Tweede Asega

52
Simon van der aa vereniging voor Strafrecht en criminologie www.simonvanderaa.nl De strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen Groot, Groter, Grootst Jeugdige dader, volwassen straf? Februari 2010 Jaargang 28, nummer 2 Cybercrime ASEGA Gebruik van DNA in de opsporing Harrie Bijnen

Transcript of Tweede Asega

Page 1: Tweede Asega

Simon van der aa vereniging voor Strafrecht en criminologiewww.simonvanderaa.nl

De strijd tegen seksuele uitbuiting

van kinderen

Groot, Groter, Grootst

Jeugdige dader, volwassen straf?

Februari 2010Jaargang 28, nummer 2

Cybercrime

ASEGAGebruik van DNA in de opsporingHarrie Bijnen

Page 2: Tweede Asega

Advoca t en • No tar i s s en • Be la s t ingkund igen • Bedr i j f sadv i s eur s

Postbus 1100, 9701 BC GroningenTelefoon (050) 521 43 33R

ec

ruit

me

nt

A d v o c a t e n

N o t a r i s s e n

B e l a s t i n g k u n d i g e n

B e d r i j f s a d v i s e u r s

Prestaties ontstaan nooit vanzelf.

Het heeft alles te maken met talent. En

training: de continue bereidheid om je

vermogens en inzichten aan een volgen-

de uitdaging te onderwerpen. Zodat je

groeit, en al doende je grenzen verlegt.

Zo gaat dat in de sport, en zo gaat dat

bij Plas & Bossinade. Dat bewijzen we

keer op keer. In de rechtszaal, maar ook

bij een fusie proces of boedelverdeling.

Wij verschijnen altijd goed voorbereid

ten tonele, zodat we nooit voor onver-

wachte verrassingen komen te staan.

Daarom vragen we door, en scherpen

we onze geest met nieuw verworven

inzichten. Wij hebben specialisten in

huis in diverse takken van sport:

bedrijfsadviseurs, notarissen,

fiscaal juristen en advocaten.

Allemaal getraind om de juiste vragen

te stel len. En toe te slaan op het juiste

moment. Meer weten over vacatures of

studentstages bij Plas & Bossinade?

Kijk op www.plasbossinade.nl.

Advoca t en • No tar i s s en • Be la s t ingkund igen • Bedr i j f sadv i s eur s

. . .en als je je s lagkracht

wil t bewijzen in de prakt i jk , v ind je bi j ons

de perfecte sparringpartners!

. . .en als je je s lagkracht

wil t bewijzen in de prakt i jk , v ind je bi j ons

de perfecte sparringpartners!

Page 3: Tweede Asega

Van De Redactie...Van Het Bestuur...

Gebruik van DNA in de opsporingHarrie BijnenDe strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderenSanne van DamCybercrimeSanne LeentjesJeugdige dader, volwassen straf ?Marjolein BuwaldaGroot, Groter, Grootst.Maarten-Bas Oosterdijk

23

5

6

8

9

10

3739

40 41 44

14 19

VOORWOORD

ESSAYS

23

27

32

44

9

COLUMNS

CommentaarMarjolein Buwalda en Sanne LeentjesKnigge concludeertProf. KniggeRadicaliseringA.D. NauseamCamera’s en de wetSander FlightStrafrechtelijke aansprakelijkheid van minderjarigen in ZwedenAlbertine Tiemens

RUBRIEKEN

Zittingszaal 14BabbelboxBoekrecensieInterviewAd Informandum

8

23

32

41

Page 4: Tweede Asega

Beste lezer,

De feestdagen zijn achter de rug. Sommigen hebben de jaarwisseling aangegrepen om rotzooi te maken. Denk aan al het geweld dat gezagsdragers tijdens de jaarwisseling hebben ondervonden bij hun werkzaamheden. Anderen hebben het moment aangegrepen om zich aan goede voornemens te onderwerpen. Een paar weken na het vreugdemoment zijn veel van die voornemens alweer bijgesteld. Zelf heb ik me voorgenomen om te gaan stoppen met roken. Eerst wil je echt stoppen met roken, de intentie is aanwezig. In de maanden daarop kom je er achter dat het makkelijker gezegd is dan gedaan. Daarna, als de lente aanbreekt, denk je in termen als ‘minderen’, stoppen is dan te hoog gegrepen. Vervolgens, tegen het einde van het jaar, neem je jezelf opnieuw voor om te gaan stoppen met roken. Een vicieuze cirkel.

Veel voornemens zullen hetzelfde lot beschoren zijn. Wellicht dat de voornemens van de overheid daar niet onder vallen. Men neemt zich namelijk voor om nu echt werk te maken van de bestrijding van digitaal kindermisbruik zoals online grooming; een relatief nieuwe, maar snel groeiende vorm van kinderlokkerij waarbij kinderen in chatrooms worden benaderd en gemanipuleerd tot seksueel misbruik. Eén van de wetswijzigingen die op 1 januari 2010 van kracht is gegaan, heeft hierop betrekking en vindt haar basis in het Verdrag van Lanzarote. Dit verdrag heeft tot doel de seksuele uitbuiting van kinderen tegen te gaan. In het artikel, waar dit nader ter sprake komt, worden kanttekeningen geplaatst bij deze regeling. Criminelen maken ook op andere manieren dankbaar gebruik van het internet. Dat blijkt wel uit het artikel Cybercrime. In dat artikel wordt onder meer beschreven welke vormen van criminaliteit er allemaal op het internet te vinden zijn. De laatste tijd is er ook veel te doen geweest over jonge daders die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige delicten. Zo was er veel te doen geweest om de groep jongeren die een dove jongen opsloten in een container. De opgesloten jongen raakte in paniek en probeerde zich uit zijn hachelijke situatie te bevrijden door brand te stichten. Met als gevolg dat hij door verstikking om het leven kwam. Ook de dood van de jongen uit de omgeving van Urk deed veel stof opwaaien. Bij soortgelijke incidenten rijst steeds de vraag of jonge verdachten van ernstige delicten volgens het jeugdstrafrecht berecht moeten worden, of dat ze toch onder het volwassenenstrafrecht vallen. In het artikel Jeugdige dader, volwassen straf? wordt bij deze vraag stilgestaan.

Deze Asega bevat verder een artikel over DNA-opsporingstechnieken. Het beeld dat naar voren komt is dat deze en andere wetenschappelijke methoden een steeds zwaarder stempel drukken op strafzaken. Met het voortschrijden van de techniek moeten we bij onszelf te rade gaan en ons afvragen hoe ver we daarin willen gaan. Niet alleen op wetenschappelijk gebied vinden er razendsnelle ontwikkelingen plaats. De ontknopingen in de grootste vastgoedfraudezaak van Nederland volgen elkaar eveneens in een hoog tempo op. In het betreffende artikel wordt beschreven hoe de onderwereld via witwasconstructies haar weg naar de bovenwereld vindt. Naast de aangehaalde juridische artikelen kun je in deze editie verscheidene rubrieken vinden, waaronder een zittingsverslag van Rob Zijlstra alsook een interview met dr. mr. Jan Sjöcrona. Verder leren we Marieke ten Broeke, de voorzitter van de Buitenlandse Reiscommissie, in de Babbelbox beter kennen. Al met al zijn wij van mening dat we wederom een lezenswaardige editie hebben afgeleverd. Met voor ieder wat wils. Hopelijk denk jij daar als lezer net zo over. Mocht je onverhoopt toch van een andere mening aangedaan zijn, laat ons dat dan weten via [email protected].

Veel leesplezier en een voorspoedig nieuwjaar gewenst,

Maarten-Bas Oosterdijk

Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett.) volksrechter. Asega azig(m.;-\en), azing, asega, aBige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker

Voor

woo

rdVan de redactie...

COLOFONJaargang 28, nummer 2,

Februari 2010

Asega is het drie keer per jaar verschijnende tijdschrift van

de vereniging voor strafrecht en criminologie ‘Simon van der Aa’ van de Faculteit der

Rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen.

RedactieMaarten-Bas Oosterdijk

Harrie BijnenMarjolein Buwalda

Sanne van DamSanne Leentjes

Lay-out Harrie Bijnen

Maarten-Bas Oosterdijk

Oplage230 exemplaren

DrukCopy Copy

ISSN 0920-2919

CopyrightNiets uit deze uitgave mag worden

verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van de uitgever.

Met speciale dank aan Het bestuur

Prof. Mr. G. KniggeDr. Mr. J.M.Sjöcrona

Sander FlightRob Zijlstra

Jesse van MuylwijckAlbertine Tiemens

Marieke ten BroekeLisette Leerkes

[email protected]

Volgende editieApril

Kopij voor de Asega dient in overleg te geschieden en tijdig

kenbaar gemaakt te worden.

VOORWOORD

2

Page 5: Tweede Asega

3

Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega),

Van het bestuur...

Adres Oude Kijk in ‘t Jatstraat 269712 EK Groningen.

Internet www.simonvanderaa.nl

[email protected]

BestuurLotte van [email protected].: 06-10282675

Marianne [email protected].: 06-51366022

Daan [email protected].: 06- 22049953

Judith Ritsema Commissaris [email protected].: 06-43430393

Marjolein den UylCommissaris [email protected].: 06-44619469

De contributie van Simon van der Aa bedraagt 17,50 Euro. De betaling hiervan geschiedt door middel van automatische incasso (rekeningnummer: 38.51.58.653). Leden ontvangen hiervoor de ‘Asega’ en hebben voorrang en korting bij deelname aan activiteiten die door Simon van der Aa worden georganiseerd. Een lidmaatschap wordt automatisch verlengd, behalve wanneer het lidmaatschap tijdig wordt opgezegd. Dit dient schriftelijk te gebeuren bij de secretaris van de vereniging en wel voor 15 september van elk collegejaar. Adreswijzigingen t.a.v. de secretaris van Simon van der Aa, p.a. Oude Kijk in ‘t Jatstraat 26, 9712 EK Groningen. Zo ook klachten over de bezorging.

VOORWOORD

Beste Simon-Leden,

Terwijl half Nederland de afgelopen weken heeft platgelegen, vanwege wat misschien wel het begin is van een nieuwe ijstijd, heeft er binnen onze mooie vereniging niemand een moment stilgezeten. Sinds de laatste Asega uitkwam is er een hoop gebeurd.

Vorig jaar heeft de activiteitencommissie voor het eerst een binnenlandse reis georganiseerd. Ook dit jaar hebben we de inmiddels al bijna traditionele reis naar Den Haag afgelegd. Met een twintigtal studenten hebben we juridisch interessante en vooral hele gezellige dagen gehad. Begin december is tijdens een druk bezochte borrel de bestemming van de buitenlandse reis bekend gemaakt. Na een flitsende presentatie kwam er een einde aan alle speculaties. We zullen eind april naar het zonnige Madrid vliegen. Niet veel later stond er nog een bekendmaking op het programma. Op 10 december heeft onze beschermheer, prof. mr. Knigge, aangekondigd dat het symposium dit jaar zal plaatsvinden met als thema: ‘Huiselijk geweld: de Wet Tijdelijk Huisverbod’. Een heel actueel thema en het belooft dan ook een zeer interessante middag te worden met sprekers uit allerlei verschillende disciplines.

Ook heeft vlak voor de feestdagen de halfjaarlijkse algemene ledenvergadering plaats gevonden. Het bestuur heeft de leden op de hoogte gebracht van de huidige stand van zaken. Daarnaast is tijdens deze vergadering de Simonbroek gepresenteerd, een groot succes zo bleek uit de vele bestellingen. Inmiddels zijn de tentamens al weer achter de rug en kunnen we vooruitkijken op de vele activiteiten die gepland staan. In februari zal de requireerwedstrijd plaatsvinden en in maart de jaarlijkse pleitwedstrijd in samenwerking met Ad Informandum. Dit voorjaar zal bovendien voor het eerst een rechtengala plaatsvinden voor de leden van alle kleinere rechtenverenigingen uit Groningen. Er staat nog veel meer gepland, maar helaas is hier niet de ruimte dit allemaal aan te kondigen. Hou daarom onze website goed in de gaten!

Voor mijn gevoel zijn we net begonnen, maar de sollicitaties voor het bestuur en de commissies komen er al heel snel aan. De afgelopen maanden heb ik met heel veel plezier samengewerkt met mijn bestuur en de commissies. Ook brengt het actieve leven binnen Simon je in contact met vele bedrijven, instellingen en bijzondere personen op juridisch gebied. Al met al een hele leerzame ervaring. In mei is het echter alweer tijd voor onze opvolgers. Dus lijkt het jou leuk een actieve bijdrage te leveren aan de vereniging, kom dan vooral solliciteren voor een van de commissies of het bestuur!

Met vriendelijk groet,

Lotte van Aanholt

Page 6: Tweede Asega

Columns

CommentaarKnigge concludeert

RadicaliseringCamera’s en de wet

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van minderjarigen in Zweden

Page 7: Tweede Asega

COMMENTAAR

5

De bodyscan: je lijf of je leven! Marjolein Buwalda

Op Eerste Kerstdag 2009 werd de wereld opgeschrikt door het nieuws dat er een mislukte aanslag had plaatsgevonden op een passagiersvliegtuig dat onderweg was van Amsterdam naar Detroit. De verdachte, een 23 jarige Nigeriaan, zou hebben geprobeerd een explosief te laten ontploffen. Hij werd echter overmeesterd door een passagier waardoor vele mensenlevens werden gered. De verdachte bleek op een lijst te staan met sympathisanten van terreurorganisaties maar is toch ongezien met het explosief in zijn onderbroek door alle beveiligingsmechanismen geglipt. Deze gebeurtenis vormde het begin van een wervelende discussie over het gebruik van bodyscans op vliegvelden. Volgens een woordvoerder van Schiphol is het namelijk heel waarschijnlijk dat wanneer de verdachte voor zijn vertrek met een bodyscan zou zijn onderzocht, het de beveiliging zou zijn opgevallen dat er iets niet pluis was, waardoor het voorval voorkomen had kunnen worden. De meerderheid van de Tweede Kamer wil dan ook snel de bodyscan invoeren, om te beginnen met alle vluchten richting Amerika. De strijd tegen terrorisme levert echter altijd felle reacties op van tegenstanders die hun privacy geschonden zien worden. Zo zou de bodyscan een naaktscanner zijn waarbij werkelijk niets van iemands lichaam verborgen blijft. Dit is echter allang niet meer het geval nu de resolutie omlaag is gebracht waardoor alleen nog de omtrekken van een lichaam te zien zijn. Daarnaast wordt een scan pas bekeken wanneer de computer alarm slaat. Met betrekking tot terrorismevraagstukken geeft het motto ‘één voor allen, allen voor één’ wat mij betreft de doorslag. Als een aanslag kan worden voorkomen door een bodyscanner honderden mensenlijven aan een onderzoek onder de kleding te onderwerpen dan legt dat zeker gewicht in de schaal. Daarmee is niet gezegd dat over privacy luchthartig kan worden gedaan want het is meer dan eens gebleken dat het gevaar in een klein hoekje zit. Privacypreutsheid is echter het andere en wat mij betreft gevaarlijke uiterste, omdat het de aandacht afleidt van risico’s die er wel toe doen. Boven alles lijkt een scan me nog altijd prettiger dan een beveiligingsambtenaar die tijdens het fouilleren in de buurt van plaatsen op je lichaam komt waar dat uiterst onaangenaam kan zijn.

Reageren? [email protected]

OM publiceert opsporingslijst op het netSanne Leentjes

Sinds vijf januari jl. is het mogelijk dat je opeens je naam en toenaam voorbij ziet komen als je zit te surfen op het net. Dit omdat het Openbaar Ministerie en het Korps Landelijke Politiediensten een ‘most-wanted list’ hebben gepubliceerd. Op deze lijst, die steeds zal worden geactualiseerd, stonden sinds de lancering acht personen. Van deze acht zijn er al drie veroordeeld maar ook zijn er vijf verdachten bij. Als je op de lijst komt worden je personalia, een foto (zonder het welbekende balkje) en het feit waarvan je verdacht wordt dan wel waarvoor je bent veroordeeld gepubliceerd. De lijst is te vinden op het webadres: www.nationaleopsporingslijst.nl. De politie en het OM hopen hiermee een nieuw belangrijk opsporingsmiddel in handen te hebben. Politie en OM vragen de burger zo om tips over de verblijfplaatsen. Maar als u dacht dat er echt maar acht personen gezocht worden in Nederland, komt u bedrogen uit. Niet alle zaken lenen zich namelijk voor een dergelijk opsporingsbericht. ‘Opsporing in stilte’ kan soms effectiever zijn zegt het OM. Saman B. valt dan ook niet te ontdekken op de lijst. Om op deze lijst te komen moet er natuurlijk wel aan een aantal criteria worden voldaan. Deze staan weergegeven in de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving die staan vermeld op om.nl. Na het publiceren kwamen er gelijk wanklanken uit de richting van de advocatuur. Spong vindt de publicatie onrechtmatig voor in ieder geval de vijf verdachten die op de lijst te zien zijn. Hij vindt dat dit in strijd is met de onschuldpresumptie omdat een verdachte geacht wordt onschuldig te zijn tot het tegendeel bewezen is. De verdachte wordt door middel van deze publicatie geschonden in zijn fundamentele rechten.Het OM had echter wel wat betere dingen aan zijn hoofd dan hier over na te denken, zij kon de dag na de publicatie gelijk de site gaan actualiseren. Een van der veroordeelden was namelijk al opgespoord. Als u nu denkt: ‘Zo die lijst werkt snel’, komt u wederom bedrogen uit. De veroordeelde zat al sinds 2008 in de gevangenis, niet in Nederland maar in België. Zijn onze buren toch weer iets sneller in de opsporing te noemen.

Page 8: Tweede Asega

COLUMN

6

Knigge concludeert

Prof. mr G. Knigge is advocaat-generaal bij de Hoge Raad. In deze rubriek vertelt hij over zijn werk.

De pitbull en de dood (HR 22 september 2009, LJN BI1427, NJ 2009, 463)

Een ongebruikelijk telefoontje. De heer Jansen, seniorparketsecretaris van het parket in Rotterdam, belde met de vraag hoe het met Arie stond. Arie bleek een inbeslaggenomen pitbullterriër te zijn die door het gerechtshof te Den Haag was onttrokken aan het verkeer. Dat betekende dat Arie zou worden gedood als de uitspraak van het gerechtshof in kracht van gewijsde ging. Veel kon ik de heer Jansen niet vertellen. Ik moest de zaak nog bestuderen. Over twee weken zou ik concluderen. Ik vroeg nog waarom hij zo geïnteresseerd was in de afloop van de zaak. Het antwoord was dat hij als “taakaccenthouder dieren” Arie onder zijn hoede had gekregen. “En”, zei hij, “Het is wel een bijzonder geval hè”. De heer Jansen leek zich het lot van Arie aan te trekken. Zelf heb ik niet zoveel met honden. De bij mijn rol passende afstandelijke wijze waarop ik de heer Jansen te woord had gestaan, had mij dan ook weinig moeite gekost. Maar ik was wel nieuwsgierig geworden. Het bleek inderdaad een bijzondere zaak. Niet alleen wat de feiten betreft, ook juridisch viel er veel te kluiven. Het

voorhanden hebben van een pitbull was destijds verboden op grond van de (op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gebaseerde) Regeling agressieve dieren. De eigenaar van Arie werd vervolgd wegens de overtreding van dat verbod. Nu blijkt het soms helemaal niet gemakkelijk te zijn om uit te maken of een hond een pitbull is of niet. Daarvoor zijn deskundigen nodig die aan de hand van een lijst met karakteristieken turven of de hond voldoende kenmerken van een pitbull vertoont. Welnu, maar liefst drie deskundigen hadden geoordeeld dat Arie een pitbull was. De eigenaar was het daar echter absoluut niet mee eens. Hij voerde aan dat hij al eerder wegens overtreding van de Regeling agressieve dieren was vervolgd, maar dat hij toen was vrijgesproken. Het zou daarbij om dezelfde hond (Arie) zijn gegaan. De raadsman kleedde dit verweer in een juridisch jasje. Hij betoogde dat zijn cliënt opnieuw voor hetzelfde feit werd vervolgd, hetgeen in strijd is met art. 68 Sr. Het gerechtshof evenwel verwierp dit verweer omdat het niet geloofde dat het om dezelfde hond ging. Daarvoor leek het hof een goede reden te hebben. De hond waarom het destijds was gegaan, had een chip ingeplant gekregen. De deskundigen hadden bij Arie echter geen chip aangetroffen. De eigenaar van de hond liet het daar niet bij zitten. Na de uitspraak van het gerechtshof, waarbij hij was veroordeeld en Arie was onttrokken aan het verkeer, spande hij een kort geding aan. Hij eiste dat Arie aan een röntgenonderzoek werd onderworpen. Dit omdat de ervaring had geleerd dat een ingeplante chip kan “afzakken”, soms een klein beetje, maar soms ook tot aan het kniegewricht.. De eis werd toegewezen en inderdaad, Arie bleek wel degelijk een chip in zijn lijf te hebben.

