Universiteit Utrecht - Blauwdruk curriculum master …...tot verlening van accreditatie aan de...
Transcript of Universiteit Utrecht - Blauwdruk curriculum master …...tot verlening van accreditatie aan de...
Blauwdruk
curriculum master Farmacie
Universiteit Utrecht
Faculteit Bètawetenschappen
School of Pharmacy
Universiteitsweg 99
3584 CG Utrecht
2 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Colofon
© 2015 School of Pharmacy, faculteit Bètawetenschappen
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 3
Voorwoord Voor u ligt de blauwdruk voor een nieuw curriculum voor de master Farmacie, een integrale herziening
van het ‘oude’ curriculum dat in 2000 werd ontworpen. Zoals in het Strategisch Plan 2020 van het
departement Farmaceutische Wetenschappen (2014) reeds is aangegeven, zijn de veranderingen die
zich de laatste jaren hebben voltrokken ten aanzien van de beroepsuitoefening van de apotheker de
belangrijkste aanleiding voor de huidige herziening. De maatschappelijke vraag naar een apotheker die
verantwoordelijkheid voor productzorg én patiëntenzorg kan dragen, heeft geleid tot een
reprofessionalisering van de apotheker tot expert op het gebied van geneesmiddeltoepassing. Deze
veranderingen binnen het farmaceutisch werkveld bieden de School of Pharmacy kansen om de
apothekersopleiding grondig te herzien.
De onderwijskundige uitgangspunten, zoals de keuze voor kleinschalige en studentactiverende
onderwijsvormen die in een relevante context worden aangeboden, betekenden in 2000 een
ingrijpende verandering voor de opleiding. Deze uitgangspunten zijn nog steeds van kracht en worden
inmiddels breed omarmd in het hoger onderwijs. Intussen is echter meer ervaring opgedaan met
activerende onderwijsvormen en zijn er nieuwe onderwijskundige inzichten. Ook bieden moderne
technologieën tal van mogelijkheden om het onderwijs verder te optimaliseren.
De School of Pharmacy beschouwt het als een uitdaging om een toonaangevende apothekersopleiding
te ontwikkelen die zowel recht doet aan de nieuw verankerde rol van de apotheker als zorgverlener als
aan de meer traditionele, maar even belangrijke, rol bij de ontwikkeling van geneesmiddelen. In februari
2015 is een curriculumcommissie master Farmacie (CURC MA) ingesteld, die de opdracht heeft gekregen
een nieuw curriculum te ontwerpen dat met ingang van september 2016 van start moet gaan. Het
nieuwe programma moet recht doen aan de veranderingen binnen het farmaceutisch werkveld en
inspelen op de nieuwste onderwijskundige inzichten en mogelijkheden. De CURC MA heeft bij de
ontwikkeling nauw samengewerkt met de tegelijkertijd ingestelde curriculumcommissie bachelor
Farmacie (CURC BA), die verantwoordelijk is voor het ontwerp van een nieuwe bacheloropleiding per
september 2016. Zo is getracht een goede afstemming van beide programma’s alsmede een
gezamenlijke onderwijsvisie te borgen.
In deze blauwdruk wordt het plan voor het nieuwe masterprogramma beschreven. Naast een
beschrijving van de eindtermen en inhoudelijke en onderwijskundige uitgangspunten wordt een
concreet voorstel voor de invulling van het programma gedaan. Tevens wordt een overzicht gegeven
van de benodigde inzet van mensen en middelen om dit nieuwe programma te implementeren en uit te
voeren. De CURC MA realiseert zich dat de volgende fase, waarin de voorgestelde plannen verder zullen
worden uitgewerkt, cruciaal is. Zij nodigt docenten én studenten van harte uit hieraan met
enthousiasme bij te dragen.
Curriculumcommissie master Farmacie:
Lourens Bloem, Dicky van Heuven-Nolsen, Robbert Jan Kok, Aukje Mantel-Teeuwisse, Christien
Oussoren, Jacqueline van Paassen, Marianne Verdel, Jet van der Zijden
4 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Inhoudsopgave
Gebruikte afkortingen ....................................................................................................... 5
1. Taken en competenties van de apotheker ............................................................... 6
1.1 Inleiding ................................................................................................................................... 6
1.2 Het domeinspecifieke referentiekader ................................................................................... 6
1.3 Doelstelling en aard van de master Farmacie in Utrecht ...................................................... 15
1.4 Eindtermen van de opleiding ................................................................................................ 17
1.5 Geraadpleegde bronnen ....................................................................................................... 27
2. Onderwijskundige uitgangspunten ........................................................................28
2.1 Inleiding ................................................................................................................................. 28
2.2 Leren in interactie ................................................................................................................. 29
2.3 Leren in context ..................................................................................................................... 31
2.4 Gedifferentieerd leren........................................................................................................... 32
2.5 Geraadpleegde bronnen ....................................................................................................... 34
3. Ontwerp en invoering curriculum master Farmacie ................................................37
3.1 Inleiding ................................................................................................................................. 37
3.2 Kenmerken van het curriculum ............................................................................................. 37
3.3 Het programma van de master Farmacie ............................................................................. 39
3.4 Invoering van het curriculum en overgangsmaatregelen ..................................................... 45
3.5 Geraadpleegde bronnen ....................................................................................................... 47
4. Invoeringsplan voor het nieuwe curriculum ...........................................................48
4.1 Inleiding ................................................................................................................................. 48
4.2 Besluitvorming....................................................................................................................... 48
4.3 Uitgangspunten bij de ontwikkeling ...................................................................................... 48
4.4 Opzet van de projectorganisatie ........................................................................................... 49
5. Uitvoering van het curriculum................................................................................54
5.1 Inleiding ................................................................................................................................. 54
5.2 De onderwijsformatie ............................................................................................................ 54
5.3 Ruimtebehoefte .................................................................................................................... 57
5.4 Organisatie ............................................................................................................................ 58
Bijlagen ...........................................................................................................................60
Bijlage 1 Invulling cursussen master Farmacie ............................................................................ 61
Bijlage 2 Ingangseisen cursussen master Farmacie ..................................................................... 87
Bijlage 3 Voorstel overgangsmaatregel ‘blokken oude stijl’ naar ‘cursussen nieuwe stijl’ ........ 88
Bijlage 4 Personele invulling projectorganisatie curriculumvernieuwing.................................... 89
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 5
Gebruikte afkortingen BIG Beroepen Individuele Gezondheidszorg
BoS Board of Studies
CanMEDs Canadian Medical Education Directives for Specialists
CURC MA Curriculumcommissie voor de master Farmacie
Dbu Docentbelastingsuren
EAFP European Association of Faculties of Pharmacy
EU Europese Unie
FIP International Pharmaceutical Federation
FIPEd FIP Education initiative
Fte Fulltime-equivalent
FTO Farmacotherapeutisch overleg
IPL Interprofessionele leerafdeling
KNMP Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie
KVA Kennis, vaardigheden en attitude
NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
Obp Ondersteunend en beheerspersoneel
OER Onderwijs- en Examenregeling
OPLO Onderwijsprogrammaleidersoverleg
PDCA Plan-Do-Check-Act
PK Pharmacokinetics (farmacokinetiek)
PD Pharmacodynamics (farmacodynamie)
PGO Probeemgestuurd onderwijs
POP Persoonlijk ontwikkelplan
SUMMA Selective Utrecht Medical MAster
TDM Therapeutic Drug Monitoring
TLM Teaching Load Model
UHD Universitair hoofddocent
UIPS Utrecht Institute for Pharmaceutical Sciences
USE Utrecht University School of Economics
UU Universiteit Utrecht
VSNU Vereniging van Universiteiten
VTGM Voor toediening gereed maken
WFME World Federation for Medical Education
WP Wetenschappelijk personeel
6 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
1. Taken en competenties van de apotheker
1.1 Inleiding In het afgelopen decennium hebben zich ingrijpende veranderingen in het farmaceutisch werkveld
voorgedaan (zie subparagraaf 1.2.2). Bij de herziening van de opleiding Farmacie is het van belang hier
rekening mee te houden; aansluiting van de kennis en competenties van studenten op deze
ontwikkelingen dienen in het onderwijscurriculum te worden geborgd.
Op nationaal niveau speelt het Raamplan Farmacie, opgesteld door de onderwijsinstituten voor de
apothekersopleiding in Groningen en Utrecht in samenwerking met de beroepsorganisatie van de
Nederlandse apothekers KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie),
hierin een leidende rol. Het Raamplan voor de apothekersopleiding is een overkoepelende beschrijving
van de opleiding tot apotheker in Nederland. Onderdeel van het Raamplan is het domeinspecifieke
referentiekader. Hierin worden het kennisdomein van de farmacie, recente en toekomstige
ontwikkelingen binnen de farmacie, taakgebieden van de apotheker, het wettelijk kader van de
opleiding en internationale benchmarking beschreven.
Het domeinspecifieke referentiekader is het belangrijkste inhoudelijke referentiekader voor het nieuwe
masterprogramma en geeft inzicht in het (veranderende) beroepsveld. Hieronder wordt daarom
allereerst een overzicht gegeven van het domeinspecifieke referentiekader (paragraaf 1.2). Vervolgens
wordt aangegeven hoe het nieuwe programma hierop aansluit door de doelstelling en de aard van de
master Farmacie in Utrecht te beschrijven (paragraaf 1.3) en worden de eindtermen van de nieuwe
opleiding beschreven (paragraaf 1.4).
1.2 Het domeinspecifieke referentiekader In het Besluit van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) d.d. 23 april 2013 strekkende
tot verlening van accreditatie aan de opleiding wo-master Farmacie van de Universiteit Utrecht en de
Rijksuniversiteit Groningen beveelt de commissie beide universiteiten aan om de visie op de
Nederlandse farmacieopleidingen beter op elkaar af te stemmen en hierbij expliciet aan te sluiten bij de
nieuwe eisen die actuele ontwikkelingen in het zorgveld aan basisapothekers stellen. De commissie
beveelt derhalve het opstellen van een gemeenschappelijk Nederlands referentiekader aan dat relevant
is met het oog op internationale benchmarking en de snelle ontwikkelingen in het vakgebied.
Momenteel zijn de universiteiten van Utrecht, Groningen en Leiden in samenwerking met de KNMP,
mede op basis van vijf werkconferenties over de toekomst van de Nederlandse apothekersopleidingen,
bezig met de ontwikkeling van een nieuwe versie van het Raamplan voor de Farmacie in Nederland
waarin tevens het domeinspecifieke referentiekader wordt beschreven. De conceptversie van het
domeinspecifieke referentiekader zoals deze zal worden opgenomen in het Raamplan Farmacie 2015
wordt in deze blauwdruk als uitgangspunt gehanteerd (versie 1 juli 2015).
1.2.1 Het kennisdomein van de farmacie
De farmacie omvat de kennis van het geneesmiddel in de meest brede zin van het woord, zowel binnen
als buiten het menselijk lichaam. De kennis van het geneesmiddel buiten het menselijk lichaam behelst
de productkarakteristieken met betrekking tot bewaring en gebruik, de ontwikkeling, productie en
kwaliteitscontrole van geneesmiddelen en de biofarmaceutische eigenschappen, zoals biologische
beschikbaarheid en absorptie. Daarnaast omvat het farmaceutisch kennisdomein ook kennis van en
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 7
inzicht in de effecten van geneesmiddelen in het menselijk lichaam en de mede daaruit voortvloeiende
toepassing van het geneesmiddel. Dit laatste impliceert dat kennis van het menselijk lichaam en van het
menselijk gedrag met betrekking tot ziekte en gezondheid eveneens tot het domein van de farmacie
behoren. Kennis van het menselijk lichaam betreft vooral kennis van de anatomie, fysiologie en
pathofysiologie die de apotheker in staat stelt de lotgevallen en de effecten van geneesmiddelen in het
lichaam goed te begrijpen. Het menselijk gedrag vormt tevens een belangrijke factor bij een
farmacotherapeutische behandeling; kennis hiervan is voor een apotheker noodzakelijk.
Het domein van de farmacie is onder te verdelen in drie hoofdexpertises, die hieronder kort worden
omschreven.
I Productexpertise Productie en kwaliteitsborging inclusief het vaststellen van de juiste houdbaarheid en adequate
opslag van geneesmiddelen zijn feitelijk de oudste, meest traditionele, kerntaken van de
apotheker. Ook nu de meeste apothekers niet meer zelf bij de productie en kwaliteitscontrole
van geneesmiddelen betrokken zijn, is het essentieel dat de apotheker over een ruime mate van
productexpertise beschikt (zie subparagraaf 1.2.2). Met ‘product’ wordt hier een biologisch
actieve (‘geneeskrachtige’) stof (drug substance, active pharmaceutical ingredient, farmacon)
verwerkt in een toedieningsvorm bedoeld, die resulteert in een beoogd farmacotherapeutisch
effect.
Formuleren (het ontwerpen van een toedieningsvorm voor een farmacon) is een belangrijk
aspect van dit expertisegebied. Er zijn steeds complexere toedieningsvormen ontwikkeld om
farmacologisch actieve stoffen op de plaats van werking te brengen. De intrede van de
biologicals (hoogmoleculaire geneesmiddelen, farmaceutische eiwitten) heeft een geheel eigen
formuleringsproblematiek met zich meegebracht. Het intact blijven van de integriteit van
formuleringen is in veel gevallen een essentiële voorwaarde voor een adequaat
farmacotherapeutisch effect. Het ontwerpen van een farmaceutisch rationeel, werkzaam en
veilig geneesmiddel behoort daarom eveneens tot de productexpertise van de apotheker. Voor
de productexpertise is een grondige kennis van chemische, fysisch-chemische en biologische
eigenschappen van geneesmiddelen en hulpstoffen vereist. Voor de hoogmoleculaire
(eiwit)geneesmiddelen is moleculaire biologie een belangrijk basisvak. De biofarmacie, de
wetenschap die zich bezighoudt met de gebeurtenissen van het geneesmiddel tussen het
moment van toediening en de intreding van de werking is essentieel voor met name het
ontwerpen van toedieningsvormen.
Bij productkennis hoort eveneens kennis van verpakkingsmaterialen van geneesmiddelen, de
invloed van verpakkingsmaterialen op geneesmiddelen en kennis van medische hulpmiddelen in
de breedste zin van het woord.
II Geneesmiddelwerking Het expertisegebied geneesmiddelwerking omvat de farmacologie en de farmacotherapie.
Onder de farmacologie vallen zowel de bestudering van de lotgevallen van het geneesmiddel in
het lichaam (farmacokinetiek; absorptie, verdeling, metabolisme en eliminatie) als de
wisselwerking tussen het geneesmiddel en het aangrijpingspunt (farmacodynamie). Voor een
goed inzicht in de wisselwerking tussen geneesmiddelen en aangrijpingspunten bezit de
8 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
apotheker een gedegen kennis van de biochemie/celbiologie, anatomie van het menselijk
lichaam en van de fysiologie en de pathofysiologie van de meest voorkomende aandoeningen.
Onder de farmacotherapie valt kennis van de belangrijkste geneesmiddelgroepen en van de
farmacotherapeutische behandelmogelijkheden van de meest voorkomende aandoeningen.
III Geneesmiddeltoepassing De toepassing van het geneesmiddel – zowel op individueel niveau als op populatieniveau – is
het derde belangrijke expertisegebied van de apotheker. Dit expertisegebied berust op zeven
pijlers. De eerste pijler is biofarmaceutische zekerheid dat een geneesmiddel na toediening ook
daadwerkelijk in de juiste hoeveelheid, met de juiste snelheid en gedurende de juiste tijdsduur
op de plaats van werking komt. Deze zekerheid volgt uit de eerste twee hoofdexpertises.
De tweede pijler is de integratie van de basaal farmacologische kennis met medische kennis die
onder meer resulteert in een goed begrip van gewenste therapeutische effecten, van
voorspelbare farmacologische bijwerkingen (type A bijwerkingen) en toxiciteit, van interacties
tussen geneesmiddelen onderling en hun potentiële consequenties en van voorspelbare
ongewenste interacties tussen geneesmiddelen en aandoeningen (‘contra-indicaties’) en hun
consequenties.
De derde pijler volgt logischerwijze uit de eerste: het is de klinisch-beredeneerde toepassing van
geneesmiddelen rekening houdend met kenmerken zoals comorbiditeit, comedicatie en
biomarkers, zoals klinisch-chemische parameters en farmacogenetische informatie. De vierde
pijler bestaat uit kennis van behandel- en zorgrichtlijnen en vooral van de achtergronden en
onderbouwing daarvan die volgt uit de vijfde pijler: kennis van het wetenschappelijk bewijs
(evidence) voor effectiviteit, (on)veiligheid en kosteneffectiviteit. Dit vereist een goed
ontwikkeld vermogen om farmaceutisch en medisch-farmaceutisch onderzoek te kunnen
beoordelen en interpreteren.
De zesde pijler is kennis van het menselijk gedrag met betrekking tot ziekte en gezondheid en de
vertaling daarvan in optimaal gebruik van het geneesmiddel. De zevende pijler ten slotte is de
communicatie met patiënten en samenwerking met andere zorgverleners. Een adequate
toepassing van geneesmiddelen is uiteindelijk een resultante van communicatie tussen
meerdere partijen, in de eerste plaats van zorgverleners met de patiënt zelf. Om effectief te
kunnen bijdragen aan een juiste toepassing van het geneesmiddel, moet de apotheker ook op
communicatief gebied goed zijn geschoold en effectief zijn voorbereid op samenwerking met
andere zorgverleners.
1.2.2 Recente en toekomstige ontwikkelingen binnen de farmacie
In Nederland is de beroepsuitoefening van apothekers de laatste decennia verschoven van overwegend
productgeoriënteerd naar overwegend patiëntgeoriënteerd. Met de toename van polyfarmacie door
uitbreiding van behandelingsmogelijkheden, precision medicine (zie hieronder) en door de vergrijzing, is
de maatschappelijke vraag naar een apotheker die voor productzorg- én patiëntenzorgverlenende taken
is toegerust een belangrijk referentiepunt voor de farmacieopleidingen. De sterke toename van
farmacotherapeutische behandelmogelijkheden en het toegenomen inzicht in de werkingsmechanismen
van geneesmiddelen en in de pathofysiologie van aandoeningen hebben de apotheker de mogelijkheid
gegeven tot reprofessionalisering tot expert op het gebied van de geneesmiddeltoepassing. Dit heeft
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 9
zowel in de ziekenhuisfarmacie als in de openbare farmacie geresulteerd in een veel actievere rol van de
apotheker in de directe patiëntenzorg. Apothekers participeren in geneesmiddelencommissies in
ziekenhuizen, in formulariumcommissies, ze hebben een leidende rol in gestructureerd
farmacotherapieoverleg met artsen, ze doen veelvuldig interventies in het kader van
medicatiebegeleiding en ze hebben een, wettelijk vastgelegde, verantwoordelijkheid voor voorlichting
omtrent gebruik, werking en bijwerkingen van geneesmiddelen aan patiënten.
Deze reprofessionalisering heeft geleid tot andere behoeftes met betrekking tot het farmaciecurriculum.
In de eerste plaats is er ten gevolge van de sterkere oriëntatie van het apothekersberoep op de patiënt
een intensere relatie tussen de apotheker als zorgverlener en de patiënt ontstaan. Er was natuurlijk
altijd sprake van een apotheker-patiëntrelatie, maar binnen deze relatie was de verantwoordelijkheid
van de apotheker voornamelijk gericht op het afleveren van door de arts voorgeschreven
geneesmiddelen, waarbij beschikbaarheid en productkwaliteit centraal stonden. Het dragen van
verantwoordelijkheid voor de uitkomsten van farmacotherapie en de daaruit voortvloeiende
begeleiding van de patiënt bij goed geneesmiddelgebruik, zoals gebruiksinstructies, medicijngesprekken
en medicatiebeoordelingen hebben de apotheker-patiëntrelatie geïntensiveerd en vragen van de
apotheker andere competenties op communicatief gebied die tot voor kort niet tot het domein van de
farmacie werden gerekend.
De tendens dat binnen de Nederlandse farmacie, in elk geval in de extramurale farmacie, het
zorgverlenerschap steeds meer centraal is komen te staan wordt onder meer ondersteund door een
recente brief (8 april 2014) van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede
Kamer. Hierin wordt aangegeven dat bij een kwalitatief hoogstaande zorg een apotheker hoort die
vooral zorgverlener is. Nauwe samenwerking met huisartsen en voorschrijvers in de tweede lijn om hen
te adviseren en te ondersteunen bij het beter voorschrijven van geneesmiddelen en het tijdig
aanbrengen van wijzigingen in geneesmiddelen zijn daarin expliciet genoemd, naast informeren,
begeleiden en ondersteunen van patiënten bij het goed gebruik van geneesmiddelen. De minister acht
het cruciaal dat de apothekersopleiding daarom wordt aangepast en dat er een elektronisch
toegankelijke uitwisseling van patiënt- en medicatiegegevens komt.
In de tweede plaats heeft de sterkere oriëntatie van het apothekersberoep op de patiënt ook gevolgen
voor het domein van de productzorg rond geneesmiddelen, waaronder naast de productie en
kwaliteitsborging ook de farmaceutische rationale van geneesmiddelen valt. De bereiding van
geneesmiddelen behoort volgens de wet BIG (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) tot het
deskundigheidsgebied van de apotheker. Er is echter in ziekenhuisapotheken en in openbare apotheken
een tendens waarneembaar dat bereidingen gecentraliseerd worden op een beperkt aantal locaties. Het
aantal ad-hoc bereidingen neemt af, mede omdat de apotheker het meer dan vroeger tot zijn taak
rekent om de therapeutische rationaliteit van een bereiding te beoordelen alvorens tot daadwerkelijke
productie over te gaan. Slechts een beperkt deel van de in de gezondheidszorg werkzame apothekers zal
nog zelf met de praktische aspecten van de bereiding van geneesmiddelen in aanraking komen. Andere
aspecten van productzorg worden echter belangrijker, zoals de beoordeling van de rationaliteit van niet-
geregistreerde preparaten, de vraag naar bio-equivalentie en farmaceutische alternatieven voor niet-
beschikbare handelspreparaten, vragen rond het voor toediening gereedmaken (VTGM) van
geneesmiddelen, vragen en problemen rond toedieningsvormen en -routes en vragen en problemen
rond hulpstoffen in toedieningsvormen. Minstens zo belangrijk voor de apotheker is kennis van
farmaceutische producten ten aanzien van bewaren, productkarakteristieken, bewerkingen en
10 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
dergelijke. Een grondige productexpertise blijft dus noodzakelijk, zij het met een minder sterk accent op
praktische vaardigheden en een sterker accent op patiëntgerichte vraagstukken.
Ten derde zijn er veranderingen in het kennisgebied. Een reeds verder gevorderde ontwikkeling binnen
de farmacie is de vergroting van het aandeel van de hoogmoleculaire (biotechnologische)
geneesmiddelen ten opzichte van de laagmoleculaire middelen. Inzicht in de productie- en
kwaliteitsaspecten van eiwitgeneesmiddelen vergt een deugdelijke kennis van de moleculaire biologie,
een basisvak dat nog niet in de huidige regelgeving inzake de opleiding tot apotheker wordt genoemd.
Naast deze ontwikkelingen zijn er enkele belangrijke nieuwe ontwikkelingen in de farmacie gaande.
Onderstaande voorbeelden vormen geen uitputtend overzicht, maar illustreren de noodzaak tot het
aanpassen van het farmaciecurriculum, zodat de apotheker ook voorbereid is op deze (nabije) toekomst.
Nieuwe, geavanceerde toedieningsvormen. Een goed voorbeeld hiervan is de toepassing van nanotechnologie voor het verbeteren van geneesmiddelen. Therapeutisch actieve stoffen kunnen bijvoorbeeld in nanodeeltjes ingesloten worden waardoor het mogelijk is die farmaca veel gerichter -met grotere effectiviteit en minder ongewenste effecten - op de plaats van werking te krijgen. Weinig apothekers zullen direct bij de ontwikkeling en productie van dergelijke toedieningsvormen betrokken zijn. De meeste apothekers zullen echter wel te maken krijgen met aspecten als opslag, werkzaamheid en bijwerkingen van deze middelen en moeten daarom goed op de hoogte zijn van de onderliggende technologie en de eigenschappen van de materialen waaraan de geneesmiddelen worden gebonden.
Advanced-therapy medicinal products. Dit betreft medische producten op basis van genen (gentherapie), cellen (celtherapie) en weefsels. Gentherapie wordt gedefinieerd als een methode om de expressie van genen van een individu te wijzigen of afwijkende genen te corrigeren. Celtherapie is de toediening van levende cellen of de stimulatie van een specifieke celpopulatie in een patiënt voor de behandeling van een ziekte. Gentherapie en stamceltherapie zijn ontwikkelingen waarvan verwacht mag worden dat die op niet al te lange termijn breder toepasbaar zullen zijn. Apothekers zullen ook deze vorm van therapie moeten kennen en begrijpen. Hierbij is kennis van de voor gen- en celtherapie geschikte aandoeningen, problemen bij genoverdracht en kennis van genvectoren (momenteel vaak virussen) essentieel.
Precision medicine. Het concept van precision medicine is wellicht één van de grootste toekomstige uitdagingen voor de apotheker. Bij precision medicine wordt de beste behandeling nagestreefd van een patiënt, rekening houdend met individuele variatie in de genen, omgeving en levensstijl voor elke persoon, met biomarkers zoals klinisch chemische parameters en met andere kenmerken op moleculair-biologisch of cellulair niveau. Een veel voorkomend verschijnsel bij de farmacotherapeutische behandeling van aandoeningen is dat subpopulaties soms slecht reageren op gangbare geneesmiddelen of onevenredig veel bijwerkingen ondervinden. Dit komt mede doordat veel ziektes, die momenteel op basis van bepaalde symptomatische of andere kenmerken als één enkele aandoening zijn gedefinieerd, op basis van bepaalde pathofysiologische kenmerken feitelijk in diverse (sub)aandoeningen zijn onder te verdelen.
Met de snel toenemende kennis op het gebied van moleculair pathofysiologische mechanismen, is het wellicht mogelijk tot een fijnmaziger karakterisering van aandoeningen te komen. Dit zou veel specifiekere, en daardoor effectievere en veiliger, behandelingen mogelijk kunnen maken. Bij een aantal ziektes, onder andere kanker, is een gerichte polyfarmaceutische aanpak mogelijk door op diverse plaatsen in een pathofysiologische keten in te grijpen. De apotheker moet in staat zijn de rationaliteit van dergelijke polyfarmacie te beoordelen en, rekening houdend met comedicatie en andere patiëntkenmerken, uiteraard de veiligheid ervan te bewaken.
Het begeleiden van precision medicine vergt, naast gedegen kennis van biologische mechanismen van aandoeningen, kennis van moleculaire diagnostiek en kennis van farmacotherapeutische aangrijpingspunten die dieper gaan dan tot dusver. Ook op deze ontwikkeling moet de student farmacie terdege worden voorbereid.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 11
- Zelfmanagement door de patiënt. Hoewel het hier geen specifieke verandering binnen het farmaceutisch kennisdomein betreft, zijn de toenemende mogelijkheden van patiënten om kennis over hun aandoening(en) en behandelingsmogelijkheden te verzamelen en zelf hun ziekte te managen van groot belang voor de toekomstige apotheker en de farmacieopleiding. Naast het beoordelen van de betrouwbaarheid van (internet)bronnen, zal de apotheker van de toekomst om moeten leren gaan met het gegeven dat met name bij zeldzamere aandoeningen de kennis van de patiënt soms zijn eigen kennis zal overtreffen. Ook het zelftesten op het gebied van bijvoorbeeld DNA-diagnostiek vraagt een flexibele omgang met een snel uitdijend kennisarsenaal. Dergelijke ontwikkelingen vormen een belangrijk referentiepunt voor de farmacieopleidingen en onderstrepen de noodzaak om tijdens de studie vooral het vermogen te ontwikkelen snel nieuwe kennis te verwerven en de student zodoende voor te bereiden op een rol van ‘kennismanager’.
Ten slotte is als vierde aspect een verandering van de positionering van de apotheker ten opzichte van
de arts opgetreden. Ook deze ontwikkeling is van belang voor een beschouwing van de noodzakelijke
veranderingen in het farmaciecurriculum. In de wet BIG is nu opgenomen dat de apotheker zelfstandig
farmacotherapeutische behandelingen voor de cliënten uitvoert op basis van een door een zorgverlener
met voorschrijfbevoegdheid gestelde diagnose. De hoofdexpertise Geneesmiddeltoepassing van de
apotheker vertoont daarbij een overlap met het domein van de geneeskunde. De complementariteit van
de apotheker aan de arts is hierbij kort samen te vatten als toevoeging van kennis van en inzicht in de
wisselwerking tussen geneesmiddel en het biologisch systeem en tussen geneesmiddelen onderling.
De in dit zorgproces noodzakelijke kennis van de apotheker kan in twee hoofddelen worden opgesplitst:
1) kennis van de biofarmacie en de farmacokinetiek van geneesmiddelen, en 2) kennis van de
farmacodynamie, de werkingsmechanismen van geneesmiddelen. De expertise van de apotheker is wat
het eerste deel betreft onomstreden. De apotheker begrijpt als geen ander dat een farmacologisch
actieve stof geen geneesmiddel is en dat de wijze van toediening in hoge mate bepaalt in hoeverre een
stof in de juiste hoeveelheid en op de juiste plaats beschikbaar komt. Ook de kennis van de
farmacokinetiek en de gevolgen voor een juiste dosering en toediening behoren bij uitstek tot de
farmaceutische expertise. Deze vanzelfsprekendheid strekt zich in mindere mate uit tot de
werkingsmechanismen van geneesmiddelen, hoewel de apotheker ook op dit laatste gebied in het
algemeen beter geschoold is dan de arts. Inzicht in de werkingsmechanismen stelt de apotheker in staat,
behalve de werking van het geneesmiddel, ook bijvoorbeeld de ongewenste effecten van
geneesmiddelen (type A bijwerkingen) te beredeneren en voorspellen. Vooral veel laagmoleculaire
geneesmiddelen zijn ‘dirty molecules’, die op uiteenlopende gebieden in het lichaam aangrijpen en
daardoor niet alleen de gewenste, maar ook vaak beredeneerbare ongewenste effecten met zich
meebrengen.
Daarnaast is de apotheker in staat interferenties (farmacokinetisch en farmacodynamisch) en veel
voorkomende veroorzakers van interacties in de medicatie te herkennen, gelijkgerichte bijwerkingen
van middelen uit verschillende farmacotherapeutische geneesmiddelgroepen te onderkennen door een
goed begrip van werkingsmechanismen en onvoldoende werkzame middelen farmacologisch
beredeneerd aan te passen. Dit inzicht in de farmacologie in combinatie met zijn biofarmaceutische
kennis, maakt de apotheker tot een partner in de farmacotherapie die complementair is aan de arts.
