UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en...

80
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011 Rapportage van emotioneel welzijn van kinderen: ouders versus kinderen en de invloed van familiale factoren. Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering Door Elke Stoppie Promotor: Isabelle Sioen Co-promotor: Prof. Dr. Stefaan De Henauw Begeleidster: Barbara Vanaelst

Transcript of UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011

Rapportage van emotioneel welzijn van kinderen: ouders versus

kinderen en de invloed van familiale factoren.

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Door Elke Stoppie

Promotor: Isabelle Sioen Co-promotor: Prof. Dr. Stefaan De Henauw

Begeleidster: Barbara Vanaelst

Page 2: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

II

Abstract

Verschillende studies tonen aan dat er een verschil bestaat in rapportage omtrent

emotionele- en gedragsproblemen tussen ouders en hun kind. Desondanks zijn er nog

onduidelijkheden omtrent de factoren die dit verschil beïnvloeden en werd dit nog niet

aangetoond bij een jongere onderzoekspopulatie.

Doelstelling: In deze masterproef wordt onderzoek gedaan naar het verschil in

rapportage omtrent emotioneel welzijn en de mogelijk beïnvloedende factoren:

familiestructuur, het geslacht van het kind en ouder-kind relatie.

Methodologie: Er wordt gebruik gemaakt van een oudervragenlijst en een

kindervragenlijst, afgenomen in het kader van een Europese studie genaamd IDEFICS,

meerbepaald bij de controlegroep in Aalter. Van 457 ouder-kind koppels is alle

informatie beschikbaar voor het uitvoeren van de statistische analyses

Resultaten: Er wordt een significant verschil in rapportage tussen ouders en hun kind

teruggevonden, waarbij kinderen meer emotionele- en gedragsproblemen rapporteren

dan hun ouders voor hen doen. Meisjes rapporteren een lager emotioneel welzijn dan

jongens, terwijl ouders voor hun dochter een beter emotioneel welzijn aangeven dan

voor hun zoon. Wanneer ouders goed scoren op ouder-kind relatie, gaan ze minder

problemen rapporteren voor hun kind. Daaruit volgt dat de kans op onderrapportage

door de ouders groter is wanneer er sprake is van een goede ouder-kind relatie.

Familiestructuur heeft enkel een rechtstreekse invloed op de rapportage van het kind,

waarbij kinderen in een groot gezin een lager emotioneel welzijn rapporteren.

Conclusie: Ook bij een jongere onderzoekspopulatie (6-10 jaar) is er sprake van een

significant verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en hun kind. Dit

verschil wordt beïnvloed door familiale factoren en het geslacht van het kind.

Aantal woorden masterproef: 18427 (exclusief bibliografie en bijlagen).

Page 3: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

III

Inhoudstafel

Voorwoord............................................................................................................ V

Inleiding................................................................................................................. 1 1. Literatuurstudie ................................................................................................. 3

1.1 Prevalentie van stress........................................................................................................3 1.2 Stress bij kinderen ............................................................................................................5

1.2.1 Definitie van stress ....................................................................................................5 1.2.2 Appraisal....................................................................................................................6 1.2.3 Coping .......................................................................................................................7 1.2.4 Type stressoren ..........................................................................................................8 1.2.5 Stressreacties ...........................................................................................................10 1.2.6 Stress en emotionele problemen..............................................................................11 1.2.7 Familiale factoren ....................................................................................................12 1.2.8 Stress outcome in deze masterproef ........................................................................14

1.3 Rapportage van emotionele problemen: het verschil tussen ouder en kind ...................15

1.3.1 Factoren die het verschil in rapportage tussen ouder en kind beïnvloeden.............15

1.3.1.1 Geslacht van de ouder die rapporteert ..............................................................16 1.3.1.2 Psychologische toestand van de ouders............................................................16

1.3.1.3 Geslacht van het kind .......................................................................................17 1.3.1.4 Familiestructuur................................................................................................18 1.3.1.5 Ouder-kind relatie.............................................................................................19

1.4 Probleemstelling .............................................................................................................21 1.5 Onderzoeksvraag en hypothese ......................................................................................22

1.5.1 Verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en hun kind.............22

1.5.2 Invloed van familiestructuur....................................................................................22 1.5.3 Invloed van geslacht van het kind ...........................................................................22 1.5.4 Invloed van ouder-kind relatie.................................................................................23 1.5.5 Predictoren van ouder-kind relatie ..........................................................................23

2. Methode........................................................................................................... 24 3. Resultaten ........................................................................................................ 31

3.1 Beschrijvende resultaten.................................................................................................31 3.1.1 Rapportage gedrag kind en ouders ..........................................................................31 3.1.2 Familiestructuur, gezinssfeer en ouder-kind relatie ................................................32

3.2 Verschil in rapportage omtrent emotioneel welzijn tussen ouders en kind en de beïnvloedende factoren.........................................................................................................35

3.2.1 Verschil in rapportage op totaalscore van de vier gedragingen...............................35

3.2.1.1 Invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en geslacht kind op verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en kind .........................36

3.2.2 Verschil in rapportage per gedrag ...........................................................................39 3.2.2.1 Invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en geslacht kind per gedrag ...........................................................................................................................40

3.2.3 Overeenkomst tussen ouders en kind in rapportage per gedraging.........................43

3.2.3.1 Invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en geslacht kind op overeenkomst in rapportage tussen ouders en kind ......................................................47

3.3 Predictoren ouder-kind relatie ........................................................................................49

Page 4: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

IV

4. Discussie.......................................................................................................... 51 4.1 Verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en kind...........................51

4.2 Invloed van familiestructuur, geslacht van het kind en ouder-kind relatie op het verschil in rapportage ...........................................................................................................53

4.2.1 Familiestructuur.......................................................................................................53 4.2.2 Geslacht van het kind ..............................................................................................56 4.2.3 Ouder-kind relatie....................................................................................................57

4.3 Predictoren van ouder-kind relatie .................................................................................59 4.4 Beperkingen van het onderzoek .....................................................................................59 4.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek...........................................................................61

5. Conclusie......................................................................................................... 63 Literatuurlijst:...................................................................................................... 65 Bijlagen ............................................................................................................... 69

Bijlage I: Bevraging basisemoties kinderen .........................................................................69 Bijlage II: Vragen waarvan gebruik wordt gemaakt in de analyses uit oudervragenlijst.....70

Bijlage III: Vragen omtrent ouder-kind relatie uit oudervragenlijst.....................................72

Bijlage IV: Vragen omtrent gezinssfeer uit oudervragenlijst ...............................................73

Lijst van figuren: ................................................................................................. 74 Lijst van tabellen: ................................................................................................ 75

Page 5: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

V

Voorwoord

Via deze weg wil ik graag mijn begeleidster, Barbara Vanaelst, hartelijk bedanken voor

de goede begeleiding, de handig tips en om altijd bereid te zijn mijn vragen te

beantwoorden. Daarnaast ook een woord van dank aan mevrouw Isabelle Sioen,

promotor van deze masterproef, voor de persoonlijke begeleiding en opvolging bij het

schrijven van mijn eindverhandeling.

Verder ben ik ook mijn ouders dankbaar, die het voor mij hebben mogelijk gemaakt om

verder te kunnen studeren, en ook mijn familie en vrienden voor de steun en het

luisterend oor. Een speciale vermelding voor Thomas, Sarah en mama voor het helpen

nalezen van de tekst.

Page 6: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

1

Inleiding

Stress is een steeds vaker voorkomend fenomeen in het dagelijkse leven van jonge

kinderen (Alfvena, Östbergb & Hjernc, 2008; Sbaraini & Schermann, 2008). De

gevolgen van stress zijn individueel verschillend (Wolchik & Sandler, 1997) en kunnen

een impact hebben op het emotioneel welzijn van kinderen. Zo tonen Kim, Conger,

Elder & Lorenz (2003) aan dat stressvolle levensgebeurtenissen de kans op

internaliserende of emotionele problemen en externaliserende of gedragsproblemen

significant verhogen. Daarnaast is het zo dat zowel intrapersoonlijke mechanismen, als

contextuele en familiale factoren een rol spelen in de psychopathologie van stress. Zo

zijn familieharmonie en stabiliteit integraal verbonden met een gevoel van veiligheid en

welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler, 2009).

Wanneer er onderzoek wordt gedaan naar het emotioneel welzijn van kinderen is het

dan ook aangewezen zowel de ouders, als de kinderen te bevragen (Martin, Ford, Dyer-

Friedman, Tang & Huffman, 2004). Verschillende studies (Martin et al., 2004; Seiffge-

Krenke & Kollmar, 1998; Sourander, Helstela & Helenius, 1999; Treutler & Epkins,

2003; Van Roy, Groholt, Heyerdahl & Clench-Aas, 2010; Vassi et al., 2008) tonen aan

dat er een significant verschil bestaat tussen de rapportage van emotionele- en

gedragsproblemen door ouders en de rapportage door het kind zelf.

Deze masterproef onderzoekt dit verschil in rapportage van emotionele- en

gedragsproblemen tussen ouders en hun kind op een jongere onderzoekspopulatie,

bestaande uit kinderen tussen 6 en 10 jaar. Jozefiak, Larsson, Wichstrom, Mattejat &

Ranvens-Sieberer (2008) tonen in hun studie aan dat er een lagere overeenkomst is bij

rapportage tussen ouders en hun kind bij jongere kinderen dan bij oudere kinderen.

Daarnaast toont de literatuur aan dat er verschillende factoren bestaan die dit verschil in

rapportage kunnen beïnvloeden, zoals ouder-kind relatie (Treutler & Epkins, 2003; Van

Roy et al., 2010), geslacht van de ouder die rapporteert (Luoma, Koivisto & Tamminen,

2004; Seiffge-Krenke & Kollmar, 1998), psychologische toestand van de informant

(Treutler & Epkins, 2003), het geslacht van het kind (Seiffge-Krenke & Kollmar,1998;

Sourander et al., 1999), familiestructuur (Van Roy et al., 2010) en gezinssfeer (Seiffge-

Krenke & Kollmar,1998). Naast het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind,

wordt in deze masterproef onderzocht wat de invloed is van familiale factoren, meer

Page 7: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

2

specifiek familiestructuur en ouder-kind relatie, alsook van het geslacht van het kind op

dit verschil in rapportage.

Verder blijkt uit de literatuur dat zowel de psychologische toestand van de ouders

(McKelvey et al.,2003; Wolshik & Sandler, 1997), als de familiestructuur (Bronstein,

Clauson, Stoll & Craig, 1993), de gezinssfeer (Wolshik & Sandler, 1997) en een

verschillende band met vader en moeder (Treutler & Epkins, 2003) ook elk een invloed

hebben op de ouder-kind relatie. Vanuit deze bevindingen wordt in deze masterproef

onderzocht of familiestructuur en gezinssfeer goede predictoren zijn voor de score op

ouder-kind relatie.

In het eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van relevante literatuur. Binnen

deze literatuurstudie wordt als eerste de prevalentie van stress bij kinderen en het belang

van de gevolgen hiervan op vlak van emotioneel welzijn aan de hand van cijfermateriaal

weergegeven. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de betekenis van stress bij

kinderen, hieronder worden de termen appraisal en coping nader verklaard en komen de

verschillende types stressoren en mogelijke stressreacties aan bod. Verder wordt het

verband tussen stress en emotionele problemen aangehaald en de invloed van familiale

factoren op het emotioneel welzijn van kinderen. Daarna wordt de stress outcome in

deze masterproef nader verklaard, dit is het laatste vóór er dieper wordt ingegaan op het

verschil in rapportage tussen ouders en kinderen en de beïnvloedende factoren. Onder

paragraaf 1.4 en 1.5 zijn respectievelijk de probleemstelling, en de onderzoeksvragen en

hypothesen terug te vinden.

In het tweede hoofdstuk wordt een overzicht weergegeven van de gebruikte methoden

en vervolgens zijn de resultaten van de statistische analyses terug te vinden in hoofdstuk

drie. De resultaten van deze analyses worden bediscussieerd in hoofdstuk vier. Naast het

bespreken van de resultaten worden de beperkingen van het onderzoek en

aanbevelingen voor de toekomst weergegeven in de discussiesectie. De masterproef

wordt afgesloten met een conclusie, terug te vinden in hoofdstuk vijf.

Page 8: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

3

1. Literatuurstudie

1.1 Prevalentie van stress

Steeds meer kinderen geven aan dat ze stress ervaren. In een Braziliaanse studie

(Sbaraini & Schermann, 2008) wordt aangetoond dat op een populatie van 883 kinderen

tussen 8-14 jaar 18,2 % aangeeft dat ze stress ervaren. Ook in een Zweedse studie wordt

er bij een studiepopulatie van 2597 kinderen tussen 10-18 jaar door 44,4% aangegeven

dat ze minstens eenmaal per week stress ondervinden (Alfvena, Östbergb & Hjernc,

2008). Daarnaast tonen Costello, Erkanli, Fairbank & Angold (2002) aan dat één op

vier kinderen van hun onderzoekspopulatie is blootgesteld aan een traumatische

gebeurtenis van grote omvang, zoals het verliezen van een geliefde. 72% van deze

kinderen maakte dit eenmaal mee gedurende hun leven, 18% rapporteerde twee

dergelijke gebeurtenissen en de overige 10% drie of meer. Potentiële traumatische

gebeurtenissen zijn dus niet uitzonderlijk in het leven van kinderen. Neurobiologische

en epidemiologische cijfers tonen aan dat stress in de vroege levensjaren, zoals

bijvoorbeeld misbruik en andere negatieve of traumatische levensgebeurtenissen, mede

oorzaak zijn van dysfunctie van de hersenen, wat op zijn beurt een invloed kan hebben

op de gezondheid en de levenskwaliteit van het kind gedurende het hele leven (Anda et

al., 2006).

Stressvolle levensgebeurtenissen verhogen significant de kans op internaliserende of

emotionele problemen en externaliserende of gedragsproblemen in het leven van

adolescenten (Kim, Conger, Elder & Lorenz, 2003). Kim et al. (2003) tonen aan dat het

voorkomen van stressvolle levensgebeurtenissen bij adolescenten een verhoogd risico

op internaliserende problemen voorspelt over de tijd. Ook wordt aangetoond dat

stressvolle levensgebeurtenissen bij elke meting significant delinquent of

probleemgedrag voorspellen bij de volgende meting, zelfs na het controleren van het

voorgaande niveau van delinquent gedrag.

Verder omschrijven Kim et al. (2003) de wederzijdse invloed van stressvolle

levensgebeurtenissen en emotionele- en gedragsproblemen. Er wordt aangetoond dat

Page 9: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

4

delinquent gedrag, depressie en angst tijdens de adolescentie goede voorspellers zijn

voor latere stressvolle levensgebeurtenissen. Er is dus sprake van een sociaal-causaal

model, waarbij stress er voor zorgt dat adolescenten meer emotionele- en

gedragsproblemen vertonen, en van een sociaal selectiemodel, waarbij de eventuele

emotionele- en gedragsproblemen op hun beurt meer stress veroorzaken. Belangrijk om

te vermelden is dat deze dynamiek tussen stressvolle levensgebeurtenissen en

gedragsproblemen dynamisch kan veranderen over tijd, wat in ieder geval geldt voor

externaliserend gedrag (Kim et al., 2003). Ook Timmermans, van Lier & Koot (2010)

bevestigen dat stressvolle levensgebeurtenissen en externaliserende problemen samen

een invloed hebben op een cyclus van aanpassingsproblemen en het ervaren van stress

in het dagelijkse leven.

Verschillende studies geven aan dat steeds jongere kinderen te kampen hebben met

gedrags- en emotionele problemen of mentale gezondheidsproblemen. In een Duitse

studie (Furniss, Beyer & Guggenmos, 2006) wordt aangetoond dat op de totale

onderzoekspopulatie (n=1887), bestaande uit kinderen die net starten in het

basisonderwijs, 12,4% de criteria van klinische mentale gezondheidsproblemen

bereiken.

Een gelijkaardige studie in Denemarken (Elberling, Linneberg, Olsen, Goodman &

Skovgaard, 2010) toont aan dat in een periode van zes maanden 4,8% van de populatie

kinderen (n=3501), met leeftijd 5-7 jaar, geclassificeerd wordt met mentale

gezondheidsproblemen. Daarnaast heeft 14,7 % te kampen met mogelijke problemen en

79,4% van de kinderen hebben geen problemen. Onder de verschillende mentale

gezondheidsproblemen komen gedragsproblemen bij 3% van de kinderen voor,

vervolgens bij 1,5% emotionele problemen en bij 0,7% is er sprake van hyperactiviteit.

Holling, Kurth, Rothenberger, Becker & Schlack (2008) halen het belang aan van

mentale gezondheidsproblemen: zij dragen bij tot de zogenaamde nieuwe morbiditeit bij

kinderen en adolescenten. In deze studie worden gelijkaardige resultaten gevonden als

in voorgaande studies (Elberling et al., 2010; Furniss, et al., 2006). In dit geval worden

er van een studiepopulatie van kinderen en adolescenten (n=14478) tussen 3 en 17 jaar

18,5% van de kinderen geclassificeerd onder borderline: ze behalen een abnormale

Page 10: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

5

score in de total difficulties score en behoren bijgevolg tot de risicogroep voor mentale

gezondheidszorg.

1.2 Stress bij kinderen

Voor er dieper wordt ingegaan op beïnvloedende factoren van stress, stressreacties of

stress outcome en internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen, is het

belangrijk het begrip stress goed te kaderen. Als eerste wordt er gezocht naar een

passende definitie voor stress en vervolgens komen appraisel en coping aanbod. Verder

wordt er dieper ingegaan op de relatie tussen stress en emotionele problemen, op de

invloed van familiale factoren en op de uitkomstmaat van stress die in deze masterproef

gebruikt zal worden.

1.2.1 Definitie van stress

Een mogelijke definitie voor stress wordt door Aldwin (1994) omschreven als: “stress

refers to that quality of experience, produced through a person-environment transaction,

that, through either overarousal or underarousal, results in psychological or

physiological distress” (Aldwin, 1994, p.22).

Stress kan verwijzen naar de interne status van het organisme, naar een externe

gebeurtenis of stressor en als laatste naar een ervaring die voortkomt uit een interactie

tussen een persoon en zijn omgeving. Stress als een interne status van het organisme,

hiervoor wordt ook de Engelse term strain gebruikt, kan zowel wijzen op fysiologische

reacties als op emotionele reacties (Aldwin, 1994). Emotionele reacties op stress

verwijzen in het algemeen naar negatieve gevoelens zoals angst, woede en verdriet,

maar ook schaamte, schuldgevoel of een verveeld gevoel kunnen gezien worden als een

stressreactie (Lazarus, 1991 in .Aldwin, 1994). Stress vanuit een externe gebeurtenis of

vanuit de omgeving werd voor het eerst beschreven bij grote natuurrampen of oorlogen.

