Derde Asega

52
Simon van der aa vereniging voor Strafrecht en criminologie www.simonvanderaa.nl Snelrecht en supersnelrecht Verslag Symposium 2010 Positie slachtoffer in het strafproces April 2010 Jaargang 28, nummer 3 Berechting van collaborateurs ASEGA Schip Ahoy! Sanne Leentjes

Transcript of Derde Asega

Page 1: Derde Asega

Simon van der aa vereniging voor Strafrecht en criminologiewww.simonvanderaa.nl

Snelrecht en supersnelrecht

Verslag Symposium2010

Positie slachtoffer in het strafproces

April 2010Jaargang 28, nummer 3

Berechting van collaborateurs

ASEGASchip Ahoy!

Sanne Leentjes

Page 2: Derde Asega

Advoca t en • No tar i s s en • Be la s t ingkund igen • Bedr i j f sadv i s eur s

Postbus 1100, 9701 BC GroningenTelefoon (050) 521 43 33R

ec

ruit

me

nt

A d v o c a t e n

N o t a r i s s e n

B e l a s t i n g k u n d i g e n

B e d r i j f s a d v i s e u r s

Prestaties ontstaan nooit vanzelf.

Het heeft alles te maken met talent. En

training: de continue bereidheid om je

vermogens en inzichten aan een volgen-

de uitdaging te onderwerpen. Zodat je

groeit, en al doende je grenzen verlegt.

Zo gaat dat in de sport, en zo gaat dat

bij Plas & Bossinade. Dat bewijzen we

keer op keer. In de rechtszaal, maar ook

bij een fusie proces of boedelverdeling.

Wij verschijnen altijd goed voorbereid

ten tonele, zodat we nooit voor onver-

wachte verrassingen komen te staan.

Daarom vragen we door, en scherpen

we onze geest met nieuw verworven

inzichten. Wij hebben specialisten in

huis in diverse takken van sport:

bedrijfsadviseurs, notarissen,

fiscaal juristen en advocaten.

Allemaal getraind om de juiste vragen

te stel len. En toe te slaan op het juiste

moment. Meer weten over vacatures of

studentstages bij Plas & Bossinade?

Kijk op www.plasbossinade.nl.

Advoca t en • No tar i s s en • Be la s t ingkund igen • Bedr i j f sadv i s eur s

. . .en als je je s lagkracht

wil t bewijzen in de prakt i jk , v ind je bi j ons

de perfecte sparringpartners!

. . .en als je je s lagkracht

wil t bewijzen in de prakt i jk , v ind je bi j ons

de perfecte sparringpartners!

Page 3: Derde Asega

Van De Redactie...Van Het Bestuur...

Schip Ahoy!Sanne LeentjesSnelrecht en supersnelrechtSanne van DamBerechting collaborateursHarrie BijnenVersterking rechtspositie slachtofferMarjolein Buwalda

23

5

6

8

9

10

3435

3739404244

14 20

VOORWOORD

ESSAYS

22

26

44

9

COLUMNS

CommentaarSanne van Dam en Sanne LeentjesKnigge concludeertProf. mr. KniggeKan dit niet langer (punt nl)?A.D. NauseamZen en de kunst van de cameratoezichtSander FlightOM werkt hard aan goede aanpak cybercrimeJan Hoekman

RUBRIEKEN

Zittingszaal 14BabbelboxVerslag Symposium 2010BoekrecensieDe week van... Mr. Lisette LeerkesVerslag BoekelAd Informandum

6

14

22

42

Page 4: Derde Asega

Beste lezer,

Onder studenten is het een bekend fenomeen: de zoektocht naar nieuwe bestuurs- en commissieleden. Elk jaar komen er functies vrij die belichaamd moeten worden. In de maanden april en mei wordt daarom volop gepromoot door de verschillende verenigingen. Er worden flyers, posters en collegepraatjes ingezet om de student te bereiken. Je hoeft maar één stap in het Harmoniegebouw te zetten of daar staat alweer iemand klaar om je al glimlachend een flyer te overhandigen. De welbekende uitspraken als: ‘ja, zo’n bestuursjaar is onwijs leerzaam!’ en ‘je zult er geen spijt van krijgen!’, vliegen je dan om de oren.

Na een tijdje in de Asega-commissie te hebben gezeten, moet ik eerlijkheidshalve bekennen dat dergelijke uitspraken niet uit de lucht gegrepen zijn. Ik kan beamen dat een commissiejaar leerzaam is. Zo heb ik geleerd hoe ik beter kan samenwerken en heb ik me bekwaamd in het lay-outen. Wil je ook met anderen samenwerken of dat ene gat in jouw CV opvullen? Dan raad ik je aan om toch maar een blik op die flyers te werpen. Een ander fenomeen dat steeds terugkeert, is de onrustige jaarwisseling. Elk jaar blijkt maar weer dat er lieden zijn die dat moment aangrijpen om rotzooi te trappen. Niet zelden is de politieagent of de ziekenwagenbroeder daar het mikpunt van. Ook is het in brand steken van auto’s, naast het vreugdevuur, een traditie geworden. Men schaart dat soort gedrag tegenwoordig onder de oneliners: ‘de verharding van de maatschappij’ of ‘het vervagende normbesef ’. Door dergelijke lieden snel te berechten, hoopt men het tij te kunnen keren. Vlak na de jaarwisseling krijg je dan via de media te horen hoeveel zaken er zijn afgedaan middels het snelrecht.

Dit fenomeen wordt in deze Asega nader belicht in het artikel Snelrecht en supersnelrecht. Er wordt nagegaan in hoeverre snelrecht effectief is en wat daarbij de juridische grenzen zijn. Verder wordt in een ander artikel de positie van het slachtoffer in het strafrecht besproken. De wetgever heeft daar een concrete invulling aan willen geven door een nieuwe titel in het Wetboek van Strafvordering op te nemen. Wat ook lezenswaardig is, is het artikel dat gaat over de berechting van collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog. Het artikel geeft een kijk op de manier waarop de regering toentertijd met deze lieden is omgegaan. Vergeet bovendien niet het artikel over piraterij te lezen. Sanne Leentjes snijdt daarmee een zeer actueel onderwerp aan. Zo werpt ze in haar stuk terecht de vraag op hoe met dit fenomeen om te gaan. Om de zo veel tijd hoor je namelijk dat er piraten zijn die een konvooi aanvallen en vervolgens in de boeien worden geslagen. Maar wat daarna gebeurt, blijft vaak in nevelen gehuld. Daarom rijzen vragen als: Hoe worden de piraten berecht? Worden ze überhaupt wel berecht? Wie is daarvoor verantwoordelijk? De antwoorden op deze en andere vragen vind je terug in het artikel Schip Ahoy!

Als vanouds tref je in de Asega naast de juridische artikelen ook onze vaste rubrieken aan. Denk daarbij aan de column van prof. mr. Knigge en de rubriek Commentaar. In de nieuwe rubriek De week van… beschrijft Lisette Leerkes haar werkweek. Het is leuk om te lezen hoe het werkende leven eruit kan zien. Het lijkt warempel wel een terugkerend fenomeen, want ook deze laatste Asega van dit studiejaar bevat een hoop interessante artikelen. We hopen dat jij als lezer het blad de afgelopen periode met veel plezier hebt gelezen. Zowel op het inhoudelijke als vormgevingstechnische vlak denken wij een sprong voorwaarts te hebben gemaakt. Het is aan de volgende commissie om daarmee verder te gaan. Wij kijken er in ieder geval naar uit.

Namens de commissie wens ik de lezer veel goeds toe!

Maarten-Bas Oosterdijk

Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett.) volksrechter. Asega azig(m.;-\en), azing, asega, aBige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker

Voorwoord

Van de redactie...COLOFON

Jaargang 28, nummer 3, April 2010

Asega is het drie keer per jaar verschijnende tijdschrift van

de vereniging voor strafrecht en criminologie ‘Simon van der Aa’ van de Faculteit der

Rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen.

RedactieMaarten-Bas Oosterdijk

Harrie BijnenMarjolein Buwalda

Sanne van DamSanne Leentjes

Lay-outMaarten-Bas Oosterdijk

Oplage240 exemplaren

DrukCopy Copy

ISSN 0920-2919

CopyrightNiets uit deze uitgave mag worden

verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van de uitgever.

Met speciale dank aan Het bestuur

Prof. Mr. G. KniggeSander FlightRob Zijlstra

Jesse van MuylwijckAnne de Jong

Lisette LeerkesJan Hoekman

[email protected]

Volgende editieOktober

Kopij voor de Asega dient in overleg te geschieden en tijdig

kenbaar gemaakt te worden.

VOORWOORD

2

Page 5: Derde Asega

3

Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega), lett. spreker van de wet], (in’t oude Friese recht) volksrechter. Asega azig(m.;-en), azing, asega, asige, [Mnl. Asige <Oudfries âsega (vgl. eega),

Van het bestuur...

Adres Oude Kijk in ‘t Jatstraat 269712 EK Groningen.

Internet www.simonvanderaa.nl

[email protected]

BestuurLotte van [email protected].: 06-10282675

Marianne [email protected].: 06-51366022

Daan [email protected].: 06- 22049953

Judith Ritsema Commissaris [email protected].: 06-43430393

Marjolein den UylCommissaris [email protected].: 06-44619469

De contributie van Simon van der Aa bedraagt 17,50 Euro. De betaling hiervan geschiedt door middel van automatische incasso (rekeningnummer: 38.51.58.653). Leden ontvangen hiervoor de ‘Asega’ en hebben voorrang en korting bij deelname aan activiteiten die door Simon van der Aa worden georganiseerd. Een lidmaatschap wordt automatisch verlengd, behalve wanneer het lidmaatschap tijdig wordt opgezegd. Dit dient schriftelijk te gebeuren bij de secretaris van de vereniging en wel voor 15 september van elk collegejaar. Adreswijzigingen t.a.v. de secretaris van Simon van der Aa, p.a. Oude Kijk in ‘t Jatstraat 26, 9712 EK Groningen. Zo ook klachten over de bezorging.

VOORWOORD

Beste Simon Leden,

Wat vliegt de tijd, dit is alweer het allerlaatste voorwoord dat ik voor de Asega mag schrijven. Wat is er veel gebeurd in de afgelopen maanden. Op 10 maart vond het jaarlijkse symposium plaats. Vanuit verschillende invalshoeken werd het onderwerp ‘huiselijk geweld’ belicht. Het was een zeer interessante en geslaagde dag. De symposiumcommissie heeft hard gewerkt om de goede naam van het symposium hoog te houden. Dat is zeker gelukt, complimenten! Ook het pleiten stond afgelopen tijd in de spotlights. Het niveau bij de voorronde van de nationale requireerwedstrijd was erg hoog. De voorronde is overtuigend gewonnen en op 16 april zal Groningen de titel verdedigen in Amsterdam. Ook de pleitwedstrijd was een succes. Groningen schopte het met een sterk team tot in de finale. Na een sidderende strijd is Nijmegen er met de beker vandoor gegaan. Volgend jaar vindt de wedstrijd in Groningen plaats en op eigen grond zullen we ons niet laten verslaan!

Ondanks alle drukte van de afgelopen periode staat er ook weer een hoop op het programma. Van leren schieten bij de politie tot voetballen tegen de vakgroep, het gaat allemaal gebeuren. Natuurlijk staat ook de buitenlandse reis voor de deur. De commissie is druk bezig de laatste voorbereidingen te treffen en het belooft een fantastische week te worden. Ik kan niet wachten!

Op 19 mei staat dan alweer de ALV op de agenda. We zullen dan na een fantastisch jaar worden opgevolgd. Het kandidaats bestuur is inmiddels bekend en tijdens een druk bezochte borrel aan de leden voorgesteld. Het kandidaats bestuur ziet er als volgt uit:

Charlotte Goelema – voorzitterYvette Oeben – secretarisMelissa Teernstra – penningmeesterMarjolein Buwalda – commissaris internGerben Kobus – commissaris extern

Tot slot wil ik namens het hele bestuur zeggen dat we een fantastisch jaar hebben gehad, met elkaar en met de commissies. Dankzij jullie heeft de vereniging wederom een geweldig jaar gedraaid. Ik wil dan ook alle actieve leden bedanken voor hun inzet het afgelopen jaar.

Nu rest mij niets meer dan jullie veel leesplezier te wensen!

Lotte van Aanholt

Page 6: Derde Asega

Columns

CommentaarKnigge concludeert

Kan dit niet langer (punt nl)?Zen en de kunst van de cameratoezicht

OM werkt hard aan goede aanpak cybercrime

Page 7: Derde Asega

COMMENTAAR

5

Iemand met de neus aanwijzenSanne van Dam

Wetenschappers hebben een ongewoon nieuw wapen in de strijd tegen terrorisme ontdekt: de menselijke neus. Naast de irisscan, de vingerafdruk en zelfs de bodyscan, is er nu ook de neusscan. Onderzoekers van de universiteit van Bath zijn tot de conclusie gekomen dat het scannen van de menselijke neus een bruikbaar middel kan zijn bij het identificeren van gezochte personen. De Britse onderzoekers maakten een 3D-afbeelding van de neuzen van 40 mensen. Ze gebruikten daarvoor een apparaat met de naam Photoface dat vier foto’s uit verschillende hoeken maakt. Software analyseert dan de vorm, het profiel van de neusbrug en het gebied tussen de bovenkant van de neus en de ogen. De onderzoekers hebben aan de hand van de 3D-neusscans verschillende neustypes ontdekt: de Romeinse, de Griekse, de Egyptische, de valkenneus, de korte, platte neus en de wipneus. Uit de tests bleek dat de neusscans goed bruikbaar zijn als identificatiemiddel bij verdekte opsporingsoperaties die soms worden gebruikt om criminelen op te sporen.Volgens hoofdonderzoeker Adrian Evans zou een neusscan de perfecte aanvulling zijn op irisscans, die nu al op veel plaatsen worden gehanteerd. ‘De neus is een prominent gezichtskenmerk, maar tot nu toe is nauwelijks onderzocht of neuzen kunnen worden gebruikt als biometrisch opsporingsmiddel’, zo verklaarde Evans. Het voordeel van de nieuwe techniek is volgens de wetenschapper het feit dat mensen hun neus maar moeilijk kunnen verbergen. ‘De irisscan is een krachtig middel, maar het is moeilijk om de scan snel en goed uit te voeren. Ook kan de iris gemakkelijk worden bedekt door de oogleden of door brillenglazen’, aldus Evans. ‘Bij de neus ligt dat anders. Natuurlijk kun je een neus laten breken. Of je kunt een valse neus dragen of plastische chirurgie ondergaan, maar dat zijn vrij drastische maatregelen.’ Het is de vraag of de neusscan inderdaad een betrouwbaar identificatiemiddel is. Er is immers maar een klein aantal neuzen aan de tests onderworpen. Hoewel de onderzoeken doorgaan en worden uitgebreid, zal het nog enige tijd duren voordat de scan als neusje van de zalm zal gelden.

Reageren? [email protected]

Recidive versus kredietcrisis?Sanne Leentjes

Eind vorig jaar maakte Minister van Justitie Hirsch Ballin bekend dat daders van criminaliteit minder snel de fout ingaan. Het percentage recidive is zowel bij volwassenen als kinderen gedaald. Voor het éérst sinds 1997 is de strafrechtelijke recidive gedaald. Met name de terugval onder gedetineerden. Van de volwassenen die in 2006 een penitentiaire inrichting verlieten, ging 54% binnen twee jaar opnieuw de fout in. Dit was in 2002 nog 59%. Van alle volwassenen die in 2006 straf kregen opgelegd, viel rond 28% weer in het oude patroon. Dit was een paar jaar eerder nog 30%. Ook het aantal justitiecontacten is gedaald. Het kabinet, bij schrijven demissionair, heeft het terugdringen van de recidive hoog in het vaandel staan, met onder andere het project ‘Veiligheid begint bij voorkomen’. Op het eerste gezicht lijken de percentages niet al te spectaculair te noemen, maar Ballin noemt het toch een omslagpunt. Het is namelijk voor het eerst sinds twaalf jaar dat er een daling te zien valt. Door een persoonsgerichte aanpak en nazorg in de gemeente daalt het aantal veelplegers. Maart jl. werd ook nog eens bekend gemaakt dat drie Justitiële Jeugdinrichtingen worden gesloten. Die in Den Helder, Vught en Rekken. Dit wegens onder andere forse afname van ernstig gepleegde delicten onder jeugdigen in 2005-2008. Ook aardig om te vermelden is dat er onlangs bekend werd dat rechters rekening houden met de financiële crisis, bij het opleggen van een straf. Dit om te voorkomen dat delinquenten hun baan verliezen. Het matigen van een straf komt vooral voor bij ‘kleine’ delicten zoals (winkel)diefstal, mishandeling of verkeersmisdragingen. Hierbij wordt nu vaker een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd in plaats van een onvoorwaardelijke of het rijbewijs wordt toch niet ingehouden. ‘In deze tijd is werk nu eenmaal een groot goed. Neem je bijvoorbeeld het rijbewijs van een vrachtwagenchauffeur af, of moet hij een tijd zitten, dan kan dat enorme gevolgen hebben.’ Dit geeft Arnhemse strafrechter, Margo Somsen, aan. Nu ben ik benieuwd of op bepaalde recidivecijfers tussen 2009-2012 ook een daling te zien zal zijn. Zal met spanning afwachten.

Page 8: Derde Asega

COLUMN

6

Knigge concludeert

Prof. mr. G. Knigge is advocaat-generaal bij de Hoge Raad. In deze rubriek vertelt hij over zijn werk.

Verliefd op de penningmeester (HR 24 november 2009, NJ 2009, 608)

Clara Boeijen, een veertigjarige vrouw uit Schiedam, was door het Gerechtshof in Amsterdam wegens schuldheling veroordeeld tot een werkstraf van zestig uur. Het Hof had in zijn arrest uiteengezet wat er was gebeurd.

Clara had via een contactadvertentie een man leren kennen, Berend Kool geheten. Clara vertelde hem dat zij in financiële moeilijkheden zat. Haar WAO-uitkering was namelijk plotseling stopgezet. Berend, door Clara liefkozend Bé genoemd, begon haar te helpen. Hij gaf haar contant geld en kocht met grote regelmaat dure cadeaus voor haar. Ook stortte hij diverse keren geld op haar rekening, in totaal € 7000, -. Clara had Bé wel eens uit nieuwsgierigheid gevraagd of hij rijk was, waarop hij had geantwoord dat hij een appartement goed had kunnen verkopen. Dat was gelogen. Het geld was van de IJsbaanvereniging in Laren. De heer Kool was penningmeester van die vereniging en had het geld achterover gedrukt. Clara zei dat niet te hebben geweten. Berend had haar wel verteld dat hij penningmeester van de IJsbaanverening

was. Ook had ze wel gezien dat het geld dat Berend naar haar overmaakte afkomstig was van een rekening van de vereniging. Zij had daar verder niet bij nagedacht. Bé zal wel een rekening bij de vereniging hebben, had ze gedacht. Hoe dom kan een mens zijn? In mijn conclusie schreef ik dat ik in elk geval in eerste instantie meende dat het Hof het gelijk aan zijn zijde had. Natuurlijk had bij Clara een lampje moeten gaan branden toen zij zag dat het geld afkomstig was van de IJsbaanvereniging. Natuurlijk had ze toen stappen moeten ondernemen en moeten uitzoeken hoe het zat. Omdat ze dat had nagelaten, had het Hof geoordeeld dat ze ernstig tekort was geschoten. Clara was volgens het Hof “aanmerkelijk onvoorzichtig” geweest en daarom werd ze veroordeeld wegens schuldheling. Tegen dat oordeel leek niets in te brengen. De klacht die de raadsman van Clara had geformuleerd, scheen tot falen gedoemd. De Hoge Raad zou, zoals tegenwoordig standaard is bij kansloze cassatieberoepen, de klacht op voet van art. 81 RO kunnen afdoen, dat wil zeggen zonder enige motivering. Ik schreef niet voor niets dat ik in eerste instantie meende dat het Hof gelijk had. In tweede instantie namelijk was ik begonnen te twijfelen. Dat kwam door het verweer dat de verdediging had gevoerd bij de behandeling van de zaak door het Hof. De raadsman had zich beroepen op het romantische karakter van de relatie die zich tussen Clara en Berend had ontwikkeld. Gesteld werd “dat vriendschaps- en liefdesrelaties hun basis vinden in wederzijds vertrouwen”. Met andere woorden: kan en mag van een vrouw verwacht worden dat zij haar geliefde wantrouwt? Aan die vraag was het Hof geheel voorbijgegaan. En dat vond ik weinig bevredigend. Want zo gek was de stelling van de verdediging niet.

“Een liefdesrelatie die hand in hand gaat met argwaan en wantrouwen”, schreef ik, “is doorgaans inderdaad geen lange duur beschoren. Liefde maakt blind, zegt de volksmond. Psychologen zouden wellicht spreken van cognitieve dissonantie. Als eenmaal de gedachte heeft postgevat dat de partner te vertrouwen is, wordt daarmee strijdige informatie genegeerd.” Ik wees erop dat dit verschijnsel de voedingsbodem vormt voor de bepaald niet zeldzame gevallen van huwelijkszwendel, gevallen waarin de goedgelovigheid van de vrouw ertoe leidt dat zij financieel volledig wordt uitgekleed. Ook in dit soort gevallen rijst voor de buitenstaander dikwijls de vraag hoe het mogelijk is dat de vrouw geen argwaan heeft gekregen en hoe het mogelijk is dat zij de man die haar het hof maakte blindelings heeft vertrouwd. Ondanks al die begrijpelijke verbazing schaart het strafrecht zich in deze gevallen aan de zijde van de vrouw. Zij wordt behandeld als slachtoffer van oplichting. Het is toch wel

Page 9: Derde Asega

7

COLUMN

een beetje wrang, zo betoogde ik, dat het strafrecht zich in de onderhavige zaak tegen de vrouw keert. Haar goedgelovigheid wordt haar nu als grove schuld aangerekend.