Vooral in situaties dat diverse voorschrijvers bij de medicatie van een patiënt zijn betrokken, komt de
toegevoegde waarde van de apotheker als farmacotherapeutisch generalist dus goed tot zijn recht.
Ook in de directe contacten met patiënten komt de ‘geneesmiddelblik’ van de apotheker de patiënt ten
goede. Uitleg over geneesmiddelen kan zodoende synergistisch werken met door de arts gegeven
informatie. Daarbij is het voor effectieve samenwerking en communicatie met artsen nodig dat er een
12 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
zekere mate van klinische kennis aanwezig is; alleen kennis van de medische terminologie is op zichzelf
onvoldoende.
1.2.3 Het wettelijk kader van de opleiding
Voor het voeren van de titel apotheker zijn Europese en Nederlandse wettelijke kaders vastgesteld,
waarbij voor de Nederlandse wet inschrijving in het BIG-register essentieel is. In artikel 6c van de
Regeling periodieke registratie Wet BIG staan kerncompetenties en kernvaardigheden omschreven van
het beroep apotheker. Deze vormen de eindtermen van het scholingstraject in het kader van periodieke
registratie, maar zijn tevens bruikbaar als nadere duiding van het deskundigheidsgebied (zie
subparagraaf 1.2.5). De werkzaamheden van de BIG-geregistreerde apotheker, zoals het bereiden en ter
hand stellen van geneesmiddelen, vallen deels binnen de individuele gezondheidszorg. Anderzijds gaat
het om productgerichte werkzaamheden, zoals farmaceutisch onderzoek of het testen, beoordelen of
monitoren van geneesmiddelen op veiligheid en kwaliteit.
Voor de vaststelling van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de opleidingseisen apotheker is een
aantal regelingen van belang, die hier verkort worden aangegeven (zie Raamplan Farmacie 2015 voor
volledig overzicht). In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van 8 oktober
1992 is vastgelegd dat de studielast van de masteropleiding voor het beroep van apotheker 180
studiepunten bedraagt. De opleidingseisen waaronder de eis van een stage van ten minste zes maanden
in een openbare apotheek of ziekenhuisapotheek alsmede een lijst van vakken en te verwerven kennis
en vaardigheden zijn vastgelegd in het Besluit opleidingseisen apotheker van 3 september 1997. Op
Europees niveau zijn eisen aan de duur en invulling van de beroepsopleiding vastgelegd in Richtlijn
2005/36/EG Erkenning beroepskwalificaties van 7 september 2005 en Richtlijn 2001/83/EG Vaststelling
van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
1.2.4 Internationale benchmarking
De titel apotheker die wordt verkregen na een opleiding binnen Europa moet formeel worden erkend in
alle andere Europese landen (Richtlijn 2005/36/EG Erkenning beroepsspecificaties van 7 september
2005, zie wettelijk kader). Het 'vrij verkeer' voor afgestudeerden geldt niet alleen voor de farmacie,
maar voor alle opleidingen van het Europese hoger onderwijs en beroepsopleidingen.
Een belangrijk internationaal referentieorgaan is de European Association of Faculties of Pharmacy
(EAFP). Deze heeft het initiatief genomen tot het PHARMINE-project (2011) om het farmacieonderwijs in
de verschillende Europese landen nader te onderzoeken. Dit project had tot doel de mogelijkheden voor
de invoering van de beginselen van de Bolognaverklaring in het farmacieonderwijs te onderzoeken en
het afstemmen van de opleidingen op de toekomstige behoeften in de drie gebieden van de
farmaceutische deskundigheid: openbare farmacie, ziekenhuisfarmacie en industriële farmacie. De
resultaten van het PHARMINE-project gaven aan dat er een grote variabiliteit was binnen de Europese
farmacieopleidingen. Uit de resultaten bleek dat de contacturen van de Nederlandse
farmacieopleidingen overeen komen met de Europese gemiddelden in de verschillende disciplines. Ook
blijkt uit de vergelijking van de opleidingen van 1994 en die van 2011 dat de apothekersopleidingen in
de Europese Unie (EU), waaronder de Nederlandse opleidingen, klinischer zijn geworden met een
stijging van de contacturen in het gebied van de geneeskunde ten koste van die van de chemie. De
bovenstaande verandering in het farmacieonderwijs sluit aan bij de belangrijkste veranderingen in de
Europese en Nederlandse wetgeving. Zo zijn bijvoorbeeld aan de EU-richtlijn de volgende
werkzaamheden van de apotheker toegevoegd: het verstrekken van informatie en advies over
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 13
geneesmiddelen als zodanig, inclusief betreffende het juiste gebruik ervan en de gepersonaliseerde
begeleiding van patiënten die hun medicijnen zelf toedienen.
Een ander belangrijk internationaal referentieorgaan voor farmacieopleidingen is de FIP, de
International Pharmaceutical Federation. Voor het farmacieonderwijs is in 1993 het FIP Education
initiative (FIPEd) opgericht, dat streeft naar een wereldwijd universeel competentiekader voor
apothekers, analoog aan dat van artsen. De World Federation for Medical Education (WFME ) heeft als
eerste een mondiaal competentiekader voor geneeskunde vastgesteld waarbij de competenties van de
artsen wereldwijd toepasbaar en overdraagbaar, toegankelijk en transparant zijn. De WFME heeft
internationale normen gedefinieerd voor basis medisch onderwijs, rekening houdend met de variaties
van landen als gevolg van de verschillen in onderwijs, cultuur, sociaaleconomische omstandigheden en
de gezondheidszorg. De FIPEd werkt nu aan het ontwikkelen van een wereldwijd competentiekader om
de educatieve ontwikkeling van apothekersopleidingen te ondersteunen. Een eerste versie van het
‘Global Competency Framework’ is in 2012 beschikbaar gekomen. Competenties die door de FIP worden
onderscheiden zijn: farmaceutische volksgezondheid, farmaceutische zorg, organisatie en management
en professionele/persoonlijke competenties.
Uit het bovenstaande blijkt dat de Nederlandse opleiding Farmacie voor wat betreft de inhoud goed
aansluit bij de internationale kaders. Een belangrijk verschil is de duur van de opleiding: zes jaar in
Nederland, zoals vastgelegd in de Nederlandse wetgeving, terwijl elders in Europa de opleiding vijf jaar
duurt. Op internationaal niveau wordt gewerkt aan competentiekaders voor de farmacieopleiding. Het
formuleren van de eindtermen van de Nederlandse farmacieopleidingen in de vorm van (CanMEDS-
)competenties sluit hier goed bij aan (zie subparagraaf 1.2.6).
1.2.5 De taakgebieden van de apotheker
De in subparagraaf 1.2.1 genoemde hoofdexpertises spelen een voorname rol in de feitelijke activiteiten
van de apotheker in de drie grote farmaceutische werkvelden openbare farmacie, ziekenhuisfarmacie
en industriële farmacie. In het domeinspecifieke referentiekader wordt daarom gesteld dat de
farmacieopleiding wordt vormgegeven binnen vijf taakgebieden, die hier kort worden omschreven.
Aangezien de taakgebieden zijn opgesteld voor de academische opleidingen zijn deze breder dan die van
de postacademische opleidingen.
Productzorg. Dit taakgebied heeft betrekking op het hoofdexpertisegebied productkennis. Binnen dit taakgebied vallen de in de wet BIG genoemde kerncompetenties bereiden, opslaan, bewaren en distribueren van geneesmiddelen en beoordelen van geneesmiddelen op kwaliteit. Een belangrijk onderdeel van dit taakgebied is de patiëntgerichte productzorg. Dit onderdeel heeft vooral betrekking op de in de wet BIG genoemde kerncompetentie beoordelen van geneesmiddelen of substanties daarvan op kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid.
Patiëntenzorg. Farmaceutische patiëntenzorg omschrijft de competenties met betrekking tot de toepassing van geneesmiddelen bij en het effectief en veilig gebruik door de individuele patiënt; hierbij horen ook medicatiebewaking en kennis van gedrag van de patiënt. Binnen dit taakgebied vallen de in de wet BIG genoemde kerncompetenties ter hand stellen, geven van advies en voorlichting over gebruik, werking en bijwerkingen van geneesmiddelen.
Medicatiebeleid. Dit taakgebied heeft betrekking op de geneesmiddeltoepassing op populatieniveau. De in de wet BIG genoemde kerncompetenties beoordelen van geneesmiddelen op werkzaamheid en veiligheid, alsmede het beoordelen van geschiktheid van systemen en methoden voor de beoordeling van geneesmiddelen vallen hieronder.
14 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Kwaliteitszorg en management. In dit taakgebied is omschreven hoe basisapothekers in uiteenlopende farmaceutische werkvelden moeten kunnen omgaan met kwaliteitszorg en management; uiteindelijk moet een apotheker in staat zijn een kwaliteitszorgbeleid op te zetten en te onderhouden.
Onderzoek. De apotheker is een academisch opgeleide professional die over kennis en vaardigheden beschikt op het gebied van onderzoeksmethodologie. Het kunnen beoordelen van uiteenlopende vormen van onderzoek is essentieel voor alle bovengenoemde taakgebieden en noodzakelijk voor het op de juiste waarde kunnen schatten van nieuwe ontwikkelingen binnen de farmacie. Bovendien zijn onderzoek en wetenschap essentieel voor het op het gewenste academische niveau uitoefenen van het beroep van apotheker. Een apotheker moet ook zelf in staat zijn tot het verrichten van uiteenlopende vormen van onderzoek, waaronder literatuuronderzoek en praktijkonderzoek. Uiteraard moeten de uitkomsten van onderzoek kunnen worden weergegeven in een rapportage of wetenschappelijke publicatie.
1.2.6 Doelstelling en aard van de masteropleiding Farmacie in Nederland
De apothekersopleidingen in Nederland bereiden de student primair voor op de volgende drie
belangrijke werkvelden: de openbare farmacie, de ziekenhuisfarmacie en de industriële farmacie. De
ziekenhuisfarmacie is een erkende specialisatie binnen de wet BIG. Dit zal naar verwachting voor de
openbare farmacie binnenkort ook het geval zijn. Voor de industriële farmacie bestaat nog geen
specialisatietraject; doorgaans worden apothekers als zij bij een farmaceutische industrie gaan werken
in een voor hun taak specifieke richting verder opgeleid.
In het Raamplan Farmacie 2015 zullen de eindtermen worden opgenomen voor de bachelor Farmacie en
voor de master Farmacie. De eindtermen van de master Farmacie worden geformuleerd per taakgebied
(zie subparagraaf 1.2.5) en worden gemodelleerd volgens het CanMEDS Competency Framework zoals
vastgesteld door het Royal College of Physicians and Surgeons of Canada voor medische
specialisatieopleidingen. Volgens dit model worden zeven elkaar overlappende rollen, ofwel
competentiegebieden, van de medisch specialist benoemd, met als kerncompetentie het medisch
handelen. De overige competentiegebieden zijn kennis en wetenschap, communicatie, professionaliteit,
samenwerking, maatschappelijk handelen en organisatie. De internationale afstemming van deze
competenties voor apothekers is in ontwikkeling (zie subparagraaf 1.2.4). De kerncompetentie is daarbij
het farmaceutisch handelen (zie figuur 1).
De specialisatieopleiding tot openbaar apotheker specialist maakt eveneens gebruik van het CanMEDS-
model. Ook de specialisatieopleiding tot ziekenhuisapotheker zal binnenkort van dit model gebruik gaan
maken. Toepassing van het CanMEDS-model binnen de master Farmacie en binnen de
specialisatieopleidingen maakt het gemakkelijker om tot een goede aansluiting tussen de universitaire
opleiding tot basisapotheker en postacademische specialisaties te komen.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 15
Figuur 1. Het CanMEDS-model voor de Farmacie
Voor de farmacieopleiding past een enigszins aangepaste kerncompetentie die hoofdzakelijk gericht is
op bekwaamheid in het toekomstige beroep(sveld) in plaats van op het daadwerkelijk handelen:
‘vakinhoudelijke bekwaamheid op farmaceutisch gebied’. Per taakgebied worden eindtermen
geformuleerd voor elk van de bovengenoemde competentiegebieden. De universitaire opleiding leidt
daarbij op tot basisapotheker.
De overgang van de opleiding tot basisapotheker naar één van de genoemde postacademische
specialisatierichtingen openbaar apotheker specialist of ziekenhuisapotheker kan als volgt worden
geduid: de basisapotheker heeft in de farmacieopleiding voldoende competenties in de
bovengenoemde taak- en competentiegebieden ontwikkeld om onder toezicht van een openbaar
apotheker opleider of ziekenhuisapotheker opleider de meest algemene werkzaamheden binnen het
specialisme uit te voeren. In het Raamplan Farmacie 2015 wordt voor elk competentiegebied expliciet
aangegeven aan welke specifieke kennis- en competentiegebieden in de postacademische
specialisatieopleiding verdere uitbreiding moet worden gegeven.
1.3 Doelstelling en aard van de master Farmacie in Utrecht De doelstellingen en aard van de master Farmacie in Utrecht sluiten nauw aan bij de doelstellingen en
aard zoals geformuleerd in (de conceptversie van) het domeinspecifieke referentiekader en hierboven
beschreven in subparagraaf 1.2.6. Naar aanleiding van het Strategisch Plan 2020 van het departement
Farmaceutische Wetenschappen (januari 2014) is een werkgroep Onderwijs ingesteld, die de in het
strategisch plan genoemde visie en ambitie nader heeft uitgewerkt. De aanbevelingen van deze
werkgroep d.d. 10 januari 2015 zijn bij de totstandkoming van deze blauwdruk in acht genomen.
De missie van het departement is het wetenschappelijk opleiden van goede apothekers om te komen
tot doeltreffende gezondheidszorg. De opleiding vindt plaats in de context van kwalitatief hoogstaand
wetenschappelijk onderzoek op het terrein van geneesmiddelen. Het is de visie van het departement
dat voor de farmaceutische wetenschappen een scenario moet worden gekozen waarbij de vertaling
van product en kennis naar zorg centraal staat. De apotheker is onderdeel van een multidisciplinair
16 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
vakgebied en moet naast specialistische vaardigheden ook generalistische vaardigheden hebben. Het is
de ambitie om kritische, zelfstandige, verantwoordelijke en creatieve professionals op te leiden die in
sterk veranderende tijden van grote waarde zijn en blijven voor de maatschappij. Zij kunnen zelf kennis
en producten genereren en daar verantwoordelijkheid voor nemen.
De doelstelling van het departement is om excellente apothekers op te leiden voor de beroepspraktijk in
2020 en verder, die behandelaar zijn, productzorg op een hoog niveau kunnen waarborgen en in staat
zijn eindverantwoordelijkheid te dragen voor het farmaceutisch handelen binnen hun taakgebied. Er is
daarom gekozen voor één uitstroomprofiel, waarbij de apotheker behandelaar is én kennis heeft van
het product om een optimale toepassing en gebruik van het product te kunnen waarborgen
(patiëntgerichte productzorg). Het profiel is dermate breed van aard dat uitstroom naar onder andere
de farmaceutische industrie, bereidingsapotheken, (praktijk)onderzoek, onderwijs, overheid, diverse
zorginstanties en andere beleidsfuncties binnen de gezondheidszorg zeer wel mogelijk is.
Door de verschuiving van verantwoordelijkheden van de apotheker zal er in het nieuwe curriculum meer
aandacht komen voor het opleiden van behandelaars. Onderwijs op het gebied van productzorg wordt
met name in context aangeboden en is gericht op klinische toepassing: er vindt dus een verschuiving
plaats van het toepassen van (bereidings)regels naar begrip van een formulering, waarbij er een
koppeling wordt gemaakt met een klinische vraagstelling. Er zal tevens meer aandacht zijn voor klinische
kennis en vaardigheden waaronder de klinische kennisgebieden, vertalen van wetenschappelijke
informatie naar toepassing hiervan in de praktijk, klinisch denken en redeneren, communicatie met de
patiënt en met de arts en professionele attitude. Het onderwijs heeft derhalve een directe link met de
kliniek en praktijk waarbij aandacht is voor experiential learning (koppeling van cursorisch onderwijs aan
de (apotheek)praktijk) en interprofessioneel leren (gezamenlijk onderwijs met onder andere
geneeskundestudenten).
De eindtermen voor de masteropleiding Farmacie zijn in het nieuwe curriculum opgesteld aan de hand
van de vijf in het domeinspecifieke referentiekader gedefinieerde taakgebieden en de zeven
competenties volgens het CanMEDS-model. De bewoordingen van de taakgebieden zijn enigszins
aangepast om recht te doen aan het academische karakter van de masteropleiding: hoewel
basisvaardigheden op het gebied van management in de masteropleiding aan bod zullen komen, leidt de
wetenschappelijke opleiding tot basisapotheker niet primair op voor managementtaken. Er is daarom
gekozen voor het taakgebied Kwaliteitszorg in plaats van Kwaliteitszorg en management. Aan het
taakgebied Onderzoek is Innovatie toegevoegd. De academische opleiding zou bij uitstek moeten
waarborgen dat de apotheker nieuwe inzichten uit de wetenschap kan vertalen naar de praktijk en de
toegevoegde waarde van innovaties kan beoordelen. De eindtermen zijn zo opgesteld dat zij aansluiting
bij de postacademische specialisatieopleidingen openbaar apotheker specialist of ziekenhuisapotheker
waarborgen. Hoewel er geen eindtermen worden opgesteld die zich specifiek richten op uitstroom naar
andere werkvelden, zijn zij dermate breed dat uitstroom naar dergelijke werkvelden eveneens mogelijk
is.
Tot slot wordt opgemerkt dat het CanMEDS-model oorspronkelijk is ontwikkeld voor toepassing in een
postacademische setting. Aangezien de master Farmacie een academische opleiding is, zal de nadruk in
het curriculum liggen op het ontwikkelen van de kerncompetentie, de farmaceutische vakinhoudelijke
bekwaamheid. Hoewel de andere competenties allen aan bod zullen komen, zal de mate waarin dat
gebeurt en de accenten die daarbij worden gelegd verschillen met de postacademische opleidingen.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 17
1.4 Eindtermen van de opleiding In dit hoofdstuk worden naast de eindtermen ook de taakgebieden zelf nader omschreven. Dit is een
verdere uitwerking van de omschrijving zoals gehanteerd in de conceptversie van het domeinspecifieke
referentiekader (zie subparagraaf 1.2.5). Aan elk van de vijf taakgebieden zijn daarnaast bijbehorende
kennisgebieden toegevoegd. Het toepassen en integreren van kennis binnen deze gebieden is een
randvoorwaarde voor de vakinhoudelijke bekwaamheid binnen het betreffende taakgebied en moet dus
als zodanig in de opleiding aan bod komen.
Taakgebied: Productzorg
Omschrijving taakgebied Productzorg is de verantwoordelijkheid van de apotheker geneesmiddelen beschikbaar te maken voor de patiënt in een vorm die bijdraagt aan een rationele en doelmatige, werkzame en veilige farmacotherapeutische behandeling. In dit document worden onder geneesmiddelen 'alle geneesmiddelen en daarbij behorende hulpmiddelen die huidige en toekomstige farmacotherapeutische behandeling mogelijk maken’ verstaan. Geneesmiddelen
1
worden, daar waar nodig en relevant is, onderverdeeld in de volgende categorieën werkzame stoffen: laagmoleculaire farmaca, eiwitgeneesmiddelen en geneesmiddelen voor geavanceerde therapie zoals gentherapie, somatische celtherapie, nanomedicines en tissue engineered products. Onder geneesmiddelen vallen zowel geregistreerde handelspreparaten als niet-geregistreerde preparaten die grootschalig of kleinschalig op voorraad zijn bereid, voor de individuele patiënt ad-hoc zijn bereid of voor toediening aan de individuele patiënt geschikt gemaakte preparaten. Deeltaken van productzorg zijn het ontwerpen, produceren en de kwaliteitsborging van geneesmiddelen. Ook het aanpassen van bestaande geneesmiddelen om het geschikt te maken voor toediening aan de individuele patiënt is onderdeel van productzorg. Ontwerpen van geneesmiddelen houdt in dat een geneesmiddel wordt samengesteld met aandacht voor de fysisch-chemische eigenschappen van het farmacon, het ontwerp van de toedieningsvorm (farmaceutische technologie) en -route in relatie tot de farmaceutische rationaliteit en biofarmaceutische, farmacokinetische en -dynamische aspecten (biofarmacie). De apotheker heeft als taak de kwaliteit van het eindproduct te garanderen door het ontwerp en de bereidings- en productieprocessen te bewaken en te evalueren. De apotheker moet aan de hand van analyseresultaten en specificaties bepalen of geneesmiddelen worden vrijgeven. Bovendien draagt de apotheker de verantwoordelijkheid voor het onder de juiste condities distribueren en bewaren van bereide geneesmiddelen en handelsproducten. Omschrijving kennisgebied Randvoorwaarden voor vakinhoudelijke bekwaamheid zijn het kunnen toepassen en integreren van kennis over: - fysische en chemische eigenschappen van geneesmiddelen, farmaceutische hulpstoffen en
verpakkingsmaterialen; - absorptie, distributie, metabolisme en eliminatieprocessen van geneesmiddelen; - farmaceutische beschikbaarheid en afgiftemechanismen uit toedieningsvormen; - eisen die worden gesteld aan grondstoffen, toedieningsvormen en verpakkingsmaterialen; - analysemethoden om farmaca, geneesmiddelen, farmaceutische hulpstoffen en verpakkingsmaterialen te
analyseren en karakteriseren. -
1 Een geneesmiddel is een farmacon (farmacologisch werkzame stof, active pharmaceutical ingredient (API) of drug
substance) verwerkt in een farmaceutische toedieningsvorm.
18 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Competentiegebied Competenties
Vakinhoudelijke bekwaamheid
De basisapotheker is in staat: - een farmaceutisch rationeel, werkzaam en veilig geneesmiddel te
ontwerpen; - te beoordelen of een geneesmiddel aan alle criteria voldoet om het
gewenste farmacotherapeutisch effect te bewerkstelligen; - de juiste toedieningsvorm en -route te kiezen voor optimale
farmacotherapeutische werkzaamheid; - geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, in dezelfde concentratie
(sterkte) en dezelfde farmaceutische vorm te vergelijken en een uitspraak te doen over de bio-equivalentie;
- indien nodig een farmacotherapeutisch of farmaceutisch alternatief voor te stellen;
- de rationaliteit en uitvoerbaarheid van een verzoek tot bereiding te beoordelen;
- een protocol of werkinstructie op te stellen en uit te voeren voor kleinschalige of individuele bereiding van niet-steriele of steriele geneesmiddelen vanuit grondstoffen en door VTGM handelingen;
- het ontwerp, de samenstelling, de productiemethode en de verpakking van geneesmiddelen te evalueren en te beoordelen;
- tot het opstellen en uitvoeren van keuringen op eigen (voorraad)bereidingen, grootschalige bereidingen en handelsproducten;
- een geneesmiddel farmaceutisch-technologisch en biofarmaceutisch te karakteriseren;
- resultaten van keuringen te interpreteren en op basis daarvan een uitspraak te doen over de afleverbaarheid van producten;
- optimale condities voor transport en opslag van geneesmiddelen te bepalen en vast te leggen.
Kennis en Wetenschap
De basisapotheker is in staat: - kennis bij te houden en op de hoogte te blijven van relevante
ontwikkelingen op het gebied van productzorg; * - (nieuwe) wetenschappelijke informatie kritisch te evalueren en te vertalen
naar bruikbare toepassing ten behoeve van de productzorg.*
Communicatie De basisapotheker is in staat: - andere zorgverleners adequaat te informeren en adviseren over aspecten
van patiëntgerichte productzorg; * - schriftelijk te rapporteren over de eigen bevindingen en uitkomsten bij de
ontwikkeling en productie van geneesmiddelen; - aspecten van productzorg schriftelijk vast te leggen in een dossier.
Professionaliteit De basisapotheker is in staat: - op integere, betrokken en oprechte wijze productzorg te leveren; * - open te staan voor en reageert adequaat op vragen en klachten over
productzorg; - op eigen kennis en functioneren te reflecteren en actie te ondernemen om
competenties op gewenst niveau te brengen; * - de verantwoordelijkheid voor eigen keuzes en adviezen met betrekking tot
(patiëntgerichte) productzorg te nemen; * - de grenzen van de eigen expertise te identificeren en hierbinnen te
handelen.*
Samenwerking De basisapotheker is in staat: - effectief overleg te voeren met andere zorgverleners met betrekking tot
patiënt gerichte productzorg.*
Maatschappelijk handelen De basisapotheker is in staat: - adequaat te reageren bij incidenten rondom productzorg op het niveau van
individuele patiënt en maatschappij; * - conform wettelijke bepalingen en de kwaliteitsstandaard te handelen bij
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 19
het bereiden, het doorleveren van eigen bereidingen en productie van geneesmiddelen; *
- om verantwoorde keuzes met betrekking tot doelmatigheid van ontwerp, productie en kwaliteitsborging van geneesmiddelen te maken.
Organisatie De basisapotheker in staat: - duidelijke afspraken te maken en deze na te komen inzake de te leveren
kwaliteit van producten.*
* Genoemde competenties komen terug in meerdere taakgebieden. Competenties worden apart genoemd binnen de taakgebieden, omdat de context, doeleinde en/of doelgroep specifiek gekoppeld is aan het desbetreffende taakgebied.
Taakgebied: Patiëntenzorg
Omschrijving taakgebied Patiëntenzorg, ofwel patiëntgerichte farmacotherapeutische zorg, beoogt het optimaliseren van de uitkomst van de behandeling van een individuele patiënt met geneesmiddelen in termen van een verminderde mortaliteit of morbiditeit of een betere kwaliteit van leven. Om deze zorg te kunnen leveren, neemt de apotheker als behandelaar zichtbaar het initiatief en de verantwoordelijkheid voor de best passende farmacotherapie, voor de volledige medicatiebewaking rondom het medicijngebruik en voor begeleiding van de patiënt bij het gebruik van genees- en hulpmiddelen. Belangrijke deeltaken hierbij zijn proactieve sturing van keuzes voor de farmacotherapie, het bewaken van de lopende farmacotherapie van de individuele patiënt en het coachen van patiënten. Deze drie deeltaken komen samen bij het uitvoeren van een medicatiebeoordeling. Integratie van kennis over (patho)fysiologie, producteigenschappen, het gedrag van het geneesmiddel in de patiënt (farmacokinetiek [PK] en farmacodynamie [PD]), het gedrag (psychologie) van de patiënt ten aanzien van geneesmiddel, (achtergronden van) geldende richtlijnen en nieuwe wetenschappelijke inzichten is noodzakelijk voor het proactief kunnen sturen van de optimale farmacotherapeutische behandeling voor en met de individuele patiënt. Hierbij maakt de apotheker expliciet gebruik van aanvullende informatie (labwaarden, biochemische en genetische biomarkers, vragenlijsten of interviews) om de farmacotherapie te optimaliseren. De apotheker is in staat weloverwogen keuzes te maken, in het bijzonder als behandeling volgens richtlijnen niet (meer) mogelijk is. Het bewaken en beoordelen van de medicatie van een patiënt bestaat uit het signaleren, interpreteren en juist behandelen van farmacotherapiegerelateerde problemen. Deze problemen kunnen zowel geïnitieerd worden door het recept of de medicatiehistorie als door de patiënt zelf. Hierbij valt onder andere te denken aan interacties tussen geneesmiddelen, contra-indicaties, over-en ondergebruik, therapietrouwgerelateerde problemen, intoleranties en over- en onderdosering. Ook zijn medicatieveiligheid op individueel niveau, therapeutic drug monitoring (TDM), toxicologie en prospectieve risicoanalyses onderdeel van deze medicatiebewaking. Het coachen van de patiënt bij zijn individuele farmacotherapie omvat het schriftelijk en mondeling i) informeren, ii) bieden van praktische oplossingen en iii) motiveren van de patiënt met als doel de uitkomsten van de farmacotherapeutische behandeling te optimaliseren. Belangrijke onderdelen hiervan zijn het bespreken van informatie over eerste- en tweede-uitgifte, het bespreken van specifieke ervaringen en/of problemen (waaronder bijvoorbeeld therapietrouw en risicocommunicatie), en periodieke medicatiebeoordelingen met de patiënt. De apotheker stemt daarbij de inhoud en vorm (o.a. aandacht voor nieuwe media) van communicatie af op (het niveau van) de patiënt. Tevens stemt hij de behandeling en coaching van de patiënt waar nodig af met andere zorgverleners. In toenemende mate wordt van zorgverleners verwacht dat zij geïntegreerde zorg leveren, zowel binnen de eerste en tweede lijn als tussen deze lijnen. Van de apotheker wordt dan ook verwacht dat hij in staat is datgene wat gecommuniceerd wordt met de patiënt ook met andere zorgverleners te delen en af te stemmen.
20 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Omschrijving kennisgebied Randvoorwaarden voor vakinhoudelijke bekwaamheid/farmaceutisch handelen zijn het kunnen toepassen en integreren van: - kennis van de complexe moleculaire biologie van de mens in relatie tot structuur-functie relaties van een
geneesmiddel; - kennis van de kritieke processen die het geneesmiddel, afhankelijk van de toedieningsroute, ondergaat in
het lichaam (farmacokinetiek en weefselverdeling); - kennis van belangrijke geneesmiddeltargets en de effecten van het geneesmiddel op de plaats van
werking (farmacodynamie); - kennis van de pathofysiologie van veelvoorkomende (chronische) aandoeningen op het gebied van het
bewegingsapparaat, endocrinologie, hart- en bloedvaten, huidziekten, infectieziekten, luchtwegen, maagdarmkanaal, neurologie, oncologie, oogheelkunde en psychiatrie;
- kennis van behandelrichtlijnen en specifieke doseringen bij een te behandelen aandoening; - kennis van medicatiebewakingssignalen (interacties, contra-indicaties, dubbelmedicatie, onder- en
overgebruik, onder- en overdosering, etc.); - kennis van de mogelijkheden van TDM en farmacogenetica en andere biomarkers; - kennis van geneesmiddeltoxicologie; - kennis van ziektegerelateerde aspecten die niet optimaal geneesmiddelengebruik kunnen veroorzaken; - kennis van factoren die gezondheidsgedrag beïnvloeden en inzicht hoe gezondheidsgedrag beïnvloed kan
worden; - kennis van medische hulpmiddelen die nodig zijn voor het juist gebruik van geneesmiddelen.