Nu worden ook belangrijke levensgebeurtenissen zoals huwelijk, scheiding,

sterfgevallen of het verlies van een job hieronder geplaatst en ook omgevingsfactoren

Page 11: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

6

zoals geluidsoverlast, overpopulatie en drukte kunnen als een externe stressor gezien

worden (Aldwin, 1994).

Jewett & Peterson (2002) maken een onderscheid tussen acute stress en chronische

stress. Acute stress wordt gedefinieerd door een plots en intens begin en met nadien een

daling van stressvolle stimuli. Een voorbeeld: wanneer een ouder voor een korte tijd

ziek is, zorgt dit voor acute stress. Chronische stress daarentegen is langdurig aanwezig,

zoals bij het verlies van een geliefde of een andere belangrijke persoon in het leven van

een kind of bij langdurige scheiding. Chronische stress heeft de meest significante en

determinerende effecten op de fysieke en mentale gezondheid van kinderen (Jewett &

Peterson, 2002).

1.2.2 Appraisal

Volgens Lazarus & Folkman (1984) en Lazarus (1991) in .Aldwin (1994) kan stress

niet enkel gezien worden als een externe gebeurtenis, aangezien dit de individuele

verschillen in perceptie of beoordeling van stress, appraisal, teniet doet. Wat voor een

bepaald persoon als stressvol wordt ervaren op een bepaald moment kan voor een

andere persoon of voor dezelfde persoon op een ander moment als niet stressvol worden

aanzien. Appraisal hangt af van de eisen vanuit de omgeving en de hoeveelheid

middelen of bronnen die een persoon heeft om met deze eisen om te gaan of de

capaciteit aan coping die een bepaalde persoon bezit. Stress is het resultaat van een

onevenwicht tussen deze eisen vanuit de omgeving en de capaciteit tot coping. Lazarus

& Folkman (1984) beschrijven in hun theorie 5 types van appraisal: Harm (schade),

threat (bedreiging), loss (verlies), challenge (uitdaging), en benign (goedaardig).

Wanneer een situatie benign is, is er geen coping nodig. Situaties die als bedreigend of

uitdagend worden beschouwd, hieronder vallen threat en challenge, zullen ervoor

zorgen dat er pogingen ondernomen worden om het probleem op te lossen of om zich

te weren van het probleem. Hiervoor gebruikt men de term probleem-gefocuste coping.

Bij verlies of schade (harm, loss) daarentegen zullen pogingen tot palliatieve coping

ondernomen worden, dit om negatieve emoties te verminderen of te stillen. Volgens dit

cognitieve model (Lazarus & Folkman, 1984 in .Aldwin, 1994) is de aanpassing een

bewuste keuze, individuele personen boordelen het type en de ernst van het probleem

(appraisal) en besluiten hoe hier mee om te gaan (coping), dit gebaseerd op vorige

Page 12: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

7

ervaringen. Aldwin (1994) gaat hiermee niet akkoord en geeft aan dat, terwijl

individuen actief pogingen ondernemen om met hun problemen om te gaan, de

emotionele reacties en strategieën vaak niet bewust zijn.

1.2.3 Coping

Hetherington & Blechman (1996) omschrijven coping als de verzameling van openlijke

en verborgen strategieën die kinderen gebruiken bij confrontatie met een uitdaging. Dit

kunnen probleemoplossende strategieën zijn, zoals informatie zoeken, nadenken over

alternatieven en een beslissing nemen over de manier van reageren. Andere

mogelijkheden zijn observeerbaar communicatiegedrag zoals de situatie bespreken en

samenwerken met andere personen, of niet observeerbare cognitieve strategieën, zoals

het minimaliseren van stress of focussen op positieve aspecten van de situatie.

Aldwin (1994) geeft als definitie voor coping het gebruik van strategieën om met

actuele of geanticipeerde problemen om te gaan en de negatieve emoties die hierbij

gepaard gaan.

Coping is niet enkel een ontwijkingsgedrag of een defensief proces om met complexe

vragen of stressvolle gebeurtenissen om te gaan, maar een brede mogelijkheid aan

cognitieve en gedragstrategieën, zowel probleemoplossend als emotieregulerend

(Wolchik & Sandler, 1997). Dit onderscheid tussen probleemgefocuste en emotioneel

gefocuste coping wordt ook bevestigd door Washington (2009).

Kopp (1989) in .Wolchik & Sandler (1997) verklaart de term emotieregulatie als een

term die het proces en de karakteristieken beschrijft die betrokken zijn bij coping en de

daaraan verbonden positieve en negatieve emoties gaande van vreugde en plezier, over

onrust, kwaadheid, angst enzovoort.

Het type van copingmechanisme dat door het kind gebruikt wordt, hangt af van het

specifieke probleem, de mogelijke hulpbronnen die aanwezig zijn voor het kind en de

huidige fysische en emotionele staat van het kind (Washington, 2009).

Als laatste is de aanvulling van Kochendefer-Ladd & Skinner (2002) relevant. Coping

wordt volgens hen geoperationaliseerd als twee specifieke strategieën om stress aan te

pakken: probleemoplossende strategieën en het zoeken van sociale steun. Daarnaast

worden drie types van ontwijkingsstrategieën om met stress om te gaan beschreven:

afstand nemen, internaliserend en externaliserend gedrag stellen.

Page 13: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

8

Volgens Hetherington & Blechman (1996) zijn copingstrategieën effectief op korte of

lange termijn wanneer ze de actuele probleemsituatie werkelijk doen verdwijnen of

wanneer ze de eigen effectiviteit van een persoon met betrekking tot coping veranderen.

Ineffectieve copingstrategieën daarentegen falen om de probleemsituatie op te lossen of

leiden tot het ontwikkelen van negatieve en pessimistische attituden omtrent de

persoonlijke mogelijkheid om met problemen om te gaan.

Aldwin (1994) geeft aan dat de sociale en de culturele omgeving zowel de appraisal als

de coping van een persoon beïnvloeden, dit kan zowel indirect als direct.

Washington (2009) geeft aan, in tegenstelling tot Wolchik & Sandler (1997), dat er geen

verschil is in copingcapaciteit naar leeftijd, maar wel in type copingstrategieën tussen

jongere en oudere kinderen. Volgens Wolchik & Sandler (1997) is de waarneming en de

inschatting van gebeurtenissen en mensen in potentiële stressvolle situaties sterk

variabel en afhankelijk van de ontwikkeling van het kind. Het gebruik van emotioneel

gefocuste copingstrategieën komt in het algemeen meer voor bij oudere kinderen dan bij

jonge kinderen. Dit ondanks het feit dat probleemgefocuste strategieën meer ontwikkeld

zijn bij oudere kinderen, zij meer copingreacties hebben en ook een grotere variëteit

(Wolchik & Sandler, 1997). Washington (2009) bevestigt dat jongere kinderen minder

geneigd zijn om emotioneel gefocuste strategieën te gebruiken. Daarentegen vertonen

kinderen in hun vroege of midden adolescentie meer gebruik van ineffectieve

copingstrategieën, waardoor ze een verhoogd risico op stress hebben.

1.2.4 Type stressoren

Hetherington & Blechman (1996) bespreken drie verschillende soorten uitdagingen die

tot stress kunnen leiden waarmee jonge mensen mogelijk geconfronteerd worden:

affectieve uitdagingen, sociale uitdagingen en uitdagingen tot verwezenlijking.

Affectieve uitdagingen hebben hun invloed op zowel sociale uitdagingen als op

uitdagingen tot verwezenlijking. Affectieve uitdagingen testen de capaciteit van een

persoon om onaangename feiten te herkennen en toch een emotionele balans te

behouden. Zowel dagelijkse kleine problemen als belangrijke levensgebeurtenissen zijn

affectieve uitdagingen voor jongeren.

Page 14: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

9

Sociale uitdagingen zijn gebeurtenissen of omstandigheden die de capaciteit van

jongeren testen omtrent het omgaan met gelijken of ouders ondanks verschillen in

achtergrond, voorkeuren of concurrerende interesses.

Uitdagingen tot verwezenlijking zijn taken of omstandigheden die de mogelijkheden

van jongeren testen om problemen te herkennen en voortdurend te zoeken tot er een

gepaste oplossing is gevonden (Hetherington & Blechman, 1996). In het algemeen

wordt stress bij kinderen veroorzaakt door nieuwe, onbekende en onvoorspelbare

situaties, onduidelijke verwachtingen, het voorkomen van onaangename dingen of de

angst om te falen (Washington, 2009).

Ryan-Wenger, Sharrer & Campbell (2005) geven aan dat er de voorbije 30 jaar een

verandering heeft plaats gevonden in het type stressoren waarmee kinderen kunnen

worden geconfronteerd. In het jaar 2000 geven kinderen tussen 7 en 12 jaar als

belangrijkste stressoren aan; ruzie tussen familieleden, huiswerk, iemand leuk vinden of

vriend/vriendin problemen, sport en spelletjes spelen en teveel dingen om handen

hebben. Uit onderzoek van Washington (2009) komen als belangrijkste stressoren bij

kinderen tussen 9 en 13 jaar voor: zorgen omtrent schoolresultaten, zorgen omtrent

uiterlijk, problemen thuis, er bij horen, overgewicht hebben, de toekomst, geliefden

teleurstellen en problemen met vrienden.

Er bestaat een sociale druk op ouders om hun kinderen zoveel mogelijk kansen te geven

om zichzelf te ontwikkelen. De vele buitenschoolse activiteiten zorgen voor een

verhoogde prestatiedruk bij kinderen. Daarnaast komen vanuit de schoolomgeving hoge

verwachtingen wat tot stress kan leiden (Ryan-Wenger, et al., 2005). Ook Washington

(2009) haalt het belang aan van ouders die druk uitoefenen op hun kind om bepaalde

doelstellingen te halen, wat voor enorme stress en frustratie kan zorgen bij kinderen.

Een andere vorm van externe druk is bijvoorbeeld het horen van conversaties tussen

ouders over financiële problemen of problemen op het werk.

Naast deze externe druk wordt ook de interne druk bij kinderen aangehaald, waarmee de

druk die kinderen zichzelf opleggen bedoeld wordt (Washington, 2009).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

10

1.2.5 Stressreacties

Stressreacties kunnen zich uiten op verschillende gebieden. Door individuele verschillen

in het patroon van stressreactiviteit en afhankelijk van karakteristieken van de stressor

zelf kunnen er verschillende fysiologische reacties op stress voorkomen (Aldwin, 1994).

Aldwin (1994) bespreekt de mogelijke gevolgen van stress op fysiologisch of

psychosomatisch gebied. Stress kan resulteren in verschillende ziekten, afhankelijk van

de fysiologische en genetische zwakheid van een individu. De onderzochte reacties zijn

hartslag, transpiratie en elektrische huidrespons (wat het niveau van huidtranspiratie

weergeeft). Binnen deze masterproef wordt er niet verder ingegaan op fysiologische

reacties op stress.

De reactie op stress of stress outcome kan bestaan uit vrijwillige reacties, of uit

automatische of ongewenste reacties (Silk, Eisenberg & Morris, 2003; Wolchik &

Sandler, 1997). Vrijwillige of gecontroleerde stressreacties zijn bewuste strategieën

bepaald door het individu. Deze reacties op stress worden gezien als het actief in

conflict gaan met de stressor of als actieve ontkoppeling met de stressor (Silk et al.,

2003) en kan men best bevatten onder de term coping (Wolchik & Sandler, 1997). Zie

punt 1.2.3.

Daarnaast zijn er de onvrijwillige of automatische reacties. Dit zijn reacties op stress die

zich wel of niet onder het bewuste afspelen en die niet vrijwillig worden bepaald. Zij

worden vaak ervaren als opdringerig en komen vaak ineens op in iemand zijn

gedachten. Ze leiden als het ware een eigen leven zonder de controle van het individu

(Silk et al., 2003). Volgens Wolchik & Sandler (1997) geven deze automatische reacties

de individuele verschillen in temperament en de geconditioneerde patronen van

stressreactiviteit weer.

Beide reacties zijn significant gerelateerd aan internaliserende en externaliserende

problemen, wat suggereert dat de effecten van stress beïnvloed worden door individuele

verschillen in stressreacties en coping (Wolchik & Sandler, 1997).

In de review van Grant et al. (2006) wordt aangetoond dat meisjes meer geneigd zijn om

met internaliserende symptomen te reageren op een stressor en jongens meer met

Page 16: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

11

externaliserende symptomen. Belangrijk is dat dit vaak varieert afhankelijk van de

specifieke stressor waaraan kinderen worden blootgesteld.

Copingvaardigheden en competentie, waarmee wordt verwezen naar de observeerbare

impact van behendige copingvaardigheden, verminderen elk onafhankelijk de

vatbaarheid van jongeren op deviant gedrag en op ongunstige levensgebeurtenissen

(Hetherington & Blechman, 1996). Daarnaast kunnen stress, een disfunctionele

copingstijl en een onzekere hechtingstijl worden geïdentificeerd als factoren die

bijdragen tot één van de mogelijke oorzaken van depressie bij kinderen (Seiffge-

Krenke, 2007).

Ongunstige levensgebeurtenissen en het ervaren van chronische stress hebben dus een

belangrijke invloed op probleemgedrag bij kinderen.

1.2.6 Stress en emotionele problemen

Zoals eerder aangehaald verhogen stressvolle levensgebeurtenissen significant de kans

op zowel emotionele problemen als op gedragsproblemen in het leven van adolescenten

(Kim et al., 2003).

Tekortkomingen in emotionele regulatie of emotioneel gefocuste coping worden

beschouwd als belangrijke predictor voor internaliserende symptomen bij adolescenten

(McLaughlin & Hatzenbuehler, 2009). Zo wordt aangetoond dat emotionele disregulatie

de associatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en internaliserende problemen

bemiddelt. De internaliserende problemen in hun studie zijn depressie en angst. Deze

resultaten suggereren dat specifieke intrapersoonlijke mechanismen, bovenop

contextuele en familiale factoren, een rol hebben in de psychopathologie van stress bij

adolescenten (McLaughlin & Hatzenbuehler, 2009).

Ouders spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van deze emotionele regulatie.

Wolchik & Sandler (1997) tonen aan dat de reactie van ouders op de emoties van

kinderen sterk verbonden zijn met de capaciteit van kinderen om hun emoties te

reguleren. Ouders beïnvloeden de ontwikkeling van emotieregulatie door modelling,

selectieve versterking van emotionele expressies, verbale instructies omtrent emoties,

inductie van emoties en andere (Wolchik & Sandler, 1997). Daarnaast zijn ouders het

Page 17: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

12

voorbeeld op vlak van copinggedragingen en creëren ze een familiale omgeving waarin

coping aangeleerd wordt. Het is aangetoond (Eisenberg et al, 1992 in .Wolchik &

Sandler, 1997) dat wanneer ouders bestraffend reageren op negatieve emoties bij

kinderen, deze kinderen wanneer ze geconfronteerd worden met woede, als copingstijl

wraak gebruiken en vermijdingstrategieën vertonen. Kinderen die blootgesteld worden

aan inconsistente en emotioneel onstabiele moeders hebben zelf vaak problemen om

hun emoties te controleren en om zich gepast te gedragen in stressvolle situaties

(Wolchik & Sandler, 1997).

1.2.7 Familiale factoren

Als laatste wordt er dieper ingegaan op familiale factoren. McLaughlin &

Hatzenbuehler (2009) tonen aan dat familiale factoren een mogelijke rol spelen bij de

associatie van stress met psychopathologie. Familieharmonie en stabiliteit zijn integraal

verbonden met een gevoel van veiligheid en welzijn voor de meeste kinderen. Het is zo

dat conflict gerelateerd aan een echtscheiding voor kinderen als zeer bedreigend

beschouwd wordt en dat huwelijksconflicten een significante stressor zijn (Wolchik &

Sandler, 1997). Seiffge-Krenke & Kollmar (1998) geven daar bij aan dat de negatieve

aspecten van een ongelukkig huwelijk een belangrijk effect hebben op het

probleemgedrag bij jongeren. Er wordt aangetoond dat er, zowel bij dochters als bij

zonen, meer externaliserende problemen voorkomen wanneer er ontevredenheid binnen

het huwelijk van de ouders gerapporteerd wordt. Er worden opmerkelijk minder

gedragsproblemen gerapporteerd bij adolescenten waarvan de ouders tevreden zijn met

hun huwelijk (Seiffge-Krenke & Kollmar, 1998).

Cherlin et al. (1991) in .Hetherington & Blechman (1996) tonen in een longitudinale

studie van 4 jaar aan dat op 11000 gezinnen er sprake is van 239 scheidingen na het

eerste huwelijk. Ondervraging van leerkrachten onthult 32% meer gedragsproblemen bij

jongens in een gescheiden gezin. Ouders daarentegen rapporteerden 19% meer

problemen met hun zoon in gescheiden tegenover in niet gescheiden gezinnen. Ook

wanneer er een correctie wordt gemaakt voor de beoordeling van problemen vóór de

scheiding, blijft het verschil tussen niet gescheiden en gescheiden gezinnen op vlak van

probleemgedrag van hun zoon bestaan (Hetherington & Blechman, 1996).

Page 18: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

13

Magnuson & Berger (2009) bevestigen dat kinderen die van 6 tot 12 jaar bij hun beide

biologische ouders wonen, minder gedragsproblemen vertonen dan kinderen die in een

gezin wonen met enkel een moeder. Verder wordt er aangetoond dat binnen deze

leeftijdsperiode de overgang van een gezin met beide biologische ouders naar een

éénoudergezin met enkel de moeder, geassocieerd is met een verhoging van

gedragsproblemen. Bronstein et al. (1993) besluiten dat de kwaliteit van opvoeding en

familierelaties sterk geassocieerd is met de mogelijkheden van kinderen tot sociale,

psychosociale en academische aanpassingen.

Uit het rapport Familiy pedriatrics: report of the task force on the family (American

academy of pediatrics, 2003) blijkt het belang van de invloed van de familiestructuur.

Zo geeft men aan dat er meer sprake is van een achteruitstelling of van soms

levenslange nadelen bij kinderen die enkel zijn opgevoed door hun moeder. Daarnaast is

het zo dat opgegroeid zijn in een familie met twee actief betrokken ouders, kinderen een

voordeel geeft op vlak van liefde en affectie, economische bronnen en sociale

connecties via beide ouders en hun familie. Daartegenover staat dat opgroeien in een

gezin met twee ouders geen garantie is voor een goede kindertijd. Huwelijksconflicten

uiten zich immers vaak in ondermaats ouderschap.

Echtelijke scheiding wordt over het algemeen gezien als een verhoogd risico op het

ontwikkelen van emotionele- en gedragsproblemen (inclusief depressie) en op

verminderde prestaties op school bij kinderen. Verder is er vaak sprake van een laag

zelfbeeld, meer sociale moeilijkheden en een problematische relatie met één van beide

ouders. Uiteraard is het belangrijk hierbij te vermelden dat de impact van een scheiding

op ieder individueel kind anders is, aangezien de aanpassing aan deze nieuwe situatie

gevoelig is aan verschillende factoren. Hierbij wordt vermeld dat deze aanpassing vaak

moeilijker verloopt voor jongens dan voor meisjes (American academy of pediatrics,

2003).