Ik wees er in mijn conclusie op dat uit de bewijsmiddelen niet bleek dat Clara op enig moment argwaan had gekregen. Ze had weliswaar gevraagd of de heer Kool rijk was, maar dat betekent nog niet dat ze de zaak niet vertrouwde. Volgens haar eigen verklaring kwam de vraag voort uit nieuwsgierigheid. Daarbij kon ik me wel wat voorstellen. Misschien was Clara’s nieuwsgierigheid wel ingegeven door hoop: “Zou ik een rijke man aan de haak hebben geslagen?”. Misschien ook werd die nieuwsgierigheid gevoed door zorg: “Maakt Bé het niet te gek? Kan hij dat allemaal wel betalen?”. Ik schreef erbij dat ik me kon voorstellen dat Clara zich achteraf geen verdachte, maar slachtoffer voelde. Slachtoffer van (overigens niet strafbare) emotionele oplichting. De heer Kool kreeg immers de aandacht en de liefde van Clara doordat hij voorwendde dat hij een welgesteld man was die haar uit de problemen kon helpen.

Ik maakte me daarmee schuldig aan een vorm van speculatie over de feiten waarvoor in de cassatieprocedure eigenlijk geen plaats is. Maar het ging me erom te benadrukken dat er in cassatie vanuit moest worden gegaan dat Clara subjectief te goeder trouw was geweest. Zo hoopte ik te voorkomen dat het oordeel van de Hoge Raad werd vertroebeld door de gedachte dat Clara vast wel in de gaten had gehad dat er iets niet klopte. Psychologisch gezien was zij misschien wel meer slachtoffer dan dader.

Nu is psychologie geen strafrecht. Strafrechtelijk gezien sluit subjectieve goede trouw schuldheling niet uit. Van schuld kan ook sprake zijn als de verdachte iets niet besefte wat hij of zij wel had moeten beseffen. Men spreekt dan van onbewuste schuld. En daarvan was volgens het Hof sprake geweest. Volgens het Hof had Clara kunnen weten dat haar Bé een scheve schaats reed. Clara’s onwetendheid was juist het gevolg van haar fout. Zij had immers, toen zij zag dat het geld van de rekening van de IJsbaanvereniging kwam, niet uitgezocht hoe de vork in de steel zat.

De vraag waarmee ik worstelde, was of het Hof daarmee niet te streng was geweest. Welke voorzichtigheid moeten partners jegens elkaar aan de dag leggen in zich ontluikende liefdesrelaties? Dat is geen feitelijke, maar een normatieve vraag, een vraag naar de eisen die in dit soort situaties aan mensen worden gesteld. “Gelden”, zo schreef ik, “de zorgvuldigheidseisen die in het zakelijk verkeer gelden

onverkort in liefdesrelaties?” Mijn conclusie was dat het Hof ten onrechte geen aandacht had besteed aan dit aspect van de zaak en dat zijn arrest daarom door de Hoge Raad vernietigd diende te worden. Dat betekende dat de behandeling in hoger beroep moest worden overgedaan. Ik vermeldde erbij dat ik “al aarzelende” tot die conclusie was gekomen. Want voor het oordeel waartoe ik in eerste instantie was gekomen, viel tenslotte ook veel te zeggen. De Hoge Raad volgde mij niet. Hij verwierp het cassatieberoep omdat hij het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk vond, “ook niet in het licht van de tussen de verdachte en B. Kool bestaande relatie”. Daarmee had ik, hoe gek het misschien ook klinkt, toch iets bereikt. De zaak was niet met art. 81 RO afgedaan en werd daardoor niet prijsgegeven aan de vergetelheid. Bovendien had de Hoge Raad niet gezegd dat de aard van de relatie er helemaal niet toe deed. De Hoge Raad zei dat het in dit geval niet anders werd als in aanmerking werd genomen dat het hier om een liefdesrelatie ging. De aard van de relatie lijkt dus wel een factor te zijn die meetelt. De Hoge Raad was dan wel van oordeel dat ook in de liefde zorgvuldigheid vereist is, hij sloot tegelijk niet uit dat de zorgvuldigheidseisen in de relationele sfeer minder streng zijn dan in de zakelijke sfeer. Daarmee kon ik tevreden zijn. De hand van een advocaat-generaal is gauw gevuld.

Page 10: Derde Asega

COLUMN

Kan dit niet langer (punt nl)?A.D. Nauseam

Wat een verschrikking moet het zijn om een familielid, een vriend of een vriendin te verliezen. Wat een nog ergere verschrikking moet het zijn, als dit overlijden het gevolg is van een misdrijf. De leegte, het verdriet, de woede. Geen geld kan tegen dit verlies op. Het hele idee om personen die een affectieve relatie hadden met het slachtoffer tegemoet te komen middels een financiële vergoeding, komt mij voor als een stap in de verkeerde richting. Zou het leed ietwat worden verzacht, als je, als nabestaande, een vergoeding zou krijgen van maximaal 17.500 euro? Zou de geleden immateriële schade gecompenseerd kunnen worden door een nieuwe Ghanees grijze Siematic keuken met een Bosch combi-oven? Zou het geldbedrag de verliesverwerking vergemakkelijken? Het lijkt mij, evenals de Eerste Kamer, sterk.

Zou de juiste straf daarentegen aan de verliesverwerking kunnen bijdragen? Wellicht. Meer dan een bescheiden financiële vergoeding, in mijn ogen. Maar is een juiste straf ook in elke zaak mogelijk? Doorgaans zullen de nabestaanden de volledig toerekeningsvatbare moordenaar liever 30 jaar dan bijvoorbeeld 24 jaar zien zitten, maar zij zullen – hoe raar het wellicht ook klinkt – dit kleine verschil accepteren. Hij moet zitten, tussen vier muren, vele jaren lang. Maar wat te doen met de verminderd toerekeningsvatbare moordenaar? Degene waarbij een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens ten tijde van het plegen van het delict, de gedragskeuzen c.q. gedragingen van betrokkene heeft beïnvloed? Degene die, met andere woorden, niet geheel verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. Is in zo’n geval gevangenisstraf, vermeerderd met tbs, de juiste straf? Ik meen van wel. Maar wat als deze dader vervolgens weigert om mee te werken aan het vereiste gedragskundig onderzoek, met als gevolg dat er alleen een gevangenisstraf kan worden opgelegd? Verandert uw antwoord als het nu niet over een moordenaar gaat, maar over een zedendelinquent? Iemand die bijvoorbeeld kleine meisjes en jongetjes aanrandt. Is het opleggen van louter een gevangenisstraf in een dergelijk geval de juiste straf? ‘Neen!’, zegt Henk Donkersteeg uit Ede, die een van de daders van zijn misbruikte 7-jarig dochtertje eind februari 10 jaar cel zag krijgen. Hij is op de website www.ditkannietlanger.nl een burgerinitiatief begonnen om zedendelinquenten tbs met dwangverpleging op te leggen, indien zij weigeren om

mee te werken aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum. Mannen, vrouwen met seksueel deviant gedrag moeten behandeld worden om recidive te voorkomen. In een gevangenis vindt niet de behandeling plaats die nodig zou zijn. Bij tbs wel. Wat zou de achtergrond zijn van de eerdergenoemde weigering? Dit heeft te maken met de duur van de straf of de maatregel. Bij de gevangenisstraf is een einde in zicht, een einde waarbij betrokkene sowieso terugkeert in de maatschappij – zonder vaststelling of deze terugkeer een veilige is. Bij tbs is dit einde minder goed in zicht. Slaat de behandeling niet aan, dan wordt de tbs verlengd. Dit heeft echter wel een limiet. Lukt het niet om het delictsrisico, na een langdurige behandeling, tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, dan wordt de betreffende patiënt op de zgn. longstay-afdeling geplaatst. Tbs’ers vrezen deze afdeling. Een soort verkapt levenslang. Het is nu zelfs zo, dat advocaten cliënten adviseren om medewerking aan psychisch onderzoek te weigeren en zo een veroordeling tot tbs te ontlopen. Dat is nogal wat. Zeker als je stelt dat deze advocaten weten dat het recidiverisico bij de niet-behandelde cliënt vier maal hoger ligt. Een moreel dilemma. Niet eentje van wel of niet een dansje maken met de verdachte van de decembermoorden. Neen, eentje waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen het belang van cliënt en het belang van de maatschappij. Een super moreel dilemma, als je het mij vraagt.

Het idee achter het burgerinitiatief is begrijpelijk, de beoogde uitwerking minder. Henk Donkersteeg wil met zijn burgerinitiatief bewerkstelligen dat de wet wordt aangepast. Iemand die een ernstig misdrijf begaat, moet wettelijk worden verplicht om mee te werken aan een gedragskundig onderzoek. Doet hij of zij dit niet, dan moet er standaard tbs op worden gelegd. Hier heb ik grote problemen mee. Net zoals iemand onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is, is iemand, wat mij betreft, geestelijk gezond totdat het tegendeel bewezen is. Waarom iemand behandelen, waarvan niet is vastgesteld dat de ziekelijke stoornis heeft doorgewerkt in het delict? Waarom een schaarse behandelplaats opofferen voor zo’n iemand? Dat wil niet zeggen, dat ik geen sanctie wil verbinden aan het niet meewerken aan een gedragskundig onderzoek. Ik denk alleen dat je een andere oplossing moet zoeken dan een ‘standaard tbs’ bij weigering. Zo’n ‘standaard tbs’ lijkt mij niet kunnen (punt nl).

8

Page 11: Derde Asega

9

COLUMN

Deze week was ik op een bijeenkomst waar iemand een presentatie gaf over draadloos cameratoezicht. Ik dacht dat draadloos cameratoezicht simpel was: in plaats van een kabel heb je een antenne en een ontvanger. Toch? Nou, nee dus. Binnen een half uur kwamen tientallen woorden voorbij die ik zelf nooit gebruik: streamen, uptime, cutting edge, in-house expertise en de mooiste van allemaal: dual wan fail over router. Wat betekent dat in hemelsnaam? En waarom val je mij ermee lastig? Ik wil helemaal niet weten hoe het werkt, ik wil weten of het werkt. Ik ben niet op de wereld om innovaties te betalen: ik zoek oplossingen die me helpen mijn buurt, school, parkeerterrein of ziekenhuis veiliger te maken. Ik moest denken aan mijn favoriete boek: Zen and the art of motorcycle maintenance van Robert Pirsig. Dat boek gaat over van alles, maar nauwelijks over motoronderhoud. Het gaat vooral over het verschil tussen de klassieke (technische) en romantische (hippie/groovy) kijk op de wereld. Romantici zijn bang voor klassieke techniek: het is ‘undefined, but inhuman, mechanical, lifeless, a blind monster, a death force’. Als je als hippie met een techneut praat, voel je dat. Waarom maken ze alles zo ingewikkeld? Waarom moet ik nadenken over bandbreedtes, frequenties, compressie-technieken: pixels, bits en bytes? Bah. Maar het is onvermijdelijk. Als we willen voorkomen dat cameratoezicht onbedoeld leidt tot een Big Brother samenleving, dan moeten ook de hippies, de burgemeesters en raadsleden van Nederland, zich gaan verdiepen in de techniek. Het boek van Pirsig geeft een gouden tip aan alle bange hippies. Het staat in geen enkele gebruiksaanwijzing, maar de belangrijkste ingredienten om techniek klein te krijgen zijn aandacht en liefde. En dat is ook voor hippies een aantrekkelijk idee. Geef aandacht en liefde aan techniek en je wordt een gelukkig en verlicht mens!

Zen en de kunst van de cameratoezichtSander Flight

Page 12: Derde Asega

In haar artikel over cybercrime concludeert Sanne Leen-tjes dat politie en Openbaar Ministerie (OM) meer aan-dacht zullen moeten besteden aan cybercrime. Ze spreekt daarmee een waar woord en gelukkig gebeurt dat ook al. Ik wil graag de gelegenheid aangrijpen om iets meer te vertellen over de manier waarop, omdat dat deel in het artikel wat onderbelicht is gebleven. Terwijl er wel veel gaande is.

Zowel de politie als het OM hebben programma’s in het leven geroepen, die erop zijn gericht beter het hoofd te kunnen bieden aan dat veelomvattende fenomeen cyber-crime. Want veelomvattend is het. In de opsomming die Leentjes geeft over de meest bedreigende vormen van cy-bercrime ontbreekt zelfs nog een hele belangrijke: skim-men. Die veelomvattendheid maakt een structurele aan-pak niet eenvoudig, temeer niet omdat het zicht op de omvang van cybercrime nogal beperkt is.

Het OM heeft ervoor gekozen op de elf grootste par-ketten in Nederland officieren van justitie aan te stellen die zich speciaal richten op de bestrijding van cybercrime. Daarbij worden ze ondersteund door secretarissen en op een enkel parket ook door een criminoloog. Dat laatste natuurlijk juist met het oog op het krijgen van inzicht in aard en omvang van het probleem.

Deze specialisten worden opgeleid bij de SSR, het oplei-dingsinstituut van de rechters en officieren van justitie. Daarbij worden ook private ondernemingen zoals FOX IT, Digital Intelligence en Hofmann ingeschakeld. Deze bedrijven hebben namelijk kennis in huis die het OM niet heeft. Binnen het OM is echter wel degelijk al langere tijd ook echte specialistische kennis aanwezig. Het gaat dan om de High Tech Crime Unit van het Landelijk Parket, die nauw samenwerkt met het team High Tech Crime van het Korps Landelijke Politiediensten. Dit team brengt overigens ook regelmatig een criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) uit. Enig zicht op cybercrime in enge zin (ICT als doelwit) is er op basis van die CBA en uiteraard de tren-drappportages van Govcert wel.

Nu staat het OM niet alleen in deze ontwikkeling. Dat zou ook vrij zinloos zijn. Vast staat wel dat het strafrecht alleen het opkomende cybercrimetij niet zal keren. Daar-voor is samenwerking nodig met private partijen. Dat zijn er vele, zoals online handelsplaatsen, banken, ICT-beveiligingsbedrijven, antivirusontwikkelaars en ga zo

maar door. Ook is samenwerking nodig met de politie en dat gebeurt ook op intensieve schaal met het Programma Aanpak Cybercrime van de Nederlandse politie. Tenslotte is het belangrijk dat er ook vanuit de rechtspraak aandacht voor dit fenomeen is. Bij het Gerechtshof in Den Haag is een expertisecentrum cybercrime opgericht. Ook daar-mee wordt waar mogelijk samengewerkt.

Leentjes besluit haar artikel terecht positief. ICT levert niet alleen bedreigingen op, maar zeker ook kansen. Die kansen worden in het programma cybercrime ook gegre-pen. Zo is er een interactieve infograpchic ontwikkeld, die de werking van het internet inzichtelijk maakt. Ook wordt daarin aangegeven wat een DDOS-attack nu eigenlijk is, hoe een worm of virus werkt, op welke manieren botnets ingezet worden en hoe die worden bestuurd en ‘gemaakt’. Daarnaast werken de cybercrimeofficieren over niet al te lange tijd samen in een digitale samenwerkingsruimte, te vergelijken met een sharepoint-omgeving.

Met andere woorden: er is veel gaande in opsporings- en vervolgingsland. Er is de politie en het OM veel aan gele-gen om cybercrime effectief te kunnen bestrijden. Daar-toe wapenen we onszelf, maar zoeken we ook de samen-werking met anderen. Want goed zicht op cybercrime is er dan misschien niet, het is zonneklaar dat het gebruik van ICT om strafbare feiten te plegen alleen maar toe zal ne-men. Waarom? Omdat criminelen zich daar begeven waar de pakkans het kleinst is en de opbrengst het hoogst. Mag u raden waar dat in dit tijdperk is.

Jan HoekmanOfficier van Justitie en landelijk projectleider cybercrime van het OM.

OM werkt hard aan goede aanpak cybercrimeEen reactie op het artikel over cybercrime dat in de vorige Asega stond.

REACTIE

10

Page 13: Derde Asega
Page 14: Derde Asega

Bij Jongbloed haal je je juridische boeken!Volg je een juridische studie zoals rechten, criminologie of bestuurskunde?

Jongbloed heeft een ruime voorraad van alle studieboeken die jij nodig hebt.

De voordelen op een rijtje:• 5% studentenkorting via de website en in de winkel*

• Je kunt op rekening kopen en deze eventueel naar je ouders laten sturen

• Bij een boekbestelling boven de € 20,- betaal je geen verzendkosten*

*zie voorwaarden op onze site

Vestigingen Leiden en Den Haag

Jongbloed Juridische BoekhandelDé specialist in rechtsliteratuur

Ga naar www.jongbloed.nl/student

Page 15: Derde Asega

Essays

Schip Ahoy!Snelrecht en supersnelrecht

De berechting van collaborateurs tijdens en na WO2 Versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

Page 16: Derde Asega

ESSAY

14

‘Als schuldig aan zeeroof wordt gestraft hij die als schipper of schepeling dienst neemt of dienst doet op een vaartuig, wetende dat hij bestemd is of het gebruikende om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen of tegen zich daarop bevindende personen of goederen, zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe te zijn gemachtigd of tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid te behoren’, aldus art. 381 van het Wetboek van Strafrecht. Vroeger was legale piraterij nog zeer gebruikelijk doordat je een ‘kapersbrief ’ kon ontvangen van de lokale overheid. Je mocht dan als schipper op zee schepen van andere landen, waarmee het land vaak in oorlog was, overmeesteren en buit maken. Een bekend succes in Nederland is natuurlijk Piet Hein. Hij kreeg een kapersbrief en veroverde in 1628 de zilvervloot van Spanje, met wie Nederland toen in de tachtigjarige oorlog verkeerde. Dit artikel zal verder gaan over de opkomst van de moderne piraterij en dan voornamelijk beperkt tot die in en rondom Somalië.

Organisaties Om de maritieme handel te beschermen zijn er verschillende organisaties ontstaan die hier op willen toezien. Hier is de ‘International Maritime Organization’ (IMO) er één van. Deze organisatie maakt afspraken tussen de deelnemende staten om zo de scheepvaart zo veilig en milieubewust mogelijk te laten verlopen. De IMO is een gespecialiseerd orgaan van de Verenigde Naties (VN) welke in 1958 is ingesteld. Voor die tijd had ieder land zijn eigen wetgeving en was er na een

paar rampen, waaronder de Titanic, behoefte om samen te gaan werken. In de loop van de tijd zijn al veel organisaties, regelingen en codes opgesteld door de IMO om de veiligheid op zee te waarborgen.1

Ook het ‘International Maritime Bureau’ (IMB) is bekrachtigd door de IMO. Dit is een afdeling van de ‘International Chamber of Commerce-Commercial Crime Services’’ (ICC-CCS), die toeziet op antimisdaad in de gehele commerciële handel, niet alleen die op zee. Het IMB is een organisatie zonder winstoogmerk, welke opgericht is in 1981. De organisatie gaat in ‘gevecht’ tegen allerlei soorten maritieme misdaden, zoals milieuvervuiling en kaping. De voornaamste taak is het beschermen van de internationale handel door middel van het opsporen van fraude en andere delicten. Maar een van de specifieke onderwerpen die tot hun deskundigheid behoort is toch wel de piraterij. Door de toename van piraterij in 1992 werd het IMB zich bewust van dit probleem. Daarvoor konden schepen die aangevallen werden nergens heen en vaak negeerden de lokale overheden het probleem. De organisatie wilde dan ook een gratis dienstverlening aanbieden aan zeevarenden. Daarom werd het ‘Piracy Reporting Centre’ (PRC) opgericht. Deze is gevestigd in Kuala Lumpur, Maleisië. Dit centrum houdt met een constante wacht van 24 uur de scheepsroutes in de wereld in de gaten. Schepen worden gewaarschuwd voor gevarenzones waar veel piraten actief zijn en (mogelijke) aanvallen van piraten worden gerapporteerd. Schippers kunnen aanvallen of alleen al verdachte situaties melden.

Schip Ahoy!Sanne Leentjes

Een papegaai op de ene schouder, lang zwart krullend haar inclusief lange baard, een haak in plaats van een linkerhand en niet te vergeten hét ooglapje. Dit stereotype beeld van een piraat wordt nog veelvuldig gebruikt in kinderverhalen en met carnaval is het ook een prima outfit te noemen. Maar vandaag de dag kunnen we de ‘echte’ piraten niet meer ro-mantiseren onder de noemer pratende papegaai en haakhand. Internationale handel is van groot belang voor de economie in staten. Vooral in Nederland, een handelsland bij uitstek. Deze handel kan ruw worden verstoord door aanvallen van zwaar bewapende piraten die gijzelen en moorden om je de handel of het gehele schip afhandig te maken om vervolgens ook nog losgeld te vragen. Vooral Somalische piratenaanvallen zijn in de afgelopen jaren veelvuldig in het nieuws geweest. Deze aanvallen roepen natuurlijk veel vragen op zoals: ‘Hoe voorkom je een aanval? En zijn deze piraten te vervolgen?’. Dit zijn echter complexe vraagstukken te noemen die zich nog op verscheidene punten moeten ontwikkelen.