Competentiegebied Competenties
Vakinhoudelijke bekwaamheid
De basisapotheker is in staat: - kennis en inzichten uit de wetenschap te vertalen naar een optimale
farmacotherapeutische behandeling voor de individuele patiënt; - eigen observaties en interpretaties te koppelen aan de
farmacotherapeutische kennis (klinisch redeneren) om zo weloverwogen farmacotherapeutische keuzes te maken en te beargumenteren, in het bijzonder als behandeling volgens richtlijnen niet meer mogelijk is;
- een medicatiebeoordeling adequaat uit te voeren; - patiëntgebonden farmacotherapeutische problemen te signaleren, te
interpreteren en aan te pakken; - recept- of medicatiegebonden farmacotherapeutische problemen te
signaleren, te interpreteren en aan te pakken; - een prospectieve risicoanalyse uit te voeren; - farmacotherapeutische interventies bij een patiënt te begeleiden of in
overleg met de andere behandelaar te initiëren; - te bepalen wanneer welke bioanalytische methoden geïndiceerd zijn,
uitkomsten van deze bepalingen te interpreteren en te vertalen ten behoeve van optimale individuele farmacotherapie;
- mogelijke risico’s die geneesmiddelgebruik met zich meebrengt, te identificeren en te betrekken in zijn keuzes;
- een zorgvraag van een patiënt of zorgverlener, zowel mondeling als schriftelijk, te analyseren en aan te pakken;
- om specifieke ervaringen/problemen (waaronder therapietrouw en risicocommunicatie) te analyseren en aan te pakken.
Kennis en Wetenschap De basisapotheker is in staat: - zijn kennis bij te houden en op de hoogte te blijven van relevante
ontwikkelingen op het gebied van farmacotherapeutische patiëntenzorg; * - (nieuwe) wetenschappelijke informatie kritisch te evalueren en te vertalen
naar bruikbare toepassing ten behoeve van de patiëntenzorg.*
Communicatie De basisapotheker is in staat: - de zorgvraag te achterhalen. Hij luistert daarbij naar de patiënt en andere
zorgverleners, vraagt door waar nodig en integreert de verkregen informatie;
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 21
- specifieke ervaringen/problemen (waaronder therapietrouw en risicocommunicatie) adequaat te bespreken met de patiënt;
- bij aflevering van geneesmiddelen en hulpmiddelen adequate voorlichting te geven aan de patiënt, inclusief informatie over de mogelijke risico’s die geneesmiddelgebruik met zich meebrengt;
- de patiënt te informeren, praktische oplossingen te bieden en te motiveren om zo de uitkomsten van de farmacotherapeutische behandeling te optimaliseren, waar nodig in overleg met andere zorgverleners;
- mondeling en schriftelijk te communiceren met patiënten en daarbij de inhoud en vorm van de communicatie af te stemmen op (het niveau van) de doelgroep;
- andere zorgverleners adequaat te informeren en adviseren over de farmacotherapie van de individuele patiënt;
Professionaliteit De basisapotheker is in staat: - op eigen kennis en functioneren te reflecteren en actie te ondernemen om
competenties op gewenst niveau te brengen; * - patiëntenzorg te leveren op integere, betrokken en oprechte wijze; * - de verantwoordelijkheid voor eigen keuzes en adviezen te nemen met
betrekking tot de farmacotherapeutische behandeling van de individuele patiënt; *
- de grenzen van de eigen competentie te identificeren en hierbinnen te handelen; *
- te reflecteren op ethische en morele dilemma’s vanuit de kernwaarden van de professie.
Samenwerking De basisapotheker is in staat: - een effectieve behandelrelatie met de patiënt op te bouwen op basis van
vertrouwen, respect en empathie, rekening houdend met de achtergrond en wensen van de patiënt;
- effectief overleg te voeren met andere zorgverleners ten behoeve van optimale behandeling van deze individuele patiënt, waarbij hij andere meningen en belangen respecteert en overweegt.
Maatschappelijk handelen
De basisapotheker is in staat: - adequaat te reageren bij het optreden van incidenten/risico’s met
betrekking tot individuele patiëntenzorg;* - conform de relevante wettelijke bepalingen te handelen bij het leveren van
patiëntenzorg; * - rekening te houden met het belang van privacy bij patiëntenzorg; - verantwoorde keuzes m.b.t. doelmatigheid van patiëntenzorg te maken.*
Organisatie De basisapotheker is in staat: - om belangrijke interventies, overwegingen en afspraken vast te leggen in
een patiëntendossier.
* Genoemde competenties komen terug in meerdere taakgebieden. Competenties worden apart genoemd binnen de taakgebieden, omdat de context, doeleinde en/of doelgroep specifiek gekoppeld is aan het desbetreffende taakgebied.
22 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Taakgebied: Medicatiebeleid
Omschrijving taakgebied Medicatiebeleid omvat de handelswijzen voor farmacotherapie op populatieniveau, inclusief medicatieveiligheid. Het doel van medicatiebeleid is het leveren van effectieve, veilige en doelmatige, dus kosteneffectieve, farmaceutische zorg. Medische en farmaceutische behandelrichtlijnen spelen hierbij een belangrijke rol. Deeltaken die binnen medicatiebeleid kunnen worden onderscheiden zijn ontwikkeling van richtlijnen en zorgprotocollen, evaluatie van bestaande richtlijnen en zorgprotocollen, advisering ten aanzien van farmacotherapie op populatieniveau, evaluatie van het beleid en de gemaakte afspraken, en zo nodig bijstelling van beleid. Dit gebeurt zowel op lokaal niveau als op regionaal niveau in het kader van transmurale farmacie. Ontwikkeling en evaluatie van behandelrichtlijnen en zorgprotocollen inclusief advisering daarover vindt voor zover mogelijk plaats op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten in de primaire literatuur (evidence based medicine). De apotheker heeft in het kader van medicatiebeleid gestructureerd overleg met artsen en - indien van toepassing - andere zorgverleners binnen de gezondheidszorg. In de eerste plaats wordt dit met name in de vorm van het FTO (farmacotherapeutisch overleg) gedaan. In het ziekenhuis participeert de apotheker in relevante ziekenhuiscommissies en draagt hierin verantwoordelijkheid voor protocollen en de keuze voor het assortiment geneesmiddelen. Daarnaast speelt de apotheker in samenwerking met andere zorgverleners een rol in het realiseren van een farmacotherapeutisch zorgcontinuüm, waarbij bredere problemen als medicatieoverdracht en het bevorderen therapietrouw worden aangepakt. In samenspraak met andere zorgverleners worden afspraken gemaakt met betrekking tot farmacotherapie op populatieniveau. Monitoring en terugkoppeling van intercollegiale beleidsafspraken vindt op individueel of groepsniveau plaats met behulp van voorschrijfgegevens.
Omschrijving kennisgebied Voor het optimaal kunnen uitvoeren van taken op het gebied van medicatiebeleid heeft een apotheker kennis van: - geneesmiddelenonderzoek, (farmaco)epidemiologie en farmaco-economie; - de (on)mogelijkheden om gemaakte afspraken met betrekking tot voorschrijfbeleid te evalueren aan de
hand van prescriptiegegevens; - ziekteleer, het gedrag van het geneesmiddel in de patiënt en de vigerende richtlijnen van de aandoening
waar het (nieuw te vormen) beleid betrekking op heeft.
Competentiegebied Competenties
Vakinhoudelijke bekwaamheid
De basisapotheker is in staat: - kennis en inzichten uit de wetenschap te vertalen naar bruikbare toepassing
op populatieniveau (richtlijnen, zorgprotocollen); - onderscheid te maken tussen werkzaamheid zoals aangetoond in
gerandomiseerd gecontroleerd klinisch onderzoek en effectiviteit zoals wordt gezien in de dagelijkse klinische praktijk;
- op basis van gerapporteerd geneesmiddelenonderzoek farmacotherapeutische keuzes te maken en deze wetenschappelijk te verantwoorden;
- (kosten-)effectiviteit en veiligheid te betrekken bij het opstellen van behandelrichtlijnen en zorgprotocollen;
- weloverwogen keuzes te maken uit verschillende farmacotherapeutische mogelijkheden op populatieniveau en deze te onderbouwen;
- kwaliteit van het voorschrijfbeleid zelfstandig of op basis van intercollegiale afspraken met behulp van voorschrijfgegevens te evalueren en terug te koppelen.
Kennis en Wetenschap De basisapotheker is in staat: - zijn kennis bij te houden en op de hoogte te blijven van relevante
ontwikkelingen op het gebied van (kosten)-effectiviteit en veiligheid van
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 23
geneesmiddelen; * - (nieuwe) wetenschappelijke informatie kritisch te evalueren en te vertalen
naar bruikbare toepassing ten behoeve van medicatiebeleid.*
Communicatie De basisapotheker is in staat: - zorgverleners te informeren en adviseren over keuzes uit verschillende
farmacotherapeutische opties ten behoeve van medicatiebeleid; - schriftelijk te rapporteren over de eigen bevindingen en uitkomsten van
intercollegiaal overleg met betrekking tot medicatiebeleid.
Professionaliteit De basisapotheker is in staat: - overleg te voeren met andere zorgverleners op integere, betrokken en
oprechte wijze; - op eigen kennis en functioneren te reflecteren en actie te ondernemen om
competenties op gewenst niveau te brengen; * - de verantwoordelijkheid voor adviezen te nemen met betrekking tot
medicatiebeleid; * - de grenzen van de eigen competentie te identificeren en hierbinnen te
handelen.*
Samenwerking De basisapotheker is in staat: - effectief overleg te voeren met zorgverleners om tot consensus te komen
over het te hanteren medicatiebeleid, waarbij hij anderen meningen en belangen respecteert en overweegt;
- afspraken te maken met andere zorgverleners met betrekking tot medicatiebeleid;
- de gemaakte afspraken op basis prescriptiegegevens te evalueren en terug te koppelen;
- een effectieve relatie met andere zorgverleners op te bouwen op basis van vertrouwen en respect.*
Maatschappelijk handelen
De basisapotheker is in staat: - adequaat te reageren bij het optreden van incidenten/risico’s in de zorg; * - conform de relevante wettelijke bepalingen (off-label gebruik, niet-
geregistreerde geneesmiddelen) te handelen; * - verantwoorde keuzes met betrekking tot doelmatigheid van zorg te
maken.*
Organisatie De basisapotheker is in staat: - leiding te geven aan een intercollegiaal overleg.
* Genoemde competenties komen terug in meerdere taakgebieden. Competenties worden apart genoemd binnen de taakgebieden, omdat de context, doeleinde en/of doelgroep specifiek gekoppeld is aan het desbetreffende taakgebied.
Taakgebied: Kwaliteitszorg
Omschrijving taakgebied De apotheker komt in het beroepsveld veelvuldig in aanraking met taken op het gebied van kwaliteitszorg. Dit geldt niet alleen voor apothekers in de beroepspraktijk, maar ook voor diegene die bijvoorbeeld in het onderzoek, industrie of bij de overheid emplooi vinden. Deeltaken die daarbij kunnen worden onderscheiden zijn het uitvoeren van kwaliteitsbeleid, leiding geven, plannen en organiseren, en evalueren. De apotheker stelt (de uitgangspunten van) kwaliteitsbeleid vast, is verantwoordelijk voor het opzetten, invoeren en onderhouden van een kwaliteitssysteem en kan tekortkomingen in kwaliteit en klachten adequaat oplossen. De apotheker geeft leiding aan personeel en (processen binnen) een organisatie en is verantwoordelijk voor beheer van gegevens, bijvoorbeeld patiënt- of onderzoeksgegevens, en andere documenten. Ten slotte kan de apotheker doelen en prioriteiten bepalen, hierover afspraken maken, en benodigde acties, tijd en middelen beschikbaar maken om deze doelen te verwezenlijken.
24 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Omschrijving kennisgebied Voor het optimaal kunnen uitvoeren van taken op het gebied van kwaliteitszorg binnen de farmaceutische sector heeft een apotheker kennis van: - de normen en richtlijnen en de belangrijkste ontwikkelingen binnen de kwaliteitszorg; - vigerende kwaliteitsindicatoren op het gebied van de farmaceutische zorg; - de structuur, werking en financiering van de gezondheidszorg in het algemeen en de farmaceutische zorg
in het bijzonder; - de rol van de apotheker binnen de gezondheidszorg en ontwikkelingen binnen de beroepsgroep; - relevante wet- en regelgeving; - basale theorieën en modellen op het gebied van (persoonlijk) leiderschap.
Competentiegebied Competenties
Vakinhoudelijke bekwaamheid
De basisapotheker is in staat: - de uitgangspunten van kwaliteitszorg (bewaking, bevordering, waarborging)
in de praktijk toe te passen; - de PDCA-cirkel (Plan – Do – Check – Act) uit te voeren; - kritische stappen in processen of systemen te herkennen en op basis
daarvan protocollen op te stellen; - vanuit zijn positie richting en sturing te geven aan anderen in het kader van
hun taakvervulling; - planmatig doelen, prioriteiten en acties om de gestelde doelen te behalen
te formuleren; - de invloed van de structuur, werking en financiering van de gezondheidszorg
op de farmaceutische beroepspraktijk te doorgronden.
Kennis en Wetenschap De basisapotheker is in staat: - zijn kennis bij te houden en op de hoogte te blijven van relevante
ontwikkelingen op het gebied van kwaliteitszorg; *
Communicatie De basisapotheker is in staat: - processen schriftelijk vast te leggen in protocollen; - mondeling en schriftelijk te rapporteren over kwaliteitsindicatoren; - anderen adequaat te informeren over aspecten van kwaliteitszorg en
processen binnen de organisatie.
Professionaliteit De basisapotheker is in staat: - taken uit te voeren op integere, betrokken en oprechte wijze; * - op eigen kennis en functioneren te reflecteren en actie te ondernemen om
competenties op gewenst niveau te brengen; * - de verantwoordelijkheid voor adviezen te nemen met betrekking tot
kwaliteitszorg; * - de grenzen van de eigen competentie te identificeren en hierbinnen te
handelen.*
Samenwerking De basisapotheker is in staat: - tot delegeren en samenwerken en kan anderen stimuleren om te werken
aan continue verbetering van de kwaliteit van de organisatie; - effectief overleg te voeren over het te hanteren kwaliteitsbeleid, waarbij hij
andere meningen en belangen respecteert en overweegt; - effectieve relaties binnen een organisatie op te bouwen op basis van
vertrouwen en respect.*
Maatschappelijk handelen
De basisapotheker is in staat: - conform de relevante wettelijke bepalingen te handelen.*
Organisatie De basisapotheker is in staat: - de taken binnen de organisatie te prioriteren, te verdelen en (in
teamverband) uit te voeren, rekening houdend met de context waarin wordt gewerkt;
- effectief gebruik te maken van automatiseringssystemen en informatietechnologie ten behoeve van de kwaliteit van de organisatie;
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 25
- duidelijke afspraken te maken binnen de organisatie en deze na te komen.*
* Genoemde competenties komen terug in meerdere taakgebieden. Competenties worden apart genoemd binnen de taakgebieden, omdat de context, doeleinde en/of doelgroep specifiek gekoppeld is aan het desbetreffende taakgebied.
Taakgebied: Onderzoek & Innovatie
Omschrijving taakgebied Onderzoek en wetenschap vormen de kern van een academische opleiding en zo ook van de opleiding tot (basis)apotheker. De dagelijkse praktijk van het beroep van apotheker wordt gevoed door de wetenschap, ongeacht waar dit beroep wordt uitgeoefend. Ook zal een deel van de afgestudeerden na het behalen van het masterdiploma de loopbaan voortzetten als onderzoeker, al dan niet leidend tot een wetenschappelijke promotie. Academische vorming, waaronder een wetenschappelijke attitude, wetenschappelijke kennis en academische vaardigheden, leggen de basis voor een goed inzicht in zowel de productzorg als de patiëntenzorg. Deze gedegen kennis over het product en evidence-based farmacotherapie is essentieel voor een optimale beroepsuitoefening van de apotheker. De apotheker zal geregeld geconfronteerd worden met complexe vraagstellingen, zowel in de beroepspraktijk (openbare farmacie en ziekenhuisfarmacie) als in andere werkvelden zoals industrie en de overheid. Van hem wordt dan vaak een zelfstandige rol verwacht in het analyseren van het probleem en het adviseren van anderen, waaronder behandelaars. Daarnaast zal de apotheker indien nodig en haalbaar een voorstel kunnen doen voor een farmaceutisch praktijkonderzoek en dit kunnen uitwerken en uitvoeren. Medisch-farmaceutische wetenschap is continu in ontwikkeling en het is vanzelfsprekend dat de apotheker zich na het behalen van zijn diploma blijft verdiepen in nieuwe ontwikkelingen in het farmaceutisch kennisgebied via wetenschappelijke vakliteratuur en andere daarvoor beschikbare kanalen. Het is daarbij van belang dat de apotheker deze nieuwe inzichten kan vertalen naar de praktijk, maar ook met anderen kan delen en aan anderen kan overdragen. Ook op andere gebieden volgen de innovaties elkaar in snel tempo op. De apotheker is in staat de toegevoegde waarde van innovaties te beoordelen alvorens te besluiten deze al dan niet te implementeren.
Omschrijving kennisgebied De opleiding farmacie geeft de apotheker een brede wetenschappelijke basis met betrekking tot ontwikkeling en werking van geneesmiddelen en goed geneesmiddelengebruik. Verder verwerft de apotheker noodzakelijke kennis en vaardigheden op het gebied van onderzoeksmethodologie. Afhankelijk van eigen interesse en specialisatie tijdens (onderzoeks)stages kan de afgestudeerde kiezen voor een scala aan farmaceutisch onderzoeksvelden, zoals ontwikkeling en productie van nieuwe geneesmiddelen (farmacochemie en farmaceutische biotechnologie), ontwikkeling van (geavanceerde) toedieningsvormen, farmaceutische (bio)analyse, preklinisch en klinisch farmacologisch onderzoek (farmacokinetiek en farmacodynamie; toxicologie), farmaco-epidemiologie, farmaceutisch beleidsonderzoek (inclusief farmaco-economie en regulatory science) en farmaceutisch praktijkonderzoek.
Competentiegebied Competenties
Vakinhoudelijke bekwaamheid
De basisapotheker is in staat: - zijn kennis en vaardigheden toe te passen binnen één of meer
aandachtsgebieden van het geneesmiddelonderzoek; - onderzoeksmethodologie en (bio)statistiek toe te passen binnen één of
meer aandachtsgebieden van het geneesmiddelonderzoek; - een probleemstelling te formuleren; - probleemstellingen te vertalen naar een valide onderzoeksopzet; - onderzoek op accurate wijze uit te voeren en gegevens op juiste wijze te
verkrijgen en analyseren; - de resultaten in relatie tot de literatuur van het vakgebied correct te
analyseren en te interpreteren; - (ogenschijnlijk) tegenstrijdige informatie te integreren tot een afgewogen
oordeel;
26 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
- nieuw verworven kennis en inzichten uit onderzoek te vertalen naar nieuwe wetenschappelijke vraagstellingen;
- kwaliteit van (eigen) onderzoek kritisch te beoordelen; - kennis en inzichten over te dragen aan relevante doelgroepen zoals
collega’s, andere zorgverleners, apotheekmedewerkers en studenten; - behoeften uit de gezondheidszorg te vertalen naar nieuwe
wetenschappelijke vraagstellingen.
Kennis en Wetenschap De basisapotheker is in staat: - zijn kennis bij te houden en op de hoogte te blijven van relevante
ontwikkelingen binnen het vakgebied; * - (nieuwe) wetenschappelijke informatie kritisch te evalueren en te vertalen
naar bruikbare toepassing ten behoeve van de zorg; * - op een academisch werk- en denkniveau te functioneren.
Communicatie De basisapotheker is in staat: - onderzoek en onderzoeksresultaten zowel schriftelijk als mondeling te
communiceren aan verscheidene relevante doelgroepen (in het Nederlands en Engels).
Professionaliteit De basisapotheker is in staat: - op eigen kennis en functioneren te reflecteren en actie te ondernemen
om competenties op gewenst niveau te brengen; * - onderzoek uit te voeren op integere, betrokken en oprechte wijze; * - de grenzen van de eigen competentie te identificeren en hierbinnen te
handelen.*
Samenwerking De basisapotheker is in staat: - effectief overleg te voeren in een multidisciplinair onderzoeksteam; - afspraken te maken over het onderzoek met de begeleider en andere
onderzoekers uit het onderzoekteam; - een effectieve werkrelatie op te bouwen op basis van vertrouwen en
respect.*
Maatschappelijk handelen De basisapotheker is in staat: - conform de relevante wettelijke bepalingen te handelen; * - maatschappelijke en ethische aspecten van (farmaceutisch)
wetenschappelijk onderzoek te hanteren, zoals wetenschappelijke integriteit, medische ethiek en het gebruik van proefdieren voor wetenschappelijk onderzoek.
Organisatie De basisapotheker is in staat: - op basis van probleemstellingen een uitvoerbaar werkplan op te stellen en
daarbij de taken te prioriteren, verdelen en (in teamverband) uit te voeren en te evalueren;
- effectief gebruik te maken van automatiseringssystemen en informatietechnologie voor de registratie van meetgegevens.
* Genoemde competenties komen terug in meerdere taakgebieden. Competenties worden apart genoemd binnen de taakgebieden, omdat de context, doeleinde en/of doelgroep specifiek gekoppeld is aan het desbetreffende taakgebied.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 27
1.5 Geraadpleegde bronnen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP). Raamplan Farmacie
2007. Den Haag, KNMP; 2007.
Bestuur Departement Farmaceutische Wetenschappen. Strategisch plan 2020 van het Departement
Farmaceutische Wetenschappen, UU. Over wetenschap, onderwijs en waarde. Utrecht, Universiteit
Utrecht; januari 2014.
Werkgroep Onderwijs Departement Farmaceutische Wetenschappen. Aanbevelingen werkgroep
Onderwijs. Utrecht, Universiteit Utrecht; januari 2015.
Schalekamp T, Haisma H. Domeinspecifiek referentiekader Farmacie (conceptversie). Utrecht; juli 2015.
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Besluit strekkende tot het verlenen van
accreditatie aan de opleiding wo-master Farmacie van de Universiteit Utrecht. Den Haag, 23 april 2013.
Beschikbaar via: https://search.nvao.net/files/520298d858ca5_besluit%20UU%20wo-
ma%20Farmacie.pdf. Geraadpleegd 23 september 2015.
28 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
2. Onderwijskundige uitgangspunten
2.1 Inleiding Bij het ontwerpen van nieuwe curricula voor de bachelor- en masteropleiding is het van groot belang
gebruik te maken van recente inzichten in de wijze waarop studenten leren [1]. Kennis wordt door ieder
mens op een eigen wijze geconstrueerd, waarbij men sterk wordt beïnvloed door de reacties en
opvattingen in de sociale omgeving. Nieuwe kennis dient voorts aan te sluiten bij bestaande voorkennis
en verworven te worden in een betekenisvolle context. Volgens deze opvattingen, die ten grondslag
liggen aan de moderne leertheorie van het sociaal constructivisme [2] is leren een actief en constructief
proces dat eisen stelt aan de student en zijn leeromgeving. In het Engels, geformuleerd door Duffy en
Cunningham in 1996 [3], kan het als volgt worden samengevat: (1) learning is an active process of
constructing rather than acquiring knowledge, and (2) instruction is a process of supporting that
construction rather than communicating knowledge. De inrichting van het nieuwe curriculum van de
masteropleiding Farmacie sluit net als de bacheloropleiding Farmacie aan bij deze onderwijskundige
uitgangspunten.
2.1.1 De zelfsturende student......
Een belangrijk doel van het nieuwe curriculum is dat de farmaciestudent een actieve, reflectieve en
zelfsturende attitude ontwikkelt. Deze ambitie is gebaseerd op bevindingen dat proactieve studenten
meer en beter leren dan reactief lerende studenten [4]. Dat zelfsturend leren (self-directed learning)
een positief effect heeft op het leerproces is echter geen nieuw inzicht (zie bijv. Knowles 1975 [5]).
Desondanks blijkt in de praktijk vaak dat leeromgevingen zodanig zijn ingericht dat dit een reactieve
leerstijl in de hand werkt: de opleiding en de docenten bepalen wat wanneer geleerd moet worden, en
hoe. In het nieuwe curriculum zal explicieter aandacht moeten zijn voor ondersteuning van zelfsturend
leren. In onderstaande tabel (uit: Gibbons, The Self-Directed Learning Handbook, 2002 [4]) wordt een
handreiking gedaan hoe de leeromgeving (i.c. hier de docent) zelfsturend leren kan stimuleren.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 29
2.1.2 ......en zijn leeromgeving
Het is belangrijk dat studenten actief betrokken zijn bij het leerproces. Om goed te kunnen leren heeft
een student een rijke, krachtige en betekenisvolle leeromgeving nodig [6]. De onderwijskundige
uitgangspunten van het bestaande curriculum uit 2001 dragen bij aan een dergelijke krachtige
leeromgeving (zie box 1).
Box 1 Onderwijskundige uitgangspunten curriculum 2001
1. Het onderwijsprogramma vormt een samenhangend geheel. 2. Het programma stimuleert actief studiegedrag, is uitdagend en gevarieerd. 3. Verwerving, toepassing en integratie van kennis en vaardigheden vinden plaats in een voor de
latere functie- of beroepsuitoefening relevante context. 4. Binnen het onderwijsprogramma wordt, systematisch en expliciet, aandacht besteed aan
academische vorming en persoonlijke ontwikkeling. 5. De sturing van het leerproces wordt geleidelijk steeds meer overgelaten aan de student zelf. 6. Het programma biedt keuzeruimte voor individuele differentiatie en profilering. 7. Er is een uitgebalanceerd systeem van begeleiding, beoordeling en toetsing dat rekening houdt
met de sturende werking die van toetsing uitgaat.
Deze uitgangspunten betekenden destijds een ingrijpende verandering ten opzichte van het onderwijs
zoals dat tot 2001 werd aangeboden. De afgelopen vijftien jaar is er echter meer ervaring opgedaan met
activerende onderwijsvormen en zijn nieuwe inzichten verkregen met betrekking tot een optimale
curriculumopbouw om de leeromgeving te laten aansluiten bij de zelfsturende student. Ook zijn de
eisen die het beroepsveld aan afgestudeerden stelt, zowel inhoudelijk als qua vereiste competenties, in
de loop der jaren veranderd. Om deze redenen zal aan bovenstaande uitgangspunten een invulling
worden gegeven die meer recht doet aan de veranderde situatie (zie hoofdstuk 3). In het navolgende
worden drie verdere onderwijskundige aspecten geschetst die worden gehanteerd in zowel het nieuwe
bachelorcurriculum als het nieuwe mastercurriculum en die sterk bijdragen aan een moderne en
effectieve leeromgeving.
2.2 Leren in interactie De snelle ontwikkelingen in de gezondheidszorg vragen van professionals dat zij zich voortdurend blijven
ontwikkelen en up-to-date blijven in hun werkveld (life long learner [7]). Hiervoor is niet alleen goed
inzicht nodig in het eigen functioneren en de eigen ontwikkelmogelijkheden, maar ook een actieve en
zelfsturende houding. Ook al tijdens de studie zijn deze competenties van groot belang: een actieve,
reflectieve en zelfsturende houding vergroot het studiesucces. Voor de ontwikkeling van deze
competenties is een stimulerende, persoonlijke en veilige leeromgeving van essentieel belang.
Belangrijke voorwaarden voor het bewerkstelligen van een dergelijke leeromgeving zijn i) het creëren
van een hechte community van studenten en docenten en ii) het leren als groepsproces. Aan deze
voorwaarden wordt het best voldaan in een opleiding waar kleinschalig onderwijs een belangrijke plaats
in het onderwijsprogramma inneemt. Deze visie sluit aan bij de visies van zowel de Universiteit Utrecht
[8], de Vereniging van Universiteiten (VSNU) [9], als ook de overheid [10], dat kleinschalig onderwijs een
kernelement zou moeten zijn in het wetenschappelijk onderwijs. In het nieuwe curriculum zal deze visie
tot uiting komen in het verder optimaliseren en uitbouwen van kleinschalig onderwijs, zoals hieronder
en in hoofdstuk 3 wordt beschreven.
Zoals eerder aangegeven, gaat het nieuwe onderwijsprogramma van de bachelor en de master Farmacie
uit van een constructivistische visie op leren. Het belangrijkste kenmerk van deze visie is het
30 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
uitgangspunt dat studenten nieuwe kennis en inzichten niet als hapklare brokken tot zich nemen, maar
deze construeren door het zoeken naar verbanden tussen reeds bestaande kennis en nieuwe informatie
en ervaringen. Op een goede manier kennis construeren doe je niet alleen. Dit doe je door ervaringen te
delen, je verkregen inzichten te toetsen aan de inzichten en ideeën van anderen en door hierop te
reflecteren en je inzichten verder aan te scherpen. Leren is dus een sociale bezigheid. Onderzoek heeft
aangetoond dat het gezamenlijk opbouwen van kennis, en de cognitieve frictie die ontstaat tijdens een
dergelijk groepsproces, inderdaad leidt tot betere vergaring en beklijving van kennis, resulteert in een
diepere vorm van leren en stimuleert tot kritisch denken [11, 12]. Deze vorm van leren wordt
collaborative learning, of samenwerkend leren, genoemd. De effectiviteit van samenwerkend leren is
niet alleen afhankelijk van de cognitieve capaciteiten van de studenten, maar zeker ook van de kwaliteit
van sociale interactie tussen deze studenten onderling en met de docenten [7]. Belangrijke
voorwaarden voor optimale sociale interactie, en dus effectief samen leren, zijn het gebruik van
kleinschalige onderwijsvormen en de aanwezigheid van een hechte learning community.
2.2.1 Kleinschalig onderwijs
Het gebruik van kleinschalige onderwijsvormen stimuleert de interactie tussen studenten, zowel
opdrachtgerelateerd als op sociaal-emotioneel vlak, en verkleint de psychosociale afstand tussen
student en docent. Dit draagt bij aan de effectieve interactie die nodig is voor de constructieve manier
van leren. Er is aangetoond dat kleinschalige onderwijsvormen in vergelijking met klassieke
onderwijsvormen de studieprestaties van farmaciestudenten verbeteren (voor review, zie Galvao et al.
2014 [13]). Bij onderzoeken naar de opleiding van artsen is gevonden dat kleinschalig onderwijs de
klinische performance van medici vergroot [14] en het gebruik van evidence-based medicine onder
medische professionals bevordert [15]. Deze laatste twee effecten betreffen competenties die een
steeds grotere rol gaan spelen in het werk van de farmaceutische professional.
Sinds 2001 hebben de bachelor- en masteropleiding Farmacie veel ervaring opgedaan met enkele
vormen van kleinschalig onderwijs, met name in de vorm van probleemgestuurd onderwijs en
projectonderwijs. Er is echter een veel breder scala aan kleinschalige onderwijsvormen geschikt voor het
nieuwe onderwijsprogramma van Farmacie. Als voorbeelden kunnen studio classroom (Technische
Natuurkunde, TU Delft), peer reviewed learning (Rechtsfilosofie, UvT), kleinschalige colleges
(Psychologie, UU) [16] en The World Café [17] (al als een pilot gebruikt in de huidige bachelor Farmacie)
worden genoemd.