McCarty, McMahon & Conduct Problems Prevention Research Group (2009)

concluderen dat kinderen die blootgesteld worden aan negatieve interacties met hun

ouders, een verhoogd risico op internaliserend probleemgedrag hebben. Er wordt

Page 19: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

14

verondersteld dat problematische familierelaties zich generaliseren op andere vlakken.

Wolchik & Sandler (1997) bevestigen dat, wanneer kinderen herhaaldelijk blootgesteld

worden aan ouderlijke conflicten, ze gesensibiliseerd worden voor conflict. Hierdoor

zijn ze meer geneigd om stress, woede en onzekerheid te ervaren.

1.2.8 Stress outcome in deze masterproef

In deze masterproef worden vier verschillende gedragingen als stress outcome bij

kinderen beschouwd: angst, verdriet, woede en afzondering. Angst en verdriet worden

onder internaliserend gedrag geplaatst en woede en afzondering onder externaliserend

gedrag.

Eisenberg et al. (2001) toont in zijn studie aan dat internaliserende en externaliserende

problemen bij kinderen, ondanks het feit dat ze vaak samen voorkomen, twee

verschillende types van gedragsproblemen zijn.

Kinderen die geclassificeerd worden als externaliserend zijn vaak impulsief, hebben

hoge scores op woede en zijn minder vatbaar voor gevoelens als verdriet. Daarnaast zijn

de kinderen die als internaliserend geclassificeerd worden wel zeer vatbaar voor

droevigheid of verdrietig zijn en scoren ze laag op impulsiviteit. Sociale afzondering

kan als gevolg gezien worden van sociale angst, depressie en verdriet. Kinderen die

geclassificeerd worden met zowel externaliserende als internaliserende problemen,

scoren veel hoger op vlak van woede dan kinderen zonder probleemgedrag of kinderen

met enkel internaliserend probleemgedrag. Kinderen die externaliserende problemen

vertonen doen dit vaak door woede en frustratie ongecontroleerd te uiten. Omdat

kinderen met internaliserende problemen vaak overcontroleren laten zij hun woede niet

zien, waardoor volwassenen vaak geneigd zijn dit te onderschatten. Hieraan gekoppeld

kan men stellen dat externaliserende kinderen meer negatieve emoties tonen dan

internaliserende kinderen (Eisenberg et al., 2001).

Page 20: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

15

1.3 Rapportage van emotionele problemen: het verschil tussen ouder en kind

Het voorkomen van emotionele- of gedragsproblemen bij kinderen wordt vaak zowel bij

ouders als bij kinderen zelf bevraagd. Bij kinderen is dit aan de hand van zelfrapportage,

waarbij de informatie bestaat uit hun perceptie en de tolerantie van hun eigen gedrag en

van hun gevoelens op het moment zelf. Ouders daarentegen observeren hun kind vaak

over een langere tijd en hebben vaak een meer algemeen beeld van hun kind (Van Roy

et al., 2010). Martin et al. (2004) bevestigen de noodzaak van zowel rapportage van het

kind als van de ouders op vlak van emotionele problemen of mentale gezondheid. In

hun studie wordt aangetoond dat 8% van de kinderen klinisch significante symptomen

aangeven voor mentale problemen, terwijl de ouders dit niet rapporteren (Martin et al.,

2004).

Verschillende studies (Martin et al., 2004; Seiffge-Krenke & Kollmar, 1998; Sourander

et al., 1999; Treutler & Epkins, 2003; Van Roy et al., 2010; Vassi et al., 2008) tonen

aan dat er verschillen bestaan in de rapportage van internaliserende en externaliserende

problemen tussen ouders enerzijds en kind of adolescent anderzijds. Kinderen

rapporteren, ongeacht geslacht, meer internaliserende en externaliserende problemen

dan hun ouders, dit zowel bij adolescenten (Sourander et al., 1999) als bij kinderen

tussen 10 en 13 jaar (Treutler & Epkins, 2003; Van Roy et al., 2010). Ook een recentere

studie van Vassi et al. (2008) uitgevoerd bij een populatie 18-jarigen, toont aan dat

kinderen zichzelf significant een hogere score geven op vlak van emotionele- en

gedragsproblemen dan hun ouders.

De overeenkomst tussen ouders en hun kind is groter op vlak van externaliserende

problemen dan bij internaliserende problemen (Martin et al., 2004). Vassi et al. (2008)

bevestigen dat ouders een groter vermogen hebben om het gedrag van hun kind te

rapporteren dat ze kunnen observeren, dan het begrijpen van verborgen emoties van hun

kind.

1.3.1 Factoren die het verschil in rapportage tussen ouder en kind beïnvloeden

Verschillende factoren hebben een belangrijke invloed op het verschil in rapportage van

emotionele- of gedragsproblemen bij kinderen tussen ouder en kind. Achtereenvolgens

Page 21: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

16

worden de volgende beïnvloedende factoren besproken: geslacht van de ouder die

rapporteert, psychologische toestand van de ouders, geslacht van het kind,

familiestructuur en ouder-kind relatie.

1.3.1.1 Geslacht van de ouder die rapporteert

De literatuur toont aan dat het verschil in rapportage tussen ouder en kind mogelijk

afhankelijk is van wie van beide ouders de vragenlijst invult. Volgens Seiffge-Krenke &

Kollmar (1998) rapporteren moeders meer problemen voor hun kinderen dan vaders.

Ook Luoma, Koivisto & Tamminen (2004) bevestigen deze bevinding dat vaders over

het algemeen minder problemen rapporteren voor zowel hun dochters als hun zonen

tegenover moeders. Een mogelijke verklaring die hiervoor gegeven wordt, is dat

kinderen hun gevoelens meer tonen aan hun moeder dan aan hun vader, waardoor een

moeder een grotere opmerkzaamheid heeft ten aanzien van internaliserende of

emotionele problemen bij hun kinderen. Dit wordt ook aangehaald door Treutler &

Epkins (2003), waar er wordt aangetoond dat wanneer de moeder aangeeft dat ze veel

tijd doorbrengt met haar kind, ze ook meer internaliserende problemen rapporteert.

Op vlak van externaliserende problemen kan men eventueel stellen dat vaders drukte en

lawaai van kinderen zien als normaal gedrag voor een kind, terwijl moeders meer

gevoelig zijn voor deze externaliserende gedragingen van hun kind (Luoma et al.,

2005).

Treutler & Epkins (2003) bevestigen ook dat vooral kwantitatieve aspecten van de

ouder-kind relatie, hoofdzakelijk de tijd die met het kind wordt doorgebracht, een

significante rol spelen bij het verschil in rapportage tussen moeder en vader.

Ondanks het feit dat de perceptie van vaders op het probleemgedrag van hun kind vaak

niet echt een correcte bijdrage is, is deze perceptie vaak minder beïnvloed door

persoonlijke problemen zoals stress, huwelijksproblemen,… dan bij moeders (Seiffge-

Krenke & Kollmar, 1998).

1.3.1.2 Psychologische toestand van de ouders

Wolschik & Sandler (1997) tonen aan dat depressie leeft binnen een gezin. Kinderen

van depressieve ouders hebben veel meer kans om zelf depressief te worden of om

Page 22: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

17

andere vormen van psychologische aandoeningen of aanpassingsproblemen te ervaren.

Bij deze kinderen zijn er, in vergelijking met normale gezinnen, een verhoogd aantal

diagnoses van affectieve stoornissen, angststoornissen, middelengebruik en

gedragsproblemen (Wolschik & Sandler, 1997).

Treutler & Epkins (2003) onderzoeken de invloed van de psychologische toestand van

de ouders op het verschil in rapportage tussen ouder en kind. Er wordt aangetoond dat

psychologische symptomen van de ouders gerelateerd zijn aan verschillen in

rapportering tussen ouder en kind gaande over internaliserend en externaliserend gedrag

van het kind.

Zo geven Crinc et al. (2005) in .Mitchell & Hauser-cram (2010) aan dat ouders die hoge

stress ervaren bij hun rol als ouder, meer problemen hebben om sensitief te zijn voor de

noden van hun kinderen. Deze ouders hebben meer kans op over- of onderengagement

in het ouderschap, wat een slechte ouder-kind relatie als gevolg heeft. Ook McKelvey,

Fitzgerald, Schiffman & Von Eye (2003) bevestigen dat moeders met een laag

stressniveau een positievere ouder-kind interactie hebben. Seiffge-Krenke & Kollmar

(1998) bevestigen dat verhoogde ouderlijke stress geassocieerd is met internaliserende

problemen bij zowel zonen als dochters.

Naast ouderlijk stress heeft ook depressie bij ouders een belangrijke invloed op het

mogelijke probleemgedrag van kinderen en op de ouder-kind interactie. Leve, Kim &

Pears (2005) bevestigen dat moederlijke depressie een belangrijke predictor is voor

internaliserend probleemgedrag bij adolescenten, zowel bij jongens als bij meisjes.

Daarnaast tonen Wolschik & Sandler (1997) aan dat depressie een invloed heeft op de

kwaliteit van de relatie tussen ouder en kind. Depressieve moeders rapporteren meer

problemen met hun families, zijn minder betrokken, vertonen een gebrek aan affectie,

en hebben wroeging tegenover hun kinderen. McCarty et al. (2009) bevestigen ook dat

symptomen van depressie bij de moeder zorgen voor meer ruzie tussen moeder en kind

1.3.1.3 Geslacht van het kind

Ook het geslacht van het kind kan een belangrijke invloed hebben op het verschil in

rapportage tussen ouder en kind. Zo geven Sourander et al. (1999) aan dat meisjes in het

Page 23: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

18

algemeen meer problemen rapporteren dan jongens. Van Roy et al. (2010) tonen in hun

onderzoek aan dat er geen significante genderverschillen teruggevonden zijn bij

rapportage van gedragsproblemen, enkel voor emotionele problemen vertonen meisjes

hogere rapportage dan jongens.

De overeenkomst tussen ouders en hun dochter op vlak van internaliserende en

externaliserende gedragingen in het algemeen waren hoger dan de overeenkomsten

tussen ouders en hun zoon. Daarnaast was de overeenkomst tussen vader en zoon het

laagste van alle mogelijke overeenkomsten (Seiffge-Krenke & Kollmar, 1998). Seiffge-

Krenke & Kollmar (1998) concluderen hieruit dat adolescenten, ondanks het feit dat ze

bij het ouder worden minder informatie over hun persoonlijk leven zullen delen met hun

ouders, steeds een meer open communicatie hebben met hun moeder dan met hun vader.

Toch is het zo dat zowel moeders als vaders minder verschil in rapportage vertonen

tegenover hun dochter dan bij hun zoon.

In de studie van Sourander et al. (1999) wordt het tegenovergestelde resultaat gevonden.

De verschillen tussen rapportage van de ouders en de zelfrapportage zijn hoger bij

meisjes dan bij jongens, maar wel enkel op het vlak van internaliserende problemen.

Problemen die adolescenten verborgen kunnen houden voor de observatie van hun

ouders, worden vaak niet herkend door de ouders, wat vaker gebeurt bij meisjes dan bij

jongens (Sourander et al., 1999). Daarbij aansluitend tonen Leve et al. (2005) in een

longitudinale studie aan dat internaliserende gedragingen bij meisjes significant stijgen

over de periode van 5 jaar tot 17 jaar. Bij jongens blijft deze zo goed als stabiel.

Externaliserende gedragingen daarentegen dalen voor zowel meisjes als jongens. Dit

laatste kan verklaard worden door het feit dat externaliserende gedragingen meer

openlijk getoond worden tijdens de kindertijd dan tijdens de adolescentie (Leve et al.,

2005).

1.3.1.4 Familiestructuur

Uit de literatuur blijkt dat de huidige familiestructuur een invloed kan hebben op het

verschil in rapportage tussen ouders en hun kind.

Onderzoek van Van Roy et al. (2010) toont aan dat wanneer het kind bij zijn beide

biologische ouders woont, er een grotere overeenkomst is tussen de rapportage van

ouder en kind betreffende mentale gezondheid. Moeders en vaders zijn gevoelig voor

Page 24: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

19

andere aspecten van het observeerbaar gedrag van hun kind, twee ouders ontwikkelen

een meer volledig beeld van hun kind dan een alleenstaande ouder (Van Roy et al.,

2010).

Jensen et al. (1988) in .Van Roy et al. (2010) vinden in hun onderzoek dat families met

een stief- of adoptievader geassocieerd worden met een verhoogd rapportageverschil

tussen ouders en kinderen, dit in vergelijking met families met beide biologische

ouders. Bronstein, et al. (1993) ondervinden ook dat er meer sprake is van ineffectief

ouderschap bij éénoudergezinnen met enkel een moeder en bij gezinnen waar er sprake

is van een surrogaatvader dan in een traditioneel gezin (twee biologische ouders). In

deze gezinnen worden meer problemen gerapporteerd omtrent verbondenheid en

controle. Er is sprake van meer conflicten en minder betrokkenheid tussen de

gezinsleden, weinig consistente regels en handhaving ervan binnen het gezin.

1.3.1.5 Ouder-kind relatie

Stress, zowel in de vorm van dagelijkse drukte, chronische stress of stressvolle

levensgebeurtenissen, vertoont een consistente impact op de kwaliteit van de ouder-kind

relatie (Webster-stratton, 1990). Daarnaast is het zo dat de kwaliteit van de ouder-kind

relatie een belangrijke psychosociale factor is die gerelateerd is aan probleemgedrag bij

kinderen (McCarty et al., 2009). Frampton, Jenkins & Dunn (2010) bevestigen in hun

onderzoek dat wanneer een kind een negatieve perceptie heeft van de relatie met zijn

moeder het meer internaliserende gedragingen vertoont dan kinderen die een positieve

kijk hebben op de relatie met hun moeder. Branje, Hale III, Frijns & Meeus (2010)

geven aan dat adolescenten die meer depressieve symptomen rapporteren ook een

minder goede ouder-kind relatie aanreiken. Zo wordt er aangetoond dat depressieve

symptomen bij de adolescenten zelf en de kwaliteit van ouder-kind relatie elkaar

bidirectioneel beïnvloeden (Branje et al., 2010).

De invloed van de ouder-kind relatie op het verschil in rapportage tussen ouder en kind

wordt in verschillende studies aangehaald (Treutler & Epkins, 2003; Van Roy et

al.,2010). Treutler & Epkins (2003) maken een onderscheid tussen kwalitatieve en

kwantitatieve aspecten van de ouder-kind relatie. Onder kwalitatieve aspecten vallen

ouderlijke tolerantie, alsook de frequentie en de intensiteit van ouder-kind conflicten.

Page 25: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

20

Kwantitatieve aspecten worden omschreven als de tijd die samen wordt doorgebracht,

de verantwoordelijkheid die genomen wordt voor het kind en de tijd die men neemt om

het kind te verzorgen (Treutler & Epkins, 2003). Van Roy et al. (2010) geven aan dat de

kwalitatieve aspecten van een ouder-kind relatie sterk bijdragen tot verschillen in

rapportage tussen ouder en kind. Treutler & Epkins (2003) daarentegen ondervinden

dat hoofdzakelijk ouderlijke inzet maar ook een goede communicatie tussen ouder en

kind het mogelijke verschil tussen de rapportage van ouder en kind beïnvloeden.

Uit voorgaande literatuur blijkt dat verschillende factoren die een invloed uitoefenen op

het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind, ook een invloed hebben op de

relatie tussen ouders en hun kind.

Zo tonen McKelvey et al. (2003) & Wolshik & Sandler (1997) aan dat de

psychologische toestand van de ouders een invloed heeft op de ouder-kind interactie.

Bronstein et al. (1993) bevestigt de invloed van familiestructuur op de ouder-kind

relatie. Daarnaast is er ook sprake een verschillende band met vader en met moeder

(Treutler & Epkins, 2003). Als laatste wordt op vlak van gezinssfeer aangetoond dat

spanningen en conflicten binnen het huwelijk de capaciteit van ouders verminderen om

beschikbaar en responsief te zijn voor hun kinderen. Verder wordt het verschil in

opvoedingsstijlen tussen de ouders meer geaccentueerd, wat resulteert in inconsistentie

in discipline en een verhoogd potentieel voor ouder-kind conflicten (Wolshik & Sandler

(1997). Deze ouder-kind conflicten hebben een invloed op de kwalitatieve aspecten van

de ouder-kind relatie (Treutler & Epkins, 2003).

Page 26: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

21

1.4 Probleemstelling

De invloed van de relatie tussen ouder en kind op het verschil in rapportage tussen

ouder en kind omtrent internaliserende en externaliserende gedragingen bij kinderen

wordt door Van Roy et al. (2010) aangetoond. In deze studie (Van Roy et al., 2010)

wordt een onderzoekspopulatie gebruikt van kinderen tussen 10-13 jaar. Jozefiak et

al.(2008) tonen in hun studie aan dat er een lagere overeenkomst is bij rapportage tussen

ouders en hun kind bij jongere kinderen dan bij oudere kinderen. De invloed van ouder-

kind relatie op verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en hun kind

werd nog niet onderzocht bij een jongere onderzoekspopulatie. Daarnaast wordt ook

door Van Roy et al.(2010) het belang van familiestructuur als beïnvloedende factor voor

het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind aangehaald. Ook deze

beïnvloedende factor werd nog niet op een jongere onderzoekspopulatie onderzocht.

Verder is er in de literatuur onenigheid over de invloed van het geslacht van het kind op

het verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouder en kind.

De overige beïnvloedende factoren op het verschil in rapportage tussen ouder en kind,

gaande over de psychologische toestand van de ouder enerzijds, en het geslacht van de

ouder die de vragenlijst invult anderzijds, worden niet verder onderzocht in deze

masterproef. Dit wegens het ontbreken van geschikte gegevens om statistische analyses

uit te voeren.

Als laatste blijkt uit de literatuur dat zowel de psychologische toestand van de ouders

(McKelvey et al., 2003; Wolshik & Sandler, 1997), de familiestructuur (Bronstein et al.,

1993), gezinssfeer (Wolshik & Sandler, 1997), en een verschillende band met vader dan

met moeder (Treutler & Epkins, 2003) ook elk een invloed hebben op de kwaliteit of

kwantiteit van de ouder-kind relatie. Het is nog niet wetenschappelijk aangetoond dat er

een voorspellende relatie is tussen gezinssfeer en ouder-kind relatie, en familiestructuur

en ouder-kind relatie.