In zijn cassatieschriftuur beriep de raadsman van de verdachte zich op dit nieuwe feit. Gebleken was volgens hem dat het gerechtshof het beroep op art. 68 Sr ten onrechte had verworpen. Met die klacht kon ik echter weinig beginnen. In de cassatieprocedure is geen plaats voor een betwisting van de feiten. De Hoge Raad moet zich bij zijn juridisch oordeel houden aan de feiten zoals die door het gerechtshof zijn vastgesteld. Daarin verschilt de cassatieprocedure van de herzieningsprocedure, waarin juist wel een beroep op nieuwe feiten kan worden gedaan. De consequentie daarvan is dat de Hoge Raad het cassatieberoep in dit soort gevallen moet verwerpen, ook als de veroordeelde vervolgens met succes een verzoek om herziening kan doen. Dat is misschien weinig praktisch, maar naar geldend recht zijn de beide procedures scherp van elkaar gescheiden. Volgens dat recht moest ik dus doen alsof het nieuwe feit niet bestond. De vraag is overigens of Arie, als het anders was geweest, daarmee veel was opgeschoten. Het beroep op art. 68 Sr was op de keper

Page 9: Tweede Asega

7

COLUMN

beschouwd niet erg sterk. Het voorhanden hebben van een agressieve hond is een voortdurend delict, dat telkens opnieuw kan worden gepleegd. De hond mocht dan wel dezelfde zijn, maar het feit was daarmee nog niet hetzelfde. Juist om de eigenaar voor recidive te behoeden, was het nodig dat Arie werd afgemaakt. Ik wees er in mijn conclusie op dat de raadsman misschien beter een beroep op de beginselen van een goede procesorde had kunnen doen. Een beroep op rechtsdwaling was ook denkbaar geweest. Verdedigbaar is dat de eigenaar van Arie er op grond van de gegeven vrijspraak op mocht vertrouwen dat het bezit van Arie niet verboden was en dat hij daarvoor niet opnieuw zou worden vervolgd. Maar de raadsman had zich daarop niet beroepen. Veel zou het ook niet hebben uitgemaakt. Want het Hof had nu eenmaal vastgesteld dat Arie niet dezelfde hond was als de hond waarop de vrijspraak betrekking had. Daarop zou ook een beroep op rechtsdwaling of op de beginselen van een goede procesorde zijn stukgelopen. Het cassatiemiddel was kansloos.

Toch zou Arie zijn lot ontlopen. Zijn redding kwam van de wetgever. Nadat het gerechtshof uitspraak had gedaan en nadat de raadsman zijn cassatieschriftuur had ingediend, werd de Regeling agressieve dieren ingetrokken. Sinds 1 januari 2009 was het voorhanden hebben van een pitbull niet meer strafbaar. Art. 1 lid 2 Sr schrijft voor dat bij een verandering in de wetgeving de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Maar was hier wel sprake van zo’n verandering in de wetgeving? Toevallig had ik over dat onderwerp een dik proefschrift geschreven. Ik had daarin verdedigd dat alleen in uitzonderlijke gevallen een beroep op art. 1 lid 2 Sr kan worden gedaan. Daarvoor is nodig dat de wetgever van inzicht is veranderd. Hij moet achteraf van oordeel zijn dat de oude wet nooit heeft gedeugd. En dat komt maar zelden voor. Uit de wetsgeschiedenis bleek dat de Regeling agressieve dieren bedoeld was als een “uitsterfregeling”. De gedachte was dat pitbullterriërs een genetische predispositie hebben tot agressief gedrag. Het ras deugde niet en moest daarom worden uitgeroeid, te beginnen in Nederland. Op die gedachte was steeds meer kritiek gekomen. Lang niet alle pitbulls bleken in de praktijk gevaarlijk te zijn. Het doden van dieren die nog nooit een vlieg kwaad hadden gedaan, stuitte op steeds meer weerstand. In de Tweede Kamer werd betoogd dat de gevaarlijkheid van een hond niet afhing van zijn ras, maar van de wijze waarop de eigenaar met hem omging. Mede daardoor was de regeling willekeurig. Niet iedere pitbull was

gevaarlijk en niet iedere toegelaten hond ongevaarlijk. Er was kortom sprake van rassendiscriminatie. Die argumenten hadden de minister overtuigd, zo bleek uit de toelichting op het intrekkingsbesluit. Daarom kon de hele regeling volgens haar worden gemist. Art. 425 Sr en de in APV-bepalingen voorkomende voorschriften met betrekking tot aanlijnen en muilkorven boden voldoende mogelijkheden om tegen werkelijk gevaarlijke honden op te treden. Eerder had de minister de Tweede Kamer al meegedeeld dat, vooruitlopend op de intrekking van de regeling, begonnen was met het seponeren van lopende strafzaken en het teruggeven van pitbulls die niet bij een bijtincident betrokken waren geweest. Aan het doden van dergelijke dieren en het vervolgen van hun eigenaren moest dus zo snel mogelijk een einde komen.Een duidelijker voorbeeld van een veranderd inzicht bij de wetgever is moeilijk te bedenken. Wat eerst in het belang van de veiligheid noodzakelijk was geacht, werd nu als rassendiscriminatie verafschuwd. Ik concludeerde dan ook dat art. 1 lid 2 Sr van toepassing was. Op die door mij ambtshalve aangedragen grond vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof. De heer Jansen kon opgelucht ademhalen.Nog een irrelevant detail tot slot. Uit het dossier bleek niet dat Arie bij een bijtincident betrokken was geweest. Hij leek dus volstrekt ongevaarlijk. Of dat ook voor zijn baas gold, is de vraag. Die was door het gerechtshof niet alleen veroordeeld wegens overtreding van de Regeling agressieve dieren, maar ook wegens het bedreigen van de eigenaar van een grillroom met een mes. Dat kan Arie echter niet aangerekend worden. Want we mogen de regel niet omdraaien. De gevaarlijkheid van het baasje hangt niet af van de wijze waarop zijn hond met hem omgaat.

Page 10: Tweede Asega

COLUMN

RadicaliseringA.D. Nauseam

Na de mislukte aanslag van de Nigeriaan Farouk Abdulmutallab afgelopen december, is Nederland een held rijker en een illusie armer. Een held, althans zo kopte de Telegraaf, genaamd Jasper Schuringa, die, zo laat de Telegraaf ons ook nog even weten, al meer dan 2500 ‘fans’ heeft op facebook. Lekker belangrijk. Feit is wel dat deze Jasper Schuringa heeft voorkomen dat ‘de terrorist’ de explosieve stof alsnog tot ontploffing kon brengen. Of hij hierdoor een held is, laat ik in het midden. Een illusie armer, omdat het klaarblijkelijk nog steeds mogelijk is om met explosief materiaal door de douane bij Schiphol te komen. Hier ligt weer een uitdaging voor Alberto Stegeman. Over een maand, als de beveiliging is aangescherpt, als de gemoederen weer enigszins zijn bedaard, gaat hij weer met zijn verborgen camera op pad. Wekenlang wordt Nederland geteisterd door reclames over dé meest spraakmakende uitzending van 2010. Pauw en Witteman gunnen hem een podium om zijn inleiding op de show te geven. Prem Radhakishun probeert de onthulling bij De Wereld Draait Door uit Alberto te schreeuwen, terwijl tafeldame Yvon Jaspers het op boerse wijze tracht: ‘Zeg Alberto, kunne ge me da nie gwoon één op één vertelle’, terwijl er 25 camera’s draaien en een vijftigtal mensen in het publiek zit. Een mediahype is wat volgt. De gebeurtenis wordt wekenlang disproportioneel uitvergroot. Tuurlijk is het onwenselijk dat de beveiliging te wensen overlaat, maar moet dat weken het nieuws domineren? Het heeft nieuwswaarde, zeker. Maar het voedt ook de angst onder de bevolking. De angst voor terroristen, de angst voor mannen met baarden die religieus fundamentalistisch zijn. De media zetten het zwart-wit neer: het zijn deze mannen met baarden tegen de westerse burgers; het is goed tegen kwaad. Keer op keer dit beeld. De interetnische contacten nemen af, de Nederlander wordt wantrouwend, de kloof tussen beide bevolkingsgroepen wordt groter. Een klimaat voor radicalisering is geschapen.Daar sta je dan als moslimjongere in Nederland. Mensen kijken je anders aan. Ze verdenken je. Je ziet er immers net zo uit als zij die de aanslagen in Amerika, Madrid en Londen hebben gepleegd. Je voelt je ongewenst. De vraag naar identiteit is bij deze groep niet gemakkelijk te beantwoorden. Enerzijds voelen ze zich niet volledig opgenomen in de Nederlandse samenleving, anderzijds is de band met het moederland van de ouders verzwakt.

Zoals M. Slootman en J. Tillie in hun onderzoek naar achtergronden en motieven van radicaliserende moslims in Amsterdam hebben gesteld, ervaren sommige deze kloof als onoverbrugbaar. In de zoektocht naar zekerheden en acceptatie biedt religie een houvast. Religie verbindt en geeft identiteit. Je hoort weer ergens bij en voelt je niet tussen wal en schip geraakt. Vooral de conservatieve invulling van de islam biedt houvast bij onzekerheid. De invulling waarbij de Koran en de Hadith (islamitische overleveringen) als enige bronnen van het geloof worden gezien. Trek je dit door naar de politiek, dan dient er een samenleving te komen die volledig ingericht is volgens God’s plan. Qutb, een van de denkers waarop het islamitische radicalisme is gestoeld, beweert zelfs dat alle mogelijke middelen hiertoe ingezet mogen worden – dus ook moorden.Naast bovengenoemde behoefte aan zingeving en binding kan ook de behoefte aan rechtvaardigheid een rol spelen bij het radicaliseringsproces. Waarom word ik, als moslim, in Nederland eerder preventief gefouilleerd dan een autochtone Nederlander? Waarom word ik, als moslim, geweigerd bij uitgaansgelegenheden? Als reactie op een allesoverheersend gevoel dat moslims onrecht wordt aangedaan, neigt men naar de radicale islam (onderzoek M. Slootman en J. Tillie). De situatie in Irak kan hierbij als voorbeeld dienen. Het recente onderzoek van de commissie Davids heeft in die zin dan ook een contraproductieve werking, aangezien de uitkomst hiervan beschouwd kan worden als bevestiging van het onrecht dat de moslims wordt aangedaan. Om de media aan banden te leggen, gaat te ver. Censuur is uit den boze. Een ieder dient via zijn blackberry de mogelijkheid te hebben om op ieder moment van de dag op de hoogte te blijven van het meest recente nieuws. Maar we moeten er voor waken, dat de media door disproportioneel aandacht te schenken aan dergelijke gebeurtenissen de gematigde moslim over de streep trekt naar het radicalisme. Wel nieuws, minder hype.

8

Page 11: Tweede Asega

9

COLUMN

Deze week zat ik te praten met twee leveranciers van camerasystemen. Ze wilden weten welke regels en wetten er gelden voor cameratoezicht. Als wij een camera op straat ophangen, aan welke regels moeten we dan voldoen? En wie legt er een boete op als we de regels overtreden? Dat is een moeilijke vraag. Er is namelijk niet zoveel wetgeving over cameratoezicht. We hebben de Gemeentewet voor cameratoezicht op openbare plaatsen. Die wet gaat over camera’s die door gemeenten worden opgehangen voor de openbare orde. Voor kentekenherkenning op snelwegen hebben we de Wpg: de Wet politiegegevens. Maar hoe zit het met camera’s die door particulieren op straat worden opgehangen? Daar geldt de Wet bescherming persoonsgegevens. Althans, dat zeggen de meeste deskundigen. Maar het woord ‘camera’ komt in die hele wet niet voor. De wet gaat over het verwerken van persoonsgegevens: alle gegevens ‘die van invloed kunnen zijn op de manier waarop een persoon wordt beoordeeld of behandeld’. Met ‘verwerken’ worden alle handelingen bedoeld van verzamelen tot vernietigen. Als ik mensen op straat film, verwerk ik dan persoonsgegevens? Als ik de beelden opsla wel. Maar als ik de beelden alleen maar bekijk en niet bewaar? Dan geldt geen enkele wet, denk ik. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft begin dit jaar gezegd meer tijd te willen stoppen in toezicht en minder in voorlichting en advies. Het CBP wordt een privacywaakhond met tanden. Maar iemand moet deze slapende hond wel eerst wakker maken. Het is de hoogste tijd voor een wet cameratoezicht. Die wet moet niet alleen gaan over die paar camera’s die door de overheid worden opgehangen, maar over alle camera’s.

Camera’s en de wetSander Flight

Page 12: Tweede Asega

COLUMN

10

Internationaal gezien bestaan er verschillende manieren voor de strafrechtelijke aanpak van minderjarigen. Ik zal hier een korte beschrijving geven van het Zweedse strafrecht voor minderjarigen. In Nederland kan een minderjarige vanaf 12 jaar strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld en geldt tot 18 jaar het jeugdstrafrecht. In Zweden ligt de grens van strafrechtelijke aansprakelijkheid op 15 jaar (Chapter 1, Section 6 CJP).1 Jeugdigen worden in 3 categorieën verdeeld: 1. Jongminderjarigen: een persoon onder de 15 jaar;2. Minderjarigen: een persoon onder de 19 jaar;3. Jongvolwassenen: een persoon die niet minderjarig is, maar jonger is dan 21 jaar.

Hoewel in Zweden minderjarigen vanaf 15 jaar in het strafrecht worden behandeld als een volwassene, houdt de rechter bij het opleggen van een straf wel rekening met de leeftijd van de verdachte. Bovendien zijn er speciale regels voor het wel of niet vervolgen van jeugdigen van toepassing en regels met betrekking tot de veroordeling voor jeugdigen. Indien een minderjarige onder de 15 jaar een strafbaar feit begaat, betekent dat niet dat men in Zweden met de handen in het haar zit. Minderjarigen onder de 15 jaar kunnen worden verplicht gebruik te maken van sociale zorg. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een opname in een speciale instelling voor minderjarigen (dit kan in bijzondere gevallen ook voor personen van 18 of 19 jaar).2 Een minderjarige die een misdrijf heeft begaan, kan hiertoe niet zonder meer worden verplicht. Vereist is dat het criminele gedrag van

de minderjarige serieus gevaar oplevert voor zijn of haar gezondheid of ontwikkeling. Daarnaast kan er op vrijwillige basis begeleiding aan de familie worden aangeboden. De maatregelen zijn voorts niet alleen afhankelijk van de ernst van het strafbare feit, maar ook van de algemene omstandigheden van het kind.3 Voorts kent men in Zweden een ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot delinquent gedrag van hun kinderen. Zo kan een afzonderlijke strafrechtelijke procedure tegen ouders worden gestart bij het in gebreke blijven ten aanzien van hun ouderlijke plichten.4 Op grond van art. 25 1964 Act5 worden strafzaken voor minderjarigen en jongvolwassenen - jongeren onder de 21 jaar – in de regel door speciaal daartoe aangewezen rechters behandeld (lijkt op onze kinderrechters). Daarnaast zijn er verschillende bepalingen die voorzien in de mogelijkheid van een versnelde procedure (art. 29) en regels die speciale bescherming voor minderjarigen bieden. Zo is het op grond van art. 27 mogelijk om het proces achter gesloten deuren te laten plaatsvinden indien een openbare terechtzitting ernstige bezwaren voor verdachte oplevert als gevolg van publiciteit. De zitting vindt in Zweden aldus niet altijd, zoals in Nederland, achter gesloten deuren plaats.

In Zweden kent men derhalve geen jeugdstrafrecht, maar wordt er op een andere manier rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte. Vergelijk ik het Zweedse met het Nederlandse stelsel dan gaat mijn voorkeur uit naar het laatste. Het Nederlandse stelsel biedt de rechter meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. De rechter kan met het brede pedagogische sanctiepakket in het jeugdstrafrecht tot een passende sanctionering komen, gebaseerd op alle omstandigheden van de individuele zaak.

1 CJP: Code of Judicial Procedure.2 N. Jareborg, ‘Criminal responsibility of minors’, International Review of Penal Law, Vol. 75, p. 512.3 De bepalingen hierover zijn te vinden in 1990 Act met speciale bepalingen voor jonge personen (Lagen med sarskilda bestammelser om vard av unga).4 N. Jareborg, ‘Criminal responsibility of minors’, International Review of Penal Law, Vol. 75, p. 513.5 Met speciale bepalingen voor jonge delinquenten (Lagen med sarskilda bestammelser om unga lagovertradare).

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van minderjarigen in ZwedenAlbertine Tiemens

Page 13: Tweede Asega
Page 14: Tweede Asega

Bij Jongbloed haal je je juridische boeken!Volg je een juridische studie zoals rechten, criminologie of bestuurskunde?

Jongbloed heeft een ruime voorraad van alle studieboeken die jij nodig hebt.

De voordelen op een rijtje:• 5% studentenkorting via de website en in de winkel*

• Je kunt op rekening kopen en deze eventueel naar je ouders laten sturen

• Bij een boekbestelling boven de € 20,- betaal je geen verzendkosten*

*zie voorwaarden op onze site

Vestigingen Leiden en Den Haag

Jongbloed Juridische BoekhandelDé specialist in rechtsliteratuur

Ga naar www.jongbloed.nl/student

Page 15: Tweede Asega

Essays

Gebruik van DNA in de opsporingDe strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen

Cybercrime Jeugdige dader, volwassen straf?

Groot, Groter, Grootst.

Page 16: Tweede Asega

ESSAY

14

Het artikel vermeldt hier dat er methodes zijn ont-wikkeld waarmee uiterlijke kenmerken uit DNA gehaald kunnen worden. Het gaat hierbij om haar- en oogkleur. Zal dit leiden tot een inbreuk op onze privacy? En wordt de kans op stigmatisering niet groter? Berichten zoals het bovenstaande verschijnen de laatste tijd veelvuldig in de media. In onderstaand artikel zal ik proberen uit te zoeken welke ontwikkelingen DNA-onderzoek in Nederland heeft doorgemaakt en welke veranderingen er nog zijn te verwachten. Wat houden deze veranderin-gen concreet in voor verdachten in strafzaken en hoe verhoudt dit zich onder meer tot art. 8 van het EVRM?

DNA-onderzoek op de traditionele manier wordt vooral gebruikt ter identificatie van een mogelijke verdachte. Past het DNA-profiel van verdachte X in het op de plaats delict gevonden DNA-profiel Y? Tegenwoordig wordt DNA-onderzoek echter ook steeds meer ge-bruikt als opsporingsmethode. Nieuwe technieken en aangepaste wetgeving bieden steeds meer mogelijkheden voor het opsporingsonderzoek. Aan de hand van een gevonden DNA-profiel kunnen bepaalde (momenteel nog zeer weinig) uiterlijk waarneembare kenmerken worden bepaald die kunnen helpen bij het opsporen van de dader als geen andere methoden voorhanden zijn. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn bij een grootschalig opsporingsonderzoek: indien men weet dat de dader (waarschijnlijk) een blanke Europeaan is kan men het onderzoek beperken tot blanke Europeanen wat zeer veel tijd en geld kan schelen. Hoe meer uiterlijk

waarneembare kenmerken bekend zijn, hoe kleiner de groep potentiële daders wordt. Het mag echter niet gaan om bepaald gedrag dat een genetische compo-nent heeft (zoals links- of rechtshandigheid). Ook is het niet toegestaan om bijvoorbeeld lichaamsgeur of stemhoogte te bepalen en mee te laten wegen.

WetsgeschiedenisNederland is al jaren één van de koplopers op het gebied van DNA-onderzoek. Nederland was zelfs het eerste land waar DNA-onderzoek bij de wet geregeld werd. Al in de jaren tachtig van de vorige eeuw werden er af en toe DNA-profielen van verdachten opgemaakt, maar dit ging destijds altijd op vrijwillige basis. De wetgeving is ontstaan naar aanleiding van het DNA-arrest.1 In deze zaak (in 1990) is in Nederland voor het eerst een ver-dachte gedwongen tot het afstaan van bloed ten behoeve van een DNA-onderzoek De Hoge Raad heeft toen bepaald dat het onder dwang afnemen van lichaams-weefsel van een verdachte een inbreuk maakt op artikel 11 van de Grondwet.2 Dit artikel bepaalt dat een ieder recht heeft op de onschendbaarheid van zijn of haar lichaam. Naar aanleiding van dit arrest is een commissie ingesteld om de wetgeving aan te passen. Deze commissie, naar haar voorzitter Commissie Moons genoemd, heeft een rapport opgesteld aan de hand waar-van de nieuwe wetgeving tot stand is gekomen.3 In 1994 is de eerste wet met betrekking tot DNA-onderzoek in

Gebruik van DNA in de opsporingHarrie Bijnen

In de Spits van 20 november 2009 was het volgende te lezen:

Verdacht om haarkleur Wetenschap klaar voor uniek gebruik van DNA-profiel

“Familie, vrienden en bekenden van een slachtoffer van een misdrijf kunnen over enkele jaren worden opgeroepen om DNA af te staan, wanneer hun uiterlijk overeenkomt met dat van de verdachte. De techniek is zo ver gevorderd, dat wetenschappers van de universi-teiten van Leiden en Rotterdam en het Nederlands Forensisch Instituut het Ministerie van Justitie gaan vragen de methode toe te mogen passen in strafzaken. Deskundigen van de Leidse universiteit hebben een systeem ontwikkeld om aan de hand van informatie uit dader-DNA op het lichaam van een slachtoffer af te leiden wat iemands haar- of oogkleur is. Bij haarkleur gaat het om een zekerheidspercentage van ruim 80 procent, bij oogkleur om 90 procent. Ook kan de geografische herkomst worden vastgesteld.”

Page 17: Tweede Asega

15

ESSAY

werking getreden. Deze wet bepaalt dat een verdachte gedwongen kan worden om lichaamsmateriaal af te staan indien hij verdacht wordt van een misdrijf waar een gevangenisstraf van 8 jaar of meer op staat. Een vereiste hierbij is dat het lichaamsmateriaal afgenomen moet worden door een arts. Ook is het recht op contra-expertise voor de verdachte geregeld. Het aldus ver-kregen DNA-bewijs mag slechts gebruikt wordenals aanvullend (tweede) bewijs. Het onderzoek dient gevorderd te worden door de rechter-commissaris en mag alleen gevorderd worden bij dringende noodzaak voor waarheidsvinding.

