Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s...

105
Gebruiksaanwijzing 52020292 EFG 110k/110/113/115 H 01.04- 03.10

Transcript of Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s...

Page 1: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

Gebruiksaanwijzing

52020292

EFG 110k/110/113/115

H

01.04-

03.10

Page 2: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0108

.NL

VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

F Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.

M Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

0108

.NL

VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

F Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.

M Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

Page 3: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0108

.NL

0108

.NL

Page 4: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

I 1

0310

.NL

InhoudsopgaveA Doelmatig gebruik

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving gebruik ............................................................................ B 12 Beschrijving van bouwelementen en functies ..................................... B 22.1 Voertuig ............................................................................................... B 33 Technische gegevens standaarduitrusting .......................................... B 43.1 Hefinstallatie-uitvoeringen ................................................................... B 63.2 Gegevens over prestatie .................................................................... B 83.3 Gewichten ........................................................................................... B 93.4 Banden ................................................................................................ B 93.5 EN-normen .......................................................................................... B 103.6 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 104 Kenmerkingspunten en typeplaatjes ................................................... B 114.1 Targhetta, veicolo ................................................................................ B 124.2 Lastdiagram voertuig ........................................................................... B 124.3 Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering) .......................................... B 134.4 Lastdiagram aanbouwinstallatie .......................................................... B 13

C Transport en eerste ingebruikname

1 Opladen via hijskraan .......................................................................... C 12 Beveiligingen van het voertuig tijdens transport .................................. C 13 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 34 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 3

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 12 Batterijtypen ........................................................................................ D 23 Accu openleggen ................................................................................ D 34 Accu opladen ...................................................................................... D 45 Accu eruit halen en erin zetten ............................................................ D 56 Batterijkap sluiten ................................................................................ D 67 Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller . D 6

E Bediening

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1

2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 22.1 Extra e-installatie (o) ........................................................................... E 53 Multifunctioneel display t ..................................................................... E 63.1 Waarschuwings-LEDs ......................................................................... E 7

I 1

0310

.NL

InhoudsopgaveA Doelmatig gebruik

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving gebruik ............................................................................ B 12 Beschrijving van bouwelementen en functies ..................................... B 22.1 Voertuig ............................................................................................... B 33 Technische gegevens standaarduitrusting .......................................... B 43.1 Hefinstallatie-uitvoeringen ................................................................... B 63.2 Gegevens over prestatie .................................................................... B 83.3 Gewichten ........................................................................................... B 93.4 Banden ................................................................................................ B 93.5 EN-normen .......................................................................................... B 103.6 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 104 Kenmerkingspunten en typeplaatjes ................................................... B 114.1 Targhetta, veicolo ................................................................................ B 124.2 Lastdiagram voertuig ........................................................................... B 124.3 Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering) .......................................... B 134.4 Lastdiagram aanbouwinstallatie .......................................................... B 13

C Transport en eerste ingebruikname

1 Opladen via hijskraan .......................................................................... C 12 Beveiligingen van het voertuig tijdens transport .................................. C 13 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 34 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 3

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 12 Batterijtypen ........................................................................................ D 23 Accu openleggen ................................................................................ D 34 Accu opladen ...................................................................................... D 45 Accu eruit halen en erin zetten ............................................................ D 56 Batterijkap sluiten ................................................................................ D 67 Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller . D 6

E Bediening

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1

2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 22.1 Extra e-installatie (o) ........................................................................... E 53 Multifunctioneel display t ..................................................................... E 63.1 Waarschuwings-LEDs ......................................................................... E 7

Page 5: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

I 2

3.2 Display-indicaties ................................................................................ E 74 Multifunctioneel display, uitgebreid o .................................................. E 84.1 Waarschuwingen, drukschakelaars en schakelaars ........................... E 94.2 Display-indicaties ................................................................................ E 104.3 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 104.4 De tijd instellen .................................................................................... E 115 Het voertuig in werking stellen ............................................................ E 125.1 Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname ...... E 125.2 Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o) .................................. E 125.3 Bestuurdersstoel inrichten ................................................................... E 135.4 Stuurkolom inrichten ........................................................................... E 145.5 Bedrijfsgereedheid realiseren ............................................................. E 145.6 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 156 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 176.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 176.2 Rijden .................................................................................................. E 196.3 Sturen .................................................................................................. E 226.4 Remmen .............................................................................................. E 226.5 Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Solo-Pilot) ... E 246.6 Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties

(Multi-Pilot o) ...................................................................................... E 256.7 Bediening van hefinrichting en aanbouw-appendages

(Bedienschema N o) .......................................................................... E 276.8 Opname, transport en afzetten van ladingeenheden .......................... E 296.9 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 326.10 Trekken van aanhangers .................................................................... E 327 Hulp in geval van storingen ................................................................. E 337.1 Temperatuurcontrole ........................................................................... E 33

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-checklijst EFG 110k/110/113/115 .................................. F 45 Invetplan EFG 110k/110/113/115 ....................................................... F 65.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 76 Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaam

heden .................................................................................................. F 86.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en

instandhoudings-werkzaamheden ...................................................... F 86.2 Bevestiging van de wielen controleren ................................................ F 86.3 Hydraulica-oliepeil controleren ............................................................ F 96.4 Drijfwerkoliepeil controleren ................................................................ F 106.5 Olie aflaten .......................................................................................... F 106.6 Olie bijvullen ........................................................................................ F 106.7 Remvloeistof bijvullen ......................................................................... F 11

0310

.NL

I 2

3.2 Display-indicaties ................................................................................ E 74 Multifunctioneel display, uitgebreid o .................................................. E 84.1 Waarschuwingen, drukschakelaars en schakelaars ........................... E 94.2 Display-indicaties ................................................................................ E 104.3 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 104.4 De tijd instellen .................................................................................... E 115 Het voertuig in werking stellen ............................................................ E 125.1 Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname ...... E 125.2 Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o) .................................. E 125.3 Bestuurdersstoel inrichten ................................................................... E 135.4 Stuurkolom inrichten ........................................................................... E 145.5 Bedrijfsgereedheid realiseren ............................................................. E 145.6 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 156 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 176.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 176.2 Rijden .................................................................................................. E 196.3 Sturen .................................................................................................. E 226.4 Remmen .............................................................................................. E 226.5 Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Solo-Pilot) ... E 246.6 Bediening van de hefinrichting en de aanbouwinstallaties

(Multi-Pilot o) ...................................................................................... E 256.7 Bediening van hefinrichting en aanbouw-appendages

(Bedienschema N o) .......................................................................... E 276.8 Opname, transport en afzetten van ladingeenheden .......................... E 296.9 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 326.10 Trekken van aanhangers .................................................................... E 327 Hulp in geval van storingen ................................................................. E 337.1 Temperatuurcontrole ........................................................................... E 33

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-checklijst EFG 110k/110/113/115 .................................. F 45 Invetplan EFG 110k/110/113/115 ....................................................... F 65.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 76 Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaam

heden .................................................................................................. F 86.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en

instandhoudings-werkzaamheden ...................................................... F 86.2 Bevestiging van de wielen controleren ................................................ F 86.3 Hydraulica-oliepeil controleren ............................................................ F 96.4 Drijfwerkoliepeil controleren ................................................................ F 106.5 Olie aflaten .......................................................................................... F 106.6 Olie bijvullen ........................................................................................ F 106.7 Remvloeistof bijvullen ......................................................................... F 11

Page 6: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

I 3

0310

.NL6.8 Hydraulica-oliefilter vervangen ............................................................ F 116.9 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 126.10 Elektrische veiligheden controleren .................................................... F 136.11 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 157 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 157.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 157.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 157.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 168 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 179 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 17

I 3

0310

.NL

6.8 Hydraulica-oliefilter vervangen ............................................................ F 116.9 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 126.10 Elektrische veiligheden controleren .................................................... F 136.11 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 157 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 157.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 157.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 157.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 168 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 179 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 17

Page 7: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

I 4

0310

.NL

I 4

Page 8: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1

0605

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

M Indien een batterij met gesloten pantserplaten EPzV en EPzV ingezet wordt, danmoet dit met deze fabrikant worden opgelost.

1

0605

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

M Indien een batterij met gesloten pantserplaten EPzV en EPzV ingezet wordt, danmoet dit met deze fabrikant worden opgelost.

Page 9: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0605

.NL

2

0605

.NL

2

Page 10: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

A 1

1203

.NL

A Doelmatig gebruik

Z De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen”(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaan-wijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijvenonbeperkt geldig.

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is be-stemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en on-derhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan per-sonen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belastingdoor te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor demaximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of la-dingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ont-ploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorza-ken of die sterk stofhoudend zijn.

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is ie-dere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransport-voertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmin-gen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplich-tingen voornoemd dient uit te voeren.De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doel-matig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de ge-bruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat devoorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwij-zingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht ge-nomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze ge-bruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

M Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldtdienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fa-brikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het productzijn verricht.

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of diedaardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door deproducent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale au-toriteiten aangevraagd te worden.De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestem-ming door de producent.

Aanhang- resp. sleeplasten: Aan het voertuig mogen alleen aanhang- resp. slee-plasten aangekoppeld worden, waarvoor het voertuig is toegelaten.

A 1

1203

.NL

A Doelmatig gebruik

Z De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen”(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaan-wijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijvenonbeperkt geldig.

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is be-stemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en on-derhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan per-sonen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belastingdoor te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor demaximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of la-dingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ont-ploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorza-ken of die sterk stofhoudend zijn.

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is ie-dere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransport-voertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmin-gen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplich-tingen voornoemd dient uit te voeren.De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doel-matig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de ge-bruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat devoorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwij-zingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht ge-nomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze ge-bruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

M Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldtdienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fa-brikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het productzijn verricht.

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of diedaardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door deproducent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale au-toriteiten aangevraagd te worden.De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestem-ming door de producent.

Aanhang- resp. sleeplasten: Aan het voertuig mogen alleen aanhang- resp. slee-plasten aangekoppeld worden, waarvoor het voertuig is toegelaten.

Page 11: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1203

.NL

A 2

1203

.NL

A 2

Page 12: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

B 1

0708

.NL

B Beschrijving van het voertuig1 Beschrijving gebruik

De EFG is een elektro-bestuurdersstoelvorkheftruck met frontale driewielaandrijving.Het voertuig is een vrijdragend tegengewichtheftruck. Met de ladingsopname, dievóór de stapelaar aangebracht is, kunnen zonder problemen vrachtauto's ontladenworden en de lading op laadperrons of in reks afgezet worden. Het voertuig is ookgeschikt om paletten met gesloten bodemlading op te nemen.

Voertuigtype's en max. draagcapaciteit:

*) Bindend voor de draagcapaciteit zijn de lastdiagrammen die aan het voertuig aangebracht zijn

Type max. draagcapaciteit *) Zwaartepunt van de lastEFG 110k 1000 kg 500 mmEFG 110 1000 kg 500 mmEFG 113 1250 kg 500 mmEFG 115 1500 kg 500 mm

B 1

0708

.NL

B Beschrijving van het voertuig1 Beschrijving gebruik

De EFG is een elektro-bestuurdersstoelvorkheftruck met frontale driewielaandrijving.Het voertuig is een vrijdragend tegengewichtheftruck. Met de ladingsopname, dievóór de stapelaar aangebracht is, kunnen zonder problemen vrachtauto's ontladenworden en de lading op laadperrons of in reks afgezet worden. Het voertuig is ookgeschikt om paletten met gesloten bodemlading op te nemen.

Voertuigtype's en max. draagcapaciteit:

*) Bindend voor de draagcapaciteit zijn de lastdiagrammen die aan het voertuig aangebracht zijn

Type max. draagcapaciteit *) Zwaartepunt van de lastEFG 110k 1000 kg 500 mmEFG 110 1000 kg 500 mmEFG 113 1250 kg 500 mmEFG 115 1500 kg 500 mm

Page 13: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

B 2

2 Beschrijving van bouwelementen en functies

Pos. Benaming1 t Besturing2 t Hefinstallatie3 t Vorkdrager4 t Accu's5 t Tegengewicht6 t Aandrijvingsas7 t Bestuurdersstoel8 t Bestuurdersschutdak

1

2

3

5

6

4

7

8

0708

.NL

B 2

2 Beschrijving van bouwelementen en functies

Pos. Benaming1 t Besturing2 t Hefinstallatie3 t Vorkdrager4 t Accu's5 t Tegengewicht6 t Aandrijvingsas7 t Bestuurdersstoel8 t Bestuurdersschutdak

1

2

3

5

6

4

7

8

Page 14: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

B 3

0708

.NL

2.1 Voertuig

Besturing (1): Geringe stuurkracht van 15 N en een gunstige overbrengingsverhou-ding met 5 stuuromwentelingen voor 180° stuurhoek. Een hydraulische stuurmotordrijft via een tandwielenpaar de stuuras aan. Efficiënt energiegebruik door toepassingvan een dynamisch load-sensing-systeem. De stuurkolom is verstelbaar.

Bestuurderstoel (7): De bestuurderstoel is een comfortstoel met langs-, leuning- engewichtsinstelling. Voor de rijveiligheid is de stoel met een automatisch heupgordeluitgerust.

Elektrisch systeem/Elektronica: Draaistroomtechniek via CAN bus, met slechtseen paar kabelstrengen. Daardoor geringere storinggevoeligheid voor kabelbreukenen een aanmerkelijk snelle foutlocalisatie. Energierecuperatie door regeneratieverem. Foutanalyse en programmering van de besturing geschieden via een PC, die opde aanwezige interface wordt aangesloten. Desgewenst kan al naar gelang de ladingen gebruikscondities uit vijf rijprogramma's gekozen worden.

Rij-aandrijving: De complete aandrijfeenheid is in het contragewicht vastge-schroefd. Het stuurbare achterwiel is tegelijk aandrijfwiel. Het wordt door een vaste,geluidsarme draaistroommotor via een differentieel aangedreven. De elektronischerijstroombesturing zorgt voor een traploos toerental van de tractiemotor en aldus vooreen gelijkmatig, stootvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeldafremmen met energierecuperatie. Bij de stuurhoekmeting (o) wordt de rijsnelheidafhankelijk van de stuurhoek automatisch gereduceerd.

Reminrichting: De hydraulisch bediende trommel-servorem op beide voorwielenremt het voertuig met geringe pedaaldruk effectief af. Tevens wordt de lifttruck rege-neratief via de tractiemotor tot stilstand afgeremd. Daardoor is gebruik van de voet-rem nog maar sporadisch nodig en energieverbruik en slijtage van de remmen wor-den geminimaliseerd.

Bestuurdersbeschermdak (8): Het dak is uitgevoerd als stevig vier-staander-dak.Door toepassing van smalle dakprofielen en schoren is een goed rondomzicht ge-waarborgd. Het bestuurdersbeschermdak is geschikt voor gebruik als bekapping metveiligheidsruiten vóór en achter.

Hydraulisch systeem: Twee systemen: Solo-pilot (t) en Multi-pilot (o).

Solo-Pilot: Afzonderlijke hendel voor heffen/neerlaten, naar voren-/terug neigen, als-mede optioneel twee extra hendels voor hulpfuncties (b.v. side-shift, klemming etc.).De rijrichtingschakelaar is in de hendel voor heffen geïntegreerd.

Multi-pilot (optie): Alle hydraulische functies, rijrichtingschakelaar en claxon zijn in ééhendel samengebracht.

Het hydraulisch aggregaat werkt voor alle functies met een gebruiksspecifiek toeren-tal.

Mast (2): De hoogvaste staalprofielen zijn uitzonderlijk smal. Daardoor is een zeergoed zicht op de vork gewaarborgd.De hefstangen en de vorkligger lopen op continu gesmeerde en aldus onderhoudsvri-je schuine rollen.

B 3

0708

.NL

2.1 Voertuig

Besturing (1): Geringe stuurkracht van 15 N en een gunstige overbrengingsverhou-ding met 5 stuuromwentelingen voor 180° stuurhoek. Een hydraulische stuurmotordrijft via een tandwielenpaar de stuuras aan. Efficiënt energiegebruik door toepassingvan een dynamisch load-sensing-systeem. De stuurkolom is verstelbaar.

Bestuurderstoel (7): De bestuurderstoel is een comfortstoel met langs-, leuning- engewichtsinstelling. Voor de rijveiligheid is de stoel met een automatisch heupgordeluitgerust.

Elektrisch systeem/Elektronica: Draaistroomtechniek via CAN bus, met slechtseen paar kabelstrengen. Daardoor geringere storinggevoeligheid voor kabelbreukenen een aanmerkelijk snelle foutlocalisatie. Energierecuperatie door regeneratieverem. Foutanalyse en programmering van de besturing geschieden via een PC, die opde aanwezige interface wordt aangesloten. Desgewenst kan al naar gelang de ladingen gebruikscondities uit vijf rijprogramma's gekozen worden.

Rij-aandrijving: De complete aandrijfeenheid is in het contragewicht vastge-schroefd. Het stuurbare achterwiel is tegelijk aandrijfwiel. Het wordt door een vaste,geluidsarme draaistroommotor via een differentieel aangedreven. De elektronischerijstroombesturing zorgt voor een traploos toerental van de tractiemotor en aldus vooreen gelijkmatig, stootvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeldafremmen met energierecuperatie. Bij de stuurhoekmeting (o) wordt de rijsnelheidafhankelijk van de stuurhoek automatisch gereduceerd.

Reminrichting: De hydraulisch bediende trommel-servorem op beide voorwielenremt het voertuig met geringe pedaaldruk effectief af. Tevens wordt de lifttruck rege-neratief via de tractiemotor tot stilstand afgeremd. Daardoor is gebruik van de voet-rem nog maar sporadisch nodig en energieverbruik en slijtage van de remmen wor-den geminimaliseerd.

Bestuurdersbeschermdak (8): Het dak is uitgevoerd als stevig vier-staander-dak.Door toepassing van smalle dakprofielen en schoren is een goed rondomzicht ge-waarborgd. Het bestuurdersbeschermdak is geschikt voor gebruik als bekapping metveiligheidsruiten vóór en achter.

Hydraulisch systeem: Twee systemen: Solo-pilot (t) en Multi-pilot (o).

Solo-Pilot: Afzonderlijke hendel voor heffen/neerlaten, naar voren-/terug neigen, als-mede optioneel twee extra hendels voor hulpfuncties (b.v. side-shift, klemming etc.).De rijrichtingschakelaar is in de hendel voor heffen geïntegreerd.

Multi-pilot (optie): Alle hydraulische functies, rijrichtingschakelaar en claxon zijn in ééhendel samengebracht.

Het hydraulisch aggregaat werkt voor alle functies met een gebruiksspecifiek toeren-tal.

Mast (2): De hoogvaste staalprofielen zijn uitzonderlijk smal. Daardoor is een zeergoed zicht op de vork gewaarborgd.De hefstangen en de vorkligger lopen op continu gesmeerde en aldus onderhoudsvri-je schuine rollen.

Page 15: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

B 4

3 Technische gegevens standaarduitrusting

(alle aangiften in mm)

1) = +7 mm DZ-mast

Benaming EFG 110k EFG 110 EFG 113 EFG 115a/2 Veiligheidsafstand 100 100 100 100h1 Hoogte met hefinstallatie

ingetrokken2000 2000 2000 2000

h2 Vrije heffing 150 150 150 150h3 Hefhoogte 3000 3000 3000 3000h4 Hoogte met hefinstallatie

uitgetrokken3550 3550 3550 3550

h6 Hoogte over schutdak 2090 2090 2090 2090h7 Zitplaatshoogte 900 900 900 900H1 Zitvrijheid 1140 1140 1140 1140h10 Koppelingshoogte 635 635 635 635L1 Lengte inclusief vork 2719 2773 2881 2935L2 Lengte inclusief vorkrug 1) 1569 1623 1731 1785b1 Totale breedte 990 990 990 990e Vorkbreedte 100 100 100 100

m1 Vrije hoogte met last beneden de hefinstallatie

90 90 90 90

m2 Vrije hoogte in het midden vanwielafstand

100 100 100 100

Ast Arbeidsgangbreedte bij paletten 800 x 1200 langs

3020 3074 3182 3236

Ast Arbeidsgangbreedte bij paletten 1000 x 1200 dwars

2898 2952 3060 3114

Wa Draairadius 1239 1293 1401 1455x Lastafstand 1) 330 330 330 330y Wielafstand 984 1038 1146 1200

0708

.NL

B 4

3 Technische gegevens standaarduitrusting

(alle aangiften in mm)

1) = +7 mm DZ-mast

Benaming EFG 110k EFG 110 EFG 113 EFG 115a/2 Veiligheidsafstand 100 100 100 100h1 Hoogte met hefinstallatie

ingetrokken2000 2000 2000 2000

h2 Vrije heffing 150 150 150 150h3 Hefhoogte 3000 3000 3000 3000h4 Hoogte met hefinstallatie

uitgetrokken3550 3550 3550 3550

h6 Hoogte over schutdak 2090 2090 2090 2090h7 Zitplaatshoogte 900 900 900 900H1 Zitvrijheid 1140 1140 1140 1140h10 Koppelingshoogte 635 635 635 635L1 Lengte inclusief vork 2719 2773 2881 2935L2 Lengte inclusief vorkrug 1) 1569 1623 1731 1785b1 Totale breedte 990 990 990 990e Vorkbreedte 100 100 100 100

m1 Vrije hoogte met last beneden de hefinstallatie

90 90 90 90

m2 Vrije hoogte in het midden vanwielafstand

100 100 100 100

Ast Arbeidsgangbreedte bij paletten 800 x 1200 langs

3020 3074 3182 3236

Ast Arbeidsgangbreedte bij paletten 1000 x 1200 dwars

2898 2952 3060 3114

Wa Draairadius 1239 1293 1401 1455x Lastafstand 1) 330 330 330 330y Wielafstand 984 1038 1146 1200

Page 16: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

B 5

0708

.NL

Ast

a2

e

a2

Wa

c

5 6

Q

h 6

h 7H

1

h 1

h 3

h 4

sh 2

m1

b 1

L2

L1

y

m2

h 10

x

B 5

0708

.NL

Ast

a2

e

a2

Wa

c

5 6

Q

h 6

h 7H

1

h 1

h 3

h 4

sh 2

m1

b 1

L2

L1

y

m2

h 10

x

Page 17: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

B 6

3.1 Hefinstallatie-uitvoeringen

(alle aangiften in mm)

Hefmasttabel EFG 110k/110/113/115VDI 3596

Aanduiding

Heffing

h3

Vrije hefhoogte

h2

Constructiehoogte ingeschoven

h1

Constructiehoogte ausgefahren

h4ZT 2300 150 1650 2850

3000 150 2000 35503100 150 2050 36503300 150 2150 38503600 150 2300 41504000 150 2500 45504500 150 2800 50505000 150 3050 55505500 150 3400 6050

ZZ 2300 1055 1605 28503000 1405 1955 35503100 1455 2005 36503300 1555 2105 38503600 1705 2255 41504000 1905 2455 4550

DZ 4350 1405 1955 49004500 1455 2005 50504800 1555 2105 53505000 1630 2180 55505500 1805 2355 60506000 2005 2555 65506500 2255 2805 7050

0708

.NL

B 6

3.1 Hefinstallatie-uitvoeringen

(alle aangiften in mm)

Hefmasttabel EFG 110k/110/113/115VDI 3596

Aanduiding

Heffing

h3

Vrije hefhoogte

h2

Constructiehoogte ingeschoven

h1

Constructiehoogte ausgefahren

h4ZT 2300 150 1650 2850

3000 150 2000 35503100 150 2050 36503300 150 2150 38503600 150 2300 41504000 150 2500 45504500 150 2800 50505000 150 3050 55505500 150 3400 6050

ZZ 2300 1055 1605 28503000 1405 1955 35503100 1455 2005 36503300 1555 2105 38503600 1705 2255 41504000 1905 2455 4550

DZ 4350 1405 1955 49004500 1455 2005 50504800 1555 2105 53505000 1630 2180 55505500 1805 2355 60506000 2005 2555 65506500 2255 2805 7050

Page 18: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

B 7

0708

.NL

Ast

a2

e

a2

Wa

c

5 6

Q

h 6

h 7H

1

h 1

h 3

h 4

sh 2

m1

b 1

L2

L1

ym

2

h 10

x

B 7

0708

.NL

Ast

a2

e

a2

Wa

c

5 6

Q

h 6

h 7H

1

h 1

h 3

h 4

sh 2

m1

b 1

L2

L1

y

m2

h 10

x

Page 19: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

B 8

3.2 Gegevens over prestatie

*) bij loodrecht staande hefinstallatie

Benaming EFG 110k EFG 110 EFG 113 EFG 115Q Draagcapaciteit

(bij c= 500 mm) *)1000 1000 1250 1500 kg

c Lastzwaartepunt-afstand

500 500 500 500 mm

Rijsnelheid met / zonder heflast

12/12,5 12/12,5 12/12,5 12/12,5 km/h

Hefsnelheid met/zonder heflast

0,28/0,50 0,29/0,50 0,25/0,50 0,24/0,50 m/s

Neerlaatsnelheid met/zonder heflast

0,58/0,60 0,58/0,60 0,58/0,60 0,58/0,60 m/s

Stijgvermogen (30 min) met / zonder heflast

8,5/12 8/11,5 7/11 6,5/10,5 %

Max. stijgvermogen(5 min) me / zonderheflast

13/18 12,5/17,5 11/16,5 10/16 %

Versnelling (10m)met / zonder last

5,1/4,6 5,1/4,6 5,4/4,7 5,6/4,8 s

0708

.NL

B 8

3.2 Gegevens over prestatie

*) bij loodrecht staande hefinstallatie

Benaming EFG 110k EFG 110 EFG 113 EFG 115Q Draagcapaciteit

(bij c= 500 mm) *)1000 1000 1250 1500 kg

c Lastzwaartepunt-afstand

500 500 500 500 mm

Rijsnelheid met / zonder heflast

12/12,5 12/12,5 12/12,5 12/12,5 km/h

Hefsnelheid met/zonder heflast

0,28/0,50 0,29/0,50 0,25/0,50 0,24/0,50 m/s

Neerlaatsnelheid met/zonder heflast

0,58/0,60 0,58/0,60 0,58/0,60 0,58/0,60 m/s

Stijgvermogen (30 min) met / zonder heflast

8,5/12 8/11,5 7/11 6,5/10,5 %

Max. stijgvermogen(5 min) me / zonderheflast

13/18 12,5/17,5 11/16,5 10/16 %

Versnelling (10m)met / zonder last

5,1/4,6 5,1/4,6 5,4/4,7 5,6/4,8 s

Page 20: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

B 9

0708

.NL

3.3 Gewichten

(alle aangiften in kg)

3.4 Banden

Z Goedgekeurde banden: Zie hoofdstuk F „Onderhoud van het internetransportmiddel“. Stel uw vragen aan de adviseur van Jungheinrich.