Page 27: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

22

1.5 Onderzoeksvraag en hypothese

1.5.1 Verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en hun kind

Emotionele welzijn van kinderen wordt in deze masterproef gerapporteerd aan de hand

van vier gedragingen: afzondering, woede, verdriet en angst. Afzondering en woede

worden onder externaliserend gedrag geplaatst en verdriet en angst onder

internaliserend gedrag. Als eerste wordt het mogelijke verschil in rapportage van

emotioneel welzijn tussen ouder en kind beschreven. Als hypothese wordt gesteld dat

kinderen meer emotionele problemen zullen aangeven dan hun ouders, wat al door vorig

onderzoek vastgesteld werd bij een onderzoekspopulatie (n= 8145) van kinderen tussen

10 en 13 jaar (Van Roy et al., 2010).

1.5.2 Invloed van familiestructuur

De tweede onderzoeksvraag richt zich op familiestructuur als beïnvloedende factor voor

het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind. Van Roy et al. (2010) en Bronstein

et al. (1993) tonen aan dat er een grotere overeenkomst in rapportage bestaat tussen

ouders en hun kind wanneer het bij beide biologische ouders verblijft.

Er wordt als hypothese aangenomen dat het verschil in rapportage van emotioneel

welzijn tussen ouders en hun kind kleiner zal zijn bij kinderen die zich in een

traditionele gezinssituatie bevinden, dit zijnde bij beide biologische ouders.

Verder wordt er onderzocht of het aantal personen binnen het gezin en het aantal broers

en/of zussen ook een invloed heeft op het verschil in rapportage van emotioneel welzijn

van het kind.

1.5.3 Invloed van geslacht van het kind

Het geslacht van het kind kan een mogelijke beïnvloedende factor zijn voor het verschil

in rapportage tussen ouder en kind. Hierover is in de literatuur nog onenigheid. Volgens

Seiffge-Krenke & Kollmar (1998) is er bij internaliserende problemen een grotere

overeenkomst tussen ouder en hun dochter, terwijl Sourander et al. (1999) aangeven dat

bij internaliserende problemen de verschillen in rapportage van ouder en kind het

grootste zijn bij meisjes. Daar er onenigheid is in de literatuur wordt er nog geen

Page 28: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

23

standpunt ingenomen en zullen de analyses meer duidelijkheid moeten scheppen

omtrent de invloed van het geslacht van het kind op verschil in rapportage van

emotioneel welzijn tussen ouder en kind.

1.5.4 Invloed van ouder-kind relatie

Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijke rapportageverschil van emotioneel welzijn

tussen ouders en kind afhankelijk is van ouder-kind relatie.

De hypothese is dat wanneer er sprake is van een lage score op ouder-kind relatie, er

een groter verschil in rapportage gevonden zal worden, dit op basis van eerdere

resultaten in de literatuur (Treutler & Epkins, 2003; Van Roy et al., 2010).

1.5.5 Predictoren van ouder-kind relatie

Wanneer ouder-kind relatie een significante beïnvloedende factor blijkt te zijn voor het

verschil in rapportage tussen ouders en hun kind, is het interessant te onderzoeken

welke factoren de relatie tussen ouders en hun kind kunnen voorspellen.

Uit de literatuur is gebleken dat zowel de familiestructuur (Van Roy et al., 2010) als de

gezinssfeer (Seiffge-Krenke & Kollmar, 1998) hun invloed hebben op de ouder-kind

relatie. Als hypothese wordt gesteld dat familiestructuur en gezinssfeer goede

predictoren zijn voor de score op ouder-kind relatie.

Page 29: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

24

2. Methode

Deze masterproef kadert binnen een Europese studie genaamd IDEFICS (“Identification

and prevention of dietary- and lifestyle-induced health effects in children and infants”).

IDEFICS onderzoekt de effecten en gevolgen van een veranderende samenleving of

omgeving op de gezondheid van kinderen. Er wordt rekening gehouden met zowel de

biologische als de omgevingsdeterminanten van overgewicht, obesitas en gerelateerde

aandoeningen. Verder wil men een specifieke aanpak en interventies ontwikkelen om de

prevalentie van voedings- en levensstijlgerelateerde ziektes en aandoeningen te

verminderen binnen de Europese Unie (Ahrens et al., 2006). De vijf hoofddoelen van

IDEFICS bestaan uit 1) de prevalentie van voeding- en levensstijlgerelateerde ziektes in

de negen deelnemende landen in kaart brengen,

2) onderlinge interactie tussen effect van dieet, levensstijlverandering, psychosociale en

genetische factoren identificeren,

3) ‘evidence-based’ primaire preventiestrategieën voor obesitas ontwikkelen,

4) het effect van sensorische perceptie, interne en externe triggers op voedingskeuze en

consumentengedrag van kinderen onderzoeken, en

5) het ontwikkelen van wetenschappelijke guidelines (Ahrens et al., 2006).

In elk deelnemend land (België, Cyprus, Duitsland, Estland, Griekenland,

Hongarije,Italië, Spanje en Zweden) wordt er gebruik gemaakt van een controlegroep en

een interventiegroep om de mogelijke effecten van de interventie te onderzoeken.

Binnen deze Europese studie onderzoekt de Universiteit Gent de invloed van stress op

lichaamssamenstelling bij kinderen tussen 6 en 10 jaar. Hiervoor worden vragenlijsten

voor zowel kinderen als ouders gebruikt en worden antropometrische metingen

uitgevoerd. Deze informatie wordt verzameld bij de controlegroep van de IDEFICS

studie. Een belangrijk onderdeel van deze studie is het onderzoeken van cortisol, een

stresshormoon, als stressbiomerker in haar en speeksel.

Ook voor deze masterproef wordt er gebruik gemaakt van de metingen uitgevoerd bij de

controlegroep in Aalter. Deze metingen vonden plaats van februari tot juni 2010.

Bij kinderen worden drie vragenlijsten afgenomen. Als eerste de CLES-C (Coddington

Life Events Scale-C) die peilt naar belangrijke, mogelijks stresserende

Page 30: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

25

levensgebeurtenissen (Coddington, 1999). Vervolgens de Coping questionnaire

(overgenomen uit de CASE-study, (Scoliers et al., 2009)), deze vragenlijst is gebaseerd

op het transactioneel model van Lazarus & Folkman (1986). En als laatste wordt er aan

de hand van figuren de vier basisemoties, gelukkig, verdrietig, kwaad en angstig

bevraagd (zie bijlage I). Hieraan is een likertschaal verbonden met cijfers van 0 tot 10,

waarbij 0 voor neen staat, 5 een beetje en 10 voor ja.

Voor de onderzoeksvragen van deze masterproef worden de emoties verdrietig, kwaad

en angstig gehaald uit de vragenlijst over basisemoties. Voor afzondering wordt een

vraag uit de coping questionnair gebruikt. Namelijk, “wat doe je wanneer je je zorgen

maakt/van streek bent? In kamer blijven.” Met als antwoord mogelijkheden nooit, soms

of vaak.

De vragenlijst voor ouders bestaat uit een samenvoeging van drie verschillende

bestaande vragenlijsten, en het bevragen van sociaal-demografische informatie. De drie

vragenlijsten waarvan gebruik is gemaakt, worden achtereenvolgens besproken. De

vragen waarvan gebruik wordt gemaakt in deze masterproef zijn terug te vinden in

Bijlage II.

De eerste vragenlijst die gebruikt wordt is de uit het Duits vertaalde “Fragenbogen zur

Lebensqualität von Kindern & Jugendlichen”, afgekort als KINDL (Ravens-Sieberer &

Bullinger, 1998). Mits enkele aanpassingen komen de vragen omtrent emotioneel

welzijn, zelfvertrouwen, familie en sociale contacten uit deze vragenlijst.

Verder wordt er gebruik gemaakt van de “Social readjustment rating scale” (Holmes &

Rahe, 1967) om na te gaan welke levensgebeurtenissen een negatieve emotionele

invloed hebben gehad op het kind.

De laatste vragenlijst die wordt gebruikt is de “Strenghts and Difficulties

Questionnaire” (SDQ).Van Widenfelt, Goedhart, Treffers & Goodman (2003) tonen aan

dat de naar het Nederlands vertaalde versie van de SDQ een goede interne consistentie

heeft en een goede validiteit heeft in vergelijking met andere meetinstrumenten voor

psychopathologie. Uit de SDQ vragenlijst worden vragen omtrent het karakter van het

kind gebruikt. Specifiek voor deze masterproef zijn de vragen omtrent de vier emoties

Page 31: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

26

relevant. “In hoeverre zijn de volgende kenmerken van toepassing op uw kind,

rekeninghoudend met de laatste zes maanden?

1) Heeft vaak woedeaanvallen of stemmingswisselingen.

2) Is eerder teruggetrokken, speelt liever allen.

3) Is vaak ongelukkig neerslachtig of huilerig.

4) Heeft vele angsten is snel bang.”

Antwoordmogelijkheden bestaan uit: niet van toepassing, soms van toepassing en zeker

van toepassing. Verder komen ook de vragen omtrent relatie met het kind en gezinssfeer

ook uit de SDQ. Een overzicht van de gebruikte vragen omtrent de vier gedragingen bij

kinderen en hun ouders is terug te vinden in tabel 1.

Page 32: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

27

Tabel 1: Overzicht bevragingen naar gedrag en antwoordmogelijkheden bij kinderen en hun ouders

Kinderen Ouders Tijdskadering Hoe voelde je je de laatste tijd? In hoeverre zijn de volgende kenmerken van toepassing op

uw kind, gedurende de laatste zes maanden?

Antwoord Antwoord Verdriet Figuur (bijlage I) Likertschaal van 0 (neen)

tot 10 (Ja)

Is vaak ongelukkig, neerslachtig of huilerig

- Niet van toepassing - Soms van toepassing - Zeker van toepassing

Angst Figuur (bijlage I) Likertschaal van 0 (neen) tot 10 (Ja)

Heeft vele angsten is vaak bang - Niet van toepassing - Soms van toepassing - Zeker van toepassing

Woede Figuur (bijlage I) Likertschaal van 0 (neen) tot 10 (Ja)

Heeft vaak woedeaanvallen of stemmingswisselingen

- Niet van toepassing - Soms van toepassing - Zeker van toepassing

Afzondering Wat doe je wanneer je je zorgen maakt of van streek bent of problemen hebt? - In mijn kamer blijven

- Nooit - Soms - Vaak

Is eerder teruggetrokken, speelt liever alleen

- Niet van toepassing - Soms van toepassing - Zeker van toepassing

Page 33: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

28

Van 523 kinderen is een ingevulde vragenlijst ter beschikking, bij de vragenlijst voor de

ouders ontbreekt er informatie van 19 personen. Zo zijn er dus 504 valide ouder-kind

koppels. Na controle op het aanwezig zijn van alle informatie nodig voor de analyses,

zoals daar zijn geslacht van het kind, rapportage van de vier gedragingen door het kind

en door de ouders, score op ouder-kind relatie, score op gezinssfeer en informatie

omtrent familiestructuur, blijven er nog 457 ouder-kind koppels over. Bij de kinderen

zijn er 48,4% jongens en 51,6% meisjes. 6,1% van de oudervragenlijsten is ingevuld

door de vader, 81,6% door de moeder en 11,6% van de ouders hebben de vragenlijst

samen ingevuld. Wegens de onevenwichtige verdeling van het geslacht van de ouders

wordt er in verdere analyses geen rekening met gehouden, er wordt enkel nog gesproken

over ouders in het algemeen zodat alle cases gebruikt kunnen worden. De statistische

analyses worden uitgevoerd met het programma “PASW statistics 18”.

Om het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind aan te tonen wordt een

gepaarde Wilcoxon test uitgevoerd. De gepaarde Wilcoxon test is een niet-

parametrische test die wordt gebruikt om te bepalen of de rapportage door het kind en

de rapportage door de ouders dezelfde mediaan en verdeling hebben (Huizingh, 2004).

Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een totaalscore van de vier gedragingen voor het

kind en een totaalscore van de vier gedragingen voor de ouders.

Daarnaast wordt voor elk gedrag afzonderlijk de Mc Nemar test en de Cohen Kappa

coëfficiënt gebruikt. De Mc Nemar test is een statistische toets voor 2x2 tabellen om de

verdeling van twee gepaarde groepen te vergelijken (De Vocht, 2009). De

Kappacoëfficiënt is een maat die de graad van overeenkomst uitdrukt in het geval van

een categorische variabele (De Moor & Van Maele, 2008).

Bij kinderen wordt er voor de gedragingen angst, woede en verdriet gebruik gemaakt

van een likertschaal verbonden met cijfers van 0 tot 10, waarbij 0 voor neen staat, 5 een

beetje en 10 voor ja. Door de ruime antwoordmogelijkheid, waarbij zowel 1,2,3,4 en 5

voor een heel klein beetje tot een beetje kan staan, en om een betere vergelijking met de

antwoorden van de ouders mogelijk te maken wordt, er gekozen om deze antwoorden te

hercoderen. 0 blijft staan voor het niet voorkomen van het gedrag (0), 1 tot en met 5

staat voor soms of een beetje (1) en 6 tot en met 10 staat voor ja of zeker van toepassing

Page 34: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

29

(2). De antwoordmogelijkheid voor de vraag omtrent afzondering wordt oorspronkelijk

op zelfde wijze gecodeerd en hoeft daarom geen hercodering. Bij de rapportage door de

ouders wordt er gebruik gemaakt van dezelfde codering. 0 staat voor niet van

toepassing, 1 soms van toepassing en 2 zeker van toepassing.

Daarnaast wordt er voor zowel de rapportage van kinderen, als voor de rapportage van

de ouders een totaalscore gevormd. Deze totaalscore komt voort uit een optelling van de

antwoordresultaten van de vier gedragingen. Bij kinderen wordt er gebruik gemaakt van

de hercodering naar 0,1 en 2 om zo een correcte vergelijking te maken met de

antwoorden van de ouders. Na de optelling wordt de som van de vier antwoorden

gedeeld door 8 en vermenigvuldigd met 100, om zo een score op 100 te verkrijgen.

Deze werkwijze wordt zowel bij de scores van kinderen als bij de scores van de ouders

gehanteerd.

Om de invloed van ouder-kind relatie, het geslacht van het kind en familiestructuur op

het mogelijke verschil in rapportage na te gaan wordt er gebruik gemaakt van

logistische en lineaire regressies. Daarnaast worden de Kappa coëfficiënt analyses

uitgevoerd met een aparte weergave volgens het geslacht van het kind, lage of hoge

score op ouder-kind relatie en volgens familiestructuur. Als laatste wordt er gebruik

gemaakt van de Mann-Whitney U test. Aan de hand van deze niet parametrische test

wordt de nulhypothese getoetst dat twee steekproeven afkomstig zijn uit populaties met

gelijke verdelingen (De Vocht, 2009).

De score op ouder-kind relatie wordt gevormd uit zeven verschillende vragen omtrent

de relatie met het kind bevraagd bij de ouders (zie bijlage III). De

antwoordmogelijkheden bestaan uit een likertschaal: niet waar, nauwelijks waar, eerder

waar, en volledig waar. Deze worden gecodeerd naar 0,1,2 en 3 en er wordt een

optelsom gemaakt van de verschillende scores. De optelsom wordt dan omgezet tot een

score op 100, door te delen met 21 en een vermenigvuldiging met 100 uit te voeren, om

zo tot een score op ouder-kind relatie te komen.

Page 35: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

30

Familiestructuur wordt beschreven aan de hand van drie variabelen, het aantal personen

per gezin, het verblijven in een traditioneel gezin of een niet traditioneel gezin en het

aantal broers en/of zussen.

Er wordt beschreven bij wie het kind meestal verblijft, waarbij als

antwoordmogelijkheden: bij beide ouders, bij moeder, bij moeder en nieuwe partner, bij

vader, bij vader en nieuwe partner, helft van de tijd bij moeder/helft van de tijd bij

vader, bij grootouders of andere familieleden, bij pleegouders of adoptieouders, in een

kinderopvangtehuis of andere, worden gegeven.

Vervolgens wordt er een nieuwe variabele aangemaakt waarin er binnen

gezinssamenstelling een onderscheid wordt gemaakt tussen een traditioneel gezin en een

niet traditioneel gezin. Onder traditioneel gezin wordt verstaan dat het kind bij zijn

beide ouders verblijft, alle andere antwoordmogelijkheden vallen onder niet traditioneel.

Als laatste wordt er via een lineaire regressie nagegaan of familiestructuur en

gezinssfeer goede predictoren zijn de ouder-kind relatie.

Voor een score op gezinssfeer wordt dezelfde werkwijze gehanteerd als bij de score op

ouder-kind relatie. Ook deze zes vragen die peilen naar gezinssfeer worden enkel bij de

ouders bevraagd en zijn terug te vinden in Bijlage IV.

Page 36: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

31

3. Resultaten

3.1 Beschrijvende resultaten

3.1.1 Rapportage gedrag kind en ouders

Als eerste worden de verschillende gerapporteerde gedragingen van het kind bekeken,

afzonderlijk voor de rapportage door het kind en de ouders. In tabel 2 worden deze naast

elkaar geplaatst.

Tabel 2: Rapportage gedragingen door ouder en kind Ouder Kind Aantal (n) 457 457 % N % N

Neen 75,1 343 26,9 123

Soms 22,3 102 57,3 262

Verdriet

Ja 2,6 12 15,8 72

Neen 47,5 217 44,9 205

Soms 43,8 200 42,9 196

Woede

Ja 8,8 40 12,3 56

Neen 64,6 295 44,9 205

Soms 27,8 127 42,9 196

Angst

Ja 7,7 35 12,3 56

Neen 74,2 339 48,6 222

Soms 23,0 105 38,1 174

Afzondering

Ja 2,8 13 13,3 61

Om een algemene vergelijking te maken in rapportage van ouders en hun kind omtrent

rapportage van emotioneel welzijn worden de twee totaalscores gebruikt. Bij de

totaalscore van ouders wordt er gemiddeld 20,08 gescoord, met een minimum van 0 en

een maximum van 87,50. Bij de totaalscore van kinderen is er sprake van een

gemiddelde score van 38,95, met een minimum score van 0 en een maximum score van

100. Een grafische weergave van deze totaalscores is terug te vinden in figuur 1.

Page 37: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

32

Figuur 1: Verdeling totaalscore van gedragingen: ouders versus kind

3.1.2 Familiestructuur, gezinssfeer en ouder-kind relatie

Naast het onderzoeken van het verschil in rapportage van gedragingen van het kind

tussen ouders en het kind zelf wordt er gezocht naar mogelijke beïnvloedende factoren

voor dit verschil. De volgende beïnvloedende factoren worden vervolgens beschreven:

familiestructuur van het kind, gezinssfeer en de ouder-kind relatie.

Om de familiestructuur te beschrijven worden drie variabelen in rekening genomen, het

aantal personen per gezin, het verblijven in een traditioneel gezin of een niet traditioneel

gezin en het aantal broers en/of zussen.

Het aantal personen die permanent in het gezin wonen waar het kind meestal verblijft

bestaat minimum uit 2 en maximum uit 8 personen. In Figuur 2 wordt de grafische

voorstelling van de verdeling weergegeven.

