedt viamagneetschakelventielen. De verschillende hoeveelheden benodigde olie wordenvia het toerental van de motor geregeld. Bij het neerlaten drijft de hydraulische pompde motor aan, die dan als generator werkt (regeneratief neerlaten). De zo gegene-reerde energie wordt weer in de batterij teruggeleid.

    Remmen:

    a) Het voertuig kan via omhoog laten komen van het rijpedaal of door omschake-ling in de tegenovergestelde rijrichting zacht en slijtagevrij worden afgeremd. Daarbij wordt energie in de batterij gerecupereerd (bedrijfsrem).

    b) Tevens kan het voertuig via een op de hydraulische blokremmen in de lastwie-len werkend rempedaal worden afgeremd.

    c) De op de aandrijfmotor werkende elektromagnetische veerdrukrem dient als parkeer- en blokkeerrem tijdens het in- en uitstapelen.

    d) Bij IG-voertuigen wordt tevens een op de lastwielen werkende veerrem toege-past. Deze rem werkt alleen bij Nood-Stop.

  • 1102

    .NL

    B 6

    3 Technische gegevens standaard-uitvoering

    A Opgave van de technische gegevens conform VDI 2198.Technische wijzigingen en aanvullingen voorbehouden.

    3.1 Prestatiewaarden

    * Waarden zijn gerelateerd aan de opgaven van de typekaart - standaard-voertuig

    Aanduiding EFXac100

    EFXac125

    Q Laadvermogen (D = 600 mm) 1000 1250 kgD Lastzwaartepuntafstand 600 600 mm

    Rijsnelheid met/zonder last (RG) in het stellingpad

    9 9 km/h

    * Hefsnelheid zonder last 0,41 0,41 m/s* Hefsnelheid met last 0,41 0,41 m/s* Neerlaatsnelheid zonder last 0,42 0,42 m/s* Neerlaatsnelheid met last 0,45 0,45 m/s* Accelleratietijd zonder last 5,74 5,82 s* Accelleratietijd met last 6,11 6,52 s

    1102

    .NL

    B 6

    3 Technische gegevens standaard-uitvoering

    A Opgave van de technische gegevens conform VDI 2198.Technische wijzigingen en aanvullingen voorbehouden.

    3.1 Prestatiewaarden

    * Waarden zijn gerelateerd aan de opgaven van de typekaart - standaard-voertuig

    Aanduiding EFXac100

    EFXac125

    Q Laadvermogen (D = 600 mm) 1000 1250 kgD Lastzwaartepuntafstand 600 600 mm

    Rijsnelheid met/zonder last (RG) in het stellingpad

    9 9 km/h

    * Hefsnelheid zonder last 0,41 0,41 m/s* Hefsnelheid met last 0,41 0,41 m/s* Neerlaatsnelheid zonder last 0,42 0,42 m/s* Neerlaatsnelheid met last 0,45 0,45 m/s* Accelleratietijd zonder last 5,74 5,82 s* Accelleratietijd met last 6,11 6,52 s

  • B 7

    1102

    .NL

    b 1

    m1

    b 2 b 6

    l1l2

    l8

    Ast

    b 7b 1

    2b 5

    rb 1

    4

    h 1

    h 4h 3

    h 6

    Ast3

    l3 x z

    h 2

    y

    l6Wa

    m2

    B 7

    1102

    .NL

    b 1

    m1

    b 2 b 6

    l1l2

    l8

    Ast

    b 7b 1

    2b 5

    r

    b 14

    h 1

    h 4h 3

    h 6

    Ast3

    l3 x z

    h 2

    y

    l6Wa

    m2

  • 1102

    .NL

    B 8

    3.2 Afmetingen

    (uittreksel uit de typekaart)

    1) 400 ZT-mast - Prestatiewaarden gemeten voor 400 ZT

    3.3 Wielen

    Aanduiding EFXac 100 EFXac 125h1 Hoogte mast ingeschoven1) 2805 2805 mmh2 Vrije hefhoogte1) - - mmh3 Heffing1) 4000 4000 mmh4 Hoogte mast uitgeschoven1) 4787 4787 mmh6 Hoogte boven beschermdak 2277 2277 mmh7 Stoelhoogte ISO 1190 1190 mm

    Ast3 Stapelgangbreedte bij pallet 1200 x 1200 overdwars

    1740 1740 mm

    b2/b2 Totale breedte 1210/1650 1210/1650 mmb5 Uitwendige vorkafstand 850 850 mmb6 Breedte over geleidingsrollen 1650 1650 mml1 Totale lengte zonder last 3186 3186 mm

    l2Lengte incl. vorkrug (zonder blinde zijde)

    3000 3000 mm

    s/e/l Vorktandmaten 100x40x1200 100x40x1200 mmWa Draaicirkel 1848 1848 mmm2 Vrije hoogte midden wielbasis 85 85 mm

    Eigengewicht met batterij, zonder last

    5000 5280 kg

    Aanduiding EFX ac 100 EFX ac 125Banden Tractothan

    d1 Bandenmaat, lastwielen 144x295 144x295 mmd2 Bandenmaat, aandrijfwiel 343x140 343x140 mm

    Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven)

    2/1x 2/1x

    b10 Spoorbreedte, aan lastzijde 1406 1406 mm

    1102

    .NL

    B 8

    3.2 Afmetingen

    (uittreksel uit de typekaart)

    1) 400 ZT-mast - Prestatiewaarden gemeten voor 400 ZT

    3.3 Wielen

    Aanduiding EFXac 100 EFXac 125h1 Hoogte mast ingeschoven1) 2805 2805 mmh2 Vrije hefhoogte1) - - mmh3 Heffing1) 4000 4000 mmh4 Hoogte mast uitgeschoven1) 4787 4787 mmh6 Hoogte boven beschermdak 2277 2277 mmh7 Stoelhoogte ISO 1190 1190 mm