Vanwege vergaande ontwikkelingen op het gebied van DNA-onderzoek en onder druk van de media en de politiek wordt de bestaande wetgeving in 2001 ver-ruimd. Deze verruiming houdt de volgende veranderin-gen in: DNA-onderzoek mag nu ook gebruikt worden indien dit in het belang van het onderzoek is. De ver-dachte mag vanaf nu kiezen wat voor lichaamsmateriaal hij afstaat. De eis dat al het lichaamsmateriaal door een arts moet worden afgenomen is komen te vervallen, de arts blijft wel eindverantwoordelijke. De politie mag nu ook celmateriaal afnemen, het afnemen van bloed blijft voorbehouden aan de arts. In bijzondere gevallen kan DNA-materiaal van een verdachte worden afgenomen zonder diens medeweten (dit kan bijvoorbeeld door de verdachte een kop koffie aan te bieden en vervolgens een DNA monster af te nemen van deze koffiekop). Ook met betrekking tot het vorderen van een DNA-onderzoek vindt een verruiming plaats: de officier van justitie kan nu ook een DNA-onderzoek vorderen. De grootste verruiming is dat DNA-onderzoek nu ge-vorderd mag worden bij alle delicten waarvoor voor-lopige hechtenis op grond van art. 67 Strafvordering is toegelaten. Het aldus verkregen celmateriaal en het DNA-profiel worden automatisch opgenomen in de databank van het NFI alwaar het maximaal 30 jaar wordt bewaard. Indien vrijspraak volgt of van vervolging wordt afgezien wordt dit materiaal weer uit de databank verwijderd.4 In 2003 heeft wederom een ingrijpende wijziging plaats-gevonden. Op 1 september 2003 is de wet van 8 mei 2003 tot wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoons-kenmerken uit celmateriaal in werking getreden.

De nieuwe wet Wat houdt de Wet tot wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in verband met het vaststellen van

uiterlijk waarneembare kenmerken in en wat betekent dit voor de praktijk? Tot de inwerkingtreding van voor-genoemde wet was het DNA-onderzoek gericht op het vergelijken van DNA-profielen ter identificatie van een dader.5 Na de inwerkingtreding van deze nieuwe wet is het, onder bepaalde in de wet genoemde voor-waarden, mogelijk om de identiteit van een onbekende verdachte mede te achterhalen door DNA-onderzoek te gebruiken waarbij wordt gekeken naar bepaalde uiterlijk waarneembare persoonskenmerken. Bij de invoering van de nieuwe wet is gebruik gemaakt van een merkwaardige constructie. De artikelen 151d lid 2 Sv en 195f lid 2 Sv be-palen: het DNA-onderzoek kan slechts gericht zijn op het vaststellen van het geslacht, het ras, of bij andere maatregel van bestuur aangewezen uiterlijk waarneem-bare persoonskenmerken. Door het wetsartikel op te bouwen zoals is gedaan wordt de zware parlementaire goedkeuring, die normaal nodig is bij een ingrijpende wijziging zoals deze, vervangen door een veel lichtere procedure. Op deze manier is het mogelijk gemaakt rekening te houden met de technische vooruitgang die wordt geboekt bij DNA-onderzoek. Indien er op korte termijn een techniek wordt ontdekt waarmee men met grote zekerheid de haarkleur van een persoon kan vast-stellen dan kan dit middels AMvB direct onder de werk-ing van de wet vallen. In de praktijk echter gaan deze technische vooruitgangen meestal niet met grote snel-heid. Bij het vaststellen van een AMvB met betrekking tot dit artikel zijn de volgende criteria van belang: de rele-vantie voor het opsporingsonderzoek, de mogelijkheden die de techniek biedt om het persoonlijkheidsken-merk voldoende betrouwbaar af te kunnen leiden uit lichaamsmateriaal en de kosten van een onderzoek.6

Wat is er mogelijk met DNA-onderzoek?Voor DNA-onderzoek is heden ten dage weinig lichaamsmateriaal nodig. Vroeger diende men grote hoeveelheden lichaamsmateriaal af te staan om een DNA-profiel te kunnen maken, tegenwoordig heeft men genoeg aan enkele tientallen lichaamscellen. Een DNA-profiel wordt opgesteld aan de hand van 10 loci (unieke DNA-kenmerken).7 Ook is het mogelijk daar een extra locus aan toe te voegen waarmee het geslacht bepaald kan worden. Voor het bepalen van het ras is een uitgebreider onderzoek nodig. De resultaten hiervan worden door middel van een statistisch model bepaald en zijn niet volledig accuraat. Door het onderzoek naar het ras kan met enige waarschijnlijkheid het ras van de

Page 18: Tweede Asega

Poelestraat 33, GroningenTel: 050-3113510

www.ozandonerkebap.nl

Page 19: Tweede Asega

17

ESSAY

onbekende verdachte worden vastgesteld.8 Uit de wet volgt dat onderzoek naar het ras slechts mag worden gedaan indien andere mogelijkheden uitgeput zijn. Andere uiterlijke kenmerken zijn op dit moment nog niet accuraat vast te stellen. Dit komt onder meer omdat uiterlijke kenmerken zoals de haar- of oogkleur door meerdere genen worden bepaald. Op grond van de wet is slechts onderzoek naar uiterlijk waarneem-bare kenmerken, die vanaf de geboorte aanwezig zijn, toegestaan. Er zijn echter veel factoren die invloed hebben op uiterlijke kenmerken. Dit alles maakt het zeer moeilijk om te bepalen of de onbekende ver-dachte bijvoorbeeld blauwe ogen heeft. Het enige andere uiterlijke kenmerk dat men tot nu toe redelijk zeker (ongeveer 90%) kan bepalen is of iemand rood haar heeft.9 De nieuwe wet biedt dus veel mogelijk-heden, maar vooralsnog is dit vooral toekomstmuziek.

DNA-onderzoek en het recht op privacy DNA-onderzoek is een handig middel in de op-sporing en berechting van verdachten, maar maakt ook een grote inbreuk op rechten van diezelfde verdachten. Ingevolge de wet is het slechts mogelijk om uiter-lijk waarneembare kenmerken op te sporen, maar bij DNA-onderzoek komen vaak ook (ongeacht of men hier nadrukkelijk naar zoekt of niet) erfelijke af-wijkingen/ziekten naar voren. Bij DNA-onderzoek kan veel over bijvoorbeeld de gezondheid van de verdachte boven water komen, al is dit niet op grond van een wets-artikel toegestaan. Zo kan men bijvoorbeeld ontdekken dat de verdachte drager is van de dodelijke ziekte van Huntington, terwijl de verdachte hiervan zelf nog niet op de hoogte is. Indien de verdachte (onder meer) aan de hand van deze specifieke informatie achterhaald is, heeft hij het recht om niet te weten. Dit recht om niet te weten, zoals onder meer ook geregeld in art. 7:449 BW, houdt in dat de verdachte het recht heeft om niet ingelicht te worden over zijn (kans op) ziekte. Hij mag niet tegen zijn wil geconfronteerd worden met dusdanige levensbeïnvloedende informatie. Op dit punt verschilt het recht van niet weten dus enigszins met het Burgerlijk Wetboek, daar is veel meer sprake van een belangenafweging. Art. 7:449 BW bepaalt: Indien de patiënt te kennen heeft gegeven geen in-lichtingen te willen ontvangen, blijft het verstrekken daarvan achterwege, behoudens voor zover het be-lang dat de patiënt daarbij heeft niet opweegt tegen het nadeel dat daaruit voor hemzelf of anderen kan

voortvloeien. Dat is bij strafzaken niet echt het geval, het recht van de verdachte om niet te weten weegt vrijwel altijd zwaarder dan het opsporingsbelang. Knoop en Prinsen (2005) betogen dat er op zijn minst een afweging gemaakt dient te worden tussen het recht van de verdachte om niet te weten en het be-lang dat de maatschappij heeft bij vervolging en be-rechting. Het mag niet zo zijn dat een verdachte bij ernstige delicten, zoals moord en verkrachting, op voor-hand een zwaarwegender recht heeft om niet te weten.10

Artikel 8 van het EVRM is van belang bij het DNA-onderzoek evenals artikel 10 van de Grondwet. Het DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare ken-merken maakt hier vrijwel altijd een inbreuk op. Echter in het belang van (ernstige) delicten is een in-breuk op deze rechten veelal wel geoorloofd. Vraag blijft echter in hoeverre men kan spreken van een in-breuk op de privacy bij DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare kenmerken aangezien het hierbij altijd gaat om een onbekende verdachte. Totdat deze verdachte bekend is geworden, is dus nog niet echt sprake van een inbreuk. Ook heeft de enige informa-tie die uit het onderzoek gebruikt mag worden betrek-king op uiterlijk waarneembare kenmerken, die dus voor een ieder zichtbaar zijn. Van een echte inbreuk kan dan ook niet echt worden gesproken (hoewel het natuurlijk mogelijk is dat iemand een pruik en kleurlenzen draagt in het dagelijks leven en om de een of andere reden niet wil dat dit bekend wordt). Ook is plastische chirurgie niet uit een DNA-profiel op te maken en het kan een inbreuk zijn op het privéleven van een verdachte als dit bekend wordt.

ConclusieDNA-onderzoek biedt binnen het strafrecht zeer veel mogelijkheden. Met de technieken die heden ten dage beschikbaar zijn, is het bijvoorbeeld mogelijk om onderscheid te maken tussen een Afrikaanse man en een Aziatische vrouw. Men kan er van uit gaan dat in de toekomst steeds meer mogelijkheden zullen ont-staan om uiterlijk waarneembare kenmerken aan de hand van DNA-onderzoek vast te stellen. Nu geldt nog een strenge eis met betrekking tot de uiterlijk waarneembare kenmerken: slechts kenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn, mogen worden gebruikt.

Page 20: Tweede Asega

Vraag is of dit wenselijk is, aangezien bepaalde zeer opvallende uiterlijk waarneembare kenmerken zich pas later openbaren. Kinderen die blond haar hebben tot een jaar of 6 kunnen op 20-jarige leeftijd donker-bruin haar hebben waardoor het onderzoek bemoei-lijkt wordt. Ook is het de vraag of het wenselijk is om andere kenmerken, zoals recht- of linkshandigheid, bepaalde lichaamsgeur en stemhoogte, buiten be-schouwing te laten. Dit zijn allemaal kenmerken die zeer relevant kunnen zijn bij het opsporingsonderzoek. Een van de bezwaren die kleeft aan extensief DNA-onderzoek is dat het mogelijk leidt tot stigmatisering van bepaalde groepen of mensen. Als de politie een opsporingsbevel uitvaardigt met daarop de volgende melding: “blanke man van 22 jaar oud met groene ogen en blond krullend haar van 1,76 meter in verband met een roofoverval”, zullen veel mensen mannen die aan deze omschrijving voldoen met de nek aankijken. Soortgelijke problemen doen zich nu soms al voor met compositietekeningen, maar de kans hierop is bij DNA-onderzoek veel groter omdat de omschrijving breder is.

1 J. Braeckman, Ethiek van DNA tot 9/11, Amsterdam: University Press 2005.2 S. Eikelboom, De genetische vingerafdruk. De waarde van DNA als opsporingsmiddel, Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij L.J. Veen 2000.3 Commissie Herijking Wetboek van Strafvordering, Het DNA-onderzoek in strafzaken. Een rapport van de commissie Herijk-ing Wetboek van Strafvordering, Arnhem: Gouda Quint 1991.4 J. Braeckman, Ethiek van DNA tot 9/11, Amsterdam:University Press 2005.5 J. Braeckman, Ethiek van DNA tot 9/11, Amsterdam: University Press 2005.6 R. Brüheim, DNA. Uiterlijke waarneembare persoonsken-merken uit celmateriaal. September 20037 Nederlands Forensisch Instituut, De essentie van forensisch onderzoek. Het DNA- profiel, Den Haag 2008.8 Nederlands Forensisch Instituut, De essentie van forensisch onderzoek. DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare per-soonskenmerken, Den Haag 2008.9 B.J.Koops & M. Prinsen, ‘Gezocht: blonde man uit Friesland. Verwonderpunten bij de wet DNA-onderzoek uiter-lijke waarneembare persoonskenmerken’, Delikt & Delinkwent 2005, 42, p. 610-626. 10 B.J.Koops & M. Prinsen, ‘Gezocht: blonde man uit Friesland. Verwonderpunten bij de wet DNA-onderzoek uiter-lijke waarneembare persoonskenmerken’, Delikt & Delinkwent 2005, 42, p. 610-626.

ES

SAY

ESSAY

18

Page 21: Tweede Asega

De strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen Sanne van Dam

Elke week worden er weer duizenden nieuwe kinderpornografische foto’s en video’s op internet geplaatst en elke week worden er honderdduizenden zoekopdrachten gedaan voor afbeeldingen van seksuele exploitatie van kinderen. Bezitters van collecties hebben vaak meer dan een miljoen pornografische afbeeldingen. Geschat wordt dat elke dag 200 afbeeldingen via het internet worden verspreid. Omdat kinderpornografie illegaal is, is het moeilijk om te schatten hoeveel minderjarigen er wereldwijd slachtoffer worden van deze netwerken. De schattingen lopen tussen de 10.000 en de 100.000 kinderen die slachtoffer zijn.1 Kinderen van alle leeftijden, inclusief baby’s, worden misbruikt voor pornografische doeleinden. Uit onderzoek volgt dat 83% van de individuen die kinderpornografie bezat afbeeldingen van kinderen tussen de 6 en 12 jaar. 39% had afbeeldingen van kinderen tussen de 3 en 5 jaar. En 19% had afbeeldingen van baby’s en peuters onder de 3 jaar.2 Dit probleem schreeuwt om aandacht.

19

In dit artikel zal ik ingaan op de maatregelen inzake de bestrijding van kinderpornografie. Daarbij behandel ik eerst kort de maatregelen die al zijn genomen. Vervolgens zal ik het Verdrag van Lanzarote behandelen. Dit verdrag heeft tot doel de seksuele uitbuiting van kinderen tegen te gaan en is in Nederland door middel van een wetswijziging geïmplementeerd. Ik zal de belangrijkste wetswijzigingen behandelen die in werking zijn getreden als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Lanzarote. De wetswijzigingen hebben per 1 januari jl. kracht van wet gekregen. Bij deze nieuwe wetgeving dienen echter ook enkele kanttekeningen te worden geplaatst. Die zal ik daarom aan het eind van het artikel nog behandelen. Tot slot zal worden gekeken of de wetswijziging wel echt een uitbreiding vormt van de regeling die gold tot 1 januari 2010 of dat de nieuwe regeling toch niet zo van belang is als is beoogd bij de invoering. Ik begin met de reeds genomen maatregelen ter bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen.

Enkele wetswijzigingen tot 1 januari 2010De afgelopen jaren is al een aantal wetgevingsinitiatieven uitgevoerd om kinderporno te bestrijden. Zo heeft de wetgever bij gelegenheid van de partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving in 2002 door toevoeging van het woord ‘schijnbaar’ de beschermingsomvang van art. 240b Sr uitgebreid.3 Deze wijziging heeft ervoor gezorgd dat de strafbaarstelling ook ziet op een afbeelding van een (echt) persoon die eruit ziet als een kind. Voldoende is dat door het OM aannemelijk wordt gemaakt dat de afgebeelde persoon op een echt kind lijkt. Als gevolg van de wetswijziging kan naast de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie ook strafrechtelijke aansprakelijkheid volgen voor onder meer het vervaardigen van kinderpornografie zelfs

wanneer de verdachte kan aantonen dat de afgebeelde persoon ouder is dan 18 jaar.4 In de lagere rechtspraak heeft de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie inmiddels al tot een veroordeling geleid.5 Vanaf 1 juli 2009 is de straf voor criminelen die zich schuldig maken aan kinderpornografie verhoogd van zes naar acht jaar. Ook heeft het OM een ruimere bevoegdheid gekregen om kinderpornografie op te sporen. Door een verhoging van de gevangenisstraf van zes tot acht jaar voor degene die als beroep of uit gewoonte kinderpornografie vervaardigt, verspreidt of in bezit heeft, wordt het mogelijk in een woning een instrument op een computer van de verdachte te plaatsen. Zijn communicatie met anderen kan zo achterhaald worden. De Eerste Kamer heeft 24 november 2009 ingestemd met een wetsvoorstel van Minister Hirsch Ballin van Justitie dat kinderen effectief moet beschermen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik.6 Het wetsvoorstel volgt op de ondertekening van het Verdrag van Lanzarote in oktober 2007 en is op 1 januari 2010 in werking getreden.7

Het Verdrag van LanzaroteSeksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen zijn een wereldwijd verschijnsel en behoeven zowel nationaal als internationaal een krachtige aanpak. Seksuele uitbuiting van kinderen gaat vaak gepaard met grensoverschrijdende zware en georganiseerde criminaliteit. Door ontwikkelingen in de techniek en op internet kan kinderpornografie zich eenvoudig over de landsgrenzen verspreiden en kunnen nieuwe vormen van misbruik zich openbaren. Gelet op deze internationale dimensie vereisen het voorkomen en bestrijden van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen intensieve en effectieve internationale samenwerking. Daartoe zijn internationaal al veel

ESSAY

Page 22: Tweede Asega

ESSAY

relevante rechtsinstrumenten tot stand gekomen. Het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58) vormt de weergave van de laatste internationale overeenstemming op dit terrein.8 Het verdrag heeft een brede opzet en beslaat een groot aantal onderwerpen. Het verdrag beoogt het volgende te bewerkstelligen:

1. Voorkoming en bestrijding van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen.

2. Bescherming van de rechten van kinderen die het slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik.

3. Het bevorderen van nationale en internationale samenwerking in de strijd tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen.

Naast procedurele-, straf- en sanctiebepalingen gaat het om preventieve en beschermende maatregelen, nationale coördinatie en internationale samenwerking. 9 Bij de strafbepalingen is in het bijzonder rekening gehouden met de voortschrijdende ontwikkeling van de techniek, de verdere digitalisering van de maatschappij en het toenemend gebruik van de open communicatiemogelijkheden op het internet.10

De Nederlandse regering beschouwt het verdrag mede als een ondersteuning in de strijd tegen seksuele uitbuiting en kinderpornografie.11 Om het verdrag in werking te laten treden in het Nederlandse rechtsstelsel diende deze eerst geratificeerd te worden. Een wetswijziging was daarvoor nodig.

De wetswijzigingDe uitvoering van het verdrag leidt op drie punten tot een aanscherping van de zedelijkheidswetgeving, te weten (1) een aanscherping van de strafbaarstelling terzake kinderpornografie (art. 240b Sr), (2) strafbaarstelling van het corrumperen van kinderen en (3) strafbaarstelling van ‘grooming’.12

Aanscherping strafbaarstelling kinderpornografieDe aanscherping van de strafbaarstelling van kinderpornografie heeft plaatsgevonden door wijziging van art. 240b Sr. De achtergrond van deze aanscherping vormen onder meer de technologische ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. Door deze technologische ontwikkelingen is het mogelijk om met gebruik van informatietechnologie toegang te verkrijgen tot op afstand geplaatste bestanden waarop zich kinderpornografisch materiaal, al dan niet versleuteld, bevindt. Aldus bestaat er een mogelijkheid

om over het materiaal te beschikken en dit desgewenst te bekijken, zonder dat daarbij het materiaal op de eigen computer wordt opgeslagen. De vraag rijst of deze wijze van het verkrijgen van toegang tot kinderpornografie in alle gevallen onder de bestaande strafbaarstelling van ‘bezit’ kan worden gebracht. Het begrip ‘bezit’ heeft immers van oudsher een fysiek aspect in zich. In een digitale context wordt daarbij in de eerste plaats gedacht aan vastgelegde data. De jurisprudentie over art. 240b Sr geeft nog geen duidelijk antwoord op de vraag naar de reikwijdte van het begrip ‘bezit’ in een digitale context. Voorkomen moet evenwel worden dat personen die zich bijvoorbeeld met gebruik van versleutelingstechnieken of besloten computernetwerken toegang verschaffen tot kinderpornografie, bij afwezigheid van gedownload materiaal op de eigen computer, niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd. Daarbij kan ook worden gedacht aan personen die zich tegen betaling toegang verschaffen tot kinderpornografie, maar de strafbare beelden uitsluitend ‘real time’, zonder gelijktijdig op de harde schijf te downloaden, bekijken. In het bijzonder de personen die zich op professionele en commerciële schaal bezighouden met kinderpornografie, blijken vindingrijk in versleutelingstechnieken en nieuwe technische methoden om hun gedragingen zoveel mogelijk af te schermen.13 De aanscherping van art. 240b Sr biedt een ruimer bereik en vormt een nuttig en wenselijk vangnet voor gevallen die mogelijk niet onder de strafbaarstelling van ‘bezit’ zouden kunnen worden gebracht. Het houdt bovendien in dat de relatieve afstandelijkheid en anonimiteit van het internet geen vrijbrief bieden om straffeloos dit soort ernstige feiten te plegen. De strafbaarstelling van het ‘zich toegang verschaffen tot’ vereist meer dan uitsluitend het bekijken van kinderpornografie. Het ‘zich toegang verschaffen tot’ impliceert een actieve handeling die op het verkrijgen van toegang is gericht. Evenals bij strafbaar bezit, is opzet een vereiste voor strafbaarheid. Het opzet van betrokkene dient te zijn gericht op het verkrijgen van toegang tot kinderpornografie. Bij degene die nietsvermoedend een hyperlink naar een website aanklikt waarmee hij zichzelf ongewild toegang tot kinderpornografie blijkt te verschaffen, zal van opzet niet gauw sprake zijn. Dit komt evenwel mogelijk anders te liggen op het moment dat bijvoorbeeld de benaming van een hyperlink een indicatie bevat voor de aanwezigheid van kinderpornografie op de desbetreffende website of wanneer de betrokkene eerder heeft kunnen constateren dat op een bepaalde website kinderpornografie voorkomt, maar dit hem er niet van heeft weerhouden die website nogmaals

20

Page 23: Tweede Asega

21

ESSAY

te bezoeken. Belangrijk bewijs voor opzet zal veelal kunnen worden gevonden in de handeling waarmee betrokkene zichzelf toegang tot het kinderpornografisch materiaal verschaft. Daarbij kan worden gedacht aan (online) betalingsverkeer dat is terug te leiden tot websites waarop kinderpornografie wordt aangeboden. Ook het beschikken, over de voor het verkrijgen van toegang tot het materiaal benodigde wachtwoorden of inloggegevens, kan (samen met de historische gegevens van bezochte websites) het bewijs opleveren dat iemand zich opzettelijk de toegang tot kinderpornografie heeft verschaft.14

Strafbaarstelling van corrumperen van kinderenHet nieuwe art. 248d Sr beoogt het kind te beschermen tegen schadelijke invloeden op de persoonlijke en seksuele ontwikkeling. In het bijzonder strekt de bepaling tot bescherming tegen gedragingen die tot doel hebben een kind vatbaar te maken voor seksuele uitbuiting of seksueel misbruik. Wanneer een kind voor seksuele doeleinden wordt geconfronteerd met seksueel misbruik of seksuele handelingen, kan een kind toekomstige gedragingen die als ontucht moeten worden aangemerkt, als normaal gaan ervaren. Tegen een dergelijke scheefgroei in de seksuele en persoonlijke ontwikkeling dient een kind te worden beschermd. Voor strafbaarheid is niet vereist dat het kind zelf actief participeert in de seksuele handelingen waarvan hij of zij getuige is. Het met ontuchtig oogmerk confronteren van het kind met seksuele handelingen volstaat.15

Strafbaarstelling ‘grooming’‘Grooming’ betreft het op internetsites (in het bijzonder sociale netwerk- en profielsites), of in chatrooms, nieuwsgroepen of MSN-groepen benaderen en verleiden van een kind met als uiteindelijk doel het plegen van seksueel misbruik met dat kind. ‘Grooming’ is veelal een langlopend proces waarbij de dader door veelvuldig chat- en e-mailcontact langzaam het vertrouwen wint van het kind, het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld. De aard en omvang van dit strafwaardige fenomeen zijn zorgwekkend. Bescherming van kinderen tegen ‘grooming’ dient mede te worden bewerkstelligd via de weg van voorlichting over veilig internetgebruik. Voorlichtingscampagnes als DigiBewust dragen daar in belangrijke mate aan bij. Ook ouders dragen een belangrijke verantwoordelijkheid. Er dient door de overheid evenwel ook adequate strafrechtelijke bescherming tegen dit fenomeen te worden geboden.