Page 38: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

33

Figuur 2: Aantal personen per gezin

Vervolgens woont 82,3 procent van de kinderen in een traditioneel gezin, bij beide

ouders, dit tegenover 17,7 procent van de kinderen waarvan de situatie ‘niet

traditioneel’ is.

Als laatste variabele omtrent familiestructuur wordt het aantal broers en zussen

bevraagd. Dit gaande van geen broers of zussen tot maximum 5, waarbij twee extremen

(8 en 10) werden afgetopt tot 5. Grafische weergave van het aantal broers en/of zussen

is terug te vinden in figuur 3. Wegens hoge correlatie met het aantal personen per gezin

wordt deze variabele niet mee op genomen in de verdere analyses.

Page 39: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

34

Figuur 3: Aantal broers en/of zussen

In Figuur 4 wordt een grafische weergave gegeven van de scores op ouder-kind relatie

en gezinssfeer. De score op gezinssfeer is minimum 38,89 en maximum 100, gemiddeld

score ouders 79,21 op vlak van gezinssfeer. Bij de score op ouder-kind relatie is de

minimum score is 47,62 en de maximum score is 100. Er is sprake van een gemiddeld

score van 78,69.

Figuur 4: Verdeling score op gezinssfeer en score op ouder-kind relatie

Page 40: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

35

3.2 Verschil in rapportage omtrent emotioneel welzijn tussen ouders en kind en de

beïnvloedende factoren

3.2.1 Verschil in rapportage op totaalscore van de vier gedragingen

Als eerste hypothese wordt aangenomen dat er een verschil in rapportage van

emotioneel welzijn tussen ouders en hun kind bestaat, waarbij kinderen meer

gedragingen rapporteren dan hun ouders rapporteren voor hen. Om een algemene

vergelijking te maken tussen de rapportage door kinderen en hun ouders wordt er

gebruik gemaakt van de totaalscore voor de vier gedragingen. Met de gepaarde

Wilcoxon test wordt nagegaan of er een verschil voorkomt in de gepaarde waarneming

van de gedragingen. De nulhypothese bestaat er uit dat zowel kinderen als hun ouders

een gelijke totaalscore op vlak van gedragingen rapporteren. Bij 64 ouder-kind koppels

is de totaalscore van emotioneel welzijn bij kinderen lager dan de totaalscore

gerapporteerd door de ouders. Terwijl bij 321 ouder-kind koppels er sprake is van

kinderen die een hogere totaalscore rapporteren dan hun ouders voor hen doen. Als

laatste zijn er 72 ouder-kind koppels waarvan de totaalscore bij zowel het kind als

zijn/haar ouders gelijk is. Daarnaast wordt de omvang van het verschil tussen de

totaalscore van kinderen en de totaalscore van de ouders bekeken. De gemiddelde

rangscore wanneer kinderen een lagere totaalscore rapporteren dan hun ouders is 146.

Wanneer kinderen een hogere score aangeven dan hun ouders is er sprake van een

gemiddelde rangscore van 202. Zo blijkt het dat kinderen zich zelf een hogere

totaalscore op emoties geven (64 tegen 321), en dat het verschil tussen beide

totaalscores ook groter is als het kind een hogere totaalscore aangeeft dan zijn/haar

ouders voor hen (146 versus 202). Door een significant resultaat (P <0,001, Z-score -

12,845) mag de nulhypothese verworpen worden. Er wordt een significant verschil

gevonden in rapportage van de totaalscore van emotionele- en gedragsproblemen tussen

kinderen en hun ouders.

Bij ouders ziet men een gemiddelde score van 20,10/100, dit tegenover kinderen die

gemiddeld 38,95/100 scoren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat kinderen in het

algemeen meer gedragingen rapporteren dan hun ouders voor hen doen.

Page 41: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

36

3.2.1.1 Invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en geslacht kind op verschil in

rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en kind

Binnen de tweede onderzoeksvraag wordt de invloed van ouder-kind relatie,

familiestructuur en het geslacht van het kind op dit eerder aangetoond verschil in

rapportage van emotioneel welzijn tussen ouder en kind onderzocht.

Als eerste wordt voor de afzonderlijke totaalscores gekeken of ouder-kind relatie, het

hebben van een groot of klein gezin en het geslacht van het kind goede predictoren zijn.

Hiervoor worden twee lineaire regressie uitgevoerd, waarvan de resultaten weergegeven

worden in tabel 3. Tabel 3: Resultaten lineaire regressie om predictoren te bepalen van emotioneel welzijn gerapporteerd door ouders en het kind

Zo wordt er aangetoond dat in het geval van de ouders, het aantal personen per gezin

geen significante predictor blijkt te zijn. Wanneer de lineaire regressie opnieuw wordt

uitgevoerd met enkel geslacht van het kind en de score op ouder-kind relatie wordt een

adjusted R² verkregen van 0,070. Met een significante ANOVA (F 16,973 P <0,001)

wordt aangetoond dat minstens één van de variabelen in het model een goede predictor

is. Daarnaast is er geen sprake van multicollineariteit, beide predictoren hebben een

tolerance van 0,999.

Totaalscore emotioneel welzijn door ouders

Predictoren: Beta coëfficiënt Vrijheidsgraden (t)

Significantie (P)

Score ouder-kind relatie

-0,236 -5,211 <0,001

Geslacht kind -0,111 -2,450 0,015

Totaalscore emotioneel welzijn door kind

Predictoren: Beta coëfficiënt Vrijheidsgraden (t)

Significantie (P)

Aantal personen per gezin

0,138 3,007 0,002

Geslacht kind 0,141 3,060 0,003

Page 42: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

37

Ouder-kind relatie is een significante voorspeller is (P <0,001) voor de totaalscore van

ouders. Er is sprake van een negatief verband (Beta coëfficiënt: -0,236): hoe lager de

score op ouder-kind relatie, hoe hoger de totaalscore van de ouders. Daarnaast heeft ook

het geslacht van het kind een significante (P 0,015) voorspellende rol. Ook hier is er

sprake van een negatief verband (-0,111), voor geslacht houdt dit in dat er bij meisjes

minder kans is dan bij jongens op een hoge score op de totaalscores gerapporteerd door

ouders.

Bij de totaalscore gerapporteerd door het kind is ouder-kind relatie geen significante

voorspeller voor de totaalscore. Wanneer deze uit het model wordt weerhouden, wordt

een adjusted R² verkregen van 0,038. Ook hier wordt een significante ANOVA

gevonden (F 9,025 P <0,001) en is er geen sprake van multicollineariteit (tolerance voor

beide predictoren is 1). Het geslacht van het kind is een significante voorspeller (P

0,002) voor de totaalscore. Er is sprake van een positief verband (Beta coëfficiënt:

0,141), waarbij meisjes meer kans hebben dan jongens om een hoge totaalscore te

hebben.

Het aantal personen per gezin is voor de totaalscore van kinderen wel een significante

voorspeller (P 0,003), er is sprake van een positief verband (Beta coëfficiënt: 0,138).

Hoe meer personen er in een gezin zijn, hoe hoger de totaalscore geapporteerd door het

kind.

Naast predictoren voor de totaalscores wordt er na gegaan of ouder-kind relatie,

familiestructuur en het geslacht van het kind goede predictoren zijn voor het feit dat

kinderen meer gedragingen rapporteren dan hun ouders voor hen doen. Hiervoor wordt

een nieuwe variabele aangemaakt gebaseerd op de resultaten van de gepaarde wilcoxon

test. Zo bestaat deze variabele uit een onderscheid tussen ouder-kind koppels waar het

kind lager scoort dan de ouders (0) en ouder-kind koppels waar het kind een hoger score

aangeeft dan de ouders (1). Wanneer kinderen en hun ouders een gelijke score aangeven

worden deze buiten beschouwing gelaten, dit is het geval bij 72 cases. Via logistische

regressie wordt gekeken naar de invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en het

geslacht van het kind. Om dit te testen wordt de score op ouder-kind relatie

gehercodeerd tot een dichotome variabele. Waarbij ‘0’ staat voor een score op ouder-

kind relatie onder het gemiddelde, 78,69, en ‘1’ voor score op ouder-kind relatie gelijk

Page 43: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

38

aan of hoger dan het gemiddelde. Daarnaast wordt voor familiestructuur onderzocht of

het wonen in een traditioneel gezin (0) of een niet traditioneel gezin (1) een invloed

heeft. En als laatste predictor wordt het aantal personen per gezin opgenomen in de

analyse. Hierbij worden gezinnen bestaande uit twee personen als referentiecategorie

genomen.

Na het uitvoeren van een logistische regressie wordt ondervonden dat het verblijven in

een al dan niet traditioneel gezin geen significante predictor is. Wanneer deze predictor

uit het model wordt gelaten, wordt er aangetoond dat ouder-kind relatie een significante

predictor is (P 0,037 BI: 1,038– 3,229). Met een odds ratio van 1,83 kan geconcludeerd

worden dat wanneer er sprake is van een hoge quotatie op de score van ouder-kind

relatie er 1,8 keer meer kans is dat kinderen hoger scoren dan hun ouders dan wanneer

er sprake is van een lage score op ouder-kind relatie.

Ook het geslacht van het kind is een significante predictor (P 0,015 BI: 1,144 – 3,547),

er wordt een odds ratio van 2,01 bekomen. Conclusie die hieruit volgt is dat meisjes 2

keer meer kans hebben om een hogere rapportage van emotionele- en

gedragsproblemen te hebben dan hun ouders, dit in vergelijking met jongens. Op vlak

van familiestructuur heeft het aantal personen per gezin wel een significante invloed is

(P 0,032). Bij gezinnen die uit 3 personen bestaan is er 7 keer meer kans (Odds ratio

6,93) dan bij gezinnen die uit 2 personen bestaan dat kinderen een hogere totaalscore

rapporteren dan hun ouders voor hen doen (P 0,006 BI: 1,737 – 27,701). Gezinnen die

uit 4 personen bestaan hebben significant (P 0,006 BI: 1,471 – 10,482) 4 keer meer kans

dan gezinnen die uit 2 personen bestaan (Odds ratio 3,92). Gezinnen die uit 5 personen

bestaan hebben ook 7,5 keer meer kans dan gezinnen die uit 2 personen bestaan (Odds

ratio 7,662) op kinderen die een hogere totaalscore rapporteren dan hun ouders (P

<0,001 BI: 2,492 – 23,558). Als laatste gezinnen die uit 6 personen bestaan hebben 4,5

keer meer kans (Odds ratio 4,504) dan gezinnen die uit 2 personen bestaan (P 0,027 BI:

1,191 – 17,039). Een overzicht van deze resultaten is terug te vinden in tabel 4.

Page 44: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

39

Tabel 4: Resultaten logistische regressie om predictoren te bepalen voor de situatie waarbij kinderen meer gedragingen rapporteren dan hun ouders Predictoren Significantie (P) Exp (B) Betrouwbaarheidsinterval Ouder-kind relatie 0,037 1,831 1,038– 3,229 Geslacht kind 0,015 2,014 1,144 – 3,547 Aantal personen per gezin

0,032

3 0,006 6,938 1,737 – 27,701 4 0,006 3,927 1,471 – 10,482 5 < 0,001 7,662 2,492 – 23,558 6 0,027 4,504 1,191 – 17,039

3.2.2 Verschil in rapportage per gedraging

Wanneer er naar elk gedrag afzonderlijk wordt gekeken worden deze voorgaande

resultaten aan de hand van de totaalscores bevestigd. Deze bevestiging kan op twee

verschillende wijze worden aangetoond.

Als eerste wordt er gebruik gemaakt van een hercodering van de emoties van zowel het

kind als de ouders naar een opdeling tussen niet aanwezig zijn (0) en wel aanwezig zijn

(1), waaronder zowel een beetje tot ja of zeker van toepassing valt, van het gedrag.

Aangezien er in deze situatie sprake is van een gepaarde 2x2 tabel van twee dichothome

variabelen is het aangewezen om een Mc Nemar test uit te voeren. De nulhypothese

gaat ervan uit dat de rapportage van het gedrag zich zowel bij het kind als bij de ouders

op dezelfde manier verhoudt. Resultaten worden weergegeven in tabel 5. Bij de vier

afzonderlijke gedragingen is er sprake van een significant (P<0,001) verschil tussen de

rapportage van ouders en de rapportage van het kind zelf. Bij verdriet is er sprake van

een procentueel verschil van 48,2%, bij afzondering 25,6%, bij woede 26,5% verschil

en als laatste bij angst bestaat er een procentueel verschil van 19,7%.

Tabel 5: Verschil in rapportage per gedrag tussen ouders en kind a.d.h.v. Mc Nemar test McNemartest Significantieniveau

(P) Chikwadraat (X²) Procentueelverschil

(%) Verdriet <0,001 0,428 48,2 Afzondering <0,001 0,505 25,6 Woede <0,001 8,152 26,5 Angst <0,001 1,243 19,7

Page 45: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

40

3.2.2.1 Invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en geslacht kind per gedrag

De invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en het geslacht van het kind wordt

op elk gedrag afzonderlijk onderzocht, dit zowel bij de rapportage door de ouders als bij

de rapportage door het kind. Er wordt onderzocht of het geslacht van het kind, het

verblijven in een traditioneel gezin of niet en het hebben van een lage of hoge score op

ouder-kind relatie een invloed heeft op het voorkomen van de rapportage van het gedrag

of het niet voorkomen van de rapportage van het specifiek gedrag. Dit wordt gedaan aan

de hand van een logistische regressie.

Bij kinderen wordt aangetoond dat voor zowel verdriet als woede, angst en afzondering,

ouder-kind relatie geen significante predictor is voor het rapporteren van het gedrag of

niet. Ook het al dan niet verblijven in een traditioneel gezin is voor geen enkel gedrag

een significante predictor.

Enkel het geslacht van het kind blijkt een significante predictor te zijn, maar dit enkel

bij de gedragingen verdriet en afzondering. Bij verdriet is het geslacht van het kind een

significante predictor (P 0,004 BI: 1,216-2,827). Meisjes hebben 1,8 keer meer kans

(Odds ratio 1,854) dan jongens om verdriet te rapporteren. Ook bij het gedrag

afzondering wordt aangetoond dat het geslacht van het kind een significante predictor

is (P 0,044 BI 1,010-2,113), hierbij zouden meisjes 1,5 keer meer kans hebben om

afzondering te rapporteren dan jongens (Odds ratio 1,460).

Om deze resultaten te bevestigen wordt de relatie tussen geslacht en het al dan niet

voorkomen van het gedrag verder onderzocht. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de

Mann- Whitney U test. De nulhypothese luidt dat het voorkomen van het gedrag gelijk

is bij jongens en meisjes. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in tabel 6.

Page 46: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

41

Tabel 6: Invloed van geslacht op rapportage per gedrag a.d.h.v Mann-Withney U test Gemiddelde

rang Mann-Whitney U

Significantie (P)

Jongens 215,02 Verdriet Meisjes 242,09

22989,00 0,004

jongens 227,37 Woede Meisjes 230,53

25718,000 0,718

jongens 222,94 Angst Meisjes 234,68

24738,000 0,270

Jongens 218,00 Afzondering Meisjes 239,31

23646,00 0,046

Bij de gedragingen woede en angst kan de nulhypothese niet verworpen worden. Er is

geen significant verschil tussen meisjes en jongens in het rapporteren van woede of

angst.

Bij verdriet daarentegen wordt aangetoond dat dit niet even vaak voorkomt bij meisjes

als bij jongens, er is een significant verschil (P 0,004). Bij jongens is er sprake van een

gemiddeld rangnummer van 215, en bij meisjes is dat 242. Hiermee worden voorgaande

resultaten bevestigd dat meisjes meer verdriet rapporteren dan jongens.

Ook bij het gedrag afzondering wordt een significant verschil tussen meisjes en jongens

teruggevonden (P 0,046). Jongens hebben een gemiddelde rangnummer van 218, bij

meisjes is dit 239. Ook hier kan geconcludeerd worden dat meisjes vaker het gedrag

afzondering rapporteren dan jongens.

Vervolgens wordt voor de vier afzonderlijke gedragingen gerapporteerd door de ouders,

op dezelfde wijze als bij het kind, de invloed van ouder-kind relatie, het geslacht van het

kind en de familiestructuur onderzocht. Een overzicht van de resultaten is terug te

vinden in tabel 7.

Als eerste wordt voor het gedrag afzondering aangetoond dat noch ouder-kind relatie,

noch familiestructuur, noch het geslacht van het kind een voorspellende invloed heeft.

Voor het gedrag woede wordt een significante invloed gevonden van ouder-kind relatie

en van het geslacht van het kind. Het al dan niet verblijven in een traditioneel gezin

Page 47: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

42

heeft geen significante invloed, en wordt uit het model gelaten. Ouder-kind relatie blijft

een significante voorspeller (P< 0,001 BI 0,321-0,686), wanneer er sprake is van een

hoge score op ouder-kind relatie (>= 78,69) heeft men 0,5 keer minder kans op het

rapporteren van woede voor het kind dan wanneer er sprake is van een lage score op

ouder-kind relatie (Odds ratio 0,469). Daarnaast is ook het geslacht van het kind nog

steeds een significante voorspellen (P< 0,001 BI 0,344-0,735). Wanneer het kind een

meisje is, hebben ouders 0,5 keer minder kans om woede te rapporteren dan wanneer

het kind een jongen is (Odds ratio 0,502).

Bij verdriet is er enkel een significante invloed terug te vinden van ouder-kind relatie.

Familiestructuur en het geslacht van het kind zijn geen goede voorspellers voor het al

dan niet rapporteren van verdriet door ouders. Om de invloed van ouder-kind relatie op

rapportage van verdriet door ouders verder te onderzoeken wordt een Mann-Whitney U

test uitgevoerd. Een significant resultaat (P 0,002 Mann-Whitney U: 22807,000) op

deze test toont aan dan ouders met een lage score op ouder-kind relatie niet even vaak

verdriet rapporteren dan ouders met een hoge score op ouder-kind relatie. Bij ouders

met een lage score op ouder-kind relatie is er een gemiddelde rangscore van 243,73 en

bij ouders met een hoge score op ouder-kind relatie is deze gemiddelde rangscore

214,97. Hieruit kan geconcludeerd worden dan ouders met een lage score op ouder-kind

relatie meer verdriet rapporteren voor hun kind dan ouders met een hoge score op

ouder-kind relatie.

Als laatste voor het gedrag angst blijkt enkel familiestructuur een significante invloed te

hebben. Ouder-kind relatie en het geslacht van het kind worden uit het model gelaten.