    Ast3 Stapelgangbreedte bij pallet 1200 x 1200 overdwars

    1740 1740 mm

    b2/b2 Totale breedte 1210/1650 1210/1650 mmb5 Uitwendige vorkafstand 850 850 mmb6 Breedte over geleidingsrollen 1650 1650 mml1 Totale lengte zonder last 3186 3186 mm

    l2Lengte incl. vorkrug (zonder blinde zijde)

    3000 3000 mm

    s/e/l Vorktandmaten 100x40x1200 100x40x1200 mmWa Draaicirkel 1848 1848 mmm2 Vrije hoogte midden wielbasis 85 85 mm

    Eigengewicht met batterij, zonder last

    5000 5280 kg

    Aanduiding EFX ac 100 EFX ac 125Banden Tractothan

    d1 Bandenmaat, lastwielen 144x295 144x295 mmd2 Bandenmaat, aandrijfwiel 343x140 343x140 mm

    Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven)

    2/1x 2/1x

    b10 Spoorbreedte, aan lastzijde 1406 1406 mm

  • B 9

    1102

    .NL

    3.4 EN-normen

    Continu geluidsniveau: EFX ac 100/125: 69 dB(A)

    conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

    A Het continu geluidsniveau is een op basis van de normwaarden berekend gemiddel-de en het geeft de geluidsdruk aan tijdens rijden, heffen en vrijloop De geluidsdrukwordt op oorhoogte van de chauffeur gemeten

    Trilling: EFX ac 100125aw,zS = 0,48 m/s2

    conform EN 13059.

    A De op het lichaam in bedieningshouding inwerkende trilbelasting is conform de norm-waarde de lineair geïntegreerde, gewogen belasting in verticale richting. Deze wordttijdens het met constante snelheid over drempels rijden bepaald.

    Elektromagnetische compatibiliteit (EMC)

    De fabrikant bevestigt de naleving van de grenswaardenvoor elektromagetische storing en storingsongevoelig-heid alsmede de controle van de ontlading van statischeelektriciteit conform EN 12895 en de aldaar genoemdenormatieve referenties.

    A Wijzigingen aan elektrische of elektronische componenten en hun posities mogen al-leen met schriftelijke toestemming van de fabrikant worden uitgevoerd.

    3.5 Gebruiksspecificaties

    Omgevingstemperatuur

    - tijdens bedrijf +5 °C tot +30 °C omgevingstemperatuur over 24 uur gemiddeld:max. 25° Cmax. luchtvochtigheid in binnenruimten 70%, niet con-denserend

    A Bij continubedrijf beneden 0 °C wordt vullen van het hydraulisch systeem met dunv-loeibare olie conform fabrikantspecificaties dringend geadviseerd.

    B 9

    1102

    .NL

    3.4 EN-normen

    Continu geluidsniveau: EFX ac 100/125: 69 dB(A)

    conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

    A Het continu geluidsniveau is een op basis van de normwaarden berekend gemiddel-de en het geeft de geluidsdruk aan tijdens rijden, heffen en vrijloop De geluidsdrukwordt op oorhoogte van de chauffeur gemeten

    Trilling: EFX ac 100125aw,zS = 0,48 m/s2

    conform EN 13059.

    A De op het lichaam in bedieningshouding inwerkende trilbelasting is conform de norm-waarde de lineair geïntegreerde, gewogen belasting in verticale richting. Deze wordttijdens het met constante snelheid over drempels rijden bepaald.

    Elektromagnetische compatibiliteit (EMC)

    De fabrikant bevestigt de naleving van de grenswaardenvoor elektromagetische storing en storingsongevoelig-heid alsmede de controle van de ontlading van statischeelektriciteit conform EN 12895 en de aldaar genoemdenormatieve referenties.

    A Wijzigingen aan elektrische of elektronische componenten en hun posities mogen al-leen met schriftelijke toestemming van de fabrikant worden uitgevoerd.

    3.5 Gebruiksspecificaties

    Omgevingstemperatuur

    - tijdens bedrijf +5 °C tot +30 °C omgevingstemperatuur over 24 uur gemiddeld:max. 25° Cmax. luchtvochtigheid in binnenruimten 70%, niet con-denserend

    A Bij continubedrijf beneden 0 °C wordt vullen van het hydraulisch systeem met dunv-loeibare olie conform fabrikantspecificaties dringend geadviseerd.

  • 1102

    .NL

    B 10

    4 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes

    Pos. Aanduiding18 Bordje „Bedieningshandleiding raadplegen“19 Bordje „Laadvermogen“20 Bordje „Kraanhaak“21 Waarschuwingsbordje „Laserstraling“22 Bordje „Niet op en onder de last (gaan) staan, beknellingsgevaar“23 Typeplaatje24 Bordje „Hefpunt“25 Bordje „Hydrauliekolie vullen“26 Bordje Nood-aflaat27 Waarschuwingsbordjes „Elektronica met laagspanning“28 Bordje „Meerijden verboden“29 Bordje „Kantelgevaar“

    24

    23

    20

    mV1,5 V

    Xxx

    Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx

    Xxxxxxx Xxxxxxx

    Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxx xxx xxxxxxxx

    Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxx

    Xxxxxxxxxx

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    22

    18

    19

    2120

    26

    27

    28

    29

    25

    1102

    .NL

    B 10

    4 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes

    Pos. Aanduiding18 Bordje „Bedieningshandleiding raadplegen“19 Bordje „Laadvermogen“20 Bordje „Kraanhaak“21 Waarschuwingsbordje „Laserstraling“22 Bordje „Niet op en onder de last (gaan) staan, beknellingsgevaar“23 Typeplaatje24 Bordje „Hefpunt“25 Bordje „Hydrauliekolie vullen“26 Bordje Nood-aflaat27 Waarschuwingsbordjes „Elektronica met laagspanning“28 Bordje „Meerijden verboden“29 Bordje „Kantelgevaar“

    24

    23

    20

    mV1,5 V

    Xxx

    Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx

    Xxxxxxx Xxxxxxx

    Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxx xxx xxxxxxxx

    Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxx

    Xxxxxxxxxx

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    22

    18

    19

    2120

    26

    27

    28

    29

    25

  • B 11

    1102

    .NL

    4.1 Typeplaatje, voertuig

    Bij vragen over het voertuig resp. bestelling van onderdelen altijd het serienummer(31) vermelden s.v.p..