Voor de wetswijziging konden bepaalde vormen van ‘grooming’ onder de delictsomschrijving van art. 248a Sr worden gebracht. Gedragingen die niet resulteren in het plegen van een feitelijke seksuele handeling of een begin van uitvoering daartoe, vielen evenwel buiten de reikwijdte van art. 248a Sr. De in het verdrag opgenomen strafbaarstelling richt zich nadrukkelijk op het grijze gebied waarin nog geen sprake is van het plegen van daadwerkelijk seksueel misbruik, maar waar wel misbruik wordt gemaakt van de open communicatiemogelijkheden op internet om kinderen te benaderen en tot misbruik te verleiden. Deze strafbaarstelling is neergelegd in het nieuwe art. 248e Sr. Voor strafbaarheid is niet vereist dat het contact op internet daadwerkelijk leidt tot fysiek contact tussen kind en dader, of een feitelijk door het kind gepleegde seksuele handeling, bijv. voor een webcam. De nadruk ligt meer op de communicatiefase. De fase waarin het kind op internet in chat- en e-mailverkeer door de dader wordt bewerkt en verleid. Uit de inhoud van de desbetreffende chat- en e-mailberichten zal veelal het oogmerk van de dader op het plegen van seksueel misbruik kunnen worden afgeleid. De strafbaarstelling in het verdrag vereist wel dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen.16 Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase zou te ver voeren en is bovendien niet goed te handhaven. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oogpunt van een effectieve bescherming van kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van strafbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de dader zich begeeft naar de voor de ontmoeting afgesproken plek, het slachtoffer van een routebeschrijving naar die plek voorziet of andere concrete voorbereidingen treft gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.17

Kanttekeningen Niet moet worden verwacht dat straks alle bezoekers van websites met kinderpornografie succesvol kunnen worden opgespoord. Dit komt voort uit een aantal knelpunten die zich bij de opsporing op internet kunnen voordoen.

Page 24: Tweede Asega

ESSAY

Concreet gaat het daarbij bijvoorbeeld om de vluchtigheid van de gegevens. Digitale sporen kunnen zijn gewist voordat zij ten behoeve van het opsporingsonderzoek zijn veiliggesteld. Dit geldt temeer wanneer er sprake is van grensoverschrijdend gegevensverkeer en er internationale rechtshulp nodig is om bepaalde gegevens te achterhalen. Ook bedienen personen die zich met kinderpornografie bezighouden, zich van tussenschakels, zogenoemde proxyservers, waardoor het niet altijd eenvoudig is om vast te stellen waarvandaan een bepaalde website is bezocht. Ten slotte is er nog de mogelijkheid van gestolen creditcards, waardoor het betalingsverkeer niet in alle gevallen een succesvol aanknopingspunt voor handhaving zal zijn. In bepaalde kan de dader aan de hand van betalings- of gegevensverkeer succesvol worden opgespoord. Voor strafbaarheid is echter niet vereist dat het ‘zich toegang verschaffen tot’ tegen betaling plaatsvindt. Betalingsverkeer zal evenwel in veel gevallen een belangrijk aanknopingspunt voor de handhaving kunnen zijn.18 Het bekijken van kinderpornografie als zodanig is niet strafbaar gesteld. Dat is een bewuste keuze van de wetgever. De aanscherping strekt ook niet tot strafbaarstelling daarvan. Strafbaarstelling van kijken naar kinderpornografie is in de praktijk niet handhaafbaar en dient om die reden achterwege te blijven. Daarbij komt een ander argument. Degene die een bepaald bestand ongevraagd krijgt toegestuurd en dat bekijkt, dient wanneer dat bestand kinderpornografie bevat en hij zich van dat bestand ontdoet niet voor het bekijken ervan met straf te worden bedreigd. Noch in het verdrag noch in andere internationale instrumenten is voor strafbaarstelling van het kijken naar kinderpornografie als zodanig gekozen.19

Een stap in de goede richting …Door L. Stevens en E.J. Koops is onderzoek gedaan naar de bestaande rechtspraak om te kijken wat de wetswijziging toevoegt aan de mogelijke strafbaarstellingen onder de oude wetgeving.20 Zij komen tot de conclusie dat onder de oude wetgeving door de rechter al rekening werd gehouden met de eigenschappen van de digitale wereld. Daarbij was meer dan eens een doorslaggevende factor of de verdachte al dan niet actief op zoek is geweest naar kinderpornografie. In die zin is het zich toegang verschaffen of ‘actief kijken’ waarmee art. 240b Sr door het wetsvoorstel is uitgebreid, in de rechtspraak in wezen al een factor bij de interpretatie van digitaal bezit. Dat betekent dat de ‘actieve kijkers’ in veel gevallen ook al onder het oude recht konden worden veroordeeld, wanneer er sporen van kinderporno op de harde schijf te vinden waren. Alleen voor de gevallen waarin de harde

schijf helemaal ‘schoon’ is maar er wel anderszins bewijs is van ‘actief kijken’, biedt de voorgestelde wetswijziging een nieuw handvat voor vervolging. Ook biedt de strafbaarstelling van opzettelijke toegangsverschaffing een uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor een kleine maar niet onbelangrijke groep kinderpornogebruikers: degenen die, conform de bewuste keuze van de wetgever, niet strafbaar willen zijn door enkel te kijken naar kinderporno zonder deze in bezit te willen hebben. Aangezien zij met hun actieve zoekgedrag de vraag naar online kinderporno in stand houden, is het met het oog op de bestrijding van seksueel kindermisbruik terecht dat ook zij voortaan strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden. Zo zal een verdachte die via chatgroepen kinderpornomateriaal opgestuurd krijgt, maar deze tijdig verwijdert, zoals in het arrest van de HR van 28 februari 2006, in de toekomst niet meer worden vrijgesproken.21 Dat geldt ook voor de man die bewust alleen keek, niet opsloeg, en zijn tijdelijke internetbestanden verwijderde.22 In deze gevallen zal naar alle waarschijnlijkheid sprake zijn van strafbaar gedrag nu verdachten zich door middel van een geautomatiseerd werk opzettelijk toegang hebben verschaft tot kinderpornografische afbeeldingen. Ook al zal de wetswijziging niet het bereik hebben wat door de wetgever is beoogd, het is toch weer een stap in de goede richting ter bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen.

1 Rapport van de Verenigde Naties inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie.2 Idem.3 Stb. 2002, 470.4 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 7, p.6.5 Rb. ’s-Hertogenbosch 4 februari 2008, LJN BC3225.6 Kamerstukken I 2008/09, 31 810, nr. A, p.10.7 Stb. 2009, 578.8 Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 2, p.1.9 Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.2.10 Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.3.11 Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.1.12 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.1.13 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.3.14 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.4.15 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.5.16 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.6.17 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.7.18 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 7, p.2.19 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.4.20 L. Stevens en E.J. Koops, ‘Opzet op de harde schijf: criteria voor opzettelijk bezit van digitale kinderporno’, DD 2009, 51.21 HR 28 februari 2006, LJN AU9104. 22 Rb. Breda 22 februari 2006 , LJN AV2996.

22

Page 25: Tweede Asega

23

ESSAY

In dit artikel wil ik meer inzicht geven in de verhouding, een goede verhouding is namelijk noodzakelijk, tussen het strafrecht en ICT. Welke regels zijn er op het internet en aan wat voor delicten moet je eigenlijk denken?

Historische technologieHet begon allemaal al in de vroege negentiende eeuw toen niemand nog van een computer had gehoord. Een weldenkende Fransman bedacht weefgetouwen die werden aangestuurd door een ponskaartensysteem. Deze kaarten kun je de voorloper van de computers noemen. Met deze uitvinding waren de zijdewevers natuurlijk niet blij, want dit ging ten koste van hun arbeid. Ze saboteerden dit automatische proces dan ook regelmatig. Deze acties kunnen worden gezien als de voorlopers van wat we tegenwoordig hacken noemen. Het saboteren van machines werd vroeger vaak gedaan door gewone arbeiders die bang waren hun baan en inkomsten te verliezen door de opkomst van de automatisering. Nadat in 1946 de eerste volautomatische computer in gebruik werd genomen werden ze pas 20 jaar erna gebruiksvriendelijk en toegankelijk voor het grotere publiek. De eerste computermisdaad waar iemand voor werd vervolgd vond in 1966 plaats. Een man die bij de bank werkte voegde wat extra software toe zodat hij niet meer rood kon staan.1

Dit was eigenlijk meer uitzondering dan regel te noemen. Want echte computercriminaliteit bestond nog niet. Computers werden alleen nog maar in gebruik genomen door grote bedrijven, universiteiten en veiligheidsdiensten.Het veranderde in de jaren tachtig toen kleinere computers in de omloop kwamen. Hackers werden niet gezien als misdadigers, maar vooral als helden in de VS. Als je een computer kon kraken werkte dat statusverhogend. Het woord hacker was in eerste instantie een compliment omdat je fouten uit een website haalde en beveiligingsgaten aangaf. Hacken werd meer als een sport gezien dan als misdaad.

Dit omdat vooral jeugdigen, studenten, het deden om zo bedrijven te ‘treiteren’ zonder enig oogmerk voor winstbejag.Maar er kwam een omslagpunt. De maatschappij begon het inbreken in computers toch bedreigend te vinden voor de rechtsorde en de economie, omdat zo vertrouwelijke gegevens en informatie beschikbaar werden. Het internet maakte namelijk ook gelijk een enorme groei door toen het werd vrijgegeven voor commercieel gebruik, eerst was dit alleen maar voorhanden in beperkte kring.2 Hierdoor werd het tijd om naar nieuwe wetgeving te kijken met betrekking tot cybercrime. Nederland was hier wat later mee dan andere staten. Amerika had al eerder nieuwe wetgeving ingevoerd.3

Begrippen Het woord cybercrime komt uit het Amerikaanse recht als algemene aanduiding voor misdrijven waarbij computers of netwerken gebruikt worden. Onder het begrip cybercrime vallen criminele activiteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van de ICT. Het is een ruim begrip, hieronder vallen dus verschillende activiteiten. Ze kunnen gericht zijn tegen personen, eigendommen en organisaties of tegen communicatie- of informatiesystemen.4 Je kunt cybercrime in brede en enge zin uitleggen. Delicten in enge zin zijn de zogenoemde BVD-delicten, deze zijn gericht tegen de beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en de deugdelijkheid van gegevens, computers of netwerken. Hieronder vallen onder andere computersabotage, verstikkingsaanvallen, hacking, spionage en virusverspreiding.5 De misdrijven in brede zin zijn deze waarbij de computer als middel wordt gebruikt. De misdaden bestonden al voor de computer bestond, alleen de computer wordt nu gebruikt om ze te verwezenlijken. Dit zijn dan ook misdrijven zoals oplichting en valsheid in geschrifte (zoals phishing, ook wel

CybercrimeSanne Leentjes

Sinds jaar en dag draait ons hele bestaan rondom het internet. Als we willen kunnen we dagen thuisblijven, toch sociale contacten opdoen via profielsites en ons eten laten thuisbezorgen door onze favoriete supermarkt. Ook onze Koningin Beatrix had dit in de gaten en riep ons, in haar jaarlijkse kersttoespraak, dan ook op om individualisering tegen te gaan door echt menselijk contact te hebben en burenhulp te bieden. Niet alleen Koningin Beatrix zit met de moderne maatschappij in haar maag ook de overheid en justitie. Er is namelijk nog een sector van criminaliteit bijgekomen, die op het internet. De schade loopt jaarlijks naar schatting in de miljarden euro’s. Hoe zit de verhouding tussen het strafrecht en ICT eigenlijk?

Page 26: Tweede Asega

ESSAY

klassieke vermogensdelicten genoemd), uitingsdelicten zoals smaad en laster, maar ook de verspreiding van kinderporno of het illegaal kopiëren van films en muziek zijn misdrijven in rede zin te noemen.6

WetgevingIn november 1985 werd in Nederland de Commissie Franken ingesteld door de Minister van Justitie. Dit gebeurde omdat er nog geen specifieke wettelijke artikelen ten aanzien van computercriminaliteit waren. Er moest onderzocht worden of dit wenselijk was. In 1987 kwam het rapport ‘Informatietechniek en strafrecht’ uit. Omdat een aantasting van de beschikbaarheid, integriteit en exclusiviteit van gegevens en systemen, die als juist moeten worden geacht, toen ook al als computercriminaliteit werden aangemerkt, deed de commissie verscheidene voorstellen. Ze stelden verschillende aanpassingen en aanvullingen van de Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering voor. De commissie vond dat computergegevens namelijk niet als goederen konden worden aangemerkt als in de strafrechtelijke vermogensdelicten. Discussies over dit punt waren volop gaande want in 1983 wees het Hof een arrest waarop zij gegevens wel als ‘goed’ aanmerkte. Dit is in overeenstemming met het alom bekende Elektriciteitsarrest. De wetgever heeft uiteindelijk de conclusie van de commissie overgenomen. Over gegevens kunnen namelijk meerdere mensen beschikken en het kan vaker gebruikt worden, wat van elektriciteit niet gezegd kan worden. Daarom achtte de wetgever de vergelijking met het Elektriciteitsarrest dan ook onjuist.

In mei 1990 werd een wetsvoorstel tot wetswijziging aangeboden door de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer. Na een aantal kleine wijzigingen werd deze aangenomen. De eerste Wet computercriminaliteit is een feit op 1 maart 1993. De wet bevatte drie onderdelen.7 Ten eerste zijn er nieuwe strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht gekomen. Omdat onder ‘goed’ geen gegevens werden geschaard, kwam er een definitie van gegevens. Volgens art. 80quinguies Sr zijn gegevens: ‘iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken.’ Ook kwam er een definitie van geautomatiseerd werk, waar computers onder vallen. Volgens art. 80sexies Sr wordt onder geautomatiseerd werk verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en

over te dragen.8 Ten tweede zijn er aanpassingen in het Wetboek van Strafvordering doorgevoerd. Deze zagen op de bevoegdheden van justitie bij de opsporing en vervolging van feiten waarbij gegevens worden gebruikt door middel van computers. Het derde onderdeel betrof een wijziging in het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de jaarrekening en het jaarverslag.9 De dag na het invoeren van de wet in 1993, was hij eigenlijk alweer verouderd. Er staat namelijk vast dat zowel het aantal slachtoffers als het aantal daders explosief is gestegen de afgelopen jaren.10 De exacte schade is moeilijk aan te geven omdat er weinig aangiftebereidheid is, vooral met betrekking tot hacking en er is onvoldoende registratie. Slechts weinig bedrijven die slachtoffer zijn geworden van cybercrime doen aangifte. Het totaal op jaarbasis is dan ook moeilijk in te schatten. Er zijn een aantal motieven te bedenken waarom een bedrijf geen aangifte doet. Vaak willen ze als groot bekend bedrijf geen publiciteit. Door aangifte te doen kom je in de juridische molen, van onder andere openbare strafzittingen, terecht en krijg je veel aandacht van de media. Hierdoor kan grote schade voor een bedrijf ontstaan omdat het bedrijf in een negatief daglicht wordt gesteld. Ook is het vaak voordeliger, als de schade niet al te groot is, om deze te nemen en daarna het bedrijf zelfstandig weer te herstellen.11 Vaak vertrouwen de bedrijven niet op de ICT kennis van politie en justitie en doen ze daarom ook geen aangifte. De schade bij Nederlandse bedrijven ten gevolge van alleen al hacking wordt zo tussen de 185 miljoen en één miljard euro geschat, dit blijkt uit een rapport in 2006.12

Nu er sprake is van meer professionaliteit onder de misdaad via of met de computer en er aanwijzingen zijn dat ook de georganiseerde criminaliteit in toenemende mate oprukt, was het tijd voor nieuwe wetgeving. Een belangrijk verdrag hierin te noemen is het Cybercrime-verdrag, dat een product is van de Raad van Europa. Het Cybercrime-verdrag is bedoeld om opsporing en vervolging van cybercrime ook over de landsgrenzen meer mogelijk te maken. Internationale samenwerking blijkt hard nodig, omdat het internet als ‘onbegrensd’ kan worden aangemerkt. Grenzen vervagen immers snel op het net. Ook is het handig dat de landen die dit verdrag ondertekenen uiteindelijk dezelfde wetgeving zullen hebben. De artikelen 2 t/m 8 gaan vooral over delicten met de computer als doel, de eerder genoemde

24

Page 27: Tweede Asega

enge delicten. Artikel 9 gaat over kinderporno en artikel 10 over copyrightschending, dus de delicten in brede zin. Ook bevat het verdrag regels voor internetaanbiedersen het bewaren van verkeersgegevens. Deze regels moeten allemaal geïmplementeerd worden in het Nederlandse recht. Bij sommige artikelen konden we nog kleine voorbehouden maken.13 Door deze nieuwe technische en internationale ontwikkelingen werd in juni 1999 het wetsvoorstel Computercriminaliteit twee ingediend. Het duurde enige tijd voordat een uitgebreid wijzigingsvoorstel ingediend werd bij de Tweede Kamer. Deze werd pas ingediend in 2005 om zo de laatste richtlijnen te implementeren en nog nodig geachte wijzigingen en verduidelijkingen door te voeren. Op 1 september 2006 was de Wet Computercriminaliteit twee een feit. Vooral het begrip ‘hacken’ in art. 138a Sr, over computervredebreuk, is aanzienlijk uitgebreid. Deze uitbreiding maakt het nu mogelijk dat je ook strafbaar gesteld kan worden in het geval je niet de beveiliging kraakt.14

Opsporing & VervolgingNu er steeds meer wetten zijn ingevoerd ter bevordering van de strafbaarstelling en de opsporing van cybercrime zou je kunnen denken dat vervolgingen snel zullen volgen. Dit is echter nog een groot probleem. Door de verscheidenheid aan delicten zijn er moeilijk daderkenmerken vast te stellen. Er zijn wel een aantal kenmerken te noemen bij bijvoorbeeld kinderporno, vaak blanke mannen, maar dit is slechts een van de delicten die plaats kan vinden op het net. Ook voor de nieuwe vormen van misdaad valt nog niet een lijn te ontdekken, omdat het een redelijk nieuw fenomeen is om de computer niet mede als middel voor een feit maar als doel te gebruiken. Dit maakt het nog steeds zeer lastig tot opsporing over te gaan omdat de ontwikkelingen om anoniem te blijven op het net steeds door blijven gaan. Een leuke casus waar wel een veroordeling uit volgde is overigens de Campina afpersing-zaak. Het zuivelmerk Campina werd gevraagd om een groot bedrag te storten op een rekening van een manspersoon, anders zou hij gedurende een enkele tijd allemaal toetjes, uit de schappen, injecteren met vergif. Hij heeft hier een aantal keren mee gedreigd. Campina moest de bankpasgegevens waar het bedrag op stond via steganografie bekend maken. Steganografie is een middel om gegevens te verbergen van de buitenwereld door ze in een afbeelding of fragment te bewerken. De jongeman was ook nog zo slim om deze afbeelding op

te vragen via een andere computer in het buitenland, dus een niet te achterhalen IP-adres in Nederland. Maar uiteindelijk is het kat- en muisspel geëindigd met behulp van de FBI in Amerika, doordat toch ergens computergegevens zijn achterhaald die naar hem leidden.15 Deze casus is een interessant voorbeeld van hoe klassieke delicten zoals afpersing nu vaak samen gaan met misleidende programma’s door de ontwikkelingen van de technologie.