Daardoor is het ook hier aangewezen om een Mann-Whitney U test uit te voeren. Het al

dan niet verblijven in een traditioneel gezin heeft een significante (P 0,004 Mann-

Whitney U: 12649,000) invloed op het rapporteren van angst. Ouders die deel uit maken

van een traditioneel gezin hebben een gemiddelde rangscore van 222,14, dit tegenover

een gemiddelde rangscore van 260,84 voor ouders die deel uit maken van een niet

traditioneel gezin. De conclusie die hieruit volgt is dat ouders die deel uit maken van

een niet-traditioneel gezin meer angst rapporteren voor hun kind dan ouders binnen een

traditionele gezinssetting.

Page 48: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

43

Tabel 7: Overzicht van predictoren per afzonderlijk gedrag gerapporteerd door de ouders Logistische regressie

Predictoren

Significantieniveau (P)

Exp.(B)

Betrouwbaarheidsinterval

Woede Ouder-kind relatie

< 0,001 0,474 0,324 – 0,694

Geslacht kind

< 0,001 0,500 0,342 – 0,731

Mann whitney U

Predictoren Gemiddelde rang

Mann- Whitney U

Significantieniveau (P)

laag 243,73 Verdriet Score ouder-kind relatie

hoog 214,97

22807,000 0,002

traditioneel 222,14 Angst Gezin

niet traditioneel

260,84

12649,000 0,004

3.2.3 Overeenkomst tussen ouders en kind in rapportage per gedrag

De tweede manier om voor elke gedrag afzonderlijk het verschil in rapportage tussen

ouder en kind aan te tonen maakt gebruik van de oorspronkelijke hercodering in drie

groepen, zoals in de methode sectie aangegeven. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van

de Cohen Kappa coëfficiënt. Resultaten van deze test zijn terug te vinden in tabel 8.

Tabel 8: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind per gedrag Kappa Coefficiënt Overeenkomst Verdriet -0,015 Geen Afzondering 0,014 Zwak Woede 0,070 Zwak Angst 0,034 Zwak

Voor het bepalen van de graad van overeenkomst wordt zowel de Kappa-interpretatie

van Landis & Koch gebruikt (Kappa =< 0,20 = zwak), als de interpretatie van Fleiss

Page 49: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

44

(Kappa =< 0,40 = zwak). Bij de vier afzonderlijke gedragingen is er geen of een zwakke

overeenkomst terug te vinden tussen de rapportage van ouders en de rapportage van het

kind.

Wanneer elk gedrag afzonderlijk wordt bekeken, wordt op vlak van verdriet bij 26,9%

van de kinderen die geen verdriet rapporteren slechts bij 20,8% een overeenkomst met

de ouders gevonden. 57,3% van de kinderen rapporteren een beetje verdriet, met slecht

11,2% overeenkomst tussen ouders en kind. Als laatste rapporteren 15,8% (n=72) van

de kinderen ‘ja’ op de vraag omtrent verdriet. Hiervan zijn slechts 0,4% (n=2) ouders

die gelijkaardige rapportage voor hun kind weergeven. De grafische weergave van deze

overeenkomsten zijn terug te vinden in figuur 5.

Figuur 5: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij verdriet In figuur 6 wordt voor het gedrag woede aangetoond dat er bij de 21,0% van de

kinderen die geen woede of boze gevoelens rapporteren slecht tussen 12,7% van de

ouders en kinderen een overeenkomst is. Daarnaast geven in het totaal 67,4% van de

kinderen aan soms boos te zijn. Dit met een overeenkomst tussen ouder en kind bij

slechts 30,2% van de ouder-kind koppels. Als laatste wordt er door 11,6% van de

Page 50: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

45

kinderen aangegeven boos te zijn, waarvan bij 1,8% een overeenkomst bestaat met de

rapportage van de ouders.

Figuur 6: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij woede

In figuur 7 wordt de overeenkomst tussen ouders en hun kind op vlak van afzondering

weergegeven. 48,6 % van de kinderen geven aan zich niet af te zonderen, hierbij is er

een overeenkomst met de ouders van 36,8%. Verder rapporteren 38,1% van de kinderen

dat ze zich soms afzonderen, terwijl slechts 8,8% van de ouders dit aan geeft. Als laatste

geven 13,3% van de kinderen die aan zich af te zonderen, met een overeenkomst van

0,4% tussen ouder en kind.

Page 51: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

46

Figuur 7: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij afzondering

Als laatste geeft figuur 8 weer dat er door 44,9% van de kinderen geen angst

gerapporteerd, hierbij is er sprake van een overeenkomst van 30,2% tussen ouders en

hun kind. Bij de kinderen ervaart 42,9% een beetje angst, dit terwijl slecht 12,0% van de

ouders dit voor hen rapporteren. Verder rapporteren 12,3% van de kinderen dat ze angst

ervaren. Dit met een overeenkomst van 1,5% tussen de ouder-kind koppels

.

Page 52: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

47

Figuur 8: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij angst.

3.2.3.1 Invloed van ouder-kind relatie, familiestructuur en geslacht kind op

overeenkomst in rapportage tussen ouders en kind

Om de invloed van de ouder-kind relatie op de overeenkomst in rapportage tussen

ouders en hun kind te onderzoeken worden de resultaten van de Kappa coëfficiënt

afzonderlijk weergegeven voor ouder-kindkoppels waarbij er sprake is van een lage

score op ouder-kind relatie (<78,69) en koppels waarbij er sprake is van een gemiddelde

of hoge score op ouder-kind relatie (>=78,69). De resultaten van deze analyse zijn terug

te vinden in tabel 9. Uit deze analyse blijkt dat ouder-kind relatie geen invloed heeft op

de overeenkomst tussen ouder en kind bij rapportage van zowel verdriet, afzondering,

woede als angst.

Page 53: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

48

Tabel 9: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind volgens score ouder-kind relatie Lage score Ouder-kind relatie Hoge score Ouder-kind relatie Kappa

Coëfficiënt Overeenkomst Kappa

Coëfficiënt Overeenkomst

Verdriet -0,016 Geen -0,024 Geen Afzondering 0,028 Zwak 0,001 Zwak Woede 0,076 Zwak 0,065 Zwak Angst 0,039 Zwak 0,022 Zwak

Via dezelfde methode wordt ook de invloed van het geslacht van het kind op de Cohen

Kappa Coëfficiënt onderzocht. In tabel 10 worden de resultaten hiervan weergegeven.

Tabel 10: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind volgens geslacht kind Jongen Meisje Kappa

Coëfficiënt Overeenkomst Kappa

Coëfficiënt Overeenkomst

Verdriet -0,011 Geen -0,020 Geen Afzondering -0,013 Geen 0,045 Zwak Woede 0,091 Zwak 0,054 Zwak Angst 0,094 Zwak -0,019 Geen

Het geslacht van het kind heeft enkel op de gedragingen afzondering en angst een

invloed. Zo wordt er aangetoond dat jongens voor afzondering geen overeenkomst

vertonen met hun ouders, en meisjes een zwakke overeenkomst. Voor angst is dit

omgekeerd, jongens vertonen een zwakke overeenkomst met hun ouders en meisjes

vertonen geen overeenkomst met hun ouders.

Als laatste wordt ook nagegaan of het verblijven in een traditioneel of niet traditioneel

gezin een invloed heeft op de overeenkomst in rapportage tussen ouders en hun kind.

De resultaten hiervan worden weergegeven in tabel 11. Enkel bij verdriet wordt een

verschil in overeenkomst terug gevonden, waarbij in een traditioneel gezin sprake is van

geen overeenkomst tussen ouders en hun kind en in een niet traditioneel gezin een

zwakke overeenkomst.

Page 54: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

49

Tabel 11: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind volgens familiestructuur Traditioneel gezin Niet traditioneel gezin Kappa

Coëfficiënt Overeenkomst Kappa

Coëfficiënt Overeenkomst

Verdriet -0,023 Geen 0,024 Zwak Afzondering 0,017 Zwak 0,004 Zwak Woede 0,076 Zwak 0,043 Zwak Angst 0,003 Zwak 0,190 Zwak

3.3 Predictoren ouder-kind relatie

Onder de laatste onderzoeksvraag wordt er na gegaan of familiestructuur en gezinssfeer

goede predictoren zijn voor de ouder-kind relatie. Hiervoor wordt er een meervoudige

lineaire regressie uitgevoerd. Als hypothese wordt aangenomen dat gezinssfeer en

familiestructuur goede predictoren zijn voor de score op ouder-kind relatie.

De variabelen die familiestructuur representeren zijn het aantal personen per gezin en of

het gezin onder een traditioneel of niet traditioneel gezin geklasseerd kan worden. Naast

deze twee predictoren wordt ook de score op gezinssfeer geïncludeerd. De adjusted R²

bedraagt 0,349, wat aangeeft dat 35 % van de variantie verklaard wordt door het model.

Daarnaast wordt een significante ANOVA waarde gevonden (F 84,58 en P <0,001) met

als betekenis dat minstens één van de variabelen in het model een goede predictor is

voor de score op ouder-kind relatie. Er is geen sprake van multicollineariteit tussen de

verschillende predictoren. De tolerance statistiek geeft voor de drie variabelen een

waarde dicht bij ‘1’ weer. Voor gezinssfeer is dit 0,998, voor aantal personen binnen

gezin 0,941 en voor traditioneel gezin of niet ook 0,941.

Score op gezinssfeer is een significante voorspeller (P<0,001) voor de ouder-kind

relatie. Aan de hand van de gestandaardiseerde Beta coëfficiënt (0,582) wordt

aangenomen dat er een positieve relatie is tussen score op gezinssfeer en score op

ouder-kind relatie. Hoe hoger de score op gezinssfeer, hoe hoger de score op ouder-

kind relatie. Daarnaast is de score op gezinssfeer ook de predictor die het meeste

invloed heeft op de ouder-kind relatie dit in vergelijking met traditioneel gezin of niet

en het aantal personen binnen een gezin

Page 55: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

50

Ook leven in een traditioneel gezin of niet is een significante (P 0,004) voorspellen voor

de ouder-kind relatie. Er is sprake van een gestandaardiseerde Beta coëfficiënt van -

0,110. Dit toont aan dat wanneer er sprake is van een niet traditioneel gezin er minder

kans is op een goede score voor ouder-kind relatie. Het aantal personen binnen een

gezin is geen significante voorspeller (P 0,417) voor de ouder-kind relatie.

Page 56: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

51

4. Discussie

4.1 Verschil in rapportage van emotioneel welzijn tussen ouders en kind

De gevonden resultaten bevestigen de hypothese dat kinderen significant meer

emotionele- en gedragsproblemen rapporteren dan hun ouders voor hen doen. Bij 321

ouder-kind koppels die een vragenlijst invulden rapporteerden kinderen een hogere

totaalscore van emotionele- en gedragsproblemen dan hun ouders. Dit tegenover 64

ouder-kind koppels waar het kind minder gedragingen rapporteerde dan de ouders en 72

ouder-kind koppels waarbij er sprake is van een gelijke rapportage tussen ouders en hun

kind. Ook wanneer het gemiddelde van de totaalscore bij de ouders naast het

gemiddelde van de totaalscore bij de kinderen wordt geplaatst, wordt bevestigd dat

kinderen meer emotionele- en gedragsproblemen rapporteren. Bij ouders is er sprake

van een gemiddelde van 20/100, tegenover een gemiddelde score van 39/100 bij

kinderen. Wanneer kinderen een hoge totaalscore van emotionele- en gedragsproblemen

rapporteren hebben zij een lage perceptie van hun emotioneel welzijn. Bijgevolg

rapporteren ouders in deze masterproef gemiddeld een beter emotioneel welzijn voor

hun kind, dan dat het kind zelf aangeeft.

Deze bevindingen zijn overeenkomstig met andere studies (Martin et al., 2004; Seiffge-

Krenke & Kollmar, 1998; Sourander et al., 1999; Treutler & Epkins, 2003; Van Roy et

al., 2010; Vassi et al., 2008), maar worden ditmaal voor het eerst aangetoond in een

jongere onderzoekspopulatie (6-10 jaar).

Ook voor elk gedrag afzonderlijk kan er besloten worden dat er een significant verschil

is in rapportage tussen ouders en hun kind. Martin et al. (2004) toonden aan dat de

overeenkomst tussen ouders en hun kind groter is op vlak van externaliserende

problemen dan bij internaliserende problemen. Deze bevinding is niet volledig terug te

vinden in de resultaten van deze masterproef. Er wordt aangetoond dat het grootste

verschil tussen ouders en hun kind bij het internaliserend gedrag verdriet voorkomt,

waar er sprake is van 48,2 % verschil. Bij het externaliserend gedrag woede is er sprake

van 26,5 % verschil tussen ouders en hun kind, en daarnaast wordt ook bij het tweede

Page 57: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

52

externaliserend gedrag afzondering een verschil van 25,6 % teruggevonden. Als laatste

bedraagt het verschil voor het internaliserend gedrag angst 19,7 %.

Wanneer er wordt gekeken naar de graad van overeenkomst tussen de rapportage van de

ouders en de rapportage door het kind, worden voorgaande bevindingen bevestigd. Er

wordt voor ieder gedrag afzonderlijk geen overeenkomst tussen ouders en hun kind

teruggevonden.

Het onderscheid tussen overeenkomst bij internaliserend gedrag of externaliserend

gedrag kan ook hier niet worden aangetoond. Bij rapportage van het gedrag verdriet

rapporteren 15,8% van de kinderen dat ze zich de laatste tijd verdrietig hebben gevoeld,

hierbij zijn slechts 0,4% ouders die gelijkaardige rapportage voor hun kind weergeven.

Voor het gedrag angst zijn er 12,3% van de kinderen die aangeven dit te ervaren, met

een overeenkomst van 1,5% tussen de ouder-kind koppels.

Onder de externaliserende gedragingen zijn er 11,6% van de kinderen die aangeven

boos te zijn geweest, waarvan bij 1,8% een overeenkomst bestaat met de rapportage van

de ouders. Daarnaast wordt er door 13,3% van de kinderen aangegeven dat ze zich

afzonderen, met een overeenkomst van 0,4% tussen ouder en kind.

Uit voorgaande resultaten kan geconcludeerd worden dat de grootte van het verschil in

rapportage tussen ouders en hun kind niet afhankelijk is van het feit of het gedrag

internaliserend of externaliserend van aard is. Dit in tegenstelling tot de bevindingen in

de literatuur (Martin et al., 2004; Vassi et al., 2008), waar er sprake is van een grotere

overeenkomst tussen ouders en hun kind op vlak van externaliserende gedragingen.

Vassi et al. (2008) geven hiervoor als verklaring dat ouders een groter vermogen hebben

om het gedrag van hun kind dat ze kunnen observeren te rapporteren, dan het begrijpen

van verborgen emoties van hun kind.

Een mogelijke verklaring voor het niet overeenkomen van de resultaten van deze

masterproef met de bevindingen uit de literatuur kan het verschil in leeftijd zijn. In de

studie van Vassi et al. (2008) wordt er onderzoek gedaan op een populatie van 18-

jarigen en Martin et al. (2004) maken gebruik van een onderzoekspopulatie van

kinderen tussen 11 en 18 jaar. In dit onderzoek is de leeftijd van de onderzoekspopulatie

Page 58: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

53

tussen 6 en 10 jaar. Zo zou het kunnen zijn dat jongere kinderen hun internaliserende

gedragingen meer openlijk tonen, dan oudere kinderen.

Een andere verklaring is mogelijk terug te vinden in het feit dat voor de statistische

analyses uitgevoerd in deze masterproef, er geen onderscheid is gemaakt in het geslacht

van de ouder die de vragenlijst heeft ingevuld. Deze beslissing werd genomen op basis

van de ongelijke verdeling. Zo werden 6,1% van de oudervragenlijsten ingevuld door de

vader, 81,6% door de moeder en 11,6% van de ouders hebben de vragenlijst samen

ingevuld.

Hieruit volgt dat de meeste vragenlijsten ingevuld zijn door de moeders. In de literatuur

wordt aangegeven dat kinderen hun gevoelens meer tonen aan hun moeder dan aan hun

vader, waardoor een moeder een grotere opmerkzaamheid heeft ten aanzien van

internaliserende of emotionele problemen bij hun kinderen (Luoma, Koivisto &

Tamminen, 2004).

4.2 Invloed van familiestructuur, geslacht van het kind en ouder-kind relatie op

het verschil in rapportage

De invloed van familiestructuur, het geslacht van het kind en de ouder-kind relatie op

het verschil in totaalscores van emotionele- en gedragsproblemen tussen ouders en hun

kind, en op de overeenkomst in rapportage per gedrag, werden op verschillende wijze

onderzocht. De resultaten van de verschillende analyses worden vervolgens naast elkaar

geplaatst.

4.2.1 Familiestructuur

Om de invloed van familiestructuur op het verschil in rapportage tussen ouders en hun

kind te onderzoeken, werd er in de analyses gebruik gemaakt van twee indicatoren,

namelijk het aantal personen per gezin en het al dan niet verblijven in een traditioneel

gezin.

Er werd een invloed gevonden van het aantal personen per gezin op de totaalscores van

emotionele- en gedragsproblemen gerapporteerd door het kind. Hoe meer personen er

Page 59: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

54

binnen een gezin aanwezig zijn, hoe meer emotionele- en gedragsproblemen kinderen

rapporteren en dus hoe lager het emotioneel welzijn is van het kind. Dit terwijl het

aantal personen per gezin geen invloed heeft op de totaalscore van de vier gedragingen

gerapporteerd door de ouders.

Daarnaast is uit de resultaten af te leiden dat kinderen uit een gezin bestaande uit meer

dan twee personen een hogere kans hebben om meer emotionele- en gedragsproblemen

te rapporteren dan hun ouders voor hen doen. Bij gezinnen die uit 3 personen bestaan is

er 7 keer meer kans dan bij gezinnen die uit 2 personen bestaan. Verder is er bij

gezinnen bestaande uit 4 personen 4 keer meer kans, bij gezinnen die uit 5 personen

bestaan 7,5 keer meer kans en als laatste bij gezinnen die uit 6 personen bestaan 4,5 keer

meer kans dan gezinnen die bestaan uit twee personen. Deze kansverdeling is moeilijk

te verklaren wegens een niet logische opbouw.

Een mogelijke verklaring voor het feit dat kinderen die in een groot gezin opgroeien een

lager emotioneel welzijn rapporteren kan zijn dat ze de aandacht en toewijding van hun

ouders moeten delen. Zoals in de literatuur aangegeven, spelen ouders een belangrijke

rol bij het ontwikkelen van emotionele regulatie. Wolchik & Sandler (1997) tonen aan

dat de reactie van ouders op de emoties van kinderen sterk verbonden is met de

capaciteit van kinderen om hun emoties te reguleren.

De gezinssituatie, het al dan niet wonen in een traditioneel gezin (bij beide biologische

ouders), heeft geen invloed op het rapporteren van emotionele- en gedragsproblemen bij

zowel de ouders als bij het kind. Dit in tegenstelling tot de bevindingen in de literatuur,

waar wordt aangegeven dat echtelijke scheiding over het algemeen gezien wordt als een

verhoogd risico op het ontwikkelen van emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen

(American academy of pediatrics, 2003). Ook door Magnuson & Berger (2009) wordt

bevestigd dat kinderen die gedurende de leeftijd van 6-12 jaar bij hun beide biologische

ouders wonen minder gedragsproblemen vertonen.