Page 17: Derde Asega

15

ESSAY

Op de website kunnen de schippers extra informatie vinden met betrekking tot het wellicht nemen van voorzorgsmaatregelen in dergelijke gevarenzones.2

De cijfersWaar zeven jaar geleden de meeste aanvallen in Zuidoost Azië, de Indische wateren en de Straat van Malekka plaatsvonden, zijn deze aantallen anno 2009 sterk gedaald door economische groei, groot toezicht en maritieme samenwerking. Toch is het totale aantal van aanvallen niet afgenomen. Hoe kan dit? Dit komt door de opkomst van de Somalische piraten.3 In totaal zijn er 406 meldingen binnengekomen bij het ‘Piracy Report Centre’ in 2009. De laatste keer dat de 400 meldingen werden overschreden was in 2003. De afgelopen jaren zijn de meldingen weer toegenomen met 239, 263 en 293 in respectievelijk 2006, 2007 en 2008. In 2009 zijn piraten op 143 schepen aan boord gekomen, 43 schepen zijn gekaapt, 84 zijn er aangevallen en 120 zijn er met vuurwapens beschoten. Een totaal van 1052 man is gegijzeld. Er zijn zesentachtig gewond geraakt en acht zijn er vermoord. De Somalische piraten waren ook in 2009 het actiefst, hoewel piraterij in Nigeria ook significant is gegroeid. De Somalische piraten kunnen 217 van de 406 gevallen worden aangerekend waarbij er 47 schepen zijn gekaapt en 867 personen zijn gegijzeld. Hoewel de concentratie van aanvallen in 2008 nog vooral rondom de Golf van Aden was, is opgemerkt dat de aanvallen in 2009 ook zijn toegenomen langs de oostkust van Somalië. Sinds oktober vorig jaar is een toegenomen activiteit waargenomen in de Indische Oceaan, ver van de kust, met 33 gerapporteerde meldingen, inclusief 13 kapingen. Dit betekent dat piraten steeds verder op de open zee kunnen opereren.

In 2008 zijn er 111 gevallen bekend waarbij er 43 schepen zijn gekaapt. De aanvallen zijn dus verdubbeld maar het aantal kapingen is nagenoeg hetzelfde gebleven. Het centrum geeft aan dat dit kan worden verklaard door de toename van controle en coördinatie door de verscheidene lidstaten op de zee. Pottengal Mukundan, directeur van het IMB, zegt hierover: ‘The international navies play a critical role in the prevention of piracy and it is vital that they remain’. Het is dus duidelijk dat samenwerking tussen verschillende landen van groot belang te noemen is.4 Oost-Afrika deskundige, R. Middleton, noemt vier redenen waarom de internationale gemeenschap zich moet blijven bezig houden met de bestrijding van piraterij in deze regio. Ten eerste komen de opbrengsten in handen van lokale

krijgsheren, die daarmee nieuwe wapens aanschaffen. Het creëert meer terreur onder de bevolking. Ten tweede schaadt piraterij de internationale handel. De kosten voor het losgeld voor gekaapte bemanningsleden drukken op de hele sector. De verzekeringspremies zijn in 2008, voor schepen die de Golf van Aden passeren, vertienvoudigd. Ten derde bestaat er een kans op aanzienlijke milieuschade als er bijvoorbeeld een olietanker in de brand wordt geschoten. Ten slotte is er een kans, zegt hij, dat piraten uitgroeien tot terroristen. Hierbij valt te denken aan directe aanvallen op schepen of gekaapte schepen die als drijvende bom worden gebruikt. Ook is het aannemelijk dat opbrengsten deels terecht komen bij lokale terroristische groeperingen die banden zou hebben met Al-Qaida.5

De daders zijn vaak zwaar bewapend met automatische geweren en raketten en deinzen er niet voor terug om grof geweld te gebruiken. De piraten varen met kleine doch snelle rubberboten, die soms vanaf grote (gekaapte) moederschepen opereren. Ze hebben ondertussen hun bereik uitgebreid tot 600-800 zeemijl van de Somalische kust.6 De verschillende groepen zijn steeds beter georganiseerd en maken gebruik van moderne communicatietechnologie zoals satelliettelefoons.7

Crisis in SomaliëAanvallen op koopvaardijschepen lijken pas te zijn begonnen in de jaren negentig, daarvoor was er sprake van een rustige periode. De aanvallen begonnen in 1989 waarbij een organisatie, ‘Somali National Movement’, die sterk tegen het regime van Somalië was, steeds meer schepen kaapte om zo territorium op zee af te bakenen. Na de val van het regime in Mogadishu, de hoofdstad van Somalië, in 1991 en daarmee het verval van gezag in het algemeen, hadden weinigen een belang om de grote territoriale wateren en de Exclusieve Economische zone van het land effectief te (laten) controleren. Dit stuk beslaat in totaal ongeveer 1.200.000 km². Deze val van wettelijk gezag betekende dat de stukken water veranderden in een wetteloos gebied zonder kustwacht of marine. De naleving van het nationale en internationale zeerecht en de regulering van visserij is dan ver te zoeken. Vooral voor de vissers was dit op korte termijn natuurlijk zeer voordelig. Grote groepen van gewilde (illegale) vis, zoals rode kreeft, konden worden gevangen en voor veel geld worden verkocht. Echter dit probleem mondde uit in fraudegevoelige zaken en afpersingsbendes, die (illegale) visvergunningen zouden afleveren. Piraterij bleek op den duur een makkelijke

Page 18: Derde Asega

Eetcafé Ugly Duck

Eetcafé “Ugly Duck” is al sinds 1985 een gezellig “bruin” eetcafé in het centrum van Groningen en biedt plaats aan ca. 70 gasten. U kunt bij ons terecht voor een lekkere lunch, een gezellig en gevarieerd diner of om een of meer van onze speciale bieren te proeven.

Eetcafé Ugly Duck een begrip in Groningen

www.eetcafeuglyduck.nl

Zwanestraat 289712 CN

Tel: 050 - 312 31 92

Ook voor borrels en partijen bent u bij ons aan het goede adres

Cafetaria Grillroom ‘t ZuderdaipGedempte Zuiderdiep 43

9711 HB GroningenTel.: 050-3128056

Elke donderdag studentenaanbieding!:

Broodje Döner + frisdrank voor €4,-Frikandel voor €1,-Kroket voor €1,-

Page 19: Derde Asega

17

ESSAY

manier om geld te verdienen, in plaats van vissen. Toen piraten ook steeds meer gingen aanvallen in de scheepvaartroute de Golf van Aden, werden overheden wakker geschud.8 Volgens de VN hebben de binnenlandse problemen, de droogte in het land en de ongekende inflatie ervoor gezorgd dat de ergste humanitaire crisis bezig is in Somalië. Zo rond de 3,2 miljoen Somaliërs hebben humanitaire hulp nodig en 1,1 miljoen mensen zijn op de vlucht. Van belang is dan ook dat de verschillende hulporganisaties, vooral door levering van voedselpakketten, hulp bieden.9

Is Europese Missie ‘Atalanta’ de oplossing?InhoudOp 8 maart 2008 is de missie Atalanta gelanceerd. Deze missie houdt in, de handelsschepen en de schepen die voedselhulp aan Somalië bieden te beschermen. Gedurende een jaar moet de missie piraterij afschrikken, voorkomen en onderdrukken. De missie is gebaseerd op VN-veiligheidsresoluties, in het bijzonder 1814, 1816 en 1848.10 De missie bevat zes fregatten (grote oorlogsschepen) en drie maritieme patrouillevliegtuigen. Op elk moment van de missie nemen er 1.200 mensen aan deel. Niet alleen de EU-missie Atalanta is actief in het gebied. Ook ‘Combined Task Force 151’ van de NAVO, verschillende vlaggenstaten waaronder China en Japan en ‘Combined Task Force 150’ zijn actief. De laatstgenoemde heeft echter als primaire taak terrorismebestrijding, niet specifiek zeeroof.11

Nederlandse belangenOp 19 december 2008 heeft de Tweede Kamer besloten dat ook Nederland aan de missie mee zal doen tot december 2009. Afgelopen november is om verlenging van de missie gevraagd. De gronden voor deelname van Nederland zijn de blijvend slechte humanitaire situatie en de niet afnemende dreiging van piraten. Humanitaire organisaties, vooral het World Food Programme (WFP), zijn afhankelijk van escorte voor hun transport aan de mensen in Somalië. Dit omdat ze anders grote kans hebben overvallen te worden. Maritieme bescherming van deze transporten is de hoofdtaak van de EU-missie te noemen. Verder zijn voor Nederland veilige scheepvaartroutes van groot economisch en veiligheidsbelang. Jaarlijks passeren er tussen de 20.000 en 30.000 schepen de Golf van Aden, waaronder ongeveer 450 Nederlandse geregistreerde schepen. Inmiddels bedraagt het

percentage van Nederland dat jaarlijks slachtoffer wordt van zeeroof dik twee procent van het totaal aantal slachtoffers. Dat is veel te noemen.12 Een andere taak die de missie heeft is het patrouilleren langs routes met een verhoogde kans op piratengevaar. Het aantal piratenaanvallen is in 2009 weliswaar toegenomen maar het aantal geslaagde aanvallen is afgenomen doordat de verschillende eenheden, waaronder die van de EU en de NAVO, iets beter samenwerken. Ten slotte is er ook een belang van Nederland om bij te dragen aan de internationale rechtsorde, want piraterij is voornamelijk in strijd met het VN-zeerechtverdrag.13 Nederland heeft toegestemd die missie in 2010 te willen verlengen, ze leveren in het begin van 2010 dan ook weer een belangrijke bijdrage aan de missie.

RechtsbasisHet mandaat van de missie bestaat nog steeds uit het beschermen van WFP-voedseltransporten en zwakke (handels)schepen evenals het afschrikken van piraterij op volle zee. Het internationale recht, met name het VN-zeerechtverdrag, biedt grondslag voor optreden tegen piraten op volle zee. Resolutie 1848 biedt deze grondslag voor de territoriale wateren van Somalië. Artikel 110 VN-zeerechtverdrag biedt de mogelijkheid om onderzoek te verrichten, door een marineschip, op een boot in de volle zee. Hierbij moet wel sprake zijn van verdenking van activiteiten van piraterij.

Berechting De bemanning van de marineschepen heeft duidelijke instructies meegekregen hoe te handelen als ze mogelijke piraten hebben aangehouden. Vervolging van aangehouden piraten aan boord van een Nederlands schip, ligt in handen van het Openbaar Ministerie (OM). Ingevolge resolutie 1846 zijn de EU- landen opgeroepen om piraterij strafbaar te stellen. In Nederland was dit al geregeld, zie het eerder aangehaalde art. 381 Sr. Nederland heeft op basis van zijn wetgeving overal ter wereld op open zee vervolgingsmacht. Alleen vervolging door Nederlandse autoriteiten, zonder Nederlands belang, lijkt niet erg voor de hand te liggen zegt het rapport. Ook is dit de doelstelling niet van de Nederlandse input in Atalanta. In beginsel zal Nederland piraten niet berechten als er geen sprake is van een nationaal belang.14 Dit blijkt wel uit een aantal gevallen die vorig jaar in het nieuws waren. Begin vorig jaar zijn onder leiding van Nederland, in opdracht van de NAVO, negen piraten opgepakt en een gekaapt bootje bevrijd. Echter het

Eetcafé Ugly Duck

Eetcafé “Ugly Duck” is al sinds 1985 een gezellig “bruin” eetcafé in het centrum van Groningen en biedt plaats aan ca. 70 gasten. U kunt bij ons terecht voor een lekkere lunch, een gezellig en gevarieerd diner of om een of meer van onze speciale bieren te proeven.

Eetcafé Ugly Duck een begrip in Groningen

www.eetcafeuglyduck.nl

Zwanestraat 289712 CN

Tel: 050 - 312 31 92

Ook voor borrels en partijen bent u bij ons aan het goede adres

Cafetaria Grillroom ‘t ZuderdaipGedempte Zuiderdiep 43

9711 HB GroningenTel.: 050-3128056

Elke donderdag studentenaanbieding!:

Broodje Döner + frisdrank voor €4,-Frikandel voor €1,-Kroket voor €1,-

Page 20: Derde Asega

schip heeft de verdachte piraten weer vrijgelaten. Dit omdat ze dachten dat er niet voldoende bewijs rond te krijgen viel en er geen nationaal belang was.15 En wat dacht je van ons heuse eerste piratenproces in mei vorig jaar toen vijf piraten terecht stonden in Rotterdam. Daar kwam zeer veel kritiek op. Volgens verscheidene strafrechtdeskundigen, waaronder internationaal strafrechtdeskundige Geert-Jan Knoops, heeft dit een averechts effect. De piraten vinden de gevangenissen hier prima vertoeven omdat het vele malen slechter is in eigen land. Als ze na een tijdje vrijkomen, kunnen ze waarschijnlijk ook een verblijfsvergunning krijgen omdat hun land te gevaarlijk is. Dit geeft wellicht een verkeerde signaalwerking, zeggen de deskundigen.16

Als een land zijn jurisdictie niet wil laten gelden is er een mogelijkheid tot overdracht aan andere landen die dat wel kunnen of willen. Vooralsnog heeft de EU een overdrachtovereenkomst met Kenia en de Seychellen.17

Dat overeenkomsten ook niet altijd werken bleek afgelopen december toen ons oorlogsschip op heterdaad dertien piraten heeft opgepakt die op een gekaapt Tanzaniaans bootje voeren. De missie voor Hr. Ms. Evertsen, de naam van het desbetreffende fregat, zat er bijna op maar werd ietwat verlengd omdat ze piraten vasthielden. De EU klopte voor de berechting van deze piraten bij Kenia en de Seychellen aan, maar die gaven geen gehoor. Ook Tanzania wilde de piraten niet overnemen. Gevolg was dat de piraten weer vrij werden gelaten op zee. Niet alleen Nederland laat piraten weer vrij, onder andere Duitsland en de VS gingen ons al voor.18 Deze voorbeelden illustreren de onmacht om piraten te bestraffen en de onvoldoende samenwerking op het gebied van de rechtsmacht, zolang Somalië dit niet zelf kan.

Als geen enkel land de piraten kan of wil berechten, wat dan? Oplossingen tussen de EU en contactgroepen rondom Somalië, zullen er moeten komen. De internationale gemeenschap en de EU in het bijzonder werken aan een versterking van de strafrechtketen. Dat dit niet makkelijk is moge duidelijk zijn.19 Verschillende deskundigen hebben laten weten dat zij echter wel wat zien in een strafrechtelijk piratentribunaal, die de grenzen van een individueel land verlegt naar een grotere (overkoepelende) rechtsmacht. Echter in nog geen een van de statuten van de huidige straftribunalen, zoals het Internationaal Strafhof, is piraterij tot misdrijf opgenomen die behoort tot de jurisdictie van de tribunalen. En ook op aanpassingen van het

moderne zeerecht reageren regeringen niet erg happig. Het uitgangspunt is dat strafrechtelijke handhaving van internationaal zeerecht door de staten zelf geschiedt. Het kernpunt is natuurlijk de staatssoevereiniteit van landen. ‘Dient staatssoevereiniteit ter zake van de moderne piraterij te prevaleren boven een internationaal strafrechttribunaal?’, dit is het kernpunt van de discussie meldt internationaal strafrechtdeskundige Knoops.20 Resolutie 1848 biedt al rechtsmacht in de territoriale wateren van Somalië, alleen mag dit niet als gewoonteregel worden aangemerkt omdat dit onder andere samenhang heeft met de dusdanige slechte situatie in Somalië. Het opstellen van een tribunaal heeft alles te maken met rechtspolitieke keuzes. Geschiedenis toont aan dat het opzetten van gemengde straftribunalen in onder andere Sierra Leone en Kosovo hun oorsprong vonden in twee politieke keuzes. Voorwaarden waren: 1. Het bestaan van een noodsituatie (gewapende conflicten en andere vormen van ontwrichting) 2. Het instorten van een rechtssysteem ten gevolge hiervan. Het is verdedigbaar dat deze factoren ook in zekere zin gelden rondom Somalië, in de Hoorn van Afrika. Maar nog steeds kunnen andere landen het rechtssysteem overnemen in de berechting.21

Nu is gebleken dat moderne piraterij ernstige vormen aanneemt, wereldwijd maar in dit stuk alleen die van Somalië in oogschouw genomen, zullen de politieke discussies nog wel een tijdje aanhouden. Want bestrijding van piraterij rondom een land, waar zelf geen enkele rechtsmacht is ter ondersteuning, blijft dusdanig moeilijk. Er zal nog meer gezocht moeten worden naar betere samenwerking tussen staten en er zullen politieke keuzes gemaakt moeten worden.

ESSAY

18

Page 21: Derde Asega

1 Officiële website IMO <www.imo.org>.2 Officiële website ICC-CCS <www.icc-ccs.org>.3 M.P.C. Scheepmaker, Voorwoord thema ‘Zeeroof’, Justitionele verkenningen 2009-8.4 PRC item 14 januari 2010, Rapport 2009, <www.icc-css.org>.5 R. Middleton, Piracy in Somalia: Threatening global trade, feeding local wars, Londen: Chatham House 2008.6 S. Eklöf Amirell, ‘Zeeroof in Afrika: mondiale en lokale verklaringen voor piratenactiviteit in Nigeria en Somalië’, Justitionele verkenningen 2009-8, p. 24.7 Kamerstukken II 2009/10, 29 521, nr. 124, p. 5.8 S. Eklöf Amirell, ‘Zeeroof in Afrika: mondiale en lokale verklaringen voor piratenactiviteit in Nigeria en Somalië’, Justitionele verkenningen 2009-8, p. 19-24.9 Europees Parlement, Nieuwsitem onder veiligheid en defensie, <www.europarl.europa.eu>.10 Europees Parlement, Resoluties Veiligheidsraad piraterij, < www.europarl.europa.eu>.11 H.A. L’Honeré Naber, ‘Hoe koopvaardijschepen te beschermen tegen zeeroof?’, Justitionele verkenningen 2009-8, p. 55.12 H.A. L’Honeré Naber, ‘Hoe koopvaardijschepen te beschermen tegen zeeroof?’, Justitionele verkenningen 2009-8, p. 62.13 Kamerstukken II 2009/10, 29 521, nr. 124, p. 2.14 Kamerstukken II 2009/10, 29 521, nr. 124, p. 3-5.15 G.G. J. Knoops, ‘Internationale piraterij: naar een supranationale rechtsgang?’, Justitionele verkenningen 2009-8, p. 89.16 ‘Somalische piraten blij met veroordeling in Nederland’, Elsevier, 18 mei 2009.17 Kamerstukken II 2009/10, 29 521, nr. 124, p. 4.18 Kamerbrief 22 december 2009, ‘Vastneming dertien piraten door Hs.Ms. Evertsen’, p. 2-5.19 Kamerbrief 22 december 2009, ‘Vastneming dertien piraten door Hs.Ms. Evertsen’, p. 5.20 G.G. J. Knoops, ‘Internationale piraterij: naar een supranationale rechtsgang?’, Justitionele verkenningen 2009-8, p. 88-91.21 G.G. J. Knoops, ‘Internationale piraterij: naar een supranationale rechtsgang?’, Justitionele verkenningen 2009-8, p. 90-92.

ESSAY

19

Page 22: Derde Asega

Snelrecht en supersnelrechtSanne van Dam

Rond de jaarwisseling waren er weer veel berichten over de toepassing van het snelrecht. Maar wat is snelrecht precies en hoe dient men het toe te passen? Voor de toepassing van snelrecht is een menukaart ontwikkeld. Hierin worden de randvoorwaarden en het toepassingsbereik weergegeven van zowel supersnelrecht als het (gewone) snelrecht. Ook worden de grenzen die gelden voor de snelheid van het strafrecht behandeld. Welke grenzen zijn er? Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft op 5 februari 2010 het congres ‘Snelrecht: Hoe sneller hoe beter?’ georganiseerd. Naar aanleiding hiervan heeft een aantal vooraanstaande personen zich uitgesproken over het snelrecht. Dit zal ik aan het einde ter sprake brengen. Nu eerst de theorie omtrent (super)snelrecht en de voorwaarden die daarbij lijken te gelden.

ESSAY

TheorieDe term snelrecht komen we in de media en de dagelijkse praktijk veelvuldig tegen. Naast de term snelrecht, worden ook termen als vlugrecht, bermrecht en lik-op-stuk gebruikt als synoniemen van de term snelrecht. In het Wetboek van Strafvordering is de term snelrecht echter niet te vinden. Er bestaat dan ook geen wettelijke definitie van snelrecht.1 Snelrecht en supersnelrecht zijn voorbeelden van lik-op-stukbeleid. Dat is het beleid waarbij de straf zo kort mogelijk op het delict volgt. De toepassing van snelrecht en supersnelrecht is onder bepaalde voorwaarden mogelijk en wenselijk. Alle rechtbanken kennen een vorm van snelrecht of supersnelrecht. (Super)snelrecht ligt met name in de rede wanneer het strafbare feit of de persoon vraagt om een lik-op-stuk reactie om aan verdachte en maatschappij duidelijk te maken dat bepaald gedrag als onaanvaardbaar wordt beschouwd. Bovendien is het in het belang van de samenleving dat daders na aanhouding pas weer op vrije voeten komen na het uitzitten van hun straf.2

(Super)snelrechtOp verzoek van de Minister van Justitie heeft het College van procureurs-generaal een zogenoemde ‘menukaart snelrecht’ ontwikkeld waarin bepaalde situaties, doelgroepen en type delicten worden benoemd die zich lenen voor (super)snelrecht. Deze menukaart is op 1 december 2008 door het college vastgesteld. Bij de jaarwisseling 2008/2009 is in vrijwel alle arrondissementsparketten snelrecht of supersnelrecht toegepast. Dit is door het Parket-Generaal geëvalueerd, wat heeft geleid tot een aantal kleine aanpassingen in de menukaart in oktober 2009. De menukaart biedt een duidelijk overzicht van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het OM, in afstemming

met de politie en de gerechten, de voorziening voor (super)snelrecht wil vormgeven.3 Hierin worden de randvoorwaarden en het toepassingsbereik weergegeven van supersnelrecht en het (gewone) snelrecht. Ook worden daarin de specifieke voorwaarden, best practices en beperkingen met betrekking tot het supersnelrecht aangegeven.4 Volgens deze menukaart houdt snelrecht in dat de verdachte na inverzekeringstelling in bewaring wordt gesteld; binnen de bewaringstermijn van 14 dagen vindt behandeling plaats bij de politierechter.5 Van supersnelrecht is sprake indien de zaak binnen de termijn van inverzekeringstelling (3 dagen) inhoudelijk wordt behandeld, voorlopige hechtenis wordt bevolen en een opgelegde vrijheidsstraf aansluitend wordt uitgezeten.6

Randvoorwaarden bij de toepassing van snelrecht en supersnelrechtHet toepassen van (super)snelrecht mag geen afbreuk doen aan de zorgvuldigheid van het strafproces. Logistiek en dossiervorming dienen op orde te zijn om aanhoudingen ter zitting te voorkomen en zittingsruimte goed te benutten.7 OM, rechter en verdediging moeten tijdig voor de zitting de beschikking hebben over een compleet strafdossier. In verband met de korte termijn tussen aanhouding en behandeling ter zitting moet het gaan om bewijstechnisch relatief eenvoudige zaken.Om (super)snelrecht te kunnen toepassen dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

- Naar aard en omvang zijn het zaken waarbij de politie in staat is om in korte tijd een volledig opsporingsonderzoek uit te voeren en af te sluiten.