Benaming EFG 110k EFG 110 EFG 113 EFG 115Eigen gewicht (inclusief accu) 2490 2570 2760 2870Asbelasting voren(zonder heflast)

1095 1145 1235 1270

Asbelasting voren(met heflast)

2940 2945 3390 3805

Asbelasting achter(zonder heflast)

1395 1425 1525 1600

Asbelasting achter(met heflast)

550 625 620 565

Omschrijving EFG 110 EFG 113 EFG 115

Bandenmaat, voorSE 18 x 7-8

Massief rubber 18 x 6 x 12 1/8“

Lucht 180 / 70 - 8; diagonaal, 16PR; 10bar

Bandenmaat, achterSE 18 x 7-8

Massief rubber 18 x 6 x 12 1/8“

Lucht 80 / 70 - 8; diagonaal, 16PR; 10bar

B 9

0708

.NL

3.3 Gewichten

(alle aangiften in kg)

3.4 Banden

Z Goedgekeurde banden: Zie hoofdstuk F „Onderhoud van het internetransportmiddel“. Stel uw vragen aan de adviseur van Jungheinrich.

Benaming EFG 110k EFG 110 EFG 113 EFG 115Eigen gewicht (inclusief accu) 2490 2570 2760 2870Asbelasting voren(zonder heflast)

1095 1145 1235 1270

Asbelasting voren(met heflast)

2940 2945 3390 3805

Asbelasting achter(zonder heflast)

1395 1425 1525 1600

Asbelasting achter(met heflast)

550 625 620 565

Omschrijving EFG 110 EFG 113 EFG 115

Bandenmaat, voorSE 18 x 7-8

Massief rubber 18 x 6 x 12 1/8“

Lucht 180 / 70 - 8; diagonaal, 16PR; 10bar

Bandenmaat, achterSE 18 x 7-8

Massief rubber 18 x 6 x 12 1/8“

Lucht 80 / 70 - 8; diagonaal, 16PR; 10bar

Page 21: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

B 10

3.5 EN-normen

Permanente geluidsdrukpeil:63 dB(A)

volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

Z De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende ge-middelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen entijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder geme-ten.

Vibratie: 0,62 m/s2

volgens EN 13059.

Z De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgensde voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de ver-ticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheidgemeten.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De producent bevestigt het aanhouden van de grens-waarden voor elektromagnetische stoorzendingen enstoorbestendigheid evenals de controle van het ontladenvan statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook dedaar aangegeven normatieve verwijzingen.

Z Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mo-gen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.

3.6 Voorwaarden gebruik

Omgevingstemperatuur- bij gebruik -20°C tot +40°C

Z Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen ofverandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting entoelating vereist.

0708

.NL

B 10

3.5 EN-normen

Permanente geluidsdrukpeil:63 dB(A)

volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

Z De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende ge-middelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen entijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder geme-ten.

Vibratie: 0,62 m/s2

volgens EN 13059.

Z De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgensde voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de ver-ticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheidgemeten.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De producent bevestigt het aanhouden van de grens-waarden voor elektromagnetische stoorzendingen enstoorbestendigheid evenals de controle van het ontladenvan statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook dedaar aangegeven normatieve verwijzingen.

Z Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mo-gen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.

3.6 Voorwaarden gebruik

Omgevingstemperatuur- bij gebruik -20°C tot +40°C

Z Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen ofverandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting entoelating vereist.

Page 22: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

B 11

0708

.NL

4 Kenmerkingspunten en typeplaatjes

F Waarschuwings- en aanwijzingsplaatjes (bijvoorbeeld lastdiagrammen, aanslagpun-ten en typeplaatjes) moeten altijd volledig leesbaar zijn. Zo nodig vervangen.

Pos. Benaming9 Bord ”aanslagpunten”

10 Bord ”meerijden verboden”11 Bord ”bedieningshandleiding in aanmerking nemen”12 Plaatje ”draagcapaciteit”13 Bordje ”Veiligheidsgordel omdoen”14 Bord ”rijden met opgeheven lading, verbod de mast met opgeheven lading

naar voren te hellen”15 Bord ”waarschuwing in geval van omkippen”16 Bordje ”Niet op resp. onder de lastopname gaan) staan, beknellingsge-

vaar”17 Plaatje “Maximale lichaamsgrootte“18 Beproevingsmerk (o)19 Typeplaatje20 Aanslagpunten voor dommekracht

9

D (mm)

(mm) Q (kg)

D (mm)

(mm) Q (kg)

16

11

17

12

9

10

151413

20

18

19

B 11

0708

.NL

4 Kenmerkingspunten en typeplaatjes

F Waarschuwings- en aanwijzingsplaatjes (bijvoorbeeld lastdiagrammen, aanslagpun-ten en typeplaatjes) moeten altijd volledig leesbaar zijn. Zo nodig vervangen.

Pos. Benaming9 Bord ”aanslagpunten”

10 Bord ”meerijden verboden”11 Bord ”bedieningshandleiding in aanmerking nemen”12 Plaatje ”draagcapaciteit”13 Bordje ”Veiligheidsgordel omdoen”14 Bord ”rijden met opgeheven lading, verbod de mast met opgeheven lading

naar voren te hellen”15 Bord ”waarschuwing in geval van omkippen”16 Bordje ”Niet op resp. onder de lastopname gaan) staan, beknellingsge-

vaar”17 Plaatje “Maximale lichaamsgrootte“18 Beproevingsmerk (o)19 Typeplaatje20 Aanslagpunten voor dommekracht

9

D (mm)

(mm) Q (kg)

D (mm)

(mm) Q (kg)

16

11

17

12

9

10

151413

20

18

19

Page 23: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

B 12

4.1 Targhetta, veicolo

Z Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (22)aangeven svp.

4.2 Lastdiagram voertuig

Het lastdiagram van het voertuig (12) geeft de draagcapaciteit Q van het voertuig inkg bij loodrecht staande hefinstallatie aan. De uitvoering van het diagram is afhanke-lijk van het gebruikte masttype. In vorm van een tabel wordt aangegeven hoe grootde maximale draagcapaciteit bij een beslist zwaartepunt van de last D (in mm) en degewenste hefhoogte H (in mm) is.

Voorbeeld voor de vaststelling van de maximale draagcapaciteit:

Bij een zwaartepunt van de last D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van3600 mm bedraagt de maximale draagcapaciteit Q 1105 kg.

Pos. Benaming Pos. Benaming21 Type 27 Producent22 Serienr. 28 Accugewicht min/max in kg23 Nominale draagcapaciteit in kg 29 Aandrijfvermogen in kW24 Accu: spanning V 30 Zwaartepuntafstand lading in mm25 Leeggewicht zonder batterij in kg 31 Bouwjaar26 Logo van de producent 32 Optie

27

26

2825

2924

3023

3122

3221

425036002900 1250 1250 850

500 600 700

1105 1105 850850 850 600

Voorbeeld:

12

0708

.NL

B 12

4.1 Targhetta, veicolo

Z Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (22)aangeven svp.

4.2 Lastdiagram voertuig

Het lastdiagram van het voertuig (12) geeft de draagcapaciteit Q van het voertuig inkg bij loodrecht staande hefinstallatie aan. De uitvoering van het diagram is afhanke-lijk van het gebruikte masttype. In vorm van een tabel wordt aangegeven hoe grootde maximale draagcapaciteit bij een beslist zwaartepunt van de last D (in mm) en degewenste hefhoogte H (in mm) is.

Voorbeeld voor de vaststelling van de maximale draagcapaciteit:

Bij een zwaartepunt van de last D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van3600 mm bedraagt de maximale draagcapaciteit Q 1105 kg.

Pos. Benaming Pos. Benaming21 Type 27 Producent22 Serienr. 28 Accugewicht min/max in kg23 Nominale draagcapaciteit in kg 29 Aandrijfvermogen in kW24 Accu: spanning V 30 Zwaartepuntafstand lading in mm25 Leeggewicht zonder batterij in kg 31 Bouwjaar26 Logo van de producent 32 Optie

27

26

2825

2924

3023

3122

3221

425036002900 1250 1250 850

500 600 700

1105 1105 850850 850 600

Voorbeeld:

12

Page 24: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

B 13

0708

.NL

4.3 Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering)

Het lastdiagram vorktanden geeft het laadvermogen Q van het voertuig in kg aan. Invorm van een diagram wordt aangegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit ingeval van verschillende lastzwaartepunten D is (in mm).

4.4 Lastdiagram aanbouwinstallatie

Het lastdiagram appendages geeft het laadvermogen Q van het voertuig in combina-tie met de desbetreffende aanbouwappendage in kg aan. Het in het lastdiagram voorde aanbouwappendage aangegeven serie-nr. moet met het typeplaatje op de aan-bouwappendage overeenstemmen, aangezien het laadvermogen altijd speciaal doorde fabrikant wordt aangegeven. Dit wordt op dezelfde wijze als het laadvermogen vanhet voertuig getoond en moet dienovereenkomstig worden bepaald.

De pijlvormige markeringen (33 en 34)aan de binnen- resp. buitenmast tonende bestuurder, wanneer de max. hefh-oogte (net als in de lastdiagram voorge-schreven) bereikt is.

33 34

B 13

0708

.NL

4.3 Lastdiagram vorktanden (basisuitvoering)

Het lastdiagram vorktanden geeft het laadvermogen Q van het voertuig in kg aan. Invorm van een diagram wordt aangegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit ingeval van verschillende lastzwaartepunten D is (in mm).

4.4 Lastdiagram aanbouwinstallatie

Het lastdiagram appendages geeft het laadvermogen Q van het voertuig in combina-tie met de desbetreffende aanbouwappendage in kg aan. Het in het lastdiagram voorde aanbouwappendage aangegeven serie-nr. moet met het typeplaatje op de aan-bouwappendage overeenstemmen, aangezien het laadvermogen altijd speciaal doorde fabrikant wordt aangegeven. Dit wordt op dezelfde wijze als het laadvermogen vanhet voertuig getoond en moet dienovereenkomstig worden bepaald.

De pijlvormige markeringen (33 en 34)aan de binnen- resp. buitenmast tonende bestuurder, wanneer de max. hefh-oogte (net als in de lastdiagram voorge-schreven) bereikt is.

33 34

Page 25: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

B 14

0708

.NL

B 14

Page 26: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

C 1

1003

.NL

C Transport en eerste ingebruikname1 Opladen via hijskraan

M Uitsluitend gebruik maken van hefinstal-laties met voldoende draagcapaciteit(laadgewicht = eigen gewicht + accuge-wicht; vergl. typeplaatje van het voertu-ig).

– Voertuig geborgd parkeren (vergl. hoofdstuk E).

– Kraangerei aan de dwarsligger van dehefinstallatie (1) en aan de trekhaak(2) vastmaken.

M De bevestigingsmiddelen van het hijsgerei moeten dusdanig vast gemakt worden datzij tijdens het heffen niet de aanbouwdelen of het bestuurdersschutdak aanraken.

2 Beveiligingen van het voertuig tijdens transport

M Tijdens het transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het voertuig op vakkun-dige wijze worden vastgezet en vastgesjord worden. De vrachtwagen of aanhangerdient over sjorhaken of ringen en een houten vloer te beschikken. Het laden dientdoor daarvoor opgeleid vakkundig personeel en conform de adviezen zoals beschre-ven in de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703 te worden uitgevoerd. De juiste bemetingen omzetting van de veiligheidsmaatregelen voor de lading dienen per geval opge-steld te worden.

Z Voor het vastsjorren van apparatuur met een gemonteerde hefmast dienen de aan-slagpunten aan de bovenste traverse van de mast evenals de aanhangerbouten teworden gebruikt.

1

2

Vastsjorren en vastzetten met het geïntegreerde hefframe

C 1

1003

.NL

C Transport en eerste ingebruikname1 Opladen via hijskraan

M Uitsluitend gebruik maken van hefinstal-laties met voldoende draagcapaciteit(laadgewicht = eigen gewicht + accuge-wicht; vergl. typeplaatje van het voertu-ig).

– Voertuig geborgd parkeren (vergl. hoofdstuk E).

– Kraangerei aan de dwarsligger van dehefinstallatie (1) en aan de trekhaak(2) vastmaken.

M De bevestigingsmiddelen van het hijsgerei moeten dusdanig vast gemakt worden datzij tijdens het heffen niet de aanbouwdelen of het bestuurdersschutdak aanraken.

2 Beveiligingen van het voertuig tijdens transport

M Tijdens het transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het voertuig op vakkun-dige wijze worden vastgezet en vastgesjord worden. De vrachtwagen of aanhangerdient over sjorhaken of ringen en een houten vloer te beschikken. Het laden dientdoor daarvoor opgeleid vakkundig personeel en conform de adviezen zoals beschre-ven in de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703 te worden uitgevoerd. De juiste bemetingen omzetting van de veiligheidsmaatregelen voor de lading dienen per geval opge-steld te worden.

Z Voor het vastsjorren van apparatuur met een gemonteerde hefmast dienen de aan-slagpunten aan de bovenste traverse van de mast evenals de aanhangerbouten teworden gebruikt.

1

2

Vastsjorren en vastzetten met het geïntegreerde hefframe

Page 27: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1003

.NL

C 2

Z Als het voertuig zonder hefframe getransporteerd wordt, dient voor over de be-schermkap of het beschermdak vastgesjord te worden.

Vastsjorren en vastzetten zonder hefframe

Indicatie van het niveau van het zwaartepunt

1003

.NL

C 2

Z Als het voertuig zonder hefframe getransporteerd wordt, dient voor over de be-schermkap of het beschermdak vastgesjord te worden.

Vastsjorren en vastzetten zonder hefframe

Indicatie van het niveau van het zwaartepunt

Page 28: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

C 3

1003

.NL

3 Eerste ingebruikname

F De eerste ingebruikname en het instrueren van de bestuurder mag alleen van perso-nen uitgevoerd worden die voldoende vakkundig zijn. Als er meerdere voertuigen ge-leverd worden, is het noodzakelijk erop te letten dat uitsluitend de bijbehorendeladingopname, hefinstallatie en basisvoertuig met het identiek serienummer samen-gesteld worden.

M Voertuig uitsluitend met accustroom rij-den. Gelijkgericht wisselstroom bescha-digd de elektronische elementen. Dekabelverbindingen na de accu (sleepka-bel) moeten korter dan 6 m zijn.

Om het voertuig na de leverantie of na de transport bedrijfsklaar te maken, is hetnoodzakelijk de volgende taken uit te voeren:

– Uitrusting controleren op volledigheid.– Batterij-aansluitingen en accuzuurpeil controleren (zie hoofdstuk D, sectie 6).– Voertuig net als voorgeschreven in werking stellen

(vergl. hoofdstuk E).

4 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen

Als het noodzakelijk is het voertuig weg te slepen, alstublieft de volgende werkzaam-heden uitvoeren:

– Sleepstang/-touw aan de trekhaak van het sleepvoertuig en aan het voertuig zon-der eigen aandrijving vastmaken.

– Accustekker eruit trekken (vergl. hoofdstuk D).– Parkeerrem ontgrendelen.

F Er moet zich een persoon op de bestuurderszitplaats van het voertuig bevinden datweg gesleept wordt om het te sturen. Het voertuig met voetgangersnelheid wegsle-pen.

Z Omdat het stuurhulpaggregaat niet ingeschakeld is, kan het voertuig alleen met ver-hogde krachtinspanning gestuurd worden.

C 3

1003

.NL

3 Eerste ingebruikname

F De eerste ingebruikname en het instrueren van de bestuurder mag alleen van perso-nen uitgevoerd worden die voldoende vakkundig zijn. Als er meerdere voertuigen ge-leverd worden, is het noodzakelijk erop te letten dat uitsluitend de bijbehorendeladingopname, hefinstallatie en basisvoertuig met het identiek serienummer samen-gesteld worden.

M Voertuig uitsluitend met accustroom rij-den. Gelijkgericht wisselstroom bescha-digd de elektronische elementen. Dekabelverbindingen na de accu (sleepka-bel) moeten korter dan 6 m zijn.

Om het voertuig na de leverantie of na de transport bedrijfsklaar te maken, is hetnoodzakelijk de volgende taken uit te voeren:

– Uitrusting controleren op volledigheid.– Batterij-aansluitingen en accuzuurpeil controleren (zie hoofdstuk D, sectie 6).– Voertuig net als voorgeschreven in werking stellen

(vergl. hoofdstuk E).

4 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen

Als het noodzakelijk is het voertuig weg te slepen, alstublieft de volgende werkzaam-heden uitvoeren:

– Sleepstang/-touw aan de trekhaak van het sleepvoertuig en aan het voertuig zon-der eigen aandrijving vastmaken.

– Accustekker eruit trekken (vergl. hoofdstuk D).– Parkeerrem ontgrendelen.

F Er moet zich een persoon op de bestuurderszitplaats van het voertuig bevinden datweg gesleept wordt om het te sturen. Het voertuig met voetgangersnelheid wegsle-pen.

Z Omdat het stuurhulpaggregaat niet ingeschakeld is, kan het voertuig alleen met ver-hogde krachtinspanning gestuurd worden.

Page 29: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1003

.NL

C 4

1003

.NL

C 4

Page 30: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

D 1

1003

.NL

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd wor-den (vgl. hoofdstuk E).

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’smag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiks-aanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstationmoeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookten geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerdvoertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonken-vormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brand-werend materieel moet gereedstaan.

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon ge-houden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupool-vet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polenmoeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens degeldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wettenuit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder gevalworden nagekomen.

M Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabelniet kan worden beschadigd.

F De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bijalle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming ge-dragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kle-ding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen degetroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid-of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

M Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.

F Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking opde bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestem-ming van de producent uitgewisseld worden.

D 1

1003

.NL

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd wor-den (vgl. hoofdstuk E).

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’smag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiks-aanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstationmoeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookten geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerdvoertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonken-vormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brand-werend materieel moet gereedstaan.

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon ge-houden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupool-vet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polenmoeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens degeldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wettenuit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder gevalworden nagekomen.

M Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabelniet kan worden beschadigd.

F De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bijalle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming ge-dragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kle-ding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen degetroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid-of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

M Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.

F Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking opde bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestem-ming van de producent uitgewisseld worden.

Page 31: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1003

.NL

D 2

2 Batterijtypen

Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitge-rust. De volgende tabel toont, met vermelding van de capaciteit, welke combinatiesstandaard, overeenkomstig DIN 43535/EN 60254 (IEC 254), mogelijk zijn:

Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij.

EFG 110k 24 V - 4PzS - Batterij 440L Ah24 V - 4PzV - Batterij 400 Ah24 V - 4PzW - Batterij 400 Ah24 V - 4PzS - Batterij 480HX Ah (Met verhoogte prestatie)

EFG 110 24 V - 5PzS - Batterij 550L Ah24 V - 5PzV - Batterij 500 Ah24 V - 5PzW - Batterij 500 Ah24 V - 5PzS - Batterij 600HX Ah (Met verhoogte prestatie)

EFG 113 24 V - 7PzS - Batterij 770L Ah24 V - 7PzV - Batterij 700 Ah24 V - 7PzW - Batterij 700 Ah24 V - 7PzS - Batterij 840HX Ah (Met verhoogte prestatie)

EFG 115 24 V - 8PzS - Batterij 880L Ah24 V - 8PzV - Batterij 800 Ah24 V - 8PzW - Batterij 800 Ah24 V - 8PzS - Batterij 960HX Ah (Met verhoogte prestatie)

Aandrijfbatterij 24 Vconform

DIN 43535EN 60254 (IEC 254)

Voertuig Afmeting (mm) Nom. gew.(-5/+8%)in kgL max. B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm

EFG 110k 830 273 612 627 372 400 - 480 Ah

EFG 110 830 327 612 627 445 500 - 600 Ah

EFG 113 830 435 612 627 600 700 - 840 Ah

EFG 115 830 489 612 627 676 800 - 960 Ah

1003

.NL

D 2

2 Batterijtypen

Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitge-rust. De volgende tabel toont, met vermelding van de capaciteit, welke combinatiesstandaard, overeenkomstig DIN 43535/EN 60254 (IEC 254), mogelijk zijn:

Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij.

EFG 110k 24 V - 4PzS - Batterij 440L Ah24 V - 4PzV - Batterij 400 Ah24 V - 4PzW - Batterij 400 Ah24 V - 4PzS - Batterij 480HX Ah (Met verhoogte prestatie)

EFG 110 24 V - 5PzS - Batterij 550L Ah24 V - 5PzV - Batterij 500 Ah24 V - 5PzW - Batterij 500 Ah24 V - 5PzS - Batterij 600HX Ah (Met verhoogte prestatie)

EFG 113 24 V - 7PzS - Batterij 770L Ah24 V - 7PzV - Batterij 700 Ah24 V - 7PzW - Batterij 700 Ah24 V - 7PzS - Batterij 840HX Ah (Met verhoogte prestatie)

EFG 115 24 V - 8PzS - Batterij 880L Ah24 V - 8PzV - Batterij 800 Ah24 V - 8PzW - Batterij 800 Ah24 V - 8PzS - Batterij 960HX Ah (Met verhoogte prestatie)

Aandrijfbatterij 24 Vconform

DIN 43535EN 60254 (IEC 254)

Voertuig Afmeting (mm) Nom. gew.(-5/+8%)in kgL max. B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm

EFG 110k 830 273 612 627 372 400 - 480 Ah

EFG 110 830 327 612 627 445 500 - 600 Ah

EFG 113 830 435 612 627 600 700 - 840 Ah

EFG 115 830 489 612 627 676 800 - 960 Ah

Page 32: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

D 3

1003

.NL

3 Accu openleggen

F Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).