Wanneer gekeken wordt naar de afzonderlijke gedragingen wordt er bij de kinderen

geen invloed teruggevonden van het al dan niet wonen in een traditioneel gezin. Bij

ouders wordt er enkel bij het rapporteren van angst een significante invloed

Page 60: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

55

teruggevonden. Wanneer er sprake is van een niet traditionele gezinssituatie,

rapporteren ouders meer angst voor hun kind dan wanneer ze zich in een traditionele

gezinssituatie bevinden. Bronstein et al. (1993) geven aan dat er in niet traditionele

gezinnen meer conflicten, minder betrokkenheid tussen de gezinsleden, en weinig

consistente regels en handhaving binnen het gezin worden gerapporteerd. Het feit dat er

in deze gezinnen meer problemen omtrent verbondenheid en controle voorkomen, kan

een mogelijke verklaring zijn voor het meer rapporteren van angst door de ouders in niet

traditionele gezinnen.

In tegenstelling tot de ondervindingen van Van Roy et al. (2010), wordt er in deze

masterproef geen rechtstreekse invloed van het al dan niet verblijven in een traditioneel

gezin gevonden op het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind. Van Roy et al.

(2010) tonen aan dat wanneer het kind bij beide biologische ouders verblijft, er een

grotere overeenkomst in rapportage tussen ouders en hun kind blijkt te zijn omtrent

mentale gezondheid.

Wanneer kinderen die in traditionele gezinssituatie verblijven worden vergeleken met

kinderen die zich in een niet traditionele gezinssituatie bevinden, worden hier geen

significante veranderingen aangetroffen in overeenkomst tussen ouders en hun kind.

Enkel bij verdriet wordt aangetoond dat wanneer er geen onderscheid wordt gemaakt in

traditioneel gezin of niet, er geen overeenkomst terug te vinden is tussen ouders en hun

kind. En bij afzonderlijke weergave wordt een zwakke overeenkomst teruggevonden bij

niet traditionele gezinnen, tegenover geen overeenkomst bij traditionele gezinnen. Daar

het verschil tussen geen overeenkomst en zwakke overeenkomst bij de Kappa

coëfficiënt bij zowel de Kappa-interpretatie van Landis & Koch, als de interpretatie van

Fleiss niet wordt gebruikt kunnen hier geen conclusies uit getrokken worden.

Een mogelijke verklaring voor het feit dat familiestructuur geen invloed vertoont op het

verschil in rapportering, kan de ongelijke verdeling zijn. Zo woont er 82,3 procent van

de kinderen in een traditioneel gezin, bij beide ouders, tegenover 17,7 procent van de

kinderen waarvan de situatie ‘niet traditioneel’ is. Ook vallen onder deze niet

traditionele gezinssituatie vele verschillende mogelijkheden.

Page 61: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

56

4.2.2 Geslacht van het kind

Ouders rapporteren een lagere totaalscore voor emotionele- en gedragsproblemen

wanneer het gaat om hun dochter dan wanneer het gaat om hun zoon. Bij kinderen

daarentegen wordt aangetoond dat meisjes een hogere totaalscore van probleemgedrag

aangeven dan jongens rapporteren voor zichzelf. Dit is in overeenkomst met de

bevindingen van Sourander et al. (1999): meisjes rapporteren in het algemeen meer

problemen dan jongens. Verder wordt aangetoond dat meisjes tegenover jongens twee

maal meer kans hebben om een hogere totaalscore te rapporteren dan hun ouders.

Hoewel meisjes zelf een hoge totaalscore aangeven, rapporteren ouders een lagere score

voor hun dochter dan voor hun zoon. Hieruit kan afgeleid worden dat het verschil in

rapportage groter is tussen ouders en hun dochter, dan tussen ouders en hun zoon. Deze

stelling kan niet bevestigd worden aan de hand van de Kappa coëfficiënt, waarbij er

geen verandering in overeenkomst kan aangetoond worden naargelang het geslacht van

het kind

De gevonden resultaten in deze masterproef zijn tegenovergesteld aan de bevindingen

van Seiffge-Krenke & Kollmar (1998), waarbij er zowel op vlak van internaliserend als

van externaliserend gedrag een grotere overeenkomst bestaat tussen ouders en hun

dochter, dan tussen ouders en hun zoon. Er wordt aansluiting gevonden bij de

bevindingen van Sourander et al. (1999). Zij tonen aan dat de verschillen tussen

rapportage door ouders en zelfrapportage door het kind hoger zijn bij meisjes dan bij

jongens, maar dit echter enkel bij internaliserend gedrag.

Volgens Grant et al. (2006) zijn meisjes meer geneigd om met internaliserende

symptomen te reageren op een stressor en jongens meer met externaliserende

symptomen. Wanneer gekeken wordt naar de invloed van het geslacht op de rapportage

van elk gedrag afzonderlijk, wordt enkel een invloed op verdriet en afzondering

teruggevonden. Meisjes rapporteren meer verdriet dan jongens en zonderen zich vaker

af. Aangezien verdriet wordt beschouwd als een internaliserend gedrag en afzondering

als een externaliserend gedrag, kunnen de bevindingen van Grant et al. (2006) niet

bevestigd worden.

Page 62: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

57

Wat de rapportage door de ouders betreft, heeft het geslacht van het kind enkel een

significante invloed op hun rapportering van woede. Wanneer het over hun dochter gaat,

is de kans kleiner dat ouders woede rapporteren dan wanneer het over hun zoon gaat.

4.2.3 Ouder-kind relatie

De ouder-kind relatie als beïnvloedende factor toont allereerst aan dat wanneer ouders

de perceptie hebben een goede relatie te hebben met hun kind, ze minder emotionele- en

gedragsproblemen gaan rapporteren. Daarnaast werd aangetoond dat als ouders een

goede score rapporteren op ouder-kind relatie, de kans groter is dat het kind meer

gedragingen rapporteert dan dat de ouders rapporteren voor het kind.

Wanneer er sprake is van kinderen die meer gedragingen rapporteren dan hun ouders

voor hen doen, is het verschil tussen de totaalscore van het kind en de totaalscore van de

ouders het grootst. Dit tegenover wanneer kinderen lager scoren dan hun ouders voor

hen doen, daarbij is het verschil tussen beide totaalscores kleiner.

Een mogelijke conclusie die uit deze drie bevindingen zou kunnen volgen, is dat

wanneer ouders een hoge score op ouder-kind relatie rapporteren, het verschil tussen

rapportage van de ouders en van het kind groter is. Deze conclusie kan echter niet

teruggevonden worden in de statistische analyses van deze masterproef. Wanneer de

resultaten van de graad van overeenkomst tussen de rapportage van ouders en hun kind

afzonderlijk worden weergegeven voor ouders met een lage score op ouder-kind relatie

en voor ouders met een hoge score op ouder-kind relatie, is hier geen verschil in

overeenkomst terug te vinden.

Verder zouden deze bevindingen in tegenstelling zijn tot de resultaten van het

onderzoek van Treutler & Epkins (2003) en Van Roy et al. (2010).

Treutler & Epkins (2003) en Van Roy et al. (2010) tonen in hun onderzoek aan dat er

een invloed is van de ouder-kind relatie op het verschil in rapportage tussen ouders en

hun kind. Treutler & Epkins (2003) maken gebruik van de ‘Issues cheklist’ (Prinz,

Foster, Kent & O’Leary, 1979), die zowel door het kind als door de ouders wordt

ingevuld. Hierin wordt de frequentie en intensiteit van ouder-kind conflicten gemeten

om zo een onderscheid te maken tussen families in disstress en families zonder

Page 63: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

58

disstress. Van Roy et al. (2010) daarentegen, bevragen de ouderlijke inzet en

communicatiepatronen enkel bij de kinderen. Beide onderzoeken (Van Roy et al., 2010;

Treutler & Epkins, 2003) ondervinden dat een goede ouder-kind relatie, ouderlijke inzet

en engagement (Van Roy et al., 2010) bijdragen tot een verhoogde overeenkomst tussen

de rapportage van ouders en het kind.

In deze masterproef wordt er enkel bij de ouders gepeild naar de relatie met het kind. Zo

wordt ook aangetoond dat wanneer ouders vinden dat ze een goede relatie hebben met

hun kind, dit geen invloed heeft op de rapportage van het kind zelf. De ouder-kind

relatie heeft noch een invloed op de totaalscore van emotionele- en gedragsproblemen

gerapporteerd door het kind, noch op het rapporteren van de afzonderlijke gedragingen.

Om een duidelijke kijk te hebben op de invloed van ouder-kind relatie op het verschil in

rapportage is er nood aan bevraging bij de kinderen over hun perceptie van de ouder-

kind relatie of het vinden van een objectieve parameter van ouder-kind relatie. Hierin

kan een mogelijke verklaring gevonden worden waarom in deze masterproef geen

rechtstreekse invloed van ouder-kind relatie op het verschil in rapportage tussen ouders

en hun kind wordt teruggevonden.

Bij de afzonderlijke gedragingen heeft ouder-kind relatie een invloed op het rapporteren

van verdriet en woede door de ouders. Ouders met een lage score op ouder-kind relatie

gaan meer verdriet rapporteren voor hun kind dan ouders met een hoge score op ouder-

kind relatie.

Een mogelijke verklaring hiervoor wordt in de literatuur teruggevonden. Hierin wordt

immers aangetoond dat kinderen die blootgesteld worden aan negatieve interacties met

hun ouders hebben een verhoogd risico op internaliserend probleemgedrag (McCarty,

McMahon & Conduct Problems Prevention Research Group, 2009).

Daarnaast werd er aangetoond dat, wanneer er sprake is van een hoge score op ouder-

kind relatie, ouders minder kans hebben op het rapporteren van woede voor hun kind.

De literatuur geeft aan dat wanneer kinderen herhaaldelijk blootgesteld worden aan

ouderlijke conflicten, ze gesensibiliseerd worden voor conflict. Hierdoor zijn ze meer

geneigd om stress, woede en onzekerheid te ervaren (Wolchik & Sandler, 1997). Een

Page 64: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

59

mogelijke verklaring is dat wanneer er sprake is van een goede ouder-kind relatie,

kinderen minder geconfronteerd worden met conflicten.

4.3 Predictoren van ouder-kind relatie

In dit onderzoek werd aangetoond dat het al dan niet verblijven in een traditioneel gezin

een significante predictor is voor de score op ouder-kind relatie. Wanneer er sprake is

van een niet traditionele gezinssituatie is er minder kans op een goede score op ouder-

kind relatie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er een onrechtstreekse invloed is van

gezinssituatie via ouder-kind relatie op het verschil in rapportage tussen ouders en hun

kind. De invloed van ouder-kind relatie werd eerder al besproken onder paragraaf 4.2.3

Verder blijkt het aantal personen per gezin geen significante voorspeller voor de score

op de ouder-kind relatie te zijn.

Als laatste is de gezinssfeer een goede predictor voor de score op ouder-kind relatie.

Hoe hoger de score op gezinssfeer, hoe hoger de score op de ouder-kind relatie. Bij de

vragen omtrent de gezinssfeer wordt er op verschillende wijze gepeild naar de tijd die

samen met het kind wordt doorgebracht en de ordehandhaving binnen het gezin.

Gezinssfeer werd niet gebruikt in de analyses die het verschil in rapportage onderzoeken

wegens hoge correlatie met ouder-kind relatie. Ook hier wordt er enkel bij de ouders

een bevraging uitgevoerd, terwijl het interessant zou zijn dit ook bij de kinderen te

onderzoeken.

4.4 Beperkingen van het onderzoek

Door de verschillen in vraagstelling tussen de oudervragenlijst en de vragenlijst voor

kinderen is het niet voor de hand liggend om een vergelijking te maken tussen de

antwoorden. Dit vormt dan ook de belangrijkste beperking van dit onderzoek.

Bij ouders is er een specifiek tijdskader gebruikt, men vraagt over de laatste maanden of

dit gedrag voorkwam bij het kind. Bij de kinderen is dit niet het geval en wordt er

Page 65: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

60

gebruik gemaakt van de vage term “de laatste tijd”. Bevindingen tonen aan dat het

gebruiken van tijdskadering bij kinderen de verschillen in rapportage tussen ouder en

kind kunnen stimuleren (Johnston, Steele, Herrera, & Phipps, 2003). Kinderen hebben

geen problemen om bepaalde gebeurtenissen terug op te halen maar ze hebben wel een

verminderd vermogen om deze gebeurtenissen binnen een juist tijdskader te plaatsen

(McCormack & Hoerl, 1999 in. Johnston et al., 2003). Johnston et al. (2003)

concluderen dan ook dat het feit of de gebeurtenis al dan niet is voorgekomen,

belangrijker is dan wannéér deze juist is voorgekomen.

Daarnaast is er ook een verschil in antwoordmogelijkheden tussen de vragenlijst van de

ouders en die van de kinderen. Bij kinderen wordt er gebruik gemaakt van een Likert-

schaal, gaande van 0 tot en met 10. Hierdoor zijn er meer antwoordmogelijkheden

beschikbaar dan bij de ouders, die slechts drie antwoordmogelijkheden hadden,

namelijk ‘niet van toepassing’ (0), ‘soms van toepassing’ (1), en ‘zeker van toepassing’

(2). Mogelijks is het zo dat door deze antwoordmogelijkheid ouders die het gedrag bij

hun kind toch wel af en toe meemaken eerder ‘niet van toepassing’ gaan aanduiden dan

‘soms van toepassing’. Dit kan een vertekend beeld geven van het voorkomen van de

gedragingen gerapporteerd door de ouders, en dus ook het verschil in rapportage tussen

ouders en hun kind beïnvloeden.

Voor het uitvoeren van deze masterproef werden vier gedragingen gekozen die een

weergave zijn van het emotioneel welzijn van kinderen. Deze gedragingen zijn woede,

afzondering, verdriet, en angst. Woede en afzondering worden als externaliserend

gedrag beschouwd, verdriet en angst als internaliserend gedrag. Er kan mogelijk een

bedenking gemaakt worden omtrent de volledigheid van deze gedragingen als

representatie van het emotioneel welzijn van het kind. Hierbij is het belangrijk te

vermelden dat de focus van dit onderzoek ligt bij het verschil in rapportage tussen

ouders en hun kind, niet het onderzoeken van het eigenlijke emotioneel welzijn van

kinderen.

Als laatste wordt ondervonden dat het moeilijk is om een duidelijk verschil terug te

vinden, zowel in de gevonden literatuur, als in de resultaten van de statistische analyses,

tussen factoren die de eigenlijke rapportage van het gedrag bij ouders of bij kinderen

Page 66: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

61

beïnvloeden en factoren die een rechtstreekse invloed hebben op het verschil in

rapportage tussen ouders en hun kind. Ondanks het feit dat er een duidelijk verschil

bestaat tussen het individueel rapporteren, ouders versus kinderen, en het verschil in

rapportage, kunnen beiden niet los van elkaar gezien worden. Wanneer er een invloed

wordt teruggevonden op de rapportage van bijvoorbeeld de ouders, heeft dit indirect

ook een invloed op het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind.

4.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek

Het uitgevoerde onderzoek toont aan dat wanneer er in de toekomst binnen de IDEFICS

studie gewerkt wordt met de gepaarde metingen van ouders en hun kind, er met

voorzichtigheid conclusies moeten getrokken worden. Wegens de opbouw van de

oudervragenlijst en de kindervragenlijst is het niet aangewezen om de antwoorden als

gelijke te beschouwen.

De resultaten van deze masterproef tonen een verschil in rapportage van emotioneel

welzijn tussen ouder en kind aan. Martin et al. (2004) tonen in hun onderzoek aan dat

8% van de kinderen klinische significante symptomen aangeven voor mentale

problemen, terwijl de ouders dit niet rapporteren. Ook in deze masterproef wordt

teruggevonden dat ouders minder emotionele- en gedragsproblemen rapporteren dan

hun kind. Hieruit blijkt het belang om aandacht te schenken aan de rapportage van het

kind zelf, en te onderzoeken waarom zij meer gedragingen rapporteren. Van Roy et al.

(2010) geven aan dat bij een verschil in rapportage tussen ouders en hun kind, het

hoofdzakelijk belangrijk is om na te gaan wat dit verschil van betekenis heeft in de

context van ouder-kind relatie of de psychosociale status van de familie. Ze

benadrukken eveneens het belang om deze dimensies in het leven van het kind verder te

onderzoeken.

Verschillende onderzoeken tonen aan dat het is aangewezen om zowel de ouders als de

kinderen te bevragen omtrent emotionele- en gedragsproblemen, mentale gezondheid of

emotioneel welzijn (Martin et al., 2004; Treutler & Epkins, 2003; Van Roy et al., 2010).

Deze bevinding werd aan de hand van de resultaten van dit onderzoek bevestigd.

Page 67: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

62

Daarnaast wordt aangetoond dat wanneer enkel de antwoorden van het kind ter

beschikking zijn, het nodig is om het geslacht van het kind en het aantal personen per

gezin in acht te nemen en wanneer er enkel antwoorden van de ouders voor handen zijn,

er een correctie voor ouder-kind relatie en het geslacht van het kind nodig is.

Naar de toekomst toe is het verder ook belangrijk om de vragen omtrent ouder-kind

relatie, zowel bij de ouders als bij de kinderen, te bevragen. Bij deze vragen kan het ook

interessant zijn om dieper in te gaan op de frequentie en intensiteit van de ouder-kind

conflicten, zoals gedaan in het onderzoek van Treutler & Epkins (2003). Zo zou er meer

informatie beschikbaar zijn omtrent de kwalitatieve aspecten van de ouder-kind relatie.

Van Roy et al. (2010) geven in hun onderzoek aan dat kwalitatieve aspecten sterk

bijdragen tot het verschil in rapportage tussen ouders en hun kind.

Wanneer er sprake is van een meer gevarieerde onderzoekspopulatie, kan verder

onderzocht worden of familiestructuur, specifiek het al dan niet verblijven in een

traditionele gezinssituatie, een invloed heeft op het verschil in rapportage. Daarnaast

lieten de vragenlijsten binnen de IDEFICS studie niet toe om de invloed van de

psychologische toestand van de ouders, of het geslacht van de ouder die de vragenlijst

invult, op het verschil in rapportage te onderzoeken.

Page 68: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

63

5. Conclusie

De resultaten van deze masterproef tonen aan dat, wanneer er onderzoek wordt gedaan

omtrent emotioneel welzijn van een kind, het aangewezen is om zowel de kinderen als

de ouders te bevragen. Het aangetoonde verschil in rapportage geeft aan dat ouders niet

altijd een gelijkaardige inschatting hebben als het kind zelf, wat betreft de gevoelens of

gedragingen die hun kind stellen. Ouders rapporteren significant minder emotionele- en

gedragsproblemen dan het kind zelf. Hierdoor kunnen, wanneer enkel de ouders

bevraagd worden, belangrijke emotionele- of gedragsproblemen van kinderen

onderkend blijven.