Het moge duidelijk zijn dat kleinschalig onderwijs goed aansluit bij de huidige onderwijskundige
inzichten. Dit betekent geenszins dat voor grootschaligere onderwijsvormen geen plaats is in het nieuwe
curriculum. Het uitgangspunt voor het nieuwe onderwijsprogramma is dat onderwijsvormen doelmatig
en afwisselend worden toegepast. Dat wil zeggen dat i) het beoogde leerdoel leidend is en bij het kiezen
van de onderwijsvorm wordt gekeken wat de meest effectieve vorm is waarbinnen dat leerdoel behaald
kan worden en ii) er voldoende afwisseling in onderwijsvormen is, omdat afwisseling een voorwaarde is
voor het behoud van motivatie onder studenten [18].
2.2.2 Learning community
De sociale interactie die nodig is voor effectief samenwerkend leren kan verder geoptimaliseerd worden
door het stimuleren van sociale cohesie binnen de opleiding. Het gevoel tot een hechte community van
studenten en docenten te behoren, biedt ruimte aan de sociaal-emotionele processen die ten grondslag
liggen aan effectieve sociale interactie. Zo wordt van studenten verwacht dat zij hun ideeën met elkaar
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 31
delen en met elkaar in discussie gaan over die ideeën. Hiervoor is een gevoel van veiligheid, vertrouwen
en saamhorigheid nodig [19, 20]. Hiernaast zijn studenten in een hechte community meer betrokken bij
onderwijsbijeenkomsten en voelen zij zich meer verantwoordelijk voor hun eigen leerproces en dat van
medestudenten, zowel tijdens als buiten de formele onderwijsbijeenkomsten [21]. Dit versterkt de
kwaliteit van leren nog verder. Ten slotte heeft het onderdeel uitmaken van een (learning) community
een positief effect op de academische vorming van studenten en hun motivatie en commitment voor de
studie [21]. De masteropleiding Farmacie werkt daarom actief aan de vorming van een hechte learning
community van studenten en docenten. Een voorbeeld hiervan is de uitgebreide ondersteuning door
tutoren. Ook de setting van de cursus Geïntegreerde farmacie in de vroege fase van de master draagt
hieraan bij (zie hoofdstuk 3.3).
2.3 Leren in context De snelle ontwikkelingen en veranderingen in de wereld van de gezondheidszorg en de rol van de
apotheker daarin maken dat in de huidige maatschappij de farmaceutisch expert in toenemende mate
wordt geconfronteerd met complexe vraagstukken, zowel in maatschappelijke als in wetenschappelijke
en professionele zin. Het oplossen van deze vraagstukken vereist complexe cognitieve vaardigheden en
het vermogen interdisciplinair te denken. Het onderwijskundig uitgangspunt “Leren in context” voor het
nieuwe curriculum zal het ontwikkelen van het vermogen tot geïntegreerd denken en de bijbehorende
competenties faciliteren.
Om een onderwijsprogramma te realiseren dat beoogt studenten te stimuleren en te ondersteunen in
het geïntegreerd leren zal het onderwijs context-gerelateerd aangeboden worden. In context-
gerelateerd onderwijs staat de koppeling tussen (theoretische) concepten en een relevante context
centraal. Context-gerelateerd onderwijs (situated learning) geeft betekenis aan abstracte theoretische
concepten, verbindt theoretische concepten met elkaar en vertaalt deze naar de praktijk. Hiermee
draagt het niet alleen bij aan een beter begrip en beklijving van theoretische kennis (het zogenaamde
deep learning), maar ook de interesse en motivatie van studenten wordt vergroot [22]. Bovendien zal de
samenhang binnen het curriculum worden verbeterd doordat concepten op meerdere momenten en in
verschillende contexten terug komen [22]. Een relevante context is een voor de student realistische
situatie uit de maatschappelijke, wetenschappelijke of professionele praktijk. Voor de farmaciestudent
is dit het farmaceutisch veld, waarbij zowel het geneesmiddelonderzoek als de beroepspraktijk van
belang is.
Het gebruik van integratie in het onderwijsprogramma biedt een kader voor context-gerelateerd
onderwijs en zal in het nieuwe curriculum als belangrijkste strategie worden toegepast om het leren in
context en de vertaling hiervan naar de praktijk te faciliteren. Immers, farmaceutische context en de
daaraan gekoppelde benodigde competenties om complexe (praktijk)problemen op te kunnen lossen, is
nooit gerelateerd aan één enkele discipline. Voor het interpreteren en oplossen van dergelijke
praktijkproblemen zal dan ook vaak kennis vanuit verschillende disciplines moeten worden
geïntegreerd. Een mooi voorbeeld hiervan is de medicatiebeoordeling, een beoordeling van de
farmacotherapie door patiënt, arts en apotheker op basis van een periodieke, gestructureerde, kritische
evaluatie van de medische-, farmaceutische- en gebruiksinformatie. Om deze taak goed uit te voeren is
kennis nodig van de farmacologische eigenschappen van de betrokken farmaca, maar ook van de
relevante richtlijnen, de beschikbare clinical evidence, de eigenschappen van de toegepaste
toedieningsvormen en alle aspecten rondom medicatiebewaking (o.a. farmacokinetische en -
32 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
dynamische achtergronden van interacties). Het bezitten van goede communicatieve vaardigheden en
de capaciteit om klinisch farmaceutisch te kunnen redeneren zijn belangrijke randvoorwaarden om een
medicatiebeoordeling te laten slagen.
Integratie in het onderwijs kent meerdere dimensies, namelijk i) de integratie van verschillende
(wetenschappelijke) basisdisciplines, ii) de integratie van kennis, vaardigheden en attitude (KVA) en iii)
de integratie van basisdisciplines en beroepspraktijk. In de het nieuwe curriculum van de bachelor
Farmacie zal de nadruk liggen op de eerste twee dimensies van integratie, terwijl in de master Farmacie
de integratie in alle dimensies zal plaatsvinden, waarbij de integratie van verschillende basisdisciplines
en de beroepspraktijk ook een ultieme vorm is van context-gerelateerd onderwijs. Werkplaatsleren is
een goed voorbeeld van deze vorm van integratie. De werkplaats als leersituatie [23], zoals die wordt
toegepast in de nieuwe masteropleiding, biedt niet alleen de mogelijkheid tot context-gerelateerd
onderwijs, maar opent ook de mogelijkheid tot ervaringsleren (experiential learning). Al doende leert de
student vanuit verschillende invalshoeken te kijken en is er een goede voorbereiding van de student op
de uiteindelijke werkpraktijk.
Naast verschillende dimensies kent integratie ook verschillende niveaus. Bij de meest simpele vorm zijn
de cursussen monodisciplinair ingericht, maar zijn de docenten en studenten op de hoogte van de
inhoud van de andere cursussen. Bij hogere niveaus van integratie worden kennis, inzicht en
vaardigheden vanuit verschillende disciplines benaderd en gecombineerd (inter- of multidisciplinaire
integratie) [24].
Integratie zal in brede zin worden ingezet om het nieuwe curriculum vorm te geven, waarbij de drie
dimensies op verschillende niveaus en al dan niet gecombineerd zullen worden toegepast. De opbouw
van het curriculum zal zodanig zijn, dat integratie steeds complexere vormen zal aannemen, waarbij in
het eerste jaar van de bachelor de cursussen vooral nog monodisciplinair zijn ingericht, maar in het
tweede en derde jaar steeds meer geïntegreerd zullen worden. Het resultaat is een zogenaamd
spiraalcurriculum, waarbij onderwerpen herhaald terug komen in het onderwijsprogramma in
toenemende mate van complexiteit [25, 26]. Ook de master Farmacie wordt vormgegeven langs deze
lijnen.
2.4 Gedifferentieerd leren ‘Not all patients are alike’. De toekomst van de gezondheidszorg ligt in therapie op maat, oftewel
personalised medicine. Voor onderwijs geldt iets vergelijkbaars: ‘not all students are alike’. Een op de
toekomst gerichte opleiding ontkomt er daarom niet aan om aandacht te geven aan de individuele
student en zijn leerproces.
2.4.1 Aandacht voor de individuele student
De demografische samenstelling van de Nederlandse bevolking verandert in hoog tempo en daarmee
verandert ook de studentenpopulatie in het hoger onderwijs. Dit wordt versterkt door de recent sterk
ingezette aandacht voor internationalisering van het onderwijs. In cultureel, sociaal en academisch
opzicht zijn studentenpopulaties nu al zeer divers, wat in de toekomst alleen maar zal toenemen. De
toenemende diversiteit vertoont samenhang met groter wordende verschillen in studieprestaties en
studievorderingen [27, 28]. Dit vraagt om meer aandacht voor de individuele student. In lijn met de
aanbevelingen van het G5-programma Studiesucces [27] zal in het nieuwe curriculum studentdiversiteit
als uitgangspunt worden genomen in het generieke onderwijsbeleid en, concreter, bij de keuzes voor
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 33
onderwijsmiddelen, -methodes en -aanpak. De doelstelling is om hiermee de motivatie, het
‘academisch’ zelfvertrouwen, eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van studenten te
vergroten. Het sluit ook goed aan bij het streven van de universiteit om extra aandacht te besteden aan
de meest getalenteerde en ambitieuze studenten via honoursprogramma’s en om deze programma’s te
laten indalen in het reguliere onderwijs.
2.4.2 Differentiatie in het onderwijs
Meer aandacht voor de individuele student kan op allerlei fronten gestalte krijgen. In het bestaande
curriculum is de praktijksituatie veelal een die gekenschetst kan worden als ‘teaching to the middle’. Er
wordt een integraal pakket aan onderwijsmaterialen en –methoden aangeboden en er wordt geen
rekening gehouden met de diversiteit in de studentenpopulatie. Getalenteerde studenten verliezen
motivatie omdat ze niet voldoende worden uitgedaagd, studenten die er meer moeite mee hebben
verliezen motivatie omdat ze de aansluiting missen.
Onderwijskundige literatuur geeft aan dat differentiatie in het onderwijs (‘differentiated instruction’)
een krachtig instrument is met positieve effecten op studiesucces en op motivatie [29]. Carol Ann
Tomlinson [30] definieert differentiatie in het onderwijs als “a deliberate and conscious method of
planning and teaching to address student variance”. Het didactische uitgangspunt van differentiatie is
dat studenten het beste leren wanneer nieuwe kennis aansluit bij hun reeds bestaande kennis, de
zogenaamde zone van naaste ontwikkeling of ‘zone of proximal development’ [31]. In een diverse
studentenpopulatie zal de voorkennis niet voor iedere student hetzelfde zijn. Dit betekent dat nieuwe
kennis gedifferentieerd, naar inhoud en vorm, aangeboden dient te worden.
Er is geen one-size-fits-all model voor differentiatie, maar volgens Tomlinson & Strickland [32] worden
altijd één of meerdere van de volgende aspecten gebruikt bij de succesvolle implementatie van
differentiatie in het onderwijs: i) aanpassen van de inhoud (wat studenten bestuderen en leren -i.c.
gedifferentieerd aanbod van onderwijsmateriaal), ii) het proces (hoe studenten leren - i.c. differentiatie
in onderwijsmethoden) en iii) het te leveren product (hoe tonen studenten wat ze hebben geleerd - i.c.
formatieve toetsing). Bij het vormgeven en implementeren van het nieuwe curriculum dient voor al
deze genoemde aspecten aandacht te zijn (zie box 2).
2.4.3 Praktische uitwerking van onderwijsdifferentiatie
Uit het voorgaande moge blijken dat er in deze blauwdruk geen dogmatische instructie wordt gegeven
aan onderwijsontwikkelaars en docenten in de nieuwe curricula met betrekking tot implementatie van
differentiatie in het onderwijs (“zo moet je het doen!”), maar dat veeleer bewustwording en van daaruit
toepassing van de onderwijskundige principes centraal staan. De doelstelling is om docenten hierin ‘mee
te nemen’.
34 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Box 2 Differentiatie in het onderwijs
i) Het onderwijsmateriaal dient aan te sluiten bij de voorkennis van de individuele student. Aangezien deze voorkennis van studenten kan variëren, zal er een gedifferentieerd aanbod van onderwijsmateriaal dienen te zijn. Er zou kunnen worden gewerkt met een classificatiesysteem met drie niveaus, het basale niveau, het herhalingsniveau en het verdiepingsniveau (B-H-V). Voor alle studenten gelden dezelfde minimale eindtermen, waarbij de ambitieuze student hier boven uit kan stijgen.
ii) Diversiteit onder studenten bestaat ook op het gebied van leerstijlen. Bij onderwijsdifferentiatie dient de opleiding derhalve ook aandacht te geven aan de wijze waarop studenten het beste leren. Een afwisseling van onderwijsvormen en didactische aanpak dragen bij aan een effectief leerproces.
iii) Formatieve toetsing, d.w.z. geven en krijgen van feedback op enigerlei wijze, is een onmisbaar instrument bij de implementatie van differentiatie in het onderwijs. Het is evident dat feedback een van de meest krachtige didactische interventies is in een leerproces [33], maar het is evenzeer evident dat feedback veel te weinig op een bewuste manier wordt gebruikt door zowel docenten als studenten. Feedback is nodig om beiden te informeren over waar de student staat in het leerproces (het maakt de voortgang zichtbaar) en of verder oefenmateriaal dan wel verdiepingsmateriaal kan worden bestudeerd. Feedback richt zich op de individuele prestatie en is dus afgestemd op de individuele leerbehoeften van de student. Een aspect van feedback dat vaak impliciet wordt erkend, maar dat in het nieuwe curriculum expliciet gemaakt moet worden, is dat het maken van fouten belangrijk is in het leerproces. Bij de ontwikkeling van het curriculum moet er ruimte zijn om fouten te maken: van fouten leer je (volkswijsheid). Om met Thomas A. Edison te spreken: “I have not failed. I’ve just found 10,000 ways that won’t work”.
2.5 Geraadpleegde bronnen 1. Biggs J, Tang C. Teaching according to how students learn. In: Biggs J, Tang C, eds. Teaching for
quality learning at university. 4th ed. Berkshire: SRHE & Open University Press; 2011:16-33.
2. Alesandrini K, Larson L. Teachers bridge to constructivism. The Clearing House 2002;75(3):118-121.
3. Duffy T, Cunningham D. Constructivism: Implications for the design and delivery of instruction. In:
Jonassen DH, ed. Handbook of research for educational communications and technology. New York:
Simon and Schuster; 1996:170-98.
4. Gibbons M. The self-directed learning handbook: Challenging adolescent students to excel. San
Francisco: John Wiley & Sons; 2002.
5. Knowles MS. Self-directed learning. A guide for learners and teachers. Cambridge: Cambridge Adult
Education; 1975.
6. Simons PRJ. Krachtige leeromgevingen. In: Gids voor onderwijsmanagement. Houten: Bohn Stafleu
Van Loghum; 1999:1-11.
7. Kreijns K, Kirschner PA, Jochems W. Identifying the pitfalls for social interaction in computer-
supported collaborative learning environments: A review of the research. Comput Hum Behav
2003;19:335-53.
8. Universiteit Utrecht. Universiteit Utrecht: Curiosity-driven, relevant to society. Strategisch Plan
Universiteit Utrecht 2012-2016. Beschikbaar via:
www.uu.nl/en/file/2459/download?token=bbfJHjfL. Geraadpleegd op 23 september 2015.
9. Vereniging van Universiteiten (VSNU). Goedemorgen professor! Visie op studeren in een nieuwe
tijd. 2015. Beschikbaar via:
http://www.vsnu.nl/files/documenten/Publicaties/Visie_op_studeren_in_een_nieuwe_tijd_201506
11.pdf. Geraadpleegd op 23 september 2015.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 35
10. Directie Hoger Onderwijs & Studiefinanciering, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De waarde(n) van weten. Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025. 2015.
Beschikbaar via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2015/07/07/de-waarde-n-
van-weten-strategische-agenda-hoger-onderwijs-en-onderzoek-2015-2025. Geraadpleegd op 23
september 2015.
11. Bate E, Hommes J, Duvivier R, Taylor DCM. Problem-based learning (PBL): getting the most out of
your students - their roles and responsibilities: AMEE Guide No. 84. Med Teach 2014;36(1):1-12.
12. Johnson DW, Johnson RT. Learning together and alone: Cooperative, competitive, and individualistic
learning. 5th edition. Boston: Allyn and Bacon; 1999.
13. Galvao TF, Silva MT, Veiva CS, Ribeiro LM, Pereira MG. Problem-based learning in pharmaceutical
education: a systematic review and meta-analysis. ScientificWorld Journal 2014;2014:578382.
14. Watmough SD, Taylor DCM, Garden AS. Educational supervisors evaluate the preparedness of
graduates from a reformed UK curriculum to work as pre-registration house officers (PRHOs): a
qualitative study. Med Educ 2006;40(10):995-1001.
15. Thomas RE. Problem-based learning: measurable outcomes. Med Educ 1997;31(5):320-9.
16. Universiteit Twente. Good practices voor kleinschalig, intensief, activerend onderwijs. 2008.
Beschikbaar via:
https://www.utwente.nl/ces/vop/archief_nieuwsbrief/Afleveringen%20vanaf%20okt%202005/nieu
wsbrief_19/good_practices_voor_kleinschal/. Geraadpleegd op 23 september 2015..
17. World Café. Beschikbaar via: www.theworldcafe.com. Geraadpleegd op 16 september 2015.
18. Howard-Jones PA, Demetriou S. Uncertainty and engagement with learning games. Instr Sci
2009;37:519-36.
19. Edmondson A. Psychological safety and learning behaviour in work teams. Admin Sci Quart
1999;44:350-83.
20. Slavin RE. Research on cooperative learning and achievement: What we know, what we need to
know. Contemp Educ Psychol 1996;21:43-69.
21. Tinto V. Learning better together: The impact of learning communities on student success. Higher
Education Monograph Series. Syracuse, NY: Syracuse University; 2003:1-8.
22. Kember D, Ho A, Hong C. The importance of establishing relevance in motivating student learning.
Active Learning in Higher Education 2008;9(3):249-63.
23. Streumer JN, van der Klink MR. Leren op de werkplek. ‘s-Gravenhage: Reed Business Information;
2004.
24. Harden RM, Laidlaw JM, Ker JS, Mitchell HE. Task-based learning: An educational strategy for
undergraduate, postgraduate and continuing medical education, Part 1. AMEE Medical Education
Guide No. 7. Med Teach 1996;18(1):7-13.
25. Dahle LO, Brynhildsen J, Behrbohm Fallsberg M, Rundquist I, Hammar M. Pros and cons of vertical
integration between clinical medicine and basic science within a problem-based undergraduate
medical curriculum: examples and experiences from Linköping, Sweden. Med Teach 2002;24(3):280-
5.
26. Pearson ML, Hubball HT. Curricular integration in pharmacy education. Am J Pharm Educ
2012;76(10):204.
27. Zijlstra W, Asper H, Amrani A, Tupan-Wenno M. Generiek is divers. Sturen op studiesucces in een
grootstedelijke context. Onderzoeksrapportage “Evaluatie G5-studiesuccesprogramma’s 2008-
2011”. 2013. Beschikbaar via: https://universonline.nl/wp-
content/uploads/2013/11/RapportG5evaluatie2013.pdf. Geraadpleegd op 23 september 2015.
36 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
28. Koster AS, Nguyen PM, Kooiman Y, ten Berge H, Pilot A. Study success and differential perception of
the undergraduate Pharmacy teaching/learning environment by Western and non-Western ethnic
students. Practice-Based and Practitioner Research Conference 2009; 18-20 November 2009; Trier,
Germany. Beschikbaar via:
http://www.eapril.org/resources/Conference%20materials/Abstract_book_2009_final_version.pdf.
Geraadpleegd op 23 september 2015.
29. Huebner TA. What research says about differentiated instruction. Educ Leadership 2010;67(5):79-
81.
30. Tomlinson CA. How to differentiate instruction in mixed-ability classrooms. 2nd editon. Alexandria,
VA: ASCD; 2001.
31. Stewart M. Understanding learning: Theories and critique. In: Hunt L, Chalmers D, eds. University
teaching in focus. A learning-centred approach. Victoria: ACER Press; 2012:3-20.
32. Tomlinson CA, Strickland CA. Differentiation in practice Grades 9-12: A resource guide for
differentiating curriculum. Alexandria, VA: ASCD; 2005.
33. Hattie J, Timperley H. The power of feedback. Rev Educ Res 2007;77(1):81-112.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 37
3. Ontwerp en invoering curriculum master Farmacie
3.1 Inleiding Op basis van de geformuleerde eindtermen (hoofdstuk 1) en de onderwijskundige uitgangspunten
(hoofdstuk 2) is een programma ontwikkeld waarvan de kenmerken en praktische invulling op
hoofdlijnen in dit hoofdstuk worden beschreven. Tevens is bij deze ontwikkeling rekening gehouden met
de gemeenschappelijke Utrechtse uitgangspunten voor de masterfase, die zijn vastgelegd in de
vernieuwde richtlijn onderwijs (juni 2014).
Parallel aan het masterprogramma Farmacie wordt ook de bacheloropleiding Farmacie vernieuwd. De
gelijktijdige invoering heeft consequenties voor het programma in de master Farmacie aangezien
gedurende drie jaar studenten met een ‘oud’ bachelordiploma in de nieuwe masteropleiding zullen
instromen. Deze consequenties en de noodzakelijke overgangsmaatregelen, die bij de invoering van het
nieuwe curriculum van kracht zullen worden, worden in de laatste paragrafen van dit hoofdstuk
beschreven.
3.2 Kenmerken van het curriculum De master Farmacie is een bètawetenschappelijke, academische opleiding en daarmee een bijzondere
beroepsopleiding. De natuurwetenschappelijke achtergronden die in de bachelor aan bod geweest zijn
vormen de basis voor de taakgebieden van de apotheker. Academische vorming, (waaronder een
wetenschappelijke attitude), wetenschappelijke kennis en academische vaardigheden, leggen de basis
voor een goed inzicht in zowel de productzorg als de patiëntenzorg. Het omgaan met complexe
vraagstukken en kritisch denken zijn daarbij essentieel, evenals het omgaan met onzekerheid. Dit komt
in de eindtermen terug bij het competentiegebied Kennis en Wetenschap en sluit aan bij de
constructivistische visie op leren en de vernieuwde richtlijn onderwijs van de Universiteit Utrecht.
Expliciete aandacht voor onderzoek en dergelijke academische vaardigheden naast aandacht voor
professionele en beroepsspecifieke vaardigheden is daarom een belangrijk kenmerk van het curriculum.
Het curriculum vereist om bovenstaande redenen een instroom van studenten die bij start al voldoende
motivatie en het talent, inclusief academisch werk- en denkniveau, mate van zelfsturing en
professioneel gedrag, hebben om – zoals in de vernieuwde richtlijn onderwijs wordt aangegeven – de
master Farmacie binnen de nominale studieduur met goed gevolg te doorlopen. De selectiecriteria
zullen daarom nader worden afgestemd op de benodigde startcompetenties. Er wordt tevens ingezet op
een bredere instroom dan alleen vanuit de bachelor Farmacie, zoals instroom vanuit andere life sciences
bacheloropleidingen (met een passend premastertraject).
De master Farmacie borduurt qua opbouw voort op de bachelor Farmacie, die een opbouw van het
curriculum kent waarbij de student vergelijkbare onderwerpen een aantal maal tegenkomt en waarbij
een toenemende mate van complexiteit gepaard gaat met een groter wordende mate van zelfsturing
door de student. Om recht te doen aan de keuze voor één uitgangsprofiel in de master vindt een steeds
grotere mate van integratie plaats van de twee belangrijkste taakgebieden van de praktiserend
apotheker, namelijk productzorg en patiëntenzorg. De opbouw van deze integratie is als volgt: in de
eerste cursussen van jaar 1 van de master betreft het vooral het creëren van awareness dat kennis van
het product essentieel is voor adequate farmaceutische zorg en vice versa, terwijl in het cursorisch
38 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
onderwijs en het klinisch onderwijs in jaar 3 van de master deze taakgebieden volledig geïntegreerd
zullen worden aangeboden (zie ook de onderwijsvisie ten aanzien van ‘Leren in context’, paragraaf 2.3).
Bij geïntegreerd onderwijs is het uitermate belangrijk dat leerlijnen goed zichtbaar zijn voor zowel
studenten als docenten en dat deze tijdens de invoering van het nieuwe curriculum worden bewaakt. In
dit kader zullen leerlijnteams onder leiding van een hoogleraar deze functie op zich nemen tijdens de
ontwikkeling van het nieuwe curriculum. Na de invoering van het nieuwe curriculum zullen de
leerlijnteams een cruciale rol blijven spelen bij het bewaken van de inhoud, toetsing en onderhoud
(evaluatie en zo nodig bijstelling) van de leerlijn. De leerlijnteams zijn als het ware de fundamenten
waarop de opleiding rust en onderdeel van de kwaliteitsbewaking van de opleiding. In de master
Farmacie vallen de leerlijnen samen met de taakgebieden van de apotheker, zoals beschreven in
paragraaf 1.4. De vaardigheden vallen daarbij vanwege het competentiegerichte karakter van de
opleiding onder elk van de vijf taakgebieden.
Het opleiden op de werkplek, het zogenaamde werkplaatsleren, en het hier opdoen van ervaring
(experiental learning) neemt een belangrijke plaats in binnen de master Farmacie. Het sluit nauw aan bij
het onderwijskundige uitgangspunt van leren in context dat beoogt studenten te stimuleren en te
ondersteunen in het geïntegreerd leren. Het opleiden op de werkplek is een doelgerichte en
gestructureerde vorm van opleiden waarbij het leerproces is gecombineerd met het uitvoeren van
productieve arbeid en er sprake is van een interventie in het werkproces
(opleidingskundig/arbeidsorganisatorisch) [1]. Binnen het programma is gekozen voor een continuüm in
de integratie van werk en leren, waarbij studenten starten met leren in het reguliere onderwijs en de
opleiding in toenemende mate volledig wordt geïntegreerd met het werkproces in de praktijk. Op deze
manier draagt leren in context bij aan het ontwikkelen van de benodigde competenties (zie paragraaf
2.3).
In toenemende mate zijn meerdere zorgverleners betrokken bij het leveren van zorg aan patiënten, wat
vraagt om nauwe(re) samenwerking tussen deze zorgverleners. Ondanks deze noodzaak blijkt
onderlinge communicatie en samenwerking niet altijd even goed te verlopen. Daarom is er
(inter)nationaal steeds meer aandacht voor het belang van interprofessioneel onderwijs, waarbij
aankomende zorgverleners reeds in een vroeg stadium – tijdens hun opleiding – elkaar ontmoeten en
leren samenwerken. Zo kan bijvoorbeeld een effectievere gedachtewisseling over farmacotherapie tot
stand worden gebracht en over en weer inzicht worden verkregen in elkaars competenties. Het tot nu
toe beschikbare onderzoek toont aan dat interprofessioneel onderwijs niet alleen een positief effect
heeft op kennis en attitude van zorgverleners ten aanzien van samenwerking [2, 3], maar mogelijk ook
op relevante patiëntenuitkomsten [4]. In de master Farmacie zal interprofessioneel leren daarom een
duidelijke plaats krijgen. Ook hier is sprake van leren in context.
In de nieuwe masteropleiding zullen de diverse groot- en kleinschalige onderwijsvormen uit het
bestaande curriculum wederom een plaats krijgen, waarbij aanpassingen zullen worden doorgevoerd op
basis van opgedane ervaringen en huidige onderwijskundige inzichten. Voor alle onderwijsvormen geldt
dat ze studentactiverend moeten zijn, moeten bijdragen aan een toenemende mate van zelfsturing van
de student en mogelijkheden moeten bieden voor differentiatie in het onderwijs (zie ook paragraaf 2.2
‘Leren in interactie’ en paragraaf 2.4 ‘Gedifferentieerd leren’). Naast een mogelijke rol voor ‘klassieke’
onderwijsvormen als probleemgestuurd onderwijs en projectonderwijs zal nadrukkelijk het gebruik van
innovatieve onderwijsmethoden en het verkennen van de mogelijkheden van verdere ‘digitalisering’ van
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 39
het onderwijs aan de orde moeten komen bij de ontwikkeling van de cursussen. Hierbij kan onder
andere worden gedacht aan learning analytics, flip-the-classroom, blended learning, online learning, E-
learning, kennisclips, creatieve media en gametechnologie. Daarnaast dient er in het curriculum
voldoende afwisseling van onderwijsvormen te zijn. Voor elke onderwijsvorm zal beargumenteerd
moeten worden welke inhoudelijke en onderwijskundige doelen worden nagestreefd. Hiermee wordt
gewaarborgd dat het onderwijs efficiënt, aantrekkelijk en motiverend is. Om verder recht te doen aan
het onderwijskundige uitgangspunt van gedifferentieerd leren met meer aandacht voor (de behoeftes
van) de individuele student, zal het programma daarnaast voldoende keuzevrijheid aan studenten
bieden. De student zal in de latere jaren van de master door een toenemende mate van academische
attitude weloverwogen keuzes kunnen maken voor differentiatie binnen zijn eigen
onderwijsprogramma, zoals de keuze voor verbredings- c.q. verdiepingscursussen, stageplekken en het
onderzoeksproject. De inrichting van het onderwijs en de keuze van de onderwijsvormen zullen de
student hierin moeten begeleiden
In een geïntegreerd curriculum is het van belang dat alle leerdoelen van multidisciplinaire cursussen op
enig moment getoetst worden, zodat uiteindelijk aan alle eindtermen van de opleiding wordt voldaan.
Dit wordt gerealiseerd door gebruik te maken van het specifiek toetsen van bepaalde leerdoelen
(gedifferentieerd of casusgericht toetsen) en door middel van (jaarlijkse) voortgangstoetsen binnen het
hele curriculum. De voortgangstoets speelt tevens een belangrijke rol bij kennisretentie en het nemen
van eigen verantwoordelijkheid voor het (actief) bijhouden van de opgedane kennis door de student. In
de master Farmacie zal de toetsing daarnaast moeten aansluiten bij de verschuiving van
kennisreproductie naar kennistoepassing en zullen toetsvormen worden toegepast die geschikt zijn voor
toetsing in een competentiegerichte leeromgeving. Formatieve toetsing, inclusief self- en
peerassessment, zal daarbij nadrukkelijker worden ingezet om het zelfsturend leren van de student
adequaat te ondersteunen. Ook het Persoonlijk OntwikkelPlan (POP) dat deel uitmaakt van het portfolio
speelt hierin een belangrijke rol (zie subparagraaf 3.3.5).