- Het voorgeleidings-proces verbaal heeft de vorm van een volledig eind-proces verbaal.

- Gevallen waarin nog aanvullend onderzoek nodig is (bijv. bij art. 141 Sr-feiten en bij

20

Page 23: Derde Asega

ESSAY

grootschalige ordeverstoringen) komen, gelet op het bovenstaande meer in aanmerking voor ‘gewoon’ snelrecht.

- De verdachte moet in verzekering of in voorlopige hechtenis zijn genomen, in verband met een adequate uitvoering van logistieke handelingen zoals de betekening van de dagvaarding.8

Uit de doelstelling van het (super)snelrecht en de hierboven genoemde voorwaarden volgt concreet dat het om zaken gaat waarin:

- Voorlopige hechtenis kan worden gevorderd (geval en grond aanwezig).

- Onvoorwaardelijke gevangenisstraf te verwachten is (art. 67a lid 3 Sv).

- Geen deskundigenrapport of voorlichtingsrapportage behoeft te worden opgesteld.

- (Materiële) schade eenvoudig kan worden vastgesteld en er geen sprake is van vordering van immateriële schade of zaken waarin een slachtoffer gebruik wil maken van het wettelijke recht om gehoord te worden.9

Voor supersnelrecht gelden nog de volgende aanvullende uitgangspunten:

- De zaak dient qua bewijsvoering redelijk eenvoudig te zijn.

- Het onderzoek dient binnen de termijn van verhoor en aansluitende inverzekeringstelling te zijn afgerond.

- Schade en letsel binnen de termijn van verhoor en inverzekeringstelling moet worden aangetoond met bewijsstukken.

- Bij de verdachte mag geen sprake zijn van ernstige persoonlijkheidsproblemen, waarvoor ondermeer een nadere deskundigenrapportage nodig is.

- De verdachte is bereid afstand te doen van de in art. 370 Sv bepaalde termijn van drie dagen voor betekening van de dagvaarding.

- Het slachtofferinformatiepunt is in staat om binnen drie dagen een voegingsformulier ten behoeve van een vordering benadeelde partij te produceren.

- De administratieve organisatie is in staat om vorderingen tenuitvoerlegging binnen het eigen parket binnen drie dagen te voegen.

Indien aan een van deze voorwaarden niet wordt voldaan, kan snelrecht worden toegepast.10 De menukaart biedt de rechtbanken richtlijnen over hoe en wanneer ze snelrecht kunnen toepassen. Het is echter geen bindende regeling. Uit deze lijst van eisen blijkt wel dat niet veel zaken voor snelrecht in aanmerking komen. Het is daarom de vraag of de extra kosten die gemaakt worden voor de toepassing van snelrecht, de moeite waard is.

MaximumsnelheidDe snelheid in het strafproces is niet ongelimiteerd. In het Wetboek van Strafvordering en in internationale verdragen worden rechten aan de verdachte toegekend, waardoor de snelheid in het strafproces wordt begrensd. Het Wetboek van Strafvordering begrenst de snelheid door te eisen dat een minimum-dagvaardingstermijn in acht wordt genomen. In het internationale recht (met name art. 6 EVRM) worden verdedigingsrechten aan de verdachte toegekend, die de mogelijkheden tot het toepassen van snelrecht kunnen begrenzen.11

Beperkingen in het Wetboek van StrafvorderingDe minimum-dagvaardingstermijn is de tijd die minimaal in acht genomen moet worden tussen het betekenen van de dagvaarding en de terechtzitting. Deze tijd kan de verdachte gebruiken om zich goed voor te bereiden op zijn verdediging. Ook kan hij eventueel voorzieningen treffen met betrekking tot zijn werk en dergelijke om de zitting bij te kunnen wonen. De lengte van de minimum-dagvaardingstermijn is afhankelijk van het soort rechter dat de zaak behandelt. Zo kent de rechtbank in beginsel een termijn van 10 dagen ex art. 265 lid 1 Sv. Bij de politierechter bedraagt die termijn in beginsel echter slechts drie dagen ingevolge art. 370 lid 1 Sv. Bovendien kan de verdachte bij de politierechter instemmen met een verkorte dagvaardingstermijn ex art. 265 lid 2 Sv.12 Aan de ene kant biedt de wet door het stellen van een minimum-dagvaardingstermijn de verdachte voldoende tijd om zich goed op zijn verdediging voor te bereiden. Aan de andere kant geeft de wet aan het OM de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de verdachte zeer snel voor de (politie)rechter te brengen. Wanneer de verdachte meent dat hij te weinig tijd heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden, resteren in principe twee mogelijkheden om meer tijd te verkrijgen. Ten eerste kan de verdachte een bezwaarschrift tegen de dagvaarding indienen (art. 262 Sv). Ten tweede kan de verdachte bij zijn eerste verschijning op de zitting in het belang van zijn verdediging verzoeken het onderzoek ter zitting te schorsen (art. 375 Sv).13

21

Page 24: Derde Asega

ESSAY

Beperkingen in het EVRMHet Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) stelt aanvullende eisen aan de Nederlandse strafrechtspleging. In art. 6 lid 1 van het EVRM wordt aan iedereen tegen wie een vervolging is ingesteld het recht op een eerlijk proces toegekend. In dit artikel worden eisen aan de procedure gesteld, waaraan moet zijn voldaan om van een eerlijk proces te kunnen spreken. Deze eisen zijn:

- Iedereen tegen wie een vervolging is ingesteld heeft in het bijzonder de volgende rechten: het beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging.

- Onverwijld, in een taal die hij verstaat en op de hoogte te worden gesteld van de aard en reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging.

- Zich zelf te verdedigen of daarbij een raadsman te hebben naar eigen keuze.

- Zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk.- Het recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn.

De rechten van de verdachte die in art. 6 EVRM aan de verdachte worden toegekend, moeten in het strafproces worden gewaarborgd. Hoe sneller een zaak op de zitting komt, des te groter is de kans dat deze rechten worden geschonden. Zo kan het moeilijk zijn om op tijd een raadsman of tolk beschikbaar te hebben. Ook de aanwezigheid van getuigen op de zitting is moeilijker te realiseren wanneer de zitting snel plaatsvindt. Aan de ene kant moeten de in het EVRM aan de verdachte toegekende rechten worden gerespecteerd door het OM. Maar aan de andere kant is het natuurlijk niet de bedoeling dat de verdachte ten onrechte een beroep doet op deze rechten met het enkele doel het strafproces te vertragen. Het is aan de rechter om te beslissen of de behandeling ter zitting wordt uitgesteld. In het algemeen is het niet mogelijk om precies vast te stellen hoe snel een verdachte volgens het EVRM voor de rechter mag worden gebracht. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van de zaak. De complexiteit speelt daarbij een belangrijke rol.14 Er zijn hierover reeds twee arresten gewezen. Uit deze uitspraken moet worden afgeleid dat een verdachte bij een eenvoudige zaak snel mag worden berecht. Een voorbereidingstijd van tien minuten is weliswaar te kort, maar een voorbereidingstijd van één tot twee uur volstaat. Bij een complexe zaak zal de verdachte meer voorbereidingstijd moeten worden gegund.15

PraktijkIn de aanloop naar het congres ‘Snelrecht: hoe sneller, hoe beter?’, dat op 5 februari 2010 is georganiseerd door het OM, is een brochure uitgebracht. In deze brochure

is van twee vooraanstaande professoren hun mening omtrent snelrecht opgenomen. Het betreffen prof. mr. P.A.M. Mevis en prof. dr. G.J.N Bruinsma. Beide betogen worden hieronder kort besproken.

De criminoloog Bruinsma bekijkt het snelrecht vanuit de afschrikkingstheorie die Jeremy Bentham introduceerde. Deze bevat drie pijlers: de zwaarte, de zekerheid en de snelheid van de straf. Over de zekerheid van de straf bestaat twijfel volgens Bruinsma. Uit vele studies is immers gebleken dat de objectieve pakkans over het algemeen zeer klein is en dus veel verdachten uiteindelijk niet worden gestraft. Eenzelfde twijfel bestaat volgens Bruinsma met betrekking tot de zwaarte van de straf. Uit onderzoek blijkt dat ‘mensen zich zelden laten weerhouden van het plegen van minder ernstige delicten wanneer een straf zou worden verhoogd van twee naar vier maanden. Ook daders noemen zulke verhogingen geen beletsel om in herhaling te vervallen.’16 Dan blijft de derde pijler van Bentham, de snelheid, nog over. Aangenomen wordt dat een snellere strafrechtelijke reactie de dader effectief weerhoudt van nieuwe misdrijven in de toekomst. Een snellere straf en afhandeling van de zaak zouden de afschrikwekkende werking van de sanctie voor de verdachte versterken. De speciale preventie is daarmee gediend. Bovendien verwacht men de generale afschrikking te versterken doordat potentiële daders weten dat zij snel worden aangepakt wanneer zij een misdrijf zouden plegen. Naar deze effecten is onderzoek gedaan. Daaruit volgt echter dat de snelheid van straffen weinig of geen invloed heeft op het speciale, dan wel het generale preventieve effect van straffen.17

Bruinsma komt uiteindelijk tot de conclusie dat er op dit moment geen wetenschappelijke bewijzen zijn dat snelrecht effectiever zou zijn in generaal en specifiek opzicht. De grote winst volgens Bruinsma zit in de vergroting van de pakkans. Men dient dus sneller (strafrechtelijk) te reageren op het ongewenste gedrag. Zo wordt de pakkans vergroot. Daarbij is niet zozeer van belang hoe zwaar de straf is, maar voldoende is dat de persoon weet dat hij verkeerd heeft gehandeld. ‘Of het nu gaat om first offenders of om veelplegers: snel, kort en vaak straffen heeft de voorkeur vanuit het perspectief van de specifieke afschrikking. Maar bewijzen uit de criminologie voor deze aannames zijn er niet.’18 De nadelen van het toepassen van (super)snelrecht liggen volgens hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht Mevis vooral in de sfeer van de rechtsbescherming van de verdachte en in de kwaliteit van de berechting. Berechting volgens snelrecht moet niet ten koste gaan

22

Page 25: Derde Asega

ESSAY

van de zorgvuldigheid die voor berechting noodzakelijk is, noch ten koste van de aanspraak van de verdachte op een eerlijk proces.19 Daar komt bij dat voor een goede organisatie van snelrecht het noodzakelijk is dat praktijk en regelgeving daarop moeten worden afgestemd. De wettelijke mogelijkheden en regelingen moeten op het mogelijk maken van snelrecht zijn gericht. Dit kost veel tijd en moeite. Daarbij kan men zich afvragen of dat in verhouding staat tot het aantal zaken dat in aanmerking komt voor de toepassing van (super)snelrecht. Slechts een beperkt aantal van bewijstechnisch eenvoudige zaken komt immers in aanmerking voor de toepassing van snelrecht.20 Ook Mevis lijkt daarmee meer nadelen dan voordelen van snelrecht te zien. Harm Brouwer, voorzitter van het College van procureurs-generaal, heeft ook zijn opvatting over snelrecht uiteengezet tijdens het congres op 5 februari 2010. Een snelle afhandeling van een zaak in combinatie met een verhoogde pakkans hebben volgens Brouwer een algemeen preventieve werking bij de aanpak van gecriminaliseerde overlast en publiek geweld. ‘Snelheid is belangrijk om de voorspelbaarheid en daarmee het gezag van de rechtshandhaving te bevorderen’, aldus Brouwer. Ook hij is van mening dat snelrecht wel gepaard moet gaan met behoud van de zorgvuldigheid van het strafproces.21 Omdat slechts een beperkt aantal zaken voor snelrecht in aanmerking komt, maakt ook Brouwer de afweging tussen doel en middelen. Hij komt tot de conclusie dat snelle berechting belangrijk kan zijn voor de effectiviteit en het gezag van de rechtshandhaving, maar niet ten koste van alles. Mits met voldoende waarborgen omkleed, kan bredere toepassing van het snelrecht volgens Brouwer wel degelijk de effectiviteit en het gezag van de strafrechtelijke handhaving versterken. Op deze wijze kan snelrecht worden beschouwd als een vooruitgang.22

ConclusieHoewel snelrecht door velen als een oplossing wordt gezien, schort er echter ook nog veel aan. Zo is nog steeds niet voldoende onderzoek gedaan naar de effecten van het snelrecht en of de doelstellingen daadwerkelijk worden behaald of niet. Het is daarom moeilijk te zeggen of snelrecht inderdaad vooruitgang betekent. Elk gerecht past een zekere vorm van snelrecht toe. Snelrecht heeft dus wel degelijk een belangrijke functie in de praktijk. Snelrecht zal daarom ook niet meer uit de maatschappij verdwijnen, maar zal nog wel enige aanpassing behoeven voordat het daadwerkelijk naar behoren functioneert. Met de invoering van de ‘menukaart snelrecht’ zal in ieder geval enige uniformering tussen de gerechten worden bereikt. Met de vele aandacht die het snelrecht krijgt,

zal het bovendien niet lang duren voordat er weer een wetsvoorstel klaarligt. Zo zal het snelrecht zich blijven ontwikkelen, net zolang tot er voldoende consensus is bereikt.

1 O.J. Bosker, Snelrecht. De generaal en speciaal preventieve effecten van sneller straffen (proefschrift Groningen RUG) 1997, p. 15.2 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 2.3 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 1 en 2. 4 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 2.5 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 2.6 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 2.7 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 2.8 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 3.9 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 3.10 Kamerstukken II 2008/09, 31 700, nr. 83, p. 4.11 O.J. Bosker, Snelrecht. De generaal en speciaal preventieve effecten van sneller straffen (proefschrift Groningen RUG) 1997, p. 18.12 O.J. Bosker, Snelrecht. De generaal en speciaal preventieve effecten van sneller straffen (proefschrift Groningen RUG) 1997, p. 19.13 O.J. Bosker, Snelrecht. De generaal en speciaal preventieve effecten van sneller straffen (proefschrift Groningen RUG) 1997, p. 20.14 O.J. Bosker, Snelrecht. De generaal en speciaal preventieve effecten van sneller straffen (proefschrift Groningen RUG) 1997, p. 21-24.15 O.J. Bosker, Snelrecht. De generaal en speciaal preventieve effecten van sneller straffen (proefschrift Groningen RUG) 1997, p. 23.16 Brochure ‘Snelrecht, hoe sneller hoe beter’, p. 12.17 Brochure ‘Snelrecht, hoe sneller hoe beter’, p. 13.18 Brochure ‘Snelrecht, hoe sneller hoe beter’, p. 20.19 Brochure ‘Snelrecht, hoe sneller hoe beter’, p. 37.20 Brochure ‘Snelrecht, hoe sneller hoe beter’, p. 41-45.21 H. Brouwer, interventie, in: Verslag van het op 5 februari 2010 te Rotterdam gehouden congres over: Snelrecht: hoe sneller, hoe beter?, p. 5.22 H. Brouwer, interventie, in: Verslag van het op 5 februari 2010 te Rotterdam gehouden congres over: Snelrecht: hoe sneller, hoe beter?, p. 9-10.

23

Page 26: Derde Asega

24

ESSAY

De berechting van collaborateurs tijdens en na de Tweede Wereldoorlog Harrie Bijnen

Aken, 23 maart 2010: Heinrich Boere hoort in een Duitse rechtbank zijn vonnis: levenslange gevangenisstraf. Boere is een van de vele oorlogsmisdadigers die alsnog voor zijn oorlogsmisdaden wordt berecht. Boere bekende schuld aan de moorden op drie Nederlandse burgers in 1944, maar deed tevens een beroep op het in soortgelijke zaken veelvuldig gevoerde verweer: ‘befehl ist befehl’. Boere was tijdens de tweede wereldoorlog korporaal bij een speciale eenheid van de SS in Nederland en infiltreerde destijds in het verzet van Helden-Panningen. In 1944 heeft hij de groep verraden en later geëxecuteerd.

Naar aanleiding van deze zaak was mijn interesse gewekt om de juridische kant van het vervolgen van collaborateurs uit te zoeken.

Wat is collaboratie?Volgens de Van Dale is collaboratie: ‘het samenwerken met de vijand’. Een verschil wordt gemaakt tussen de economische collaborateurs, ambtelijke collaborateurs, politieke collaborateurs, seksuele collaborateurs en andersoortige collaborateurs (zoals mensen die zich vrijwillig bij de Nederlandse SS of bij de NSB hadden aangesloten). Deze laatste vorm van collaboratie is de vorm die bij iedereen algemeen bekend is en waartegen ook de grootse afkeer bestaat. Andere vormen van collaboratie kwamen echter ook op zeer grote schaal voor. In 1937 werden er aanwijzingen opgesteld voor het ambtelijk apparaat met betrekking tot samenwerking met de vijand. Er werd gesteld dat in het belang van de bevolking eventueel samengewerkt moest worden.1 Ook zeer veel bedrijven hebben samengewerkt met (of in opdracht van) de Duitse bezetter. Niet alleen kleine bedrijven, maar ook bedrijven als Philips en DAF hebben producten geleverd aan de Duitsers. Een ander voorbeeld van een bedrijf dat werkte in opdracht van de Duitse bezetter is de Nederlandse Spoorwegen. In 1940 heeft zij een akkoord getekend om met de Duitsers te zullen samenwerken. De Nederlandse Spoorwegen heeft in de Tweede Wereldoorlog de zeer kwalijke taak van het deporteren van de Joden en andere vervolgden op zich genomen. In 2005 heeft de NS zich hier pas officieel over uitgesproken.2

De wetgeving Ondanks dat de regering in Londen zat, werd er doorgegaan met het maken van nieuwe wetgeving. Destijds en zeker ook achteraf is er discussie ontstaan over de vraag of de regering daartoe wel bevoegd was. Normaliter moeten bindende bepalingen worden vastgesteld bij of krachtens de wet, die op haar beurt weer tot stand komt door de

samenwerking tussen regering en Staten-Generaal (de volksvertegenwoordiging). Deze volksvertegenwoordiging was echter niet in Londen aanwezig, waardoor men formeel gezien geen bindende bepalingen kon vaststellen. Wachten totdat zij weer bij een zouden komen was geen goede optie. Dan zou direct na de bevrijding geen mogelijkheid zijn tot berechting en gevreesd werd voor ‘berechting’ door het volk zelf bij gebrek aan andere opties. Gevreesd werd voor een zogenoemde ‘Bijltjesdag’. Daarom werd ondanks het ontbreken van de Staten-Generaal toch overgegaan tot het vaststellen van nieuwe bepalingen.

Deze bepalingen konden worden vervaardigd op grond van het subjectieve staatsnoodrecht.3 Dit staatsnoodrecht kan worden omschreven als: ‘de overheid is bevoegd om in geval van nood maatregelen te treffen die afwijken van het voor normale omstandigheden geldende recht, mits deze maatregelen geboden zijn ter bescherming van de aan de zorg van de overheid toevertrouwde belangen’.4 Dit subjectieve staatsnoodrecht is niet te herleiden tot een grondwettelijke bepaling. Dit subjectieve staatsnoodrecht moet, om als recht te kunnen worden geclassificeerd, zijn juridische grondslag vinden in een ongeschreven bevoegdheid.5 De koningin kondigde in 1942 aan dat men bezig was met het maken van wetgeving om te zorgen dat zij die samenwerkten met de vijand hun straf niet zouden ontlopen. In het begin van de oorlog werd gedacht dat de tot dan toe gehanteerde wetgeving, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht, voldoende zouden zijn voor de bestraffing van collaboratie. 6 De daartoe gebruikte wetsartikelen waren artikel 101 Wetboek van Strafrecht: de Nederlander die in het vooruitzicht van een oorlog met een buitenlandse mogendheid vrijwillig bij deze mogendheid in krijgsdienst treedt, wordt, indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie. En artikel 102 Wetboek van Strafrecht: Met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft hij die

Page 27: Derde Asega

25

ESSAY

opzettelijk, in tijd van oorlog, de vijand hulp verleent of de staat tegenover de vijand benadeelt. Deze artikelen boden echter niet voldoende houvast voor de berechting van alle delicten die men strafbaar wilde zien. Om deze reden werd begonnen aan nieuwe regelgeving.