– Stuurkolomvastzetinrichting (2) ont-grendelen, stuurkolom (1) naar vorenschuiven en in deze positie vastzetten.

F Gevaar voor letsel door de bedrijfstempe-ratuur van de tractiemotor > 80 °C. Ver-hoogde oplettendheid geboden bijgeopende batterijkap.

Met Multi-Pilot (o):

– Stuurventielkap (4) naar voren trekkentot deze vastklikt.

– Batterijkap met bestuurderszitplaats (3)voorzichtig naar achteren klappen.

Met Solo-Pilot (t):

– Via induwen van de hendel (6) stuur-ventielkap (5) ontgrendelen en dezenaar voren zwenken.

– Batterijkap met bestuurderszitplaats (3)voorzichtig naar achteren klappen.

– Batterijstekker (7) uit de contactdoos(8) trekken.

– Zo nodig, de isoleermat van de accu af-nemen.

F Verbinden en losmaken van accustekkeren contactdoos en persen van de hoofd-schakelaar mag uitsluitend gebeuren, alshet voertuig en oplaadapparaat uitge-schakeld zijn.

1

3

4

2

5

6

87

D 3

1003

.NL

3 Accu openleggen

F Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).

– Stuurkolomvastzetinrichting (2) ont-grendelen, stuurkolom (1) naar vorenschuiven en in deze positie vastzetten.

F Gevaar voor letsel door de bedrijfstempe-ratuur van de tractiemotor > 80 °C. Ver-hoogde oplettendheid geboden bijgeopende batterijkap.

Met Multi-Pilot (o):

– Stuurventielkap (4) naar voren trekkentot deze vastklikt.

– Batterijkap met bestuurderszitplaats (3)voorzichtig naar achteren klappen.

Met Solo-Pilot (t):

– Via induwen van de hendel (6) stuur-ventielkap (5) ontgrendelen en dezenaar voren zwenken.

– Batterijkap met bestuurderszitplaats (3)voorzichtig naar achteren klappen.

– Batterijstekker (7) uit de contactdoos(8) trekken.

– Zo nodig, de isoleermat van de accu af-nemen.

F Verbinden en losmaken van accustekkeren contactdoos en persen van de hoofd-schakelaar mag uitsluitend gebeuren, alshet voertuig en oplaadapparaat uitge-schakeld zijn.

1

3

4

2

5

6

87

Page 33: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1003

.NL

D 4

4 Accu opladen

– Accu openleggen.

F Verbinden en scheiden van accu en laadstation mogen alleen uitgevoerd worden alshet laadstation uitgeschakeld is.Tijdens het opladen moeten de oppervlakten van de accucellen openliggen daarmeeeen voldoende ventilatie kan gebeuren. Op de accu mogen geen metalen voorwer-pen gelegd worden.

M Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen op zichtbare beschadiginen con-troleren.

– Oplaadkabel (8) van het acculaadsta-tion met de accustekker (7) verbinden.

– Acculaadstation inschakelen en accuvolgens de voorschriften van de accu-en laadstationproducenten opladen.

F De veiligheidsvoorschriften van de accu- en laadstationproducenten onvoorwaarde-lijk opvolgen. De accukap moet tijdens het opladen in ieder geval geopend blijvendaarmee de gazen die bij het opladen ontstaan vervliegen kunnen. Geen vuur enopen licht gebruiken. Gevaar van ontploffingen!

78

1003

.NL

D 4

4 Accu opladen

– Accu openleggen.

F Verbinden en scheiden van accu en laadstation mogen alleen uitgevoerd worden alshet laadstation uitgeschakeld is.Tijdens het opladen moeten de oppervlakten van de accucellen openliggen daarmeeeen voldoende ventilatie kan gebeuren. Op de accu mogen geen metalen voorwer-pen gelegd worden.

M Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen op zichtbare beschadiginen con-troleren.

– Oplaadkabel (8) van het acculaadsta-tion met de accustekker (7) verbinden.

– Acculaadstation inschakelen en accuvolgens de voorschriften van de accu-en laadstationproducenten opladen.

F De veiligheidsvoorschriften van de accu- en laadstationproducenten onvoorwaarde-lijk opvolgen. De accukap moet tijdens het opladen in ieder geval geopend blijvendaarmee de gazen die bij het opladen ontstaan vervliegen kunnen. Geen vuur enopen licht gebruiken. Gevaar van ontploffingen!

78

Page 34: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

D 5

1003

.NL

5 Accu eruit halen en erin zetten

– Accu openleggen (zie sectie 3).

F Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen meteen rubbermat bedekt worden. Bij het vervangen of transporteren van accu’s metkraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu-type-plaatje aan de accubak). Het kraangerei moet loodrecht trekken daarmee de accubakniet samengeperst wordt. De haken moeten aan de bevestigingspunten dusdanigvastgemaakt worden, dat ze bij ontspannen hijskraangerei niet op de accucellen kun-nen vallen.

– Kraangerei aan de accubak vastma-ken (9).

– Met het kraangerij de accu in rijrichtingnaar rechts over de frame hijsen enaansluitend zijdelings eruit zwenken.

– Het inbouwen gebeurt in omgekeerdevolgorde.

F Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering/type ingezetworden. Nadat de accu weer ingezet is, alle kabel- en insteekverbindingen op zicht-bare beschadigingen controleren. Afdekingen moeten veilig gesloten zijn.

F Bij het verwisselen/plaatsen van de batterij erop letten, dat deze goed in het batterij-compartiment van het voertuig wordt aangebracht.

9

D 5

1003

.NL

5 Accu eruit halen en erin zetten

– Accu openleggen (zie sectie 3).

F Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen meteen rubbermat bedekt worden. Bij het vervangen of transporteren van accu’s metkraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu-type-plaatje aan de accubak). Het kraangerei moet loodrecht trekken daarmee de accubakniet samengeperst wordt. De haken moeten aan de bevestigingspunten dusdanigvastgemaakt worden, dat ze bij ontspannen hijskraangerei niet op de accucellen kun-nen vallen.

– Kraangerei aan de accubak vastma-ken (9).

– Met het kraangerij de accu in rijrichtingnaar rechts over de frame hijsen enaansluitend zijdelings eruit zwenken.

– Het inbouwen gebeurt in omgekeerdevolgorde.

F Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering/type ingezetworden. Nadat de accu weer ingezet is, alle kabel- en insteekverbindingen op zicht-bare beschadigingen controleren. Afdekingen moeten veilig gesloten zijn.

F Bij het verwisselen/plaatsen van de batterij erop letten, dat deze goed in het batterij-compartiment van het voertuig wordt aangebracht.

9

Page 35: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1003

.NL

D 6

6 Batterijkap sluiten

Met Multi-Pilot (o):

– Stuurventielkap over het vergrendel-punt heen naar achteren drukkken, totde kap door de veerdruk zelfstandigsluit.

Met Solo-Pilot (t):

– Na het sluiten van de batterijkap destuurventielkap naar achteren schui-ven tot deze vastklikt.

7 Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller

Accuontladingsindicateur: De ontladingstoestand van de accu (10) wordt in 10%-stappen op het weergavebeeldscherm van de informatie- en serviceaanwijzer aan-gegeven (100% = batterijcapaciteit 100%, indicatie 0% = batterijcapaciteit 20%).

M De seriële voorgiftregeling van deaccuontladingsindicateur / ontla-dingsvolgschakelaar is voor stan-daardaccu's geschikt.

In geval van een accu-restcapaci-teit van 20% voor standaardaccu'sresp. 40% voor onderhoudsvrije ac-cu's is het noodzakelijk de accuhernieuwd op te laden.

Accuontladingsvolgschakelaar:Als de resterende capaciteit bene-den de min. grenswaarde valt wordtde functie ”heffen” uitgeschakeld.Een afzonderlijke aanwijzing wordtop de informatie- en serviceaanwij-zer aangegeven.

Z De functie ”heffen” wordt alleen dan weer opnieuw in werking gesteld, als de aange-sloten accu en ladingscapaciteit van tenminste 40% heeft.

Bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren (11) worden naast de ladingstoestand van debatterij getoond. De bedrijfsurenteller toont onder ”eff” het totale aantal rij- en hefbe-wegingen an.

11 10

1003

.NL

D 6

6 Batterijkap sluiten

Met Multi-Pilot (o):

– Stuurventielkap over het vergrendel-punt heen naar achteren drukkken, totde kap door de veerdruk zelfstandigsluit.

Met Solo-Pilot (t):

– Na het sluiten van de batterijkap destuurventielkap naar achteren schui-ven tot deze vastklikt.

7 Accuontladingsindicateur, accuontladingswachter, bedrijfsurenteller

Accuontladingsindicateur: De ontladingstoestand van de accu (10) wordt in 10%-stappen op het weergavebeeldscherm van de informatie- en serviceaanwijzer aan-gegeven (100% = batterijcapaciteit 100%, indicatie 0% = batterijcapaciteit 20%).

M De seriële voorgiftregeling van deaccuontladingsindicateur / ontla-dingsvolgschakelaar is voor stan-daardaccu's geschikt.

In geval van een accu-restcapaci-teit van 20% voor standaardaccu'sresp. 40% voor onderhoudsvrije ac-cu's is het noodzakelijk de accuhernieuwd op te laden.

Accuontladingsvolgschakelaar:Als de resterende capaciteit bene-den de min. grenswaarde valt wordtde functie ”heffen” uitgeschakeld.Een afzonderlijke aanwijzing wordtop de informatie- en serviceaanwij-zer aangegeven.

Z De functie ”heffen” wordt alleen dan weer opnieuw in werking gesteld, als de aange-sloten accu en ladingscapaciteit van tenminste 40% heeft.

Bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren (11) worden naast de ladingstoestand van debatterij getoond. De bedrijfsurenteller toont onder ”eff” het totale aantal rij- en hefbe-wegingen an.

11 10

Page 36: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 1

0310

.NL

E Bediening1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruiktworden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladin-gen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezenen door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet in-gelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodem-transportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoonmoeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bedieningbeschermschoenen worden gedragen.

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruikvoor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen per-sonen worden getransporteerd of geheven.

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bo-demtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend per-soneel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepa-reerd werden, niet worden gebruikt.

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen re-paraties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen gevalmag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingenvan het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) ofhet laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoedof een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

F Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voorpersonen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbe-voegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodem-transportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheid-sinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ie-der geval worden nagekomen.

E 1

0310

.NL

E Bediening1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruiktworden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladin-gen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezenen door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet in-gelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodem-transportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoonmoeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bedieningbeschermschoenen worden gedragen.

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruikvoor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen per-sonen worden getransporteerd of geheven.

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bo-demtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend per-soneel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepa-reerd werden, niet worden gebruikt.

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen re-paraties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen gevalmag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingenvan het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) ofhet laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoedof een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

F Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voorpersonen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbe-voegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodem-transportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheid-sinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ie-der geval worden nagekomen.

Page 37: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 2

2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening

Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement

Functie

1 Stuurwiel t Sturen van het voertuig met 5 stuurwieldraaiin-gen van links naar rechts.

2 Multifunctioneel display

Multifunctioneel display uitgebreid

t

o

Indicatie van batterijcapaciteit, bedrijfsuren, sto-ringen, belangrijke waarschuwingen, wielstand en rijrichting (zie sectie 3).

3 Stuurkolomvastzetin-richting

t De stuurkolom wordt op de gewenste afstand gejusteerd en vast gezet.

4 RijrichtingsschakelaarMulti-PilotSignaalhoorn

o De gewenste rijrichting wordt gezet. Stuurt de functies van de hefmast.Waarschuwingssignaal wordt opgestart.

5 Contactslot t De batterijspanning voor het voertuig wordt in- resp. uitgeschakeld.

6 Hoofd-noodschakelaar (NOOD-UIT)

t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektri-sche functies schakelen uit.

7 Stuurknuppel voor extra uitrusting

o bijvoorbeeld aanwijzer voor werkbelichting aan

8 Rempedaal t Het voertuig wordt geremd.9 Rijpedaal t De rijsnelheid wordt continu geregeld.10 Parkeerrem t Beveiligt het voertuig in geparkeerde stand te-

gen wegrollen.11 Rugleuninginstelling t De rugleuning op de bestuurderstoel is instel-

baar.12 Gewichtaflezing

”bestuurderstoel”t Het ingestelde gewicht wordt getoond.

13 Gewichtsinstelling ”bestuurderstoel”

t Instelling op het gewicht van de bestuurder voor optimale stoeldemping.

14 Stoelvergrendeling t De bestuurderstoel kan horizontaal versteld worden.

15 Dubbele pedaalbestu-ring Rijpedaal ”Terugwaarts”

o Bij bediening rijdt het voertuig terugwaartsDe rijsnelheid wordt traploos geregeld.

16 Dubbele pedaalbestu-ring Rempedaal

o Het voertuig wordt geremd.

17 Dubbele pedaalbestu-ring Rijpedaal ”Voor-waarts”

o Bij bediening rijdt het voertuig voorwaartsDe rijsnelheid wordt traploos geregeld.

t = Standaarduitvoering o = Accessoires

0310

.NL

E 2

2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening

Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement

Functie

1 Stuurwiel t Sturen van het voertuig met 5 stuurwieldraaiin-gen van links naar rechts.

2 Multifunctioneel display

Multifunctioneel display uitgebreid

t

o

Indicatie van batterijcapaciteit, bedrijfsuren, sto-ringen, belangrijke waarschuwingen, wielstand en rijrichting (zie sectie 3).

3 Stuurkolomvastzetin-richting

t De stuurkolom wordt op de gewenste afstand gejusteerd en vast gezet.

4 RijrichtingsschakelaarMulti-PilotSignaalhoorn

o De gewenste rijrichting wordt gezet. Stuurt de functies van de hefmast.Waarschuwingssignaal wordt opgestart.

5 Contactslot t De batterijspanning voor het voertuig wordt in- resp. uitgeschakeld.

6 Hoofd-noodschakelaar (NOOD-UIT)

t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektri-sche functies schakelen uit.

7 Stuurknuppel voor extra uitrusting

o bijvoorbeeld aanwijzer voor werkbelichting aan

8 Rempedaal t Het voertuig wordt geremd.9 Rijpedaal t De rijsnelheid wordt continu geregeld.10 Parkeerrem t Beveiligt het voertuig in geparkeerde stand te-

gen wegrollen.11 Rugleuninginstelling t De rugleuning op de bestuurderstoel is instel-

baar.12 Gewichtaflezing

”bestuurderstoel”t Het ingestelde gewicht wordt getoond.

13 Gewichtsinstelling ”bestuurderstoel”

t Instelling op het gewicht van de bestuurder voor optimale stoeldemping.

14 Stoelvergrendeling t De bestuurderstoel kan horizontaal versteld worden.

15 Dubbele pedaalbestu-ring Rijpedaal ”Terugwaarts”

o Bij bediening rijdt het voertuig terugwaartsDe rijsnelheid wordt traploos geregeld.

16 Dubbele pedaalbestu-ring Rempedaal

o Het voertuig wordt geremd.

17 Dubbele pedaalbestu-ring Rijpedaal ”Voor-waarts”

o Bij bediening rijdt het voertuig voorwaartsDe rijsnelheid wordt traploos geregeld.

t = Standaarduitvoering o = Accessoires

Page 38: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 3

0310

.NLVoertuig met Multi-Pilot (o)

Dubbele pedaalbesturing (o)

1

456789

2

3

14131211

10

15

16

17

E 3

0310

.NL

Voertuig met Multi-Pilot (o)

Dubbele pedaalbesturing (o)

1

456789

2

3

14131211

10

15

16

17

Page 39: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 4

Voertuig met Solo-Pilot en stuurknuppels

Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement

Functie

18 Rijrichtingsschakelaar t De gewenste rijrichting wordt gezet.19 Signaalhoorn t Waarschuwingssignaal wordt opgestart.20 Solo-Pilot

Heffen - dalent De ladingsvork wordt geheven resp. gedaald.

21 StuurknuppelHefinstallatie - hellen

t De ladingsvork wordt naar voren resp. naar ach-teren geheld.

22 StuurhendelHulphydraulica (ZH1)b.v. side-shift

o De ladingsvork wordt naar rechts resp. naar links bewegd.

23 StuurknuppelExtra hydraulica (ZH2)

o Voor hydraulische aanbouwtoestellen voorge-zien.

24 OverschakelaarExtra hydraulica (ZH3)

o Overschakelen van ZH2 naar ZH3

t = Standaarduitvoering o = Accessoires

18 19 20 21 22 23

24

0310

.NL

E 4

Voertuig met Solo-Pilot en stuurknuppels

Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement

Functie

18 Rijrichtingsschakelaar t De gewenste rijrichting wordt gezet.19 Signaalhoorn t Waarschuwingssignaal wordt opgestart.20 Solo-Pilot

Heffen - dalent De ladingsvork wordt geheven resp. gedaald.

21 StuurknuppelHefinstallatie - hellen

t De ladingsvork wordt naar voren resp. naar ach-teren geheld.

22 StuurhendelHulphydraulica (ZH1)b.v. side-shift

o De ladingsvork wordt naar rechts resp. naar links bewegd.

23 StuurknuppelExtra hydraulica (ZH2)

o Voor hydraulische aanbouwtoestellen voorge-zien.

24 OverschakelaarExtra hydraulica (ZH3)

o Overschakelen van ZH2 naar ZH3

t = Standaarduitvoering o = Accessoires

18 19 20 21 22 23

24

Page 40: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 5

0310

.NL

2.1 Extra e-installatie (o)

Z Alle extra e-installaties worden onafhankelijk van de instelling van het schakelslot ge-schakeld. De accuhoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld (zie sectie ”Bedrijfsklaarmaken”).Om een ontlading van de accu na het parkeren te voorkomen in ieder geval sectie6.9 ”Voertuig beveiligd parkeren” nakomen.

2.1.1 Schakelaars op instrumentenpanee o

2.1.2 Schakelaar op bedieningsconsole o

Functie

Schakelaar ”Voertuigverlichting”

Functie

Overbruggingsschakelaar ”Uitschakelen heffen”

Schakelaar ”Kruipgang”

Schakelaar ”Stelverwarming”

Schakelaar ”Zwaailicht / Flitslamp”

Schakelaar ”Ruitenwasinrichting”

Schakelaar ”Werkschijnwerper” en/of ”Achteruitlicht”

Schakelaar ”Verwarmbare achterruit”

E 5

0310

.NL

2.1 Extra e-installatie (o)

Z Alle extra e-installaties worden onafhankelijk van de instelling van het schakelslot ge-schakeld. De accuhoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld (zie sectie ”Bedrijfsklaarmaken”).Om een ontlading van de accu na het parkeren te voorkomen in ieder geval sectie6.9 ”Voertuig beveiligd parkeren” nakomen.

2.1.1 Schakelaars op instrumentenpanee o

2.1.2 Schakelaar op bedieningsconsole o

Functie

Schakelaar ”Voertuigverlichting”

Functie

Overbruggingsschakelaar ”Uitschakelen heffen”

Schakelaar ”Kruipgang”

Schakelaar ”Stelverwarming”

Schakelaar ”Zwaailicht / Flitslamp”

Schakelaar ”Ruitenwasinrichting”

Schakelaar ”Werkschijnwerper” en/of ”Achteruitlicht”

Schakelaar ”Verwarmbare achterruit”

Page 41: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 6

3 Multifunctioneel display t

Op het multifunctioneel display worden de bedrijfsgegevens, de batterijlading, de be-drijfsuren alsmede storingen en informatie getoond. Voor waarschuwingsindicatiebevinden zich vier lichtdiodes, LED (25) - (28), op het display.

Pos. Melding25 LED overtemperatuur26 LED handrem27 LED remvloeistof28 LED Waarschuwing29 Rijrichting- en wielstandindicatie30 Batterijcapaciteit-indicatie31 ”eff” bedrijfsuren effectief

25 26 27

28

30 2931

0310

.NL

E 6

3 Multifunctioneel display t

Op het multifunctioneel display worden de bedrijfsgegevens, de batterijlading, de be-drijfsuren alsmede storingen en informatie getoond. Voor waarschuwingsindicatiebevinden zich vier lichtdiodes, LED (25) - (28), op het display.

Pos. Melding25 LED overtemperatuur26 LED handrem27 LED remvloeistof28 LED Waarschuwing29 Rijrichting- en wielstandindicatie30 Batterijcapaciteit-indicatie31 ”eff” bedrijfsuren effectief

25 26 27

28

30 2931

Page 42: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 7

0310

.NL

3.1 Waarschuwings-LEDs

Vier brandende waarschuwings-LEDs geven de volgende toestanden aan:

3.2 Display-indicaties

Pos. Functie

25LED overtemperatuur– Brandt bij overtemperatuur van de tractie- of hefmotor– Brandt bij overtemperatuur van rij- of hefsequentieregeling

26LED handrem– Brandt bij aangetrokken handrem

27LED remvloeistof– Brandt bij te lage stand van de remvloeistof

28LED WAARSCHUWING– Knippert bij storingen (Err) of waarschuwingen (Inf)– knippert bij ladingstoestand van de batterij 10% en 0%

Pos. Functie

29

Rijrichting- en wielstandindicatie– Bij voertuigen zonder stuurhoekmeting wordt alleen de rijrichting getoond

(pijl omhoog of omlaag)– Bij voertuigen met stuurhoekmeting wordt de rijrichting en en de wielstand

getoond.

30

Batterijcapaciteit-indicatieDe beschikbare restcapaciteit wordt getoond.Indicatie 0% = batterij voor 80% ontladen.Bij indicatie 10% en 0% knippert de waarschuwings-LED.Bij 0% capaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld.

31

Bedrijfsuren-indicatie / Storingsindicatie– Bedrijfsurenindicatie:– eff: Indicatie van de totale werktijdStoringsindicatie:– Treedt een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) op, verdwijnt de be-

drijfsurenindicatie. In plaats daarvan verschijnt de foutcode-indicatie.

E 7

0310

.NL

3.1 Waarschuwings-LEDs

Vier brandende waarschuwings-LEDs geven de volgende toestanden aan:

3.2 Display-indicaties

Pos. Functie

25LED overtemperatuur– Brandt bij overtemperatuur van de tractie- of hefmotor– Brandt bij overtemperatuur van rij- of hefsequentieregeling

26LED handrem– Brandt bij aangetrokken handrem

27LED remvloeistof– Brandt bij te lage stand van de remvloeistof

28LED WAARSCHUWING– Knippert bij storingen (Err) of waarschuwingen (Inf)– knippert bij ladingstoestand van de batterij 10% en 0%

Pos. Functie

29

Rijrichting- en wielstandindicatie– Bij voertuigen zonder stuurhoekmeting wordt alleen de rijrichting getoond

(pijl omhoog of omlaag)– Bij voertuigen met stuurhoekmeting wordt de rijrichting en en de wielstand

getoond.

30

Batterijcapaciteit-indicatieDe beschikbare restcapaciteit wordt getoond.Indicatie 0% = batterij voor 80% ontladen.Bij indicatie 10% en 0% knippert de waarschuwings-LED.Bij 0% capaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld.

31

Bedrijfsuren-indicatie / Storingsindicatie– Bedrijfsurenindicatie:– eff: Indicatie van de totale werktijdStoringsindicatie:– Treedt een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) op, verdwijnt de be-

drijfsurenindicatie. In plaats daarvan verschijnt de foutcode-indicatie.

Page 43: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 8

4 Multifunctioneel display, uitgebreid o

Op het multifunctioneel display worden de bedrijfsgegevens, de batterijlading, de be-drijfsuren alsmede storingen en informatie getoond. Voor waarschuwingsindicatiezijn pictogrammen op multifunctioneel display aanwezig.