3.3 Het programma van de master Farmacie
3.3.1 Opbouw van het programma
Tabel 1 geeft een overzicht van alle cursussen binnen de master Farmacie en de bijbehorende omvang
in aantal studiepunten. Figuur 2 geeft een overzicht in welke volgorde een reguliere student het
programma in grote lijnen zal doorlopen. Alle cursussen zullen meerdere keren per jaar worden gegeven
– niet alleen vanwege de twee instroommomenten per jaar, maar ook in verband met organisatorische
aspecten – waardoor de volgorde voor de individuele student kan afwijken. Dit biedt tevens vrijheid aan
studenten om hun eigen keuzes te maken (zie ook subparagraaf 3.3.3).
Figuur 3 geeft voor alle cursussen aan waar de cursus zich bevindt in het continuüm van leren en werken
en wat de mate van zelfsturing van de student is. Een student ‘beweegt’ gedurende de opleiding globaal
van linksonder in deze figuur naar rechtsboven: de autonomie van de student groeit en leren en werken
vindt uiteindelijk vrijwel geïntegreerd plaats. De plaats van leren verschuift daarmee van de universiteit
naar inbedding in zowel de beroepspraktijk als de ‘onderzoekspraktijk’ van een (universitaire)
onderzoeksgroep.
40 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Tabel 1. Cursussen binnen de master Farmacie
Cursuscode Naam Studiepunten
FA-MA101 Chronische aandoeningen 7,5
FA-MA102 Farmacotherapie op maat 7,5
FA-MA103 Individuele productzorg 7,5
FA-MA104 Geïntegreerde Farmacie 7,5
FA-MA105 Evidence based medicine 7,5
FA-MA106 Geneesmiddelontwerp 7,5
FA-MA107 Polyfarmacie 15
FA-MA201 Biopharmaceuticals 7,5
FA-MA202 Klinische farmacie 15
FA-MA203 Onderzoeksproject 30
FA-MA2xx Verdiepings-/verbredingsonderwijs 7,5
FA-MA204 Polyfarmacie (LINK-BLAUW) 1
FA-MA300 Portfolio -
FA-MA301 Zorg op maat 7,5
FA-MA302 Kwaliteitszorg 7,5
FA-MA303 Medicatiebeoordeling 15
FA-MA304 Keuzestage 7,5
FA-MA305 Eindstage 14
FA-MA3xx Verdiepings-/verbredingsonderwijs 7,5
Betekenis kleurcodering: wit = vast cursorisch onderwijs; wit/geel gestreept = vast cursorisch onderwijs gekoppeld aan werkplaatsleren; geel = werkplaatsleren; oranje = programmaonderdelen met hoge mate van keuzevrijheid m.b.t. inhoudelijke invulling
Figuur 2. Schematisch overzicht van het programma.2
2 De week polyfarmacie met geneeskunde (LINK-BLAUW) is niet in deze figuur opgenomen, aangezien de
roostering hiervan aansluit bij de roostering van geneeskunde. Het uitgangspunt is dat studenten deze week rondom hun onderzoeksproject volgen.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 41
Figuur 3. Plaatsbepaling van cursussen ten aanzien van mate van zelfsturing en integratie van leren en werken.3
In bijlage 1 is een eerste aanzet tot uitwerking van het voorgestelde curriculum terug te vinden: een
korte beschrijving van de inhoud en doelstellingen van de beoogde cursussen met uitzondering van de
verdiepings- c.q. verbredingscursussen. Na verdere uitwerking van het programma zal deze worden
getoetst aan de in hoofdstuk 1 beschreven eindtermen en hoofdstuk 2 beschreven onderwijskundige
uitgangspunten. Een eerste globale analyse laat een goede overeenkomst zien tussen de eindtermen en
het voorgestelde curriculum. De ingangseisen voor de verschillende cursussen zijn opgenomen in bijlage
2.
3.3.2 Werkplaatsleren
Omdat binnen het programma gekozen is voor een continuüm in de integratie van werk en leren, wordt
de apotheekgame in het nieuwe curriculum verplaatst van jaar 3 naar jaar 1 van de master: in deze
cursus maken studenten in een reële setting maar onder volledig gecontroleerde omstandigheden
binnen het reguliere onderwijs kennis met de klinische beroepspraktijk. Aan het eind van jaar 1, in jaar 2
en in jaar 3 volgt een drietal cursussen waarin cursorisch onderwijs geïntegreerd wordt aangeboden met
werkplaatsleren (experiential learning). In de cursussen Polyfarmacie en Medicatiebeoordeling betreft
het werkplaatsleren in de openbare apotheek, terwijl in de cursus Klinische Farmacie het
werkplaatsleren in de ziekenhuisapotheek plaats vindt. In deze drie cursussen zal steeds ca. 50% van de
tijd aan het werkplaatsleren moeten worden besteed om aan de wettelijke eis met betrekking tot de
totale omvang van de klinische stages te voldoen. Ten slotte vindt aan het eind van jaar 3 de eindstage
plaats, waarbij studenten gedurende 10 weken volledig geïntegreerd werken en leren. De keuze voor
een bepaalde setting, openbare of ziekenhuisfarmacie, wordt daarbij vrijgelaten voor zover dat
organisatorisch mogelijk is (zie bijlage 1 voor meer details).
3 NB: de grootte van het blokje is geen maat voor de duur van de cursus.
42 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
3.3.3 Keuzeruimte en differentiatie
Met de twee verdiepings- c.q. verbredingscursussen, het onderzoeksproject en de keuzestage kunnen
52,5 van de 180 studiepunten (ca. 30%) door de student naar eigen keuze worden ingevuld. Hiermee
wordt aangesloten bij de vernieuwde richtlijn onderwijs, waarin keuzevrijheid een belangrijk speerpunt
is. Bij de samenstelling van het programma en het formuleren van ingangseisen is getracht maximale
flexibiliteit voor studenten in te bouwen. Omdat de master Farmacie twee instroommomenten per jaar
kent (1 september en 1 februari), worden alle cursussen tevens ten minste twee keer per jaar
aangeboden. Hierdoor is het voor studenten mogelijk de verdiepings- c.q. verbredingscursussen, de
thematische cursussen Biopharmaceuticals en Zorg op maat en het onderzoeksproject in de door de
student gewenste volgorde af te leggen in jaar 2 en 3 van de master4.
Het in onderlinge samenhang volgen van de twee verdiepings- c.q. verbredingscursussen, het
onderzoeksproject en de keuzestage biedt de student de mogelijkheid om binnen de master Farmacie te
kiezen voor differentiatie in een van de taakgebieden van de apotheker (productzorg, patiëntenzorg,
medicatiebeleid en onderzoek en innovatie) en zich zo van andere studenten te onderscheiden. Een
dergelijke differentiatie wordt als aantekening op het Internationaal Diploma Supplement (IDS)
opgenomen. De voorzitters van de verschillende leerlijnen die aansluiten bij de taakgebieden zal worden
gevraagd een voorstel te doen voor de invulling en randvoorwaarden voor de toekenning van de
specialisatie binnen hun taakgebied. Het in onderlinge samenhang volgen van de genoemde onderdelen
is overigens geen verplichting: studenten hebben hierin een vrije keuze.
Verdiepings- c.q. verbredingscursussen moeten worden ingevuld op het niveau van de masteropleiding
en bijdragen aan één of meer van de eindtermen van de opleiding. Hierbij zullen eisen worden gesteld
aan de aard en het aantal van de taak- en competentiegebieden waaraan wordt bijgedragen. Een deel
van de verdiepings- c.q. verbredingscursussen zal gezamenlijk aan studenten van de master Farmacie en
de master Drug Innovation worden aangeboden. De voertaal in deze cursussen is het Engels. Daarnaast
wordt gestreefd naar het handhaven en nieuw ontwikkelen van een aantal interdisciplinaire
verdiepings- c.q. verbredingscursussen. Hiertoe zullen mogelijkheden worden verkend met de
opleidingen Geneeskunde en Diergeneeskunde (bijvoorbeeld rondom thema’s als Medical Humanities
en One Health) en de Utrecht University School of Economics (USE) van de Universiteit Utrecht (rondom
het thema Business and Entrepreneurship in Health). Tot slot zou het voor een student mogelijk moeten
zijn een dergelijke cursus bij een andere (buitenlandse) opleiding te volgen, indien aan de nog te
formuleren eisen ten aanzien van de aard en het aantal van de taak- en competentiegebieden waaraan
wordt bijgedragen wordt voldaan.
Onderzoek speelt een belangrijke rol in de academische vorming van de student. Het onderzoeksproject
is daarom een wezenlijk onderdeel van de master Farmacie en heeft een omvang van 20 weken (30
studiepunten). De meeste studenten zullen het individuele onderzoeksproject in jaar 2 van de master
uitvoeren. De student is vrij in de keuze voor een onderzoeksgroep en onderwerp, met als
randvoorwaarde dat het project een duidelijke relatie met de farmacie heeft. Het onderzoeksproject is
bij uitstek een onderdeel waarin interdisciplinaire vorming plaatsvindt. Studenten maken deel uit van
een onderzoeksgroep, waar zij – afhankelijk van het gekozen onderwerp – in aanraking zullen komen
met medewerkers en studenten uit andere disciplines, onder andere scheikunde, biologie en
4 Aangezien invoering van het nieuwe curriculum per jaar plaatsvindt, is dit niet mogelijk voor het cohort dat in de
nieuwe masteropleiding instroomt in het jaar 2016-2017.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 43
geneeskunde. Studenten kunnen zich internationaal oriënteren door middel van een onderzoeksproject
in het buitenland. Daarnaast is het een nadrukkelijk streven om binnen elke cursus aandacht te
besteden aan nieuwe ontwikkelingen en lopend (UIPS-)onderzoek die aansluiten bij de inhoud van de
betreffende cursus.
De keuzestage biedt de student de mogelijkheid om stage te lopen binnen een organisatie die tot het
farmaceutisch werkveld behoort, maar niet noodzakelijkerwijs beperkt is tot de openbare of
ziekenhuisapotheek. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de farmaceutische industrie,
onderwijs, onderzoek of overheidsinstanties. Belangrijke randvoorwaarden zijn dat het een organisatie,
bedrijf of instelling betreft waar apothekers werkzaam (kunnen) zijn en waar de student aan de
eindtermen van (een of meer van) de taakgebieden kan werken. Verdere randvoorwaarden voor de
keuzestage, waaronder voorwaarden voor de mogelijkheid om deze in het buitenland te volgen, zijn
beschreven in bijlage 1 en zullen door het ontwikkelteam nader moeten worden uitgewerkt.
3.3.4 De patiënt in beeld en interprofessioneel leren
Het is van belang dat studenten binnen de master Farmacie betrokken zijn bij patiënten en in een vroeg
stadium van de opleiding de patiënt centraal leren stellen in hun benadering van vraagstukken op het
gebied van productzorg en farmacotherapie. Studenten moeten inzicht krijgen in verschillen in
ervaringen van patiënten ten aanzien van gezondheid, ziekte en geneesmiddelengebruik, het beloop van
ziekte en bijbehorend geneesmiddelgebruik kunnen volgen en de consequenties van farmaceutisch
handelen kunnen ervaren. Dit is onder andere (kortdurend) mogelijk tijdens het werkplaatsleren. Het
longitudinaal volgen van patiënten biedt meer mogelijkheden, maar deze vorm van onderwijs vraagt
langdurige en intensieve begeleiding en feedback van de stageverlenende apotheker. De haalbaarheid
hiervan zal daarom verder moeten worden verkend.
Interprofessioneel leren komt op een tweetal manieren in het programma aan bod: via gezamenlijk
onderwijs met Utrechtse geneeskundestudenten en tijdens het werkplaatsleren. Bij het gezamenlijk
onderwijs met geneeskundestudenten wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen verplichte onderdelen
en onderdelen die facultatief worden aangeboden. Dit laatste betreft vormen van interprofessioneel
leren waaraan in verband met praktische aspecten slechts een (klein) deel van de farmaciestudenten
deel kan nemen. Mogelijkheden voor gezamenlijk onderwijs met geneeskundestudenten van
opleidingen buiten Utrecht evenals met studenten van andere opleidingen binnen de gezondheidszorg
(o.a. diergeneeskunde, tandheelkunde, farmakunde, verpleegkunde) worden in de komende jaren nader
verkend.
Tot het voor studenten Farmacie verplichte onderwijs met geneeskundestudenten behoren:
- Week polyfarmacie. Een week gezamenlijk onderwijs met geneeskundestudenten rondom
polyfarmacie in het kader van neurologie, psychiatrie en ouderengeneeskunde (samenwerking
met LINK Blauw).
- Opdracht in het kader van interprofessionele samenwerking. Dit wordt nog nader uitgewerkt in
samenwerking met LINK Geel.
44 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Facultatief onderwijs met geneeskundestudenten betreft:
- Lessen klinisch redeneren. Klinische casusbesprekingen met als doel een diagnose en een
behandelplan op te leren stellen. Deze activiteit in samenwerking met SUMMA-geneeskunde is
voor ca. 60 farmaciestudenten per jaar beschikbaar.
- Interprofessionele leerafdeling (IPL). Dit pilotproject bestaat uit een viertal bedden op de
afdeling interne geneeskunde waar de behandeling en zorg van de patiënten geheel door
studenten vanuit verschillende disciplines waaronder geneeskunde, farmacie, verpleegkunde,
ergotherapie en fysiotherapie onder supervisie wordt uitgevoerd. Dit project zal eind 2015
worden geëvalueerd en hopelijk gecontinueerd. Deze activiteit is slechts voor ca. 12
farmaciestudenten per jaar beschikbaar.
- Onderzoeksprojecten en/of verdiepings- c.q. verbredingscursussen (zie subparagraaf 3.3.3).
Voor het ontwikkelen van de cursussen in de master zullen de ontwikkelteams de opdracht krijgen
verdere mogelijkheden voor interprofessioneel leren te identificeren. Hierbij moet rekening worden
gehouden met de aanzienlijke verschillen in de opbouw en structuur van beide curricula: de opleiding
Geneeskunde werkt met andere periodes en timeslots en kent een flink aantal instroommomenten per
jaar tegenover twee bij de master Farmacie.
Tijdens het werkplaatsleren komen studenten farmacie in aanraking met studenten geneeskunde en
andere zorgprofessionals. Daarom worden stagespecifieke leerdoelen en leeractiviteiten op het gebied
van interprofessionele samenwerking ontwikkeld.
3.3.5 Portfolio en tutoraat
Het portfolio en het tutoraat spelen een belangrijke rol in de academische en professionele ontwikkeling
van de student tijdens de opleiding. De student reflecteert op zijn ontwikkeling ten aanzien van de
competenties uit het CanMEDS-model aan de hand van (narratieve) feedback van derden onder wie
medestudenten, docenten en stageverleners. De ontwikkeling en de bijbehorende zelfreflectie en
leerdoelen voor de volgende periode worden vastgelegd in een POP dat deel uitmaakt van het portfolio.
De student is zelf verantwoordelijk voor het verzamelen en presenteren van een reeks van low-stake
beoordelingen in zijn portfolio. Deze reeks leidt uiteindelijk tot een high-stake beoordeling, waarbij
vastgesteld wordt of een student voldoet aan de geformuleerde competenties. Een dergelijke high-stake
beoordeling moet regelmatig plaatsvinden.
De tutor speelt een cruciale rol bij het coachen en begeleiden van de student bij de academische en
professionele ontwikkeling. Hiertoe voert hij regelmatig gesprekken met de student over het portfolio
en de resultaten van de high-stake beoordelingen. Daarnaast speelt de tutor een belangrijke rol in de
oriëntatie op keuzemogelijkheden binnen het curriculum en voorbereiding op de arbeidsmarkt, een van
de speerpunten van de vernieuwde richtlijn onderwijs van de Universiteit Utrecht. Naast centraal
georganiseerde voorlichtingsbijeenkomsten en opleidingsoverstijgende activiteiten op dit gebied
ondersteunt de tutor de student hierbij op maat. De tutor moet voorbereid zijn op deze taken en een
rolmodel zijn.
De verdere vormgeving van het portfolio en het tutoraat, inclusief frequentie van beoordelingen en wie
hiervoor verantwoordelijk is, zal door een ontwikkelteam nader worden uitgewerkt.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 45
3.3.6 Honoursonderwijs
Aansluitend bij het onderwijskundige uitgangspunt van differentiatie en passend bij de
prestatieafspraken van de Universiteit Utrecht ten aanzien van excellentie, ontwikkelt de School of
Pharmacy een eigen honoursprogramma voor de ca. 10% meest getalenteerde studenten. De omvang,
invulling en het selectieproces van dit programma zullen door een ontwikkelteam nader worden
uitgewerkt. Uitgangspunten daarbij zijn dat het een individueel programma betreft, waarbij de student
kiest voor een onderzoeksmatige of een klinische invulling. In het eerste geval werkt een student
gekoppeld aan een hoogleraar of universitair hoofddocent (UHD) van het departement Farmaceutische
Wetenschappen aan een eigen onderzoeksproject en of -voorstel (indaling van een PhD-traject) en
wordt er mogelijk bijgedragen aan het geven van (bachelor)onderwijs. Indien voor een klinische invulling
wordt gekozen, draagt de student bij aan klinische projecten binnen een of meer vooraf geselecteerde
openbare apotheken of ziekenhuisapotheken. Daarbij wordt de student zowel in de kliniek begeleid als
vanuit de universiteit. Daarnaast nemen studenten deel aan interdisciplinaire activiteiten.
3.4 Invoering van het curriculum en overgangsmaatregelen
3.4.1 Inleiding
Met ingang van het studiejaar 2016-2017 zullen de vernieuwde bachelor- en masteropleiding Farmacie
parallel worden ingevoerd. Voor het gelijktijdig invoeren van het nieuwe masterprogramma Farmacie en
de bacheloropleiding zijn verschillende redenen. De belangrijkste argumenten die pleiten vóór
gelijktijdig invoeren, zijn:
- De inhoudelijke aansluiting tussen de bacheloropleiding ‘oude stijl’ en de nieuwe masteropleiding
vormt niet direct een belemmering (zie subparagraaf 3.4.2).
- In drie jaar zijn alle studenten overgestapt naar het nieuwe curriculum.
- De doelstelling van het departement is vanaf 2020 apothekers af te leveren die behandelaar zijn
met kennis van de patiëntgerichte productzorg en farmaceutische patiëntenzorg (zie ook paragraaf
1.3). Om hieraan tegemoet te komen is uitstel van het nieuwe masterprogramma niet mogelijk.
Het nieuwe masterprogramma is zo ontworpen dat het aansluit bij deze nieuwe bacheloropleiding.
Omdat in de cursussen van de nieuwe bacheloropleiding meer aandacht zal zijn voor farmacotherapie
en medicatiebeleid, zal dit consequenties hebben voor studenten in de overgangsperiode 2016-2019 die
met een ‘oud’ bachelordiploma in de nieuwe masteropleiding zullen instromen. Om hieraan tegemoet
te komen zal in de ‘oude’ bachelor in studiejaar 2015-2016 een beperkt ‘reparatietraject’ worden
uitgezet. In de periode 2016-2019 zal in enkele mastercursussen rekening gehouden worden met het
niveau van de studenten die instromen in de master (zie subparagraaf 3.4.2).
3.4.2 Overgang van het bestaande naar het nieuwe curriculum
In de nieuwe bacheloropleiding zijn zeven cursussen te identificeren waarin farmacotherapie en
medicatiebeleid een belangrijk onderdeel zullen uitmaken van de leerdoelen van de cursus. In de oude
bachelor zijn er minder cursussen met een farmacotherapeutisch accent. Om de overgang soepel te
laten verlopen is gekozen voor de volgende aanpak:
- In het jaar 2015-2016 zullen in enkele bachelorcursussen (FA-204 Circulatie, FA-206 Infecties, FA-302
Ontstekingen en FA-303 Farmacologie van het centraal zenuwstelsel) aanpassingen gemaakt
worden (toevoegen leerdoelen, aanpassen PGO-taken, extra hoorcolleges).
46 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
- Er zal een reader (en/of digitale hoorcolleges) beschikbaar komen met concrete aanwijzingen voor
zelfstudie waarna een vragenuur en/of werkcollege kan worden gevolgd.
- In de studiejaren 2016-2017 tot en met 2018-2019 wordt extra aandacht besteed aan het
onderwerp diabetes mellitus in de eerste mastercursus Chronische aandoeningen. Pas na die tijd zal
worden uitgegaan van een hoger ingangsniveau met betrekking tot dit onderwerp.
- In de cursus Zorg op maat die aangeboden wordt vanaf 2018-2019 zal rekening gehouden worden
met het feit dat de eerste studenten die deze cursus volgen geen cursus Oncologie in de oude
bachelor hebben gevolgd. Tot en met het studiejaar 2020-2021 zal in de cursus Zorg op maat meer
aandacht besteed moeten worden aan de werkmechanismen van oncolytica ten koste van het
onderwerp niet-reguliere geneesmiddelen.
Vanaf september 2019 zullen in de master Farmacie de eerste studenten instromen die de
bacheloropleiding Farmacie ‘nieuwe stijl’ hebben gevolgd. De aanpassingen die in de cursussen
Chronische aandoeningen en Zorg op maat zijn aangebracht zijn voor deze cohort niet meer nodig.
3.4.3 Overgangsmaatregelen: vervangende cursussen
De overgang naar het nieuwe masterprogramma vraagt om maatregelen voor studenten die in het oude
curriculum een bepaalde cursus niet met een voldoende hebben kunnen afsluiten of die om een of
andere reden studievertraging hebben opgelopen. In tabel 2 staat aangegeven tot wanneer de
verschillende mastercursussen ‘oude stijl’ worden aangeboden. In de Onderwijs- en Examenregeling zal
een tabel worden opgenomen met daarin voor elke cursus ‘oude stijl’ een vervangende cursus uit het
nieuwe curriculum. Een eerste voorstel is te vinden in bijlage 3. De examencommissie master Farmacie
stelt voor iedere student die van de overgangsmaatregelen gebruikt maakt, een individueel
examenprogramma op.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 47
Tabel 2. Aanbod van mastercurssen ‘oude stijl’
Cursus Aangeboden t/m studiejaar
FA-401 Aandoeningen 2015-2016
FA-402 Apotheekbereidingen 2016-2017*
FA-403 Medicatiebegeleiding 2015-2016
FA-404 Medicatiebeleid 2016-2017*
FA-405 Kwaliteitszorg 2016-2017*
FA-406 Samenwerken in de farmacotherapie 2015-2016
FA-4xx Keuzevakken 2015-2016
FA-480-OA Kennismakingsstage OA 2015-2016
FA-480-ZH Kennismakingsstage ZH 2016-2017
FA-481 Onderzoeksproject 2016-2017
FA-512 Stabiliteit van geneesmiddelen 2017-2018
FA-513 Kinderformuleringen 2017-2018
FA-514 Geneesmiddelontwikkeling 2017-2018
FA-515 Farmaceutische eiwitten 2017-2018
FA-517 Evidence based medicine 2017-2018
FA-518 Therapie CNS 2017-2018
FA-519 Klinische farmacotherapie 2017-2018
FA-521 Oncologie & Pijn 2017-2018
FA-501 Beroepspraktijk 2018-2019
FA-516 Cardiovasculaire therapie 2018-2019
FA-522 Toegepaste farmacie 2018-2019
FA-681 Basisstage 2018-2019
FA-682 Verdiepingsstage 2018-2019
FA-683 Keuzestage n.v.t.
* t/m semester 1, studiejaar 2016-2017
3.5 Geraadpleegde bronnen 1. Van Dijk W, Verheul I. De verleiding weerstaan. Over de noodzaak van het doordacht ontwerpen van
opleidingen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008.
2. Hammick M, Freeth D, Koppel I, Reeves S, Barr H. A best evidence systematic review of
interprofessional education: BEME Guide no. 9. Med Teach 2007;29(8):735-51.
3. Thistlethwaite J. Interprofessional education: a review of context, learning and the research agenda.
Med Educ 2012;46(1):58-70.
4. Reeves S, Perrier L, Goldman J, Freeth D, Zwarenstein M. Interprofessional education: effects on
professional practice and healthcare outcomes (update). Cochrane Database Syst Rev
2013;3:CD002213.
48 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
4. Invoeringsplan voor het nieuwe curriculum
4.1 Inleiding Vanaf september 2015 zal op basis van deze blauwdruk verder worden gewerkt aan het ontwikkelen en
invoeren van het nieuwe curriculum. Jaar 1 van het nieuwe curriculum zal vervolgens in het collegejaar
2016-2017 van start gaan. In dit hoofdstuk worden de formele processen rond de besluitvorming bij de
totstandkoming van de blauwdruk evenals de uitgangspunten bij de invoering van dit traject en de
betrokken partijen en hun taken en verantwoordelijkheden beschreven.
4.2 Besluitvorming Eerdere versies van de blauwdruk zijn besproken met de klankbordgroep, het onderwijsprogramma-
leidersoverleg (OPLO), de hoogleraren van het departement en de opleidingscommissie. Deze gremia en
de examencommissie hebben ook de finale conceptversie van de blauwdruk ontvangen en hun
opmerkingen en aanvullingen zijn in de definitieve versie meegenomen. De definitieve versie van de
blauwdruk wordt door de opleidingsdirecteur aangeboden aan de Board of Studies (BoS) van de School,
de directeur van de School of Pharmacy, het bestuur van het departement Farmaceutische
Wetenschappen, de vicedecaan onderwijs en de decaan van de faculteit Bètawetenschappen.
In hoofdstuk 5 worden de randvoorwaarden voor de uitvoering van een kwalitatief goed curriculum
aangegeven, bijvoorbeeld de fte’s die met de uitvoering gemoeid zijn en het daarmee samenhangende
personeelsbeleid, passende vergoedingen voor de stagebegeleiders, een adequate onderwijsorganisatie
en realisatie van de benodigde onderwijsruimten. Deze randvoorwaarden zijn van wezenlijk belang voor
het geven van kwalitatief goed onderwijs. De School of Pharmacy vraagt ten aanzien van deze
randvoorwaarden daarom garanties aan het bestuur van het departement Farmaceutische
Wetenschappen en het bestuur van de faculteit Bètawetenschappen.
De definitieve blauwdruk wordt verspreid onder alle docenten en afdelingen. Daarnaast zal een
compacte informatiebrochure worden samengesteld voor studenten en externe partners.
4.3 Uitgangspunten bij de ontwikkeling De ontwikkeling van een nieuw curriculum is een omvangrijk en complex project waarbij een aantal
taken onderscheiden wordt. De taken en daarmee samenhangende werkzaamheden kunnen deels
onafhankelijk van elkaar worden uitgewerkt, maar hangen ook sterk met elkaar samen.
Belangrijke uitgangspunten bij de uitwerking zijn:
- Het totale onderwijsprogramma en de afzonderlijke onderdelen vormen een kwalitatief
hoogwaardig product dat voldoet aan de eisen voor modern onderwijs.
- Docenten zijn voorbereid en getraind op de ontwikkeling van cursussen.
- Docenten zijn voorbereid en getraind voor de uitvoering van het curriculum.
- Bij de start van de ontwikkeling van het curriculum moet het hele curriculum op hoofdlijnen
uitgewerkt en ingevuld zijn zowel in tijd, inhoud als bemensing. Dit om verrassing met problemen in
latere jaren te voorkomen.
- Het kunnen realiseren van een nieuw curriculum is niet alleen afhankelijk van het departement
Farmaceutische Wetenschappen, maar moet in samenwerking met het bestuur van de faculteit
Bètawetenschappen geschieden.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 49
- Binnen het departement is er voldoende draagvlak voor het nieuwe curriculum.
- Gezien de keuze voor geïntegreerd cursorisch onderwijs is het belangrijk dat er een goede bewaking
is van de samenhang binnen de leerlijnen en daarmee tussen de cursussen.
- Gezien de beschikbare tijd is een goede tijdsplanning en een gedegen voortgangsbewaking
essentieel.
- De overgang van het huidige curriculum naar het nieuwe curriculum is een apart punt van aandacht.
- Besluitvormingsprocedures dienen helder en eenduidig te zijn en plaats te vinden binnen het
wettelijk kader.
- Er worden voldoende tijd en middelen vrijgemaakt voor de opbouw van een nieuw curriculum.
4.4 Opzet van de projectorganisatie
4.4.1 Het projectteam
Om de verdere ontwikkeling, uitwerking en implementatie te begeleiden wordt een projectteam
ingesteld. Deze zal bestaan uit de leden van het projectteam dat de blauwdruk voor het nieuwe
curriculum heeft voorbereid. Voor de samenstelling wordt verwezen naar bijlage 4. Dit projectteam is
verantwoordelijk voor de uitwerking en invoering van het nieuwe curriculum. Het projectteam wordt
ondersteund door de curriculumcommissie voor de master Farmacie (CURC MA), die bestaat uit de
leden die ook de blauwdruk hebben voorbereid (zie ook bijlage 4). Het projectteam voor het nieuwe
curriculum richt zich op de organisatorische en personeelszaken die nodig zijn voor de ontwikkeling van
het curriculum. Zij zorgt voor de randvoorwaarden. De CURC MA richt zich op de inhoudelijke
ontwikkeling en de onderwijskundige randvoorwaarden, zoals onderwijsvormen, studentenbegeleiding
en toetsing.
De hoofdtaken van het projectteam zijn:
- bemensing blokontwikkelteams en leerlijnteams;
- zorg dragen voor adequate ondersteuning (scholing) van de blokontwikkelteams;
- plannen en coördineren van de activiteiten van de blokontwikkelteams;
- opstellen en formuleren van opdrachten en formats;
- voortgangscontrole en bijsturen van activiteiten;
- rapportage aan OPLO, hoogleraren, opleidingscommissie, Board of Studies, directeur van de School
of Pharmacy en vicedecaan onderwijs;
- voorbereiden van besluitvorming;
- plannen, coördineren en verzorgen van PR en voorlichting aan medewerkers, studenten en overige
betrokkenen;
- monitoren en bijsturen van de kosten en financiële consequenties op basis van de begroting.
Het projectteam is niet verantwoordelijk voor de randvoorwaarden die nodig zijn voor het uitvoeren van
een kwalitatief goed curriculum. Het projectteam heeft ten aanzien van deze onderwerpen wel een
signalerende en inventariserende rol. Om een goede afstemming (inhoudelijk en in de tijd) te
waarborgen zal het projectteam op hoofdlijnen de blokontwikkelteams en leerlijnteams aansturen,
bijsturen en begeleiden. Het projectteam kan worden beschouwd als het managementteam van het
project.
50 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
4.4.2 De blokontwikkelteams
Voor de uitwerking van de verschillende cursussen in het nieuwe curriculum worden
blokontwikkelteams ingesteld. De blokontwikkelteams hebben als opdracht om in de eerste fase van de
ontwikkeling een raamplan uit te werken. Hiertoe heeft het projectteam en opdracht geformuleerd
waarin de kaders en randvoorwaarden zijn aangegeven. Het raamplan beschrijft onder andere de
inhoudelijke doelstellingen, de inhoudelijke opzet, de opbouw en werkvorm(en), de toetsing, benodigde
faciliteiten en menskracht en een conceptrooster. In een tweede fase zal een aantal docenten uit het
blokontwikkelteam het raamplan verder uitwerken tot een cursuswijzer en invulling geven aan alle
onderwijsvormen en activiteiten, inclusief de toetsing.