    4.2 Draagvermogen

    Het bordje (19) vermeldt het laadvermogen (Q in kg) van het voertuig in relatie tot delastzwaartepuntafstand (D in mm) en de hefhoogte (H in mm) in tabelvorm.

    Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding30 Type 37 Aandrijfvermogen31 Serie-nr. 38 Klant-nr.32 Nominaal draagvermogen in kg 39 Batterijgewicht min/max in kg33 Batterij: spanning V 40 Leeggewicht zonder batterij in kg34 Fabrikant 41 Bouwjaar35 Order-nr. 42 Fabrikant-logo36 Lastzwaartepuntafstand in mm

    kg

    kg mm kg

    XxxXxxx

    XxxxxxxXxxxxxxxx

    XxxxxxxxxXxxxxxxxxx

    XxxxxXxxx

    XxxxxxxXxxxxx

    XxxxxxXxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxx

    V kWXxxxxxxxxXxxxxxxxxx

    xxxxxxxxxxxxxxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxx

    30

    31

    32

    33

    34

    3537

    41

    40

    39

    38

    36

    42

    6

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    19

    B 11

    1102

    .NL

    4.1 Typeplaatje, voertuig

    Bij vragen over het voertuig resp. bestelling van onderdelen altijd het serienummer(31) vermelden s.v.p..

    4.2 Draagvermogen

    Het bordje (19) vermeldt het laadvermogen (Q in kg) van het voertuig in relatie tot delastzwaartepuntafstand (D in mm) en de hefhoogte (H in mm) in tabelvorm.

    Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding30 Type 37 Aandrijfvermogen31 Serie-nr. 38 Klant-nr.32 Nominaal draagvermogen in kg 39 Batterijgewicht min/max in kg33 Batterij: spanning V 40 Leeggewicht zonder batterij in kg34 Fabrikant 41 Bouwjaar35 Order-nr. 42 Fabrikant-logo36 Lastzwaartepuntafstand in mm

    kg

    kg mm kg

    XxxXxxx

    XxxxxxxXxxxxxxxx

    XxxxxxxxxXxxxxxxxxx

    XxxxxXxxx

    XxxxxxxXxxxxx

    XxxxxxXxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxx

    V kWXxxxxxxxxXxxxxxxxxx

    xxxxxxxxxxxxxxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxx

    XxxxxxxxxxxxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxx

    30

    31

    32

    33

    34

    3537

    41

    40

    39

    38

    36

    42

    6

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    D (mm)

    (mm) Q (kg)

    19

  • 1102

    .NL

    B 12

    1102

    .NL

    B 12

  • C 1

    1102

    .NL

    C Transport en eerste inbedrijfstelling1 Transport

    Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de mast en de omstan-digheden ter plaatse op twee verschillende wijzen geschieden:

    – Staand, met gemonteerde mast (bij lage constructiehoogtes)– Staand, met gedemonteerde mast en uitschuifbaar frame (bij grote constructie-

    hoogtes)

    m Assemblage van het voertuig geschiedt op locatie, inbedrijfstelling en instructie vande bestuurder dienen onder leiding van door de fabrikant geschoold en geautoriseerdpersoneel te geschieden.

    2 Verlading met kraan

    m Alleen hijswerktuigen met voldoende hijsvermogen gebruiken (gewicht van het voer-tuig zie voertuig-typeplaatje; zie hoofdstuk B). Op extra batterijgewicht letten!– Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E).– Kraanpunten bevinden zich bij uit- en inbouwde mast op de frontplaat van het fra-

    me en op de ogen op het bestuurdersbeschermdak.

    m Het hijsgerei zodanig op de aanslagpunten bevestigen, dat dit in geen geval kan ver-schuiven!m De aanslagmiddelen van het hijsgerei moeten zodanig aangebracht worden, datdeze bij het optakelen geen aangemonteerde delen of het bestuurdersbeschermdak

    beschadigen.

    C 1

    1102

    .NL

    C Transport en eerste inbedrijfstelling1 Transport

    Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de mast en de omstan-digheden ter plaatse op twee verschillende wijzen geschieden:

    – Staand, met gemonteerde mast (bij lage constructiehoogtes)– Staand, met gedemonteerde mast en uitschuifbaar frame (bij grote constructie-

    hoogtes)

    m Assemblage van het voertuig geschiedt op locatie, inbedrijfstelling en instructie vande bestuurder dienen onder leiding van door de fabrikant geschoold en geautoriseerdpersoneel te geschieden.

    2 Verlading met kraan

    m Alleen hijswerktuigen met voldoende hijsvermogen gebruiken (gewicht van het voer-tuig zie voertuig-typeplaatje; zie hoofdstuk B). Op extra batterijgewicht letten!– Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E).– Kraanpunten bevinden zich bij uit- en inbouwde mast op de frontplaat van het fra-

    me en op de ogen op het bestuurdersbeschermdak.

    m Het hijsgerei zodanig op de aanslagpunten bevestigen, dat dit in geen geval kan ver-schuiven!m De aanslagmiddelen van het hijsgerei moeten zodanig aangebracht worden, datdeze bij het optakelen geen aangemonteerde delen of het bestuurdersbeschermdak

    beschadigen.