Besluit Buitengewoon StrafrechtDit mondde uiteindelijk uit in het Besluit Buitengewoon Strafrecht. Bij de vergaderingen omtrent dit besluit werd collaboratie als volgt omschreven: ‘onder hulpverlening aan de vijand dient men te verstaan: het bevorderen of verspreiden van vijandelijke propaganda, het aan den vijand ter beschikking stellen van eenig geld of goed, het verrichten van eenige daad ten voordeele van den vijand en het beletten, belemmeren of verijdelen van eenigen tegen den vijand gerichten maatregel’.7 Tevens werd strafbaar gesteld het opzettelijk blootstellen van anderen aan opsporing, vrijheidsberoving en vrijheidsbeperking of aan enige straf of maatregel door of vanwege de vijand, diens helpers of een Nederlandse ambtenaar ten dienste van de bezetter. In het Besluit Buitengewoon Strafrecht stonden een aantal bepalingen die van zeer groot belang waren bij de berechting van collaborateurs. Zo bepaalde artikel 11 (in samenhang met artikel 5) dat de strafmaxima uit het Wetboek van Strafrecht en het Militair Strafrecht werden verhoogd en dat de doodstraf opnieuw werd ingevoerd voor bepaalde delicten. Er werden bepaalde strafverzwarende omstandigheden toegevoegd en er werd een aantal nieuwe delicten strafbaar gesteld.8

Het tribunaalbesluitNaast deze regelgeving werd in 1944 het Tribunaalbesluit afgekondigd. Doordat dit Tribunaalbesluit een zeer ruime delictomschrijving had. Namelijk strafbaar waren zij die in strijd met de belangen van het Nederlandse volk hadden gehandeld of afbreuk hadden gedaan aan het verzet tegen de vijand. Zo werd het mogelijk om mensen te berechten voor het ‘fout’ zijn. Hieronder viel ondermeer het lidmaatschap van de NSB. De maatregelen die getroffen konden worden door het Tribunaalbesluit waren van redelijk milde aard. Er bestonden bij het Tribunaalbesluit grote verschillen met de reguliere rechtspleging. De berechting vond plaats na een klacht (door een particulier), het Openbaar Ministerie was niet bij de vervolging betrokken. Ook was er geen hoger beroep mogelijk tegen de uitspraak. De uitspraken werden wel bekeken door de Raad van State, dit om uniformiteit te waarborgen. Dit alles achtte men mogelijk omdat het hier niet ging om een

strafrechtelijk, maar om een tuchtrechtelijk besluit. Al tijdens het vaststellen van deze nieuwe regelgeving maar ook daarna, onder meer door onder deze regelgeving opgepakte en veroordeelde personen aangespannen rechtszaken, kwam de vraag naar de kracht van wet bij deze door de ministers en Koningin samengestelde regelgeving aan de orde. Blijft het gelden nadat de volksvertegenwoordiging weer bijeen is gekomen of dient het dan opnieuw bekrachtigd te worden? Uiteindelijk heeft de Hoge Raad bepaald dat om kracht van wet te kunnen hebben aan twee voorwaarden moet zijn voldaan. Het herstel van de samenwerking tussen Kroon en Staten-Generaal moet niet kunnen worden afgewacht en de materie moet bovendien zo dringend zijn, dat zij onmiddellijke regeling behoeft.9 De in Londen vervaardigde besluiten voldeden aan deze beide voorwaarden.

Bestraffing na de Tweede WereldoorlogNa de bevrijding werd er zeer hard opgetreden tegen de collaborateurs. De regering, die op dat moment nog in Londen verbleef, deelde aan de bevolking mee dat de vervolging van collaborateurs snel, streng en rechtvaardig zou geschieden en dat iedereen die schuldig was zou worden gestraft. De bevolking van Nederland vond echter dat de aanpak van de collaborateurs niet snel en hard genoeg ging. Tijdens en na de oorlog vonden veel (vermoedelijke) collaborateurs de dood onder verdachte omstandigheden tijdens hun arrestaties of gevangenschap. Ook vonden er enkele lynchpartijen plaats waarbij het volk het recht in eigen handen nam. Door deze acties van de bevolking zagen de politiek en de militaire leiding zich genoodzaakt harder op te treden. Gesteld werd dat het beter was mensen die onschuldig waren op te pakken en die later weer vrij te laten dan om de situatie te laten escaleren, omdat het de bevolking niet snel genoeg ging. De plannen die er lagen waren gericht op het op een ordelijke manier oppakken en berechten van de collaborateurs, maar deze plannen werden maar voor een deel goed uitgevoerd. Tienduizenden mensen werden soms zonder duidelijke redenen opgepakt en opgesloten.10 Door de grote wanorde die op dat moment heerste was het ontzettend lastig om goed zicht te houden op de arrestaties en opsluitingen. Ook was er grote schaal sprake van willekeur. Dit vanwege de grote roep om gerechtigheid die iedereen voelde, maar ook omdat het lastig was om te bepalen wie er ‘fout’ was en wie niet. De buurman die broden verkocht aan de Duitse bezetter, moet die ook opgepakt worden of gaat het alleen om ‘echte’

Page 28: Derde Asega

ESSAY

26

verraders? Naast het Besluit Buitengewoon Strafrecht werd het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven in het leven geroepen. Dit besluit moest er voor zorgen het recht snel en efficiënt te laten zegevieren. Er werden 5 gerechtshoven ingesteld (binnen 5 bestaande ressorten) die belast waren met de behandeling. Deze behandeling lag in handen van een meervoudige kamer, bestaande uit 5 personen (3 juristen (burgers) en 2 militairen). Het ging om de ressorten ‘s Hertogenbosch, Den Haag, Arnhem, Amsterdam en Leeuwarden. Omdat men snel recht wilde spreken stond er geen mogelijkheid van hoger beroep open voor de veroordeelde. Wel bestond er de mogelijkheid tot cassatie bij de Bijzondere Raad van Cassatie, speciaal voor dit doel in het leven geroepen in Den Haag. Groot verschil met de reguliere cassatie was dat er een mogelijkheid bestond voor de Bijzondere Raad van Cassatie om de opgelegde strafmaat te wijzigen, dit om het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep enigszins te compenseren. 11

De veroordelingenEr zijn tijdens, maar vooral na de Tweede Wereldoorlog zeer veel mensen opgepakt voor collaboratie. De zwaarste zaken betroffen de volgende delicten:

- Het vrijwillig in dienst treden bij de vijandelijke krijgsmacht, hiervoor zijn 6806 mensen veroordeeld. Bij de bestraffing van dit delict maakte het voor de strafmaat veel uit of iemand uit ideologische overwegingen zich had aangesloten bij de SS (of soortgelijke organisaties) of dat men zich om economische redenen had aangesloten bij een onderdeel van de vijand.

- Het hulpverlenen aan de vijand. Hiervoor zijn 3283 mensen veroordeeld.

- Mishandeling en terreur. Een groot deel van de uiteindelijk ter dood veroordeelden (140 personen) bestond uit mensen die berecht werden voor het zijn van kampbeul, mensenjager of het uitoefenen van terreur. Kampbeulen waren bewakers van concentratiekampen die zeer veel geweld gebruikten. Mensenjagers waren mensen die Joden opspoorden en aan de Duitsers uitleverden. Mensen die veroordeeld werden voor terreur waren voornamelijk aan het einde van de oorlog actief. Zij arresteerden zonder duidelijke redenen mensen die vervolgens zonder vorm van proces werden neergeschoten.

- Verraad, hiervoor zijn 1344 mensen veroordeeld.12

De bestraffingVoor de delicten die strafbaar waren gesteld in het Besluit Buitengewoon Strafrecht bepaalde het besluit de hoogte van de straffen. De straffen die op deze delicten stonden waren afhankelijk van de uit het delict ontstane gevolgen. Veroordeling tot doodstraf was door middel van het Bijzonder Besluit Strafrecht weer mogelijk geworden. In Nederland zijn 140 mensen veroordeeld tot de doodstraf, daarvan zijn 34 vonnissen ook daadwerkelijk ten uitvoer gelegd. De anderen kregen omzetting van hun straf in een levenslange gevangenisstraf of gratie. Naast de doodstraf werden er veel lange gevangenisstraffen uitgesproken.

Voor de delicten die strafbaar waren gesteld in het Tribunaalbesluit, waren de straffen internering, ontzetting uit bepaalde rechten en verbeurdverklaring van het vermogen. Zeer grote aantallen mensen zijn geïnterneerd. Wie zich niet aan de Nederlandse normen had gehouden kon worden geïnterneerd. Internering vond plaats voor de duur van tien jaar (waarbij voorwaardelijke vrijlating onder omstandigheden wel mogelijk was). Naast deze strafrechtelijke bestraffing vond er ook op grote schaal zuivering (het ontzetten uit het ambt van bijvoorbeeld burgemeester) plaats. Om al deze straffen mogelijk te maken diende artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht buiten beschouwing te worden gelaten (geen straf zonder daaraan voorafgaande strafbaarstelling). Niet alleen in Nederland werd hard opgetreden tegen oorlogsmisdadigers, ook in het buitenland kwamen vele processen op gang. De bekendste hiervan vonden plaats bij het Internationaal Militair Tribunaal Neurenberg, opgericht door Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk en de Sovjet-Unie. Hier werden de voornaamste Nazi-kopstukken veroordeeld. Vierentwintig van hen werden veroordeeld tot de doodstraf.

Page 29: Derde Asega

27

ESSAY

EindbeschouwingOndanks het tot dan toe ontbreken van toepasselijke wetgeving is het mijns inziens redelijk gelukt om na de chaos van de Tweede Wereldoorlog berechting te laten plaatsvinden. Wel bleek uit de vele boeken en artikelen die ik heb gelezen dat voor veel collaborateurs de maatschappelijke bestraffing veel harder aankwam dan bijvoorbeeld de internering zoals ook blijkt uit het boek van M. Diederichs, Wie geschoren wordt moet stil zitten.

1 P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955, Houten: De Haan, 1989, p. 32.2 Officieel persbericht Nederlandse Spoorwegen, 29 september 2005.3 A.D. Belinfante, In plaats van bijltjesdag. de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog, Assen: Van Gorcum, 1978 p. 18.4 G. van den Bergh, ‘Staatsnoodrecht, Hoge Raad en Bijzondere Raad van Cassatie, NJB 1947, p. 57-58.5 J. van Schooten-van der Meer, inleiding artikelen 96-103: veiligheid, in A.K. Koekkoek (red), De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, Deventer 2000, p. 494.6 P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955, Houten: De Haan, 1989, p. 41.7 Notulen van de ministerraad, 4 januari 1954.8 M.S. Groenhuijsen, Het Besluit Buitengewoon Strafrecht (1943) en het legaliteitsbeginsel in strafzaken, in Rede en Recht, liber amicorum van G.J.M. Corstens, Arnhem: Gouda Quint, 2000, p. 155. 9 HR 30 oktober 1946, NJ 737. 10 P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955, Houten: De Haan, 1989, p. 165.11 A.D. Belinfante, In plaats van bijltjesdag. de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog, Assen: Van Gorcum, 1978 p. 30.12 Collaboratie: een objectieve toelichting <www.verzet.org>.

Page 30: Derde Asega

28

In het eerste Staatsblad van dit jaar is een nieuwe wet gepubliceerd die beoogt de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken. De wet zal op een nader te bepalen tijdstip in werking treden. In het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal een speciale titel worden opgenomen over het slachtoffer. Het uitgangspunt van de wet is dat de positie van het slachtoffer in het strafproces duidelijker omschreven wordt dan nu het geval is. De ont-werpers van het wetboek van 1926 zagen het slachtoffer namelijk voornamelijk als getuige die behulpzaam diende te zijn bij de waarheidsvinding in het onderzoek van de strafzaak tegen de verdachte. Destijds was het een burgerplicht om volledig en naar waarheid een verklaring af te leggen. Sinds 1926 zijn er echter aanzienlijke veranderingen opgetreden in het denken over de positie van het slachtoffer in het strafproces. Het besef groeide dat de positie van het slachtoffer versterkt moest worden. In 2004 is het wetsvoorstel ingediend tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slacht-offer. Dit voorstel is nu dus wet geworden. In dit essay zal worden bekeken welke voorzie-ningen er door de jaren zijn ontwikkeld om de positie van het slachtoffer te versterken. Dit wordt ook wel de emancipatie van het slachtoffer genoemd. Het zal duidelijk worden dat niet alleen de Nederlandse regering hier wat te zeggen heeft, maar dat ook Europa invloed uitoefent op de positie die het slachtoffer inneemt in het strafproces. Dat die invloed niet gering is blijkt uit het feit dat de nieuwe titel in het Wetboek van Strafvordering een uitwer-king is van een kaderbesluit van de Europese Raad waaraan de regering in eerste instantie niet in voldoende mate uitvoering heeft gegeven. Tot slot zal uiteen worden gezet op welke wijze de positie van het slachtoffer door de nieuwe wet wordt versterkt.

ESSAY

Versterking van de positie van het slachtoffer in het strafprocesMarjolein Buwalda

De emancipatie van het slachtofferHet strafproces werd lange tijd gezien als een proces waar slechts twee partijen aan deelnamen, namelijk de vervolgende overheid en het individu dat werd vervolgd: de verdachte. De aandacht ging voornamelijk uit naar de toepassing van het materiële strafrecht. Het slachtoffer nam in dit proces een dualistische positie in. Enerzijds was de inbreng van het slachtoffer van groot belang. Ten eerste kwam er doorgaans geen procedure op gang wanneer het slachtoffer geen aangifte deed en ten tweede was de bijdrage van het slachtoffer als getuige vaak onmisbaar om het proces tot een goed einde te brengen. Aan de andere kant was er weinig ruimte voor aandacht voor de eigen belangen van het slachtoffer, juist omdat het strafproces voornamelijk gezien werd als een proces tussen de twee genoemde partijen.1In het begin van de jaren tachtig werd duidelijk dat het strafrecht onvoldoende tegemoet kwam aan de reële behoeften van slachtoffers. Er werd weinig bijgedragen aan een verbetering van de situatie van het slachtoffer. Het tegenovergestelde vond eerder plaats: het systeem creëerde aanvullende problemen.

Slachtoffers voelden zich door het strafrechtelijke apparaat ten tweede male tot slachtoffer gemaakt. Dit wordt ook wel ‘secundaire victimisatie’ genoemd.2Om deze situatie te verbeteren werd in de eerste plaats een beroep gedaan op de politie en op het Openbaar Ministerie om slachtoffers met meer begrip voor hun situatie tegemoet te treden. Er werd een werkgroep ‘justitieel beleid en slachtoffer’ ingesteld. Deze werkgroep heeft uiteindelijk de zogeheten richtlijnen-Vaillant geformuleerd. De kern van deze richtlijnen is dat de politie werd geïnstrueerd om bij de aangifte het slachtoffer op een respectvolle, empathische wijze te bejegenen, om informatie te verstrekken over het verloop van de strafrechtelijke procedure en om gegevens te verzamelen omtrent de schade die het slachtoffer door het delict heeft geleden. Op grond van deze richtlijnen kreeg het Openbaar Ministerie de taak om bij alle beslissingen in de strafzaak ook rekening te houden met de belangen van het slachtoffer, om desgevraagd informatie te verstrekken over de voortgang van de zaak en om in de zwaarste gevallen een persoonlijk gesprek aan te gaan met het slachtoffer.3

Page 31: Derde Asega

29

ESSAY

In 1985 werd de ‘Commissie wettelijke voorzieningen slachtoffer in het strafproces’ ingesteld. Inmiddels staat deze commissie bekend onder de naam Commissie-Terwee. De commissie bracht drie jaar later een eindrapport uit. Dit rapport leidde tot de wet van 23 december 1992, oftewel de Wet Terwee.4 Met deze wet werd een belangrijke stap gezet in het proces van emancipatie van het slachtoffer in het strafrecht. Door de invoering van de wet werd namelijk een fundamentele wijziging aangebracht in het Wetboek van Strafvordering. In het eerste boek werd titel IIIA ingevoegd, waarin de artikelen 51a tot en met 51f zijn gewijd aan ‘de benadeelde partij’. Artikel 51a Sv maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Daarnaast rust op de officier van justitie een mededelingsplicht op grond van artikel 51f Sv. Indien hij vervolging instelt of voortzet dient hij de benadeelde partij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling te doen. De officier van justitie is ook verplicht te melden op welk moment de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld.

Doordat deze titel deel is gaan uitmaken van het Wetboek van Strafvordering wordt onderstreept dat het slachtoffer wordt erkend als een betrokkene in de strafzaak. Een betrokkene met eigen belangen, waar rekening mee moet worden gehouden voorzover dat door de doelstellingen van de strafrechtelijke procedure wordt toegelaten.5 Er moeten echter wel twee belangrijke kanttekeningen worden geplaatst bij deze verbetering van de rechtspositie van het slachtoffer. Ten eerste dient de genoemde verbetering niet ten koste te gaan van een eerlijk proces voor de verdachte. Van de politie en justitie wordt verlangd dat de belangen van slachtoffers op een redelijke manier worden meegewogen bij hun werkzaamheden.6 Uit deze woorden blijkt dat slachtofferbelangen in de belangenafweging moeten worden betrokken, maar ze zijn niet steeds doorslaggevend. Ten tweede verleent de Wet Terwee het slachtoffer niet de status van een partij die, net als het Openbaar Ministerie, tegenover de verdachte is geplaatst. De overheid behoudt de exclusieve verantwoordelijkheid voor vervolging en berechting van verdachten.7 In de lijn van deze ontwikkelingen kan ook nog de Wet Spreekrecht Slachtoffers worden genoemd.8 Deze wet is in 2005 in werking getreden en beoogt dat op beperkte wijze aan slachtoffers van zware misdrijven of nabestaanden het recht wordt toegekend om ter zitting een verklaring af te leggen over het gevolg dat het ten laste gelegde feit bij hem of haar teweeg heeft gebracht.9

Het kaderbesluit van de Europese Raad Vele decennia lang zijn er aanbevelingen naar voren gebracht om de positie van het slachtoffer in het strafgeding te verbeteren. Keer op keer stuitten die aanbevelingen echter op een onzichtbare muur van weerstand. Uit het voorgaande blijkt dat er uiteindelijk toch een aantal ingrijpende veranderingen heeft plaatsgevonden. Door deze ingrijpende veranderingen is ook de wetenschappelijke mening over het onderwerp gewijzigd. Gaf men eerder geen prioriteit aan dit onderwerp, inmiddels is de mening dat het goed is dat het slachtoffer niet meer alleen aan de zijlijn staat maar een duidelijk zichtbare positie in het stafproces heeft gekregen.10 De eerder genoemde kanttekeningen komen echter ook in het wetenschappelijke debat naar voren. Er moet voor worden gewaakt dat de veranderingen in de positie van het slachtoffer niet ten koste gaan van de belangen van verdachten en van daders. De slachtofferemancipatie mag namelijk nooit ten koste gaan van een eerlijk proces voor de verdachte en dient op geen enkele wijze afbreuk te doen aan een zorgvuldige beoordeling van de strafzaak. Hieruit vloeit dan ook voort dat men vond dat met de ingrijpende veranderingen de grens van de slachtofferemancipatie wel zo ongeveer was bereikt.11

In oktober 1999 kwamen de regeringsleiders die samen de Europese Raad vormen echter tot de conclusie dat er ‘minimumnormen moeten worden opgesteld voor de bescherming van slachtoffers van misdrijven, in het bijzonder inzake de toegang tot de rechter voor slachtoffers van misdrijven en hun recht op schadevergoeding, met inbegrip van de proceskosten. Voorts moeten nationale programma’s worden uitgewerkt ter financiering van, al dan niet van de overheid uitgaande, maatregelen voor hulp aan en bescherming van slachtoffers’.12 Deze minimumnormen zijn vervolgens uitgewerkt in het kaderbesluit van de Europese Raad van 15 maart 2001. Artikel 34 lid 2 sub b van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat een kaderbesluit verbindend is voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar dat aan de nationale instanties de bevoegdheid wordt gelaten de vorm en de middelen te kiezen. Een kaderbesluit heeft geen rechtstreekse werking. Het kaderbesluit van maart 2001 bevat een uitgewerkt patroon van, veelal inhoudelijk bepaalde, dwingende normen waaraan ook de Nederlandse wetgeving moet voldoen. Groenhuijsen merkt met betrekking tot de inhoud van het kaderbesluit op dat het besluit vrij snel tot stand is gebracht en ‘de indruk wekt alsof de ontwerpers niet steeds in volle omvang zicht hebben gehad op de beleidsmatige, de organisatorische en de wetstechnische

Page 32: Derde Asega

30

ESSAY

implicaties van de opgenomen normen. Voor een (te) belangrijk deel zal die taak daarom moeten worden overgenomen door de nationale wetgever’. 13 Een voorbeeld van een vraag die de ontwerpers niet onder ogen lijken te hebben gezien is wat de sanctie moet zijn als een slachtoffer ontoereikend wordt geïnformeerd of beschermd. Moet er dan een sanctie worden gevonden binnen het verband van het strafgeding, bijvoorbeeld aanhouding van de zaak, of kan er worden volstaan met een verwijzing naar de civiele rechter? Groenhuijsen trekt naar aanleiding van deze vraag de conclusie dat het kaderbesluit niet op alle vragen een antwoord geeft maar dat het wel ‘piketpalen plaatst die het speelveld beperken’. De beperking blijkt mede daaruit dat het kaderbesluit een aantal normen kent die niet in overeenstemming zijn met het perspectief zoals dat in de eerste paragraaf uiteen is gezet. Het standpunt dat de ingrijpende veranderingen die hebben plaatsgevonden goed waren, maar dat de grens van de slachtofferemancipatie wel zo ongeveer was bereikt, lijkt met de komst van het kaderbesluit dus niet langer op te gaan. In de woorden van Groenhuijsen: ‘Het lijkt niet langer mogelijk om de hervormingen van het strafprocesrecht met het oog op slachtofferbelangen als een gesloten boek of een afgerond hoofdstuk te beschouwen. Integendeel: in sommige opzichten moet het echte werk nog beginnen. We ain’t seen nothing yet’! 14 In 2002 bleek inderdaad dat het Nederlandse beleid niet voldeed aan de normen die het kaderbesluit stelt. In de brief van 20 maart 2002 heeft de regering op grond van artikel 18 van het genoemde kaderbesluit verslag gedaan van de wijze waarop Nederland uitvoering heeft gegeven aan de verplichtingen die daaruit voor de lidstaten voortvloeien. De conclusie in deze brief was dat de uitvoering van het bestaande beleid, dat grotendeels is neergelegd in de OM-Aanwijzing Slachtofferzorg, in hoofdlijnen voldoet aan de eisen die het Kaderbesluit stelt.15 De OM-Aanwijzing Slachtofferzorg bevat de uitgangspunten die betrekking hebben op een correcte en persoonlijke bejegening van het slachtoffer en informatieverstrekking aan het slachtoffer.16 Deze uitgangspunten kwamen al aan de orde in de eerste paragraaf. De Europese Commissie heeft in 2004 een rapport uitgebracht waarin de reacties zijn samengevat die de lidstaten als reactie op het verslag van de Nederlandse regering hadden ingezonden. Hoewel de regering het standpunt had ingenomen dat het grootste deel van de bepalingen uit het kaderbesluit in het Nederlandse beleid was opgenomen door de Aanwijzing Slachtofferzorg, blijkt uit dit rapport het tegendeel.17 Dit is de reden dat is besloten de beleidsregels te codificeren in de wet die

onlangs dus is gepubliceerd in de Staatscourant. Deze codificatie zal geen wijziging brengen in de inspanningen van het Openbaar Ministerie en de politie, aangezien deze al werden verricht op grond van de Aanwijzing Slachtofferzorg. Het gevolg van de codificatie moet echter wel zijn dat het door het kaderbesluit beoogde resultaat wordt bereikt én dat dit resultaat moet passen in het wettelijke systeem en de bestendige rechtspraktijk van Nederland.18 Het Verdrag van de Europese Unie laat immers aan de nationale instanties de bevoegdheid om de vorm en de middelen te kiezen waarmee het door het kaderbesluit beoogde resultaat moet worden bereikt. Daarom is de regering dan ook van oordeel dat niet álle verplichtingen hoeven te worden geformuleerd in formele wetgeving.19

De inhoud van de nieuwe titel in het Wetboek van StrafvorderingNu de ontwikkeling van de zogenaamde emancipatie van het slachtoffer is beschreven zal tot slot uiteen worden gezet op welke wijze de positie van het slachtoffer door de nieuwe wet wordt versterkt:

1. De politie dient alle slachtoffers die daarom verzoeken schriftelijk te berichten over het afzien van opsporing of het inzenden van het proces-verbaal aan het Openbaar Ministerie.