Elk blokontwikkelteam bestaat uit 4 à 5 docenten, onder wie één docent die de beoogde coördinator
van de cursus is en één docent, bij voorkeur een hoogleraar, die tevens voorzitter van het
blokontwikkelteam is, en een student-lid. De docenten van de blokontwikkelteams zijn afkomstig uit
verschillende afdelingen of vertegenwoordigen verschillende expertisegebieden. Het projectteam doet
een voorstel voor de samenstelling van het blokontwikkelteam. Dit voorstel wordt met de
onderwijsprogrammaleiders besproken. Op advies van het projectteam worden de docenten in het
blokontwikkelteam benoemd door de onderwijsdirecteur.
Elk blokontwikkelteam wordt bijgestaan door een lid van de CURC dat zorgt voor de bewaking en
afstemming van de inhoudelijke en onderwijskundige zaken. Het voordeel daarvan is dat er een directe
lijn is tussen het projectteam en de CURC enerzijds en de onderliggende blokontwikkelteams anderzijds.
Dit vergroot de mogelijkheden voor inhoudelijke coördinatie en afstemming tussen de teams en voor de
inhoudelijke en organisatorische voortgangscontrole. Het CURC-lid, de voorzitter en de coördinator
werken daartoe nauw samen.
Door deze manier van werken wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de taken op het gebied
van de projectorganisatie (uitgangspunten en randvoorwaarden) en de inhoudelijke invulling van het
curriculum. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de voortgang ligt bij de voorzitter van het
blokontwikkelteam en de coördinator, die dit nader afstemmen met de betrokken leerlijnteams (zie
subparagraaf 4.4.3). Op deze manier wordt recht gedaan aan de benodigde professionele autonomie en
afstemming die de ontwikkeling van het curriculum met zich mee brengt. De leden van het projectteam
fungeren als procesbewakers van het blokontwikkelteam.
4.4.3 De leerlijnteams
Voor het bewaken, toetsen en onderhouden van leerlijnen binnen het curriculum worden leerlijnteams
ingesteld. Deze spelen zowel tijdens de ontwikkeling als tijdens de uitvoering van het curriculum een
cruciale rol in de kwaliteitsbewaking van de opleiding. In de master Farmacie vallen de leerlijnen samen
met de taakgebieden van de apotheker en elk leerlijnteam wordt voorgezeten door een hoogleraar.
Meer informatie over de invulling van de leerlijnteams en hun taken in het staande curriculum zijn te
vinden in paragraaf 5.4.
In de eerste fase van de ontwikkeling van het nieuwe curriculum waarin de blokontwikkelteams aan de
slag gaan, worden de leerlijnteams door de cursuscoördinatoren op de hoogte gehouden van de
inhoudelijke invulling van de cursussen waarin hun leerlijn is vertegenwoordigd. De leerlijnteams
ondersteunen de blokontwikkelteams in deze fase bij het afstemmen van de inhoud van de leerlijn
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 51
tussen cursussen. De voorzitters van de leerlijnen zullen na indiening van alle raamplannen worden
betrokken bij de eerste bespreking hiervan.
4.4.4 Organisatieschema
De opzet van de voorgestelde projectorganisatie is schematisch weergegeven in figuur 4. Op het
moment dat de ontwikkelingstaken zijn afgerond en tot de invoering wordt overgegaan wordt het
projectteam opgegeven en worden de werkzaamheden en taken overgenomen door de bestaande
organisatie.
Figuur 4. Projectorganisatie curriculumvernieuwing
52 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
4.4.5 Tijdsplanning
De krappe tijdspanne vraagt om een gedetailleerde tijdsplanning (zie tabel 3). De tijdsplanning is
sturend voor de activiteiten van het projectteam en de verschillende onderliggende teams. Het is de
taak van het projectteam om de totale tijdsplanning te bewaken, bij te sturen en waar nodig bij te
stellen. Op basis van de tijdsplanning wordt een voortschrijdende agenda voor de teams opgesteld.
Tabel 3. Planning werkzaamheden curriculumvernieuwing
Datum Actie Door wie?
september 2015 Concept blauwdruk Voorbereiding door projectteam en CURC
september 2015 Voorstel bemensing
blokontwikkelteams /
leerlijnteams
Projectteam in samenwerking met
onderwijsprogrammaleiders
september 2015 Vaststellen blokteams Projectteam, onderwijsdirecteur
september 2015 Formuleren opdrachten, format
raamplan
Projectteam
28 september 2015 Kick-off blokontwikkelteams jaar 1 Projectteam, CURC, werkgroep
docentprofessionalisering
september-oktober
2015
Advies en besluitvorming
blauwdruk
Bestuur departement
Opleidingscommissie
Examencommissie
BoS
Vicedecaan en decaan
oktober 2015 Scholing blokontwikkelteams* Projectteam
Werkgroep docentprofessionalisering
november 2015 Advies Onderwijs- en
examenreglement,
overgangsmaatregelen
Opleidingscommissie
Examencommissie
BoS, directeur School of Pharmacy
Vicedecaan
1 december 2015 Inleveren raamplannen* Blokontwikkelteams
8 december 2015 Bespreken raamplannen* Projectteam, CURC,
leerlijnverantwoordelijke hoogleraren
december 2015 Bespreken raamplannen* Opleidingscommissie
Examencommissie
januari 2016 Bijstellen raamplannen* Blokontwikkelteam
januari 2016 Inleveren roosterwensen bij
onderwijsmanager*
Cursuscoördinator
februari 2016 Bijstellen kwaliteitszorgplan Projectteam, School of Pharmacy
februari-mei 2016 Bijscholing docenten* Werkgroep docentprofessionalisering
februari-juni 2016 Uitwerking opdrachten*
Voorbereiding HC, WC etc.
Docenten in samenwerking met
cursuscoördinator
april 2016 Indeling docenten* Projectteam in samenwerking met
cursuscoördinatoren,
onderwijsprogrammaleiders
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 53
Datum Actie Door wie?
april 2016 Inleveren concept cursuswijzer* Cursuscoördinator
april 2016 Bespreken concept cursuswijzer* Projectteam, CURC,
leerlijnverantwoordelijke hoogleraren
april 2016 Bespreken concept cursuswijzer* Opleidingscommissie
Examencommissie
mei 2016 Cursuswijzer voor studenten*
Cursuswijzer voor docenten*
Blokontwikkelteam
* Deze acties dienen in de volgende jaren via een nader te bepalen planning te worden uitgevoerd ten behoeve van jaar 2 van het curriculum (ontwikkeling cursussen 2016-2017), respectievelijk jaar 3 het curriculum (ontwikkeling cursussen 2017).
54 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
5. Uitvoering van het curriculum
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt beschreven wat nodig is voor de uitvoering van het nieuwe curriculum. Hierbij
wordt ingegaan op de benodigde onderwijsformatie, op de behoefte aan onderwijsruimtes en andere
faciliteiten en de organisatie van het onderwijs binnen het departement en de faculteit. De informatie in
dit hoofdstuk heeft betrekking op het onderwijs zoals dat plaatsvindt na implementatie van het nieuwe
curriculum.
5.2 De onderwijsformatie
5.2.1 Het facultaire Teaching Load Model
Voor de berekening van de benodigde onderwijsformatie wordt gebruik gemaakt van het Teaching Load
Model (TLM) van de faculteit Bètawetenschappen (zie facultaire Memo Teaching load model d.d. 3
maart 2015). Het TLM is ontwikkeld voor de bachelor, maar wordt ook toegepast voor het cursorisch
onderwijs in de master Farmacie. De teaching load is een maat voor de inzet van het onderwijsgevende
wetenschappelijk personeel (WP) voor een cursus uitgedrukt in docentbelastingsuren (dbu).
Ondersteunend en beheerspersoneel (OBP) ten behoeve van het onderwijs valt buiten dit model. Hierbij
moet onder andere gedacht worden aan ondersteunend personeel ten behoeve van practica en andere
vaardigheden en secretariële ondersteuning.
De Universiteit Utrecht streeft naar een uniforme cursusomvang van 7,5 studiepunten. In de
masteropleiding Farmacie volgen de studenten in tegenstelling tot de bacheloropleiding slechts één
cursus tegelijk. Vrijwel al het cursorisch onderwijs duurt vijf weken, met uitzondering van cursussen
waarin ook werkplaatsleren plaatsvindt. De nominale werklast van een standaardcursus van 7,5
studiepunten bedraagt 200 uren voor de student. De Universiteit Utrecht streeft ernaar dat studenten
gemiddeld 12-18 contacturen per week hebben, in totaal dus 60-90 contacturen per cursus. De
resterende 110-140 uren worden door de student besteed aan voorbereiding, uitwerking, tentamens en
opdrachten.
De tijd die een docent nodig heeft voor een cursus wordt besteed aan diverse taken. Sommige daarvan zijn
direct afhankelijk van het aantal deelnemende studenten (contacturen, nakijken van tentamens, e-
mailverkeer etc.), andere taken zijn onafhankelijk van dit aantal (bijvoorbeeld planning en organisatie van
de cursus en het bedenken van tentamenvragen). Een deel van de docenturen is gerelateerd aan
contacturen en het aantal studenten (aantal uren hoorcollege, werkcollege, groepsbijeenkomsten en
practica). Andere onderwijsactiviteiten zoals begeleiding, coaching van studenten, nakijken van tentamens
en werkstukken, opdrachten of verslagen zijn niet afhankelijk van het aantal contacturen, maar vergen wel
tijd van de docenten.
In principe is elke cursus uniek en wordt gekarakteriseerd door zijn eigen combinatie van werkvormen en
contacturen voor inhoud en vaardigheden. Binnen het TLM worden drie typen cursussen onderscheiden:
- de standaardcursus: hoorcolleges en tentamen(s) eventueel aangevuld met opdrachten;
- de contactintensieve cursus: hoorcollege, werkcollege, practica e.d. in parallelgroepen;
- de (afstudeer)opdracht op individuele basis, regelmatige coachingsgesprekken, afsluitende scriptie
en/of voordracht.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 55
Voor een standaardcursus met 30 deelnemers is de teaching load gesteld op 200 dbu. Voor een
standaardcursus met gemiddeld 16 contacturen per week betekent dit 80 contacturen voor de
docent(en) en 120 uur voor overige activiteiten, zoals voorbereiding van de cursus, voorbereiding hoor-
en werkcolleges, tentamen maken en nakijken, opdrachten beoordelen en e-mail beantwoorden
(gemiddeld 4 uur per student).
De nominale werklast van een contactintensieve cursus met 30 deelnemers bedraagt ook 200 dbu.
Daarbij wordt uitgegaan van 100 contacturen voor de docent(en) en 100 overige uren. Omdat er meer
contacturen zijn, is er minder begeleiding buiten de cursus om (gemiddeld 3,3 uren per student).
Naarmate het aantal deelnemers toeneemt, zal het aantal dbu van een contactintensieve cursus sneller
toenemen dan van een standaardcursus.
In het TLM wordt uitgegaan van:
- 1430 uur voor 1 fte5
- instroom van 2x90 voor de master Farmacie
- omvang cursus 7,5 studiepunten
- rendement in de master 95%
Hieronder wordt aangegeven hoeveel dbu’s in het TLM worden gehanteerd voor een aantal andere
taken (tabel 4) en wat het totaal aantal dbu per cursus is bij verschillende studentenaantallen (tabel 5).
Tabel 4. Aantal docentbelastingsuren voor specifieke taken binnen het Teaching Load Model
Taak Dbu
Directeur School 672
Onderwijs-/opleidingsdirecteur 840
Honoursdirector 168
Onderwijsmanager 840
Matchingcoördinator 100
Voorzitter toelatingscommissie 100
Seniortutor 40
Tutor (25 studenten) 100*
Voorzitter examencommissie of opleidingscommissie 100
Lid examencommissie of opleidingscommissie 40
Voorzitter toetsadviescommissie 100
* 100 dbu te verdelen over 3 jaar
5 In totaal bedraagt 1 fte 1680 uur. Dit betekent dat een fulltime docent op jaarbasis 250 uur kan benutten voor
persoonlijke ontwikkeling, docentprofessionalisering en bijhouden van de kennis op het eigen vakgebied.
56 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Tabel 5. Aantal docentbelastinguren per cursus bij verschillende studentenaantallen
Aantal studenten Aantal dbu standaard Aantal dbu intensief
30 200 200
60 320 400
90 440 600
120 560 800
150 680 1000
180 800 1200
5.2.2 Toepassing van het Teaching Load Model in de master Farmacie
Binnen de master Farmacie wordt onderscheid gemaakt tussen volledig cursorisch onderwijs, cursorisch
onderwijs gekoppeld aan individueel leren op de werkvloer via apotheekstages en individuele
onderdelen als het onderzoeksproject, de keuzestage en de eindstage. Het cursorisch onderwijs binnen
de master is intensief en voor de berekening van de benodigde onderwijsformatie wordt gebruik
gemaakt van het TLM van de faculteit.
Tabel 6. Benodigde formatie voor het cursorisch onderwijs, onderzoek en de keuzestage volgens het Teaching Load Model
Cursus Aantal studenten* Aantal dbu*
FA-MA101 Chronische aandoeningen 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA102 Farmacotherapie op maat 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA103 Individuele productzorg 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA105 Evidence based medicine 2x90 en 2x45 (1x75 en 2x37,5) 1x600 en 2x300 (1x500 en 2x250)
FA-MA106 Geneesmiddelontwerp 2x90 en 2x45 (1x75 en 2x37,5) 1x600 en 2x300 (1x500 en 2x250)
FA-MA107 Polyfarmacie# 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA201 Biopharmaceuticals 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA202 Klinische farmacie# 4x45 (4x37,5) 4x300 (2x250)
FA-MA203 Onderzoeksproject 180 (150) 180x36 (150x36)
FA-MA2xx Verbredings- c.q. verdiepingscursussen
6x30 (5x30) 6x200 (5x200)
FA-MA301 Zorg op maat 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA302 Kwaliteitszorg 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA303 Medicatiebeoordeling# 2x90 (2x75) 2x600 (2x500)
FA-MA304 Keuzestage 180 150 180x9 (150x9)
FA-MA3xx Verbredings- c.q. verdiepingscursussen
6x30 5x30 6x200 (5x200)
Totaal dbu 23700 (19750)
Totaal fte 16,6 (13,8)
Totaal aantal studiepunten 24300 (20250)
* Tussen haakjes zijn de dbu’s en fte’s berekend bij een instroom van 150 (2x75) studenten. #
Cursorisch gedeelte
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 57
Het onderzoeksproject is een vorm van een (afstudeer)opdracht op individuele basis, regelmatige
coachingsgesprekken, een afsluitend verslag en een afsluitende voordracht. Ook hiervoor wordt de
benodigde onderwijsformatie via het TLM berekend. Het model gaat uit van een factor 1,2 dbu per
studiepunt voor het begeleiden van stages of onderzoeksproject in de master. Hier wordt geen gebruik
gemaakt van een vaste voet. Voor de onderwijsformatie van de keuzestage zal dezelfde normering
worden gehanteerd. De benodigde formatie voor het cursorisch onderwijs, het onderzoeksproject en de
keuzestage voor de master Farmacie is weergegeven in tabel 6.
Als wettelijk verplicht onderdeel van de apothekersopleiding volgen studenten daarnaast in totaal 25
weken stage in externe apotheken en vijf weken intern via de cursus Geïntegreerde farmacie
(apotheekgame):
Jaar 1 Geïntegreerde farmacie (FA-MA104) vijf weken (7,5 EC)
Polyfarmacie (FA-MA107) vijf weken (7,5 EC)
Jaar 2 Klinische farmacie (FA-MA202) vijf weken (7,5 EC)
Jaar 3 Medicatiebeoordeling (FA-MA303) vijf weken (7,5 EC)
Eindstage (FA-MA305) tien weken (15 EC)
Het huidige TLM voorziet niet in een adequate berekening van de benodigde onderwijsformatie en
overige financiering die noodzakelijk is om kwalitatief goede begeleiding van studenten in de stages te
waarborgen. Dit geldt ook voor het tutoraat/portfolio, wat in de master Farmacie een andere functie
heeft en aanzienlijk arbeidsintensiever is dan in reguliere bacheloropleidingen. Hierover moeten nadere
afspraken met de faculteit worden gemaakt.
Ten slotte moet opgemerkt worden dat het hier om een onderwijsformatie in strikte zin gaat:
onderwijsformatie die gemoeid is met het geven van het onderwijs en de begeleiding door de
wetenschappelijke staf. De ondersteunende diensten (secretariaat en personeel onderwijsinstituut) zijn
buiten beschouwing gelaten.
5.3 Ruimtebehoefte De consequenties van de invulling van het nieuwe curriculum voor de ruimtebehoefte wordt hieronder
beschreven.
Collegezalen
In het nieuwe curriculum zullen 1-2 maal per week hoorcolleges worden gegeven aan de hele
cursusgroep. Dit is vergelijkbaar met het huidige curriculum. Er is daarom geen behoefte aan extra
collegezalen.
Practicumruimtes
De behoefte aan practicumzalen zal niet groter zijn dan in het huidige curriculum. De capaciteit in het
Victor J. Koningsbergergebouw voorziet in de benodigde faciliteiten en ruimte.
Werkcollegezalen 30-60 studenten
Voor de werkcolleges zijn onderwijsruimten van 30 tot 60 studenten nodig. In het Victor J.
Koningsbergergebouw, Buijs Ballotgebouw, David de Wiedgebouw en Marinus Ruppertgebouw zijn naar
schatting voldoende werkgroepzalen beschikbaar om de onderwijsactiviteiten te kunnen plannen.
58 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Kleine onderwijsruimten 15 personen
Voor de uitvoering van kleinschalig onderwijs, waaronder projectonderwijs en probleemgestuurd
onderwijs, is een groot aantal kleine onderwijsruimten nodig. Verder vraagt het communicatieonderwijs
ook om speciale faciliteiten in kleine onderwijsruimten.
Daarnaast kent de master Farmacie de apotheekgame, waar studenten continu gedurende vijf weken
een apotheek runnen. Bij een instroom van 90 studenten zijn vier keer per jaar zeven zalen parallel
nodig, die naast elkaar gelegen zijn, plus een ruimte voor de begeleidingsstaf in de nabijheid van deze
zalen. In de overgangsfase van het oude naar het nieuwe curriculum wordt de apotheekgame achter
keer per jaar, dus continu, gegeven. Zeven kleine zalen zijn dan gedurende drie jaar niet voor andere
onderwijsdoeleinden te gebruiken. De inschatting is dat er – zeker als de kleine zalen in het David de
Wiedgebouw worden gesloten voor onderwijsdoeleinden – te weinig kleine zalen beschikbaar zullen
zijn. Dit is een acuut knelpunt dat directe aandacht en oplossingen behoeft.
5.4 Organisatie De uitvoering van het curriculum van de master Farmacie wordt georganiseerd door het
onderwijsinstituut van het departement Farmaceutische Wetenschappen. Het onderwijsinstituut is
verantwoordelijk voor het personeel en de financiën die nodig zijn om het onderwijs te geven. Belangrijk
is om op te merken dat de kaders hiervoor gesteld worden door het TLM van de faculteit
Bètawetenschappen (zie subparagraaf 4.2.1). De lijn voor de verantwoordelijkheid voor het personeel
en financiën loopt vanaf de decaan, via het hoofd van het departement naar de onderwijsdirecteur. Het
departementsbestuur heeft de verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende personeel met de
juiste expertise om te zorgen dat het onderwijs uitgevoerd kan worden.
De eindverantwoordelijkheid voor de inhoud en de kwaliteitszorg van de opleiding berust bij de decaan
en vicedecaan onderwijs van de faculteit. De verantwoordelijkheid is gemandateerd aan de directeur
van de School of Pharmacy, die vervolgens weer een mandaat heeft gegeven aan de opleidingsdirecteur
binnen het departement.
De School of Pharmacy kent twee wettelijk vereiste commissies: een examencommissie en een
opleidingscommissie. De examencommissie heeft een zelfstandige wettelijke functie ten aanzien van de
toetsing en examinering en is verantwoordelijk voor het borgen van de kwaliteit van de toetsing en de
examens. De examencommissie stelt vast of de student voldoet aan de eisen voor het diploma. De
opleidingscommissie is het wettelijke medezeggenschapsorgaan voor docenten en studenten. De
opleidingscommissie heeft de wettelijke taak om gevraagd en ongevraagd de opleidingsdirecteur te
adviseren over alle zaken die het onderwijs betreffen, te adviseren over de Onderwijs- en
Examenregeling (OER) en het onderwijsprogramma te evalueren en monitoren (kwaliteitsbewaking).
Op het niveau van het departement wordt de organisatie van het onderwijs van de diverse opleidingen
(bachelor Farmacie, College of Pharmaceutical sciences, master Drug Innovation en master Farmacie)
gecoördineerd door het onderwijsinstituut. De leiding van het onderwijsinstituut berust bij de
onderwijsdirecteur, die bijgestaan wordt door het managementteam en geadviseerd wordt door het
OPLO. Het departement is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de coördinatie van het onderwijs en
onderzoek van het personeel.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 59
Het wetenschappelijk personeel is binnen het departement aangesteld bij afdelingen. De zorg voor de
(kwaliteit) van het personeel is de belangrijkste taak van de afdeling. De hoogleraren zijn bij uitstek
verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het hun toegewezen wetenschapsgebied en voor de inhoud
van het te geven onderwijs op dat gebied. Om invulling te geven aan die verantwoordelijkheid van de
hoogleraren worden zogenaamde leerlijnteams ingesteld (zie ook subparagraaf 4.4.3) die per leerlijn de
inhoud en kwaliteit van het onderwijs en de toetsing op dat gebied bewaken. Voor de master Farmacie
zijn de leerlijnen gekoppeld aan de taakgebieden en vanwege het competentiegerichte karakter van de
opleiding vallen de vaardigheden onder elk van de vijf taakgebieden. De verantwoordelijke voor een
leerlijn en voorzitter van een leerlijnteam is een hoogleraar (zie tabel 7). De docenten in het leerlijnteam
zijn docenten die in de verschillende cursussen participeren. De verantwoordelijke hoogleraar adviseert
de opleidingsdirecteur over de inhoud en kwaliteit van het onderwijs, inclusief de toetsing, op het
taakgebied. De leerlijnteams spelen een cruciale rol bij het bewaken van de inhoud, toetsing en
onderhoud (evaluatie en zo nodig bijstelling) van de leerlijn. De opleidingsdirecteur evalueert de leerlijn
daarom ten minste jaarlijks in het kader van de kwaliteitszorg met de betreffende hoogleraar.
Tabel 7. Overzicht leerlijnen en verantwoordelijke hoogleraar (d.d. oktober 2015)
Taakgebied Verantwoordelijke hoogleraar (leeropdracht)
Productzorg Prof. dr. H. Vromans (Farmaceutische Technologie & Biofarmacie)
Patiëntenzorg Prof. dr. M.L. Bouvy (Farmaceutische Patiëntenzorg)
Prof. dr. A.C.G. Egberts (Klinische Farmacie)
Medicatiebeleid Prof. dr. A. de Boer (Grondslagen van de Farmacotherapie)
Kwaliteitszorg Prof. dr. A.C.G. Egberts (Klinische Farmacie)
Onderzoek & Innovatie Prof.dr. O.H. Klungel (Farmaco-epidemiologische Methoden)
De docententeams voor de cursussen worden samengesteld door het onderwijsmanagement in
samenwerking met afdelingen van het departement. De examinator(en) voor een cursus wordt
benoemd door het hoofd van het departement, na instemming van de examencommissie.
Het huidige kwaliteitszorgsysteem zal worden aangepast aan de nieuwe situatie.
60 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Bijlagen
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 61
Bijlage 1 Invulling cursussen master Farmacie
Cursuscode: FA-MA101
Werktitel: Chronische aandoeningen
Inhoud
In deze cursus wordt uitgegaan van een goed basaal kennisniveau op het gebied van de
cardiovasculaire en neurologische aandoeningen, waardoor de stap nu gemaakt kan worden naar
de complexere aandoeningen, waaronder hartfalen, ritmestoornissen (met specifieke aandacht
voor antistolling), dementie, migraine en de ziekte van Parkinson. De samenhang tussen deze
aandoeningen is een ‘vasculaire component’.
De aangeboden informatie is vooral gericht op kennisreproductie en inzicht. Naast de
pathofysiologie en de speciële farmacologie wordt aandacht besteed aan het kunnen
onderbouwen van het meest gangbare medicamenteuze beleid van deze aandoeningen. Een start
wordt gemaakt met het toepassen en verdiepen van de kennis op het gebied van
medicatiebewaking- en begeleiding door het betrekken van farmacokinetische en
farmacodynamische interacties en bijwerkingen.
Verder maken de basale baliegesprekken (eerste uitgifte, tweede uitgifte, zelfzorg) deel uit van
deze cursus, als onderdeel van de medicatiebegeleiding. Hierbij wordt vooral ingezoomd op het
analyseren van een zorgvraag. In deze cursus zal de mondelinge communicatie alleen formatief
worden getoetst.
In deze cursus wordt een relatie gelegd met productzorg door de eigenschappen van het
farmacon, de toedieningsvorm en de therapeutische effectiviteit met elkaar te verbinden. De
eigenschappen van het farmacon bepalen onder andere of de plaats van werking wordt bereikt en
dus of effectiviteit van de therapeutische behandeling behaald kan worden. De overeenkomsten
en verschillen tussen perifeer en centraal werkende farmaca en de gevolgen voor de formulering
van deze farmaca worden gekoppeld aan de (bij)werking van de verschillende geneesmiddelen in
verschillende formuleringen. Voorbeelden zijn: orale versus parenterale toediening,
doseringsinterval, praktische vertaalslag naar doseringsregime en passage over bloed-
hersenbarrière. Van belang is dat het hier gaat om het creëren van awareness door
biofarmaceutische- en farmacokinetische kennis te vertalen naar de toepassing voor de patiënt.
Deze cursus vormt de opmaat voor de analyse van meer complexe farmacotherapeutische
situaties (o.a. comorbiditeit, comedicatie), waarbij een deskundig en passend advies gegeven moet
worden, rekening houdend met alle individuele patiëntkenmerken (integratie van voor de praktijk
relevante en academisch verantwoorde kennis).
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de pathofysiologische achtergrond van een aantal cardiovasculaire en neurologische
aandoeningen te beschrijven (waaronder hartfalen, ritmestoornissen, dementie, migraine en
ziekte van Parkinson);
- de farmacologische aangrijpingspunten en het effect van de meest gangbare geneesmiddelen
bij de hierboven genoemde aandoeningen te beschrijven;
- de bijwerkingen van de meest gangbare geneesmiddelen te benoemen en, indien mogelijk, te
62 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
verklaren;
- het gangbare medicamenteuze beleid van de hierboven genoemde aandoeningen te
beschrijven en te onderbouwen;
- de aangetoonde effectiviteit van de verschillende behandelmethoden te beschrijven;
- de relevante klinisch-chemische parameters en resultaten van klinische meetmethoden, met
betrekking tot de genoemde aandoeningen, te interpreteren;
- de farmacokinetische en farmacodynamische interactiemechanismen te beschrijven;
- belangrijke (ernstige en/of veelvoorkomende) interacties en contra-indicaties bij deze
aandoeningen te signaleren, interpreteren (o.a. risicofactoren en bepalen klinische relevantie)
en adequaat af te handelen;
- het belang van eigenschappen van het farmacon en de verschillende toedieningsvormen en
-routes in te zien in relatie tot farmacotherapeutische effectiviteit en bijwerkingen bij
bovengenoemde aandoeningen;
- een eerste- en tweede-uitgiftegesprek met een patiënt te voeren;
- een eenvoudige zorgvraag van een patiënt te analyseren.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 63
Cursuscode: FA-MA102
Werktitel: Farmacotherapie op maat
Inhoud
In deze cursus wordt ingegaan op een aantal complexere psychiatrische aandoeningen (waaronder
bipolair stoornis, angststoornissen en therapieresistente depressie). De aangeboden informatie is
vooral gericht op kennisreproductie en inzicht. Een start wordt gemaakt met het toepassen en
verdiepen van de kennis op het gebied van medicatiebewaking- en begeleiding door het betrekken
van farmacokinetische en farmacodynamische interactiemechanismen. Naast de pathofysiologie
en speciële farmacologie wordt aandacht besteed aan de onderbouwing van het meest gangbare
medicamenteuze beleid. De individuele therapie en onzekerheid van diagnose zijn tevens
belangrijke onderdelen van de cursus.
Door het betrekken van individuele patiëntkenmerken, waaronder ook biomarkers
(farmacogenetica, labwaarden, Therapeutic Drug Monitoring [TDM]), wordt uitgebreid gekeken
naar medicatiebewaking en -begeleiding. Deze cursus is een start op het gebied van biomarkers,
voornamelijk gericht op het hoe, wanneer en waarom meten en toepassen van deze biomarkers.
Het vervolg, de interpretatie van de waarden en de vertaling naar optimale therapie zit in de
cursus Klinische farmacie, maar in de cursus Farmacotherapie op maat wordt al wel de vertaalslag
van TDM naar dosering van (depot)preparaten geïntroduceerd.
Op het gebied van de mondelinge communicatie komt therapietrouw aan bod, evenals
baliegesprekken rondom (on)gevraagd advies en emoties. Het schriftelijk informeren van de
patiënt over de toepassing en werking van geneesmiddelen is ook een onderdeel van de cursus.
De integratie met productzorg wordt vormgegeven door bijvoorbeeld te kijken naar de methode
om therapietrouw te verbeteren via het toedienen van parenterale depotpreparaten. In de cursus
wordt ingegaan op de invloed van de formulering en toedieningswijze en -route op de release en
kinetiek van parenterale depotpreparaten. Van belang is dat het hier gaat om het creëren van
awareness door farmacokinetische en biofarmaceutische kennis te vertalen naar de toepassing
voor de patiënt.
Deze cursus vormt, samen met de cursus Chronische aandoeningen, de opmaat voor de cursussen
Polyfarmacie en Klinische farmacie en uiteindelijk de cursus Medicatiebeoordeling, waarin een
deskundig en passend advies gegeven moet worden, rekening houdend met alle individuele
patiëntkenmerken (integratie van voor de praktijk relevante en academisch verantwoorde kennis).