Uit onderzoek is gebleken dat voor de volgende verschijningsvormen van cybercrime de dreiging en risico’s voor de Nederlandse samenleving als meest urgent worden beschouwd. Ik zal bij de meesten een kleine uitleg geven.1. ‘Radicalisering en extremisme.’ Via internet komen ‘soortgenoten’ makkelijker in contact en worden zo grote groepen mensen aangesproken, wat ook grote consequenties kan hebben voor ‘de echte wereld’.2. ‘Terrorisme en ideologisch gemotiveerde misdaad.’ Ook voor het terrorisme is het bereik veel groter geworden, onder andere om bijvoorbeeld op het net afspraken te maken of gegevens uit te wisselen.3. ‘Kinderporno.’ Door nieuwe wetgeving is ook virtuele kinderpornografie strafbaar gesteld als in foto’s en beeldmateriaal.4. ‘Grooming.’ Dit is het benaderen van minderjarige kinderen met als doel seksueel contact.5. ‘Softwarepiraterij.’6. ‘Internetfraude.’ Zoals creditcardfraude, dit is in begin 2007 met maar liefst 200% toegenomen ten opzichte van 2006.7. ‘Witwassen.’8. ‘Cyberterrorisme.’9. ‘Hacking.’ Vooral de schade bij grote bedrijven kan hier groot zijn, als bijvoorbeeld bedrijfsgegevens worden doorverkocht.10. ‘Malware.’ Dit is verspreiding van virussen, wormen en Trojaanse paarden.11. ‘ICT-dienstverleners.’ Ook ICT-dienstverleners vormen een dreiging omdat zij vaak veel kennis hebben en al snel in het criminele circuit, als hulpje van criminelen of als selfmade crimineel, belanden. Dit is ook niet zo verwonderlijk omdat er zeer veel geld mee verdiend kan worden en zij vaak alleen staan in hun specifieke kennis.16

ESSAY

25

Page 28: Tweede Asega

ESSAY

Tussen 1998 en 2004 werden door het OM 225 zaken behandeld die mogelijk strafbaar waren onder de Wet Computercriminaliteit. In 82 gevallen gingen er dagvaardingen uit.17 Dit lijkt mij slechts het topje van de ijsberg te noemen. Omdat er zo veel geld in omloop is in de computermisdaad, is het een van de speerpunten van het kabinet te noemen, wat uit het Coalitieakkoord in 2007 naar voren is gekomen. De voorkoming, opsporing en vervolging valt onder drie ministeries. Ministerie van Justitie, van Economische Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.18 Ook elk van de regiokorpsen heeft al, of zal, een Bureau Digitaal Rechercheren (BDR) krijgen. Voor ondersteuning bij ingewikkelde zaken wordt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ingeschakeld.19

ConclusieUit dit artikel is gebleken dat een hele nieuwe sector, dan wel als hulpmiddel dan wel als nieuw soort misdaden, zich in slechts twintig jaar heeft ontwikkeld. Nu ook de opsporing nogal moeizaam verloopt en het om bakken met geld gaat, is het niet verwonderlijk dat politie en justitie hier steeds meer aandacht aan zullen (moeten) besteden. Er bleek dat de kennis van het ICT nog niet volop vertegenwoordigd is bij justitie. Hier zal daarom een betere opleiding en begeleiding bij moeten komen om cybercrime beter te kunnen bestrijden. Want met kennis bestrijd je kennis. Ook een nadeel is dat de technologie zich voortdurend blijft ontwikkelen, waardoor de wetgeving snel verouderd is. Nog een reden waarom je bij de opsporing en bestrijding mogelijk achter de feiten blijft aanhollen. De toekomst zal moeten uitwijzen hoeveel schade cybercrime de samenleving kost. Maar tot die tijd is elke stapje vooruit er natuurlijk één te noemen. Dat de opkomst van de technologie niet alleen nadelen heeft zal ook u begrijpen, er zijn ook talloze voordelen te bedenken. Ook voor politie en justitie. Zoals een niet nader te noemen man ooit zei: ‘Elk nadeel heb z’n voordeel.’

1 A. Dasselaar, Handboek digitale criminaliteit, Culemborg: Van Duuren Media B.V. 2008, p.19-21.2 Y. Buruma, Recht en internet, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1998, p.10-11. 3 B.J. Koops, ‘De ethiek van de hacker’, Maandblad voor de Informatievoorziening 2000-42(april), p.62-63.4 Cybercrime <www.iusmentis.com>.5 B.J. Koops, Strafrecht en ICT, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p.24-25.6 A. Dasselaar, Handboek digitale criminaliteit, Culemborg: Van Duuren Media B.V. 2008, p.214.7 A. Dasselaar, Handboek digitale criminaliteit, Culemborg: Van Duuren Media B.V. 2008, p.18-21.8 B.J. Koops, Strafrecht en ICT, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p.23-24.9 B.J. Koops, Strafrecht en ICT, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p.20-22.10 R.C. van der Hulst & R.J.M. Neve, Rapport: Hightech crime, soorten criminaliteit en hun daders, Meppel: Boom Juridische uitgevers 2008.11 Chr.H. van Dijk & J.M.J. Keltjens, Computercriminaliteit, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 10-12.12 R.C. van der Hulst & R.J.M. Neve, Rapport: Hightech crime, soorten criminaliteit en hun daders, Meppel: Boom Juridische uitgevers 2008, p. 31-34.13 A. Dasselaar, Handboek digitale criminaliteit, Culemborg: Van Duuren Media B.V. 2008, p.215-216.14 B.J. Koops, Strafrecht en ICT, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p.22.15 Rb. Rotterdam 21 maart 2006, LJN AV6191; zie ook A. Dasselaar, Handboek digitale criminaliteit, Culemborg: Van Duuren Media B.V. 2008.16 R.C. van der Hulst & R.J.M. Neve, Rapport: Hightech crime, soorten criminaliteit en hun daders, Meppel: Boom Juridische uitgevers 2008.17 A. Dasselaar, Handboek digitale criminaliteit, Culemborg: Van Duuren Media B.V. 2008, p.189.18 Cybercrime <www.justitie.nl>.19 A. Dasselaar, Handboek digitale criminaliteit, Culemborg: Van Duuren Media B.V. 2008, p.187-189.

26

Page 29: Tweede Asega

27

Jeugdige dader, volwassen straf ?Marjolein Buwalda

Op 18 november 2009 werd in het Urkerbos op Urk het lichaam van Dirk Post aangetroffen door voorbijgangers. Omdat er aanwijzingen waren die duidden op geweld bestond het vermoeden dat er sprake was van een misdrijf.1 Een aantal dagen later werd er een aantal tieners opgepakt in de leeftijd van 12, 13 en 15 jaar oud. Temidden van de stroom nieuwsberichten over deze gebeurtenis gingen geluiden op om de 15-jarige hoofdverdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht in plaats van onder het jeugdstrafrecht. Deze vraag is de afgelopen jaren vaker gesteld naar aanleiding van afschuwelijke geweldsmisdrijven waarbij jonge daders waren betrokken en waarbij het slachtoffer het in sommige gevallen ook met de dood moest bekopen.2 In dit artikel zal ik allereerst onderzoeken voor wie het jeugdstrafrecht geldt en wat de ratio is van de regeling. Daarna zal ik aangeven hoe de mogelijkheid tot de toepassing van volwassenensancties is ontstaan. Voorts geef ik weer aan welke criteria moet zijn voldaan om tot deze toepassing over te gaan en wanneer dit in de praktijk daadwerkelijk plaatsvindt en wat de argumenten hiervoor zijn. In de conclusie pleit ik voor het luisteren naar en het lessen trekken uit de felle kritiek die dit onderwerp teweeg brengt.

De ratio van het jeugdstrafrechtArtikel 77a is de eerste bepaling van de regeling van het jeugdstrafrecht zoals deze is opgenomen in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Het artikel heeft als uitgangspunt dat een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaren al wel, maar de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht.Het jeugdstrafrecht voor jongeren tot 18 jaar bestaat sinds 1905. Hoewel deze gehanteerde bovengrens niet vanzelfsprekend was aangezien er in eerdere regelingen voor jeugdigen in het Wetboek van Strafrecht een bovengrens van 16 jaar werd gehanteerd, is in 1905 bewust gekozen voor deze leeftijd met het oog op de voltooiing van de geslachtsontwikkeling, de benodigde tijd voor opvoeding, maar vooral omdat 16- en 17-jarigen zich in een zeer kritische levensfase bevinden waarin ze labiel zijn en waarin zorgvuldig toezicht nodig is.3 Enerzijds zullen jeugdigen op deze leeftijd makkelijker tot strafbare feiten overgaan, terwijl ze anderzijds nog vatbaar zijn voor verandering. 4 De opvattingen van toen worden in onze huidige tijd gestaafd door onderzoeksresultaten die er op wijzen dat jongeren uit deze leeftijdsgroep minder over de gevolgen van hun handelen nadenken dan volwassenen en geneigd zijn grote risico’s te nemen, impulsief gedrag te vertonen en gevoeliger zijn voor de invloed van hun leeftijdsgenoten.5 Hiermee kan worden gezegd dat de grondslag van het jeugdstrafrecht voornamelijk wordt gevonden in de specifieke status van de jeugdige. In

onderzoeken naar de kinderlijke ontwikkeling is in de loop der tijd steeds meer steun gekomen voor de opvatting dat het recht op jongeren, die over de scheef gaan, niet op dezelfde manier kan reageren als bij volwassenen. Hoewel er in de westerse cultuur enerzijds van wordt uitgegaan dat jeugdigen zich richting de volwassenheid ontwikkelen, kan het anderzijds nog niet zo zijn dat de jeugdige volledig zelf verantwoordelijk wordt gehouden. Uit hersenonderzoek is daarnaast ook gebleken dat er rond de leeftijd van 16 en 17 jaar nog een aanzienlijke groeispurt plaatsvindt in de ontwikkeling van de hersenen. Er is geconstateerd dat zich naast veranderingen in lichamelijk opzicht, ook snelle veranderingen voordoen in intellectuele, emotionele en sociale vaardigheden en vermogens. Kortom: het jeugdstrafrecht houdt er rekening mee dat de jeugdige nog niet is uitgegroeid. 6

Dit is precies wat men in 1905 al voor ogen had: de jeugdige is nog vatbaar voor verandering. Hier sluit ook op aan dat van oudsher het jeugdstrafrecht mede in het teken staat van de (her)opvoeding van jeugdigen.7

De strafrechtelijke Kinderwet en de invloed van het IVRKHoewel het jeugdstrafrecht rekening houdt met de ontwikkeling van de jeugdige, heeft de wetgever wel een mogelijkheid gecreëerd om jeugdigen, die gezien hun leeftijd onder het jeugdstrafrecht vallen, toch te kunnen berechten volgens het volwassenenstrafrecht. In het huidige Wetboek van Strafrecht staat dit te

ESSAY

Page 30: Tweede Asega

ES

SAY

lezen in artikel 77b. Deze mogelijkheid is in de wet gekomen naar aanleiding van een amendement van de strafrechtelijke Kinderwet. Het doel van de Kinderwet is de bescherming en correctie van jongeren die strafbare feiten hebben begaan, te realiseren langs de weg van een speciaal pakket van straffen en maatregelen dat in het bijzonder is afgestemd op hun bijzondere behoeften. Het amendement moest het bij uitzondering mogelijk maken om op 16- en 17-jarigen een volwassenensanctie toe te passen. Het amendement werd door de Tweede Kamer gesteund als bemiddelingsvoorstel voor die Kamerleden die de bovengrens op 16 jaar wilden houden en dus werd de bepaling ingevoerd. In 1995 ratificeerde Nederland het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). In dit verdrag is de bovengrens van 18 jaar vastgelegd. Nederland heeft het verdrag goedgekeurd onder het voorbehoud dat de bepaling betreffende deze bovengrens niet belet dat op kinderen in de leeftijd van 16 jaar of ouder het volwassenenstrafrecht kan worden toegepast.8 In 2009 heeft het VN-Kinderrechtencomité er voor de zoveelste keer op aangedrongen om dit voorbehoud en daarmee artikel 77b Wetboek van Strafrecht te schrappen. De Minister van Jeugd en Gezin heeft inmiddels aangegeven de argumenten omtrent het voorbehoud nog eens aan een nader onderzoek te onderwerpen en te bezien hoe andere landen, die kennelijk geen voorbehoud nodig hebben, omgaan met dit vraagstuk.9 De wettelijke criteria van artikel 77b in de rechtspraktijkArtikel 77b biedt aan de rechter de mogelijkheid om de verdachte die ten tijde van het begaan van het strafbare feit 16 of 17 jaar oud was te berechten volgens het volwassenenstrafrecht indien hij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Ieder van de drie criteria afzonderlijk kan voldoende reden bieden om het artikel toe te passen. Aan de hand van jurisprudentie wordt duidelijk wat de argumenten van de rechter zijn om al dan niet over te gaan tot het toepassen van een volwassenensanctie op een jeugdige en hoe hij hierbij de wettelijke criteria hanteert. J. uit Beijerse schetst in zijn onderzoek naar de rechterlijke argumenten voor toepassing van artikel 77b Wetboek van Strafrecht een redelijk helder beeld aan de hand van zaken waarin de rechter soms wel en soms juist niet overgaat tot de toepassing van het artikel. Hieruit blijkt wat de waarde is van de drie verschillende criteria in de praktijk.10 Om te beginnen met de zaken waarin de

rechter wel redenen ziet om over te gaan tot het toepassen van een volwassenensanctie. De eerste twee zaken betreffen een moord op een Rotterdamse banketbakker en een moord op een Amsterdamse garagehouder. In de Rotterdamse zaak heeft de verdachte, samen met zijn medeverdachte, het slachtoffer overvallen waarna zij deze zeer ernstig hebben mishandeld. De beide verdachten hebben tenslotte hun slachtoffer, gewond en gekneveld, in hulpeloze toestand in een kast in de winkel achtergelaten. Kort na de overval is het slachtoffer overleden. De rechtbank legt de jeugdige verdachte, conform de eis van de officier van justitie, TBS met dwangverpleging en 10 jaar gevangenisstraf op. Met betrekking tot de toepassing van artikel 77b Wetboek van Strafrecht begint de rechtbank met de overweging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een serie ernstige delicten en dat het jeugdsanctiestelsel, met een tot twee jaren beperkte duur van jeugddetentie en de tot zes jaren gemaximeerde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), een ontoereikende reactie biedt. Dit vanuit het oogpunt van vergelding en gezien de noodzaak van een te verwachten langdurige behandeling van de verdachte. Ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte wordt overwogen dat verdachte overkomt als een meerderjarige. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte tijdens zijn minderjarigheid een grote mate van zelfstandigheid bezat.

Dit bleek, naast het beeld van verdachte ter terechtzitting, uit het feit dat de verdachte in afwezigheid van zijn ouders gedurende een periode van twee jaren gezorgd heeft voor zijn zusje en in het levensonderhoud van hun allebei heeft voorzien. In de periode daarna, toen verdachte bij zijn oom en tante verbleef, gedroeg hij zich eveneens ouder dan zijn kalenderleeftijd aangaf. De omstandigheden waaronder het feit is begaan geven eveneens aanleiding om het jeugdstrafrecht buiten toepassing te laten. De verdachte was ten tijde van het begaan van de strafbare feiten 17 jaar oud en hij heeft de feiten gepleegd met een medeverdachte. Ten opzichte van zijn medeverdachte heeft verdachte zeker geen ondergeschikte rol vervuld maar juist een wezenlijke bijdrage geleverd.11 De rechtbank maakt dus gebruik van alle criteria om te motiveren waarom hij het jeugdstrafrecht buiten toepassing laat.In de Amsterdamse zaak heeft de verdachte, samen met zijn medeverdachte, met een scherp voorwerp twintig keer op het lichaam van het slachtoffer ingestoken. De beide verdachten hebben het slachtoffer de vlucht belemmerd en hem met een tie-wrap vastgebonden aan een motorblok, waarmee het slachtoffer de kans

ESSAY

28

Page 31: Tweede Asega

29

op redding is ontnomen. Dit handelen van verdachte getuigt volgens de rechtbank van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. De rechtbank heeft de jeugdige verdachte tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld. Dit in afwijking van de officier van justitie, die TBS met dwangverpleging en 6 jaar gevangenisstraf had geëist. Met betrekking tot de toepassing van artikel 77b Wetboek van Strafrecht begint de rechtbank ten aanzien van de ernst van het feit met de overweging dat verdachte en zijn medeverdachte op gruwelijke wijze het slachtoffer zijn recht op leven hebben ontnomen. Ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte overweegt de rechtbank dat hij verdachte ziet als een persoon die zijn kansen berekent en daar naar handelt, een eigenschap die blijk geeft van een volwassen houding. Ten aanzien van de omstandigheden waaronder het feit is begaan overweegt de rechtbank dat er sprake was van een gelijkwaardige rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachte. Omdat verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank langdurig heeft afgezet tegen deelname aan de samenleving is ook in deze zaak het jeugdsanctiestelsel ontoereikend. Naar het oordeel van de rechtbank kon niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van gevangenisstraf van twintig jaar.

Wat betreft de gevorderde TBS met dwangverpleging geeft de rechtbank aan dat zij in de persoonlijkheid van verdachte argumenten vindt die in strijd zijn met het doel van de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel bij deze verdachte, met een ontkennende en bagatelliserende houding, niet tot het gewenste resultaat zal leiden. Volgens de rechtbank bestaat het risico dat verdachte zich met zijn berekenende houding op sociaal wenselijke wijze aan zijn behandeling zal aanpassen, maar er feitelijk geen gebruik van zal maken. De Rechtbank Amsterdam vindt net als de Rechtbank Rotterdam in alle drie de criteria redenen om het jeugdstrafrecht buiten toepassing te laten.12De derde zaak betreft die van een 16-jarige verdachte, die ter uitvoering van de poging tot beroving van een avondwinkel in Amstelveen, bij de deur zijn mes heeft opengeklapt en naar binnen is gegaan. Eenmaal binnen werd hij echter overmeesterd door de winkelier. Hierop ontstond een worsteling en verdachte heeft de winkelier tweemaal gestoken, met fatale afloop voor de laatste. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Dit in afwijking van de officier van justitie, die zes jaar gevangenisstraf had geëist. Met betrekking tot de toepassing van artikel 77b Wetboek van Strafrecht verwijst de rechtbank ten aanzien van de ernst van het feit slechts naar de gekwalificeerde doodslag op de winkelier. Ten aanzien van de

omstandigheden waaronder het feit is begaan, overweegt de rechtbank dat het feit is gepleegd in een avondwinkel op een tijdstip dat er zich klanten en voorbijgangers in de buurt bevonden. Ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte, overweegt de rechtbank dat hij zich had onttrokken aan een opvoedingssituatie en leefde temidden van zelfstandig wonende jeugdigen. Daarnaast voorzag hij in zijn levensonderhoud door het plegen van winkelovervallen. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte onvoldoende zal kunnen profiteren van wederom een behandeling en daarmee is de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting een gepasseerd station.13

In de vierde zaak heeft de 17-jarige verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting, opzettelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging.

Verdachte heeft het slachtoffer ’s nachts van haar fiets getrokken, haar onder bedreiging van geweld en mishandeling meegenomen en haar vervolgens urenlang vastgehouden en haar diverse malen en op diverse locaties gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf. Dit in afwijking van de officier van justitie, die drie jaar gevangenisstraf had geëist. Met betrekking tot de toepassing van artikel 77b Wetboek van Strafrecht begint de rechtbank met de overweging dat hij het jeugdstrafrecht in deze zaak niet toereikend acht. De rechtbank vindt gronden hiervoor in de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan zoals dat hiervoor is beschreven. Ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte overweegt de rechtbank dat uit de rapporten is gebleken dat de deskundigen zich niet kunnen uitlaten over een eventuele seksuele stoornis, dat verdachte onvoldoende steun krijgt van zijn familie en dat daarnaast de afloop van de behandeling onzeker is en de kans op herhaling groot. De rechtbank acht het onvoldoende aannemelijk dat de maximale behandelingsduur van zes jaren in het kader van de PIJ-maatregel toereikend zal zijn.14

Naast deze zaken waarin argumenten worden gevonden voor de toepassing van het volwassenenstrafrecht nog kort een aantal zaken waarin de rechter duidelijk niet tot deze mogelijkheid over wil gaan. De eerste zaak betreft een 16-jarige verdachte die deel uitmaakte van een groep jongeren die bezig was de politie uit te dagen. In dronken toestand heeft hij met een hamer uitgehaald naar het slachtoffer omdat hij dacht dat deze bezig was hen te verraden aan de politie. Het slachtoffer is aan de gevolgen van de klap overleden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot twee jaar jeugddetentie, hoewel de officier van justitie vijf jaar had geëist. De rechtbank overweegt dat

ESSAY

Page 32: Tweede Asega

ESSAY

het weliswaar voldoende is wanneer één van de wettelijke criteria zich voordoet, maar dat dit niet betekent dat er geen ruimte meer is om het jeugdstrafrecht toch toe te passen, hoe ernstig deze zaak ook is. De rechtbank komt tot haar conclusie om het volwassenenstrafrecht niet toe te passen door te overwegen dat de verdachte in een opeenstapeling van woede en onder invloed van alcohol tot zijn daad is gekomen. Niet kan worden gezegd dat hij voorafgaand aan of tijdens zijn daad het karakteristieke gedrag van een volwassene heeft laten zien. Er was geen sprake van geraffineerdheid of planmatigheid bij het realiseren van zijn daad. De handelswijze was juist volledig ondoordacht. De verdachte heeft zich laten meeslepen door de onrust en de hectiek die hij en zijn groepsgenoten zelf hebben veroorzaakt en verdachte heeft zich verloren in de gebeurtenissen van het moment.