  • 1102

    .NL

    C 2

    3 Eerste inbedrijfstelling

    3.1 Eerste inbedrijfstelling zonder batterij bij voertuigen met inductieve geleiding(o)

    m Deze bedrijfsmodus is op aflopende en oplopende hellingen verboden (geen rem).Bij uitvoering van werkzaamheden is verhoogde oplettendheid geboden.A Wanneer het voertuig zonder batterij verreden wordt, moet de lastwielrem vooraf-

    gaand aan inbedrijfstelling gelost worden.

    – Bodemplaat (4) afschroeven.– Beschermkap op het ontluchtingsventiel (3) verwijderen.

    – Slang (2) op de ontluchtingsstomp reachen en het andere einde van de slang in debovenliggende remvloeistoftank (1) steken.

    f Remvloeistof staat onder druk.Gevaar voor bijtende verwondingen.– Ontluchtingsventiel (3) openen en uitstromende remvloeistof in de remvloeistoftank

    laten stromen.– Ontluchtingsventiel en remvloeistoftank sluiten.

    A Het remsysteem is na plaatsing van de batterij en meerdere keren intrappen van devoetschakelaar weer operationeel.

    m Remvertraging controleren.Deze werkzaamheden mogen uitsluitend door geautoriseerde monteurs van de vo-ertuigfabrikant worden uitgevoerd.

    1102

    .NL

    C 2

    3 Eerste inbedrijfstelling

    3.1 Eerste inbedrijfstelling zonder batterij bij voertuigen met inductieve geleiding(o)

    m Deze bedrijfsmodus is op aflopende en oplopende hellingen verboden (geen rem).Bij uitvoering van werkzaamheden is verhoogde oplettendheid geboden.A Wanneer het voertuig zonder batterij verreden wordt, moet de lastwielrem vooraf-

    gaand aan inbedrijfstelling gelost worden.

    – Bodemplaat (4) afschroeven.– Beschermkap op het ontluchtingsventiel (3) verwijderen.

    – Slang (2) op de ontluchtingsstomp reachen en het andere einde van de slang in debovenliggende remvloeistoftank (1) steken.

    f Remvloeistof staat onder druk.Gevaar voor bijtende verwondingen.– Ontluchtingsventiel (3) openen en uitstromende remvloeistof in de remvloeistoftank

    laten stromen.– Ontluchtingsventiel en remvloeistoftank sluiten.

    A Het remsysteem is na plaatsing van de batterij en meerdere keren intrappen van devoetschakelaar weer operationeel.

    m Remvertraging controleren.Deze werkzaamheden mogen uitsluitend door geautoriseerde monteurs van de vo-ertuigfabrikant worden uitgevoerd.

  • C 3

    1102

    .NLMagneetrem lossen

    – Afdekking achter van het elektronica-compartiment nemen.

    – Stelschroeven (6) op de magneetremboven de tractiemotor naar binnendraaien, opdat deze wordt losgezet.

    – Sleepkabel aan de achterste takelo-gen bevestigen en het voertuig voor-zichtig uit het gangpad trekken.

    m Remvertragingswaarde controleren.Deze werkzaamheden mogen eveneensalleen door geautoriseerde monteursvan de fabrikant uitgevoerd worden.

    Stuurhoek Instellen

    Het bestuurde wiel dient met een binnenzeskantsleutel via de schroef op de stuurmo-tor (7) in de gewenste richting gezet te worden.

    7

    C 3

    1102

    .NL

    Magneetrem lossen

    – Afdekking achter van het elektronica-compartiment nemen.

    – Stelschroeven (6) op de magneetremboven de tractiemotor naar binnendraaien, opdat deze wordt losgezet.

    – Sleepkabel aan de achterste takelo-gen bevestigen en het voertuig voor-zichtig uit het gangpad trekken.

    m Remvertragingswaarde controleren.Deze werkzaamheden mogen eveneensalleen door geautoriseerde monteursvan de fabrikant uitgevoerd worden.

    Stuurhoek Instellen

    Het bestuurde wiel dient met een binnenzeskantsleutel via de schroef op de stuurmo-tor (7) in de gewenste richting gezet te worden.

    7

  • 1102

    .NL

    C 4

    4 Inbedrijfstelling

    m Voertuig uitsluitend met de voorgeschreven batterij gebruiken! Gelijkgerichte wissel-stroom beschadigt de elektronica-componenten. Kabelverbindingen naar de batterij(afgeschermde bedieningskabels) moeten korter dan 6 m zijn.

    Om het voertuig na levering of na transport bedrijfsgereed te maken, dienen e vol-gende handelingen te worden verricht:

    – Indien nodig batterij inbouwen en opladen (zie hoofdstuk D).– Voertuig op de voorgeschreven wijze in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E).

    1102

    .NL

    C 4

    4 Inbedrijfstelling

    m Voertuig uitsluitend met de voorgeschreven batterij gebruiken! Gelijkgerichte wissel-stroom beschadigt de elektronica-componenten. Kabelverbindingen naar de batterij(afgeschermde bedieningskabels) moeten korter dan 6 m zijn.

    Om het voertuig na levering of na transport bedrijfsgereed te maken, dienen e vol-gende handelingen te worden verricht:

    – Indien nodig batterij inbouwen en opladen (zie hoofdstuk D).– Voertuig op de voorgeschreven wijze in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E).

  • D 1

    1102

    .NL

    D Accu - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

    Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd wor-den (vgl. hoofdstuk E).

    Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’smag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruik-saanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstati-on moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

    Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookten geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerdvoertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonken-vormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brand-werend materieel moet gereedstaan.

    Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon ge-houden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupool-vet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen mo-eten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

    Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens degeldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wettenuit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder gevalworden nagekomen.

    m Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabelniet kan worden beschadigd.f De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bijalle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming ge-

    dragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kle-ding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen degetroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid-of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

    m Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.f Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking opde bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestem-

    ming van de producent uitgewisseld worden.

    D 1

    1102

    .NL

    D Accu - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

    Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd wor-den (vgl. hoofdstuk E).

    Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’smag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruik-saanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstati-on moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

    Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookten geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerdvoertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonken-vormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brand-werend materieel moet gereedstaan.

    Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon ge-houden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupool-vet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen mo-eten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

    Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens degeldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wettenuit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder gevalworden nagekomen.

    m Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabelniet kan worden beschadigd.f De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bijalle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming ge-

    dragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kle-ding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen degetroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid-of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

    m Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.f Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking opde bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestem-

    ming van de producent uitgewisseld worden.

  • 1102

    .NL

    D 2

    2 Batterijtypen

    Al naar gelang het voertype wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitge-rust.

    De volgende tabel toont met opgave van de capaciteit, welke combinaties standaardmogelijk zijn:

    Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij. Bij batterijenmet gering gewicht moet een batterijcompensatiegewicht worden ingebouwd.

    2.1 Batterij open leggen

    Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E).

    – Batterijkap (1) omhoog klappen.

    f Batterijkap Voorzichtig openen resp. sluiten.f Afdekkingen en aansluitingen moeten voorafgaand aan inbedrijfstelling van het voer-tuig in de normale bedrijfsgerede toestand worden teruggezet.

    Batterijtype Voertuigtype48V 5PzS 550 Ah EFXac 10048V 6PzS 660 Ah EFXac 125

    1

    1102

    .NL

    D 2

    2 Batterijtypen

    Al naar gelang het voertype wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitge-rust.

    De volgende tabel toont met opgave van de capaciteit, welke combinaties standaardmogelijk zijn:

    Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij. Bij batterijenmet gering gewicht moet een batterijcompensatiegewicht worden ingebouwd.

    2.1 Batterij open leggen

    Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E).

    – Batterijkap (1) omhoog klappen.

    f Batterijkap Voorzichtig openen resp. sluiten.f Afdekkingen en aansluitingen moeten voorafgaand aan inbedrijfstelling van het voer-tuig in de normale bedrijfsgerede toestand worden teruggezet.

    Batterijtype Voertuigtype48V 5PzS 550 Ah EFXac 10048V 6PzS 660 Ah EFXac 125

    1

  • D 3

    1102

    .NL

    3 Batterij laden

    f Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E).– Sleutelschakelaar op „0“ (nul) draaien en NOOD-STOP-knop indrukken.– Batterijkap geheel openen.

    f Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag uitsluitend bijuitgeschakeld voertuig en laadtoestel geschieden.– Batterijstekker uitpluggen.– Evt. aanwezige rubbermat uit de batterij verwijderen.

    f Aangezien bij het opladen gevaarlijke gassen gevormd worden, dient voor voldoendeventilatie gezorgd te worden.f Op de batterij mogen geen metalen voorwerpen worden gelegd. Voorafgaand aanhet opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecte-

    ren.

    – Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker verbinden.– Laadaggregaat inschakelen.– Batterij overeenkomstig de voorschriften van de batterij- en laadstationfabrikant

    opladen.

    f De veiligheidsvoorschriften van de batterij- en laadstationfabrikant beslist in acht ne-men.f Er mogen uitsluitend de door de batterijfabrikant voorgeschreven laadtoestellen wor-den gebruikt.

    D 3

    1102

    .NL

    3 Batterij laden

    f Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E).– Sleutelschakelaar op „0“ (nul) draaien en NOOD-STOP-knop indrukken.– Batterijkap geheel openen.

    f Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag uitsluitend bijuitgeschakeld voertuig en laadtoestel geschieden.– Batterijstekker uitpluggen.– Evt. aanwezige rubbermat uit de batterij verwijderen.

    f Aangezien bij het opladen gevaarlijke gassen gevormd worden, dient voor voldoendeventilatie gezorgd te worden.f Op de batterij mogen geen metalen voorwerpen worden gelegd. Voorafgaand aanhet opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecte-

    ren.

    – Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker verbinden.– Laadaggregaat inschakelen.– Batterij overeenkomstig de voorschriften van de batterij- en laadstationfabrikant

    opladen.

    f De veiligheidsvoorschriften van de batterij- en laadstationfabrikant beslist in acht ne-men.f Er mogen uitsluitend de door de batterijfabrikant voorgeschreven laadtoestellen wor-den gebruikt.

  • 1102

    .NL

    D 4

    4 Batterij uit- en inbouwen

    f Toegestaan zijn uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolcon-nectors. Bij het verwisselen van de batterij mag uitsluitend een batterij met identiekeuitvoering teruggeplaatst worden. Hulpgewichten mogen niet verwijderd en niet vanpositie veranderd worden.

    f Het voertuig moet horizontaal (waterpas) staan, opdat bij verwijdering van de batte-rijbeveiliging de batterij niet naar buiten kan rollen.f Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag uitsluitend bijuitgeschakeld voertuig en laadtoestel geschieden.f Bij verwisseling/inbouw van batterijen letten op goede bevestiging in het batterijcom-partiment van het voertuig.