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de pathofysiologische achtergrond van een aantal psychiatrische aandoeningen te beschrijven
(waaronder bipolaire stoornis, angststoornissen en therapieresistente depressie);
- de farmacologische aangrijpingspunten en het effect van de meest gangbare geneesmiddelen
bij de hierboven genoemde aandoeningen te beschrijven;
- de bijwerkingen van de meest gangbare geneesmiddelen te benoemen en, indien mogelijk, te
verklaren;
- het gangbare medicamenteuze beleid van de hierboven genoemde aandoeningen te
beschrijven en te onderbouwen;
- de aangetoonde effectiviteit van de verschillende behandelmethoden te beschrijven;
64 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
- de relevante klinisch-chemische parameters en klinische meetmethoden, met betrekking tot de
genoemde aandoeningen, te interpreteren;
- de farmacokinetische en farmacodynamische interactiemechanismen te beschrijven;
- belangrijke (ernstige en/of veelvoorkomende) interacties en contra-indicaties bij deze
aandoeningen te signaleren, interpreteren (o.a. risicofactoren en bepalen klinische relevantie)
en adequaat af te handelen;
- het belang van verschillende toedieningsvormen en -routes in te zien in relatie tot effectiviteit
(waaronder therapietrouw) en bijwerkingen bij bovengenoemde aandoeningen;
- biomarkers en hun achtergrond te beschrijven en weten hoe, wanneer en waarom welke
biomarker kan worden gemeten en kan worden ingezet (relevantie);
- de betekenis van een aantal aspecten van farmacogenetica te beschrijven, in het bijzonder van
genetische polymorfismen van metaboliserende enzymen;
- het aspect therapietrouw te signaleren, interpreteren en adequaat aan te pakken;
- in een baliegesprek op adequate wijze te reageren op (on)gevraagd advies en emoties;
- patiënten in correct en duidelijk Nederlands schriftelijk te informeren over de toepassing en
werking van hun geneesmiddelen en de achtergronden van aandoeningen.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 65
Cursuscode: FA-MA103
Werktitel: Individuele productzorg
Inhoud
Farmaceutische patiëntenzorg houdt in dat een patiënt optimaal wordt behandeld met een of
meerdere geneesmiddelen. De beschikbaarheid van precies dat geneesmiddel dat de patiënt nodig
heeft lijkt daarbij vanzelfsprekend, maar is dat niet altijd. Dagelijks komen situaties voor dat een
arts een geneesmiddel voorschrijft dat niet als handelspreparaat voorhanden is. De apotheker
moet ook dan een preparaat kunnen leveren. Als er geen geregistreerd of therapeutisch alternatief
is dan wordt gekozen voor een farmaceutisch alternatief.
Een farmaceutisch alternatief is een geneesmiddel met hetzelfde farmacon in een andere
toedieningsvorm, concentratie of verpakking.
In de cursus leert de student om een farmaceutisch alternatief te ontwerpen uit grondstoffen of
door het aanpassen van een handelspreparaat, het zogenaamde 'voor toediening gereed maken'
(VTGM). De student moet kunnen bepalen - voordat tot bereiding voor een individuele patiënt
wordt overgegaan - of een farmacotherapeutisch rationeel, werkzaam en veilig geneesmiddel
ontworpen kan worden dat resulteert in het gewenste farmacotherapeutische effect. Bovendien
dient de student de uitvoerbaarheid van de bereiding te beoordelen en moet een risicoanalyse
uitgevoerd worden.
In de cursus staat het ontwerp van farmacotherapeutisch rationele individuele
apotheekbereidingen, zowel steriel als niet-steriel, centraal. Ook het voor toediening gereed
maken van steriel en niet-steriele handelspreparaten zal worden behandeld.
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- een farmacotherapeutisch rationeel, werkzaam en veilig geneesmiddel voor individuele
patiëntgerichte productzorg te ontwerpen;
- te beoordelen of een individuele bereiding aan alle criteria voldoet om het
farmacotherapeutisch gewenste effect te kunnen bewerkstelligen;
- de juiste toedieningsvorm en -route te kiezen voor optimale farmacotherapeutische
werkzaamheid;
- alternatieve producten te identificeren waarmee de kwaliteit van het product en de
farmacotherapie worden gegarandeerd;
- de uitvoerbaarheid van het verzoek tot bereiding te beoordelen;
- een protocol of werkinstructie op te stellen en uit te voeren voor kleinschalige of individuele
bereiding van niet-steriele of steriele geneesmiddelen vanuit grondstoffen en door VTGM-
handelingen.
66 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA104
Werktitel: Geïntegreerde farmacie
Inhoud
In deze cursus zal de student opgedane productkennis en kennis van de farmacotherapie uit de
cursussen Chronische aandoeningen, Farmacotherapie op maat en Individuele productzorg
integreren in het kader van apotheekwerkzaamheden op het gebied van product- en
patiëntenzorg. Patiënten met enkelvoudige of meerdere ‘eenvoudige’ aandoeningen staan
centraal in deze cursus en de opgedane kennis wordt geïntegreerd en geconcretiseerd in de
optimale behandeling voor de individuele patiënt. De student zal de aspecten van
medicatiebewaking en -begeleiding evenals van productzorg gaan toepassen voor de individuele
patiënt.
Bij deze patiënt zal de best passende farmacotherapie moeten worden beoordeeld naar aanleiding
van een medicatiehistorie die gedurende de cursus wordt opgebouwd. De student leert hoe
recepten worden verwerkt met de bijbehorende medicatiebewaking en –begeleiding. De patiënt
en andere zorgverleners moeten worden betrokken in dit hele proces van receptverwerking en
optimalisatie van therapie. In het kader van een medicatiebeoordeling zal een start gemaakt
worden met het uitvoeren van farmaceutische anamneses. Dit vraagt ook om aandacht voor
statusvoering, het goed vastleggen en beheren van patiëntgegevens. Tijdens de cursus krijgen
studenten daarnaast te maken met bekende en minder bekende en niet gangbare
toedieningsroutes en -vormen. Zij krijgen de opdracht in de setting van een ‘apotheek’ rationele,
farmacotherapeutisch effectieve, doelmatige, en veilige geneesmiddelen af te leveren.
Het werken in teamverband is een belangrijk aspect in deze cursus. Dit vraagt van de student
aandacht voor samenwerking, inzicht in teamrollen en voldoende tijd voor zelfreflectie met
betrekking tot het eigen functioneren. Daarnaast wordt kennis gemaakt met een aantal facetten
van management die nodig zijn om (zelfstandig) de bedrijfsvoering te doen van een openbare of
ziekenhuisapotheek;
Verder wordt de basis gelegd voor kwaliteitszorg (o.a. introductie van normen en richtlijnen zoals
HKZ, ISO, NEN, NAN en de bijbehorende wettelijke kaders). Ook komt de student in deze cursus in
aanraking met processen die een rol spelen bij de organisatie van de taakgebieden van de
apotheker en de beginselen van leidinggeven. Tevens is er aandacht voor de structuur en
organisatie van de gezondheidszorg.
In de cursus wordt tevens verder geoefend met de mondelinge en schriftelijke communicatie zoals
die tot nu toe aan bod is gekomen. In de cursus vindt toetsing plaats van de mondelinge
communicatie (een volledig eerste- en tweede-uitgiftegesprek, een zelfzorgvraag van een patiënt).
Ook komt de inhalatie-instructie aan bod.
In de cursus krijgt de student een eerste nadruk van de toepassing van de farmacie (de apotheker
als patiëntgerichte productspecialist en behandelaar) in de eerste- en tweedelijns
gezondheidszorg.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 67
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat om in een ‘gamesetting’:
- een aangeboden recept volledig te verwerken en de hierbij behorende medicatiebewaking en
-begeleiding adequaat uit te voeren;
Dit houdt in dat de student in staat is:
- een recept te verwerken in een bestaand apotheek informatie systeem (AIS);
- medicatiebewakingssignalen te signaleren, interpreteren en juist af te handelen;
- de best passende farmacotherapie voor de individuele patiënt te bepalen;
- de arts te informeren en adviseren over aspecten van farmacotherapie op het gebied van
medicatiebewaking en –begeleiding en optimale farmacotherapie;
- de patiënt te informeren en adviseren over relevante aspecten betreffende het
geneesmiddelgebruik;
- de patiënt te begeleiden in de optimalisatie van zijn/haar farmacotherapeutische
behandeling.
- rationele, farmacotherapeutisch effectieve, doelmatige, en veilige geneesmiddelen af te
leveren;
- ethische overwegingen en morele dilemma’s mee te laten wegen bij het wel of niet afleveren
van geneesmiddelen;
- een volledige farmaceutische anamnese af te nemen in het kader van een
medicatiebeoordeling;
- een volledig eerste- en tweede-uitgiftegesprek met een patiënt te voeren;
- een zelfzorgvraag van een patiënt adequaat te behandelen;
- een eenvoudige zorgvraag van een patiënt te analyseren;
- voorlichting te geven over voor de therapie relevante hulpmiddelen waaronder een inhalatie-
instructie;
- in een (apotheek)team te functioneren en met anderen samen te werken op basis van
vertrouwen en respect;
- de beginselen van leidinggeven te beschrijven en heeft inzicht in zijn eigen stijl van
leidinggeven;
- de structuur, werking en financiering van de gezondheidszorg en meer in het bijzonder van de
voor de farmacie relevante organisaties te beschrijven;
Verder is de student op de hoogte van:
- de ‘recept routing’ en het afleverproces van genees- en hulpmiddelen; de student weet welke
rol de apotheker daarin kan spelen en kan (binnen de setting van de cursus) leiding geven aan
de uitvoering van werkzaamheden binnen deze processen;
- de ontwikkelingen in de maatschappij en meer in het bijzonder van de zorgsector die van
invloed zijn op de beroepsuitoefening van apotheker en de farmaceutische sector;
- de wet- en regelgeving waar de apotheker bij de uitvoering van het beroep.
68 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA105
Werktitel: Evidence Based Medicine
Inhoud
Medicatiebeleid is één van de taakgebieden van de apotheker. Het omvat de handelswijzen voor
farmacotherapie op populatieniveau, inclusief medicatieveiligheid. Het doel van medicatiebeleid is
het leveren van effectieve, veilige en doelmatige, dus kosteneffectieve, farmaceutische zorg.
Hierbij is nadrukkelijk ook de keuze voor een bepaald preparaat van belang. De apotheker is
medeverantwoordelijk voor het correct interpreteren van farmaceutisch en medisch onderzoek en,
aan de hand hiervan, voor het tot stand komen van doelmatig geneesmiddelenbeleid (evidence
based medicine).
In de cursus wordt de basis gelegd voor het betreffende taakgebied. De student leert de kwaliteit
en objectiviteit van zowel experimenteel als observationeel onderzoek te beoordelen en kan op
basis van dergelijk onderzoek farmacotherapeutische keuzes maken op populatieniveau. Hierbij is
ook inzicht in het spanningsveld tussen medicatiebeleid en personalised medicine van belang.
Tevens leert de student zich kritisch op te stellen ten aanzien van voorschrijfbeleid, waarbij keuzes
gebaseerd worden op recente, wetenschappelijke literatuur. Daarnaast krijgt de student basaal
inzicht in doelmatigheid van farmacotherapie en krijgt de student inzicht in de diverse ethische
aspecten van klinisch onderzoek (DEC, METC, informed consent) en de rol van de
ziekenhuisapotheker/klinisch farmacoloog hierin.
Ook zal de student, in het kader van medicatiebeleid (o.a. farmacotherapeutisch overleg),
communiceren met andere zorgverleners. Informeren, adviseren, uitwisselen van ervaringen en
van standpunten en afspraken maken over het voorschrijfbeleid zijn de speerpunten binnen deze
gespreksvoering. De student kan deze afspraken monitoren met behulp van voorschrijfgegevens.
Voorts krijgt de student basaal inzicht in de criteria en afwegingen rondom prospectieve
risicoanalyses op populatieniveau met betrekking tot het maken van geneesmiddelkeuzes en kan
de student met behulp van prescriptiegegevens niet-adequate farmacotherapie opsporen. Ten
slotte is in deze cursus aandacht voor de rationaliteit van veelgebruikte producten.
Projecten kunnen voor wat betreft thematiek zowel afkomstig zijn uit het taakgebied Productzorg
als uit het taakgebied Patiëntenzorg.
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de belangrijkste farmaco-epidemiologische, biostatistische en farmaco-economische begrippen
in de praktijk toe te passen;
- onderscheid te maken tussen werkzaamheid zoals aangetoond in gerandomiseerd
gecontroleerd klinisch onderzoek en effectiviteit zoals wordt gezien in de dagelijkse klinische
praktijk;
- ethische aspecten van klinisch onderzoek af te wegen en te komen tot een gewogen oordeel;
- de rol van ziekenhuisapotheker/klinisch farmacoloog in een medisch-ethische
toetsingscommissie (METC) te omschrijven;
- farmaco-economische studies te interpreteren;
- de kwaliteit en objectiviteit van experimenteel en observationeel geneesmiddelenonderzoek te
beoordelen;
- op basis van gerapporteerd geneesmiddelenonderzoek farmacotherapeutische keuzes te
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 69
maken en deze wetenschappelijk te verantwoorden;
- de factoren die van invloed zijn op het ontstaan van geneesmiddelenbeleid te beschrijven en
het gewicht van deze factoren te kunnen schatten;
- weloverwogen keuzes te maken uit verschillende farmacotherapeutische mogelijkheden op
populatieniveau en deze te onderbouwen;
- gemaakte geneesmiddelkeuzes helder en beknopt te beschrijven in een rapport;
- het spanningsveld tussen medicatiebeleid en personalised medicine te overzien en
vraagstukken hieromtrent te beantwoorden en beargumenteren (klinisch redeneren);
- de kwaliteit van het farmacotherapeutische beleid zelfstandig of naar aanleiding van gemaakte
afspraken met behulp van prescriptiegegevens te beoordelen;
- een professioneel gesprek met artsen te voeren gericht op het uitwisselen van ervaringen en
standpunten en het maken van afspraken over het voorschrijfbeleid;
- een prospectieve risicoanalyse op populatieniveau uit te voeren;
- schriftelijk te rapporteren over de eigen bevindingen en uitkomsten van intercollegiaal overleg.
70 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA106
Werktitel: Geneesmiddelontwerp
Inhoud
In de cursus wordt ingegaan op de biofarmaceutische criteria die leiden tot een rationeel
geneesmiddelontwerp. Een farmacologisch werkzame stof (drug substance) kan namelijk niet als
zodanig aan een patiënt toegediend worden. Pas als een farmacon verwerkt is in een geschikte
toedieningsvorm spreken we van een geneesmiddel (drug product). In dit proces moeten meerdere
aspecten worden geïntegreerd om tot een veilig en werkzaam geneesmiddel te komen. In deze
cursus leert de student dat het ontwerp haalbaar moet zijn (maakbaar en toedienbaar) en dat er
moet worden voldaan aan farmaceutisch technologische processen, zoals in-procescontroles, en
formuleringstechnische criteria, zoals de toepassing van hulpstoffen. In dit kader zal aandacht
worden besteed aan het belang van quality by design.
De student zal de stabiliteit van geneesmiddelen moeten relateren aan ontledingsreacties onder
fysiologische omstandigheden, bewaaromstandigheden, houdbaarheid en verpakking, transport en
opslag van grondstoffen. Bovendien wordt ingegaan op methoden van karakterisatie en analyse en
het belang van de interpretatie van keuringsresultaten.
Het formuleren van een geneesmiddel kan leiden tot het ontwerp van verschillende
toedieningsvormen voor eenzelfde stof. Aan de hand van enkele farmaca zal de student leren
begrijpen wat de invloed is op de bioavailability en bio-equivalentie van verschillende
geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof.
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- een farmacotherapeutisch rationeel, werkzaam en veilig geneesmiddel te ontwerpen voor
grootschalige bereiding;
- het ontwerp, de samenstelling en de productiemethode van geneesmiddelen te evalueren en
te beoordelen;
- te beoordelen of een geneesmiddel aan alle criteria voldoet om het farmacotherapeutisch
gewenste effect te kunnen bewerkstelligen;
- geneesmiddelen met dezelfde samenstelling, in dezelfde concentratie (sterkte) en dezelfde
farmaceutische vorm te vergelijken en een uitspraak te doen over de bio-equivalentie;
- tot het opstellen van keuringen op grootschalige bereidingen en handelsproducten;
- een geneesmiddel, farmaceutisch technologisch en biofarmaceutisch te karakteriseren;
- optimale condities voor transport en opslag van geneesmiddelen te bepalen en vast te leggen.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 71
Cursuscode: FA-MA107
Werktitel: Polyfarmacie (cursorisch onderwijs i.c.m. openbare apotheekstage)
Inhoud
In deze cursus zal de student door middel van opdrachten en casuïstiek het cursorische onderwijs
koppelen aan de praktijksituatie (stage in openbare apotheek).
In deze cursus staat de patiënt centraal met een complexe farmacotherapie op het gebied van
cardiovasculaire, neurologische en psychiatrische aandoeningen (‘polyfarmaciepatiënt’). Deze
cursus bouwt voort op de inhoud van de cursussen Chronische aandoeningen en Farmacotherapie
op maat waar deze ziektebeelden als enkelvoudige aandoeningen aan de orde zijn geweest. Ook
komen aandoeningen aan bod op het gebied van het ademhalingssysteem, het
spijsverteringssysteem, het immuunsysteem en de endocrinologie.
Aan de hand van de STRIP (Systematic Tool to Reduce Inappropriate Prescribing - zie
https://www.nhg.org/sites/default/files/content/nhg_org/uploads/polyfarmacie_bij_ouderen.pdf)
leert de student de huidige farmacotherapie van de patiënt te analyseren en te beoordelen en
hieruit een farmaceutisch behandelplan (FBP) op te stellen met behulp van de bestaande evidence
en aan de hand van de verkregen informatie en zorgvragen uit de voorafgaande farmaceutische
anamnese en individuele patiëntkenmerken. De patiënten zijn zowel ‘papieren patiënten’ als
‘echte’ patiënten uit de stageapotheek. Het FBP wordt met de arts en met de stagebegeleider
besproken.
Andere onderwerpen die in deze cursus aan de orde komen zijn:
- het begrip teratogeniteit en de afwegingen van geneesmiddelgebruik rondom zwangerschap
en borstvoeding (klinisch farmaceutisch redeneren). De student dient op de hoogte te zijn van
de veranderende (farmaco)kinetiek van de zwangere vrouw en het geneesmiddeltransport in
placenta en in borstvoeding.
- risicocommunicatie en gezondheidsgedrag (incl. therapietrouw, zie ook de cursus
Farmacotherapie op maat) met betrekking tot patiëntgerichte farmacotherapeutische zorg.
- het voeren van lastigere gesprekken rondom zelfzorg (denk aan mogelijke bijwerkingen of
klachten die lastig te diagnosticeren zijn, zoals duizeligheid, buikpijn), zowel tijdens de stage als
in het cursorisch onderwijs.
- op welke manier en in welke mate handelspreparaten kunnen worden aangepast en of welke
geneesmiddelen moeten/kunnen worden bereid. Hiertoe wordt de kennis uit de cursussen
Individuele productzorg en Geneesmiddelontwerp toegepast (denk aan oraal versus
parenteraal, aanpassing dosering handelspreparaten en toediening via een sonde).
- de schriftelijke voorlichting aan patiënten of patiëntengroepen;
Ook bij de onderwerpen zal gebruik gemaakt worden van voorbeelden uit de stageapotheek en
opdrachten uit de onderwijsetting.
In deze cursus ligt de nadruk op het verder verdiepen en vooral toepassen van de opgedane kennis
uit de voorgaande mastercursussen.
Het einddoel is uiteindelijk om de kennis en vaardigheden te integreren in de cursus
Medicatiebeoordeling, waar binnen het taakgebied Patiëntenzorg aan alle eindtermen op
vakinhoudelijke bekwaamheid, communicatie, kennis en wetenschap, professionaliteit en
samenwerking moet worden voldaan.
72 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de huidige farmacotherapie van de patiënt te analyseren en te beoordelen op basis van een
kritische analyse van bestaande evidence
- een volledige farmaceutische anamnese af te nemen;
- een farmaceutisch behandelplan op te stellen;
- onder begeleiding van de stageverlener een farmaceutisch behandelplan te bespreken;
- het geneesmiddel specifiek op de patiënt af te stemmen door een handelspreparaat aan te
passen of een geneesmiddel individueel te bereiden;
- de best passende farmacotherapie rondom zwangerschap en borstvoeding te bepalen voor
een individuele patiënt;
- specifieke ervaringen/problemen bij de patiënt op het gebied van risicocommunicatie en
therapietrouw te analyseren en aan te pakken.
Specifieke doelstellingen openbare apotheekstage
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- een aangeboden recept volledig te verwerken en de hierbij behorende medicatiebewaking en
begeleiding adequaat uit te voeren;
- een volledig eerste- en tweede-uitgiftegesprek met een patiënt te voeren;
- een zelfzorgvraag van een patiënt adequaat te behandelen;
- een complexe zorgvraag van een patiënt te analyseren;
- patiënten in correct en duidelijk Nederlands schriftelijk te informeren over de toepassing en
het gebruik van hun geneesmiddelen en de achtergronden van aandoeningen;
- de medicatieoverdracht van tweede- naar eerste-lijn en vice versa kritisch te bekijken en te
beoordelen;
- morele opvattingen (cultuur en religie) van zowel zorgverleners als patiënten te respecteren en
in het kader van de professionaliteit mee te nemen in de overweging om wel of niet een
geneesmiddel af te leveren.
- de ‘recept routing’ en van het inkoop-, distributie- en afleverproces van genees- en
hulpmiddelen te beschrijven; de student weet welke rol de apotheker daarin kan spelen en kan
leiding geven aan de uitvoering van werkzaamheden binnen deze processen;
- de rol van de apotheker tijdens het farmacotherapieoverleg (FTO) te beschrijven;
- patiënten te begeleiden op het gebied van medische hulpmiddelen.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 73
Cursuscode: FA-MA201
Werktitel: Biopharmaceuticals
Inhoud
In deze cursus wordt de productie en formulering van biopharmaceuticals (ook wel biologicals
genoemd) behandeld en er wordt ingegaan op verschillende recombinantgeproduceerde eiwitten
zoals stollingseiwitten en producten voor enzyme-replacement therapie. Recombinante eiwitten
zijn complexe moleculen waarbij het vaststellen van de samenstelling niet 100% eenduidig is; het is
daarom van belang dat het productieproces goed gewaarborgd wordt (quality by design, GMP,
batch-tot-batchverschillen), maar ook dat er door middel van verschillende analysemethodes
gekeken wordt naar het eindproduct (eiwitstructuur, glycosylering, aggregaat vorming; verschillen
tussen biosimilars).
Daarnaast wordt ingegaan op de vraag in hoeverre verschillen in eiwitstructuur invloed kunnen
hebben op farmacokinetiek. De student leert dat kritische formuleringscomponenten zoals
oppervlakteactieve stoffen en buffers invloed hebben op stabiliteit, maar ook op immunogeniciteit
van eiwitaggregaten in eiwitformuleringen. Verder wordt er aandacht besteed aan houdbaarheid
en opslagcondities van biologicals (stabiliteit, houdbaarheid, cold-chain, gevriesdroogde of
gestabiliseerde producten; aseptische werken).
Recombinante eiwitten hebben tegenwoordig een belangrijkere plaats in de tweedelijns
farmacotherapie; nieuwe therapieën met stamcellen en andere complexe geavanceerde producten
(advanced therapy medicinal products; ATMP’s*) laten voorlopig positieve uitkomsten zien. Dit
soort medische producten worden op maat gemaakt voor de individuele patiënt onder
verantwoordelijkheid van de ziekenhuisapotheker.
De student komt tijdens de cursus in aanraking met de verschillende onderdelen van een
productdossier van een ATMP, waaronder de complexe samenstelling en formulering, waarborging
van de samenstelling door fysisch-chemische analyses en moleculair biologische en/of functionele
assays.
* Onder ATMP’s worden allerlei nieuwe innovatieve geneesmiddelen verstaan zoals stamceltherapieën,
antikanker vaccins, gentherapie of nanomedicijnen of producten voor regeneratieve geneeskunde.
Doelstellingen (nog aanpassen in overleg met deskundigen)
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de plaats van de biologicals en ATMP’s binnen de farmaceutische patiëntenzorg te beschrijven;
- het ontwerp, de samenstelling en de productiemethode van biologicals en ATMP’s te
evalueren en te beoordelen op criteria die het biofarmaceutische en farmacotherapeutische
gedrag bepalen;
- de juiste toedieningsvorm en -route te kiezen voor optimale farmacotherapeutische
werkzaamheid;
- de consequenties in te schatten van bijvoorbeeld veranderingen aan de formulering of
temperatuur tijdens vervoer en/of opslag;
- resultaten van keuringen te interpreteren en op basis daarvan een uitspraak te doen over het
al dan niet afleveren van producten;
- vraagstukken met betrekking tot substitutie van biologicals adequaat te beantwoorden en
beargumenteren.
74 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA202
Werktitel: Klinische farmacie (cursorisch onderwijs i.c.m. ziekenhuisapotheekstage)
Inhoud
In deze cursus zal de student door middel van opdrachten en casuïstiek het cursorische onderwijs
koppelen aan de praktijksituatie (stage in ziekenhuisapotheek).
In deze cursus krijgt de student met name meer inzicht in medicatiebegeleiding en -bewaking
binnen de context van een ziekenhuis(apotheek). De ‘ziekenhuissetting’ maakt dat infecties,
geneesmiddelintoxicaties en geneesmiddel-voeding interacties in deze cursus uitgebreid aan bod
komen. De student verkrijgt inzicht in het belang van (bio)analytische methoden (o.a. klinisch
chemische parameters, farmacogenetica, bloedspiegelbepalingen en microbiologische diagnostiek)
en het toepassen hiervan bij het individualiseren van specialistische farmacotherapie aan de hand
van deze onderwerpen. Advisering rondom eliminatieversnelling in het geval van intoxicaties en
het individualiseren van antibiotische therapie zijn enkele voorbeelden. Daarnaast maakt de
student in deze cursus kennis met de nucleaire geneeskunde/radiofarmacie en het proces van
medicatieoverdracht bij opname in en ontslag uit het ziekenhuis. Ook de gangbare PK/PD-principes
(inclusief meercompartimentenkinetiek en niet-lineaire kinetiek) worden in deze cursus veelvuldig
toegepast om doseringen rationeel te kunnen aanpassen. De student zal gedurende de cursus
telkens met eigen argumenten onderbouwde keuzes moeten maken en hiervoor
verantwoordelijkheid nemen. De methode van de Critically Appraised Topic (CAT) sluit hier goed bij
aan. Heldere statusvoering ten behoeve van en schriftelijk communiceren met andere
zorgverleners hoort hier ook bij.
Vanuit de productzorg borduurt de cursus in het cursorisch onderwijs en tijdens de stage verder op
de cursus Individuele productzorg. Zaken als het ontwerpen van een farmacotherapeutische
rationeel, werkzaam en veilig geneesmiddel, het beoordelen van een bereiding op deze aspecten
en het kiezen van de juiste toedieningsvorm en -route bestudeert de student ditmaal in de
klinische setting, evenals het beoordelen van de uitvoerbaarheid van bereidingsverzoeken, het
identificeren van alternatieve producten ten behoeve van adequate farmacotherapie en het
opstellen van een protocol of werkinstructie. In de klinische setting spelen ook
voorraadbereidingen een belangrijke rol. Voorts komt totale parenterale voeding (TPV) als een
nieuw onderwerp aan de orde.
Het cursorische onderwijs in deze cursus zal doorlopend gekoppeld worden aan de stage in de
ziekenhuisapotheek door middel van opdrachten en casuïstiek. Het uitvoeren van
medicatieoverdrachtgesprekken, het opstellen van een farmacotherapeutisch behandelplan in het
kader van medicatiebeoordelingen, het afhandelen van clinical rules en het voorbereiden van en
participeren in multidisciplinaire overleggen zijn voorbeelden van activiteiten die de student zal
uitvoeren binnen het ziekenhuis. Daarnaast zal de student meekijken met de activiteiten die
rondom bio-analytische bepalingen uitgevoerd worden en waar mogelijk met activiteiten rondom
klinische trials.
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de toxicologische effecten van geneesmiddelen te herkennen en het mechanisme achter de
toxiciteit te begrijpen;
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 75
- op basis van (bio)analytische data een diagnose van toxiciteit te bevestigen en een
therapie/behandelingsadvies te geven;
- de uitgangspunten voor verantwoorde inzet van antibiotica te beschrijven
(resistentieontwikkeling);
- op basis van verantwoord antibioticumbeleid voor de individuele patiënt een adequate
antibiotische therapie te kiezen;
- klinisch chemische parameters toe te passen bij het bewaken en voorkomen van toxiciteit van
farmacotherapie;
- beschikbare biomarkers toe te passen bij het individualiseren van specialistische
farmacotherapie (voorbeelden van biomarkers zijn biochemische parameters,
farmacogenetica, beeldvorming en patiëntvragenlijsten);
- de PK/PD-principes toe te passen om doseringen rationeel te kunnen aanpassen voor een
individuele patiënt;
- een aanvraag te toetsen op diagnostische en therapeutische rationaliteit en te adviseren naar
aanleiding van uitslagen;
- de (on)mogelijkheden met totale parenterale voeding en sondevoeding te bespreken en
vraagstukken met betrekking tot gelijktijdige toediening met geneesmiddelen te
beantwoorden;
- de (on)mogelijkheden van nucleair geneeskundige diagnostiek en radiofarmacie te overzien
inclusief radiochemie, de beschikbare imaging modaliteiten en interacties met reguliere
geneesmiddelen;
- de medicatieoverdracht bij opname en ontslag te waarborgen voor een individuele patiënt;
- vraagstukken met betrekking tot therapeutische substitutie van geneesmiddelen naar behoren
te beantwoorden en beargumenteren in het kader van ziekenhuisformularia;
- een wetenschappelijk verantwoord farmacotherapeutisch behandelplan op te stellen in de
klinische setting;
- onderbouwd met argumenten de verantwoordelijkheid te nemen voor een uitgebracht advies;
- zijn of haar adviezen gestructureerd vast te leggen in de medische status van de patiënt;
- andere zorgverleners adequaat schriftelijk te adviseren over aspecten van farmacotherapie.
Specifieke doelstellingen stage ziekenhuisapotheek
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de rol van een ziekenhuisapotheker/klinisch farmacoloog functionerend in een medisch-
ethische toetsingscommissie (METC) te beschrijven;
- het gangbare kwaliteitsbeleid in de ziekenhuisapotheek (projecten,
veiligheidmanagementssysteem, fouten- en incidentenafhandeling, risicomanagement,
normen en richtlijnen) te beschrijven;
- de wijze waarop een ziekenhuisformularium wordt opgezet te beschrijven;
- keuringsvoorschriften voor grondstoffen, verpakkingsmaterialen en farmaceutische producten
te analyseren;
- de taken van de transmurale/poliklinische apotheek te beschrijven (indien van toepassing).