Dit fenomeen op zich past volgens de rechtbank bij de leeftijd van de verdachte, namelijk een zestienjarige die nog midden in zijn ontwikkeling staat.15 De rechtbank laat de genoemde omstandigheden zwaar wegen. Dit sluit aan bij de opvatting dat jongeren uit de leeftijdsgroep waar het hier om draait minder over de gevolgen van hun handelen nadenken en impulsief gedrag vertonen zoals eerder is opgemerkt. De tweede zaak betreft een 17-jarige verdachte die met zijn stiefvader en een andere man was meegegaan toen deze een vrouw overvielen in haar huis en haar in een hotelkamer in Maastricht gegijzeld hebben gehouden terwijl van de partner van de vrouw losgeld werd geëist. De rechtbank gaat in deze zaak niet over tot toepassing van het volwassenenstrafrecht en neemt daarbij in overweging dat, hoewel de verdachte kort na het plegen van het feit de 18-jarige leeftijd heeft bereikt, het argument van herintegratie in de samenleving zwaar weegt omdat verdachte heeft meegewerkt aan een initiatief van zijn stiefvader waarbij ook zijn moeder betrokken was en de ontwikkeling van de verdachte bijzonder problematisch is verlopen en als gevolg daarvan sprake is van een hechtingsstoornis.16

De waarde van de wettelijke criteriaNa een aantal zaken nader te hebben bekeken is het tijd om de balans op te maken en de waarde van de wettelijke criteria aan te geven. Met betrekking tot het criterium ´de ernst van het feit´ is opgevallen dat de toelichting beperkt blijft tot het wederom aanhalen van het feit. Het tweede criterium ´de persoonlijkheid van de dader´ krijgt het meest duidelijk invulling. In alle zaken waarin het jeugdstrafrecht buiten toepassing wordt gelaten wordt uitdrukkelijk overwogen dat er sprake was van een jeugdige die eigenlijk niet meer

gezien kan worden als een jeugdige maar eerder als een volwassene. In de laatste besproken zaak wordt eveneens verwezen naar de ontwikkeling van de verdachte, maar daar was de conclusie juist dat die ontwikkeling het buiten toepassing laten van het jeugdstrafrecht niet zou rechtvaardigen. Hieruit blijkt dat aan dit criterium toepassing wordt gegeven volgens de bedoeling van de wetgever. Het laatste criterium ´de omstandigheden waaronder het feit is begaan´ heeft net als het eerste criterium maar beperkt invulling gekregen. De uitleg die iedere rechtbank aan dit criterium gaf verschilde per zaak. In de Rotterdamse en de Amsterdamse zaak werd gewezen op de rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachte. In de Amstelveense zaak, waarin een avondwinkel werd overvallen, overweegt de rechtbank dat het feit heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat er klanten en voorbijgangers in de buurt waren en in de Zutphense zaak wordt gewezen naar de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer urenlang heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Deze omstandigheden kunnen worden gezien als verzwarende omstandigheden.17

ConclusieUit de rechtspraak blijkt dat er regelmatigvolwassenensancties op jeugdigen worden toegepast maar eveneens is gebleken dat voor de wettelijke criteria zoals deze zijn opgenomen in artikel 77b Wetboek van Strafrecht veelal geen eenduidige invulling kan worden gevonden. Daarnaast is er ook nog het VN-Kinderrechtencomité dat op het schrappen van de bepaling blijft aandringen. Het is echter duidelijk geworden dat de rechtspraktijk geconfronteerd wordt met jeugdigen die zeer ernstige strafbare feiten hebben begaan en die, hoewel deze verdachten gezien hun kalenderleeftijd onder het jeugdstrafrecht vallen, dusdanig karakteristiek gedrag van een volwassene vertonen, dat het jeugdsanctiestelsel eigenlijk geen toereikende reactie biedt. Door toepassing van artikel 77b Wetboek van Strafrecht probeert men die reactie in de huidige tijd wel te geven. Het is echter ook van groot belang dat er naar de internationale kritiek geluisterd wordt. Andere landen blijken er immers wel toe in staat om jeugdige delinquenten op een gepaste wijze te straffen zonder op hen het sanctiestelsel voor volwassenen toe te passen. Wellicht dat hier voor de toekomst lessen uit zijn te trekken voor het jeugdstrafrecht van Nederland. Als laatste kan nog worden gezegd dat ten aanzien van de hoofdverdachte in de zaak Dirk Post het jeugdstrafrecht niet buiten toepassing kan worden gelaten, simpelweg omdat de wet het niet mogelijk maakt een volwassenensanctie toe te passen op een 15-jarige.

30

Page 33: Tweede Asega

ESSAY

31

1 Urk <www.politie.nl/flevoland/nieuws>.2 I.Weijers, Jeugdige dader, volwassen straf?, Deventer: Kluwer 2006, p.51.3 L.Boendermaker en J. uit Beijerse, Opvoeding en bescherming achter ‘tralies’ jeugdinrichtingen tussen juridische beginselen en pedagogische praktijk, Amsterdam: SWP 2008, p.17-42.4 Kamerstukken II 1897-1898, 219, nr.3, p.7. en J. uit Beijerse, ‘De toepassing van een volwassenensanctie op 16- of 17 jarigen: pro’s, contra’s en alternatieven’, DD 2009,75.5 I.Weijers, ‘Recente Amerikaanse literatuur over jeugdstrafrecht’, DD 2002, p.597.6 I Weijers, Jeugdige dader, volwassen straf?, Deventer: Kluwer 2006, p.52.7 Kamerstukken II 2005-2006, 30332, nr.3, p.1.8 Art. 2 van de Rijkswet van 24 november 1994 (Stb. 862), Trb. 1995, 92.9 J. uit Beijerse, ´De toepassing van een volwassenensanctie op 16- of 17-jarigen: pro’s, contra’s en alternatieven’, DD 2009,75, p.1069.10 J. uit Beijerse, ´De toepassing van een volwassenensanctie op 16- of 17-jarigen: pro’s, contra’s en alternatieven’, DD 2009,75, p.1078 e.v.11 Rb. Rotterdam 25 januari 2008, LJN BC2709.12 Rb. Amsterdam 4 februari 2009, LJN BH1795.13 Rb. Amsterdam 29 april 2008, LJN BD0717.14 Rb. Zutphen 15 juli 2008, LJN BD7141.15 Rb. Middelburg 19 november 2008, LJN BG4771.16 Rb. Roermond 17 juni 2008, LJN BD 5486.17 J. uit Beijerse, ´De toepassing van een volwassenensanctie op 16- of 17-jarigen: pro’s, contra’s en alternatieven’, DD 2009,75, p.1085.

Page 34: Tweede Asega

32

ESSAY

Groot, Groter, Grootst. Een blik op Nederlands grootste vastgoedfraudezaak.Maarten-Bas Oosterdijk

Fraude lijkt ‘in’ te zijn. Verschillende vormen van fraude worden tegenwoordig hard door het Openbaar Ministerie aangepakt. Niet alleen de malafide praktijken van Palminvest en andere beleggingspraktijken worden aan banden gelegd, ook fraudebestrijding in de vastgoedwereld staat bovenaan de prioriteitenlijst. Het OM lijkt daarmee een inhaalslag te maken. Er werd lange tijd vrijwel niets aan het wegsluizen van zwart geld via witwasconstructies in het vastgoed gedaan. De Endstra´s van deze wereld konden jarenlang met hun praktijken doorgaan aangezien verscheidene partijen, van banken tot dienstverleners, daar een belang bij hadden. Men zorgde er gezamenlijk voor dat de wereld gesloten en voor de buitenstaander ondoorgrondelijk was. In deze schimmige werkelijkheid konden de kopstukken van de onderwereld via investeringen in stenen hun weg naar de bovenwereld vinden. Dat fraude niet alleen door ongure types wordt gepleegd en een grote omvang kan aannemen, bewijst de zaak ‘Klimop’ wel.

Aan deze zaak, die kenners de grootste fraudezaak in de Nederlandse geschiedenis noemen, werkten op een gegeven moment rond de 500 FIOD-ECD medewerkers.1 De zaak kent in zijn totaal 120 verdachten waaronder 40 natuurlijke personen. Onder hen bevinden zich oud-directeuren van vastgoedafdelingen en oud-voorzitters van bestuursraden. Ze zouden via ingewikkelde witwasconstructies geld hebben achtergehouden. Van deze praktijken zouden de voornaamste slachtoffers het Philips pensioenfonds en het Bouwfonds zijn. Deftige heren die zich jarenlang vrij waanden en al gebruik makend van hun bevoorrechte posities zichzelf verrijkten over de rug van anderen, zijn in deze zaak geen uitzondering. Het beeld dat naar voren komt is dat de hele vastgoedwereld ermee doordrenkt is. De betreffende heren stonden er niet alleen voor. Ze werden bijgestaan door professionele dienstverleners als notarissen, fiscalisten en advocaten, die bij verdachte transacties een oogje dicht knepen. Een korte reconstructie van hoe de verdachten te werk gingen staat in dit artikel beschreven. Evenals de manier waarop deze zaak aan het rollen is gekomen en de omvang die het allemaal dreigt aan te nemen. Het zal blijken dat niet alleen de verdachten wat te verwijten valt. De toezichthoudende organen van de benadeelde fondsen functioneerden namelijk niet goed. Hierdoor hadden de verdachten jarenlang vrij spel. Verder zal aan de hand van de uitspraak, die afgelopen december in eerste aanleg is gedaan, inzicht worden gegeven in de tenlastegelegde feiten. De witwasconstructies die de verdachten zouden hebben gebruikt komen eveneens kort aan bod. In de laatste paragraaf zal een voorproefje worden gegeven

op de komende rechtszaken. Kortom, op de hoofdvraag hoe deze zaak in elkaar steekt, zal getracht worden een antwoord te geven.

Een terugblikHoe deze vastgoedfraudezaak aan het rollen kwam, wordt beschreven in het vuistdikke boek De vastgoedfraude van twee journalisten van het Financieel dagblad. Zij hebben eerder, aan de hand van het strafdossier en afgenomen interviews, in deze krant een reconstructie gepubliceerd.2 Met de aparte artikelen heeft men een meeslepend verhaal geconstrueerd. Daar wordt voornamelijk stilgestaan bij de initiërende kopstukken van deze fraudezaak. De aftrap van de zaak ‘Klimop’ in 2007 toen een oplettende belastinginspecteur een verdacht spoor volgde. Het spoor dat een verdachte transactie betrof en waar geen duidelijke tegenprestatie tegenover stond, heeft de betrokken instanties, van de belastingdienst tot het OM en gespecialiseerde politie eenheden, naar een ondoorgrondelijke wereld geleid. Deze wereld bestond uit een wirwar van BV’s en personen die hun belangen via de BV’s probeerden te verbloemen. Om enig overzicht te behouden op alle gebeurtenissen rondom deze zaak wordt ingegaan op de onderstaande vragen; teneinde een beeld van deze vastgoedaffaire te krijgen. Om hoeveel verdachten gaat het? Zoals gezegd zijn er rond de 120 verdachten in beeld. Het merendeel daarvan is een B.V. De 40 personen die verdacht worden heeft een aantal hoofdverdachten als middelpunt. Daartussen zitten oud-directeuren van het Philips pensioenfonds en het Bouwfonds. Zij die leiding hadden over de commerciële

Page 35: Tweede Asega

33

ESSAY

vastgoedprojecten vormen als het ware de eerste ring van verdachten. Daarnaast zijn er de handlangers: de kleine en grote projectontwikkelaars die actief dan wel passief zijn gebruikt door de hoofdverdachten als strohalmen. Een andere ring wordt gevormd door degenen die zijn omgekocht. Een grotere groep betrokkenen betreft dienstverleners die, hoewel ze een relatief kleine rol hebben gespeeld in het grotere geheel, onmisbaar zijn geweest voor het doen van verdachte transacties. Denk daarbij aan notarissen en fiscalisten. Waar worden zij van verdacht? De hoofdverdachten worden ervan verdacht via ingewikkelde constructies geld weggesluisd te hebben naar hun eigen BV’s. Een van de verdachten, een oud-directeur van het Bouwfonds, wordt een initiërende rol toegedicht. Hij is degene die alles in gang heeft gezet. Door de jaren heen heeft hij een leger van betrokkenen om zich heen verzameld. Zij hadden toegang tot investeringsprojecten waar grote sommen geld mee gemoeid waren. De oud-directeur zou zich schuldig hebben gemaakt aan onder andere omkoping, valsheid in geschrifte, oplichting en het witwassen van gelden. Ook zou hij aan het hoofd hebben gestaan van een criminele organisatie. Een andere belangrijke speler in deze zaak is een corrupte oud-directeur van het Philips Pensioenfonds die zich bezig heeft gehouden met de vastgoedafdeling. Bij het fonds scheen een cultuur te heersen waar frauduleuze handelingen gemeengoed waren. Meerdere directeuren op die post zouden zich hebben ingelaten met het te goedkoop verkopen van vastgoed aan een kleine club van bevriende bedrijven. De vastgoedprojecten werden dan onderhands doorverkocht zonder dat de toezichthoudende organen daar enig zicht op hadden. Ook hij wordt ervan verdacht deel te hebben genomen aan een criminele organisatie.

Op een hoger niveau zijn er eveneens verdachten te vinden. De oud-directeuren konden hun gang gaan doordat bij de bestuursraden en commissariaten personen zaten die daar een belang bij hadden. Een van de vooraanstaande verdachten kan gevonden worden in een voormalige bestuursvoorzitter van het Bouwfonds. Hij zou samengespannen hebben met de oud-directeur commercieel vastgoed. Hem wordt een grote rol toegedicht. Hij zou namelijk keer op keer bereid zijn geweest om zijn hand voor hem in het vuur te steken. Hij is ook degene geweest die de verdachte oud-directeur bij het Bouwfonds heeft binnengebracht. Opvallend was dat hij bij cruciale projecten groen licht gaf, terwijl de besluiten waren gestoeld op door hem verstrekte eenzijdige informatie. Door zijn invloed op de overige

bestuursleden kon hij belangrijke informatie achterhouden zonder dat dit frauderen opgemerkt werd.3 Hoe gingen de verdachten precies te werk? Zoals gezegd maakten deze heren veelvuldig gebruik van ondoorzichtige constructies. Via zelf opgerichte BV’s konden ze de verschillen tussen koop- en verkoopwaarde opstrijken. De belastingdienst heeft vaker aanwijzingen gehad dat er sprake zou zijn van belangenverstrengelingen. Die konden de heren echter steeds weerspreken. Door het inschakelen van meerdere fiscalisten, notarissen en boekhouders werd alles ‘legaal’ gemaakt. Zonder hun medewerking was het niet mogelijk geweest om op een zodanige schaal te frauderen. Andere dienstverleners zouden als strohalmen gebruikt zijn. Daar was sprake van toen een aantal kleine projectontwikkelaars betrokken werd bij de uitvoering en realisering van grote vastgoedprojecten.

De winst die ze daarmee in eerste instantie dachten op te strijken, bleken later niet voor hen bestemd te zijn maar voor de hoofdverdachten. Door een rapport van een projectgroep die in 2008 verslag deed van een onderzoek naar de wijze waarop criminelen de vastgoedsector misbruiken, kan meer zicht verkregen worden in de gebruikte constructies.4 Zogenoemde ABC-transacties vinden vaker plaats bij vastgoedfraudezaken. In het rapport wordt deze vorm van fraude als volgt aangeduid: “Een ABC-transactie ziet op twee of meer transacties die in één of meerdere akten van levering zijn vastgelegd en binnen een kort tijdsbestek door de notaris worden gepasseerd.”5 Een andere in deze zaak gebruikte constructie betrof het inzetten van strohalmen. Dit wordt in het rapport omschreven als: “Derden die worden ingezet om de uiteindelijke bestemming van transactieresultaten te verhullen.”6 Daarbij kan gedacht worden aan familieleden die groot aandeelhouders van een BV zijn, waardoor de aandeelhouder met een minderheidsbelang niet vermeld hoeft te worden in het handelsregister, terwijl laatstgenoemde wel het geld opstrijkt. Maar de echte lucratieve klappers werden gemaakt door minder ingewikkelde constructies. Dan was vaak sprake van een onjuiste koopsom of week de koopsom op de leveringsakte af van de economische waarde. Met deze constructies beoogde men steeds geldsommen te verhullen. In combinatie met de toegezegde winstafdrachten profiteerden alle betrokkenen er in meer of mindere mate van. Daar konden velen geen nee tegen zeggen, zo bleek.Waarom konden ze geen nee zeggen? Was het alleen hebzucht geweest dat onder hen heerste of is er meer aan de hand? Hebzucht is vooral voor de hoofdverdachten een

Page 36: Tweede Asega

ESSAY

drijfveer geweest. De handlangers en andere betrokkenen zijn ook blootgesteld aan psychische druk. Hier komt een andere hoofdverdachte in beeld. Een aangetrouwde oom van de oud-Bouwfondsdirecteur. Een op het eerste gezicht apart figuur met een paardenstaart. Maar als men het boek De vastgoedfraude doorleest, kan hem een rol als ‘spindokter’ worden toegekend. Samen met zijn neef vormden ze een hecht team dat via charmeoffensieven en goed bedoelde levensadviezen de medewerkers bij de bedrijven waar ze in dienst waren manipuleerden en onder druk zetten. Zonder deze spindoktor was het de kille, niet erg sociaal vaardige directeur waarschijnlijk niet gelukt zoveel mensen achter zich te krijgen. Wie zijn de benadeelden? Het Philips Pensioenfonds en het Bouwfonds, thans een onderdeel van de Rabobank. De verdachten hadden, al gebruik makend van hun functies bij deze fondsen, toegang tot de projecten waar grote geldbedragen mee gemoeid waren. Via prijsafspraken met een vaste groep bedrijven en personen, die als eersten de uitvoeringsopdrachten kregen, konden ze een deel van de winst voor zichzelf houden. De betreffende fondsen zijn institutionele beleggers. Bij het fonds van Philips werd met een deel van het ingebrachte pensioengeld van de werknemers belegd in vastgoed. Bij de commerciële tak van het Bouwfonds werd deels met eigen vermogen belegd en deels met kapitaal van banken. Dit van oorsprong op sociale bouw gerichte fonds, waar lange tijd de Nederlandse gemeenten aandeelhouders van waren, heeft zich gaandeweg meer op commercieel vastgoed gericht en minder op sociale bouw. Simpelweg omdat daar grotere winstmarges mee gemoeid waren. Het geld werd in verschillende projecten geïnvesteerd. Van winkelcentra tot de prestigieuze bouwprojecten op de Zuid-as

Hoog, Hoger, Hoogst.Met de arrestaties en de invallen op 13 november 2007 bij een groot aantal bedrijfspanden en woningen op begon er een nieuw hoofdstuk. Bij die invallen is een veelvoud aan spullen in beslag genomen, waarna een periode volgde waarin de verdachten werden verhoord. Tot het einde van het jaar 2008 werden er nieuwe verdachten aangehouden. Het beeld dat uit het boek De vastgoedfraude naar voren komt is dat er enkele verdachten zijn die bereid zijn mee te werken, terwijl het merendeel blijft zwijgen en zegt onschuldig te zijn. Een aantal van de meewerkende verdachten heeft een spijtbetuiging gedaan aan het adres van de benadeelden. Met hun meewerkende houding hopen ze uiteindelijk een passende strafmaat te krijgen. Twee van die meewerkende verdachten zijn afgelopen december voorgeleid en veroordeeld tot 16 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.7 Ondanks

dat de straffen afwijken van de eis van justitie, namelijk 30 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, blijven het -voor Nederlandse begrippen- ongekend hoge straffen voor de delicten waarvoor ze zijn veroordeeld. Ten nadele van een van de verdachten heeft rechtbank meegewogen dat verdachte opzettelijk heeft meegewerkt aan een grove benadeling van het [benadeelde] door samen met anderen, veelvuldig valse documenten op te stellen en te doen opstellen, waardoor geldstromen in een juridisch kader werden geplaatst met de bedoeling om de ware aard van die geldstromen te verhullen.”8 Uit het vonnis blijkt verder dat “de hele branche mede door deze grootschalige fraudezaak als het ware besmeurd is geraakt. Een straf in de vorm van een geldboete of in de vorm van een taakstraf is volgens de rechtbank niet aan de orde, nu dit onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.”9 Beide heren gaan in hoger beroep. Volgens hen heeft de rechter te weinig oog gehad voor hun meewerkende houding.10

Een vooruitblikHoe zal deze vastgoedaffaire zich de komende tijd ontwikkelen? Zoals gezegd moeten de belangrijkste hoofdverdachten nog terechtstaan. Als we naar de uitspraak in eerste aanleg kijken, kunnen we zeggen dat het in de eerste plaats om daders ging die een kleine rol hebben gespeeld. Dat in de tweede plaats het OM het gelukt is om een hele rits van tenlastegelegde feiten bewezen te krijgen en dat de veroordelingen niet misselijk zijn. Sterker nog, het zijn ongewone strafmaten voor fraudezaken. Normaliter worden voor deze delicten boetes en niet voorwaardelijke straffen opgelegd. Het lijkt erop dat zowel het OM als de rechtbank daarmee een signaalwilde afgeven en vooruit loopt op datgene wat komen zal. Wat van invloed was op de strafmaat is dat de verdachten werd verweten deel te hebben uitgemaakt van een criminele organisatie. Daarvoor moet sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een gemeenschappelijk doel.11 Er zullen dan bepaalde (vage) aanwijzingen hard gemaakt moeten worden. Het groepsgewijs plegen van misdrijven met een daaraan voorafgaande planning zal doorgaans onvoldoende zijn. Een duidelijk omlijnde taakverdeling, enige hiërarchie en een zeker terugkerende patroon van handelingen, kunnen daartoe leiden.12 Beide partijen zullen het niet laten om tot het naadje te gaan. Oftewel: doorprocederen tot aan de Hoge Raad toe. Wellicht dat er zelfs gevraagd wordt om een uitspraak van het Europese Hof. Jaren zullen er verstrijken voordat er een onherroepelijke uitspraak voorhanden is. Het hangt er verder vanaf of het justitie lukt om de bewijsvoering rond te krijgen. Het betreft een omvangrijke zaak met honderden verslagen

34

Page 37: Tweede Asega

ESSAY

van telefoontaps, verklaringen die elkaar tegenspreken, verdachten die niet mee willen werken en transacties waar men maar niet een vinger achter weet te krijgen. Veel vermeende handelingen die gepleegd zijn, zijn of niet schriftelijk vastgelegd of dusdanig vaag dat men er niets mee kan. Dat veel verdachte handelingen zich afspeelden in hotelkamers en op verlaten parkeerplaatsen zal ook niet helpen bij de bewijsgaring. Men moet het voor elkaar krijgen om van vage aanwijzingen hard bewijs te maken. Dat zal een zware opgave zijn. Ook de ambities van het OM kunnen een rol spelen. Welke delicten zal men de verdachten ten laste leggen? Gaat men voor de gemakkelijk te bewijzen delicten of gaat men tot het uiterste en probeert men voor de hoofdprijs te gaan? Vanwege de omvang en de duur van de fraude zal het OM zich vooral gaan richten op de hoofdzaken. Een deel van de betrokkenen, waaronder veel dienstverleners, zal opgelucht adem kunnen halen. Tuchtrechtelijk kunnen er dan nog pogingen worden ondernomen om tot gerechtigheid te komen.