2. Het slachtoffer heeft het recht om kennis te nemen van de processtukken en kan de officier van justitie vragen stukken aan het dossier toe te voegen. Weigert de officier van justitie inzage of toevoeging van de stukken dan is er een beroepsmogelijkheid bij de rechter.

3. Het recht tot voeging in het strafproces wordt uitgebreid. Het wordt door de nieuwe wet ook mogelijk om een civiele vordering in te dienen wanneer het strafbare feit waarvan iemand het slachtoffer is geworden ad-informandum ten laste is gelegd.

4. Het voegingscriterium zelf wordt eveneens uitgebreid. Is het nu alleen mogelijk een civiele vordering in het strafproces in te brengen als deze eenvoudig van aard is, met de nieuwe wet mag de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding met zich meebrengen. Zo zal het oproepen van een getuige naar de mening van de Tweede Kamer geen belemmering meer vormen om de civiele vordering ontvankelijk te verklaren.

5. Slachtoffers krijgen de mogelijkheid in het

Page 33: Derde Asega

31

ESSAY

strafproces een civiele voeging in te dienen ten aanzien van de ouders van een verdachte die jonger is dan 14 jaar. De wet regelt hiervoor ook een zelfstandige beroepsmogelijkheid van die ouders ten aanzien van dit deel van het vonnis van de strafrechter.

6. De mogelijkheid tot bijstand door een raadsman wordt uitgebreid naar alle slachtoffers. Afhankelijk van het inkomen van het slachtoffer zal een kosteloze toevoeging kunnen plaatsvinden. Het slachtoffer heeft ter zitting recht op een tolk. Het slachtoffer dient hierover ook geïnformeerd te worden door het Openbaar Ministerie.

7. Er wordt een voorschotregeling ingevoerd. De voorschotregeling houdt in dat slachtoffers die een schadevergoedingsmaatregel toegewezen hebben gekregen acht maanden na onherroepelijk worden van het vonnis het toegewezen schadebedrag krijgen uitgekeerd. Als de veroordeelde in die tijd het bedrag niet of niet volledig heeft voldaan dan keert de staat dit bedrag uit. Deze regeling ontslaat de verdachte echter niet van zijn betalingsplicht en het Centraal Justitieel Incasso Bureau zal dan ook acceptgiro’s blijven sturen.

8. Informatie over de invrijheidstelling van de verdachte of veroordeelde zal worden gemeld aan de slachtoffers. De nieuwe wet regelt dat een bepaalde groep slachtoffers er recht op heeft geïnformeerd te worden over de invrijheidstelling van de veroordeelde. Nu is de informatieverstrekking over de loop van het strafgeding gebonden aan de strafmaat en het soort straf.20

ConclusieDe positie van het slachtoffer in het strafproces heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt in de afgelopen decennia. In 1926 was het slachtoffer niet meer dan een getuige die behulpzaam diende te zijn bij de waarheidsvinding in het onderzoek van de strafzaak. Voor de totstandkoming van de richtlijnen-Vaillant en de Wet Terwee nam het slachtoffer nog een dualistische positie in. Zijn inbreng was wel van belang, omdat er zonder zijn aangifte geen procedure op gang kwam en zijn getuigenverklaring onmisbaar was om het proces tot een goed einde te brengen, maar daarbuiten was er geen ruimte voor aandacht voor de eigen belangen van het slachtoffer. Met de inwerkingtreding van de Wet Terwee werd het slachtoffer definitief erkend als een betrokkene in de strafzaak. Naast deze Nederlandse initiatieven heeft ook Europa invloed op de ontwikkeling van dit vraagstuk gehad. Door het kaderbesluit van de

Europese Raad zijn minimumnormen opgesteld voor de bescherming van slachtoffers, de toegang tot de rechter en hun recht op schadevergoeding. De invloed van dit kaderbesluit blijkt vandaag de dag nog steeds, want de keuze om een nieuwe titel op te nemen in het Wetboek van Strafvordering is gemaakt na een negatief rapport van de Europese Commissie waarin duidelijk werd dat het Nederlandse beleid onvoldoende uitvoering gaf aan de verplichtingen die voortvloeiden uit het kaderbesluit. Groenhuijsen concludeerde op grond van de inhoud van het kaderbesluit al dat het echte werk nog moest beginnen. De codificatie van de nieuwe titel in het Wetboek van Strafvordering vormt hier een goed begin van en zal waarschijnlijk beter uitvoering geven aan het beoogde resultaat van het kaderbesluit dan de beleidsregels van het Openbaar Ministerie die waren neergelegd in de Aanwijzing Slachtofferzorg. Wel zullen de kanttekeningen die eerder al genoemd zijn bij iedere verdere stap op de weg van de versterking van de positie van het slachtoffer in het oog moeten worden gehouden. Er zal altijd voor moeten worden gewaakt dat de veranderingen in de positie van het slachtoffer niet ten koste gaan van de belangen van de verdachte. De slachtofferemancipatie zal namelijk nooit afbreuk mogen doen aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces of aan een zorgvuldige beoordeling van de strafzaak.

Page 34: Derde Asega

ESSAY

1 M.S. Groenhuijsen, ‘De landelijke invoering van de Wet Terwee’, Rechtshulp 1995, p. 3.2 M.S. Groenhuijsen, ‘De landelijke invoering van de Wet Terwee’, Rechtshulp 1995, p. 3. 3 M.S. Groenhuijsen, ‘De landelijke invoering van de Wet Terwee’, Rechtshulp 1995, p. 4.4 Stb. 1993, 29.5 M.S. Groenhuijsen, ‘De landelijke invoering van de Wet Terwee’, Rechtshulp 1995, p. 3.6 Stcrt. 1993, 60. 7 M.S. Groenhuijsen, ‘De landelijke invoering van de Wet Terwee’, Rechtshulp 1995, p. 7.8 Stb. 2004, 382. 9 Kamerstukken II 2000/01, 27 632, nr. 3, p. 3. 10 M.S. Groenhuijsen, ‘Hervorming van het strafprocesrecht met het oog op belangen van het slachtoffer: ‘We ain’t seen nothing yet’, DD, 2001, p. 646. 11 M.S. Groenhuijsen, ‘Hervorming van het strafprocesrecht met het oog op belangen van het slachtoffer: ‘We ain’t seen nothing yet’, DD, 2001, p. 646. 12 Conclusies van het voorzitterschap 15 en 16 oktober 1999 <europa.eu/european-council>. 13 M.S. Groenhuijsen, ‘Hervorming van het strafprocesrecht met het oog op belangen van het slachtoffer: ‘We ain’t seen nothing yet’, DD, 2001, p. 651. 14 M.S. Groenhuijsen, ‘Hervorming van het strafprocesrecht met het oog op belangen van het slachtoffer: ‘We ain’t seen nothing yet’, DD, 2001, p. 652.15 Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 3, p. 2.16 Stcrt. 2004, 80.17 Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 3, p. 2.18 Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 3, p. 2. 19 Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 3, p. 2. 20 ‘Nieuwe titel in Strafvordering over het slachtoffer’, NJB 2010, 217, afl. 4, p. 269.

32

Page 35: Derde Asega

Rubrieken

Zittingszaal 14Babbelbox

BoekrecensieDe week van...

Verslag Symposium 2010Ad Informandum

Page 36: Derde Asega

KaalgepluktRob Zijlstra

ZITTINGZAAL 14

Er bestaan oplichters en oplichters. Nina werd oplichtster omdat ze het niet meer zag zitten. Franky werd oplichter omdat hij het juist wel zag zitten. Beide stonden terecht in zittingszaal 14. Dat wil zeggen, Nina zat er, maar Franky kwam niet opdagen. Hij meldde kort voor aanvang aan zijn advocaat in de trein te zitten, tussen Den Bosch en Groningen. Hij was om negen uur ’s ochtends vertrokken, maar is nooit aangekomen.

Eerst Nina. Ze is 19 jaar, rechtenstudente met veel schulden en pech. Ze had een telefoon gekocht op Marktplaats.nl. Ze betaalde, maar de telefoon kwam nooit. Het was die pech die haar op het idee bracht. Ze dacht: ik doe dat ook een keertje, maak direct een klapper van duizend euro of zo en dan klaar. Ze bood haar studieboeken op de marktplaats aan. Zo’n vijftig mensen reageerden. Dertig van hen betaalden ook, variërend van enkele tientjes tot een paar honderd euro. De levering bleef uiteraard uit. Nina zegt dat ze spijt heeft en als de strafzitting twintig minuten gaande is, begint ze te huilen. Vrouwelijke verdachten zijn in zittingszaal 14 zeer in de minderheid, maar als ze er zitten, dan huilen ze ook. Nina incasseerde 4.702,60 euro. Rechters: ‘Heeft u met dat geld gedaan?’ Nina: ‘Wat boodschappen. De rest ben ik kwijtgeraakt.’ Rechters: ‘Dat is wel een beetje gek.’ Nina: ‘Het is echt waar.’ Ze zegt dat ze heeft overwogen een lening af te sluiten om de gedupeerden terug te betalen. Dat wil ze graag, want haar naam duikt nu overal op op het internet in relatie tot oplichting. Daar hebben vooral haar broertjes last van. Die zijn ook bedreigd, zegt ze. De officier van justitie vindt dat Nina berekenend te werk ging. Aan klanten uit het zuiden van het land vertelde ze dat ze in het Noorden woonde. Kopers uit het Noorden liet ze denken dat ze in Vlissingen woonde. Zo wilde ze voorkomen dat gedupeerden bij haar op de stoep gingen staan. De officier zegt dat ze wel zeven maanden gevangenisstraf kan eisen, maar dat het beter is te voorkomen dat Nina weer de fout in gaat. Daarom eist ze naast een werkstraf van 150 uur toezicht door de reclassering. Als stok achter de deur krijgt ze vier maanden voorwaardelijke celstraf mee.

Dan Franky. De officier van justitie heeft nare gevoelens. Zij gelooft niet dat Franky echt in de trein zit. Ze zegt ook dat ze graag gevangenisstraf had geëist, maar ze dat met pijn in het hart niet doet. Omdat ze te weinig bewijs is tegengekomen in haar eigen strafdossier. Franky, ontsnapt uit de gevangenis in Tilburg en gezocht in Amsterdam, belandde begin vorig jaar in de binnenstad van Groningen en ging naar de kapper. Prompt werden hij en de kapster verliefd en mocht hij haar auto lenen. En haar scooter, haar rubberboot en de creditcard van haar zakelijke rekening. Franky vertelde dat hij behalve advocaat was, ook gehandicapte kinderen hielp en dat hij een tante had in Indonesië die daar een hotel runde maar nu dood was. En dat hij dus naar Indonesië moest om het hotel te verkopen. En terwijl de kapster knipte en niks in de gaten had, ging hij met vrienden naar New York en later met haar BMW-auto en creditcard naar Spanje en Marokko. Na vier maanden stopte de kapster met knippen en deed aangifte. Franky werd met 4000 euro aan contacten op zak in de BMW gearresteerd. Hij gaf toe dat hij de scooter had verkocht aan een kennis, voor 2000 euro. De oplichting en diefstal zijn hartstikke moeilijk te bewijzen, zegt de officier van justitie verdrietig. Ze zegt er hooguit een verduistering van te kunnen maken en dan alleen betreffende de auto en de scooter. Er is wel een aangifte, maar er is geen steunbewijs. En vermoedens dat Franky geen eerlijke man is, tellen niet, zegt de officier. Ze zegt dat ze niet verder komt dan een werkstraf te eisen van 100 uur met twee voorwaardelijke celmaanden, ook al omdat Franky sinds zijn achttiende – hij is nu 31 jaar – crimineel actief is. De kapster is kaalgeplukt. Ze heeft uitgerekend dat ze in de vier maanden dat de romance duurde 27.000 euro is kwijtgeraakt. Dat geld wil ze terug, maar nu de officier vooral vrijspraak heeft gevorderd, is de kans dat ze dat bedrag terugkrijgt, klein.

De auto heeft ze wel teruggekregen, maar haar scooter is nu van iemand anders. Omdat Franky de scooter voor een redelijke 2000 euro verkocht, mag de koper zich de rechtmatige eigenaar noemen. Sneu voor de kapster, maar het is nu even niet anders. Nog meer sneu is, zegt de aanklaagster, dat die 4000 euro die bij de aanhouding van Franky in beslag is genomen, aan hem moet worden teruggegeven. Ook hier tellen vermoedens niet. De advocaat, helemaal met de trein uit Dordrecht, maakt zich vrolijk en doet aan grapjes waar in de rechtszaal niemand om moet lachen. Integendeel. De advocaat zegt van ‘ach, wie doet zich aan het begin van een relatie nou niet wat beter voor dan hij is? Met de gedachte: dan zien we na de bruiloft wel verder?’ Hij zegt dat het heel goed gaat met Franky in Den Bosch. De kaalgeplukte kapster moet nu extra knippen. De bewijsarme officier van justitie koestert enige hoop: ‘Misschien komen we hem hier nog een keertje tegen.’

Meer artikelen zijn te vinden op www.zittingszaal14.nl.

34

Page 37: Derde Asega

INTERVIEW

BabbelboxMaarten-Bas en Marjolein Buwalda

In deze derde en tevens laatste editie van de Asega van dit collegejaar maken we weer kennis met een lid van Simon van der Aa. Voor deze editie hebben we onze schijnwerpers op Anne de Jong gericht. Zij is voorzitter van de activiteitencommissie.

1. Wie is Anne?Goede vraag. Ik zal me even voorstellen. Ik ben Anne de Jong, 21 jaar en geboren en getogen in het mooie Groningen. Ik woon al bijna 4 jaar op kamers in de binnenstad en ben sinds dit jaar actief bij Simon van der Aa.

2. Waarom ben je rechten gaan studeren?Rechten was eigenlijk helemaal niet mijn eerste keus. Stiekem wilde ik altijd arts worden, neuroloog om precies te zijn. Al op de middelbare school bleek helaas dat ik niet over bèta brains beschikte en dus moest ik op zoek naar iets anders. Zo viel mijn oog op de studie rechten. Het leek mij wel een mooi beroep, strafpleiter in toga. Het blijkt de goede keuze te zijn, want ik heb nog steeds veel plezier in het studeren.

3. Wat vind je zo interessant aan het strafrecht?Ik ben in mijn eerste jaar begonnen aan de bachelor Law in Europe. Al snel bleek dat dit helemaal niet was wat ik wilde, te veel op het bedrijfsleven en ondernemingsrecht gericht. Na mijn eerste jaar ben ik dan ook geswitched naar de bachelor Nederlands recht. Strafrecht vind ik echt veruit het interessantst. Je krijgt te maken met morele dilemma’s. Het is afhankelijk van jouw werk of je cliënt er goed vanaf komt en dit kan erin resulteren dat je cliënt een paar jaar minder van zijn leven hoeft te spenderen in een cel. Het werken met cliënten en de psychologische en criminologische aspecten van het strafrecht maken het voor mij iets heel interessants.

4. Hoe is je eerste commissiejaar bij Simon van der Aa bevallen?

Leuk! Ik wist eerst niet goed wat ik moest verwachten. Ik had al wel ervaring met commissiewerk, maar ik kende de vereniging eigenlijk nog helemaal niet. Dat maakte het juist wel weer leuk. Ik heb veel mensen leren kennen en ben met de Activiteitencommissie op veel plekken geweest die ik graag eens had willen zien.

5. Terugkijkend op de afgelopen periode, wat zou je anders aangepakt hebben?

Ik zou wat langer op de borrels zijn gebleven. Haha nee grapje. Wat betreft het commissiewerk zou ik niks anders hebben aangepakt. Natuurlijk ging het niet altijd even vlekkeloos, maar dat hoort er ook bij en ik heb ervan geleerd.

6. Hoe verliep de samenwerking met de overige commissieleden?

Uiterst soepeltjes uiteraard. In het begin was ik wel een beetje huiverig. Een commissie met 5 meiden, als dat maar goed gaat. Ik was bang dat ik de typisch mannelijke nuchtere kijk op dingen zou missen en dat het een groot kippenhok zou worden. Nou ik kan je vertellen, een kippenhok is het. Maar het is wel super gezellig! Gelukkig heb ik er een aantal nuchtere types tussen zitten die niet vies zijn om hun ongezouten mening te geven en die wel weten van aanpoten. In efficiënt vergaderen zijn we nog steeds hopeloos, maar verder vind ik dat we het goed hebben gedaan en ben ik erg trots op mijn commissie. Pluim!

7. Was het moeilijk om dit jaar met een origineel aanbod van activiteiten te komen?

Je had er bij moeten zijn op onze eerste vergadering. Allerlei woeste ideeën gingen de ronde. Van rondjes over de stormbaan bij de marechaussee tot bescheiden rechtbank bezoekjes. Al snel bleek helaas dat het nog niet mee viel om sommige dingen te organiseren. Na deze reality-check zijn we reëel gaan nadenken en bijna alles wat we hebben willen organiseren is ons gelukt. Zo staat er een bezoek aan het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) op de planning in mei!

8. Wat vind je het leukste aan het studentenleven?Moet ik echt 1 ding kiezen? Misschien geniet ik het meest van de enorme vrijheid die je hebt als student. Je kunt eindeloos genieten van het nooit slapende nachtleven in Groningen, waar het ook ’s ochtends om een uur of 8 nog super mooi kan zijn. Daarnaast biedt ook je studie je zo ontzettend veel mogelijkheden. Stages, tripjes naar het buitenland, leuke (keuze)vakken, noem het maar op. Dit is het moment van je leven waarop je jezelf kunt ontwikkelen. Je leert zoveel nieuwe mensen kennen en je kunt het er nog flink van nemen voordat je straks keihard aan de bak moet.

9. Welke afstudeerrichting ga je kiezen?Ik ben op dit moment bezig aan de master Nederlands Recht, met de specialisaties strafrecht en privaatrecht. Ik ga mijn scriptie voor strafrecht schrijven. Privaatrecht doe ik erbij omdat ik het belangrijk vind om breed opgeleid te zijn. Maar strafrecht vind ik echt verreweg het leukste. Ik verwacht volgend studiejaar af te studeren.

35

Page 38: Derde Asega

10. Wie is jouw grote voorbeeld en waarom?Moeilijk moeilijk. Ik denk niet dat ik echt één voorbeeld heb. Ik heb veel familie en vrienden in wie ik eigenschappen zie die ik bewonder. Ik ben niet echt idolaat van een bepaalde persoon. Meer van de kwaliteiten die ik in mensen zie en waarvan ik denk dat ik die zelf ook wel graag zou willen hebben. Als ik toch iemand moet noemen dan kies ik voor Britney Spears, je hoofd kaalscheren en je kind bijna voor de auto gooien en het dan nog presteren om een nummer 1 hit te scoren. Prachtig!