Pos. Melding32 Omschakeltoets bedrijfsuren naar uurtijd33 Overtemperatuur van de besturingen34 Overtemperatuur pompmotor35 Overtemperatuur tractiemotor36 Stoelschakelaar37 Parkeerrem aangetrokken38 Rijrichtingaanwijzer o39 Voertuig in bedrijf (sleutelschakelaar ”AAN”)40 Service-indicatie / UVV-aflezing41 Remvloeistofstand te laag42 Brandt bij storingen resp. knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 %43 Kruipsnelheidschakelaar44 Programmakeuzeschakelaar45 SET-toets46 Bedrijfsprogramma-indicatie (programma's 1 - 5)47 Rijrichting- en wielstandindicatie48 Batterijcapaciteit-indicatie49 Uurtijd en bedrijfsurenindicatie resp. diagnose- en storingsmelding

3233

34

42

48 4749

3536

3738

3940

41

43

44

4546

44

0310

.NL

E 8

4 Multifunctioneel display, uitgebreid o

Op het multifunctioneel display worden de bedrijfsgegevens, de batterijlading, de be-drijfsuren alsmede storingen en informatie getoond. Voor waarschuwingsindicatiezijn pictogrammen op multifunctioneel display aanwezig.

Pos. Melding32 Omschakeltoets bedrijfsuren naar uurtijd33 Overtemperatuur van de besturingen34 Overtemperatuur pompmotor35 Overtemperatuur tractiemotor36 Stoelschakelaar37 Parkeerrem aangetrokken38 Rijrichtingaanwijzer o39 Voertuig in bedrijf (sleutelschakelaar ”AAN”)40 Service-indicatie / UVV-aflezing41 Remvloeistofstand te laag42 Brandt bij storingen resp. knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 %43 Kruipsnelheidschakelaar44 Programmakeuzeschakelaar45 SET-toets46 Bedrijfsprogramma-indicatie (programma's 1 - 5)47 Rijrichting- en wielstandindicatie48 Batterijcapaciteit-indicatie49 Uurtijd en bedrijfsurenindicatie resp. diagnose- en storingsmelding

3233

34

42

48 4749

3536

3738

3940

41

43

44

4546

44

Page 44: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 9

0310

.NL

4.1 Waarschuwingen, drukschakelaars en schakelaars

De volgende toestanden worden getoond of ingeschakeld:

Pos. Indicatie / Functie

32

Omschakeltoets bedrijfsurenteller - uurtijd– Bedrijfsuren voertuig sleutelschakelaar ”AAN”– Bedrijfsuren ”EFF” kan via code ”AAN” of ”UIT” geschakeld worden– Uurtijd-indicatie

33Overtemperatuur van de besturingen (controllers)– Brandt bij overtemperatuur van de besturingen– Vermogen wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd

34

Overtemperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingsmotor– Temperatuur van de pompmotor en de stuurbekrachtigingsmotor worden

bewaakt– Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd

35Overtemperatuur tractiemotor– Temperatuur van de tractiemotor wordt bewaakt– Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd

36Stoelschakelaar– Stoelschakelaar niet gesloten,– Voertuig bedrijfsgereed, bestuurdersplaats is echter niet bezet

37Parkeerrem aangetrokken– Voertuig bedrijfsklaar, parkeerrem aangetrokken

38 Rijrichtingaanwijzer o– Bij verlichting middels knipperlichinstallatie

39 Voertuig in bedrijf– Sleutelschakelaar op ”AAN”

40Service-indicatie / UVV-indicatie– Ingesteld service-interval is verstreken (1000 bedrijfsuren)

of UVV-inspectie na 12 maanden noodzakelijk (indicatie knippert)

41Te weinig remvloeistof– Remvloeistofstand wordt op de remvloeistoftank via meetsensors gecontro-

leerd

42WAARSCHUWING– Brandt bij storingen– Knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 %

43 Kruipsnelheidschakelaar– Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar)

44 Programmakeuzeschakelaar– Schakelaar voor ”omhoog” en ”omlaag”

45SET-toets– Selectie van speciale functies

46 Bedrijfsprogramma-indicatie– Indicatie van het gekozen rijprograma (1 - 5)

E 9

0310

.NL

4.1 Waarschuwingen, drukschakelaars en schakelaars

De volgende toestanden worden getoond of ingeschakeld:

Pos. Indicatie / Functie

32

Omschakeltoets bedrijfsurenteller - uurtijd– Bedrijfsuren voertuig sleutelschakelaar ”AAN”– Bedrijfsuren ”EFF” kan via code ”AAN” of ”UIT” geschakeld worden– Uurtijd-indicatie

33Overtemperatuur van de besturingen (controllers)– Brandt bij overtemperatuur van de besturingen– Vermogen wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd

34

Overtemperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingsmotor– Temperatuur van de pompmotor en de stuurbekrachtigingsmotor worden

bewaakt– Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd

35Overtemperatuur tractiemotor– Temperatuur van de tractiemotor wordt bewaakt– Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd

36Stoelschakelaar– Stoelschakelaar niet gesloten,– Voertuig bedrijfsgereed, bestuurdersplaats is echter niet bezet

37Parkeerrem aangetrokken– Voertuig bedrijfsklaar, parkeerrem aangetrokken

38 Rijrichtingaanwijzer o– Bij verlichting middels knipperlichinstallatie

39 Voertuig in bedrijf– Sleutelschakelaar op ”AAN”

40Service-indicatie / UVV-indicatie– Ingesteld service-interval is verstreken (1000 bedrijfsuren)

of UVV-inspectie na 12 maanden noodzakelijk (indicatie knippert)

41Te weinig remvloeistof– Remvloeistofstand wordt op de remvloeistoftank via meetsensors gecontro-

leerd

42WAARSCHUWING– Brandt bij storingen– Knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 %

43 Kruipsnelheidschakelaar– Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar)

44 Programmakeuzeschakelaar– Schakelaar voor ”omhoog” en ”omlaag”

45SET-toets– Selectie van speciale functies

46 Bedrijfsprogramma-indicatie– Indicatie van het gekozen rijprograma (1 - 5)

Page 45: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 10

4.2 Display-indicaties

4.3 Waarschuwingen chauffeursvenster

Pos. Functie

47Rijrichting- en wielstandindicatie– Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) resp. de wielstand

van de gestuurde wielen

48

Batterijcapaciteit-indicatie in %De beschikbare restcapaciteit wordt getoond.Indicatie 0 % = batterij voor 80 % ontladen.Bij indicatie 10 % knippert de waarschuwing (42).Bij 0 % capaciteit wordt de heffunctie na 30 tot 40 seconden uitgeschakeld.

49

Bedrijfsuren-indicatie / Storingsmelding– Bedrijfsurenindicatie:– eff: Indicatie van de totale werktijdStoringsmelding:– Treedt een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) op, verdwijnt de bedrijf-

surenindicatie. In plaats daarvan verschijnt de foutcode-indicatie.– Zijn meerdere storingen opgetreden, worden deze afwisselend om de

1,5 seconden getoond, er klinkt een waarschuwingstoon.

Indicatie Betekenis

INFO 03 Temperatuur van rij- of hefregeling meer dan 83 °C warm.

INFO 35 Ruststand rijpedaal– Melding kan via parameters worden ingesteld, of de

ruststand alleen bij het inschakelen wordt gecontroleerd ofiedere keer als de stoelschakelaar van open over gaat opgesloten.

INFO 36 Ruststand hydraulisch systeem– Melding kan via parameters worden ingesteld, of de

melding wordt weergegeven of niet.

INFO 40 Te hoge temperatuur– Rij- of hefmotor meer dan 145 °C warm.

INFO 90 Rijden met aangetrokken parkeerrem– Rijpedaal bedient, hoewel de parkeerrem is aangetrokken.– Stoelschakelaar niet in gebruik en parkeerrem niet

aangetrokken.

INFO 96 Ruststand hydraulisch systeem bij het inschakelen– tijdens het inschakelen is een hydraulische functie bediend.– de hydraulische functie die is bediend, wordt niet

uitgevoerd.

0310

.NL

E 10

4.2 Display-indicaties

4.3 Waarschuwingen chauffeursvenster

Pos. Functie

47Rijrichting- en wielstandindicatie– Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) resp. de wielstand

van de gestuurde wielen

48

Batterijcapaciteit-indicatie in %De beschikbare restcapaciteit wordt getoond.Indicatie 0 % = batterij voor 80 % ontladen.Bij indicatie 10 % knippert de waarschuwing (42).Bij 0 % capaciteit wordt de heffunctie na 30 tot 40 seconden uitgeschakeld.

49

Bedrijfsuren-indicatie / Storingsmelding– Bedrijfsurenindicatie:– eff: Indicatie van de totale werktijdStoringsmelding:– Treedt een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) op, verdwijnt de bedrijf-

surenindicatie. In plaats daarvan verschijnt de foutcode-indicatie.– Zijn meerdere storingen opgetreden, worden deze afwisselend om de

1,5 seconden getoond, er klinkt een waarschuwingstoon.

Indicatie Betekenis

INFO 03 Temperatuur van rij- of hefregeling meer dan 83 °C warm.

INFO 35 Ruststand rijpedaal– Melding kan via parameters worden ingesteld, of de

ruststand alleen bij het inschakelen wordt gecontroleerd ofiedere keer als de stoelschakelaar van open over gaat opgesloten.

INFO 36 Ruststand hydraulisch systeem– Melding kan via parameters worden ingesteld, of de

melding wordt weergegeven of niet.

INFO 40 Te hoge temperatuur– Rij- of hefmotor meer dan 145 °C warm.

INFO 90 Rijden met aangetrokken parkeerrem– Rijpedaal bedient, hoewel de parkeerrem is aangetrokken.– Stoelschakelaar niet in gebruik en parkeerrem niet

aangetrokken.

INFO 96 Ruststand hydraulisch systeem bij het inschakelen– tijdens het inschakelen is een hydraulische functie bediend.– de hydraulische functie die is bediend, wordt niet

uitgevoerd.

Page 46: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 11

0310

.NL

4.4 De tijd instellen

Normale modus

Druk de knoppen “h/time” (69) en up (68) gelijktijdig in.

Op het vensterverschijnt de tijd.Het eerste cijfer knippert.

Met de knoppen up (68) / down (71) kunt u het knipperende cijfer groterof kleiner maken.Met SET (62) schakelt u overop het volgende cijfer. Na hetlaatste cijfer wordt de waardeovergenomen.

km/h 68697071

E 11

0310

.NL

4.4 De tijd instellen

Normale modus

Druk de knoppen “h/time” (69) en up (68) gelijktijdig in.

Op het vensterverschijnt de tijd.Het eerste cijfer knippert.

Met de knoppen up (68) / down (71) kunt u het knipperende cijfer groterof kleiner maken.Met SET (62) schakelt u overop het volgende cijfer. Na hetlaatste cijfer wordt de waardeovergenomen.

km/h 68697071

Page 47: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 12

5 Het voertuig in werking stellen

F Voordat het voertuig in bedrijf genomen, bediend of een vracht opgenomen mag wor-den, moet de bestuurder er zeker van zijn, dat er niemand in de gevarenzone is.

5.1 Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname

Voorafgaand aan inbedrijfstelling van het voertuig dient de bestuurder zich van de be-drijfsveilige toestand te overtuigen. Telkens vóór werkbegin moet b.v. gecontroleerdworden, of

– de bedrijfs- en handrem resp. de automatische rem (noodstop) werkt– de borging van de vorktanden tegen omhoogkomen en verschuiven geen gebreken

vertoont– lastopneemmiddelen geen waarneembare beschadigingen hebben (verbogen,

scheuren of in sterke mate afgesleten)– de waarschuwingsinrichting werkt

Het niveau van deruitensproeiervloeistof controleren

– Linker zijdeel eraf halen.– De tank voor de

ruitensproeiervloeistof (49a) bevindtzich in rijrichting links naast de batterij.

– Controleer of er voldoenderuitensproeiervloeistof in de tank zit.Wanneer dat nodig is, vult u bij.

– Gebruik een ruitensproeiervloeistofmet antivriesmiddel.

5.2 Heftrucks met gereduceerdehoofdruimte X (o)

M Wanneer u de aanbevolen maximalelichaamsgrootte niet aanhoudt, kan hetbedienen van de heftruck een groterebelasting en groter gevaar voor debestuurder vormen, waarbij u(permanent) lichamelijk letsel voor debestuurder (vanwege een ongezondehouding en overmatigelichaamsbelasting) niet moet uitsluiten.De exploitant moet er voor zorgen, datde bestuurder van de heftruck niet groteris dan de aanbevolen maximalelichaamsgrootte.Verder moet de exploitant deopgedragen bestuurder controleren tenaanzien van normale zitpositie, waarbijde bestuurder zonder extra inspanningrechtop moet (kunnen) zitten.

49a

0310

.NL

E 12

5 Het voertuig in werking stellen

F Voordat het voertuig in bedrijf genomen, bediend of een vracht opgenomen mag wor-den, moet de bestuurder er zeker van zijn, dat er niemand in de gevarenzone is.

5.1 Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname

Voorafgaand aan inbedrijfstelling van het voertuig dient de bestuurder zich van de be-drijfsveilige toestand te overtuigen. Telkens vóór werkbegin moet b.v. gecontroleerdworden, of

– de bedrijfs- en handrem resp. de automatische rem (noodstop) werkt– de borging van de vorktanden tegen omhoogkomen en verschuiven geen gebreken

vertoont– lastopneemmiddelen geen waarneembare beschadigingen hebben (verbogen,

scheuren of in sterke mate afgesleten)– de waarschuwingsinrichting werkt

Het niveau van deruitensproeiervloeistof controleren

– Linker zijdeel eraf halen.– De tank voor de

ruitensproeiervloeistof (49a) bevindtzich in rijrichting links naast de batterij.

– Controleer of er voldoenderuitensproeiervloeistof in de tank zit.Wanneer dat nodig is, vult u bij.

– Gebruik een ruitensproeiervloeistofmet antivriesmiddel.

5.2 Heftrucks met gereduceerdehoofdruimte X (o)

M Wanneer u de aanbevolen maximalelichaamsgrootte niet aanhoudt, kan hetbedienen van de heftruck een groterebelasting en groter gevaar voor debestuurder vormen, waarbij u(permanent) lichamelijk letsel voor debestuurder (vanwege een ongezondehouding en overmatigelichaamsbelasting) niet moet uitsluiten.De exploitant moet er voor zorgen, datde bestuurder van de heftruck niet groteris dan de aanbevolen maximalelichaamsgrootte.Verder moet de exploitant deopgedragen bestuurder controleren tenaanzien van normale zitpositie, waarbijde bestuurder zonder extra inspanningrechtop moet (kunnen) zitten.

49a

Page 48: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 13

0310

.NL

5.3 Bestuurdersstoel inrichten

Z Om een optimale zitplaatsdemping tebereiken moet de bestuurdersstoel ophet bestuurdersgewicht ingesteld zijn.De bestuurdersstoel moet tijdens de be-stuurdersgewichtjustering onbelast zijn!

Bestuurdersgewicht inrichten:

– Gewichtsregelaar ”bestuurdersstoel”(13) in pijlrichting trekken totdat heteindpunt bereikt is. Aansluitend weerin de oorspronkelijke positie terugstel-len.

Z De vorige gewichtsjustering wordt op de minimumwaarde terug gezet. Regelbereikvan de zitplaatsdemping van 50 kg tot 130 kg.

– Gewichtsregelaar ”bestuurdersstoel” (13) hernieuwd zó ver in pijlrichting trekkentotdat de gewichtsaanwijzing ”bestuurdersstoel” (12) de bijbehorende gewichts-markering bereikt. Gewichtsregelaar ”bestuurdersstoel” aansluitend weer terugzetten.

– Zich op de bestuurdersstoel plaatsen.

Rugleuning inrichten:

– Rugleuningsregelaar (11) naar boven trekken en de helling van de rugleuning in-richten (50).

– Rugleuningsregelaar (11) weer vrijlaten, de rugleuning wordt vergrendeld.

Zitplaatspositie inrichten:

– Bestuurdersstoelvastzetinrichting (14) naar buiten trekken en de bestuurdersstoeldoor schuiven naar voren of achteren in de juiste positie brengen.

– Bestuurdersstoelvastzetinrichting (14) weer laten invangen.

F De bestuurdersstoelvastzetinrichting moet in de gekozen positie veilig vergrendeldzijn. De positie van de bestuurdersstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden!

Z De bestuurdersstoelregeling heeft betrekking op de standaarduitrusting (seriege-wijs). Voor uitvoeringen die van de standaarduitrusting afwijken moet de justerings-handleiding van de betrokken producent gebruikt worden. Tijdens het justerenopletten dat alle bedieningselementen zonder moeite te bereiken zijn.

11

12 13 14

50

E 13

0310

.NL

5.3 Bestuurdersstoel inrichten

Z Om een optimale zitplaatsdemping tebereiken moet de bestuurdersstoel ophet bestuurdersgewicht ingesteld zijn.De bestuurdersstoel moet tijdens de be-stuurdersgewichtjustering onbelast zijn!

Bestuurdersgewicht inrichten:

– Gewichtsregelaar ”bestuurdersstoel”(13) in pijlrichting trekken totdat heteindpunt bereikt is. Aansluitend weerin de oorspronkelijke positie terugstel-len.

Z De vorige gewichtsjustering wordt op de minimumwaarde terug gezet. Regelbereikvan de zitplaatsdemping van 50 kg tot 130 kg.

– Gewichtsregelaar ”bestuurdersstoel” (13) hernieuwd zó ver in pijlrichting trekkentotdat de gewichtsaanwijzing ”bestuurdersstoel” (12) de bijbehorende gewichts-markering bereikt. Gewichtsregelaar ”bestuurdersstoel” aansluitend weer terugzetten.

– Zich op de bestuurdersstoel plaatsen.

Rugleuning inrichten:

– Rugleuningsregelaar (11) naar boven trekken en de helling van de rugleuning in-richten (50).

– Rugleuningsregelaar (11) weer vrijlaten, de rugleuning wordt vergrendeld.

Zitplaatspositie inrichten:

– Bestuurdersstoelvastzetinrichting (14) naar buiten trekken en de bestuurdersstoeldoor schuiven naar voren of achteren in de juiste positie brengen.

– Bestuurdersstoelvastzetinrichting (14) weer laten invangen.

F De bestuurdersstoelvastzetinrichting moet in de gekozen positie veilig vergrendeldzijn. De positie van de bestuurdersstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden!

Z De bestuurdersstoelregeling heeft betrekking op de standaarduitrusting (seriege-wijs). Voor uitvoeringen die van de standaarduitrusting afwijken moet de justerings-handleiding van de betrokken producent gebruikt worden. Tijdens het justerenopletten dat alle bedieningselementen zonder moeite te bereiken zijn.

11

12 13 14

50

Page 49: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 14

5.4 Stuurkolom inrichten

– Stuurkolomvastzetinrichting (3) ont-grendelen en de stuurkolom in de ge-wenste positie brengen (door voor- ofterugschuiven).

– Stuurkolomvastzetinrichting weervastzetten.

5.5 Bedrijfsgereedheid realiseren

– Hoofdschakelaar (7) ontgrendelen.Alstublieft de volgende stappen uit-voeren:Wip indrukken (s) en naar boven trek-ken (r) totdat de hoofdschakelaar be-merkbaar vergrendeld.

– Sleutel in het contactslot (5) steken ennaar rechts draaien totdat het eind-punt (positie ”I”) bereikt is.

– Functie van de hoornknop (51) contro-leren.

F Functie van de elektrische en de hydrau-lische rem en van de parkeerrem contro-leren.

Het voertuig is nu bedrijfsklaar. Het multifunctioneel display (1) toont de beschikbarebatterijcapaciteit.

Z Nadat der NOOD-STOP-knop is uitgetrokken en de schakelsleutel naar rechts werdgedraaid, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest uit (besturingen en motorenworden getest). Gedurende deze tijd is geen rijbeweging mogelijk.

7 1 3

51

5

0310

.NL

E 14

5.4 Stuurkolom inrichten

– Stuurkolomvastzetinrichting (3) ont-grendelen en de stuurkolom in de ge-wenste positie brengen (door voor- ofterugschuiven).

– Stuurkolomvastzetinrichting weervastzetten.

5.5 Bedrijfsgereedheid realiseren

– Hoofdschakelaar (7) ontgrendelen.Alstublieft de volgende stappen uit-voeren:Wip indrukken (s) en naar boven trek-ken (r) totdat de hoofdschakelaar be-merkbaar vergrendeld.

– Sleutel in het contactslot (5) steken ennaar rechts draaien totdat het eind-punt (positie ”I”) bereikt is.

– Functie van de hoornknop (51) contro-leren.

F Functie van de elektrische en de hydrau-lische rem en van de parkeerrem contro-leren.

Het voertuig is nu bedrijfsklaar. Het multifunctioneel display (1) toont de beschikbarebatterijcapaciteit.

Z Nadat der NOOD-STOP-knop is uitgetrokken en de schakelsleutel naar rechts werdgedraaid, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zelftest uit (besturingen en motorenworden getest). Gedurende deze tijd is geen rijbeweging mogelijk.

7 1 3

51

5

Page 50: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 15

0310

.NL

5.6 Veiligheidsgordel

F Gordel voor iedere beweging van het vloertransportvoertuig aanleggen.De gordel beschermd voor gevaarlijke lichamelijke schaden!

Veiligheidsgordel tegen verontreinigingen beschermen (bijvoorbeeld bij stilstand af-dekken) en regelmatig reinigen. Ingevrozen gordelslot of gordeloproller ontdooien endrogen om het hernieuwde invriezen te verhinderen.

Z De voor het drogen gebruikte warme lucht mag niet +60 graden overschrijden!

F Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel uitvoeren! Verhoogde gevaar door functionele storingen.

– Veiligheidsgordels na een ongeval vervangen.– Voor het uitrusten achteraf en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebrui-

ken.

F Beschadigde of niet correct werkende veiligheidsgordels door contracthandelaar of -filialen laten vervangen.

Gedrag in ongewone situaties

F Dreigt het vloertransportvoertuig om tekantelen in geen geval de gordel ont-grendelen en niet proberen eraf te sprin-gen.Door eraf springen bestaat een verhoog-de gevaar van lichamelijke schaden!

Juist gedrag:

– Bovenlichaam oven het stuurwiel bu-igen.

– Stuurwiel met beide handen vast-houden en met de voeten stutten.

– Lichaam tegen de valrichting hellen.

E 15

0310

.NL

5.6 Veiligheidsgordel

F Gordel voor iedere beweging van het vloertransportvoertuig aanleggen.De gordel beschermd voor gevaarlijke lichamelijke schaden!

Veiligheidsgordel tegen verontreinigingen beschermen (bijvoorbeeld bij stilstand af-dekken) en regelmatig reinigen. Ingevrozen gordelslot of gordeloproller ontdooien endrogen om het hernieuwde invriezen te verhinderen.

Z De voor het drogen gebruikte warme lucht mag niet +60 graden overschrijden!

F Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel uitvoeren! Verhoogde gevaar door functionele storingen.

– Veiligheidsgordels na een ongeval vervangen.– Voor het uitrusten achteraf en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebrui-

ken.

F Beschadigde of niet correct werkende veiligheidsgordels door contracthandelaar of -filialen laten vervangen.

Gedrag in ongewone situaties

F Dreigt het vloertransportvoertuig om tekantelen in geen geval de gordel ont-grendelen en niet proberen eraf te sprin-gen.Door eraf springen bestaat een verhoog-de gevaar van lichamelijke schaden!

Juist gedrag:

– Bovenlichaam oven het stuurwiel bu-igen.

– Stuurwiel met beide handen vast-houden en met de voeten stutten.

– Lichaam tegen de valrichting hellen.

Page 51: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 16

Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel

Voor het starten van het vloertransport-voertuig de gordel zonder rukken uit deoproller trekken, nauw aan de lichaamliggend boven de bovendijen leggen enhet slot sluiten.