Verder heeft het onderzoek kunnen aantonen dat het geslacht van het kind een

mogelijke invloed heeft op dit verschil in rapportage. Zo is er aangetoond dat meisjes

meer emotionele- en gedragsproblemen rapporteren dan jongens en dat ouders minder

problemen voor hun dochter rapporteren dan voor hun zoon. Hieruit kan mogelijk

geconcludeerd worden dat er een groter verschil in rapportage tussen ouders en hun

dochter bestaat, dan bij hun zoon. Naast het geslacht van het kind, wordt ook een

beperkte invloed teruggevonden van de ouder-kind relatie op het verschil in rapportage

tussen ouders en hun kind. Wanneer er sprake is van een goede ouder-kind relatie,

rapporteren ouders een beter emotioneel welzijn voor hun kind, wat als gevolg heeft dat

wanneer ouders een goede perceptie hebben van de relatie met hun kind de kans groter

is dat het kind meer problemen aangeeft dat de ouders zelf. Er kon geen rechtstreekse

invloed van ouder-kind relatie op het verschil in rapportage tussen ouders en hun

kinderen aangetoond worden. Hierdoor kan de vooropgestelde hypothese, dat een lage

score op ouder-kind relatie het verschil tussen ouders en hun kind vergroot, niet

bewezen worden. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de bevraging omtrent

ouder-kind relatie enkel bij de ouders werd uitgevoerd. Wanneer ouders de perceptie

hebben een goede ouder-kind relatie te hebben, heeft dit geen invloed op de rapportage

door het kind.

Voor de familiestructuur, specifiek de gezinssituatie, kan ook geen rechtstreekse invloed

worden aangetoond op het verschil in rapportage. Wel wordt aangetoond dat wanneer er

sprake is van een niet traditionele gezinssituatie, er meer kans is op een lage score op

ouder-kind relatie. Verder heeft het aantal personen per gezin enkel een invloed op de

Page 69: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

64

rapportage van het kind. Zo zal een kind een lager emotioneel welzijn aangeven

wanneer er sprake is van een groot gezin.

De conclusie die volgt uit deze verschillende beïnvloedende factoren is dat wanneer een

kind meer problemen aangeeft dan zijn ouders voor hem/haar doen, het belangrijk is

naar de familiale factoren en de leefomgeving van het kind te informeren. Verder

wanneer men enkel gegevens van de ouders ter beschikking heeft is het aangewezen om

deze te corrigeren voor ouder-kind relatie en het geslacht van het kind. Wanneer enkel

gegevens van het kind aanwezig zijn daarentegen, kunnen deze best gecorrigeerd

worden voor het aantal personen per gezin en het geslacht van het kind.

Page 70: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

65

Literatuurlijst:

Aldwin, C.M. (1994). Stress, coping and development: an integrative perspective. New York: The Guilford Press. Alfvena, G., Östbergb, V. & Hjernc, A. (2008). Stressor, perceived stress and recurrent pain in Swedish schoolchildren. Journal of Psychosomatic Research, 65, 381–387. American Academy of Pediatrics (2003). Family pediatrics: Report of the task force on the family. Pediatrics, 111, 1541-1571. Anda, R.F., Felitti, V.J., Bremner, D.J., Walker, J.D., Whitfield, C., Perry, B.D., Dube, S.R., Giles, W.H. (2006). The enduring effects of abuse and related adverse experiences in childhood. Eur Arch Psychiatry Clin Neurosci, 256, 174–186. Branje, S.J.T., Hale III, W.H., Frijns, T. & Meeus, W.H.J. (2010). Longitudinal Associations Between Perceived Parent-Child Relationship Quality and Depressive Symptoms in Adolescence. J Abnorm Child Psychol, 38, 751–763. Bronstein, P., Clauson, J.A., Stoll, M.F. & Craig, L.(1993). Parenting Behavior and Children's Social, Psychological, and Academic Adjustment in Diverse Family structures. Family Relations. 42(3), 268-276. Coddington, R.D. (1999). CLES: Determines the impact of life events and change in young peson’s development. Opgehaald op 11 april, 2011, van http://downloads.mhs.com/cles/cles.pdf Costello,E.J., Erkanli, A., Fairbank, J.A. & Angold, A. (2002). The Prevalence of Potentially Traumatic Events in Childhood and Adolescence. Journal of Traumatic Stress,15(2), 99–112. De Moor, G & Van Maele, G. (2008). Inleiding tot de biomedische statistiek. Leuven: Uitgevrij Acco. De Vocht, A. (2009). Basishandboek SPSS 17, SPSS Statistics. Utrecht: Bijleveld Press. Elberling, H., Linneberg, A., Olsen, E.M., Goodman, R. & Skovgaard, A.M. (2010). The prevalence of SDQ-measured mental health problems at age 5–7 years and identification of predictors from birth to preschool age in a Danish birth cohort: The Copenhagen Child Cohort 2000. Eur Child Adolesc Psychiatry, 19, 725–735. Eisenberg, N., Cumberland, A., Spinrad,T.L., Fabes,R.A., Shepard,S.A., Reiser,M., Murphy,B.C., Losoya,S.H. & Guthrie, I.K. (2001). The Relations of Regulation and Emotionality to Children’s Externalizing and Internalizing Problem Behavior. Child Development, 72(4), 1112–1134.

Page 71: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

66

Frampton, K.L., Jenkins, J.M. & Dunn, J.(2010). Within-Family Differences in Internalizing Behaviors: The Role of Children’s Perspectives of the Mother-child Relationship. J Abnorm Child Psychol, (38), 557–568. Grant, K.E., Compas, B.E., Thurm A.E., McMahon, S.D., Gipson, P.Y., Campbell, A.J., Krochock ,K. & Westerholm, R.I. (2006). Stressors and child and adolescent psychopathology: Evidence of moderating and mediating effects. Clinical Psychology Review, (26), 257– 283. Hetherington, E.M. & Blechman, E.A. (1996). Stress, Coping, and resiliency in children and families. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum associates. Holling, H., Kurth, B.M., Rothenberger, A., Becker, A. & Schlack, R. (2008). Assessing psychopathological problems of children and adolescents from 3 to 17 years in a nationwide representative sample: results of the German health interview and examination survey for children and adolescents (KiGGS). Eur Child Adolesc Psychiatry, 17, 34–41. Huizingh, E. (2004). Inleiding SPSS 12 voor Windows. Den Haag: Academic service. Jewett, J. & Peterson, K. (2002). Stress and Young Children. Eric Digest. Johnston, C.A., Steele, R.G., Herrera, E.A. & Phipps, S. (2003). Parent and child reporting of negative life events: discrepancy and agreement across pediatric samples. Journal of pediatric psychology. 28(8), 579-588 Jozefiak, T., Larsson, B., Wichstrom, L., Mattejat, F. & Ranvens-Sieberer, U. (2008). Quality of Life as reported by school children and their parents: a cross-sectional survey. Health and quality of live outcomes, 6,34. Kim, K.J, Conger,R.D., Elder, G.J. & Lorenz, F.O. (2003). Reciprocal Influences Between Stressful Life Events and Adolescent Internalizing and Externalizing Problems. Child Development, 74(1), 127–143. Kochenderfer-Ladd, B. & Skinner, K. (2002). Children's coping strategies: Moderators of the effects of peer victimization? Developmental Psychology, 38(2), 267-278. Lazarus, R.S. & Folkman, S. (1986). Stress-processes and depressive symptomatology. J Abnorm Psychol, 95(2),107-13. Leve, L.D., Kim, H.K. & Pears, K.C. (2005). Childhood Temperament and Family Environment as Predictors of Internalizing and Externalizing Trajectories From Ages 5 to 17. Journal of Abnormal Child Psychology, 33(5),505–520. Luoma, I., Koivisto, A.M. & Tamminen, T. (2004). Fathers’ and mothers’ perceptions of their child and maternal depressive symptoms. Nord J Psychiarty, 58(3), 205-211.

Page 72: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

67

Martin J.L., Ford, C.B., Dyer-Friedman, J., Tang, J. & Huffman, L.C. (2004). Patterns of Agreement Between Parent and Child Ratings of Emotional and Behavioral Problems in an Outpatient Clinical Setting: When Children Endorse More Problems. Development and behavioural pediatrics. 25(3), 150-155. Magnuson, K & Berger L.M (2009). Family Structure States and Transitions: Associations with Children’s Wellbeing During Middle Childhood. J Marriage Fam. 71(3), 575–591. McCarty, C.A., McMahon, R.J. & Conduct problems prevention research group. (2003). Mediators of the relation between maternal depressive symptoms and child internalizing and disruptive behaviour disorders. J Fam psychol., 17(4), 545-556. McKelvey, L.M., Fitzgerald, H.E., Schiffman, R.F. & Von Eye, A. (2002). Family stress and parent-infant interaction: The mediating role of coping. Infant mental health Journal. 23(1-2), 487-500. McLaughlin, K.A. & Hatzenbuehler, M.L. (2009). Mechanisms Linking Stressful Life Events and Mental Health Problems in a Prospective, Community-Based Sample of Adolescents. Journal of Adolescent Health, 44, 153–160. Mitchel, D.B. & Hauser-Cram, P. (2010). Early childhood predictors of mothers’ and fathers’ relationship with adolescents with developmental disabilities. Journal of intellectual disability research, 54(6), 487-500. Prinz, R.J., Foster, S., Kent, R.N., O'Leary, K.D. (1979) Multivariate assessment of conflict in distressed and nondistressed mother-adolescent dyads. J Appl Behav Anal, 12(4), 691-700. Ravens-Sieberer, U. & Bullinger, M.(1998). Assessing health-related quality of life in chronically ill children with the German KINDL: first psychometric and content analytical results. Qual Life Res, 7(5):399-407. Ryan-Wenger, N.A., Sharrer, V.W. & Campbell, K.K. (2005). Changes in children’s stressors over the past 30 years. Pediatric nursing, 31(4), 282-291. Scoliers, G., Portzky, G., Madge, N., Hewitt, A., Hawton, K., de Wilde, E.J., Ystgaard, M., Arensman, E., De Leo, D., Fekete, S., van Heeringen, K. (2009). Reasons for adolescent deliberate self-harm: a cry of pain and/or a cry for help? Findings from the child and adolescent self-harm in Europe (CASE) study. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 44(8), 601-7. Seiffge-Krenke, I. (2007). Depression in children and adolescents: Prevalence, diagnosis, etiology, gender differences and therapeutic approaches. Praxis der kinderpsychologie und kinderpsychiatrie, 56(3), 185-205. Sieffge-Krenke, I. & Kollmar, F. (1998). Discrepancies between mothers’ and fathers’ perceptions of sons’ and daughters’ problem behaviour: A longitudinal analysis of

Page 73: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

68

parent-adolescent agreement on internalising and externalising problem behaviour. J. Child Psychol. Psychiat., 39(5), 687-697. Sourander, A., L. Helstelae, L. & Helenius, H. (1999). Parent-adolescent agreement on emotional and behavioral problems. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol., 34, 657-663. Timmermans, M., van Lier, P.A.C. & Koot, H.M. (2010). The role of stressful events in the developmentof behavioural and emotional problems from early childhood to late adolescence. Psychological Medicine, 40, 1659–1668. Treutler, M.C. & Epkins, C.C (2003). Are discrepancies among child, mother, and father reports on children’s behaviour related to parents’ psuchological symptoms and aspects of parent-child relationships? Journal of abnormal child psychology, 31(1), 13-27 Vassi, I., Veltsista, A., Lagona, E., Gika, A., Kavadias, G.& Bakoula, C. (2008). The generation gap in numbers: parent-child disagreement on youth’s emotional and behavioral problems. A Greek community based-survey. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 43, 1008–1013. Van Roy, B., Groholt, B., Heyerdahl, S. & Clench-Aas, J. (2010). Understanding discrepancies in parent-child reporting of emotional and behavioural problems: effects of relational and socio-demographic factors. BMC psychiatry, 10(56). van Widenfelt BM, Goedhart AW, Treffers PDA, Goodman R (2003). Dutch version of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). European Child and Adolescent Psychiatry, 12, 281-289. Washington, T.D. (2009). Psychological stress and anxiety in middle to late childhood and early adolescence: manifestations and management. Journal of pediatric nursing, 24(4). Webster-Stratton, C. (1990). Stress: A potential disruptor of parent perceptions and family interactions. Journal of Clinical Child Psychology, 19(4), 302–312. Wolchik, S.A. & Sandler, I.N. (1997) Handbook of children’s coping: Linking theory and intervention. New York & London: Plenum Press.

Page 74: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

69

Bijlagen

Bijlage I: Bevraging basisemoties kinderen

Hoe voelde je je de laatste tijd? Duid een cijfer aan tussen 0 (nee) en 10 (ja).

Blij

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Neen Ja Boos

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Neen Ja Verdrietig

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Neen Ja Bang

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Neen Ja

Page 75: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

70

Bijlage II: Vragen waarvan gebruik wordt gemaakt in de analyses uit

oudervragenlijst

1. Wat is uw relatie met het geselecteerde kind? biologische ouder adoptieouder stiefvader of stiefmoeder ouder van een pleeggezin andere, gelieve te specifiëren: ______________________________________ 2. U bent een: man vrouw beide, samen ingevuld 3. Wat is het geslacht van het kind? jongen meisje 4. Hoeveel personen wonen er permanent in het gezin waar het kind meestal verblijft? Geselecteerde kind meegerekend. Aantal personen (volwassenen en kinderen): Aantal personen jonger dan 18 jaar: 5. Bij wie verblijft het kind meestal? Gelieve het meest passende antwoord aan te duiden. Bij zijn/haar ouders Bij zijn/haar moeder Bij zijn/haar moeder en haar nieuwe partner Bij zijn/haar vader Bij zijn/haar vader en zijn nieuwe partner De helft van de tijd bij zijn/haar moeder en de andere helft bij zijn/haar vader Bij zijn/haar grootouders of andere familieleden Bij pleegouders of adoptieouders In een kinderopvangtehuis Elders, gelieve te specifiëren: _____________________________________ 6. Hoeveel oudere of jongere broers en/of zussen wonen er bij uw kind? Gelieve halfzusters en -broers en stiefzusters en -broers mee te rekenen. Mijn kind woont samen met ___ oudere broers en/of zussen. Mijn kind woont samen met ___ jongere broers en/of zussen. Mijn kind woont samen met ___ broers en/of zussen van dezelfde leeftijd. Mijn kind woont niet samen met enige broers en/of zussen.

Page 76: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

71

7. In hoeverre zijn volgende kenmerken van toepassing op uw kind? Gelieve te antwoorden rekening houdend met het gedrag van uw kind gedurende de laatste zes maand. niet van

toepassing soms van toepassing

zeker van toepassing

Meelevend met andermans gevoelens.

Klaagt vaak over hoofdpijn, buikpijn of misselijkheid.

Deelt graag met andere kinderen (speelgoed, enz.).

Heeft vaak woedeaanvallen of stemmingswisselingen.

Is eerder teruggetrokken, speelt liever alleen.

Is meestal gehoorzaam, doet meestal wat volwassenen vragen.

Heeft veel zorgen, lijkt vaak bezorgd.

Heeft ten minste één goede vriend. Vecht vaak met andere kinderen of pest hen.

Is vaak ongelukkig, neerslachtig of huilerig.

Is meestal geliefd bij andere kinderen.

Is nerveus in nieuwe situaties, verliest gemakkelijk het vertrouwen.

Is vriendelijk tegenover jongere kinderen.

Wordt geplaagd of gepest door andere kinderen.

Wil anderen graag helpen.

Kan beter overweg met volwassenen dan met andere kinderen.

Heeft vele angsten, is snel bang.

Page 77: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

72

Bijlage III: Vragen omtrent ouder-kind relatie uit oudervragenlijst

Hoe goed of hoe slecht beschrijven volgende stellingen uw relatie met uw kind? niet waar nauwelijks

waar

eerder waar

volledig waar

Ik vraag aan mijn kind wat hij/zij doet met zijn/haar vrienden.

Ik zeg mijn kind wanneer hij/zij iets goeds gedaan heeft.

Ik ben tevreden met het gedrag van mijn kind.

Soms vergeet ik de regels die ik opgesteld heb voor mijn kind.

Mijn kind kan mij gemakkelijk overhalen/ompraten.

Ik heb het vaak te druk om met mijn kind te praten.

Ik hou van mijn kind zoals hij/zij is.

Page 78: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

73

Bijlage IV: Vragen omtrent gezinssfeer uit oudervragenlijst

Hoe goed of hoe slecht beschrijven volgende stellingen de gezinssfeer? niet waar nauwelijks

waar

eerder waar

volledig waar

We schieten heel goed met elkaar op.

We gaan vaak samen op uitstap. Geen enkel weekend gaat voorbij zonder dat we iets ondernomen hebben.

Thuis is duidelijk vastgelegd wat mag en niet mag.

Thuis zijn we vrij verdraagzaam wanneer iets niet honderd procent lukt.

De weekends zijn thuis vrij saai.

Page 79: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

74

Lijst van figuren:

Figuur 1: Verdeling totaalscore van gedragingen: ouders versus kind

Figuur 2: Aantal personen per gezin

Figuur 3: Aantal broers en/of zussen

Figuur 4: Verdeling score op gezinssfeer en score op ouder-kind relatie

Figuur 5: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij verdriet

Figuur 6: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij woede

Figuur 7: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij afzondering

Figuur 8: Overeenkomst rapportage ouders en kind bij angst

Page 80: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/911/RUG01-001787911... · 2012. 3. 14. · welzijn voor de meeste kinderen (McLaughlin & Hatzenbuehler,

75

Lijst van tabellen:

Tabel 1: Overzicht bevragingen naar gedrag en antwoordmogelijkheden bij kinderen en

hun ouders

Tabel 2: Rapportage gedragingen door ouders en kind

Tabel 3: Resultaten lineaire regressie om predictoren te bepalen van emotioneel welzijn

gerapporteerd door ouders en het kind

Tabel 4: Resultaten logistische regressie om predictoren te bepalen voor de situatie

waarbij kinderen meer gedragingen rapporteren dan hun ouders

Tabel 5: Verschil in rapportage per gedrag tussen ouders en kind a.d.h.v. Mc Nemar

test

Tabel 6: Invloed van geslacht op rapportage per gedrag a.d.h.v Mann-Withney U test

Tabel 7: Overzicht van predictoren per afzonderlijk gedrag gerapporteerd door de

ouders

Tabel 8: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind per gedrag

Tabel 9: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind volgens score

ouder-kind relatie

Tabel 10: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind volgens geslacht

kind

Tabel 11: Resultaten graad van overeenkomst tussen ouders en kind volgens familiestructuur