11. Welke hobby’s en interesses heb je naast je studie?Ik heb vroeger veel gedanst, maar dat heb ik opgegeven toen ik ging studeren. Daarna heb ik nog een tijdje gehockeyd en nu BOM ik af en toe wat bij de Aclo. Verder vind ik het leuk om studie gerelateerde dingen te doen. Zo ben ik werkzaam geweest bij de Kinder- en Jongerenrechtswinkel en heb ik lesgegeven aan eerstejaars rechtenstudenten. Ook werk ik 1,5 dag per week bij de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders. Naast al dit studiegerelateerde gedoe is er natuurlijk ook tijd voor ontspanning. Ik vind het leuk om dingen te doen met mijn vrienden en met mijn club. Voor een drankje in de stad of een kopje koffie in de ub ben ik altijd te porren. Gezelligheid kent geen tijd!

12. Hoe zie je jezelf over 10 jaar?Over 10 jaar ben ik werkzaam als strafpleiter bij een goed aangeschreven kantoor in Den Haag. Ik verdien lekker dus op mijn vrije zaterdagmiddag ga ik mantelpakjes shoppen in de meest fancy winkels uit de binnenstad van Den Haag. Samen met mijn lieve man, die overigens chefkok is in een 4 sterren restaurant en elke avond voor mij kookt, leid ik een heerlijk leventje. Ook ben ik zwanger van mijn eerste kind (er zullen nog drie andere koters volgen). We hebben een prachtig huis met een mooie tuin en op vrijdagavond drink ik altijd een lekker roseetje met mijn vriendinnen op het terras aan het Plein. We genieten van alles en leven nog lang en gelukkig! Nee hoor, ik weet niet waar ik terecht ga komen. Mijn club heeft ooit voorspeld dat ik later werkloos zal worden en mijn moeder zegt altijd dat ik met een vrachtwagenchauffeur zou moeten trouwen. We zullen het zien!

13. Wat is de grootste blunder die je ooit hebt gemaakt?Oei, dat zijn er eigenlijk best wel veel. Met een biertje te veel op zeg ik namelijk altijd de waarheid en dat kan nog wel eens leiden tot genante situaties..

14. Gaan we jou volgend jaar terugzien bij Simon?Zeker, maar niet als actief lid. Volgend jaar wil ik het wat rustiger aandoen en me meer focussen op de studie zelf. Ik begin dan aan mijn scriptie en wil eigenlijk ook nog heel graag stagelopen. Uiteraard zal ik op de borrels nog wel aanwezig zijn!

15. Wil je verder nog iets kwijt aan onze lezers?Check de site voor onze knetter spannende activiteiten in het alweer laatste semester van dit studiejaar. Onder andere staat er een bezoek aan het POTC op de planning, waar je je skills kunt laten zien op de schietbaan. Houd de site dus goed in de gaten en schrijf je in!

INTERVIEW

36

Page 39: Derde Asega

Verslag Symposium 2010: ‘Huiselijk Geweld. De Wet Tijdelijk Huisver-bod: overheidsbemoeienis achter de voordeur?’Sanne Leentjes en Marjolein Buwalda

Op woensdag 10 maart was het dan eindelijk zover: het symposium van Simon van der Aa van 2010! De sympo-siumcommissie maakte tijdens een feestelijk kerstdiner in december 2009 haar onderwerp voor het symposium van 2010 bekend. Op een originele manier ingeleid door onze beschermheer, prof. mr. Knigge, die het onderwerp koppelde aan het kerstverhaal waarin Jozef en Maria naar Bethlehem moesten reizen voor een volkstelling. Nee, een huisverbod voor Jozef zou niet nodig zijn, maar het huis-verbod zou wel centraal staan tijdens het symposium!

De Wet Tijdelijk Huisverbod is een wet die een preven-tieve aanpak moet vormen tegen huiselijk geweld. Huiselijk geweld is namelijk de meest voorkomende vorm van geweld in onze samenleving. Het taboe dat er op rust is echter groot en de bereidheid van slachtoffers om aangifte te doen zeer klein. Op 1 januari 2009 is de wet in werking getreden. Door deze wet is het mogelijk geworden een verdachte van huiselijk geweld gedurende een periode, van in beginsel 10 dagen, uit huis te plaatsen. Deze maatregel zorgt ervoor dat in noodsituaties ingegrepen kan worden door middel van een afkoelingsperiode waarbinnen de hulpverlening op gang kan worden gebracht en erger voorkomen kan wor-den. Het huisverbod wordt als beschikking uitgereikt door de burgermeester of door de politie, nu de bevoegdheid kan worden gemandateerd. Een bijzonder aspect van de wet is dat er feitelijk nog geen huiselijk geweld hoeft te zijn gepleegd. Er kan ook een tijdelijk huisverbod worden opgelegd wanneer er een situatie is ontstaan waar sprake is van een ernstig vermoeden van huiselijk geweld.

Prof.mr. Knigge was de dagvoorzitter tijdens het sympo-sium. Zijn inleiding sloot direct aan op een zeer recente gebeurtenis: het familiedrama in Zierikzee. Het was niet di-rect de dader die verantwoordelijk werd gehouden, nee, de autoriteiten gaven elkaar de schuld met betrekking tot de fouten die zijn gemaakt in de communicatie rond het gezin! Deze gebeurtenis sluit aan op de kernvraag die ook tijdens het symposium centraal stond: wat is eigenlijk de taak van de overheid in de hedendaagse samenleving? Grijpt de overheid op deze manier niet te snel in? De zes sprekers die voor deze gelegenheid waren uitgenodigd om iets te vertellen over het onderwerp waren ieder op hun eigen ma-nier betrokken bij het onderwerp huiselijk geweld en de Wet Tijdelijk Huisverbod. Dit verslag geeft op kernpunten weer wat er zoal voorbij kwam tijdens deze informatieve middag.

De eerste spreker was een van de figuren die centraal staat als het om de toepassing van de Wet Tijdelijk Huisverbod gaat: dhr. mr. dr. J. P. Rehwinkel. Hij is de burgemeester van onze mooie studentenstad. Hij viel met de deur in huis door zijn rol als burgemeester te omschrijven en zich daar-bij af te vragen of het wel een taak is voor de burgemeester om toepassing te geven aan de wet. De afgelopen jaren zijn er namelijk veel taken met betrekking tot de openbare orde aan de burgermeester toebedeeld die slecht rijmen met de rol als ‘burgervader’. Denk hierbij onder andere aan het preventief fouilleren, het cameratoezicht en het slui-ten van woningen. En nu dus ook het huisverbod. Door het gebruik van deze instrumenten is het voor de samen-leving moeilijk om de burgemeester te zien als een alles verbindende burgervader. Ondanks dat ziet hij echter wel de meewaarde van het huisverbod. Er vindt over het alge-meen weinig recidive plaats, in tegenstelling tot in bewaring stelling (IBS). Er gaat een duidelijke signaalwerking vanuit.

De tweede spreker was mevrouw drs. R. Kok, directeur van het Toevluchtsoord Groningen. Het Toevluchtsoord vormt mede een advies steunpunt bij huiselijk geweld. Daarnaast geven de medewerkers van het Toevluchtsoord hulp wanneer er een melding van de politie binnenkomt. Mevrouw Kok geeft aan dat het een onderwerp is dat vaak complexe situaties met zich meebrengt. Het is een taboe aangezien het binnen gezinnen plaatsvindt die de proble-men stilhoudt vanwege loyaliteit aan elkaar. Er kwamen vorig jaar 653 meldingen binnen bij de afdeling advies en steunpunt huiselijk geweld, hier waren 764 kinderen bij be-trokken. Uiteindelijk zijn er 66 huisverboden opgelegd in 2009. Opmerkelijk te noemen is dat vrouwen minstens 32 keer met huiselijk geweld te maken moeten hebben gehad, voordat ze aangifte doen. Huiselijk geweld zit vaak al gen-eraties in de familie, dit maakt het tot complexe zaken voor hulpverleners. Kinderen die bijvoorbeeld geslagen werden, doen dit later vaak zelf ook. Dit patroon is moeilijk te doorbreken. Het probleem kan dus mogelijk veel groter zijn dan geregistreerd. Ondanks deze problematiek biedt het huisverbod wel de mogelijkheid om snel in te grijpen. Daarnaast biedt de periode van tien dagen die volgt de mo-gelijkheid om de problemen te onderzoeken en op zoek te gaan naar oplossingen. Mevrouw Kok is, in tegenstelling tot de burgemeester zelf, blij met de betrokkenheid van de burgemeester aangezien de politieke betrokkenheid daar-mee toegenomen is en de hulpverlening daardoor stukken beter is.

VERSLAG

37

Page 40: Derde Asega

De derde spreker was dhr. drs. B. Warnaar. Hij is klinisch psycholoog. Hij belichtte een hele andere kant van het ver-haal: namelijk wat hulpverlening kan betekenen in situaties als huiselijk geweld. Een prachtige powerpoint met aller-lei informatie over theorieën met betrekking tot geweld, daderprofielen en dergelijke kwam voorbij. Aan de hand hiervan wordt duidelijk op welke manier de pleger behan-deld kan worden. Een erg belangrijk aspect wanneer er door het huisverbod ruimte is ontstaan om op zoek te gaan naar een oplossing.

De vierde spreker was dhr. mr. A. van de Ruit en hij is de projectleider huiselijk geweld in Groningen. Hij vertelde hoe het er in de praktijk aan toegaat wanneer er sprake is van een situatie van huiselijk geweld. In de praktijk zijn de verbalisanten als eerste op de hoogte van de situatie. Zij doen hiervan melding aan de hulp officier van justitie en deze laatste gaat aan de hand van een checklist na of er een huisverbod opgelegd kan worden. Wanneer dit het geval is levert de pleger zijn sleutels in en dient hij 10 dagen er-gens anders te verblijven en zich van elk contact met zijn gezin te onthouden. Wanneer de pleger het verbod over-treedt zal hij opnieuw worden aangehouden en eventueel worden vastgezet. De verwachting in Groningen is dat er op den duur 150 huisverboden per jaar worden opgelegd. Tien procent betreft preventieve huisverboden, de overige negentig procent is in combinatie met een strafbaar feit.De vijfde spreker was mevrouw mr. M.A. B. Faber-Sier-mann, officier van justitie te Groningen en tevens porte-feuillehouder huiselijk geweld. Mevrouw Faber belichtte helder de verschillen tussen het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke traject dat direct samenhangt met de Wet Tijdelijk Huisverbod. Daarnaast heeft zij uiteengezet wat de beleidsregels van het Openbaar Ministerie zijn met be-trekking tot het onderwerp. De beleidsregels hebben als doel een uniform beleid te voeren in het hele land.

Ten slotte was de zesde spreker, dhr. Prof. mr. Dr. J.G. Brouwer, aan de beurt. Hij is universitair hoofddocent bij de vakgroep Algemene Rechtswetenschap en heeft een bijzondere onderzoeksbelangstelling voor het openbare-orde recht. Professor Brouwer belichtte vooral het belang van de openbare-orderechtelijke kant van onze samenlev-ing in plaats van de strafrechtelijke. Door de opkomst van het individualisme zijn er meer bevoegdheden nodig voor de overheid en tevens de burgmeester. Dit zijn onder an-dere de bestuurlijke detentie, cameratoezicht en de Wet Tijdelijk Huisverbod. Aardig te vermelden is dat de Wet Tijdelijk Huisverbod de 50ste wet met bevoegdheid tot ingrijpen voor de burgemeester is. Maar wat is de tendens hierin te noemen? Slaan we niet door? Aan de hand van

een aantal bestuursrechtelijke wetten gaf professor Brou-wer aan hoe we kunnen doorslaan met het ingrijpen door de overheid in de samenleving.

De burgervader bestaat niet meer, maar is nu burge-meester nieuwe stijl te noemen. Nadat alle sprekers hun verhaal hadden gedaan was het tijd voor het publiek om zich ook in de discussie te mengen en het debat aan te gaan met de sprekers. Als afsluiting kon er nog even gezel-lig nagepraat worden onder het genot van een drankje. Al met al was het een zeer informatieve middag waarop verschillende belangrijke aspecten met betrekking tot de Wet Tijdelijk Huisverbod werden belicht. Wij willen de symposiumcommissie dan ook bedanken voor én compli-menteren met deze zeer geslaagde middag!

VERSLAG

38

Page 41: Derde Asega

Het pauperparadijs, een familie geschiedenis Harrie Bijnen

Zoals waarschijnlijk velen van jullie met mij heeft de geschiedenis van het gevangeniswezen mij altijd geboeid. Afgelopen jaar heb ik het Gevangenismuseum Veenhuizen bezocht om meer te weten te komen over deze geschiedenis. Zoals bekend staan er ook nu nog enkele gevangenissen in Veenhuizen. Naar aanleiding van dit bezoek heb ik het boek ‘Het pauperparadijs, een familiegeschiedenis’ van Suzanna Jansen gelezen. Het verhaal vertelt de levensgeschiedenis van vijf verschillende generaties van familieleden van de auteur, met als rode draad de geschiedenis van Veenhuizen. De verhaallijn loopt als een speurtocht door de geschiedenis van de familie. Het boek begint in de hedendaagse tijd wanneer de auteur Veenhuizen bezoekt. Vervolgens wordt een grote stap teruggedaan in de geschiedenis en wordt het verhaal verteld van Tobias Braxhoofden, de voorvader van de auteur. Hij meldde zich vrijwillig aan bij het leger waar hij een redelijk succesvolle carrière heeft. Hierna volgt het verhaal over Johannes van den Bosch, iemand met een zeer succesvolle carrière bij de krijgsmacht die tijdens zijn diensttijd in Nederlands-Indië het idee opdoet voor zijn latere experiment in Veenhuizen. Johannes van den Bosch was zeer gefascineerd door het maatschappelijk vraagstuk van armoede en de mogelijke oplossingen hiervoor. Hij stelde dat het pauperisme kon worden tegengegaan door onbenutte arbeidskrachten te laten werken op de onontgonnen gronden in Drenthe. In deze armeninrichting zouden mensen hun eigen voedsel verbouwen waarmee zij dan de maatschappij dienden en tevens zelfredzaam zouden zijn. De Maatschappij van Weldadigheid werd opgericht en met het uitroeien van de armoede werd begonnen. Nadat het Tobias niet gelukt is een redelijk bestaan op te bouwen in de burgermaatschappij komt Tobias met zijn vrouw Christina en hun kinderen bij de kolonie om daar als bewaker te gaan werken. Dit is het begin van een lang verborgen gehouden familiegeschiedenis. Ondertussen gaat het met de Maatschappij van Weldadigheid steeds slechter. Er worden bijna geen mensen gevonden die vrijwillig naar het onontgonnen gebied wilden komen en de mensen die er wel heen vertrokken kregen te maken met strenge contracten ten aanzien van hun arbeid en woongelegenheden waardoor het voor hen niet mogelijk was geld op te sparen voor een bestaan buiten de kolonie. Hierna vervolgt het verhaal bij Cato, de dochter van Tobias en Christina. De positie van het gezin Braxhoofden was vanwege de baan van Tobias als bewaker iets beter dan van het gewone volk in de kolonie maar een zwaar bestaan

was het wel. Cato besloot samen met haar man Teunis de kolonie te verlaten om een normaal bestaan buiten de kolonie op te bouwen. Intussen was Veenhuizen nog slechts een verzamelplaats van bedelaars en landlopers. Van het oude ideaal van Johannes van den Bosch was nog maar weinig over. Na het vertrek uit de kolonie werd het leven voor de familie slechts iets beter. Wie van de ‘andere kant’ kwam werd al bij voorbaat gestigmatiseerd. Hierdoor bleef het verleden hen achtervolgen. Ook in de daaropvolgende hoofdstukken blijkt hoezeer de volgende generaties onder het verleden gebukt gingen. Alcoholisme kwam vaak voor om aan de schaamte te ontkomen. De opa van de schrijfster was ook alcoholist en was het huis uitgestuurd om te voorkomen dat hij al het geld opdronk. Ook werd hij vaak naar Veenhuizen gestuurd wegens landloperij. Deze veroordelingen voor landloperij vonden zeer veelvuldig plaats, niet alleen in de familie van de auteur maar door het hele land. Het kwam vaak voor dat groepen van 30 verdachten tegelijk veroordeeld werden tot gevangenschap in Veenhuizen. Uit de persoonlijke verhalen van de auteur blijkt dat de familie nog steeds gebukt gaat onder het juk van de (vroegere) armoede. Het Pauperparadijs is in een prettige, maar soms wel wat verwarrende, verhaalvorm geschreven waardoor het verhaal echt tot leven komt. Dit wordt nog extra benadrukt door de illustraties die in het boek verwerkt zijn. Ik kan het iedereen aanraden om dit boek te lezen, zowel voor hen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van (de gevangenissen in) Veenhuizen als in de behandeling van de armen en randfiguren van de maatschappij door de geschiedenis heen.

BOEKRECENSIE

Suzanne Jansen, Het pauperparadijs, een familie geschiedenis Uitgever: Balans Prijs: € 19,95 254 pagina’s

39

Page 42: Derde Asega

VERSLAG

40

De week van... Mr. Lisette Leerkes.

Toen de redactie van dit blad mij vroeg een artikel te schrijven over de studie HBO-Rechten en het docentschap op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), was ik natuurlijk graag bereid dit te doen. Allereerst zal ik mijzelf voorstellen en in het kort mijn loopbaan tot nu toe beschrijven. Vervolgens beschrijf ik mijn werkweek. Tot slot ga ik in op de verschillen tussen de advocatuur en het docentschap.

Wie ben ik? Mijn naam is Lisette Leerkes. Ik heb aan de Radboud Universiteit Nijmegen Nederlands recht gestudeerd. Ik ben afgestudeerd in 2005 in de afstudeerrichtingen burgerlijk recht en strafrecht. Tijdens mijn studie was ik al werkzaam op een advocatenkantoor in Deventer (Beutener/Staal advocaten) en verrichtte ik secretariële werkzaamheden. Af en toe kreeg ik ook een uitzoekklusje. Na mijn studie had ik het geluk dat ik bij datzelfde kantoor als advocaat-stagiaire in dienst kon treden. Die kans heb ik toen natuurlijk met beide handen gegrepen. Kort nadat ik na 3 jaar stage mijn beroepsopleiding had afgerond en mijn stageverklaring had gehaald, heb ik de overstap gemaakt naar het docentschap bij de HAN. Dat is inmiddels bij het verschijnen van dit blad alweer een jaar geleden.

WerkweekHet is moeilijk om mijn werkweek te beschrijven. Voor een periode van 7 weken heb ik steeds hetzelfde rooster. Daarna zijn er de onderwijsweken 8 en 9 waarin de studenten tentamens hebben. Dit betekent niet dat wij als docenten dan achterover kunnen gaan zitten en kunnen luieren. In de onderwijsweken 7, 8 en 9 vinden veel docentenvergaderingen, vakgroepoverleggen en studiedagen plaats. Daarnaast is er natuurlijk het nakijken van de tentamens. Na zo’n periode krijg ik weer een nieuw rooster voor de daarop volgende weken. Als ik afgelopen week beschrijf, dan is mijn week op maandag begonnen met een vak Inleiding recht (publiekrecht) en peerassessments. Zoals ik reeds schreef, werken de studenten het eerste half jaar in groepen aan een project (projectonderwijs) Juridische Vaardigheden. Aan het einde van het project vinden peerassessments plaats onder begeleiding van de tutor (ik ben ook tutor) en de docent Persoonlijke effectiviteit voor juristen, waarbij de studenten elkaar (op een correcte manier) feedback moeten geven over hun

functioneren/de samenwerking binnen de groep. Deze peerassessment geeft de tutor veel informatie over de werkhouding en inzet van de individuele studenten. Dit is ook een punt waarop de tutor beoordeelt. De studenten krijgen namelijk een eindcijfer dat is samengesteld uit het gemiddelde groepscijfer van de opdrachten en het cijfer voor het individuele presteren. Op dinsdag heb ik de ochtend een responsiecollege Inleiding strafrecht verzorgd en het oefententamen besproken. De opkomst was niet geweldig, maar na afloop kreeg ik van een serieuze student per mail toch nog de nodige vragen over het strafrecht. Het waren vragen die de stof ver overstegen. Dit vind ik altijd erg leuk om mee te maken. Kennelijk heb ik dan toch die student ergens geprikkeld om verder te kijken dan zijn neus lang is en zijn interesse gewekt. Anders was hij na het college niet zover door gaan denken, denk ik dan. Dinsdagmiddag heb ik met een medewerker van de jeugdreclassering –iemand met wie ik al goede contacten had toen ik in de advocatuur werkte- een college jeugdrecht verzorgd voor vierdejaars studenten. Dit was erg leuk om te doen. Ik merk bij het lesgeven aan vierdejaarsstudenten dat ik veel meer ontspannen en spontaner ben, omdat ik veel minder moeite hoef te doen om deze studenten bij de les te houden. Ik hoef minder ‘politieagentje’ te spelen en minder de ‘strenge juf ’ uit te hangen dan bij de eerstejaarsstudenten, die wegens gebrek aan motivatie en speelsheid nogal eens moeilijk in de hand te houden zijn.