F De gordel mag bij het aanleggen nietverdraaid zijn!

Bij de bediening van het vloertransport-voertuig (bijvoorbeeld rijden, heffen, da-len enz.) altijd zo ver als mogelijkachteren zitten daarmee de rug contactmet de rugleuning heeft.

De blokkeermechanisme van de gorde-loproller laat voldoende bewegingsvri-jheid op de zitplaats toe.

F Als de bestuurder op de voorkant van dezitplaats zit is het beschermingseffectverminderd omdat de gordelband te langis.

Z Gordel alleen voor het beveiligen vanéén persoon benutten.

– Na het gebruik de rode toets indrukken en de slottong handmatig naar de oprollerterug geleiden.

Z Als de slottong op de behuizing opslaat kan de blokkeermechanisme opstarten. Degordelband kan in dit geval niet worden uitgetrokkken.

Blokkering beeindigen:

– Gordel met versterkte kracht 10 mm tot 15 mm uit de behuizing trekken.– Gordel laten inlopen om de blokkeermechanisme te ontgrendelen.

Aansluitend kan de gordel weer uitgetrokken worden.

Gedrag van het vloertransportvoertuig bij het starten op sterke hellingen englooiingen

De blokkeermechanisme blokkeert het uittrekken van de gordel als het vloertrans-portvoertuig zich op sterke hellingen bevindt. De gordel kan in dit geval niet meer uitde oproller worden getrokken.

Z Het vloertransportvoertuig voorzichtig vanuit de gehelde positie rijden en de gordelaanleggen.

0310

.NL

E 16

Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel

Voor het starten van het vloertransport-voertuig de gordel zonder rukken uit deoproller trekken, nauw aan de lichaamliggend boven de bovendijen leggen enhet slot sluiten.

F De gordel mag bij het aanleggen nietverdraaid zijn!

Bij de bediening van het vloertransport-voertuig (bijvoorbeeld rijden, heffen, da-len enz.) altijd zo ver als mogelijkachteren zitten daarmee de rug contactmet de rugleuning heeft.

De blokkeermechanisme van de gorde-loproller laat voldoende bewegingsvri-jheid op de zitplaats toe.

F Als de bestuurder op de voorkant van dezitplaats zit is het beschermingseffectverminderd omdat de gordelband te langis.

Z Gordel alleen voor het beveiligen vanéén persoon benutten.

– Na het gebruik de rode toets indrukken en de slottong handmatig naar de oprollerterug geleiden.

Z Als de slottong op de behuizing opslaat kan de blokkeermechanisme opstarten. Degordelband kan in dit geval niet worden uitgetrokkken.

Blokkering beeindigen:

– Gordel met versterkte kracht 10 mm tot 15 mm uit de behuizing trekken.– Gordel laten inlopen om de blokkeermechanisme te ontgrendelen.

Aansluitend kan de gordel weer uitgetrokken worden.

Gedrag van het vloertransportvoertuig bij het starten op sterke hellingen englooiingen

De blokkeermechanisme blokkeert het uittrekken van de gordel als het vloertrans-portvoertuig zich op sterke hellingen bevindt. De gordel kan in dit geval niet meer uitde oproller worden getrokken.

Z Het vloertransportvoertuig voorzichtig vanuit de gehelde positie rijden en de gordelaanleggen.

Page 52: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 17

0310

.NL

6 Werken met het bodemtransportvoertuig

6.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan hetopenbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden.De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokalegegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bijhet rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veili-ge remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuigsteeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snelkeren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bo-demtransportvoertuig leunen of grijpen.

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoendeoverzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getranspor-teerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met ladingachter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschu-wing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellin-gen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoonen goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtrans-portvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan dehoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van hetbodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaag-gereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldo-ende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijnvoor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het opri-jden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan opde lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schach-ten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransport-voertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgensvoorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporte-ren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.

E 17

0310

.NL

6 Werken met het bodemtransportvoertuig

6.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan hetopenbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden.De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokalegegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bijhet rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veili-ge remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuigsteeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snelkeren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bo-demtransportvoertuig leunen of grijpen.

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoendeoverzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getranspor-teerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met ladingachter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschu-wing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellin-gen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoonen goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtrans-portvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan dehoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van hetbodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaag-gereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldo-ende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijnvoor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het opri-jden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan opde lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schach-ten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransport-voertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgensvoorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporte-ren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.

Page 53: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 18

Het trekken van aanhangers of wegslepen mag slechts bij uitzondering, op verhar-de rijoppervlakken en op vlakke vloeren, met een maximale afwijking van +/- 1% enten hoogste met een snelheid van 5 km/h geschieden. Continugebruik met aanhan-gers is niet toegestaan.Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden.De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor onge-remde en/of geremde aanhangers mag niet worden overschreden. De aangegevenaanhanglast geldt alleen voor de noodkoppeling in het contragewicht van de vorkhef-truck. Indien een andere aanhangkoppeling op de lifttruck wordt aangebracht, mo-eten tevens de voorschriften van de koppelingsfabrikant in acht worden genomen.Na het aankoppelen dient de bestuurder voorafgaand aan het rijden controleren, ofde aanhangkoppeling tegen losschieten geborgd is. Trekkende vloertransportvoertuigen dienen zodanig gebruikt te worden, dat veilig ri-jden en remmen van de trekcombinatie bij alle rijbewegingen gewaarborgd is.

0310

.NL

E 18

Het trekken van aanhangers of wegslepen mag slechts bij uitzondering, op verhar-de rijoppervlakken en op vlakke vloeren, met een maximale afwijking van +/- 1% enten hoogste met een snelheid van 5 km/h geschieden. Continugebruik met aanhan-gers is niet toegestaan.Tijdens het trekken mag zich geen last op de vorken bevinden.De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor onge-remde en/of geremde aanhangers mag niet worden overschreden. De aangegevenaanhanglast geldt alleen voor de noodkoppeling in het contragewicht van de vorkhef-truck. Indien een andere aanhangkoppeling op de lifttruck wordt aangebracht, mo-eten tevens de voorschriften van de koppelingsfabrikant in acht worden genomen.Na het aankoppelen dient de bestuurder voorafgaand aan het rijden controleren, ofde aanhangkoppeling tegen losschieten geborgd is. Trekkende vloertransportvoertuigen dienen zodanig gebruikt te worden, dat veilig ri-jden en remmen van de trekcombinatie bij alle rijbewegingen gewaarborgd is.

Page 54: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 19

0310

.NL

6.2 Rijden

F Als het voertuig in elektromagnetische velden gereden wordt die buiten de toelaatba-re grenswaarden liggen, kunnen oncontroleerbare rijbewegingen optreden.Onmiddellijk de NOOD-STOP-toets (hoofdschakelaar) indrukken, het voertuig metde bedrijfsrem remmen en de parkeerrem aantrekken.Oorzaak van de storing vaststellen, zo nodig de klantendienst van de producent op-bellen.

Veiligheidsschakelaar, bestuurdersstoel

Z Als de bestuurdersstoel vrij is of als het bestuurdersgewicht te hoog gezet is, wordtthe rijfunctie door de veiligheidsschakelaar onderbroken (vergl. hoofdstuk E, punt”Bestuurdersgewicht justeren”).

F Alleen met gesloten en als voorgeschre-ven vergrendelde kappen rijden.De rijwegen mogen niet door hindernis-sen geblokkeerd zijn.De rijsnelheid aan de lokale gegevens(rijweg, werkbereik en lading) aanpas-sen!

– Vorkdrager ca. 200 mm opheffen zo-dat de vorktanden de vloer niet meeraanraken.

– Hefinstallatie volledig naar achterenhellen.

M De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant

aan de Solo-Pilot (t, 18) of

aan de Multi-Pilot (o, 52) aangebrachtzijn.

18

52VR

E 19

0310

.NL

6.2 Rijden

F Als het voertuig in elektromagnetische velden gereden wordt die buiten de toelaatba-re grenswaarden liggen, kunnen oncontroleerbare rijbewegingen optreden.Onmiddellijk de NOOD-STOP-toets (hoofdschakelaar) indrukken, het voertuig metde bedrijfsrem remmen en de parkeerrem aantrekken.Oorzaak van de storing vaststellen, zo nodig de klantendienst van de producent op-bellen.

Veiligheidsschakelaar, bestuurdersstoel

Z Als de bestuurdersstoel vrij is of als het bestuurdersgewicht te hoog gezet is, wordtthe rijfunctie door de veiligheidsschakelaar onderbroken (vergl. hoofdstuk E, punt”Bestuurdersgewicht justeren”).

F Alleen met gesloten en als voorgeschre-ven vergrendelde kappen rijden.De rijwegen mogen niet door hindernis-sen geblokkeerd zijn.De rijsnelheid aan de lokale gegevens(rijweg, werkbereik en lading) aanpas-sen!

– Vorkdrager ca. 200 mm opheffen zo-dat de vorktanden de vloer niet meeraanraken.

– Hefinstallatie volledig naar achterenhellen.

M De rijrichtingsschakelaar kan al naar voertuigvariant

aan de Solo-Pilot (t, 18) of

aan de Multi-Pilot (o, 52) aangebrachtzijn.

18

52VR

Page 55: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 20

Vooruit rijden (enkel pedaal t)

F Controleren of het rijbereik vrij is.

– Parkeerrem (10) ontgrendelen– Rijrichtingsschakelaar (52) aan de

Multi-Pilot (o) of aan de Solo-Pilot (t,18) naar voren schuiven:

– Rijpedaal (9) langzaam in werkingstellen.

Vooruit rijden (dubbel pedaal o)

F Controleren of het rijbereik vrij is.

– Parkeerrem (10) ontgrendelen.– Rechter rijpedaal (17) langzaam in-

trappen

F Multi-Pilot niet bewegen om te rijden.

Rijrichting veranderen (enkel pedaal t)

F Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controlerenof het bereik achter hem vrij is.

– Voet van het rijpedaal (9) nemen.– Voertuig zó lang met het rempedaal remmen totdat het stil staat.– Rijrichtingsschakelaar (52) of (18) via de neutrale stand in de gewenste rijrichting

zetten.– Rijpedaal langzaam in werking stellen totdat de gewenste rijsnelheid bereikt is.

Rijrichting veranderen (dubbel pedaal o)

F Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controlerenof het bereik achter hem vrij is.

– Voet van bediende rijpedaal (17) nemen.– Voertuig zó lang met het rempedaal (16) remmen totdat het stil staat.– Rijpedaal (15) langzaam intrappen, tot gewenste rijsnelheid bereikt is.

V

R

97

52

10 8

16

17

15

0310

.NL

E 20

Vooruit rijden (enkel pedaal t)

F Controleren of het rijbereik vrij is.

– Parkeerrem (10) ontgrendelen– Rijrichtingsschakelaar (52) aan de

Multi-Pilot (o) of aan de Solo-Pilot (t,18) naar voren schuiven:

– Rijpedaal (9) langzaam in werkingstellen.

Vooruit rijden (dubbel pedaal o)

F Controleren of het rijbereik vrij is.

– Parkeerrem (10) ontgrendelen.– Rechter rijpedaal (17) langzaam in-

trappen

F Multi-Pilot niet bewegen om te rijden.

Rijrichting veranderen (enkel pedaal t)

F Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controlerenof het bereik achter hem vrij is.

– Voet van het rijpedaal (9) nemen.– Voertuig zó lang met het rempedaal remmen totdat het stil staat.– Rijrichtingsschakelaar (52) of (18) via de neutrale stand in de gewenste rijrichting

zetten.– Rijpedaal langzaam in werking stellen totdat de gewenste rijsnelheid bereikt is.

Rijrichting veranderen (dubbel pedaal o)

F Voordat in de andere rijrichting kan gereden worden moet de bestuurder controlerenof het bereik achter hem vrij is.

– Voet van bediende rijpedaal (17) nemen.– Voertuig zó lang met het rempedaal (16) remmen totdat het stil staat.– Rijpedaal (15) langzaam intrappen, tot gewenste rijsnelheid bereikt is.

V

R

97

52

10 8

16

17

15

Page 56: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 21

0310

.NLAchteruit rijden (enkel pedaal t)

F Controleren of het achterwaarts rijbereik vrij is.

– Rijrichtingsschakelaar (52) aan deMulti-Pilot (o) naar achteren (R) scha-kelen of aan de Solo-Pilot (t, 18).

– Rijpedaal (9) langzaam in werkingstellen totdat de gewenste rijsnelheidbereikt is.

Achteruit rijden (dubbel pedaal o)

F Controleren of het achterwaarts rijbereikvrij is.

– Linker rijpedaal (15) langzaam intrap-pen, tot de gewenste rijsnelheid is be-reikt.

F Multi-Pilot niet bewegen om te rijden.

Voertuig optrekken (enkel pedaal t)

– Rijpedaal (9) langzaam in werkingstellen totdat het voertuig begint zichte bewegen.

– Rijpedaal (9) verder indrukken.Motortoerental en rijsnelheid nemen in verhouding tot het pedaalgebruik toe.

Voertuig optrekken (dubbel pedaal o)

– Rijpedaal (15 of 17) afhankelijk van gekozen rijrichting langzaam intrappen, tot hetvoertuig in beweging komt.

– Rijpedaal (15/17) verder intrappen. Motortoerental en rijdsnelheid nemen bij verderintrappen toe.

V

R

97

52

10 8

16

17

15

E 21

0310

.NL

Achteruit rijden (enkel pedaal t)

F Controleren of het achterwaarts rijbereik vrij is.

– Rijrichtingsschakelaar (52) aan deMulti-Pilot (o) naar achteren (R) scha-kelen of aan de Solo-Pilot (t, 18).

– Rijpedaal (9) langzaam in werkingstellen totdat de gewenste rijsnelheidbereikt is.

Achteruit rijden (dubbel pedaal o)

F Controleren of het achterwaarts rijbereikvrij is.

– Linker rijpedaal (15) langzaam intrap-pen, tot de gewenste rijsnelheid is be-reikt.

F Multi-Pilot niet bewegen om te rijden.

Voertuig optrekken (enkel pedaal t)

– Rijpedaal (9) langzaam in werkingstellen totdat het voertuig begint zichte bewegen.

– Rijpedaal (9) verder indrukken.Motortoerental en rijsnelheid nemen in verhouding tot het pedaalgebruik toe.

Voertuig optrekken (dubbel pedaal o)

– Rijpedaal (15 of 17) afhankelijk van gekozen rijrichting langzaam intrappen, tot hetvoertuig in beweging komt.

– Rijpedaal (15/17) verder intrappen. Motortoerental en rijdsnelheid nemen bij verderintrappen toe.

V

R

97

52

10 8

16

17

15

Page 57: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 22

Voertuig remmen

F Het remgedrag van het voertuig hangt voornamelijk van de hoedanigheid van de vlo-er af. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt. Voertuig voorzich-tig remmen zodat de lading niet kan verschuiven.Als het voertuig met een beladen aanhangwagen gereden wordt moet in aanmerkinggenomen worden dat de remweg langer wordt.

– Voet van het rijpedaal (9) (15/17) nemen en zo nodig rempedaal (16/8) zacht neer-drukken.

6.3 Sturen

M Op grond van het hydrostatisch besturingssysteem is het vermogen dat voor het stu-ren benodigd wordt zeer laag. Om deze reden het stuurwiel met gevoel draaien.

Bocht naar rechts rijden

– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - met de wijzers vande klok draaien.

Bocht naar links rijden

– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - tegen de wijzers vande klok draaien.

6.4 Remmen

Er zijn vier mogelijkheden het voertuig teremmen:

– Bedrijfsrem– Uitrolrem– Omkeerrem– Parkeerrem

Bedrijfsrem:

– Het rempedaal (16/8) indrukken totdateen bemerkbare remdruk aanwezig is.

Z Met de bedrijfsrem worden de voorwie-len met de trommelremmen afgeremd.

Uitrolrem:

– Voet van het rijpedaal (9) (15/17) ne-men. Het voertuig wordt met behulpvan de rijstroombesturingsgeneratorgeremd.

Z Deze vorm van bedrijf verminderd hetenergieverbruik.

V

R

87

52

10 9

16

17

15

0310

.NL

E 22

Voertuig remmen

F Het remgedrag van het voertuig hangt voornamelijk van de hoedanigheid van de vlo-er af. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt. Voertuig voorzich-tig remmen zodat de lading niet kan verschuiven.Als het voertuig met een beladen aanhangwagen gereden wordt moet in aanmerkinggenomen worden dat de remweg langer wordt.

– Voet van het rijpedaal (9) (15/17) nemen en zo nodig rempedaal (16/8) zacht neer-drukken.

6.3 Sturen

M Op grond van het hydrostatisch besturingssysteem is het vermogen dat voor het stu-ren benodigd wordt zeer laag. Om deze reden het stuurwiel met gevoel draaien.

Bocht naar rechts rijden

– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - met de wijzers vande klok draaien.

Bocht naar links rijden

– Het stuurwiel - overeenkomstig met de gewenste stuurstraal - tegen de wijzers vande klok draaien.

6.4 Remmen

Er zijn vier mogelijkheden het voertuig teremmen:

– Bedrijfsrem– Uitrolrem– Omkeerrem– Parkeerrem

Bedrijfsrem:

– Het rempedaal (16/8) indrukken totdateen bemerkbare remdruk aanwezig is.

Z Met de bedrijfsrem worden de voorwie-len met de trommelremmen afgeremd.

Uitrolrem:

– Voet van het rijpedaal (9) (15/17) ne-men. Het voertuig wordt met behulpvan de rijstroombesturingsgeneratorgeremd.

Z Deze vorm van bedrijf verminderd hetenergieverbruik.

V

R

87

52

10 9

16

17

15

Page 58: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 23

0310

.NLOmkeerrem (enkel pedaal):

– Rijrichtingsschakelaar (52) of (18) tijdens het rijden in de tegenovergestelde ri-jrichting zetten. Het voertuig wordt met behulp van de rijstroombesturingsgeneratorgeremd totdat in de tegenovergestelde rijrichting gereden kan worden.

Z De rijrichtingsschakelaar kan al naarvoertuigvariant

– aan de Multi-Pilot (o, afbeelding 1) of– aan de stelhendel (t, afbeelding 2)

aangebracht zijn.

Keerrem (dubbele pedaal) o

Rijpedaal (15/17) tijdens het rijden vooromkeren van de rijrichting intrappen. Hetvoertuig wordt door de rijstroombestu-ring regeneratief geremd tot het rijden inde tegenovergestelde rijrichting start.

Parkeerrem:

– Parkeerrem (10) naar achteren trek-ken. De parkeerrem is ingekoppeld ende remhendel in deze stand vastge-zet.

– Vergrendelknop van de parkeerrem(10) indrukken en de remhendel naarvoren duwen, om de handrem los tezetten.

Z Met de handrem worden de lastwielenmechanisch middels de trommelremremafgeremd.Wanneer bij aangehaalde handremwordt gereden knippert op het multifunc-tioneel display een LED als ”waarschu-wing”. De tractiemotor wordt na 3 suitgeschakeld.

F De parkeerrem is geschikt om het voer-tuig met de toegelaten max. belasting opeen glooiing van 15 % te houden (als de vloer schoon is).

1852

(1) (2)

RV

16

17

15

10

E 23

0310

.NL

Omkeerrem (enkel pedaal):

– Rijrichtingsschakelaar (52) of (18) tijdens het rijden in de tegenovergestelde ri-jrichting zetten. Het voertuig wordt met behulp van de rijstroombesturingsgeneratorgeremd totdat in de tegenovergestelde rijrichting gereden kan worden.

Z De rijrichtingsschakelaar kan al naarvoertuigvariant

– aan de Multi-Pilot (o, afbeelding 1) of– aan de stelhendel (t, afbeelding 2)

aangebracht zijn.

Keerrem (dubbele pedaal) o

Rijpedaal (15/17) tijdens het rijden vooromkeren van de rijrichting intrappen. Hetvoertuig wordt door de rijstroombestu-ring regeneratief geremd tot het rijden inde tegenovergestelde rijrichting start.

Parkeerrem:

– Parkeerrem (10) naar achteren trek-ken. De parkeerrem is ingekoppeld ende remhendel in deze stand vastge-zet.

– Vergrendelknop van de parkeerrem(10) indrukken en de remhendel naarvoren duwen, om de handrem los tezetten.

Z Met de handrem worden de lastwielenmechanisch middels de trommelremremafgeremd.Wanneer bij aangehaalde handremwordt gereden knippert op het multifunc-tioneel display een LED als ”waarschu-wing”. De tractiemotor wordt na 3 suitgeschakeld.

F De parkeerrem is geschikt om het voer-tuig met de toegelaten max. belasting opeen glooiing van 15 % te houden (als de vloer schoon is).

1852

(1) (2)

RV

16

17

15

10

Page 59: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 24

6.5 Bediening van de hefinrichting enaanbouwapparatuur (Solo-Pilot)

F De stuurknuppel mag alleen vanuit debestuurdersstoel gebruikt worden. Debestuurder moet in de bediening van dehefinrichting en de aanbouwinstallatiesonderwezen zijn!

Vorkdrager heffen/dalen

– Solo-Pilot (20) naar achteren trekken om de vorkdrager te heffen.– Solo-Pilot (20) naar voren drukken om de vorkdrager te dalen.

Hefinstallatie naar voren/achteren hellen

F Tijdens het naar achteren hellen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast enfrontwand brengen.

– Stuurknuppel (21) naar achteren trekken om de hefinstallatie naar achteren te hel-len.

– Stuurknuppel (21) naar voren drukken om de hefinstallatie naar voren te hellen.

6.5.1 Aanbouwapparaten regelen (SOLO-PILOT) (o)

F Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van hetaanbouwapparaat in acht.Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.

– Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (22) naar achteren of druk hem naarvoren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. sideshift).

– Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (23) naar achteren of druk hem naarvoren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. tandenverstelapparaat).

– Met behulp van knop (20) kunt u bedienhendel ZH2 (23) omschakelen naar deextra hydrauliek ZH3.Extra hydrauliek ZH3 kan alleen worden geactiveerd als de toets (24) wordtbediend en de bedienhendel op de nulstand staat. Trek bedienhendel extrahydrauliek ZH2 (23) naar achteren of druk hem naar voren, om hetaanbouwapparaat te regelen. Nadat toets (24) is losgelaten en de bedienhendelterug is in de nulstand, is de extra hydrauliek ZH3 gedeactiveerd.

De uitslag van de bedienhendel regelt de hefsnelheid van de hydraulische cilinder.Na het loslaten van de bedienhendel gaat deze automatisch terug naar de neutralepositie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.

M De bedienhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereikenvan de eindaanslag van het werkapparaat de bedienhendel onmiddellijk los.

20 21 22 23

24

0310

.NL

E 24

6.5 Bediening van de hefinrichting enaanbouwapparatuur (Solo-Pilot)

F De stuurknuppel mag alleen vanuit debestuurdersstoel gebruikt worden. Debestuurder moet in de bediening van dehefinrichting en de aanbouwinstallatiesonderwezen zijn!

Vorkdrager heffen/dalen

– Solo-Pilot (20) naar achteren trekken om de vorkdrager te heffen.– Solo-Pilot (20) naar voren drukken om de vorkdrager te dalen.

Hefinstallatie naar voren/achteren hellen

F Tijdens het naar achteren hellen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast enfrontwand brengen.

– Stuurknuppel (21) naar achteren trekken om de hefinstallatie naar achteren te hel-len.

– Stuurknuppel (21) naar voren drukken om de hefinstallatie naar voren te hellen.

6.5.1 Aanbouwapparaten regelen (SOLO-PILOT) (o)

F Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van hetaanbouwapparaat in acht.Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.

– Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (22) naar achteren of druk hem naarvoren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. sideshift).

– Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (23) naar achteren of druk hem naarvoren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. tandenverstelapparaat).