76 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA203
Werktitel: Onderzoeksproject master Farmacie
Inhoud
Het onderzoeksproject speelt een belangrijke rol in de academische vorming van de student. Het
zelfstandig uit voeren van een onderzoek daagt de student uit op vele vlakken, zowel wat betreft
generieke academische vaardigheden (mondelinge en schriftelijke communicatie, planmatig
werken) als op meer farmaceutische of onderzoeksgerelateerde gebieden (literatuurkennis,
labvaardigheden, innovatie en inventiviteit). Tijdens de onderzoeksperiode zal er ook expliciet
aandacht zijn voor wetenschappelijke integriteit, bijvoorbeeld door een online cursus of ander
soort individueel te volgen cursusmodel.
De student mag zelf een onderzoeksgroep (in binnen- of buitenland) kiezen waarbij hij het project
wil uitvoeren en kan met deze groep een onderwerp voor het project opstellen, met als
randvoorwaarde dat het project een duidelijke relatie met de farmacie moet hebben. Afhankelijk
van de eigen interesse kan gekozen worden voor een scala aan farmaceutische onderzoeksvelden,
zoals de ontwikkeling en productie van nieuwe geneesmiddelen (farmacochemie en
farmaceutische biotechnologie), ontwikkeling van (geavanceerde) toedieningsvormen,
farmaceutische (bio)analyse, preklinisch en klinisch farmacologisch onderzoek (farmacokinetiek en
farmacodynamie; toxicologie), farmacon-epidemiologie, farmaceutisch beleidsonderzoek (inclusief
farmaco-economie en regulatory science) en farmaceutisch praktijkonderzoek.
De student is na afloop van zijn onderzoeksproject in staat om zijn project te plaatsen in het
bredere kader van het farmaceutisch werkgebied in het algemeen en de beroepspraktijk in het
bijzonder en besteed hier ook expliciet aandacht aan de inleiding en/of discussie van het
onderzoeksverslag.
Uitvoering
Alle onderzoeksprojecten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een examinator, die
als docent/onderzoeker verbonden is aan het departement. Externe onderzoeksprojecten
(uitgevoerd bij een groep buiten het eigen instituut) worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid
van een interne examinator die gedurende het project contact houdt met de student over de
kwaliteit van onderzoeksproject en begeleiding. Het onderzoeks- en begeleidingsplan moet
voorafgaand aan het onderzoeksproject door de examencommissie goedgekeurd worden. Het is
belangrijk dat de student echt gemotiveerd is voor het onderzoek dat hij tijdens het project doet en
dus ook voorafgaand aan het project een goed idee heeft van de verschillende onderzoeksvelden
binnen het instituut en daarbuiten. De verschillende onderzoeksgebieden worden in het eerste jaar
(uiterlijk periode 3) van de master geïntroduceerd (projectmarkt, presentatie onderzoeksgroepen)
zodat de studenten weten wie ze als ze examinator kunnen benaderen en in hoeverre er via de
researchnetwerken van de UIPS-onderzoekers onderzoeksmogelijkheden zijn bij andere
(buitenlandse) groepen.
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- specifieke kennis van het geneesmiddelonderzoek binnen één van de aandachtsgebieden van
het farmaceutisch onderzoek toe te passen, en generieke kennis van farmaceutisch onderzoek
in het algemeen;
- probleemstellingen te vertalen naar een valide onderzoeksopzet en kan probleemstellingen
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 77
doorgronden en opdelen in een uitvoerbaar werkplan;
- algemene onderzoeksmethodologie en (bio)statistiek toe te passen binnen één of meer
aandachtsgebieden van het geneesmiddelonderzoek;
- onderzoeksresultaten binnen het aandachtsgebied correct te interpreteren, in relatie tot de
literatuur van het vakgebied;
- meetgegevens goed te registreren;
- soms (ogenschijnlijk) tegenstrijdige informatie te integreren tot een afgewogen oordeel;
- voortgangsrapportages en een wetenschappelijk verslag te schrijven;
- onderzoek en onderzoeksresultaten zowel schriftelijk als mondeling te presenteren aan peers
en leken (in het Nederlands en Engels);
- zelfstandig en in een multidisciplinair onderzoeksteam te werken;
- te overleggen als gelijkwaardige gesprekspartner met de begeleider van het eigen onderzoek;
- op eigen kennis en functioneren te reflecteren en kan acties ondernemen om zijn eigen
competenties op het gewenste niveau te brengen;
- maatschappelijke en ethische aspecten van (farmaceutisch) wetenschappelijk onderzoek te
duiden, zoals wetenschappelijke integriteit, medische ethiek en het gebruik van proefdieren
voor wetenschappelijk onderzoek;
- verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen werkproces.
78 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA301
Werktitel: Zorg op maat
Inhoud
In deze cursus zal (opnieuw) de individuele patiënt centraal staan: de voor- en nadelen van de
belangrijkste behandelopties, zowel wat betreft farmacotherapie als wat betreft keuze voor een
product, moeten afgewogen kunnen worden. Daarnaast is het begrip kwaliteit van leven in deze
cursus een essentieel thema.
In deze cursus komt de pathofysiologie en farmacotherapeutische behandeling van enkele
oncologische ziekten aan bod (bijv. colonkanker en prostaatkanker). Bij de behandeling dient zowel
de curatieve, als adjuvante en palliatieve therapie besproken te worden. De student zal de
werkingsmechanismen van de behandelde cytostatica dienen te bestuderen, evenals
bijwerkingsprofielen, interacties en overige individuele factoren die de keuze voor een bepaalde
farmacotherapie bepalen. Er is daarbij expliciet aandacht voor nieuwe ontwikkelingen (o.a. nieuwe
aangrijpingspunten, behandelstrategieën, formuleringen en ontwikkelingen op het gebied van
GWAS, epigenetica), waar mogelijk aansluitend bij lopend UIPS-onderzoek op dit gebied.
Oncologische patiënten maken vaak gebruik van niet-reguliere geneeswijzen. Inzicht in en kennis
van, met name, de evidence van effectiviteit en veiligheid van niet-reguliere geneesmiddelen (in
zijn algemeenheid en gekoppeld aan oncologie) en interacties die tussen dergelijke middelen en
reguliere farmacotherapie kunnen optreden zullen ook onderdeel moeten zijn van deze cursus.
Het concept pijn wordt in deze cursus herhaald en gekoppeld aan palliatieve zorg. In het kader van
de palliatieve zorg zullen ook euthanasie en de bijbehorende euthanatica onderdeel zijn van deze
cursus. De student zal moeten leren om te gaan met vragen over kwaliteit van leven en palliatieve
en terminale zorg van oncologische patiënten door middel van gericht mondeling
communicatieonderwijs.
Integratie tussen product- en patiëntenzorg wordt in deze cursus verder bereikt door aan de hand
van een aantal geneesmiddelen in te gaan op de verschillende toedieningsvormen en -routes van
oncolytica en pijnstilling, zoals parenterale toedieningsvormen voor vertraagde afgifte van GnRH-
agonisten en pijnstilling via verschillende toedieningsroutes zoals oromucosaal, nasaal en
parenteraal (denk aan de vele toedieningsvormen en -routes van fentanyl en morfine).
Tot slot wordt de kennis van de farmaco-economie in deze cursus uitgebreid en toegepast in het
kader van maatschappelijke vraagstukken rondom dure geneesmiddelen, kwaliteit van leven en
doelmatigheid van de zorg.
Nota Bene
In de periode 2016-2019 zal in de cursus Zorg op maat relatief meer aandacht moeten worden
besteed aan oncologie (werkingsmechanismen oncolytica, niveau cursus FA-521), aangezien dit
onderwerp in de oude bachelor veel beperkter aan bod is gekomen dan in de nieuwe bachelor. Het
onderwerp niet-reguliere geneesmiddelen zal daarom pas vanaf studiejaar 2019-2020 in deze
cursus worden opgenomen.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 79
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- de farmacologische aangrijpingspunten en het effect van de meest gangbare cytostatica en
oncologische targeted therapy middelen en het gangbare medicamenteuze beleid bij
oncologische aandoeningen te beschrijven;
- zo mogelijk praktische oplossingen te vinden voor de bijwerkingen die ontstaan bij
farmacotherapeutische behandeling van oncologische aandoeningen zoals colon- en
prostaatkanker;
- de voor- en nadelen van oncologische behandelingen te interpreteren;
- belangrijke (ernstige en/of veelvoorkomende) interacties en contra-indicaties bij deze
aandoeningen te signaleren, interpreteren (o.a. risicofactoren en bepalen klinische relevantie)
en adequaat af te handelen;
- de adjuvante en palliatieve therapie te beschrijven en te individualiseren voor de oncologische
patiënt;
- het belang van verschillende toedieningsvormen en -routes in te zien in relatie tot effectiviteit
en bijwerkingen bij oncologische aandoeningen en pijn;
- de evidence van effectiviteit en veiligheid van niet-reguliere geneeswijzen en de hierbij
behorende middelen interpreteren, alsmede mogelijke interacties afhandelen (doelstelling
vanaf 2019-2020)
- om te gaan met vragen over kwaliteit van leven, palliatieve en terminale zorg;
- de procedure rondom euthanasie en de gebruikte euthanatica te beschrijven;
- farmaco-economische studies te lezen en op waarde te schatten;
- (kosten-)effectiviteit en veiligheid te betrekken bij het opstellen van behandelrichtlijnen en
zorgprotocollen;
- maatschappelijke vraagstukken over doelmatig geneesmiddelgebruik te bespreken
gebruikmakend van recente farmaco-economische inzichten.
80 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA302
Werktitel: Kwaliteitszorg
Inhoud
Binnen de uitvoering van zijn werkzaamheden zal de apotheker doorlopend de kwaliteit van zijn
producten en diensten moeten kunnen laten zien en verbeteren. Dit betekent dat hij binnen alle
processen in de hele keten van farmaceutische zorgverlening de kritische stappen moet kennen en
bewaken. Hiernaast dient de apotheker de processen zo in te richten dat de kwaliteit zichtbaar
wordt voor anderen (denk hierbij aan kwaliteitsvisitaties door beroepsgenoten of externe
kwalificering zoals HKZ, NIAZ en IGZ).
De apotheker komt in het beroepsveld dus veelvuldig in aanraking met taken op het gebied van
kwaliteitszorg. Van belang hierbij zijn het opstellen van (de uitgangspunten van) kwaliteitsbeleid,
het opzetten, invoeren en onderhouden van een kwaliteitssysteem en het adequaat oplossen van
tekortkomingen in kwaliteit en klachten. Daarnaast dienen doelen en prioriteiten op het gebied
van kwaliteitszorg te worden bepaald, hierover afspraken te worden gemaakt, en benodigde
acties, tijd en middelen beschikbaar te worden gemaakt om deze doelen te verwezenlijken.
Tijdens deze cursus wordt nader ingegaan op gebruikelijke systematiek binnen de kwaliteitszorg en
toegepast op de context gezondheidszorg in het algemeen en farmacie in het bijzonder. De student
leert begrippen als verbetercyclus, prospectieve risicoanalyses, procesvalidatie en interne audit
toepassen op situaties binnen productzorg en patiëntenzorg. Aan het eind van de cursus is de
student in staat een procesbeschrijving inclusief een risico-inventarisatie op te stellen, een audit uit
te voeren op een proces, en een PDCA-cyclus (Plan-Do-Check-Act) te doorlopen waarbij
doelstellingen en uitkomsten SMART zijn. Voorbeelden van processen zijn: medicatiebewaking,
aseptische handelingen, beoordeling verzoeken tot bereiding en een medicatiebeoordeling.
Hiernaast kan de student zelfstandig een kwaliteitsindicator samenstellen en de interne en externe
validiteit ervan beoordelen, ook binnen de gezondheidszorg als geheel. De student is hierbij in
staat het verschil tussen structuur-, proces-, en uitkomstindicatoren binnen een geboden context
te duiden.
De kwaliteitszorgketen is zo sterk als zijn zwakste schakel. In deze cursus komt alles bij elkaar.
Waar het omgaat, is de zwakste schakel in de farmaceutische zorg te ontdekken en te verbeteren,
zodat de kwaliteit als gehele lijn de minimale borging heeft voor optimale zorg, onder tal van regels
en randvoorwaarden. De studenten moeten tijdens deze cursus in staat zijn de zwakste schakel te
vinden en op te lossen. Dit zou (deels) heel goed in een ‘game-setting’ kunnen dus veel
incidenten inschieten vanuit product- en patiëntenzorg, die dan op een planmatige manier (via de
PDCA-cyclus) doorlopen moeten worden.
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- kritische stappen in processen of systemen te herkennen en op basis daarvan protocollen op te
stellen;
- de kwaliteitsnormen en richtlijnen waar de apotheker bij de bedrijfsvoering mee te maken te
begrijpen en in staat hier adequaat op in te spelen;
- conform de relevante wettelijke bepalingen te handelen;
- de uitgangspunten van kwaliteitszorg (bewaking, bevordering, waarborging) in de praktijk toe
te passen;
- de PDCA-cirkel uit te voeren;
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 81
- planmatig doelen, prioriteiten en acties te formuleren om de gestelde doelen te behalen;
- de verantwoordelijkheid voor adviezen te nemen met betrekking tot kwaliteitszorg;
- mondeling en schriftelijk te rapporteren over kwaliteitsindicatoren
- adequaat te informeren en te adviseren over aspecten van kwaliteitszorg en processen binnen
de organisatie
- effectief overleg te voeren met anderen om tot consensus te komen over het te hanteren
kwaliteitsbeleid, waarbij hij/zij anderen meningen en belangen respecteert en overweegt.
- afspraken te maken met anderen met betrekking tot kwaliteitszorg.
82 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA303
Werktitel: Medicatiebeoordeling (cursorisch onderwijs i.c.m. openbare apotheekstage)
Inhoud
In deze cursus zal de student door middel van opdrachten en casuïstiek het cursorische onderwijs
koppelen aan de praktijksituatie (stage in de openbare apotheek).
In deze cursus zal de (complexe) medicatiebeoordeling centraal staan. De student zal uiteindelijk in
deze cursus het gewenste niveau (integratie van alle, tot nu toe, opgedane kennis) moeten
behalen. De te behandelen patiënt is nog complexer dan tijdens de cursussen Polyfarmacie en
Klinische farmacie, niet alleen door verschillende aandoeningen, maar ook door complexere
individuele patiëntkenmerken. Daarbij kan gedacht worden aan nog niet eerder behandelde
ziekten (o.a. nierziekten, transplantatie, HIV en vormen van chronische hepatitis), de geriatrische
patiënt en het kind (afwijkende kinetiek, evidence), interacties van geneesmiddelen met voeding
(zoals vertraagde maaglediging, beïnvloeding van de pH en onverenigbaarheden in het
maagdarmkanaal) en de introductie van nieuwe/afwijkende producten en toedieningsvormen.
Belangrijk is dat de nadruk in het eerste gedeelte van de cursus komt te liggen op het opstellen en
bespreken van het farmaceutisch behandelplan met de arts en patiënt. In het tweede gedeelte van
de cursus zal de gehele medicatiebeoordeling de aandacht moeten krijgen. Bespreking van
casuïstiek (en vooral ook de discussies over gemaakte keuzes), aan de hand van ‘papieren’, maar
ook ‘real life’ casus, is heel belangrijk om zo het klinisch farmaceutisch redeneren en het durven
maken van onderbouwde keuzes te stimuleren. Heldere statusvoering ten behoeve van
(schriftelijk) communiceren met andere zorgverleners is hierbij van belang.
De cursus Medicatiebeoordeling is de ultieme integratie van kennis en vaardigheden uit de
taakgebieden product- en patiëntenzorg doordat deze beide aspecten in een medicatiebeoordeling
aan bod komen om de behandeling van de individuele patiënt te kunnen optimaliseren.
De student zal in deze cursus moeten kunnen laten zien dat hij in staat is rondom
farmacotherapeutische vraagstellingen de juiste literatuur op te zoeken en de waarde ervan te
beoordelen om vervolgens een (schriftelijk) oordeel te geven over de klinische betekenis aan
andere professionals in de zorg.
Aan het einde van deze cursus zal de student bij de uitvoering van een medicatiebeoordeling een
proactieve houding moeten kunnen aannemen, goed klinisch farmaceutisch moeten kunnen
redeneren, een onderbouwde keuze moeten kunnen maken op het gebied van product- en
patiëntenzorg (ook buiten de standaarden en richtlijnen om en met inachtneming van mogelijke
risico’s) en hier verantwoordelijkheid voor durven nemen. Ook moet de student in staat zijn een
patiënt te coachen bij de optimalisatie van zijn farmacotherapie. Risicocommunicatie en inzicht in
gezondheidsgedrag zijn belangrijke onderdelen van coaching en dienen dan ook hier getoetst te
worden.
Doelstellingen
Na afronding van de cursus is de student in staat:
- een medicatiebeoordeling op een wetenschappelijk verantwoorde manier aan te pakken en in
zijn geheel te doorlopen;
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 83
- kennis en inzichten uit de wetenschap te vertalen naar een optimale farmacotherapeutische
behandeling voor de individuele patiënt;
- eigen observaties en interpretaties te koppelen aan de farmacotherapeutische kennis (klinisch
redeneren) om zo weloverwogen farmacotherapeutische keuzes te maken en te
beargumenteren, ook als behandeling volgens richtlijnen niet meer mogelijk is;
- patiëntgebonden farmacotherapeutische problemen te signaleren op het gebied van product-
en patiëntenzorg, te interpreteren en aan te pakken;
- geneesmiddelgerelateerde farmacotherapeutische problemen op het gebied van product- en
patiëntenzorg te signaleren, te interpreteren en aan te pakken;
- de toedieningsvorm en -route aan te passen ter optimalisatie van de behandeling van de
individuele patiënt;
- een recept voor een (kleinschalige) apotheekbereiding beoordelen op rationaliteit en
farmaceutische ontwerpkwaliteit ;
- interacties van geneesmiddelen met voeding te betrekken in een optimaal individueel
geneesmiddelenadvies;
- de afwijkende evidence en kinetiek rondom geriatrie en kinderen te beschrijven en juist te
interpreteren;
- farmacotherapeutische interventies bij een patiënt te begeleiden of in overleg met de andere
behandelaar te initiëren;
- kan onder begeleiding de eindcontrole op recepten en de afhandeling van de medicatiesignalen
volgens de normen van de apotheek uitvoeren en adequaat met arts en patiënt
communiceren;
- mogelijke risico’s die geneesmiddelgebruik met zich meebrengen te identificeren, te betrekken
in zijn/haar keuzes en de patiënt hierover te informeren;
- om specifieke ervaringen/problemen (waaronder therapietrouw en risicocommunicatie) te
analyseren, aan te pakken en te bespreken;
- een wetenschappelijk referaat voor professionals in de zorg te schrijven.
Doelstellingen openbare apotheekstage
Studenten worden geacht te participeren in de dagelijkse werkzaamheden in de apotheek.
Na afronding van de cursus is de student specifiek in staat:
- het farmaceutisch behandelplan goed onderbouwd te bespreken met arts en patiënt;
- tijdens de bespreking van het FBP risicocommunicatie en gezondheidsgedrag op een adequate
manier aan te pakken, zodat optimalisatie van de farmacotherapeutische behandeling behaald
kan worden;
- een actieve bijdrage te leveren aan de voorbereiding en uitvoering van een
farmacotherapieoverleg (FTO);
- praktisch haalbare oplossingen ter verbetering van de medicamenteuze behandeling te geven;
- het gangbare kwaliteitsbeleid in de openbare apotheek te beschrijven;
- bijwerkingen te melden bij het Lareb;
- de wijze te beschrijven waarop de apotheek zorg draagt voor aflevering van geneesmiddelen in
geïndividualiseerde distributievormen op geleide van de zorgbehoefte van de patiënt.
84 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Cursuscode: FA-MA304
Werktitel: Keuzestage
Inhoud
De keuzestage biedt de student de mogelijkheid om stage te lopen bij een organisatie die tot het
farmaceutisch werkveld behoort, maar dat zich niet noodzakelijkerwijs beperkt tot de openbare of
ziekenhuisapotheek. Hierbij kan gedacht worden aan de farmaceutische industrie, onderwijs,
onderzoek en overheidsinstanties. Een belangrijke randvoorwaarde is dat het een organisatie,
bedrijf of instelling betreft waar apothekers werkzaam (kunnen) zijn binnen het farmaceutisch
expertisegebied.
De student zal tijdens de keuzestage moeten werken aan de eindtermen van een of meer van de
gedefinieerde taakgebieden. Binnen deze taakgebieden zal aan een eindterm binnen de
vakinhoudelijke bekwaamheid moeten worden gewerkt evenals aan ten minste één ander
competentiegebied. Indien een student bij de keuzestage kiest voor een project binnen een
openbare of ziekenhuisapotheek of een onderzoek, dient de invulling hiervan zich duidelijk te
onderscheiden van de invulling van respectievelijk de eindstage of het onderzoeksproject. Dit kan
bereikt worden door het werken aan andere competenties of door het verder verdiepen in eerder
getoetste competenties.
Nadere randvoorwaarden, waaronder voorwaarden tot de mogelijkheid om de keuzestage in het
buitenland te volgen, zullen door het ontwikkelteam moeten worden uitgewerkt.
De keuzestage kan door de student gebruikt worden ter oriëntering op de arbeidsmarkt.
Bovendien kan de keuzestage worden ingezet voor een verdieping in een van de taakgebieden of
juist ter verbreding. In samenhang met het onderzoeksproject en de verdiepingscursussen kan de
student kiezen voor een differentiatie/specialisatie op een van de taakgebieden.
Uitvoering
Alle keuzestages worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een interne examinator, die
als docent/onderzoeker verbonden is aan het departement. De examinator houdt gedurende het
project contact met de student over de kwaliteit van de keuzestage en de begeleiding. Voorafgaand
aan de keuzestage moet een duidelijke opdracht worden geformuleerd (die voldoet aan
bovenstaande inhoudelijke voorwaarden), die binnen vijf weken afgerond kan worden. De
stageplek, opdracht en interne examinator worden door het UPPER-stagebureau gecoördineerd.
Doelstellingen
Voor de keuzestage zal de student zelf specifieke leerdoelen formuleren in samenspraak met de
stagebegeleider en de interne examinator, die dienen te worden goedgekeurd door het UPPER-
stagebureau.
In het algemeen geldt dat na afronding van de cursus de student in staat is:
- zelfstandig in een farmaceutische organisatie te werken;
- te overleggen als gelijkwaardige gesprekspartner met de begeleider van de keuzestage;
- op eigen kennis en functioneren te reflecteren en kan acties ondernemen om zijn eigen
competenties op het gewenste niveau te brengen;
- verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen werkproces.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 85
Cursuscode: FA-MA305
Werktitel: Eindstage
Inhoud
Tijdens de eindstage zal de student tien weken lang volledig geïntegreerd werken en leren bij een
stageplaats in een openbare apotheek of ziekenhuisapotheek. Door het situeren van deze stage
aan het einde van de opleiding staat het toepassen in de praktijk van alle tot dan toe opgedane
kennis centraal. Binnen de gekozen klinische setting zal de student zich verder kunnen bekwamen
in de eindtermen van de opleiding.
Het taakgebied kwaliteitszorg, vooral de onderdelen kwaliteit en kwaliteitsborging, zal binnen deze
stage een belangrijke rol krijgen, omdat dit nog niet uitgebreid aan de orde is gekomen in de
cursussen Polyfarmacie, Klinische farmacie en Medicatiebeoordeling.
Doordat de eindstage binnen een bepaalde klinische setting wordt doorlopen, zullen hier ook
aanvullende doelstellingen moeten worden behaald die specifiek zijn voor de stageplaats in de
openbare farmacie of ziekenhuisfarmacie.
Persoonlijke doelstellingen op het gebied van een van de competenties uit de eindtermen zullen
ook onderdeel zijn van de eindstage.
Aan het eind van deze tienweekse stage zal de student moeten kunnen functioneren op het niveau
van de basisapotheker.
Algemene doelstellingen
Na afloop van de cursus is de student in staat:
- een bijdrage te leveren aan kwaliteitsindicatoren (IGZ) en aan (periodieke) procesprestatie-
indicatoren: screenen, uitvoeren en zo nodig verbeteren;
- een recall-procedure uit te voeren;
- adequaat het kwaliteitssysteem en -handboek van de apotheek te beheren en te
onderhouden;
- kwaliteitstekortkomingen en klachten te registreren en maatregelen te nemen om herhaling te
voorkomen;
- de regelgeving over, de financiën van en de wijze waarop declaraties plaatsvinden te
beschrijven;
- te participeren in multidisciplinaire contacten (commissies, lokaal of regionaal overleg);
- gestructureerd schriftelijk en mondeling kennis over te dragen aan relevante doelgroepen
zoals apothekersassistenten/-medewerkers, wijkverpleegkundigen, doktersassistenten,
praktijkondersteuners, verpleegkundigen en coassistenten;
- vermijdbare risico’s in de voorgeschreven medicatie benoemen en aan de apotheker
suggesties voor een passende oplossing voorstellen, zodat de patiënt de juiste geneesmiddelen
ontvangt voor een veilige en doeltreffende behandeling;
- onder begeleiding de eindcontrole op recepten en de afhandeling van de medicatiesignalen
volgens de normen van de apotheek uit te voeren en adequaat met arts en patiënt te
communiceren;
- medicatieproblemen te analyseren en te evalueren teneinde niet-optimaal
geneesmiddelgebruik vast te stellen en om dit te bespreken met apotheker en patiënt;
- belangrijke interventies, overwegingen en afspraken vast te leggen in een patiëntendossier.
86 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Doelstellingen stage openbare farmacie
Na afloop van de cursus is de student in staat:
- mondelinge en schriftelijke informatie te verzorgen voor groepen patiënten en/of leken.
Doelstellingen stage ziekenhuisfarmacie
Na afloop van de cursus is de student in staat:
- het proces rond beheer en aflevering van geneesmiddelen ten behoeve van klinisch
geneesmiddelenonderzoek te beschrijven;
- de taken op het gebied van de verpleeghuiszorg/GGZ-activiteiten te beschrijven;
- de toepassing van en het toezicht op kwaliteit van medische gassen te beschrijven;
- de taken van een transmurale/poliklinische apotheek te beschrijven (indien van toepassing);
- een bijdrage te leveren aan veilig, verantwoord en doelmatig geneesmiddelengebruik binnen
het ziekenhuis (opstellen/actualiseren deelformularium, farmacotherapeutisch zorgprotocol,
risico-analyse).
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 87
Bijlage 2 Ingangseisen cursussen master Farmacie Aan de volgende onderdelen van het programma kan eerst worden deelgenomen nadat aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
Jaar 1
- Geïntegreerde farmacie: na het gevolgd6 hebben van de cursussen Chronische aandoeningen,
Farmacotherapie op maat en Individuele productzorg;
- Polyfarmacie: na het gevolgd hebben van de cursus Geïntegreerde farmacie.
Jaar 2
- Klinische farmacie: na het gevolgd hebben van de cursus Polyfarmacie en ten minste vier van de
volgende cursussen Chronische aandoeningen, Farmacotherapie op maat, Individuele productzorg,
Evidence based medicine en Geneesmiddelontwikkeling.7
Jaar 3
- Keuzestage: na het behaald hebben van alle cursussen in jaar 1;
- Medicatiebeoordeling: na het behaald hebben van alle cursussen in jaar 1 en het gevolgd hebben
van het onderzoeksproject;
- Kwaliteitszorg: na het behaald hebben van alle cursussen in jaar 1 en het gevolgd hebben van de
cursus Klinische farmacie;
- Eindstage: na het behaald hebben van alle cursussen in jaar 1 en de cursus Klinische farmacie en het
gevolgd hebben van de cursus Medicatiebeoordeling.
6 ‘Gevolgd hebben’ betekent een actieve deelname aan de cursus zoals beschreven staat in de OER.
7 Bij beperkte capaciteit wordt rekening gehouden met het aantal behaalde studiepunten.
88 | Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015
Bijlage 3 Voorstel overgangsmaatregel ‘blokken oude stijl’ naar ‘cursussen nieuwe stijl’
Blok oude stijl Cursus nieuwe stijl
FA-401 Aandoeningen Chronische aandoeningen
FA-402 Apotheekbereidingen Individuele productzorg én Geneesmiddelontwerp
FA-403 Medicatiebegeleiding Farmacotherapie op maat
FA-404 Medicatiebeleid Evidence based medicine (nieuw)
FA-405 Kwaliteitsborging Nog nader te bepalen
FA-406 Samenwerken in de
farmacotherapie
Nieuwe cursus GNK-farmacie (week polyfarmacie)
FA-4xx Keuzevakken Verdiepingscursus
FA-512 Stabiliteit van geneesmiddelen Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie
(zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-513 Kinderformuleringen Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie (zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-514 Geneesmiddelontwerp Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie (zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-515 Farmaceutische eiwitten Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie (zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-517 Evidence based medicine Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie (zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-518 Therapie CNS Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie (zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-519 Klinische farmacotherapie Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie (zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-521 Oncologie & Pijn Biopharmaceuticals, Zorg op maat of Klinische farmacie (zonder werkplaatsleren), Kwaliteitszorg*
FA-501 Beroepspraktijk vijf weken stage OA met specifieke opdrachten
FA-516 Cardiovasculaire therapie Bezemcursus in semester 1, studiejaar 2019-2020,
daarna Polyfarmacie (zonder werkplaatsleren)
FA-522 Toegepaste farmacie Kwaliteitszorg
Vaardigheidsonderdelen MC en SC uit FA-401, FA-403, FA-404, FA-517, FA-518 en FA-519
Herkansingsmogelijkheden t/m 2018-2019
* Indien FA-515 is behaald, mag Biopharmaceuticals niet worden gekozen. Indien FA-521 is behaald, mag Zorg op
maat niet worden gekozen. Eventueel kan ook een verdiepingscursus (nog te ontwikkelen) worden gevolgd.
Blauwdruk master Farmacie, oktober 2015| 89
Bijlage 4 Personele invulling projectorganisatie curriculumvernieuwing
Samenstelling projectteam
Dr. G.M.H. (Ferdi) Engels, voorzitter
Prof. Dr. J.A.M. (Jan) Raaijmakers, coördinator implementatie Strategisch Plan
Dr. H. (Dicky) van Heuven-Nolsen
Dr. A.K. (Aukje) Mantel-Teeuwisse
Dr. B.M. (Marianne) Verdel
Dr. J.P. (Jet) van der Zijden
Samenstelling CURC MA
Dr. A.K. (Aukje) Mantel-Teeuwisse, voorzitter
L.T. (Lourens) Bloem, BSc, student-lid
Dr. R.J. (Robbert Jan) Kok
Dr. C. (Christien) Oussoren
Drs. J.G. (Jacqueline) van Paassen
Dr. H. (Dicky) van Heuven-Nolsen, procesmanager
Dr. B.M. (Marianne) Verdel, afstemming inhoud bachelor-master Farmacie
Dr. J.P. (Jet) van der Zijden, onderwijskundige expertise