Onze vierderjaarsstudenten zijn naar mijn ervaring erg gemotiveerd en serieus. Ze komen bijna altijd voorbereid naar de les en doordat zij zo goed zijn ingelezen, ontstaan er tijdens de les vaak leuke discussies over de lesstof. Op woensdag heb ik een bezoek gebracht aan de AOD-plek van iemand die aan het afstuderen is (aan wie ik als docentbegeleider ben toegewezen). Het is gebruikelijk aan het begin van de AOD en aan het eind een bezoek te brengen aan de AOD-plek en met de student en de praktijkbegeleider de voortgang van het afstuderen te bespreken. Hierbij is het de bedoeling informatie te vergaren over de tevredenheid van de AOD-plek, over de werkhouding van de student en over de voortgang van het afstuderen. Onderwerpen die straks bij de eindbeoordeling van deze student erg belangrijk zijn. Donderdagochtend heb ik vervolgens een werkcollege Jeugdrecht verzorgd, waarna ik donderdagmiddag naar de afstudeerplek van een andere student ben gegaan. Vrijdag, tot slot, zou ik naar de stageplek gaan waar twee van de aan mij toegewezen stagiaires zitten. Ook tijdens de stage brengt

Page 43: Derde Asega

41

VERSLAG

de stagebegeleider tweemaal een bezoek aan de stagiair op de stageplaats en wordt een gesprek gevoerd met de stagiair en de praktijkbegeleider. Deze bezoeken gingen helaas om logistieke redenen niet door (er reden geen treinen vanuit Nijmegen naar Den Bosch). Aanstaande maandag zullen die gesprekken nu plaatsvinden. Vorige week was een zgn. ‘onderwijsweek 7’. Normaliter, in de onderwijsweken 1-6, zijn er meer colleges en minder stage- en AOD-bezoeken dan nu. Deze bezoekjes plan ik vaak in week 7 omdat dan meestal het tweede college van de week uitvalt. Dat betreffen uitloopcolleges voor het geval lessen zijn uitgevallen. Die kunnen dan worden ingehaald.

Onderwijs vs. AdvocatuurTot slot ga ik in op de verschillen tussen werken in de advocatuur en werken in het onderwijs. Voordelen van de advocatuur vind ik toch wel: de spanning (ik deed m.n. strafrecht en jeugdrecht; daarin is altijd wel wat te beleven), het contact met cliënten, het kunnen plannen van vakanties buiten het hoogseizoen en de uitdaging. Elke zaak is weer anders, waardoor je met een veelheid van onderwerpen te maken krijgt. Het werk in de advocatuur is alles behalve voorspelbaar. Nadelen van de advocatuur zoals ik die heb ervaren zijn: hoge werkdruk (cliënten die op heel korte termijn van alles van je willen), weinig grip hebben op je agenda (ik stond veel ‘vaste’ klanten bij in de dubbele zin van het woord: klanten die veelvuldig terugkwamen, maar die ook vaak vast zaten, als er een inverzekeringstelling kwam en het voorarrest werd verlengd, werd je weekprogramma weer overhoop gegooid) en de grote verantwoordelijkheid (fouten maken kan desastreuze gevolgen hebben).

Het werk in het onderwijs is daarentegen veel regelmatiger. Ook in het onderwijs zijn er drukke perioden, maar doordat er zoveel structuur is (6 volledige onderwijsweken, week 7 maar de helft van de colleges, week 8 en 9 tentamens) geeft dat mij veel meer rust dan de advocatuur. Bovendien pak ik nu alle schoolvakanties mee. Het geeft bovendien veel voldoening om een student nieuwe informatie bij te brengen of een mail van zo’n student te krijgen, waaruit blijkt dat ik hem dan toch aan het denken heb gezet en zijn interesse heb gewekt. Het contact met zoveel collega’s in zo’n grote organisatie vind ik ook erg leuk. Nadeel van een baan in het onderwijs is naar mijn mening dat er minder vakinhoudelijke uitdaging is; als ik voor de vierde keer een cyclus Inleiding Strafrecht geef, dan leer ik zelf weinig nieuws. Voordeel is wel dat ik de basis van het strafrecht nu zo goed weet, dat ik heel veel wetsartikelen nu uit mijn hoofd ken. Omdat ik toch de uitdaging van de advocatuur en de binding met de praktijk wel een beetje mis, heb ik

inmiddels mijn eigen kantoor opgericht. Het zou leuk zijn als ik –naast mijn baan in het onderwijs- op heel kleine schaal in de onderwijsvrije perioden een paar zaken zou kunnen doen. Volgens mij is deze combinatie precies wat ik zoek!

Page 44: Derde Asega

VERSLAG

Tijdens een sponsorgesprek met vereniging Simon van der Aa op het kantoor Boekel de Nerée, waar ik sinds zes jaar werkzaam ben als advocaat bij de praktijkgroep strafrecht, trof ik kort een student uit Groningen uit het bestuur van deze vereniging. Voor mij een leuke herinnering aan Groningen, waar ik tot 2004 straf- en privaatrecht heb gestudeerd, zonder dat ik overigens lid ben geweest bij Simon van der Aa. Dat laatste verklaart wellicht dat ik mij het blad Asega, althans de titel van jullie verenigingsblad, niet (meer) kon herinneren. In dit ontstane ‘tekort’ werd evenwel spoedig voorzien, doordat aan ons kantoor een exemplaar van de Asega 2009 werd toegezonden. Met belangstelling heb ik dit vervolgens gelezen.

Mijn nieuwsgierigheid werd vervolgens gewekt door de titel van jullie verenigingsblad. Dit zou, zo meende ik op het eerste gezicht, toch te maken moeten hebben met de eerste letter van de achternaam van de heer S. van der Aa. Ik had evenwel het gevoel dat dit slechts een tip van de sluier was, aangezien hiermee geen verklaring was gegeven voor het gebruik van de overige letters. Bovendien herinnerde ik mij een boek dat ik ongeveer een jaar geleden had ontvangen, met de titel “Asega, is het dingtijd?”. Dit boek, geschreven door O. Vries met medewerking van D. Hempenius-van Dijk (beiden Rijksuniversiteit Groningen) beschrijft, zoals blijkt uit de ondertitel, de hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering. Een deel van dit boek is gewijd aan het Fries recht. Hierin wordt ook uitgelegd wat (het betreft namelijk een functie) een asega is: “een gezaghebbende kenner van het recht, die bij rechtsprocedures optrad als ‘rechtsvoorzegger’, die onder andere een taak had bij de bewijslevering en betrokken kon zijn bij strafvervolging”.1

Dat laatste gaf mij een duidelijkere, uitgebreidere en bevredigendere uitleg van de naam van jullie verenigingsblad. Ik realiseer mij natuurlijk dat dit bij jullie bekend was en dat een kort telefoontje of e-mailbericht mij dit ook had kunnen leren, maar vaak is juist het zoekproces interessant en soms wil dit bij toeval nog wel eens een brug opleveren naar een anders wellicht wat eenzijdig pleidooi. Wat dit mij in ieder geval leerde was dat de oude Friezen geen verschil kenden tussen strafzaken en civiele zaken.2 Het slachtoffer of zijn nabestaanden moesten, bij gebrek aan een met de officier van justitie vergelijkbare functionaris, zelf de dader aanklagen. Wat zij wel kenden, was de straf en bijkomende straf als zodanig.3 Veelal was

dit het betalen van een geldsom, in geval van sommige delicten de doodstraf en als geheel eigen straf de ‘woesting’. Dat was hetzij een bijkomende straf naast het betalen van een geldsom, hetzij een hoofdstraf voor degene die niet reageerde op de oproepingen om te verschijnen bij het gerecht. Deze straf hield in: “het platbranden van het huis van de schuldige door de lieden onder leiding van de rechter die tot deze straf had veroordeeld”.4 De woesting liet letterlijk en figuurlijk weinig aan de verbeelding over.

De ‘woesting’ is – gelukkig – als zodanig al lang geen (bijkomende) straf meer in het hedendaagse recht. De elementen van ingrijpendheid en onomkeerbaarheid zullen bij de beslissing tot afschaffing daarvan zeker een rol hebben gespeeld. Voor wat betreft deze bijkomende straf moest ik ter vergelijking denken aan de gehele of gedeeltelijke stillegging van een onderneming in de zin van artikel 7 aanhef en onder c WED of in de vorm van een voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a WED. Al zal in dat laatste geval de onomkeerbaarheid niet altijd aanwezig behoeven te zijn. Voor zover ik weet komt dit overigens – eveneens gelukkig – niet al te vaak voor. Zelf ben ik het slechts een enkele keer tegengekomen, bijvoorbeeld in een milieustrafzaak die ik behandelde waarbij zich in hoger beroep een discussie ontspon over het al dan niet doorzetten daarvan door zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging, waarbij de voorzitter in niet mis te verstane woorden liet

Waarom niet Boekel de Nerée?Jurjan Geertsma vertelt over zijn werkzaamheden bij het toonaangevende advocatenkantoor Boekel de Nerée.

42

Page 45: Derde Asega

blijken dat het hof ambtshalve de onderneming van cliënte stil zou kunnen leggen. Zo ver is het niet gekomen en de onderneming draait voor zover ik weet nog steeds. Een ander voorbeeld is de (overigens niet strikt strafrechtelijke) toepassing van artikel 13b Opiumwet. Op grond van deze bevoegdheid mag de burgemeester bestuursdwang toepassen ten aanzien van woningen waar verdovende middelen worden aangetroffen of waar deze worden verhandeld. Dit kan er toe leiden dat een woning voor een aantal maanden wordt dichtgetimmerd, zelfs als de vermeende hurende dealers zijn vertrokken en de eigenaar in zijn woning wil trekken of daarin nieuwe bonafide huurders wil plaatsen. De gedachte is dat hierdoor een signaal aan de buurt, in het bijzonder gebruikers van verdovende middelen, wordt gegeven dat in deze woning geen verdovende middelen meer worden verhandeld.

Het is dit soort bijzondere bepalingen waarmee ik mij als advocaat bezighoud. Ik treed in dat soort gevallen – denk aan witteboordencriminaliteit – veelal op namens rechtspersonen en/of bestuurders die met een strafrechtelijke verdenking worden geconfronteerd, maar ook namens hen die door het strafbaar handelen van anderen worden benadeeld. Hiervoor werk ik waar nodig samen met advocaten van de praktijkgroep strafrecht of van andere praktijkgroepen of secties, zoals ondernemingsrecht of vastgoed. Gedurende mijn stage-opleiding heb ik piket gelopen, waardoor ik voorts diverse meer commune strafzaken heb behandeld. Naast deze strafrechtzaken houd ik mij (ook als plaatsvervangend griffier bij de Raad van Discipline) bezig met het tuchtrecht, waarbij advocaten of notarissen zich voor de tuchtrechter dienen te verantwoorden, het vreemdelingenrecht voor ondernemingen (denk aan tewerkstellings- en verblijfsvergunningen voor kennismigranten) en meer algemene aansprakelijkheidskwesties, waarbij onder andere gedacht kan worden aan de onrechtmatige overheidsdaad. Bij de praktijkgroep strafrecht werken momenteel vijf advocaten. Het bijzondere van het werken als strafrechtadvocaat bij Boekel de Nerée is mijns inziens dat je op deze wijze profiteert van zowel de voordelen van het werken bij een groot advocatenkantoor als de voordelen van een kleine praktijkgroep.

1 O. Vries, Asega, is het dingtijd? De Hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering, Leeuwarden-Utrecht 2007, p. 20-21.2 O. Vries, Asega, is het dingtijd? De Hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering, Leeuwarden-Utrecht 2007, p. 18. 3 O. Vries, Asega, is het dingtijd? De Hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering, Leeuwarden-Utrecht 2007, p. 20.4 O. Vries, Asega, is het dingtijd? De Hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering, Leeuwarden-Utrecht 2007, p. 20.

VERSLAG

43

Page 46: Derde Asega

De Purmerendse kinderdood

De verdachte Kim V., moeder van Romy en Daniël, werd in november 2007 door de rechtbank vrijgesproken. Het gerechtshof Amsterdam heeft 26 februari 2010 wel bewezen verklaard dat zij in juni 2006 beide kinderen door messteken om het leven heeft gebracht. Het hof acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en heeft haar veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. Door de verdediging is gesteld dat de bekentenis van Kim V., die zij later heeft ingetrokken, een valse bekentenis is die onder ontoelaatbare druk werd afgelegd. Volgens de verdediging moest geloof worden gehecht aan de verklaring van de verdachte dat een zekere Bennie de woning was binnengedrongen en haar kinderen had gedood. Het hof vindt geen redenen om aan te nemen dat het om een valse bekentenis gaat. Ook vindt het hof het door de verdediging aangevoerde optreden van de betrokken inspecteur van politie niet gepast. Maar daaruit volgt niet dat de bekentenis van de verdachte, die zij een week later in aanwezigheid van haar raadsman heeft bevestigd, een valse bekentenis is. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte in haar bekentenis heeft laten blijken dat zij over daderkennis beschikte. Zij noemde details die bij de politie die haar verhoorde niet bekend waren. Verschillende deskundigen hebben de wijze waarop de verhoren hebben plaatsgevonden beoordeeld. Ook zij vinden dat daderkennis een duidelijke aanwijzing is dat een bekentenis niet vals is. Uit het forensisch technisch bewijs blijkt volgens het hof bovendien dat de verdachte de dader was. Uit het onderzoek door het Pieter Baan Centrum komt naar voren dat de verdachte een ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft die kan leiden tot een plotselinge agressieuitbarsting. Het gebruik van cocaïne, dat de verdachte heeft erkend, kan zo’n uitbarsting verergeren. Het is dringend nodig dat de verdachte een langdurige therapie volgt. Daarom heeft het hof de verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd. Daarnaast heeft het hof een kortere gevangenisstraf opgelegd dan door het Openbaar Ministerie was geëist. Het hof vindt dat de behandeling snel moet beginnen. Het hof laat daarbij meewegen dat de verdachte door het verlies van haar kinderen zwaar is gestraft en dat zij haar gruwelijke handelen en de gevolgen daarvan altijd met zich mee zal dragen.

Strafkamer aangevallen

De leden van de strafkamer van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, waarvan de voorzitter tijdens de zitting van vrijdag 29 januari jl. aangevallen is door de verdachte, hoeven de zaak op hun verzoek niet zelf voort te zetten. Dat is het gevolg van de beslissing van 9 februari 2010 van de wrakings- en verschoningkamer van het Gerechtshof ’s-Gravenhage. Artikel 517 in verbinding met artikel 512 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, elk van de rechters die een zaak behandelen kan verzoeken zich te mogen verschonen. Bij de objectieve aspecten van het voorgaande gaat het om feiten en omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. De verschoningskamer is van oordeel dat de voorzitter en de beide raadsheren, na het gewelddadige incident van de verdachte tegen de voorzitter op de zitting van 29 januari 2010, de behandeling van de zaak op correcte wijze hebben voortgezet. Er is geen sprake van een optreden of houding van de betrokken raadsheren waardoor de verdachte kon menen dat het hof niet (meer) onpartijdig was of de schijn daartoe heeft gewekt. Ná het verschoningsverzoek hebben de raadsheren nog een faxbericht van de advocaat ontvangen dat, in samenhang met de voorgeschiedenis, maakte dat zij zich niet meer vrij voelden de zaak verder te behandelen. Dat is een gerechtvaardigde grond om het verschoningsverzoek alsnog toe te wijzen.

AD INFORMANDUM

44

Page 47: Derde Asega

45

AD INFORMANDUM

Celstraf voor verdachte van oplichting niet bestaande vakantiewoningen

De man die werd verdacht van oplichting door het verhuren van niet bestaande vakantiewoningen aan mensen in Nederland en België is 18 februari jl. door de rechtbank Groningen veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. De verdachte bood de woningen aan via de website Villaspanjehuren.nl. Het buitgemaakte geld heeft de veroordeelde witgewassen. De duur van de opgelegde straf is een jaar langer dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op gewiekste, berekenende en doordachte wijze een zeer groot aantal mensen opgelicht. Verdachte heeft daartoe het bedrijf Villa Spanje Huren BV opgericht en door middel van zijn website Villaspanjehuren.nl een groot aantal niet bestaande vakantiewoningen in Spanje en Frankrijk te huur aangeboden. Verdachte heeft voorts kosten noch moeite gespaard om zijn bedrijf betrouwbaar te doen overkomen. Verdachte heeft honderden slachtoffers gemaakt, wier gezamenlijke schade wordt begroot op een bedrag van ruim een half miljoen euro. Het buitgemaakte geld heeft verdachte witgewassen. Hij heeft er rekeningen van betaald, er een aantal maanden luxe van geleefd en een groot deel contant gemaakt en verborgen. Dit geld is tot op heden niet teruggevonden en verdachte weigert inzicht te verschaffen in wat hij met dit geld heeft gedaan. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan ernstige vermogensdelicten. De vele slachtoffers hebben niet alleen hun geld, maar ook hun vakantie in rook zien opgaan, veelal na een lange reis te hebben moeten maken. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij geen berouw heeft getoond en dat hij op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in de gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft de feiten begaan puur uit geldelijk gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor strafbare feiten.

Tussentijdse beslissing in de zaak tegen Urker verdachte

De rechtbank Zwolle heeft op 2 maart 2010 een tussentijdse beslissing genomen in de zaak van de 15-jarige jongen die wordt verdacht van de moord of doodslag op Dirk Post uit Urk. Hoofdregel in het minderjarigenstrafprocesrecht is behandeling achter gesloten deuren. Tot een openbare behandeling kan echter worden besloten indien het belang van het publiek om kennis te nemen van het proces zwaarder weegt dan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en/of zijn ouders. De voorzitter heeft, gehoord de officier van justitie en de advocaat, besloten dat - mede gelet op de jonge leeftijd van 15 jaar van verdachte - van een dergelijke situatie geen sprake is. Daarom zal de behandeling volgens het wettelijk uitgangspunt, dat zowel is neergelegd in het Wetboek van Strafvordering als ook in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), achter gesloten deuren plaatsvinden. Daarnaast diende de vraag beantwoord te worden of bijzondere toegang tot de zitting zal worden verleend aan de media die daarom hebben verzocht of nog zullen verzoeken. Naast het al eerder genoemde belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, vereist het beschermende karakter van het jeugdstrafrecht de mogelijkheid tot het voeren van een open dialoog met verdachte tijdens de zitting. De rechtbank vindt het van groot belang dat deze open dialoog kan plaatsvinden. Deze open dialoog kan, mede gelet op de ontkennende proceshouding van de zeer jeugdige verdachte, bemoeilijkt worden door de aanwezigheid van de media tijdens de behandeling. Ook in het kader van de waarheidsvinding is dat van evident belang. Hoewel de voorzitter begrip heeft voor de wens van de media om het publiek kennis te laten nemen van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, leiden deze factoren tot de beslissing dat geen bijzondere toegang aan de media zal worden verleend. De inhoudelijke behandeling vindt naar verwachting plaats op 1 juni 2010.

Page 48: Derde Asega

Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November Decem-ber Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober No-vember December Januari Februari M aart April Mei Juni Juli Augustus Septem-ber Oktober November December Janu-ari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November Decem-ber Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Sep-tember Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober Novem-ber December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Au-gustus September Oktober November December Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Okto-ber November December Januari Febru-ari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November Decem-ber Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Januari Februari

AGENDAOPROEP!

DE RECHTERJesse van Muylwijck

46

Simon van der Aa geeft dit jaar

tentamentrainingen.

Simon wordt 30 jaar.

Lustrumweek van 22

t/m 26 november!

April22 Bezoek Reclassering28 Buitenlandse reis, Madrid

Mei

12 Reisborrel14 Actieve Ledendag17 Bezoek aan het NFI19 ALV en constitutieborrel26 Tentamentraining strafrecht 127 Tentamentraining sanctierecht28 Kantoorbezoek Houthoff Buruma

Kijk voor een actueel overzicht op www.simonvanderaa.nl!

Page 49: Derde Asega
Page 50: Derde Asega

Boekel De Nerée zoekt fanatieke advocaat-stagiaires en kandidaat-notarissen

Talent beperkt zich zelden

tot één tak van sport

De ambitie om te winnen is ook in ons vak onontbeerlijk. Boekel De Nerée is daarom voortdurend op zoek naar talentvolle mensen die hun voorsprong nóg verder willen vergroten. Wil jij ook op het hoogste niveau presteren, dan zorgen wij voor de juiste faciliteiten en de beste coaches. Klaar om in te stappen? Kijk voor meer informatie op www.boekeldeneree.com

Boekel De Nerée, advocaten en notarissen; hoofdsponsor van de Koninklijke Nederlandsche Roeibond

Gustav Mahlerplein 2 1082 MA Amsterdam T 020 795 39 53

60.0000 Sponsoradv. A4 FCFormaat: A4 (210x297mm)

Media: Plaatsing:

Talent_Sport_A4 FC VK.indd 1 12-01-2009 11:08:23

Page 51: Derde Asega

Advertentie Copy Copy

Page 52: Derde Asega

Als student brengje al veel tijd doorin de bibliotheek.Ook als advocaatis het vaak stude-ren geblazen. Hoe kun je anders de beste oplos-singen bedenken voor de moeilijkste zaken..?Hertoghs advocaten-belastingkundigen is gespe-cialiseerd in fiscaal procesrecht, fiscaal boete-en strafrecht en invorderingsrecht.

Drie boeiende, complexe werkgebieden. Onzeadvocaten en belastingkundigen staan op debres voor de rechtsbescherming van de onder-nemende belastingplichtige tegenover de fisca-le overheid. Wij kruisen de degens met de

belastinginspec-teur, de ontvanger,d o u a n e - a u t o r i -teiten, het Open-baar Ministerie

en/of de FIOD. Uiteraard op het échte strijd-toneel en niet in de bibliotheek! Bijna afgestudeerde, getalenteerde studentenFiscaal recht en Nederlands recht nodigen wijgraag uit voor een studentenstage.

A d v o c a t e n - i n - s p é m / v s u r f e n n a a r w w w. h e r t o g h s a d v o c a t e n . n l

Parkstraat 8 • Postbus 4729 • 4803 ES Breda • T (076) 520 22 66 • F (076) 520 22 88 • hertoghsEhertoghsadvocaten.nl • www.hertoghsadvocaten.nl

f o rthe

w o r s t c a s et he

b e s t s c e n a r i o

g