– Met behulp van knop (20) kunt u bedienhendel ZH2 (23) omschakelen naar deextra hydrauliek ZH3.Extra hydrauliek ZH3 kan alleen worden geactiveerd als de toets (24) wordtbediend en de bedienhendel op de nulstand staat. Trek bedienhendel extrahydrauliek ZH2 (23) naar achteren of druk hem naar voren, om hetaanbouwapparaat te regelen. Nadat toets (24) is losgelaten en de bedienhendelterug is in de nulstand, is de extra hydrauliek ZH3 gedeactiveerd.

De uitslag van de bedienhendel regelt de hefsnelheid van de hydraulische cilinder.Na het loslaten van de bedienhendel gaat deze automatisch terug naar de neutralepositie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.

M De bedienhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereikenvan de eindaanslag van het werkapparaat de bedienhendel onmiddellijk los.

20 21 22 23

24

Page 60: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 25

0310

.NL

6.6 Bediening van de hefinrichting en deaanbouwinstallaties (Multi-Pilot o)

F De Multi-Pilot mag alleen vanuit de be-stuurdersstoel gebruikt worden. De be-stuurder moet in de bediening van dehefinrichting en de aanbouwinstallatiesonderwezen zijn!

Afhankelijk van de hydraulische functiede Multi-Pilot in de afzonderlijke richtingdrukken.

Vorkdrager heffen/dalen

– Multi-Pilot (4) naar achteren (53) druk-ken om de vorkdrager te heffen.

– Multi-Pilot (4) naar voren (57) drukkenom de vorkdrager te dalen.

Hefinstallatie naar voren/achterenhellen

F Tijdens het naar achteren hellen van demast geen lichaamsdelen tussen masten frontwand brengen.

– Multi-Pilot (4) naar links (55) drukkenom de hefinstallatie naar achteren te-rug te hellen.

– Multi-Pilot (4) naar rechts (59) drukkenom de hefinstallatie naar voren te hel-len.

Gecombineerde functie

– Om gelijktijdig de vorkdrager te dalenen de hefinstallatie naar voren te hel-len de Multi-Pilot naar voren en rechts(58) drukken.

– Om gelijktijdig de vorkdrager te heffenen de hefinstallatie naar achteren tehellen, de Multi-Pilot naar achteren enlinks (54) drukken.

– Om gelijktijdig de vorkdrager te dalenen de hefinstallatie naar voren te hel-len de Multi-Pilot naar voren en links(56) drukken.

4

56

53

54

55

5758

59

575355

59

57

53

59

55

57

53

55 59

E 25

0310

.NL

6.6 Bediening van de hefinrichting en deaanbouwinstallaties (Multi-Pilot o)

F De Multi-Pilot mag alleen vanuit de be-stuurdersstoel gebruikt worden. De be-stuurder moet in de bediening van dehefinrichting en de aanbouwinstallatiesonderwezen zijn!

Afhankelijk van de hydraulische functiede Multi-Pilot in de afzonderlijke richtingdrukken.

Vorkdrager heffen/dalen

– Multi-Pilot (4) naar achteren (53) druk-ken om de vorkdrager te heffen.

– Multi-Pilot (4) naar voren (57) drukkenom de vorkdrager te dalen.

Hefinstallatie naar voren/achterenhellen

F Tijdens het naar achteren hellen van demast geen lichaamsdelen tussen masten frontwand brengen.

– Multi-Pilot (4) naar links (55) drukkenom de hefinstallatie naar achteren te-rug te hellen.

– Multi-Pilot (4) naar rechts (59) drukkenom de hefinstallatie naar voren te hel-len.

Gecombineerde functie

– Om gelijktijdig de vorkdrager te dalenen de hefinstallatie naar voren te hel-len de Multi-Pilot naar voren en rechts(58) drukken.

– Om gelijktijdig de vorkdrager te heffenen de hefinstallatie naar achteren tehellen, de Multi-Pilot naar achteren enlinks (54) drukken.

– Om gelijktijdig de vorkdrager te dalenen de hefinstallatie naar voren te hel-len de Multi-Pilot naar voren en links(56) drukken.

4

56

53

54

55

5758

59

575355

59

57

53

59

55

57

53

55 59

Page 61: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 26

Extra besturingssysteem I(geïntegreerde schuifinrichting)

– Toets (60) aan de Multi-Pilot drukkenom de vorkdrager naar links te schui-ven.

– Toets (61) aan de Multi-Pilot drukkenom de vorkdrager naar rechts teschuiven.

Extra besturingssysteem II

Z Om een hydraulische aanbouwinstalla-tie te gebruiken kan de Multi-Pilot ge-draaid worden. Als aanbouwinstallatiesgebruikt worden moeten de bedienings-handleidingen van de producenten inaanmerking genomen worden.

F Draagcapaciteit van de aanbouwinstal-latie in aanmerking nemen.

Extra besturingssysteem III

Door de Multi-pilot te draaien en gelijktijdig de toets (62) in te drukken wordt i.p.v. hul-pbesturing II hulpbesturing III getriggerd.

60 61

62

0310

.NL

E 26

Extra besturingssysteem I(geïntegreerde schuifinrichting)

– Toets (60) aan de Multi-Pilot drukkenom de vorkdrager naar links te schui-ven.

– Toets (61) aan de Multi-Pilot drukkenom de vorkdrager naar rechts teschuiven.

Extra besturingssysteem II

Z Om een hydraulische aanbouwinstalla-tie te gebruiken kan de Multi-Pilot ge-draaid worden. Als aanbouwinstallatiesgebruikt worden moeten de bedienings-handleidingen van de producenten inaanmerking genomen worden.

F Draagcapaciteit van de aanbouwinstal-latie in aanmerking nemen.

Extra besturingssysteem III

Door de Multi-pilot te draaien en gelijktijdig de toets (62) in te drukken wordt i.p.v. hul-pbesturing II hulpbesturing III getriggerd.

60 61

62

Page 62: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 27

0310

.NL

6.7 Bediening van hefinrichting en aan-bouw-appendages (Bedienschema N o)

F Bediening van de Multi-pilot mag alleenvanaf de bestuurdersplaats geschieden.De bestuurder moet in de bediening vande hefinrichting en de aanbouw-appen-dages zijn geïnstrueerd!

Afhankelijk van de hydraulische functiede Multi-pilot in de gewenste richting du-wen.

Vorkligger heffen/neerlaten

– Multi-pilot naar rechts (68) duwen, omde vorkligger omhoog te brengen.

– Multi-pilot naar links (65) duwen, omde vorkligger neer te laten.

Mast naar voren/terug neigen

F Bij terug neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand houden.

– Multi-pilot naar achteren (63) duwen,om de mast terug te neigen.

– Multi-pilot naar voren (67) duwen, omde mast naar voren te neigen.

Gecombineerde functie

– Voor gelijktijdig neerlaten van de vork-ligger en naar voren neigen van demast de Multi-pilot naar voren en naarlinks (66) duwen.

– Voor gelijktijdig heffen van de vorklig-ger en terug neigen van de mast deMulti-pilot naar achteren en naarrechts (69) duwen.

– Voor gelijktijdig neerlaten van de vork-ligger en terug neigen van de mast deMulti-pilot naar achteren en naar links(64) duwen.

63

65 68

67

63

66

69

68

67

65

64

65

68

63 67

E 27

0310

.NL

6.7 Bediening van hefinrichting en aan-bouw-appendages (Bedienschema N o)

F Bediening van de Multi-pilot mag alleenvanaf de bestuurdersplaats geschieden.De bestuurder moet in de bediening vande hefinrichting en de aanbouw-appen-dages zijn geïnstrueerd!

Afhankelijk van de hydraulische functiede Multi-pilot in de gewenste richting du-wen.

Vorkligger heffen/neerlaten

– Multi-pilot naar rechts (68) duwen, omde vorkligger omhoog te brengen.

– Multi-pilot naar links (65) duwen, omde vorkligger neer te laten.

Mast naar voren/terug neigen

F Bij terug neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand houden.

– Multi-pilot naar achteren (63) duwen,om de mast terug te neigen.

– Multi-pilot naar voren (67) duwen, omde mast naar voren te neigen.

Gecombineerde functie

– Voor gelijktijdig neerlaten van de vork-ligger en naar voren neigen van demast de Multi-pilot naar voren en naarlinks (66) duwen.

– Voor gelijktijdig heffen van de vorklig-ger en terug neigen van de mast deMulti-pilot naar achteren en naarrechts (69) duwen.

– Voor gelijktijdig neerlaten van de vork-ligger en terug neigen van de mast deMulti-pilot naar achteren en naar links(64) duwen.

63

65 68

67

63

66

69

68

67

65

64

65

68

63 67

Page 63: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 28

Snelheid van de werkeenheid controleren

De Multi-Pilot wordt gebruikt om de snelheid van de hydraulicacilinder te controleren.

Nadat de stuurknuppel vrijgelaten wordt keert hij van zelfs in de neutraalpositie terugen de werkeenheid blijft in de huidige positie staan.

M Stuurknuppel altijd met gevoel - niet met een ruk! - gebruiken. Als de werkeenheidhet eindpunt bereikt de Multi-Pilot onmiddellijk weer vrijlaten.

F Het is verboden personen met de hefin-richting te heffen.

0310

.NL

E 28

Snelheid van de werkeenheid controleren

De Multi-Pilot wordt gebruikt om de snelheid van de hydraulicacilinder te controleren.

Nadat de stuurknuppel vrijgelaten wordt keert hij van zelfs in de neutraalpositie terugen de werkeenheid blijft in de huidige positie staan.

M Stuurknuppel altijd met gevoel - niet met een ruk! - gebruiken. Als de werkeenheidhet eindpunt bereikt de Multi-Pilot onmiddellijk weer vrijlaten.

F Het is verboden personen met de hefin-richting te heffen.

Page 64: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 29

0310

.NL

6.8 Opname, transport en afzetten van ladingeenheden

M Voordat een ladingseenheid opgenomen mag worden moet de bestuurder controle-ren of de goederen volgens de voorschriften op paletten geladen zijn. De toegelatendraagcapaciteit van het voertuig mag niet overschreden worden.Lastdiagram in aanmerking nemen!

Vorktanden justeren

F De vorktanden moeten op een maniergejusteerd worden dat beide dezelfdeafstand van de buitenkanten van devorkdrager hebben en de zwaartepuntvan de last in het midden tussen devorktanden ligt.

– Vastzethefboom (72) naar bovenschuiven.

– Vorktanden (70) op de vorkdrager (71)in de juiste positie schuiven.

– Vastzethefboom naar beneden draai-en en de vorktanden verschuiven tot-dat zij in de bijbehorende groeveninvangen.

Lading opnemen

– Voorzichtig de lading aan komen– Met de voetrem afremmen en deze in

remstand houden of de handrem (10)aantrekken.

– Hefinstallatie in loodrecht staande po-sitie brengen.

– Vorktanden op de juiste hoogte heffendie voor het opnemen van de ladingbenodigd wordt.

70

71 72

3

10

E 29

0310

.NL

6.8 Opname, transport en afzetten van ladingeenheden

M Voordat een ladingseenheid opgenomen mag worden moet de bestuurder controle-ren of de goederen volgens de voorschriften op paletten geladen zijn. De toegelatendraagcapaciteit van het voertuig mag niet overschreden worden.Lastdiagram in aanmerking nemen!

Vorktanden justeren

F De vorktanden moeten op een maniergejusteerd worden dat beide dezelfdeafstand van de buitenkanten van devorkdrager hebben en de zwaartepuntvan de last in het midden tussen devorktanden ligt.

– Vastzethefboom (72) naar bovenschuiven.

– Vorktanden (70) op de vorkdrager (71)in de juiste positie schuiven.

– Vastzethefboom naar beneden draai-en en de vorktanden verschuiven tot-dat zij in de bijbehorende groeveninvangen.

Lading opnemen

– Voorzichtig de lading aan komen– Met de voetrem afremmen en deze in

remstand houden of de handrem (10)aantrekken.

– Hefinstallatie in loodrecht staande po-sitie brengen.

– Vorktanden op de juiste hoogte heffendie voor het opnemen van de ladingbenodigd wordt.

70

71 72

3

10

Page 65: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 30

– Het voertuig met de vorktanden zo verals mogelijk onder de ladingseenheidrijden.

F De vorktanden moeten zich tenminstetot twee derde onder de last bevinden.

– Parkeerrem (10) aantrekken. Vorkdra-ger heffen totdat de last vrij op devorktanden ligt.

– Rijrichtingsschakelaar (52/18) in depositie ”achteruit rijden” zetten en deparkeerrem losmaken.

Z De rijrichtingsschakelaar kan al naarvoertuigvariant

– aan de Multi-Pilot (o, afbeelding 1) of– aan de stelhendel (t, afbeelding 2)

aangebracht zijn.

F Controleren of de achterwaartse rijwegvrij is.

– Voorzichtig en langzaam terug zetten totdat zich de last buiten het ladingsbereikbevindt.

F Personen mogen zich niet onder de op-geheven last ophouden!Niet door de hefinstallatie grijpen.

– Hefinstallatie voorzichtig naar achte-ren hellen.

– Last zo ver neerlaten als het voor hetvervoer zonder voorwaarde noodza-kelijk is(vrije hoogte ca. 150...200 mm).

F Tijdens het vervoer van lasten moet dehefinstallatie naar achteren geheld wor-den. De vorktanden moeten zo ver alsmogelijk gedaald worden.

1852

(1) (2)

RV

0310

.NL

E 30

– Het voertuig met de vorktanden zo verals mogelijk onder de ladingseenheidrijden.

F De vorktanden moeten zich tenminstetot twee derde onder de last bevinden.

– Parkeerrem (10) aantrekken. Vorkdra-ger heffen totdat de last vrij op devorktanden ligt.

– Rijrichtingsschakelaar (52/18) in depositie ”achteruit rijden” zetten en deparkeerrem losmaken.

Z De rijrichtingsschakelaar kan al naarvoertuigvariant

– aan de Multi-Pilot (o, afbeelding 1) of– aan de stelhendel (t, afbeelding 2)

aangebracht zijn.

F Controleren of de achterwaartse rijwegvrij is.

– Voorzichtig en langzaam terug zetten totdat zich de last buiten het ladingsbereikbevindt.

F Personen mogen zich niet onder de op-geheven last ophouden!Niet door de hefinstallatie grijpen.

– Hefinstallatie voorzichtig naar achte-ren hellen.

– Last zo ver neerlaten als het voor hetvervoer zonder voorwaarde noodza-kelijk is(vrije hoogte ca. 150...200 mm).

F Tijdens het vervoer van lasten moet dehefinstallatie naar achteren geheld wor-den. De vorktanden moeten zo ver alsmogelijk gedaald worden.

1852

(1) (2)

RV

Page 66: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 31

0310

.NLLast transporteren

F In geval dat de last zo hoog gestapeld is dat de zicht naar voren beperkt is dient hetvoertuig achteruit te worden gereden.

– Met gevoel voertuig met het rijpedaal(9) versnellen en met het rempedaal(8) voorzichtig remmen. Erbij altijdremgereed blijven.

– De rijsnelheid aan de lokale gegevens(rijweg, werkbereik en lasttype) aan-passen!

– Aan wegkruisingen en doorgangen opandere verkeersdeelnemers letten.

– Aan onoverzichtelijke uitsluitend meteen begeleider rijden.

F Aan hellingen en glooiingen moet de la-ding steeds aan de hoge kant getrans-porteerd worden. Nooit dwars overhellingen en glooiingen rijden of omke-ren.

Lading afzetten

– Het voertuig voorzichtig de ladingsop-name naderen.

– Parkeerrem (10) vastzetten.– Hefinstallatie in loodrecht staande po-

sitie brengen– Vorktanden op de juiste hoogte heffen

die voor het opnemen van de ladings-opname benodigd wordt.

– Tegenstroomrem ontgrendelen.– Voorzichtig de ladingsopname nade-

ren.– Last langzaam dalen totdat de

vorktanden vrij liggen.

M Hard neerzetten van de last vermijden,om laadgoed en ladingsopname niet tebeschadigen.

F Naar voren neigen bij omhoog gehevenlastopneemmiddel alleen tot vóór of bo-ven de stapel.

98

10

E 31

0310

.NL

Last transporteren

F In geval dat de last zo hoog gestapeld is dat de zicht naar voren beperkt is dient hetvoertuig achteruit te worden gereden.

– Met gevoel voertuig met het rijpedaal(9) versnellen en met het rempedaal(8) voorzichtig remmen. Erbij altijdremgereed blijven.

– De rijsnelheid aan de lokale gegevens(rijweg, werkbereik en lasttype) aan-passen!

– Aan wegkruisingen en doorgangen opandere verkeersdeelnemers letten.

– Aan onoverzichtelijke uitsluitend meteen begeleider rijden.

F Aan hellingen en glooiingen moet de la-ding steeds aan de hoge kant getrans-porteerd worden. Nooit dwars overhellingen en glooiingen rijden of omke-ren.

Lading afzetten

– Het voertuig voorzichtig de ladingsop-name naderen.

– Parkeerrem (10) vastzetten.– Hefinstallatie in loodrecht staande po-

sitie brengen– Vorktanden op de juiste hoogte heffen

die voor het opnemen van de ladings-opname benodigd wordt.

– Tegenstroomrem ontgrendelen.– Voorzichtig de ladingsopname nade-

ren.– Last langzaam dalen totdat de

vorktanden vrij liggen.

M Hard neerzetten van de last vermijden,om laadgoed en ladingsopname niet tebeschadigen.

F Naar voren neigen bij omhoog gehevenlastopneemmiddel alleen tot vóór of bo-ven de stapel.

98

10

Page 67: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 32

6.9 Voertuig beveiligd parkeren

F Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het geborgd worden, ook als de afwezig-heid maar van korte duur is.

– Voertuig op effen grond rijden.– Parkeerrem (10) aantrekken.– Ladingsvorken volledig dalen en de

hefinstallatie naar voren hellen.

F Het voertuig nooit met opgeheven lastparkeren en verlaten.

– Hoofdschakelaar (7) naar benedenpersen.

– Sleutel in het contactslot (5) op positie”0” zetten.

– Sleutel uit het contactslot (5) trekken.

6.10 Trekken van aanhangers

Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger opeen droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.

Z De max. aanhangerlast is gelijk aan het op het hefcapaciteit-plaatje aangegevenhefvermogen (zie schema met plaatjes in hoofdstuk B).

De aanhangerlast wordt bepaald aan de hand van het gewicht van de aanhanger enhet aangegeven hefvermogen.Als er een last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met dezehoeveelheid worden gereduceerd.

F Belangrijke aanwijzingen voor een veilig bedrijf tijdens het slepen

– Een permanent bedrijf met aanhanger is niet toegestaan.– Een steunlast is niet toegestaan.– De maximale snelheid is 5 km/h.– Sleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden

uitgevoerd.– Wanneer u speciale aanhangerkoppelingen gebruikt, moet u ook de voorschriften

van de producent van de koppeling naleven.– Gebruik van een aanhanger met de vastgestelde goedgekeurde aanhangerlast,

moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onderplaatselijke omstandigheden.

Aankoppelen van de aanhanger

– Steekbout (73) omlaag drukken en 90 gradendraaien.

– De steekbout omhoog trekken en de dissel vande aanhanger in de opening plaatsen.

– Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 gra-den draaien en laten vastklikken.

10 57

73

0310

.NL

E 32

6.9 Voertuig beveiligd parkeren

F Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het geborgd worden, ook als de afwezig-heid maar van korte duur is.

– Voertuig op effen grond rijden.– Parkeerrem (10) aantrekken.– Ladingsvorken volledig dalen en de

hefinstallatie naar voren hellen.

F Het voertuig nooit met opgeheven lastparkeren en verlaten.

– Hoofdschakelaar (7) naar benedenpersen.

– Sleutel in het contactslot (5) op positie”0” zetten.

– Sleutel uit het contactslot (5) trekken.

6.10 Trekken van aanhangers

Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger opeen droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.

Z De max. aanhangerlast is gelijk aan het op het hefcapaciteit-plaatje aangegevenhefvermogen (zie schema met plaatjes in hoofdstuk B).

De aanhangerlast wordt bepaald aan de hand van het gewicht van de aanhanger enhet aangegeven hefvermogen.Als er een last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met dezehoeveelheid worden gereduceerd.

F Belangrijke aanwijzingen voor een veilig bedrijf tijdens het slepen

– Een permanent bedrijf met aanhanger is niet toegestaan.– Een steunlast is niet toegestaan.– De maximale snelheid is 5 km/h.– Sleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden

uitgevoerd.– Wanneer u speciale aanhangerkoppelingen gebruikt, moet u ook de voorschriften

van de producent van de koppeling naleven.– Gebruik van een aanhanger met de vastgestelde goedgekeurde aanhangerlast,

moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onderplaatselijke omstandigheden.

Aankoppelen van de aanhanger

– Steekbout (73) omlaag drukken en 90 gradendraaien.

– De steekbout omhoog trekken en de dissel vande aanhanger in de opening plaatsen.

– Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 gra-den draaien en laten vastklikken.

10 57

73

Page 68: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

E 33

0310

.NL

7 Hulp in geval van storingen

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgenvan een verkeerde bediening zelfs te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepa-len van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aan-gehouden te worden.

M Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringstaken” niet in orde gebrachtkon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdatverdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerdservicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.

7.1 Temperatuurcontrole

Als een temperatuurschakelaar geactiveerd wordt, wordt de prestatie gereduceerd.Dit gebeurt volgens het temperatuurverloop:tijdens het rijden in de ”sluiprit”-modus,bij hydraulische functie ”halve hefsnelheid”,bij de besturing ”prestatie-continuregeling”.

Storing Mogeijke OntstoringenVoertuig rijdt niet

– Accustekker niet ingestoken

– Accustekker controleren, zo nodig insteken

– Hoofdschakelaar ingedrukt

– Hoofdschakelaar ontgrendelen

– Contactslotin positie ”0”

– contactslot op positie ”I” zetten

– Accucapaciteitte laag

– Accucapaciteit controleren, zo nodig accuopladen

– Elektrische stopdefect

– Stoppen controleren

Last kan niet opgeheven worden

– Voertuig nietbedrijfsklaar

– Alle ontstoringstaken uitvoeren die onder”voertuig rijdt niet” vermeld zijn

– Hydraulica-olie-peil te laag

– Hydraulica-oliepeil controleren

– Elektrische stopdefect

– Stoppen controleren

E 33

0310

.NL

7 Hulp in geval van storingen

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgenvan een verkeerde bediening zelfs te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepa-len van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aan-gehouden te worden.

M Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringstaken” niet in orde gebrachtkon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdatverdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerdservicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.

7.1 Temperatuurcontrole

Als een temperatuurschakelaar geactiveerd wordt, wordt de prestatie gereduceerd.Dit gebeurt volgens het temperatuurverloop:tijdens het rijden in de ”sluiprit”-modus,bij hydraulische functie ”halve hefsnelheid”,bij de besturing ”prestatie-continuregeling”.

Storing Mogeijke OntstoringenVoertuig rijdt niet

– Accustekker niet ingestoken

– Accustekker controleren, zo nodig insteken

– Hoofdschakelaar ingedrukt

– Hoofdschakelaar ontgrendelen

– Contactslotin positie ”0”

– contactslot op positie ”I” zetten

– Accucapaciteitte laag

– Accucapaciteit controleren, zo nodig accuopladen

– Elektrische stopdefect

– Stoppen controleren

Last kan niet opgeheven worden

– Voertuig nietbedrijfsklaar

– Alle ontstoringstaken uitvoeren die onder”voertuig rijdt niet” vermeld zijn

– Hydraulica-olie-peil te laag

– Hydraulica-oliepeil controleren

– Elektrische stopdefect

– Stoppen controleren

Page 69: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0310

.NL

E 34

0310

.NL

E 34

Page 70: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 1

0708

.NL

F Instandhouding van het bodemtransport-voertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moetenvolgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.

F Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsin-richtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodem-transportvoertuig veranderd worden.

M Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een vei-lig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van deproducent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs midde-len moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherminguit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent uter beschikking.

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelin-gen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bo-demtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producentuitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaalvoor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen udaarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpuntaan van de producent.

F Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen be-vestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden.Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) eenverglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichteladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterkeketting vastgehouden is.

Z Hefpunt zie hoofdstuk B.

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gerei-nigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veilig-heidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voor-komen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekkermoet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten metzwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaaktworden.

F 1

0708

.NL

F Instandhouding van het bodemtransport-voertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moetenvolgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.

F Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsin-richtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodem-transportvoertuig veranderd worden.

M Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een vei-lig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van deproducent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs midde-len moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherminguit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent uter beschikking.

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelin-gen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bo-demtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producentuitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaalvoor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen udaarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpuntaan van de producent.

F Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen be-vestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden.Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) eenverglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichteladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterkeketting vastgehouden is.

Z Hefpunt zie hoofdstuk B.

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gerei-nigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veilig-heidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voor-komen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekkermoet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten metzwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaaktworden.

Page 71: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 2

M Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt,moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toe-gedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken metstoomstraal is niet geoorloofd.

Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelin-gen uitvoeren.

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektri-sche installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitge-voerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels tenemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bijelektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accu-stekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componentente voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bo-demtransportvoertuig genomen worden.

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektri-sche / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende in-stelwaarden in acht genomen worden.

Wielen: De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van hetinterne transportmiddel.Gebruik bij het vervangen van de standaard wielen uitsluitend originele onderdelenvan de producent, omdat anders de gegevens van het typeblad niet kloppen.Let er bij het vervangen van wielen op dat het vloertransportmiddel niet scheef komtte staan (wielen moeten altijd per paar worden vervangen, m.a.w. links en rechtsgelijktijdig).

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De inde onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bijverhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorge-schreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aan-brengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen wor-den vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangenin dit hydraulisch systeem vervangen worden.

0708

.NL

F 2

M Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt,moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toe-gedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken metstoomstraal is niet geoorloofd.

Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelin-gen uitvoeren.

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektri-sche installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitge-voerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels tenemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bijelektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accu-stekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componentente voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bo-demtransportvoertuig genomen worden.

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektri-sche / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende in-stelwaarden in acht genomen worden.

Wielen: De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van hetinterne transportmiddel.Gebruik bij het vervangen van de standaard wielen uitsluitend originele onderdelenvan de producent, omdat anders de gegevens van het typeblad niet kloppen.Let er bij het vervangen van wielen op dat het vloertransportmiddel niet scheef komtte staan (wielen moeten altijd per paar worden vervangen, m.a.w. links en rechtsgelijktijdig).

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De inde onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bijverhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorge-schreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aan-brengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen wor-den vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangenin dit hydraulisch systeem vervangen worden.

Page 72: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 3

0708

.NL

3 Onderhoud en inspectie

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veiliggebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onder-houdstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is eenbron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.

M De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijkeinvloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyseverricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade doorslijtage op het juiste moment te vermijden.De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en nor-male arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevi-ge temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienover-eenkomstig afgekort worden.

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijd-stip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:

W = alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per weekA = alle 500 werkurenB = alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaarC = alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren.

In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na eenreparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren opvastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.

F 3

0708

.NL

3 Onderhoud en inspectie

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veiliggebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onder-houdstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is eenbron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.

M De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijkeinvloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyseverricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade doorslijtage op het juiste moment te vermijden.De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en nor-male arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevi-ge temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienover-eenkomstig afgekort worden.

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijd-stip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:

W = alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per weekA = alle 500 werkurenB = alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaarC = alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren.

In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na eenreparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren opvastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.

Page 73: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 4

4 Onderhouds-checklijst EFG 110k/110/113/115Onderhouds-periodes

Standaard = t W A B C

Frame/opbouw:

1.1 Controleren of er beschadigingen aan de dragendenelementen vast te stellen zijn

t

1.2 Schroefboutverbindingen controleren t1.3 Aanhangkoppeling (trekhaak) controleren t1.4 Bestuurdersschutdak op beschadiging en juiste

bevestiging controlerent

1.5 Veiligheidsgordel op goede werking en beschadigingcontroleren

t

1.6 Blokkeersysteem (optie) op goede werking enbeschadiging controleren

t

1.7 Bordjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheidcontroleren

t

Aandrijving: 2.1 Controleren ofer geluid of lekkagen aan het drijfwerk zijn t2.2 Drijfwerkoliestand controleren t2.3 Pedaalmechaniek controleren, zo nodig justeren en invetten t2.4 Drijfwerk-/tandwielolie vervangen

(echter minimaal om de 12 maanden)t

Wielen: 3.1 Controleren of er verslijting en beschadigingen zijn t3.2 Lagers en bevestiging controleren t3.3 Wiellager-vetvullingen van de voor- en achterwielen

vervangen en wiellagers hernieuwd justeren.t

Besturing: 4.1 Hydraulische componenten op functie en dichtheid controleren Tandwielset van de stuuraandrijving smeren

t

Reminstallatie: 5.1 Functie en regeling controleren t5.2 Remmechaniek controleren, zo nodig regelen en invetten t5.3 Remleidingen, aansluitingen en stand van de remvloeistof

controlerent

5.4 Remvloeistof vervangen tHydr. installa-tie:

6.1 Controleren of er beschadigingen aan de verbindingen en aansluitingen zijn en of ze dichtz zijn

t

6.2 Ventilatie- en ontluchtingsfilter aan de hydraulica-olietank controleren

t

6.3 Oliestand controleren t6.4 Hydraulica cilinder op dichtheid, beschadigingen en

bevestiging controlerent

6.5 Slangengeleiding op functie en beschadiging controleren t6.6 Filterpatroon vervangen (hydraulica-olie en

ontluchtingsfilter)t

6.7 Hydraulica-olie vervangen. t6.8 Functie van de drukbeperkingsventielen controleren t

0708

.NL

F 4

4 Onderhouds-checklijst EFG 110k/110/113/115Onderhouds-periodes

Standaard = t W A B C

Frame/opbouw:

1.1 Controleren of er beschadigingen aan de dragendenelementen vast te stellen zijn

t

1.2 Schroefboutverbindingen controleren t1.3 Aanhangkoppeling (trekhaak) controleren t1.4 Bestuurdersschutdak op beschadiging en juiste

bevestiging controlerent

1.5 Veiligheidsgordel op goede werking en beschadigingcontroleren

t

1.6 Blokkeersysteem (optie) op goede werking enbeschadiging controleren

t

1.7 Bordjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheidcontroleren

t

Aandrijving: 2.1 Controleren ofer geluid of lekkagen aan het drijfwerk zijn t2.2 Drijfwerkoliestand controleren t2.3 Pedaalmechaniek controleren, zo nodig justeren en invetten t2.4 Drijfwerk-/tandwielolie vervangen

(echter minimaal om de 12 maanden)t

Wielen: 3.1 Controleren of er verslijting en beschadigingen zijn t3.2 Lagers en bevestiging controleren t3.3 Wiellager-vetvullingen van de voor- en achterwielen

vervangen en wiellagers hernieuwd justeren.t

Besturing: 4.1 Hydraulische componenten op functie en dichtheid controleren Tandwielset van de stuuraandrijving smeren

t

Reminstallatie: 5.1 Functie en regeling controleren t5.2 Remmechaniek controleren, zo nodig regelen en invetten t5.3 Remleidingen, aansluitingen en stand van de remvloeistof

controlerent

5.4 Remvloeistof vervangen tHydr. installa-tie:

6.1 Controleren of er beschadigingen aan de verbindingen en aansluitingen zijn en of ze dichtz zijn

t

6.2 Ventilatie- en ontluchtingsfilter aan de hydraulica-olietank controleren

t

6.3 Oliestand controleren t6.4 Hydraulica cilinder op dichtheid, beschadigingen en

bevestiging controlerent

6.5 Slangengeleiding op functie en beschadiging controleren t6.6 Filterpatroon vervangen (hydraulica-olie en

ontluchtingsfilter)t

6.7 Hydraulica-olie vervangen. t6.8 Functie van de drukbeperkingsventielen controleren t

Page 74: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 5

0708

.NL

Onderhouds-periodesStandaard = t W A B C

Elektr. installatie:

7.1 Instrumenten en displays op correcte functie controleren t7.2 Kabelaansluitingen op lichte perspassing en

beschadigingen controlerent

7.3 Kabelgeleidingen op functie en beschadiging controle-ren

t

7.4 Functie van de waarschuwingsinrichtingen enveiligheidsschakelingen controleren

t

7.5 Stoppen op juiste waarden controleren t7.6 Impulsbesturing reinigen t

Elektro-motoren:

8.1 Motorbevestiging controleren tMotor-koelribben reinigen

8.2 Accukabel op beschadiging controleren, zo nodigvervangen

t

Accu: 9.1 Zuurdichtheid, zuurstand en celspanning controleren t9.2 Aansluitklemmen op lichte perspassing controleren, met

poolvet invettent

9.3 Accu-insteekverbindingen reinigen, op lichte perspas-sing controleren

t

9.4 Looprail's en de zijdelingse aanloopvlak van de lijschij-ven in de hefinstallatieprofielen met smeervet invetten.

t

Hubgerüst: 10.1 Stoppen op juiste waarden controleren t10.2 Hefkettingen en de kettinggeleiding op slijtage controle-

ren, justeren en invettent

10.3 Hefkettingen en kettinggeleiding smeren t10.4 Hefinstallatiebevestiging controleren t10.5 Hellingscilinderlagers en bevestiging controleren t10.6 Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of

beschadigd zijnt

10.7 Zichtcontrole van de looprollen, glijsloffen en aanslagen uitvoeren

t

10.8 Hellingshoek van de hefinstallatie controleren.Gelijkmatige uitschuiving van de beide neigcilinderscontroleren.

t

10.9 Speling in de mast controleren en zo nodig zijspeling viaafstandschijven justeren.

t

Algemene metingen:

11.1 Speling in de mast controleren en zo nodig zijspeling via afstandschijven justeren.

t

11.2 Elektrisch systeem op gestelsluiting controleren con-form VDI 2511

t

11.3 Hef- en neerlaatsnelheid controleren tDemonstratie: 12.1 Proefrit met volle last t

12.2 Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen

t

F 5

0708

.NL

Onderhouds-periodesStandaard = t W A B C

Elektr. installatie:

7.1 Instrumenten en displays op correcte functie controleren t7.2 Kabelaansluitingen op lichte perspassing en

beschadigingen controlerent

7.3 Kabelgeleidingen op functie en beschadiging controle-ren

t

7.4 Functie van de waarschuwingsinrichtingen enveiligheidsschakelingen controleren

t

7.5 Stoppen op juiste waarden controleren t7.6 Impulsbesturing reinigen t

Elektro-motoren:

8.1 Motorbevestiging controleren tMotor-koelribben reinigen

8.2 Accukabel op beschadiging controleren, zo nodigvervangen

t

Accu: 9.1 Zuurdichtheid, zuurstand en celspanning controleren t9.2 Aansluitklemmen op lichte perspassing controleren, met

poolvet invettent

9.3 Accu-insteekverbindingen reinigen, op lichte perspas-sing controleren

t

9.4 Looprail's en de zijdelingse aanloopvlak van de lijschij-ven in de hefinstallatieprofielen met smeervet invetten.

t

Hubgerüst: 10.1 Stoppen op juiste waarden controleren t10.2 Hefkettingen en de kettinggeleiding op slijtage controle-

ren, justeren en invettent

10.3 Hefkettingen en kettinggeleiding smeren t10.4 Hefinstallatiebevestiging controleren t10.5 Hellingscilinderlagers en bevestiging controleren t10.6 Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of

beschadigd zijnt

10.7 Zichtcontrole van de looprollen, glijsloffen en aanslagen uitvoeren

t

10.8 Hellingshoek van de hefinstallatie controleren.Gelijkmatige uitschuiving van de beide neigcilinderscontroleren.

t

10.9 Speling in de mast controleren en zo nodig zijspeling viaafstandschijven justeren.

t

Algemene metingen:

11.1 Speling in de mast controleren en zo nodig zijspeling via afstandschijven justeren.

t

11.2 Elektrisch systeem op gestelsluiting controleren con-form VDI 2511

t

11.3 Hef- en neerlaatsnelheid controleren tDemonstratie: 12.1 Proefrit met volle last t

12.2 Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen

t

Page 75: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 6

5 Invetplan EFG 110k/110/113/115

g Geleivlakken b Opvulpijp tandwielolie

c Spuischroef hydraulica-olie a Spuischroef tandwielolie

Opvulpijp hydraulica-olieo controleschroef transmissie-olie

t Opvulpijp remvloeistof

A

E

D

0,4l

N4,15 l

G

0708

.NL

F 6

5 Invetplan EFG 110k/110/113/115

g Geleivlakken b Opvulpijp tandwielolie

c Spuischroef hydraulica-olie a Spuischroef tandwielolie

Opvulpijp hydraulica-olieo controleschroef transmissie-olie

t Opvulpijp remvloeistof

A

E

D

0,4l

N4,15 l

G

Page 76: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 7

0708

.NL

5.1 Bedrijfsmiddelen

Omgaan met bedrijfsmiddelen: De omgang met bedrijfsmiddelen moet steeds vak-kundig en volgens de producentenvoorschriften gebeuren.

F Een niet vakkundig omgang brengt de gezondheid, het leven en milieu in gevaar.Bedrijfsmiddelen mogen alleen in volgens de voorschriften geproduceerde tanks be-waard worden. Zij kunnen brandbaar zijn, daarom niet met heete delen of open vuuraanraken.

Als bedrijfsmiddelen opgevuld zullen worden, uitsluitend schone tanks benutten. Hetdooreenmengen van bedrijfsmiddelen met verschillende kwaliteit is verboden. Vandeze bestemming mag alleen afgeweken worden, als het mengen in deze handlei-ding uitdrukkelijk word vorgeschreven.

Het morsen is te vermijden. Gemorste vloeistoffen onmiddelijk met een geschiktebindmiddel neutraliseren. Het bedrijfsmiddel/bindmiddel-mengsel moet volgens devoorschriften uit de weg geruimd worden.

Vet-richtwaarden

1) geldig voor temperatuurbereik -5/+30 °C2) geldig voor temperatuurbereik -20/-5 °C3) geldig voor temperatuurbereik +30/+50 °C4) Het is aan te bevelen de remvloeistof Bremsflüssigkeit DOT 4 te gebruiken.

F De voertuigen worden af fabriek geleverd met hydrauliekolie „H-LPD 22“ of met BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI”.Overstappen van BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ op hydrauliekolie „H-LPD22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie „H-LPD 22“ op BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“.Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie „H-LPD 22“ met BIO-hydrauliekolie„Plantosyn 46 HVI“ niet toegestaan.

Code Bestelnr. Hoe-veelheid

Benaming Gebruik

A50426072

14,5 lH-LPD 32 1)

Hydraulische installatie50429647 H-LPD 22 2)

50124051 HV 68 3)

51082888 Plantosyn 46 HVI (BIO-hydrauliekolie)

D 29201570 0,25 l

RemvloeistofSEA J 1703 4)

FMVSS 116DOT 4 en DOT 4

Hydraulische reminstallatie

E 50157382 Smeervet K-L 3N 3) Voor- en achterwiel - wiellagersG 29201280 Kettingspray KettingenN 50468784 4,15 l Tandwielolie EP 80 Drijfwerk

Code Verzepings-wijze

Druippunt °C

Walkpenetration bij 25 °C

NLG1-klasse Gebruiks-temperatuur °C

E Lithium 185 265 - 295 2 -35/+120

F 7

0708

.NL

5.1 Bedrijfsmiddelen

Omgaan met bedrijfsmiddelen: De omgang met bedrijfsmiddelen moet steeds vak-kundig en volgens de producentenvoorschriften gebeuren.

F Een niet vakkundig omgang brengt de gezondheid, het leven en milieu in gevaar.Bedrijfsmiddelen mogen alleen in volgens de voorschriften geproduceerde tanks be-waard worden. Zij kunnen brandbaar zijn, daarom niet met heete delen of open vuuraanraken.

Als bedrijfsmiddelen opgevuld zullen worden, uitsluitend schone tanks benutten. Hetdooreenmengen van bedrijfsmiddelen met verschillende kwaliteit is verboden. Vandeze bestemming mag alleen afgeweken worden, als het mengen in deze handlei-ding uitdrukkelijk word vorgeschreven.

Het morsen is te vermijden. Gemorste vloeistoffen onmiddelijk met een geschiktebindmiddel neutraliseren. Het bedrijfsmiddel/bindmiddel-mengsel moet volgens devoorschriften uit de weg geruimd worden.

Vet-richtwaarden

1) geldig voor temperatuurbereik -5/+30 °C2) geldig voor temperatuurbereik -20/-5 °C3) geldig voor temperatuurbereik +30/+50 °C4) Het is aan te bevelen de remvloeistof Bremsflüssigkeit DOT 4 te gebruiken.

F De voertuigen worden af fabriek geleverd met hydrauliekolie „H-LPD 22“ of met BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI”.Overstappen van BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ op hydrauliekolie „H-LPD22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie „H-LPD 22“ op BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“.Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie „H-LPD 22“ met BIO-hydrauliekolie„Plantosyn 46 HVI“ niet toegestaan.

Code Bestelnr. Hoe-veelheid

Benaming Gebruik

A50426072

14,5 lH-LPD 32 1)

Hydraulische installatie50429647 H-LPD 22 2)

50124051 HV 68 3)

51082888 Plantosyn 46 HVI (BIO-hydrauliekolie)

D 29201570 0,25 l

RemvloeistofSEA J 1703 4)

FMVSS 116DOT 4 en DOT 4

Hydraulische reminstallatie

E 50157382 Smeervet K-L 3N 3) Voor- en achterwiel - wiellagersG 29201280 Kettingspray KettingenN 50468784 4,15 l Tandwielolie EP 80 Drijfwerk

Code Verzepings-wijze

Druippunt °C

Walkpenetration bij 25 °C

NLG1-klasse Gebruiks-temperatuur °C

E Lithium 185 265 - 295 2 -35/+120

Page 77: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 8

6 Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden

6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudings-werkzaam-heden

Om ongevallen bij onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden te voor-komen moeten alle vereiste veiligheids-maatregelen genomen worden. Aan devolgende voorwaarden moet voldaanworden:

– Batterijkap openen (zie hoofdstuk D).– Bodemplaat (1) met voetmat wegne-

men.

Zekeringen, hydraulische pomp, filter,reminrichting en de elektrische aggrega-ten zijn nu toegankelijk.

6.2 Bevestiging van de wielen controleren

– Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).

– Wielmoeren (2) over kruis met eendraaimomentsleutel vast trekken.

AanloopkoppelVoor- en achterwielen MA = 170 Nm

1

2

0708

.NL

F 8

6 Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden

6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudings-werkzaam-heden

Om ongevallen bij onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden te voor-komen moeten alle vereiste veiligheids-maatregelen genomen worden. Aan devolgende voorwaarden moet voldaanworden:

– Batterijkap openen (zie hoofdstuk D).– Bodemplaat (1) met voetmat wegne-

men.

Zekeringen, hydraulische pomp, filter,reminrichting en de elektrische aggrega-ten zijn nu toegankelijk.

6.2 Bevestiging van de wielen controleren

– Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).

– Wielmoeren (2) over kruis met eendraaimomentsleutel vast trekken.

AanloopkoppelVoor- en achterwielen MA = 170 Nm

1

2

Page 78: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 9

0708

.NL

6.3 Hydraulica-oliepeil controleren

F De ladingopname moet volledig neergelaten zijn.

– Het voertuig voor onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden voor-bereiden (zie sectie 6.1).

– Luchtfilter met maatstok (2) los-schroeven.

– Luchtfilter met maatstok (2) los-schroeven.

Z Als de tank voldoende gevuld is bereiktde hydraulica-oliepeil de max. markering(max.).

– Zo nodig, hydraulica-olie bijvullen tot-dat de voorgeschreven vulpeil bereiktis (20 mm aan de maatstok (3) voldoen ca. 1 l hydraulica-olie, vergl. hoofdstuk). (ziesectie 5.1).

M Hydraulicatank niet over de max. markering vullen omdat anders storingen en be-schadigingen aan de installatie optreden kunnen.

Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingenvoor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden (”recycling”).

F Voertuigen met bio-hydrauliekolie zijn op de hydrauliektankvoorzien van het waarschuwingsplaatje „Uitsluitend bijvullenmet bio-hydrauliekolie“. Er mag alleen bio-hydrauliekolie wor-den gebruikt, zie paragraaf „Bedrijfsmiddelen“.

max.min.

3

F 9

0708

.NL

6.3 Hydraulica-oliepeil controleren

F De ladingopname moet volledig neergelaten zijn.

– Het voertuig voor onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden voor-bereiden (zie sectie 6.1).

– Luchtfilter met maatstok (2) los-schroeven.

– Luchtfilter met maatstok (2) los-schroeven.

Z Als de tank voldoende gevuld is bereiktde hydraulica-oliepeil de max. markering(max.).

– Zo nodig, hydraulica-olie bijvullen tot-dat de voorgeschreven vulpeil bereiktis (20 mm aan de maatstok (3) voldoen ca. 1 l hydraulica-olie, vergl. hoofdstuk). (ziesectie 5.1).

M Hydraulicatank niet over de max. markering vullen omdat anders storingen en be-schadigingen aan de installatie optreden kunnen.

Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingenvoor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden (”recycling”).

F Voertuigen met bio-hydrauliekolie zijn op de hydrauliektankvoorzien van het waarschuwingsplaatje „Uitsluitend bijvullenmet bio-hydrauliekolie“. Er mag alleen bio-hydrauliekolie wor-den gebruikt, zie paragraaf „Bedrijfsmiddelen“.

max.min.

3

Page 79: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 10

6.4 Drijfwerkoliepeil controleren

F Tandwielolie mag niet in de grond gera-ken. Om deze reden een olieopvangbakonder het drijfwerk plaatsen.

– Voertuig beveiligd parkeren (vergl.hoofdstuk E).

– Oliebijvulschroef (4) eruit schroeven.– Drijfwerkoliestand controleren, zo

nodig tandwielolie bijvullen (zie sectie5.1).

– Sluitkap (5) afnemen.– Stuuraswiel zo ver draaien, dat de

olievulschroef (6) zichtbaar wordt.– Olievulschroef (6) met ingevette sleu-

tel uitdraaien.– Met behulp van een kleine vultrechter

olie bijvullen.

Z Het vulpeil moet tegen de onderkant van het inspectiegat staan.

M Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingenvoor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden (”recycling”).

6.5 Olie aflaten

– Olie in de bedrijfswarme toestand aflaten.– Olieopvangbak onder de opening plaatsen.– Olieafloopschroef (7) eruit draaien en tandwielolie aflaten.

6.6 Olie bijvullen

– Olieafloopschroef weer inzetten en dichtdraaien.– Nieuw tandwielolie bijvullen wanneer de oliebijvulschroef (6) eruit gedraaid is.

4

7

5,6

0708

.NL

F 10

6.4 Drijfwerkoliepeil controleren

F Tandwielolie mag niet in de grond gera-ken. Om deze reden een olieopvangbakonder het drijfwerk plaatsen.

– Voertuig beveiligd parkeren (vergl.hoofdstuk E).

– Oliebijvulschroef (4) eruit schroeven.– Drijfwerkoliestand controleren, zo

nodig tandwielolie bijvullen (zie sectie5.1).

– Sluitkap (5) afnemen.– Stuuraswiel zo ver draaien, dat de

olievulschroef (6) zichtbaar wordt.– Olievulschroef (6) met ingevette sleu-

tel uitdraaien.– Met behulp van een kleine vultrechter

olie bijvullen.

Z Het vulpeil moet tegen de onderkant van het inspectiegat staan.

M Vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingenvoor milieu-bescherming uit de weg geruimd worden (”recycling”).

6.5 Olie aflaten

– Olie in de bedrijfswarme toestand aflaten.– Olieopvangbak onder de opening plaatsen.– Olieafloopschroef (7) eruit draaien en tandwielolie aflaten.