Bij dit alles moet opgemerkt worden dat het OM geen goede staat van dienst heeft als het gaat om de aanpak van fraude. De gang van zaken rondom de bouwfraudezaak, waar sprake was van veel vrijlatingen en waar veel bewijsstukken achteraf onrechtmatig verkregen bleken te zijn, en de beursfraudezaak, waar eveneens honderden verdachten vervolgd werden, geven dit al aan.13 Succes boekte het OM wel bij de onbekende American Energy-zaak waar het ging om de frauduleuze handel in winstvennootschappen. Tot aan de Hoge Raad is bewezen verklaard dat er destijds sprake was van een criminele organisatie die zich geïnfiltreerd had in de bovenwereld door middel van omkopingen.14 Hoe de verdediging zich zal gaan opstellen kan men deels voorspellen.15 Zo zal de verdediging alle beschuldigingen gaan weerleggen en justitie ter verantwoording roepen. Een van de voorhanden zijnde verweren daarbij kan zijn dat ‘iedereen het deed’ of dat ‘half Nederland factureert onder een foute omschrijving’.16 Een argument van meer inhoudelijke aard kan zijn dat de vermeende, onterechte facturen wel terecht waren en er wel tegenprestaties tegenover stonden. Onrechtmatige bewijsgaring door het OM is, zeker in deze omvangrijke zaken waar veelvuldig gebruik is gemaakt van heimelijke middelen als achtervolgingen en afluisterpraktijken, een veel gehoord argument. Advocaten zullen het verder niet laten om te betogen dat bij de speurders een tunnelvisie heerste. Ze zullen daarbij aanvoeren dat men te weinig oog had voor het ontlastende materiaal. Naast het verloop van het strafproces is het interessant om te zien hoe het bedrijfsleven hiermee om zal gaan. Zullen er in bestuursorganen mensen zijn die zich achter de oren gaan

krabben? Worden er veranderingen doorgevoerd in de bedrijfsorganisaties als het gaat om de toezichtprocedures voor ondergeschikten? Of zal alles bij het oude blijven? De tijd zal het leren. Men mag ervan uitgaan dat deze en andere vragen de komende jaren zullen worden beantwoord. Dit dankzij de grootschalige onderzoeken van justitie met daaraan voorafgaand één oplettende belastinginspecteur die het balletje deed rollen.

1 Afkorting voor: de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst.2 V. van der Boom & G. van der Marel, De vastgoedfraude, miljoenenzwendel aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers 2009.3 V. van der Boom & G. van der Marel, De vastgoedfraude, miljoenenzwendel aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers 2009, p. 222.4 Rapportage Project Vastgoed, Financieel Expertise Centrum, Amsterdam, juli 2008.5 Rapportage Project Vastgoed, Financieel Expertise Centrum, Amsterdam, juli 2008, p. 11.6 Rapportage Project Vastgoed, Financieel Expertise Centrum, Amsterdam, juli 2008, p. 12-13.7 Rechtbank Haarlem, 18 december 2009, LJN BK726.8 Rechtbank Haarlem, 18 december 2009, LJN BK726, r.o. 2.9 Rechtbank Haarlem, 18 december 2009, LJN BK726, r.o. 4.10 Hoger beroep vastgoedfraude <www.nrc.nl> 11 Artikel 140 Wetboek van Strafrecht. 12 Rechtbank Haarlem, 18 december 2009, LJN BK726, r.o. 7.13 V. van der Boom & G. van der Marel, De vastgoedfraude, miljoenenzwendel aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers 2009, p. 340.14 V. van der Boom & G. van der Marel, De vastgoedfraude, miljoenenzwendel aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers 2009, p. 344-345.15 V. van der Boom & G. van der Marel, De vastgoedfraude, miljoenenzwendel aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers 2009, p. 360.16 V. van der Boom & G. van der Marel, De vastgoedfraude, miljoenenzwendel aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers 2009, p. 330.

35

Page 38: Tweede Asega

Rubrieken

Zittingszaal 14Babbelbox

BoekrecensieInterview

Ad Informandum

Page 39: Tweede Asega

35

InbrekersRob Zijlstra

ZITTINGZAAL 14

De kans dat ik dit verhaal heb geschreven is vrij groot. Ik schrijf altijd op deze plek. En het is mijn werk. Bovendien staat mijn naam er bij. U mag aannemen dat dit allemaal ook zo is. In de rechtszaal zou ik geen schijn van kans maken. In de rechtszaal draait het om bewijzen die niet alleen wettig moeten zijn vergaard, maar ook moeten overtuigen. Ramon (31) en René (38) zijn inbreker van beroep. Al jaren. Beide hebben in de loop der jaren een indrukwekkende staat van dienst opgebouwd, hetgeen zich uit in de omvang van hun strafblad. Voor beide geldt dat het strafblad meer dan twintig pagina’s beslaat en dat is veel. Ramon en René – ze zijn neven van elkaar – mogen zich ook al jaren veelpleger noemen. Ze behoren tot de top. René werd al eens veroordeeld tot de twee jaar durende veelplegersmaatregel isd. Ramon zelfs twee keer, wat nogal een prestatie is. Op 23 september vorig jaar reden ze ’s avonds met z’n tweetjes op één snorfiets door de stad. Nu zegt dat natuurlijk nog niks, maar voor twee politieagenten die het tweetal voorbij zag snorren, was het een verdachte situatie. Politieagenten kennen hun veelplegers. Het viel hen op dat Ramon, die achterop zat, een jas droeg waarbij het net leek alsof er iets onder het kledingstuk zat verstopt. De jas bolde een beetje. De agenten besluiten Ramon en René ter controle staande te houden. Terwijl ze daar mee bezig zijn, menen de agenten te zien dat Ramon dingen weggooit. De jas bolt even later ook niet meer.

Elders bij de politie komen drie verschillende meldingen binnen van woninginbraak. Daarbij zijn laptops met opladers gestolen, een portemonnee met daarin een biljet van vijftig euro en mobiele telefoons. De politie denkt genoeg te weten. Want als er ergens word ingebroken en Ramon en René zijn met z’n tweetjes in de buurt, dan kan worden aangenomen dat er een kans bestaat dat de twee neven aan het werk zijn geweest. In de buurt waar Ramon en René werden gecontroleerd, vinden andere agenten twee tassen met daarin de gestolen laptops. Iets verderop, op een geparkeerde auto, liggen de twee adapters. Het lijkt alsof die zware dingen zijn weggesmeten, want de voorruit van de auto is stuk. De rechters vragen: ‘En?’ René: ‘Ik ben onschuldig.’ Ramon: ‘Ik ben vreselijk genaaid door de politie. Ik heb er niets mee te maken en verder zeg ik niks.’ Beide kijken boos en af en toe even kort naar elkaar. De agenten vinden nog meer. Ze vinden een flipper. Dat is een stukje plastic waarmee hartstikke gemakkelijk deuren die op slot zijn, kunnen worden geopend zonder braakschade. Bij de woningen waar is ingebroken, zijn geen sporen van braak aangetroffen. Daar is dus geflipperd.Bij de controle blijkt dat Ramon in het bezit is van 75 euro, inclusief een biljet van vijftig euro. En René heeft drie mobiele telefoons in de binnenzak. Telefoons van het type die zijn verdwenen uit de drie woningen. Kortom, het lijkt meer dan aannemelijk dat de twee Groninger topinbrekers weer hebben toegeslagen. Kan best zo lijken, zegt René, maar toch is het niet zo. Ramon zwijgt. Rene zegt: ‘Ik was op weg naar huis. Onderweg kwam ik Martin tegen. Ik kreeg nog geld van hem. Hij had geen geld. Toen heeft hij mij die telefoons gegeven. Als onderpand.’ Ramon verbreekt even zijn zwijgen en zegt: ‘En daar was ik dus niet bij. Ik kwam René later tegen en toen heeft hij mij een lift gegeven. Ik ben dus genaaid.’ De politie deed navraag. Martin ontkende stellig. Hij zei dat hij er niks mee te maken had. René: ‘Ja, nogal logisch, dat zou ik ook zeggen als ik hem was.’

Beide vertellen dat ze juist zo goed bezig waren. Ramon had net 19 maanden lang in de behandeling gezeten en had 19 maanden lang zijn stinkende best gedaan. Zegt: ‘Ik heb een nu een jobcoach en al drie sollicitatiegesprekken gehad.’ René zegt dat hij al twee jaar van de drugs af is en dat hij zijn leven bijna weer op de rails had. Zelf geregeld. Woning, bankrekening, alles. Zegt: ‘Met die therapeutische gesprekken schiet ik niks op. Ik moet aan ‘t werk. Ik kan lassen, schilderen, ik ben hartstikke handig. In de gevangenis volg ik een leefstijltraining, voor een stukje gedragsverandering.’ De advocaten zeggen dat het niet rechtmatig is als agenten twee beroepsinbrekers op een snorfiets staande houden enkel en alleen omdat de jas een beetje bolt. En dat twee ervaren inbrekers toch niet anderhalf uur met de buit rondrijden in de buurt waar ze zouden hebben ingebroken. Dat een biljet van vijftig euro niks zegt. Dat het logisch is dat Martin liegt. En dat het zo raar is dat de politie geen nader sporenonderzoek heeft gedaan. De officier van justitie vindt deze verdediging niet aannemelijk. Ze eist een jaar gevangenisstraf tegen Ramon. Rene hoort 14 maanden celstraf eisen met nog eens zes maanden erbij die hem boven het hoofd hingen als gevolg van een eerdere veroordeling. De kans dat ik dit heb geschreven is vrij groot. Toch kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat iemand anders voor deze tekst verantwoordelijk is.

Niet aannemelijk, maar toch…

Uitspraak 18 januari 2010:

Maar toch dus. Rene is veroordeeld tot een fors lagere straf: 2 maanden cel. Martin is vrijgesproken, omdat het aangeleverde bewijs onvoldoende is.

37

Page 40: Tweede Asega
Page 41: Tweede Asega

INTERVIEW

Wie is Marieke?Ik ben 20 jaar, derdejaars student Nederlands Recht en woon in Groningen. Voor ik ging studeren woonde ik in het zonnige zuiden in Venray. Dit jaar ben ik voorzitter van de Buitenlandse Reiscommissie.

Wat was jouw grootste motivatie om rechten te gaan studeren?Ik had een beetje last van keuzestress op de middelbare (wordt het Criminologie, Rechten of toch misschien iets van Economie?), maar nadat ik een dagje bij de plaatselijke notaris had meegelopen was ik overtuigd: ik zou ook notaris worden! Van dat idee ben ik inmiddels af, want in mijn eerste jaar ontdekte ik dat ik notarieel recht eigenlijk maar saai vond en veel liever iets anders ging doen.

Wat vind je zo interessant aan het strafrecht?Als je je bezighoudt met strafrecht, heb je veel te maken met menselijke gedragingen. De persoonlijke omstandigheden en emoties van bijvoorbeeld de dader zijn belangrijk en die emoties maken voor mij dat de zaken echt gaan leven.

Wie is jouw grote voorbeeld en waarom?Mijn voorbeeld zou een combinatie van een heleboel mensen zijn! Ik zou willen zingen als Whitney Houston (dit probeer ik dan ook vaak genoeg, tot grote ergernis van een heleboel mensen), willen schrijven als Giphart en Mulisch, koken als Jonnie Boer, pleiten als Anker & Anker, willen acteren als Johnny Depp en Carice van Houten en presenteren als Matthijs van Nieuwkerk.

Waarom ben je lid geworden van Simon van der Aa? En worden de verwachtingen waar gemaakt?Ik ben lid sinds het begin van dit collegejaar. Ik wilde graag een studiegerelateerde commissie doen en heb daarom gesolliciteerd bij Simon. Toen ik eenmaal voorzitter was, leerde ik snel heel veel mensen van Simon kennen, dat is een voordeel van een wat kleinere vereniging.

Was de buitenlandse reiscommissie je eerste keuze en waarom?De BRC was niet mijn eerste keuze; dat was de Symposiumcommissie. De BRC stond op mijn tweede plaats. Nu zou ik natúúrlijk niks liever meer willen dan de BRC.

Welke hobby’s en interesses heb je naast je studie? Op dit moment ervaar ik nog hevige spierpijn van mijn eerste yoga-/pilatesles, maar ondanks dat beviel die les heel erg goed en heb ik me ingeschreven om me voortaan elke week in onmogelijke houdingen te manoeuvreren. Verder sta ik ingeschreven bij een sportschool en probeer ik daar voordeel uit te halen, maar besteed ik ook graag wat uurtjes op de bank met een boek, vriendinnetjes of een seizoen Friends.

De buitenlandse reis gaat dit jaar naar Madrid. Waarom is de keus gevallen op Madrid?De afgelopen jaren is Simon niet heel zuidelijk gegaan, en daar wilden we dit jaar verandering in brengen. Niet onbelangrijk zijn natuurlijk het lekkere weer en de mediterrane sfeer

Kun je al een tipje van de sluier oplichten over welke activiteiten er in Madrid zullen plaatsvinden?Een heel klein tipje dan... Naast de juridische activiteiten als een bezoek aan overheidsinstellingen en een kantoor zijn er genoeg andere interessante en leuke dingen te doen in Madrid, typisch Spaanse bezienswaardigheden als het stierenvechten of, voor de sportievelingen onder ons, een voetbalwedstrijd van Real Madrid.

Hoe zie je jezelf over 10 jaar? Over 10 jaar woon ik ergens in een suburb van een grote stad of in die stad zelf en heb ik een wijnkelder, een ruwharige teckel, een man, een dikke rode kater, een kookeiland, genoeg vakantiedagen om twee keer in het jaar op vakantie te gaan en een manuscript voor mijn eigen boek. Verder ben ik niet zo veeleisend.

Wat is de grootste blunder die je ooit hebt gemaakt?Mijn evenwicht is niet bijster goed en dat uit zich nogal eens in nare situaties. Zo ben ik in de Zara een keer dóór het pashokje naast me gevallen toen ik een broek aan het passen was.

Wil je verder nog iets kwijt aan onze lezers?Vergeet je zonnebril niet in april!

BabbelboxHarrie Bijnen en Sanne van Dam

Ook in deze Asega weer een goed moment om nader kennis te maken met een lid van Simon van der Aa. In deze editie kom je te weten wat je altijd al had willen weten over de voorzitter van de Buitenlandse Reiscommissie Marieke ten Broeke.

39

Page 42: Tweede Asega

Het boek Vast van Ton Anbeek (1944), oud-hoogleraar Nederlandse letterkunde, geeft een kijk op het leven in een gesloten inrichting. Het verhaal wordt vanuit het perspectief van Ronnie vertelt, een jongen die daar vast zit. De reden voor zijn verblijf aldaar wordt gaandeweg het verhaal duidelijk. Het verhaal is zo geconstrueerd dat niet alleen de dagelijkse beslommeringen aan bod komen, maar het ook een spannend plot kent. Door de ogen van Ronnie krijg je mee hoe de onderlinge relaties tussen de afdelingleiders en de gedetineerden zich verhouden, zie je wat groepsvorming doet met de sfeer op een afdeling en krijg je een idee welke spanningen daarmee gepaard gaan. Zowel voor de gedetineerden als voor de groepsleiders is voortdurende alertheid een vereiste om zich staande te kunnen houden op de afdeling. Een ander spanningsveld komt terug in de problematische relatie die Ronnie heeft met zijn moeder. Al voor zijn verblijf in de inrichting voelt hij zich door haar in de steek gelaten. De enkele keren dat zijn moeder hem opzoekt wordt dat pijnlijk duidelijk. Als hoogleraar pleitte Ton Anbeek voor meer straatrumoer in de Nederlandse literatuur. In zijn boek schuwt hij het geven van ‘maatschappelijke kritiek’ op het detentiesysteem dan ook niet. Dit komt met zoveel woorden terug wanneer hij het behandelingstraject van de jeugdige gedetineerden beschrijft. Het onderlinge wantrouwen dat daarbij heerst tussen de gedetineerden en de afdelingsleiders komt steeds terug. Hoe de jongens zich vervelen en dan maar overgaan tot wangedrag. Door gebrek aan afleiding gaan ze elkaar en de begeleiders lopen treiteren. Een ander terugkerend onderwerp is de niet al te consistente lijn van de psychische behandeling. Ronnie zou op regelmatige basis op spreekuur gaan bij een psycholoog. Elke week treft hij echter een andere psycholoog aan. Hij moet daarom keer op keer zijn verhaal doen. De psychologen in kwestie trekken het werk in de inrichting gewoonweg niet. Ze stoppen allen na een paar weken. Van de gewenste behandeling komt weinig terecht. Treft hij net een aardige psycholoog die werkelijk in hem is geïnteresseerd, is die er de volgende week niet meer. Dat versterkt zijn eenzaamheid. De kleine irritaties en opgehoopte frustraties komen in een samenloop tot uitbarsting. Wanneer een bonte avond wordt georganiseerd die hoogwaardigheidsbekleders bijwonen, lopen de spanningen hoog op. Het plot dat volgt wordt vanuit twee perspectieven beschreven. De jongens van goed gedrag mogen op de avond hun artistieke kunsten vertonen. De raddraaiers worden op de afdeling gehouden. Op de afdeling wordt op dat moment slecht toezicht gehouden. Zodra een akkefietje zich voordoet, gaan de jongens met elkaar op de

vuist. Zonder de tussenkomst van de begeleiders loopt dit uit op een drama. Er valt uiteindelijk een dode te betreuren. Het betreft een vriend van Ronnie, althans iemand waarmee hij af en toe van gedachten kon wisselen. “Echte vriendschappen kunnen niet in een gesloten inrichting tot stand komen.” Daar is Ronnie van overtuigd. “Als het erop aan komt, sta je er alleen voor.” Op hetzelfde moment vindt er rondom de bonte avond een aaneenschakeling van gebeurtenissen plaats. De kunstzinnige verrichtingen worden afgewisseld met de oplopende spanningen op de afdeling. Ze versterken elkaar zelfs. De geluiden van de bonte avond dringen namelijk door tot op de afdeling. Daar worden de jongens nog onrustiger van. Ondanks de aanwezige beveiliging, kunnen de deelnemers van de bonte avond overgaan tot wangedrag. Men scandeert bij een rapnummer “fuck de politie!”. Op een gegeven moment escaleert dat en mondt het uit in een gevecht. De auteur weet dan knap de gebeurtenissen samen te brengen tot een complete chaos, die niet onderdoet voor een scene uit een actiefilm. Er moeten helikopters en speciale eenheden aan te pas komen om de orde enigszins te kunnen herstellen. Als je het boek leest, bekruipt je het gevoel dat Ronnie de wereld wel erg goed weet te analyseren. Het is bijna onwerkelijk dat een jongen, hoe intelligent ook, diens leefwereld als zodanig weet te beschrijven. Op veel momenten in het verhaal komt dat over als een journalist die zijn omgeving in zich opneemt en zijn gedachten vervolgens op scherpe wijze weet neer te pennen. Als je er even bij stilstaat en stopt met lezen om de woorden in je op te nemen, dan voelt het allemaal gemaakt aan. De auteur heeft dat willen voorkomen. Hij schroomt het gebruik van scheldwoorden in de conversaties niet. “Fuck dit, fuck dat”, zijn veel voorkomende uitdrukkingen. Ook met wat andere stijlmiddelen probeert de auteur de leefwereld zo goed mogelijk te beschrijven. Desondanks kunnen die het geconstrueerde verhaal niet verhullen. Het ligt er soms te dik bovenop. De gedachten van de auteur dringen te vaak door naar de voorgrond. Al met al kan gezegd worden dat het een geslaagd verhaal betreft met een spannende opbouw. De spanningen en de eenzaamheid worden mooi weergegeven. Het boek is dan ook zeer lezenswaardig.

Vastzitten is niet prettigMaarten-Bas Oosterdijk

BOEKRECENSIE

Ton Anbeek.,Vast Uitgever: Podium Amsterdam Prijs: € 19,95 250 pagina’s ISBN: 978 90 5759 199 0

40

Page 43: Tweede Asega

INTERVIEW

41

Jan Sjöcrona studeerde strafrecht in Leiden van 1975-1980. In 1985 is hij beëdigd als advocaat. Dit is hij nog steeds, sinds 1992 bij zijn eigen succesvolle kantoor Sjöcrona . Van Stigt in Den Haag. Het is met twee vestigingen en 20 advocaten het grootste advocatenkantoor van Nederland waar alle advocaten zich exclusief toeleggen op het adviseren en procederen in strafzaken. Dit betreffen veelal (vermeende) fiscale en economische delicten. Enkele zaken die de voorpagina’s hebben gehaald zijn de Rotterdamse Bouwfraudezaak, Ahold en de Vastgoedaffaire. Verder prefereert het kantoor een uiterst terughoudend persbeleid.

Heeft u altijd al de ambitie gehad rechten te gaan studeren?‘Deze ambitie is op de middelbare school ontstaan. Ik wilde aanvankelijk dierenarts worden, maar was niet slim genoeg voor een bètapakket. Toen moest er iets anders gezocht worden en dat werd eigenlijk gelijk rechten. Het was geen principiële keuze. Omdat het zo algemeen is zal er wel iets bijzitten, dacht ik destijds. En ik had gelijk.’

En wanneer is uw interesse dan daadwerkelijk voor het strafrecht gewekt?‘Die interesse is onmiddellijk aangewakkerd door de eerstejaars colleges Strafrecht door de ‘lector’ Mr. Oomen. Hij verpakte de leerstukken helder, provocerend en een beetje cynisch. Dat sprak mij aan.’