    – Sleutelschakelaar op „0“ (nul) draaien en NOOD-STOP-knop indrukken.– Batterij open leggen (zie sectie 2.1).– Batterijstekker uitpluggen.– Frame-zijstukken (2) wegtillen.– Batterijbeveiliging (3) losmaken en verwijderen.– Batterij zijdelings op de gereedgezette batterijtransportwagen trekken.

    Het inbouwen geschiedt in omgekeerde volgorde.

    f Nadat de batterij weer is ingebouwd alle kabel- en steekverbindingen op zichtbarebeschadigingen inspecteren en voorafgaand aan het opnieuw in bedrijf stellen cont-roleren, of:

    – de batterijbeveiliging geplaatst en vastgedraaid is,– de batterijkap goed gesloten is.

    2

    3

    1102

    .NL

    D 4

    4 Batterij uit- en inbouwen

    f Toegestaan zijn uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolcon-nectors. Bij het verwisselen van de batterij mag uitsluitend een batterij met identiekeuitvoering teruggeplaatst worden. Hulpgewichten mogen niet verwijderd en niet vanpositie veranderd worden.

    f Het voertuig moet horizontaal (waterpas) staan, opdat bij verwijdering van de batte-rijbeveiliging de batterij niet naar buiten kan rollen.f Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag uitsluitend bijuitgeschakeld voertuig en laadtoestel geschieden.f Bij verwisseling/inbouw van batterijen letten op goede bevestiging in het batterijcom-partiment van het voertuig.

    – Sleutelschakelaar op „0“ (nul) draaien en NOOD-STOP-knop indrukken.– Batterij open leggen (zie sectie 2.1).– Batterijstekker uitpluggen.– Frame-zijstukken (2) wegtillen.– Batterijbeveiliging (3) losmaken en verwijderen.– Batterij zijdelings op de gereedgezette batterijtransportwagen trekken.

    Het inbouwen geschiedt in omgekeerde volgorde.

    f Nadat de batterij weer is ingebouwd alle kabel- en steekverbindingen op zichtbarebeschadigingen inspecteren en voorafgaand aan het opnieuw in bedrijf stellen cont-roleren, of:

    – de batterijbeveiliging geplaatst en vastgedraaid is,– de batterijkap goed gesloten is.

    2

    3

  • D 5

    1102

    .NL

    5 Batterij-toestand, zuurstand en zuurdichtheid controleren

    – De waarschuwingen van de batterijfabrikant in acht nemen.– Batterijhuis op scheurtjes en evt. uitgelopen zuur inspecteren.– Oxidatieresten op de batterijpolen verwijderen en batterijpolen met zuurvrij vet in-

    vetten.– Sluitdop uitschroeven en zuurstand controleren.

    Het accuzuurpeil dient minimaal 10-15 mm boven de plaatbovenkant te staan.– Zuurdichtheid aan de hand van de specificaties van de batterijfabrikant met een zu-

    urhevel controleren en vervolgens sluitdop weer opschroeven.– Zo nodig batterij bijladen.

    6 Batterijontladingsaanwijzer

    Nadat de sleutel in de sleutelschakelaarnaar rechts is gedraaid en de NOOD-STOP-schakelaar is uitgetrokken, toontde batterijontladingsaanwijzer de nogbeschikbare capaciteit. Bij een restcapa-citeit van 30% knippert de aflezing. Be-neden 20% capaciteitsindicatie wordthet heffen uitgeschakelde.

    Na een hefuitschakeling wordt heffenpas weer bij een batterijcapaciteit van40% vrijgegeven.

    D 5

    1102

    .NL

    5 Batterij-toestand, zuurstand en zuurdichtheid controleren

    – De waarschuwingen van de batterijfabrikant in acht nemen.– Batterijhuis op scheurtjes en evt. uitgelopen zuur inspecteren.– Oxidatieresten op de batterijpolen verwijderen en batterijpolen met zuurvrij vet in-

    vetten.– Sluitdop uitschroeven en zuurstand controleren.

    Het accuzuurpeil dient minimaal 10-15 mm boven de plaatbovenkant te staan.– Zuurdichtheid aan de hand van de specificaties van de batterijfabrikant met een zu-

    urhevel controleren en vervolgens sluitdop weer opschroeven.– Zo nodig batterij bijladen.

    6 Batterijontladingsaanwijzer

    Nadat de sleutel in de sleutelschakelaarnaar rechts is gedraaid en de NOOD-STOP-schakelaar is uitgetrokken, toontde batterijontladingsaanwijzer de nogbeschikbare capaciteit. Bij een restcapa-citeit van 30% knippert de aflezing. Be-neden 20% capaciteitsindicatie wordthet heffen uitgeschakelde.

    Na een hefuitschakeling wordt heffenpas weer bij een batterijcapaciteit van40% vrijgegeven.

  • 1102

    .NL

    D 6

    1102

    .NL

    D 6

  • E 1

    1102

    .NL

    E Bediening1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

    Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruiktworden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladin-gen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezenen door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

    Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet in-gelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodem-transportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoonmoeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bedieningbeschermschoenen worden gedragen.

    Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruikvoor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen per-sonen worden getransporteerd of geheven.

    Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bo-demtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend per-soneel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepa-reerd werden, niet worden gebruikt.

    Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen re-paraties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen gevalmag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

    Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingenvan het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) ofhet laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoedof een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

    f Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voorpersonen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbe-voegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodem-transportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

    Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veilig-heidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten inieder geval worden nagekomen.

    E 1

    1102

    .NL

    E Bediening1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

    Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruiktworden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladin-gen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezenen door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

    Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet in-gelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodem-transportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoonmoeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bedieningbeschermschoenen worden gedragen.

    Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruikvoor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen per-sonen worden getransporteerd of geheven.

    Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bo-demtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend per-soneel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepa-reerd werden, niet worden gebruikt.

    Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen re-paraties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen gevalmag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

    Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingenvan het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) ofhet laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoedof een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

    f Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voorpersonen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbe-voegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodem-transportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

    Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veilig-heidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten inieder geval worden nagekomen.

  • 1102

    .NL

    E 2

    2 Beschrijving van de bedieningsorganen- en afleesinstrumenten

    Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    1 Stuurwiel t Voertuig in gewenste richting sturen2 Display t Weergave van bedrijfsinformatie en waarschu-

    wing3 Hefhoogteselectie (o) t Gebiedselectie4 Hefhoogteselectie (o): t Vakselectie5 Rijrichtingschakelaar t Gewenste rijrichting selecteren6 Sleutelschakelaar t Stuurstroom in- en uitschakelen7 NOOD-STOP-schake-

    laart De stroomkring wordt onderbroken, alle bewe-

    gingsfuncties schakelen uit.8 Drukschakelaar waar-

    schuwingssignaalt Activeert bij bediening een waarschuwingssig-

    naal9 Hydraulica-besturings-

    knopt Heffen en neerlaten, reachen en zwenken

    10 Schakelaar „Zwenken vorkligger“

    t Schakelt de hydraulica-besturingsknop in de functie „Zwenken vorkligger“

    11 Drukschakelaar „reachen lastopname“

    t Schakelt de hydraulica-besturingsknop in de functie „reachen lastopname“

    t = standaard uitrusting o = hulpuitrusting

    1 2 3 4

    8

    7

    9

    10

    11

    5

    6

    1102

    .NL

    E 2

    2 Beschrijving van de bedieningsorganen- en afleesinstrumenten

    Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    1 Stuurwiel t Voertuig in gewenste richting sturen2 Display t Weergave van bedrijfsinformatie en waarschu-

    wing3 Hefhoogteselectie (o) t Gebiedselectie4 Hefhoogteselectie (o): t Vakselectie5 Rijrichtingschakelaar t Gewenste rijrichting selecteren6 Sleutelschakelaar t Stuurstroom in- en uitschakelen7 NOOD-STOP-schake-

    laart De stroomkring wordt onderbroken, alle bewe-

    gingsfuncties schakelen uit.8 Drukschakelaar waar-

    schuwingssignaalt Activeert bij bediening een waarschuwingssig-

    naal9 Hydraulica-besturings-

    knopt Heffen en neerlaten, reachen en zwenken

    10 Schakelaar „Zwenken vorkligger“

    t Schakelt de hydraulica-besturingsknop in de functie „Zwenken vorkligger“

    11 Drukschakelaar „reachen lastopname“

    t Schakelt de hydraulica-besturingsknop in de functie „reachen lastopname“

    t = standaard uitrusting o = hulpuitrusting

    1 2 3 4

    8

    7

    9

    10

    11

    5

    6

  • E 3

    1102

    .NL

    2.1 Voet-bedieningsorganen

    Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    12 Dodemansknop(voetschakelaar)

    t Handrem lossen.Geeft bij bediening de veerrem en de rijbewe-ging vrij. Loslaten van de dodemansknop be-werkstelligt onmiddellijk afremmen tot volledige stilstand van het voertuig.

    13 Rempedaal t Bedient de lastwielrem14 Rijpedaal t Traploze regeling van de rijsnelheid

    t = standaard uitrusting o = hulpuitrusting

    141312

    E 3

    1102

    .NL

    2.1 Voet-bedieningsorganen

    Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    12 Dodemansknop(voetschakelaar)

    t Handrem lossen.Geeft bij bediening de veerrem en de rijbewe-ging vrij. Loslaten van de dodemansknop be-werkstelligt onmiddellijk afremmen tot volledige stilstand van het voertuig.

    13 Rempedaal t Bedient de lastwielrem14 Rijpedaal t Traploze regeling van de rijsnelheid

    t = standaard uitrusting o = hulpuitrusting

    141312

  • 1102

    .NL

    E 4

    2.2 Bedieningsorganen- en afleesinstrumenten op het display

    Symbolen in het bovengedeelte

    Pos. Sym-bool

    Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    15 Toets submenu beëindigen

    t Zet het menu vanuit het submenu naar het hogere menu terug

    16 Aflezing „onderhoud vereist / storing“

    t Brandt, wanneer onderhoud vereist is of een storing is opgetreden

    17 Aflezing van de mogelijke rijsnelheid: slak haas

    t

    Slakkegang Maximale snelheid

    18 Indicatie „STOP“ t Brandt, wanneer voet-dodeman niet is ingedrukt, rijden niet mogelijk.

    19 Indicatie „geleidraadherkenning“

    IG Sensors, die de geleidraad herkend hebben, worden met donkere achtergrond getoond

    1102

    .NL

    E 4

    2.2 Bedieningsorganen- en afleesinstrumenten op het display

    Symbolen in het bovengedeelte

    Pos. Sym-bool

    Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    15 Toets submenu beëindigen

    t Zet het menu vanuit het submenu naar het hogere menu terug

    16 Aflezing „onderhoud vereist / storing“

    t Brandt, wanneer onderhoud vereist is of een storing is opgetreden

    17 Aflezing van de mogelijke rijsnelheid: slak haas

    t

    Slakkegang Maximale snelheid

    18 Indicatie „STOP“ t Brandt, wanneer voet-dodeman niet is ingedrukt, rijden niet mogelijk.

    19 Indicatie „geleidraadherkenning“

    IG Sensors, die de geleidraad herkend hebben, worden met donkere achtergrond getoond