6.6 Olie bijvullen

– Olieafloopschroef weer inzetten en dichtdraaien.– Nieuw tandwielolie bijvullen wanneer de oliebijvulschroef (6) eruit gedraaid is.

4

7

5,6

Page 80: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 11

0708

.NL

6.7 Remvloeistof bijvullen

Z Een tekort aan remvloeistof wordt dooreen indicatie in het display gesignaleerd.

F Remvloeistof is vergiftig en mag dus al-leen in geslotene origineeltanks be-waard worden.

– Voertuig beveiligd parkeren (vergl.hoofdstuk E).

– Bevestigingsschroeven afschroevenen bodemplaat met voetmat (1) weg-nemen.

– Deksel (8) afnemen.– Remvloeistof bijvullen (zie sectie 5.1).

Z De remvloeistofpeil moet tussen demarkeringen ”Min.” en ”Max.” zichtbaarzijn.

M Vervangen bedrijfsmiddelen moeten opjuiste wijze volgens de geldende be-palingen voor milieu-bescherming uit deweg geruimd worden (”recycling”).

6.8 Hydraulica-oliefilter vervangen

Het hydrauliekoliefilter bevindt zich linksvóór naast de neigcilinder en is na ver-wijdering van de bodemplaat toeganke-lijk.

– De hydraulica-oliefilter-sluitkap (7)losschroeven.

– Filterelement vervangen; in geval datde O-ring beschadigd is moet hij ookvervangen worden. O-ring voor hethernieuwd inzetten zacht inoliën.

– Sluitkap weer inschroeven.

1

8

7

F 11

0708

.NL

6.7 Remvloeistof bijvullen

Z Een tekort aan remvloeistof wordt dooreen indicatie in het display gesignaleerd.

F Remvloeistof is vergiftig en mag dus al-leen in geslotene origineeltanks be-waard worden.

– Voertuig beveiligd parkeren (vergl.hoofdstuk E).

– Bevestigingsschroeven afschroevenen bodemplaat met voetmat (1) weg-nemen.

– Deksel (8) afnemen.– Remvloeistof bijvullen (zie sectie 5.1).

Z De remvloeistofpeil moet tussen demarkeringen ”Min.” en ”Max.” zichtbaarzijn.

M Vervangen bedrijfsmiddelen moeten opjuiste wijze volgens de geldende be-palingen voor milieu-bescherming uit deweg geruimd worden (”recycling”).

6.8 Hydraulica-oliefilter vervangen

Het hydrauliekoliefilter bevindt zich linksvóór naast de neigcilinder en is na ver-wijdering van de bodemplaat toeganke-lijk.

– De hydraulica-oliefilter-sluitkap (7)losschroeven.

– Filterelement vervangen; in geval datde O-ring beschadigd is moet hij ookvervangen worden. O-ring voor hethernieuwd inzetten zacht inoliën.

– Sluitkap weer inschroeven.

1

8

7

Page 81: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 12

6.9 Onderhoud van de veiligheidsgordel

Wij adviseren da de bestuurder toestand en het correcte functioneren van de veilig-heidsgordel dagelijks voor het werkbegin van het vloertransportvoertuig controleert.Alleen regelmatige controles kunnen ervoor garanderen dat functiefouten op tijd wor-den herkend.

– Gordel volledig eruit trekken en het vezelig worden controleren– Op correcte functie van het gordelslot en het oprollen van de gordel letten– Afdekking op beschadigingen controleren

Test van de blokkeermechanisme:

– Vloertransportvoertuig horizontaal parkeren– De gordel met een ruk eruit trekken

M De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren

– Motorkap om ca. 30 graden openen

M De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren

F Het vloertransportvoertuig niet met defecte veiligheidsgordel bedrijven, maar dezeonmiddellijk laten vervangen!

0708

.NL

F 12

6.9 Onderhoud van de veiligheidsgordel

Wij adviseren da de bestuurder toestand en het correcte functioneren van de veilig-heidsgordel dagelijks voor het werkbegin van het vloertransportvoertuig controleert.Alleen regelmatige controles kunnen ervoor garanderen dat functiefouten op tijd wor-den herkend.

– Gordel volledig eruit trekken en het vezelig worden controleren– Op correcte functie van het gordelslot en het oprollen van de gordel letten– Afdekking op beschadigingen controleren

Test van de blokkeermechanisme:

– Vloertransportvoertuig horizontaal parkeren– De gordel met een ruk eruit trekken

M De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren

– Motorkap om ca. 30 graden openen

M De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren

F Het vloertransportvoertuig niet met defecte veiligheidsgordel bedrijven, maar dezeonmiddellijk laten vervangen!

Page 82: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 13

0708

.NL

6.10 Elektrische veiligheden controleren

– Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden(zie sectie 6.1).

– Afdekkap losschroeven.– Veiligheden volgens tabel op juiste waarde en correcte toestand controleren.

F Om beschadigingen aan de elektrische installatie voorkomen mogen alleen veilighe-den met de juiste waarden ingezet worden.

Elektrische zekeringen basisvoertuig t

Pos. Benaming Stroomkring Waarde / type9 4F1 Claxon 10 A

10 F4 Hoofdcontactor 5 A11 F3.1 Besturing 24 V 40 A12 1F9 Elektronica 10 A13 1F Rijmotor 250 A14 2F1 Pompmotor 250 A

1110 12

139

14

F 13

0708

.NL

6.10 Elektrische veiligheden controleren

– Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden(zie sectie 6.1).

– Afdekkap losschroeven.– Veiligheden volgens tabel op juiste waarde en correcte toestand controleren.

F Om beschadigingen aan de elektrische installatie voorkomen mogen alleen veilighe-den met de juiste waarden ingezet worden.

Elektrische zekeringen basisvoertuig t

Pos. Benaming Stroomkring Waarde / type9 4F1 Claxon 10 A

10 F4 Hoofdcontactor 5 A11 F3.1 Besturing 24 V 40 A12 1F9 Elektronica 10 A13 1F Rijmotor 250 A14 2F1 Pompmotor 250 A

1110 12

139

14

Page 83: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 14

Elektrische zekeringen o

Pos. Benaming Stroomkring Waarde / type15 4F6 Remlicht 10 A

16 5F3 Achteruitlicht ofWerkschijnwerper achter 10 A

17 4F4 Zwaailicht 5 A18 5F1 Werkschijnwerper vóór 10 A

19 5F6 Ruitenwisser vóór, achter enachterruitverwarming 10 A

20 9F2 Stoelverwarming 10 A21 F1.1 Knipperrelais 5 A22 5F5.2 Achteruitrijlicht 5 A23 5F4 Achterlicht, rechts 5 A24 5F4.1 Achterlicht, links 5 A25 5F5 Verlichting, rechts 5 A26 5F5.1 Verlichting, links 5 A

15 16 17 18 19 20

21

22

23242526

0708

.NL

F 14

Elektrische zekeringen o

Pos. Benaming Stroomkring Waarde / type15 4F6 Remlicht 10 A

16 5F3 Achteruitlicht ofWerkschijnwerper achter 10 A

17 4F4 Zwaailicht 5 A18 5F1 Werkschijnwerper vóór 10 A

19 5F6 Ruitenwisser vóór, achter enachterruitverwarming 10 A

20 9F2 Stoelverwarming 10 A21 F1.1 Knipperrelais 5 A22 5F5.2 Achteruitrijlicht 5 A23 5F4 Achterlicht, rechts 5 A24 5F4.1 Achterlicht, links 5 A25 5F5 Verlichting, rechts 5 A26 5F5.1 Verlichting, links 5 A

15 16 17 18 19 20

21

22

23242526

Page 84: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 15

0708

.NL

6.11 Hernieuwde inbedrijfname

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden magslechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:

– claxon controleren op juist funktioneren– hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren– rem controleren op goed funktioneren– voertuig conform smeerschema smeren.

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije endroge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschre-ven uitgevoerd te worden.

M Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden datalle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagersniet beschadigd worden.

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden,moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken wor-den.

7.1 Maatregels voor het stilleggen

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– De remmen controleren.– Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F).– Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne

laag olie resp. vet zetten.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.

Z Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te wor-den.

– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.

7.2 Maatregels tijdens de stillegging

Om de 2 maanden:

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).

M Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders doorde automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daar-mee verbonden sulfatering de accu vernielt.

F 15

0708

.NL

6.11 Hernieuwde inbedrijfname

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden magslechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:

– claxon controleren op juist funktioneren– hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren– rem controleren op goed funktioneren– voertuig conform smeerschema smeren.

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije endroge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschre-ven uitgevoerd te worden.

M Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden datalle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagersniet beschadigd worden.

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden,moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken wor-den.

7.1 Maatregels voor het stilleggen

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– De remmen controleren.– Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F).– Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne

laag olie resp. vet zetten.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.

Z Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te wor-den.

– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.

7.2 Maatregels tijdens de stillegging

Om de 2 maanden:

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).

M Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders doorde automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daar-mee verbonden sulfatering de accu vernielt.

Page 85: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 16

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklem-

men.– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).

Z Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen metcontactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten vande bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.

F Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.

0708

.NL

F 16

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklem-

men.– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).

Z Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen metcontactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten vande bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.

F Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.

Page 86: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

F 17

0708

.NL

8 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen

Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften wordenuitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice metovereenkomstig opgeleide medewerkers.

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel nabijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften inacht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend gevenvanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige ofeconomische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis enervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteitvan de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principesvoor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzienvan veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddelook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt dooreventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar deresultaten van de controle minstens twee volgende controles.

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.

Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controlevoorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand vanwelk jaar de volgende controle plaatsvindt.

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren

Z U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellenrespectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uwland. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, deverbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven..

F 17

0708

.NL

8 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen

Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften wordenuitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice metovereenkomstig opgeleide medewerkers.

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel nabijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften inacht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend gevenvanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige ofeconomische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis enervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteitvan de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principesvoor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzienvan veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddelook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt dooreventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar deresultaten van de controle minstens twee volgende controles.

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.

Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controlevoorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand vanwelk jaar de volgende controle plaatsvindt.

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren

Z U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellenrespectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uwland. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, deverbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven..

Page 87: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0708

.NL

F 18

0708

.NL

F 18

Page 88: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

1

0506

.NL

Gebruiksaanwijzing

Jungheinrich Tractiebatterij

Inhoudsopgave1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7

Gebruiksaanwijzingwater-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12

2 Jungheinrich TractiebatterijLoodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17

1

0506

.NL

Gebruiksaanwijzing

Jungheinrich Tractiebatterij

Inhoudsopgave1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7

Gebruiksaanwijzingwater-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12

2 Jungheinrich TractiebatterijLoodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17

Page 89: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

2

1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB

Nominale waarden

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h4. Nominale elektrolyt dichtheid*

Type EPzS: 1,29 kg/lType EPzB: 1,29 kg/lTreinverlichting: zie type plaat

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh-men!•Roken verboden!•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-men i.v.m. explosiegevaar!

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!

•Batterij nooit omkiepen!•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.

•Gevaarlijke elektrische spanning!•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

0506

.NL

2

1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB

Nominale waarden

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h4. Nominale elektrolyt dichtheid*

Type EPzS: 1,29 kg/lType EPzB: 1,29 kg/lTreinverlichting: zie type plaat

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh-men!•Roken verboden!•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-men i.v.m. explosiegevaar!

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!

•Batterij nooit omkiepen!•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.

•Gevaarlijke elektrische spanning!•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

Page 90: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

3

0506

.NLBij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (ziebijgevoegde verklaring).

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge-vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juisteverbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat-terij en de lader beschadigd worden.

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, danbijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.

De batterij opladen volgens punt 2.2

2. In gebruikname

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DINEN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».

2.1 Ontladen

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom-loze toestand gebeuren.

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het eindevan de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen nietontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.

2.2 Laden

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogenworden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel-stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra-gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleentoegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru-ikt.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

3

0506

.NL

Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (ziebijgevoegde verklaring).

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge-vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juisteverbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat-terij en de lader beschadigd worden.

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, danbijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.

De batterij opladen volgens punt 2.2

2. In gebruikname

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DINEN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».

2.1 Ontladen

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom-loze toestand gebeuren.

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het eindevan de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen nietontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.

2.2 Laden

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogenworden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel-stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra-gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleentoegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru-ikt.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

Page 91: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

4

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschredenworden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaamdeze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek-sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -aan -).

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° Cis. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al-leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolytdichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijenworden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngasof Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na-gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont-staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor-den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.

2.3 Vereffeningslading

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of naonvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normalelading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.

et op de temperatuur!

2.4 Temperatuur

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturenreduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en dezeis niet als gebruikstemperatuur toegestaan.

2.5 Elektrolyt

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe-ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogeretemperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera-tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.

0506

.NL

4

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschredenworden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaamdeze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek-sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -aan -).

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° Cis. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al-leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolytdichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijenworden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngasof Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na-gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont-staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor-den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.

2.3 Vereffeningslading

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of naonvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normalelading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.

et op de temperatuur!

2.4 Temperatuur

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturenreduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en dezeis niet als gebruikstemperatuur toegestaan.

2.5 Elektrolyt

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe-ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogeretemperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera-tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.

Page 92: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

5

0506

.NL3. Onderhoud

3.1 Dagelijks

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Hetelektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.

3.2 Wekelijks

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiekregelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).

3.3 Maandelijks

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-keld).

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-rige metingen.

3.4 Jaarlijks

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3en DIN EN 60 254-1.

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Voltnominale spanning.

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.

4. Verzorging

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistofin de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delenworden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen entrog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.

5

0506

.NL

3. Onderhoud

3.1 Dagelijks

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Hetelektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.

3.2 Wekelijks

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiekregelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).

3.3 Maandelijks

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-keld).

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-rige metingen.

3.4 Jaarlijks

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3en DIN EN 60 254-1.

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Voltnominale spanning.

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.

4. Verzorging

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistofin de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delenworden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen entrog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.

Page 93: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

6

5. Buiten gebruik stellen

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledigvolgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moetéén van de volgende methoden worden gebruikt:

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le-vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periodevermindert.

6. Storingen

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste deservicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het tracerenvan een storing.

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen vanfouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

0506

.NL

6

5. Buiten gebruik stellen

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledigvolgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moetéén van de volgende methoden worden gebruikt:

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le-vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periodevermindert.

6. Storingen

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste deservicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het tracerenvan een storing.

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen vanfouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

Page 94: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

7

0506

.NL7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

7

0506

.NL

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

Page 95: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

8

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen metpantserplaatcellen EPzS en EPzB

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko-lom EPzS . 2/120 – 10/600.

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van eencel luidt bijv. 2 EPzS 120.

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bijde elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan-tie.

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm

slag

leng

te

slag leng

te

Aquamatic-vuldop met diagnoseopening

Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening

0506

.NL

8

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen metpantserplaatcellen EPzS en EPzB

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko-lom EPzS . 2/120 – 10/600.

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van eencel luidt bijv. 2 EPzS 120.

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bijde elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan-tie.

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm

slag

leng

te

slag leng

te

Aquamatic-vuldop met diagnoseopening

Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening

Page 96: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

9

0506

.NLSchematische weergave

Installatie voor water-bijvul-systeem

1. Voorraadtank

2. Niveauschakelaar

3. Tappunt met kogelkraan

4. Tappunt met magneetventiel

5. Laadapparaat

6. Snelkoppeling

7. Sluitnippel

8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en mag-neetventiel

9. Leidingwateraansluiting

10. Laadleiding

1. Uitvoering

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au-tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bijhet laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul-doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag-noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys-teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.

2. Toepassing

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte-rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem opeen centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voorde slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge-stoken.

3. Functie

Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen,stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic-systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water-toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door devlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi-male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water-toevoer afgesloten.

min

sten

s 3

m

9

0506

.NL

Schematische weergave

Installatie voor water-bijvul-systeem

1. Voorraadtank

2. Niveauschakelaar

3. Tappunt met kogelkraan

4. Tappunt met magneetventiel

5. Laadapparaat

6. Snelkoppeling

7. Sluitnippel

8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en mag-neetventiel

9. Leidingwateraansluiting

10. Laadleiding

1. Uitvoering

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au-tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bijhet laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul-doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag-noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys-teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.

2. Toepassing

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte-rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem opeen centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voorde slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge-stoken.

3. Functie

Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen,stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic-systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water-toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door devlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi-male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water-toevoer afgesloten.

min

sten

s 3

m

Page 97: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

10

4. Vullen (handmatig/automatisch)

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigenvan het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat hetbijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin-cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.

5. Aansluitdruk

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleidingvan 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe-reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bartot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functionerenvan de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.

5.1 Valwater

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtankte worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS-systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.

5.2 Drukwater

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor denodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van debatterij geen hoogteverschil bestaan.

6. Vulduur

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijdbedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand-matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.

7. Waterkwaliteit

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt datm.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad-tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten diehet correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnenbeïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe-voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot300 µm in te bouwen.

0506

.NL

10

4. Vullen (handmatig/automatisch)

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigenvan het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat hetbijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin-cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.

5. Aansluitdruk

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleidingvan 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe-reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bartot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functionerenvan de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.

5.1 Valwater

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtankte worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS-systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.

5.2 Drukwater

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor denodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van debatterij geen hoogteverschil bestaan.

6. Vulduur

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijdbedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand-matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.

7. Waterkwaliteit

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt datm.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad-tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten diehet correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnenbeïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe-voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot300 µm in te bouwen.

Page 98: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

11

0506

.NL8. Slangen op batterij aansluiten

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe-zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet wordenuitgevoerd.

9. Bedrijfstemperatuur

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Eenoverschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul-systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.55° C worden gebruikt.

ATTENTIE:

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend inruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voorbevriezing van het systeem).

9.1 Diagnoseopening

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mmAquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.

9.2 Vlotter

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.

9.3 Reiniging

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo-erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan-raking komen.

10. Accessoires

10.1 Stromingsindicator

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer eenstromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje doorhet doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltjetot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.50219542).

10.2 Vuldoplichter

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia-le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul-doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met degrootste zorgvuldigheid te gebeuren.

11

0506

.NL

8. Slangen op batterij aansluiten

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe-zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet wordenuitgevoerd.

9. Bedrijfstemperatuur

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Eenoverschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul-systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.55° C worden gebruikt.

ATTENTIE:

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend inruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voorbevriezing van het systeem).

9.1 Diagnoseopening

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mmAquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.

9.2 Vlotter

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.

9.3 Reiniging

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo-erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan-raking komen.

10. Accessoires

10.1 Stromingsindicator

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer eenstromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje doorhet doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltjetot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.50219542).

10.2 Vuldoplichter

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia-le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul-doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met degrootste zorgvuldigheid te gebeuren.

Page 99: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

12

10.2.1 Borgring-gereedschap

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan-gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weerworden losgemaakt.

10.3 Filterelement

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe-gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelementheeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.

10.4 Snelkoppeling

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via eencentrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa-teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is eensluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei-ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)te worden gemonteerd.

11. Functiegegevens

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar

BFS - systeem geen

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van0,1 bar 350ml/min

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezigedruk van 0,1 bar 2ml/min

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeemWerkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem

0506

.NL

12

10.2.1 Borgring-gereedschap

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan-gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weerworden losgemaakt.

10.3 Filterelement

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe-gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelementheeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.

10.4 Snelkoppeling

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via eencentrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa-teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is eensluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei-ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)te worden gemonteerd.

11. Functiegegevens

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar

BFS - systeem geen

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van0,1 bar 350ml/min

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezigedruk van 0,1 bar 2ml/min

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeemWerkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem

Page 100: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

13

0506

.NL

2 Jungheinrich Tractiebatterijen

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS

Nominale gegevens

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje

2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen

3. Ontlaadstroom: C5/5h

4. Nominale temperatuur: 30° C

EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehelegebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over-drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik geldenvoor gesloten batterijen

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijkhet voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad-gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van debijtende elektrolyt.

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!

• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!

• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh-men!

• Roken verboden!• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-

men i.v.m. explosiegevaar!

• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.

• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van

de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.

• Batterij nooit omkiepen!• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich-

ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver-binders of kabels veroorzaken.

• Gevaarlijke elektrische spanning!• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-

rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

13

0506

.NL

2 Jungheinrich Tractiebatterijen

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS

Nominale gegevens

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje

2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen

3. Ontlaadstroom: C5/5h

4. Nominale temperatuur: 30° C

EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehelegebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over-drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik geldenvoor gesloten batterijen

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijkhet voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad-gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van debijtende elektrolyt.

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!

• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!

• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh-men!

• Roken verboden!• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-

men i.v.m. explosiegevaar!

• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.

• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van

de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.

• Batterij nooit omkiepen!• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich-

ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver-binders of kabels veroorzaken.

• Gevaarlijke elektrische spanning!• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-

rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

Page 101: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

14

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak opgarantie.

Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

1. Ingebruikneming

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.

De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:

2. Gebruik

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-tiebatterijen voor elektrovoertuigen».

2.1 Ontladen

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.

Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-ningsvrije toestand gebeuren.

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meerdan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.

Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen enzijn niet toegestaan.

Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controlerenvan de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.

Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.

2.2 Laden

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificeringte worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolenlaadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor hetbatterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingenen contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijngasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

0506

.NL

14

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak opgarantie.

Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

1. Ingebruikneming

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.

De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:

2. Gebruik

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-tiebatterijen voor elektrovoertuigen».

2.1 Ontladen

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.

Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-ningsvrije toestand gebeuren.

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meerdan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.

Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen enzijn niet toegestaan.

Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controlerenvan de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.

Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.

2.2 Laden

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificeringte worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolenlaadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor hetbatterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingenen contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijngasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

Page 102: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

15

0506

.NLBij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend ofverwijderd worden.

De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaatworden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdatanders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-geling van het laadapparaat noodzakelijk.

Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z perK te worden toegepast.

Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.

2.3 Vereffeningslading

Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en hetbehoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-le lading te worden uitgevoerd.

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voorde vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestanelaadapparaten te worden gebruikt.

Op temperatuur letten!

2.4 Temperatuur

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-elaatbaar.

2.5 Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt isniet meetbaar.

3. Onderhoud

Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks

Batterij na elke ontlading opladen.

3.2 Wekelijks

Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.

15

0506

.NL

Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend ofverwijderd worden.

De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaatworden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdatanders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-geling van het laadapparaat noodzakelijk.

Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z perK te worden toegepast.

Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.

2.3 Vereffeningslading

Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en hetbehoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-le lading te worden uitgevoerd.

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voorde vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestanelaadapparaten te worden gebruikt.

Op temperatuur letten!

2.4 Temperatuur

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-elaatbaar.

2.5 Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt isniet meetbaar.

3. Onderhoud

Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks

Batterij na elke ontlading opladen.

3.2 Wekelijks

Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.

Page 103: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

16

3.3 Driemaandelijks

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd teworden:

• totale spanning

• enkele spanning

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellenresp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. dereparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.

3.4 Jaarlijks

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te wordengecontroleerd.

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1te worden uitgevoerd.

De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.

4. Instandhouden

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in debatterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 tewaarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen vancellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.

5. Opslag

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.

Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-delingen worden gekozen:

1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.

Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.

0506

.NL

16

3.3 Driemaandelijks

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd teworden:

• totale spanning

• enkele spanning

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellenresp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. dereparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.

3.4 Jaarlijks

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te wordengecontroleerd.

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1te worden uitgevoerd.

De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.

4. Instandhouden

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in debatterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 tewaarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen vancellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.

5. Opslag

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.

Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-delingen worden gekozen:

1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.

Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.

Page 104: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

17

0506

.NL6. Storingen

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dientonmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevensvolgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

17

0506

.NL

6. Storingen

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dientonmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevensvolgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

Page 105: Vorwort NL...0108.NL Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne tr ansportmiddel is kenni s nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in

0506

.NL

18

0506

.NL

18