Uiteindelijk is het de advocatuur geworden, waarom deze keuze en bijvoorbeeld geen Officier van Justitie of rechter?‘Toen ik na mijn studie 5 jaren wetenschappelijk medewerker strafrecht in Leiden was geweest, kwam ik in contact met Mr. Peter Mout, destijds de strafcassatiespecialist. Ik had genoeg van het onderwijs en wilde bij hem in de leer. Werd aangenomen en had pech: hij werd dat jaar benoemd tot raadsheer in de HR. Heb toen het wiel zelf moeten uitvinden. Waarom advocaat en niet Officier van Justitie? Ik ben ongeschikt voor hiërarchische organisaties (als ik niet al meteen de baas ben, bedoel ik). En ik heb een ingebakken kritische instelling tegenover macht en (formele) autoriteit. De advocatuur past mij daarom als een Italiaans maatpak.’

Veel studenten hebben een studie gerelateerd baantje of zitten in een commissie. Heeft u tijdens uw studie ook nevenactiviteiten verricht?‘Ik was onder andere voorzitter van het strafrechtelijke dispuut SOS. We organiseerden lezingen door gastsprekers (heb de oude Prof. J.M. van Bemmelen nog mogen aankondigen), excursies naar gevangenissen en een reis naar Engeland. Ik ben niet lid geweest van een algemene studentenvereniging. Dit was toen een bewuste keuze, die ik achteraf beschouwd overigens betreur.’

Er valt te lezen op de website van het kantoor dat u een uiterst terughoudend persbeleid hanteert. Waarom zijn jullie er tevreden mee dat sommige succeszaken nooit in de openbaarheid komen? (NB. Ter vergelijking bijvoorbeeld met meer media gerichte advocaten zoals de heer Spong.)‘In het vooral zakelijke segment van de markt die wij bedienen hebben cliënten als regel totaal geen behoefte aan publiciteit. Ik krijg cliënten juist omdat ze zich niet lekker voelen bij te publiciteitsbewuste beroepsgenoten.’

Interview Dr. Mr. J.M. SjöcronaMarjolein Buwalda en Sanne Leentjes

Page 44: Tweede Asega

INTERVIEW

42

Dan lijkt het ons ook moeilijker om een goede naam op te bouwen. Hoe weten de cliënten eigenlijk hun weg te vinden naar het kantoor als de successen niet breed worden uitgemeten?‘Wij krijgen veel zaken via via, niet van de cliënt rechtstreeks. Onze ‘zakengevers’ zijn veelal civiele advocatenkantoren en fiscalisten. Worden hun civiele cliënten geconfronteerd met strafrechtelijke problemen, dan verwijzen zij naar ons. Wij treden op als specialist op een deelgebied van het recht. Vergelijk het met medisch specialisten. Het is de huisarts die verwijst.’

Op uw website staat: Het is van belang om de juiste antwoorden te geven tijdens het verhoor. Dat kan het verschil maken tussen veroordeling of vrijspraak. Kunt u hier een voorbeeld van geven?‘Als je tijdens een verhoor niet precies genoeg formuleert en ook nog eens niet scherp controleert of de verhorende verbalisanten – die niet zijn geschoold in vlekkeloos genuanceerd Nederlands – het allemaal netjes en onbevooroordeeld in het proces-verbaal opnemen, dan kunnen wezenlijke nuances wegvallen. De politie redigeert meestal grofmazig in eigen taal wat zij denkt dat de verdachte heeft gezegd. En de later oordelende strafrechter wil nog wel eens ten onrechte meer waarde toekennen aan wat de politie aldus heeft opgeschreven dan wat de verdachte er ter terechtzitting over verklaart. Aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor is daarom van cruciaal belang.’

Dan vindt u de Salduz-uitpraak van het EHRM zeker wel een goede ontwikkeling?‘Zeker. Maar nog lang niet goed genoeg. Want er is nog geen absoluut recht op aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor.’ Hoe ziet uw gemiddelde werkdag er uit, is daar een beetje structuur in te vinden?‘Vanwege de grote verschillen tussen zaken en ook tussen cliënten is gevarieerdheid de regel. Het valt ook niet te zeggen hoeveel tijd ik nodig heb voor de voorbereiding van een zaak. Het devies is altijd: het moet zo grondig mogelijk. Ik heb nu bijvoorbeeld twee zaken waarin per zaak 100 tot 150 ordners propvol papier moeten worden bestudeerd. Dat moet ik allemaal doorploegen. Ter vergelijking, kijk maar eens achter jullie, daar staan al 15 ordners uit één van die zaken.’(Toen wij die rij zagen, was het moeilijk te wennen aan het idee dat wij die papiermassa binnen een korte tijd grondig zouden moeten kunnen doorspitten, red.)

Ook leuk om te weten, hoe bereidt u een zaak eigenlijk voor?‘Altijd diepgaand overleggen met de cliënt aan de hand van het dossier. Lezen. Nadenken. Notities maken. Niet op je geheugen vertrouwen. Deelonderwerpen analyseren en onderzoeken. Kantoorgenoten erbij betrekken. Brainstormen. Inzet is altijd: winnen. Dat kan betekenen ‘vrijspraak’. Maar ook het in een eerder stadium het OM overtuigen dat moet worden geseponeerd of getransigeerd.’

Heeft het kantoor ook weleens zaken geweigerd?‘Praktisch nooit. Alleen als zich in dezelfde zaak meerdere verdachten met conflicterende belangen tot ons wenden, dan kunnen wij hen niet altijd allen bijstaan. Ik herinner mij verder uit de oude doos nog twee gevallen. Zo’n 15 jaar geleden was op het parkeerterrein van kantoor de radio uit mijn auto gesloopt. De dag erop had ik in de piket een knaap die ervan werd verdacht autoradio’s te hebben gestolen. Die zaak heb ik niet gedaan. Voelde tegenzin. Dat was niet goed, want als je een zaak doet moet je er voor honderd procent in gaan. Daarop heeft de cliënt recht. Ik heb de zaak overgedragen aan een andere advocaat van mijn kantoor. Ook heb ik ongeveer 20 jaar geleden een cliënt het kantoor uitgezet. Ik had op zijn verzoek ‘ontlastende’ documenten aan de politie doorgesluisd. Ook die stukken bleken later gierend vals te zijn. Ik laat mij niet op die wijze misbruiken. Inmiddels ben ik door ervaring veel kritischer geworden.’ Neemt u de zaken, bij wijze van spreken, mee naar huis of kunt u goed relativeren?‘Ik slaap voortreffelijk! En droom er ook niet van. Praat er thuis ook nauwelijks over. In die zin neem ik dus geen zaken mee naar huis. Maar soms moeten dossiers gewoon mee naar huis omdat ik thuis nog moet doorwerken.’

U bent beëdigd in 1985 en heeft het kantoor opgericht in 1992. Heeft u in de tussentijd nog bij een ander kantoor gewerkt?‘Ja, voor 1992 werkte ik bij Barents, Gasille & Mout. Vanwege Mr. Mout. Ik vertelde daarover al. Bij dat civiele kantoor kon ik uiteindelijk mijn draai niet vinden. Te veel civilisten met te weinig gevoel voor strafrecht. Ik kreeg daardoor naar mijn smaak te weinig ruimte en dat frustreerde me. Overigens heb ik het zeer getroffen met mij patroon Eric Grabandt. Een civiele cassatiespecialist van naam en faam. Ik heb de eerste drie maanden bij hem op de kamer moeten zitten. Vond ik niet altijd leuk, maar ik heb van hem onder meer geleerd hoe je helder en strak moet formuleren en dicteren.’

Page 45: Tweede Asega

43

INTERVIEW

Heeft u moeite met de kortzichtigheid van veel mensen met betrekking tot het verdedigen van verdachten door advocaten?‘Ik weet niet of ‘veel’ mensen kortzichtig zijn, maar bij de kortzichtigen overheerst helaas het oppervlakkige inzicht bij de borrelpraat. Vaak gevalletje van ‘unconscious incompetence’. Opvallend is dat wanneer men zelf verdachte wordt de kortzichtigheid verdwijnt als sneeuw voor de zon. Elke verdachte wil alles uit de kast. Dat is ook logisch. Ik heb een grondige hekel aan kortzichtigheid in een situatie waarin ik het maatschappelijk en persoonoverstijgend belang van een goede verdediging heb uitgelegd, maar domme mensen niet bereid zijn blijk te geven te willen nadenken en relativeren. ’

Bent u ijdel met betrekking tot het winnen?‘Wat is ijdel? Het past niet bij ons kantoorprofiel om extern te koketteren met een overwinning. Tevreden met een overwinning kan ik zeker zijn. Het doet goed als een verdedigingsstrategie blijkt te werken. We moeten het hebben van de tevreden cliënten en zakengevers.’

Is het vaak ook niet een toneelstukje dat u speelt bij cliënten of justitie?‘Wij hebben een dienstverlenend beroep. Tot op zeker hoogte is de klant koning. Daarbij past een attitude die de klant niet onmiddellijk afschrikt. Ook als je thuis ruzie hebt gehad. In die zin moet je wel wat kunnen acteren. Maar als het om de inhoudelijkheid gaat, dan acteer ik nooit. Cliënten krijgen altijd precies te horen wat ik van hun standpunten vind. Onzin kwalificeer ik ook als zodanig. Een zekere vorm van toneel is denk ik meer voor op de zitting. Maar dit kun je beter “presentatietechniek’ noemen. Ik vind saaie pleidooien vreselijk. Ik wil graag wel een beetje prikkelen’

Welke eigenschappen moet een goede advocaat, volgens u hebben?‘Een vechtersmentaliteit is heel belangrijk. Je moet voor je cliënt willen winnen. Verder moet je een goed jurist zijn. En wars van autoriteitscomplexen. Je moet voor je mening durven en kunnen uitkomen. Ik herinner me mijn eerste politierechterzitting. Ik vroeg toen heel beleefd aan de rechter of ik nog iets mocht zeggen. ‘Dat mag u niet’, sprak hij. Ik was even van mijn stuk gebracht. Maar was achteraf wel dankbaar voor die vroege les! Als ik nu iets wil zeggen, dan doe ik het gewoon. Zo beleefd mogelijk, uiteraard. Maar onomfloerst. Tot slot moet je niet vies zijn van hard werken en stressbestendig zijn.’

Uit betrouwbare bron hebben wij vernomen dat u een liefhebber bent van de paardensport. Is de paardensport het mooiste wat er is?(Na de vele mooie actie foto’s te hebben gezien op zijn paarden weten wij eigenlijk al het antwoord op onze vraag, red.) ‘Nou, ik ben bepaald geen liefhebber van ‘de paardensport’. Daarin wordt veelal respectloos met die gevoelige dieren omgegaan. Bovendien staan sportpaarden vaak 23 uur in hun box – een gevangenis met stro op de grond – en moeten ze in dat andere uurtje per dag meteen maar voldoen aan hooggestemde wensen van hun berijders. Hoe vaak wordt niet een paard dat ‘niet voldoet’ omgeruild voor een ander paard? Het is overigens gek dat paarden zo makkelijk worden ingeruild en honden niet. Wel heb ik een passie voor paarden en een wijze van omgang daarmee die ‘Natural Horsemanship’ heet. Ik beoefen die kunst volgens de methode van de Amerikaan Pat Parelli. Twaalf jaar geleden zag ik hem op een video rijden op een ‘naakt’ paard, ik bedoel: zonder zadel en zonder hoofdstel. En toch totale controle. De moeilijkste manoeuvres. Adembenemend! Dat wilde ik ook kunnen. En nu ben ik een aardig end op streek. Ook ik kan mijn paarden rijden zonder allerlei ‘dwangmiddelen’ van metaal in de mond en leer om hen in te snoeren en geforceerd in het gareel te houden. Mijn paarden vertrouwen mij. Dan is kracht en intimidatie een gepasseerd station. Ik ben zover gekomen doordat de leerschool van Parelli mij een diep inzicht heeft gegeven in het verschil tussen roofdieren (mensen) en paarden (prooidieren). En over hoe je die intrinsiek onnatuurlijke – en voor paarden beangstigende - combinatie met respect en begrip voor het paard kunt vormgeven. Parelli is ‘Way more than riding’. Tegen de werkelijke paardenliefhebber zeg ik: laat je inspireren op www.parelli.com. Of bel me gewoon, want ik praat er graag over. Over niet al te lange tijd als instructeur.’

Bij de laatste vraag die ons rest, of Jan Sjöcrona nog tips en trucs heeft voor studenten om een succesvolle carrière tegemoet te gaan, worden we onderbroken door een telefoongesprek dat al gepland stond. We beëindigen het interview, want de zaken gaan door. Misschien kunnen we het antwoord op deze vraag nu zelf ook wel invullen: Als je iets wilt bereiken, is het hard werken geblazen!

Wij willen bij deze Jan Sjöcrona, nogmaals bedanken voor de vrijgemaakte tijd en dit interview!

Page 46: Tweede Asega

Gevangenisstraf voor bedreiger ambulancepersoneel

Het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch heeft op 23 november 2009 een 31-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken voor zijn aandeel in de bedreiging van twee ambulancemedewerkers in Uden.De ambulance kwam op 25 januari 2009 rond middernacht om de gewonde vader van de verdachte hulp te verlenen. Samen met andere omstanders dreigde de verdachte de ambulancemedewerkers iets aan te doen als zij niet snel genoeg zouden helpen. Teneinde de dreigende situatie te ontvluchten hebben de ambulancemedewerkers zich genoodzaakt gezien met een open zijdeur van de ambulance weg te rijden. Daarnaast heeft de verdachte door zich zo agressief op te stellen de ambulancemedewerkers in de uitvoering van hun hulpverleningswerkzaamheden ernstig belemmerd. Dit terwijl het slachtoffer waarvoor zij te hulp waren geroepen, levensgevaarlijk gewond was. Het ambulancepersoneel was genoodzaakt de zwaargewonde direct af te voeren en kon door de bedreigingen de noodzakelijke zorg ter plaatse niet verlenen. Dat verdachte, zoals hij heeft aangegeven zeer emotioneel was, aangezien het slachtoffer zijn vader betrof, kan en mag geen enkele rechtvaardiging vormen voor de door hem geuite bedreigingen, aldus het hof. Daarnaast rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij blijkens hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen geen inzicht heeft getoond in het uiterst laakbare karakter van zijn gedrag. De rechtbank had de man een werkstraf van 60 uur opgelegd. Het hof heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken opgelegd.

Uitspraak in de zaak Koolvis

De Rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 3 december 2009 uitspraak gedaan in de zaken Koolvis. Het betrof een omvangrijk internationaal opsporingsonderzoek naar vrouwenhandel en mensensmokkel. Zes verdachten zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf. De hoogste straffen zijn opgelegd voor mensensmokkel en deelname aan een criminele organisatie. Er is rekening gehouden met de omstandigheid dat in georganiseerd verband ongeveer een twintigtal vrouwen in Europa zijn binnengesmokkeld, mogelijk een groot aantal meer. De rechtbank acht vanwege het ontbreken van wettig bewijs mensenhandel niet bewezen. Niet bewezen is dat de verdachten wetenschap hebben gehad van het traject dat in Nigeria vooraf ging aan de mensensmokkel. Daarbij zouden voodoo-rituelen zijn toegepast. Bijzondere aandacht is besteed aan het door het Openbaar Ministerie ten behoeve van het onderzoek opgestelde verhoorprotocol. Dat is opgesteld omdat gebruik werd gemaakt van externe partners. Het ging om een in voodoo-rituelen gespecialiseerde dominee en een ervaringsdeskundige, een voormalig slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de keuze voor een verhoorprotocol op zichzelf gerechtvaardigd was. Wel heeft zij in de uitvoering van dit protocol gebreken geconstateerd. Dit heeft echter niet geleid tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Wel diende per individueel slachtoffer te worden onderzocht of de afgelegde verklaring de toets van betrouwbaarheid kon doorstaan. Ten aanzien van één slachtoffer viel niet uit te sluiten dat zij beïnvloed was door de ervaringsdeskundige zodat haar verklaring is uitgesloten van het bewijs.

AD INFORMANDUM

AD

IN

FO

RM

AN

DU

M

44

Page 47: Tweede Asega

45

AD INFORMANDUM

De Hoge Raad wijst twee herzieningsverzoeken in een incestzaak af

Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk dat inbreuk wordt gemaakt op het uitgangspunt dat een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter definitief is. Dat is het geval als een aanvraag tot herziening van zo’n veroordeling wordt gedaan en na onderzoek gegrond wordt bevonden. Dat kan onder meer als het gaat om een nieuwe feitelijke omstandigheid (een zogenaamd ‘novum’) die niet bekend was aan de rechter toen deze de uitspraak deed waartegen het verzoek zich richt en die, als deze aan die rechter wel bekend was geweest, zeer waarschijnlijk tot vrijspraak zou hebben geleid. Een mening, overtuiging of gevolgtrekking kan in het algemeen niet als een zodanige feitelijke omstandigheid worden aangemerkt, ook niet als deze in een deskundigenrapport staat vermeld. Het ging hier om een incestzaak waarin zowel vader als zoon is veroordeeld. Zij hebben een verzoek tot herziening ingediend, met name op de grond dat het maagdenvlies van het slachtoffer (dochter respectievelijk zus) ondanks het bewezenverklaarde seksueel misbruik intact zou zijn gebleven. De vader is door de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2001 veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf met TBS wegens het meermalen plegen van ontucht met zijn dochter en zoon, waaronder ook het hebben van geslachtsgemeenschap. De destijds minderjarige zoon is wegens verkrachting van zijn zus, meermalen gepleegd, veroordeeld tot deels voorwaardelijke jeugddetentie van 450 dagen. Beiden hebben destijds in hun veroordeling door de rechtbank berust; er is geen hoger beroep ingesteld. Op 20 januari 2009 heeft de Rechtbank Rotterdam de aan de vader opgelegde TBS-maatregel met onmiddellijke ingang beëindigd. De deskundigenrapporten waarop de herzieningsaanvragen waren gebaseerd houden echter alleen van de rechtbank afwijkende meningen, overtuigingen en gevolgtrekkingen in omtrent de stukken van het geding die aan de rechtbank reeds bekend waren. Derhalve is er geen sprake van een novum. De herzieningsverzoeken zijn daarom 15 december jl. door de Hoge Raad afgewezen en de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam in stand gelaten.

Gevangenisstraffen voor opsluiten Tano Jansen

De Rechtbank Zutphen heeft 30 december jl. vier verdachten in de zaak Tano Jansen veroordeeld tot gevangenisstraffen, verplichte psychiatrische behandeling en het betalen van een schadevergoeding van ruim €10.000,- aan de moeder van Tano Jansen, onder meer wegens de kosten van de begrafenis. De verdachten zijn veroordeeld voor vrijheidsberoving met de dood tot gevolg. De verdachten hebben Tano Jansen van zijn vrijheid beroofd door hem op zondag 21 juni 2009 op te sluiten in een zeecontainer op een braakliggend terrein in Apeldoorn. Doordat ze hem hebben opgesloten en hem zonder toezicht hebben achtergelaten komen ook de gevolgen van de opsluiting voor hun rekening. Alle vier de verdachten worden als mededaders veroordeeld. Ook de twee verdachten W.T. en de minderjarig J. van P. die bij de auto waren achtergebleven toen verdachten R.G. en R. van P. het slachtoffer in de container opsloten. Zij waren namelijk op de hoogte van de plannen om Tano Jansen een lesje te leren, hebben in de buurt van de container op de uitkijk gestaan en hebben niet op enig moment ingegrepen of zich gedistantieerd. De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van het ten laste gelegde dood door schuld. De verdachten hebben de dood niet gepland en dat was ook nooit hun bedoeling. Ze hebben met de opsluiting niet welbewust een onaanvaardbaar groot risico van ernstige gevolgen genomen. Hoewel de gevolgen voor rekening van de verdachten komen, hebben zij in juridische zin geen schuld aan zijn dood, aldus de rechtbank. De rechtbank rekent het de verdachten zwaar aan dat ze het slachtoffer hebben opgesloten en dat ze zijn weggegaan zonder dat enige maatregel werd getroffen om ongelukken te voorkomen. De verdachten hebben niet direct alarm geslagen toen zij het slachtoffer levenloos in de container aantroffen. Door hun mond te houden hebben zij de familie geruime tijd in schrijnende onzekerheid gelaten. De gevolgen binnen het gezin, zoals ook door de moeder van Tano Jansen is verwoord in haar schriftelijke slachtofferverklaring, zijn aangrijpend en invoelbaar. De verdwijning van Tano Jansen, zijn dood en de manier waarop hebben tot grote beroering geleid in de samenleving.

Page 48: Tweede Asega

Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November Decem-ber Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober No-vember December Januari Februari M aart April Mei Juni Juli Augustus Septem-ber Oktober November December Janu-ari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November Decem-ber Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November Decem-ber Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari

AGENDAOPROEP!

DE RECHTERJesse van Muylwijck

46

Vanaf 1 maart kun je weer solliciteren voor bestuur of commissies.

Lustrum:

Ken jij nog oude (actieve)

commissie-

of bestuursleden? Mail dan naar

[email protected]

Februari

15 Kroegcollege16 Pleitworkshop

Maart

3 Voorrronde Nationale Requireerwedstrijd 5 Pleitwedstrijd8 Trip Rechten Gala10 Symposium

Kijk voor een actueel overzicht op www.simonvanderaa.nl!

Page 49: Tweede Asega
Page 50: Tweede Asega

Boekel De Nerée zoekt fanatieke advocaat-stagiaires en kandidaat-notarissen

Talent beperkt zich zelden

tot één tak van sport

De ambitie om te winnen is ook in ons vak onontbeerlijk. Boekel De Nerée is daarom voortdurend op zoek naar talentvolle mensen die hun voorsprong nóg verder willen vergroten. Wil jij ook op het hoogste niveau presteren, dan zorgen wij voor de juiste faciliteiten en de beste coaches. Klaar om in te stappen? Kijk voor meer informatie op www.boekeldeneree.com

Boekel De Nerée, advocaten en notarissen; hoofdsponsor van de Koninklijke Nederlandsche Roeibond

Gustav Mahlerplein 2 1082 MA Amsterdam T 020 795 39 53

60.0000 Sponsoradv. A4 FCFormaat: A4 (210x297mm)

Media: Plaatsing:

Talent_Sport_A4 FC VK.indd 1 12-01-2009 11:08:23

Page 51: Tweede Asega

Advertentie Copy Copy

Page 52: Tweede Asega