  • E 5

    1102

    .NL

    20 Aflezing „handrem ingekoppeld“

    t Brandt, wanneer de handrem werd ingekoppeld

    21 Stuurhoekaflezing(switcht met de indicaties van de geleidingssystemen)

    t

    RG

    IG

    Geeft de momentele stuurhoek, gerelateerd aan de middelste stand, aan Na het insporen wordt permanent de middelste stand getoond De stuurhoekaflezing dooft en wordt door geleidraad-symbolen vervangen

    22 Aflezing „tijd“ t Weergave van de tijd23 Aflezing „bedrijfsuren“ t Toont het aantal bedrijfsuren sedert

    de eerste inbedrijfstelling24 Batterijontladingsaan-

    wijzert Toont de laadtoestand van de batterij

    (restcapaciteit in procenten)25 Symboolindicatie t26 Functietoetsen t activeren en bevestigen de hieraan

    gekoppelde functie

    Pos. Sym-bool

    Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    E 5

    1102

    .NL

    20 Aflezing „handrem ingekoppeld“

    t Brandt, wanneer de handrem werd ingekoppeld

    21 Stuurhoekaflezing(switcht met de indicaties van de geleidingssystemen)

    t

    RG

    IG

    Geeft de momentele stuurhoek, gerelateerd aan de middelste stand, aan Na het insporen wordt permanent de middelste stand getoond De stuurhoekaflezing dooft en wordt door geleidraad-symbolen vervangen

    22 Aflezing „tijd“ t Weergave van de tijd23 Aflezing „bedrijfsuren“ t Toont het aantal bedrijfsuren sedert

    de eerste inbedrijfstelling24 Batterijontladingsaan-

    wijzert Toont de laadtoestand van de batterij

    (restcapaciteit in procenten)25 Symboolindicatie t26 Functietoetsen t activeren en bevestigen de hieraan

    gekoppelde functie

    Pos. Sym-bool

    Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

  • 1102

    .NL

    E 6

    Symbolen en toetsen in het benedengedeelte

    De toetsen (26) onder de getoonde symbolen (25) activeren of bevestigen de aanhen toegewezen functies. Het symbool wordt daarbij met donkere achtergrond ge-toond.

    Sym-bool

    Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    WaarschuwingenAflezing „hoogte-afhan-kelijke hefbegrenzing“

    o Verschijnt, wanneer de hoogte-afhankelijke hefbegrenzing geactiveerd werd

    Toets „overbrugging hoogte-afhankelijke hef-begrenzing“

    Overbrugt de hoogte-afhankelijke hefbe-grenzing (daarbij wordt de aflezing met don-kere achtergrond getoond); Op maximum doorlaathoogtes letten

    Aflezing „neerlaatbe-grenzing“

    o Geeft aan, dat de automatische neerlaatbe-grenzing heeft aangesproken

    Toets „overbrugging neerlaatbegrenzing“

    Overbrugt de neerlaatbegrenzing, besturing met hydraulica-besturingsknop

    Aflezing „rijuitschake-ling“

    o Geeft aan, dat de automatische, hoogte-af-hankelijke rijuitschakeling geactiveerd werd

    Toets „overbrugging rijuitschakeling“

    Overbrugt de automatische, hoogte-afhan-kelijke rijuitschakeling

    Aflezing „Persoonsbe-veiligingsinrichting“(PSI)

    o Geeft aan, dat de persoonsbeveiligingsin-richting personen/voorwerpen in de gang herkend heeft; Voertuig wordt afgeremd.

    Toets „persoonsbeveili-gingsinrichting“ (PSI)

    Overbrugt de beveiligingsfunctie en maakt slakkegang met voldoende veiligheidsaf-stand tot het obstakel mogelijk.Is een persoonsbeveiligingsinrichting geïn-stalleerd, dient de afzonderlijke bedienings-handleiding te worden geraadpleegd.

    Aflezing „submenu Waarschuwingen“ op-roepen

    o Geeft aan, dat meerdere waarschuwingen (b.v. slappe-ketting-beveiliging, hoogte-af-hankelijke uitschakeling heffen) geaccumu-leerd zijn.

    Submenu „Waarschu-wingen“ beëindigen

    Visualiseert afzonderlijke waarschuwingen

    1102

    .NL

    E 6

    Symbolen en toetsen in het benedengedeelte

    De toetsen (26) onder de getoonde symbolen (25) activeren of bevestigen de aanhen toegewezen functies. Het symbool wordt daarbij met donkere achtergrond ge-toond.

    Sym-bool

    Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument

    Functie

    WaarschuwingenAflezing „hoogte-afhan-kelijke hefbegrenzing“

    o Verschijnt, wanneer de hoogte-afhankelijke hefbegrenzing geactiveerd werd

    Toets „overbrugging hoogte-afhankelijke hef-begrenzing“

    Overbrugt de hoogte-afhankelijke hefbe-grenzing (daarbij wordt de aflezing met don-kere achtergrond getoond); Op maximum doorlaathoogtes letten

    Aflezing „neerlaatbe-grenzing“

    o Geeft aan, dat de automatische neerlaatbe-grenzing heeft aangesproken

    Toets „overbrugging neerlaatbegrenzing“

    Overbrugt de neerlaatbegrenzing, besturing met hydraulica-besturingsknop

    Aflezing „rijuitschake-ling“

    o Geeft aan, dat de automatische, hoogte-af-hankelijke rijuitschakeling geactiveerd werd

    Toets „overbrugging rijuitschakeling“

    Overbrugt de automatische, hoogte-afhan-kelijke rijuitschakeling

    Aflezing „Persoonsbe-veiligingsinrichting“(PSI)

    o Geeft aan, dat de persoonsbeveiligingsin-richting personen/voorwerpen in de gang herkend heeft; Voertuig wordt afgeremd.

    Toets „persoonsbeveili-gingsinrichting“ (PSI)

    Overbrugt de beveiligingsfunctie en maakt slakkegang met voldoen